Raadgevende Ingenieurswlttêvêên Flevoland Werk Re. L-Ld.13.6

Total Page:16

File Type:pdf, Size:1020Kb

Raadgevende Ingenieurswlttêvêên Flevoland Werk Re. L-Ld.13.6 Raadgevende V ingenieursWlttêvêên Rijkswaterstaat Directie Flevoland Notitie met betrekking tot de inrich- ting van het Wolderwijd•Nuldernauw in het kader van het ABB. De verbetering van de condities voor de snoekstand. E Juli 1991 werk re. l•ld.13.6. auteur: M.P. Grimm Witteveen+Bos Raadgevend ingenieurs Witteveen+Bos Raadgevende ingenieurs Van Twickelostraat 2 Postbus 233 7400 AE Deventer Telefoon 05700-97911 Telex 49441 Telefax 97344 Rijkswaterstaat Directie Flevoland Notitie met betrekking tot de inrich- ting van het Wolderwijd•Nuldernauw in het kader van het ABB. De verbetering van de condities voor de snoekstand. Juli 1991 Werk ne. Hd.13.6. auteur: M.P. Grimm Witteveen+Bos Raadgevend ingenieurs INHOUD BLZ 1. INLEIDING 1 2. DE RELATIE TUSSEN DE OPPERVLAKTE VAN HET BEGROEIDE WATERAREAAL EN HET TYPE VAN BEGROEIING ENERZIJDS EN DE SNOEKBIOMASSA ANDERZIJDS 2 2.1 De recrutering van 0+ snoek 3 3. DE BEOORDELING VAN DE POTENTIES VAN HET WN ALS SNOEKWATER BIJ DE HUIDIGE INRICHTING. MINIMUM AREAAL BESLAG VAN DE EMERGENTE- EN INGROEIENDE VEGETATIE Q N. HET GEWENSTE AREAAL BESLAG VAN DE EMERGENTE VEGETATIE IN HET WOLDERWIJD-NULDERNAUW 5 5. DE MOGELIJKE ROL VAN BAARS ALS COMPLEMENTAIRE ROOFVIS 6 6. TE NEMN MAATREGELEN, AAN TE LEGGEN VOORZIENINGEN 7 7. LITERATUUR 8 Figuren en tabellen 1 1. INLEIDING Het Wolderwijd-Nuldernauw (WN) is een door menselijk ingrijpen gecreëerd water en verschilt als zodanig niet van vele Nederlandse meren en plassen. Ook wat de morfologie betreft is er een gelijkenis. Het grootste deel (1800 ha.) is ondiep (0-2 m), de waterbodem is spaarzaam begroeid en er is een relatief zeer geringe begroeiing (ca. 0,1 % van het meer oppervlak) van emergente vegetatie aanwezig. Door de geslaagde verwijdering van de aanwezige visstand is er een klimaat geschapen voor het herstel van de submerse vegetatie. De geanticipeerde overgroeiing van 30-uo% van het bodemareaal mag geacht worden de samenstelling van de visstand ten gunste van de voornachtigen en ten nadele van de brasem te beïnvloeden. Dat daarmee ook de stand van de snoek wordt begunstigd wordt niet waarschijnlijk geacht. De ervaring in kleinere wateren waar ABB proefmatig is toegepast wijst uit, dat de terugkeer van de submerse vegetatie als zodanig geen garantie vormt voor de tot standkoming van een snoekpopulatie die zich in de gewenste dichtheden kan handhaven. De beperkingen van het WN voor de vorming van een gewenste snoekstand zijn al eerder gesignaleerd (zie: Witteveen + Bos, 1989 "Een verkenning van de mogelijkheden van toegepast visstandbeheer als middel voor de verbetering van de waterkwaliteit in het Wolderwijd" hfst 6 ev.), De vereiste inrichting van het meer kon in dat stadium echter niet anders dan tentatief worden gegeven. Uitgaande van een recrutering van jonge snoeken die bepaald werd door de randlengte van de emergente vegetatie kon worden berekend, dat een randlengte van 160-270 km nodig was. Dat wil zeggen ten minste Mx de huidige randlengte en dan volledig omzoomd door rietkragen en andere opgaande vegetatie. Op basis van een recrutering die afhankelijk was van het oppervlak van het begroeide areaal, kon het gewenste areaal beslag op 500-600 ha. worden berekend. Teneinde de flessehals met betrekking tot de omvang van snoekstanden beter te definiëren is nader geanalyseerd in welke mate het voorkomen en de dichtheid van snoek is geassociëerd met de verschillende typen van de begroeiing die op, in, en langs het water voorkomen. Daarnaast is onderzocht door welke factoren de natuurlijke recrutering van eenzomerige snoeken bepaald wordt (Grimm, bijdrage aan het symposium "Mass removal of (unwanted) fishes", 1991, Lahti, Finland: in druk). Onderstaand wordt een korte samenvatting van deze analyse gepresenteerd. Op grond van de inzichten die daaruit zijn verkregen worden globale richtlijnen voor de inrichting van het Wolderwijd•Nuldernauw gepresenteerd. 2 2. DE RELATIE TUSSEN DE OPPERVLAKTE VAN HET BEGROEIDE WATERAREAAL EN HET TYPE VAN BEGROEIING ENERZIJDS EN DE SNOEKBIOMASSA ANDERZIJDS De biomassa van de snoekpopulatie van 0-5M cm wordt bepaald door het areaal beslag van de vegetatie. Per hectare begroeid (oever)areaal werd in kleinere eutrofe wateren (0,1-MO ha) 80-150 kg snoek van deze afmeting aangetroffen. Doorgaans besloeg de biomassa het traject van 120-150 kg/ha. Echter, indien de populatie vooral uit kleinere individuen was opgebouwd was de biomassa geringer 80-120 kg/ha. Het deel van de snoekpopulatie dat uit grotere dieren bestaat en in veel mindere mate met de vegetatie is geassocieerd, recruteert vanuit de begroeide arealen, en is derhalve, zij het indirect, door de vegetatie bepaald (Grimm,1989). De recrutering van de vegetatie bewonende O-5M cm snoek naar de populatie van grotere snoeken die niet meer gebonden zijn aan de vegetatie, is door middel van de overleving van vin•geamputeerde snoeken vastgesteld. Berekend op gewichtsbasis, recruteert 20% van de vegetatie bewonende snoek tot de stand aan grotere exemplaren. Uitgaande van een jaarlijkse mortaliteit van 10% onder de grotere snoeken, wordt aldus een populatie van grote snoeken in stand gehouden die qua biomassa 2x zo groot is als die van de vegetatie bewonende snoekstand. Op grond van deze gegevens kan de maximale biomassa van de snoekpopulatie , die theoretisch in een water aanwezig kan zijn met behulp van de volgende relatie worden beschreven: 2 1-0.01*5 A = theoretische maximum snoekbiomassa (kg/ha) B = % areaalbedekking met vegetatie Een rekenvoorbeeld: de theoretische maximum biomassa van snoek in een water met een areaal bedekking van 10%: 1.5*10 + (3*10:0,9=) = M8 kg/ha. De snoekbiomassa's voor een aantal wateren zijn aldus berekend en vergeleken met de werkelijk aanwezige biomassa's. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen de volgende vegetatie-combinaties: 1) de emergente vegetatie en de ingroeiende vegetatie, 2) de emergente-, ingroeiende vegetatie en op de drijfbladplanten en submerse velden, die buiten de oeverzone van 3-6 meter aanwezig waren, 3) de emergente vegetatie en ingevallen bomen. De berekende en de werkelijk aanwezige biomassa's zijn vermeld in Tabel 1 en uitgezet in figuur 1. Uit tabel 1 blijkt, dat de waargenomen biomassa's het best overeenkomen met die welke op basis van de emergente vegetatie (door- gaans rietvelden en liesgrasgordels) tezamen met de ingroeiende vegetatie (wilgenstruiken) worden berekend. Aan de hand van deze resultaten kan geconcludeerd worden, dat de snoekstand, zoals die aan het einde van het groeiseizoen in een water aanwezig is, vooral bepaald wordt door de begroeiing in de vorm van planten, die het hele jaar 3 door aanwezig zijn (riet, liesgras, wilgenstruiken) of vroeg in het seizoen als jonge opstand weer vertegenwoordigd zijn (egelskop, bitterzoet, water- munt). Wat de drijfbladplanten en de ingevallen bomen betreft, kan geconsta- teerd worden, dat deze met name gebruikt worden door grotere snoeken. Als zodanig kan deze begroeiing opgevat worden als een extra voorziening voor de "wijdwater" snoeken. De bepalende rol van de emergente vegetatie vind zijn verklaring in de min of meer permanente beschutting die deze in het winter halfjaar tegen intraspecifieke predatie geeft. 2.1 De recrutering van 0+ snoek Ware het niet dat vaststaat dat de submerse begroeiing een geprefereerde verblijfplaats voor jonge individuen vormt, dan zou op basis van de in tabel 1 vermeldde gegevens de gevolgtrekking kunnen worden gemaakt, dat deze vegetatie niets toevoegd aan de waarde van een water als snoekhabitat. Onderstaand wordt daar nader op in gegaan. Op grond van de bevinding dat de overleving van uitgezette snoekjes van 3-6 cm tot aan het einde van het eerste groeiseizoen gerelateerd kon worden aan de lengte van de begroeide oever, werd het wezenlijk belang van de oeverzone onderkend. Een verklaring daarvoor is, dat de emergente oevervegetatie in de eerste periode na het uitzetten, als enige verblijfplaats voor snoek in aanmerking komt (Grimm & Riemens, 1976). De kwaliteit van deze emergente vegetatie, met name het bedekkingspercentage binnen de begroeiing (stengel- dichtheid) is van invloed op de aantalsrijkdom, waarmee de jonge snoeken aan het begin van het groeiseizoen (kunnen) voorkomen (Figuur 2). De indruk bestaat dat de kleine snoekjes in de oeverbegroeiing een ruimte bezetten die niet toegankelijk is voor grotere snoeken. Binnen deze ruimte worden de hoeveelheden eenzomerige snoeken gereguleerd door onderlinge wegvraat binnen de jaarklasse (Grimm, 1983). Er zijn aanwijzingen, dat de periode waarin de snoekjes een meer of minder onafhankelijk bestaan kunnen leiden, duurt tot zij een lengte van 8-15 cm overschrijden. Hoewel zij vanaf een lengte van 3 cm van prooivisjes kunnen leven, fourageren zij doorgaans op plankton en macro-evertebraten tot de lengte van 8-15 cm bereikt is (Backiel, bijdrage aan het symposium "Mass removal of (unwanted) fishes",1991,Lahti, Finland: in druk). Daarna schakelt snoek over op vis als voedsel en moet zich derhalve naar het grensvlak van oeverplanten en ruim water begeven. Vanaf dat moment bevindt de kleine snoek zich in het leefgebied van oudere exemplaren en zal dan onderhevig zijn aan een dichtheids-afhankelijke regulatie (Grimm, 1983. 1989>. De recrutering van 8-15 cm snoekjes is voor een aantal situaties berekend. In tabel 2 zijn de resultaten gegeven. Geconstateerd kan worden dat het aantal eenzomerige individuen dat tot de maat van 8-15 cm recruteert een redelijke mate van constantheid vertoont, terwijl de omstandigheden en met name de bovenliggende snoekstapel sterk verschillen. Per hectare emergente begroeiing recruteren ca. MOOO stuks per ha. Deze individuen van gemiddeld 10 gram kunnen vanaf het moment van recrutering vanuit de emergente vegetatie tot de submerse vegetatie tot aan het einde van het groeiseizoen nog een gewichtsvermeerdering met een factor 7 realiseren. Het maximaal waargenomen bestand aan 0+ snoekjes in de submerse vegetatie bedraagt z 75 kg/ha (Grimm et al., in prep.). Dit betekent dat er per hectare emerse vegetatie (waaruit uooo stuks van gemiddeld 10 gram recruteren) en een theoretische groei tot 280 kg per ha emergente begroeiing tenminste M hectare submerse begroeiing nodig is.
Recommended publications
  • Heavily Modified Water Bodies (HMWB)
    Revised Terms of Reference [28/11/2000] Heavily Modified Waters in Europe Case Study on the Veluwerandmeren C.M. Lorenz of W+B In association with RDIJ RIZA W+B Deventer Post box 233 7400 AE Deventer tel. 0570-697272 Fax 0570-697344 Email: [email protected] Table of Contents page PART I 4 1 Preface [to be drafted by project managers] 5 2 Summary Table 6 3 Introduction 1 3.1 Choice of Case Study 1 3.2 General Remarks 2 4 Description of Case Study Area 3 4.1 Geology, Topography and Hydrology 3 4.2 Socio-Economic Geography and Human Activities in the Catchment 4 4.3 Identification of Water Bodies 5 4.4 Discussion and Conclusions 7 PART II 9 5 Physical Alterations 10 5.1 Pressures and Uses 10 5.2 Physical Alterations 11 5.3 Changes in the Hydromorphological Characteristics of the Water Bodies and Assessment of Resulting Impacts 12 5.4 Discussion and Conclusions 13 6 Ecological Status 15 6.1 Biological Quality Elements 15 6.2 Physico-Chemical Elements 19 6.3 Definition of Current Ecological Status 22 6.4 Discussion and Conclusions 23 7 Identification and Designation of Water Bodies as Heavily Modified 26 7.1 Provisional identification of HMWB 26 7.2 Necessary Hydromorphological Changes to Achieve Good Ecological Status 26 7.2.1 Required hydromorphological changes and required measures to achieve the Good Ecological Status 26 7.2.2 Impact on water uses and significant adverse effects 27 7.2.3 Impacts on the wider environment 27 7.3 Assessment of Other Environmental Options 28 7.3.1 Identification and definition of the beneficial objectives served
    [Show full text]
  • Case Study Title and # (Heading 2)
    NETHERLANDS - INTEGRATED PLANNING FOR THE VELUWE RANDMEREN REGION. CASE # 89 ABSTRACT Description With the construction of the Afsluitdijk (IJsselmeer dam) in 1932, the Zuyderzee in the Netherlands was closed off from the sea. Over the years, the salinity of the newly formed lake declined. In the period 1956 – 1967, the polder Flevoland was constructed. After completion, four lakes, located between the polder and the “old land”, were formed. These four lakes are called the Veluwe Randmeren (Veluwe border lakes). In the 1960s and 1970s, it became clear that the discharge of phosphates and nitrates from agriculture and household use was having a negative impact on the water quality in the lakes. In 1986, a group consisting of national and local authorities undertook a project, which gradually increased the water quality. In the 1990s, the lake region started attracting more and more people, thus posing new threats to the sustainable development of the region. To balance the natural and recreational functions in and around the Veluwe border lakes, a coalition of 19 authorities, interest groups, industries and individuals, joined forces and agreed to work on an integrated planning project for the Veluwe Randmeren. Both the communication between all parties involved and the technical issues played an important role in this project. In total about 300 people helped define the problems in the Veluwe Randmeren. On the bases of the results of these meetings, experts defined strategies for the development of the region. One of these strategies has been elaborated into a regional plan, containing 36 measures. These will be executed within the period 2002 – 2010.
    [Show full text]
  • Milieueffectrapport Waterfront Harderwijk
    Milieueffectrapport Waterfront Harderwijk 12 januari 2010 Milieueffectrapport Waterfront Harderwijk Deel A Kenmerk R012-4637590LBE-evp-V01-NL Verantwoording Titel Milieueffectrapport Waterfront Harderwijk Opdrachtgever Gemeente Harderwijk Projectleider Rien Prinsen Auteur(s) Lex Bekker en Andrea Dijkstra Projectnummer 4637590 Aantal pagina's 100 (exclusief bijlagen) Datum 12 januari 2010 Handtekening Colofon Tauw bv afdeling Ruimte Handelskade 11 Postbus 133 7400 AC Deventer Telefoon (0570) 69 99 11 Fax (0570) 69 96 66 Dit document is eigendom van de opdrachtgever en mag door hem worden gebruikt voor het doel waarvoor het is vervaardigd met inachtneming van de rechten die voortvloeien uit de wetgeving op het gebied van het intellectuele eigendom. De auteursrechten van dit document blijven berusten bij Tauw. Kwaliteit en verbetering van product en proces hebben bij Tauw hoge prioriteit. Tauw hanteert daartoe een managementsysteem dat is gecertificeerd dan wel geaccrediteerd volgens: - NEN-EN-ISO 9001. Milieueffectrapport Waterfront Harderwijk - deel A 5\100 Kenmerk R012-4637590LBE-evp-V01-NL 6\100 Milieueffectrapport Waterfront Harderwijk - deel A Kenmerk R012-4637590LBE-evp-V01-NL Inhoud Verantwoording en colofon .......................................................................................................... 5 Samenvatting ............................................................................................................................... 11 1 M.e.r. voor Waterfront Harderwijk.............................................................................
    [Show full text]
  • MER Verdiepingen Veluwemeer En Wolderwijd
    MER Verdiepingen Veluwemeer en Wolderwijd Hoofdrapport Datum 29 juli 2009 Status Definitief MER Verdiepingen Veluwemeer en Wolderwijd Hoofdrapport Datum 29 juli 2009 Status Definitief MER Verdiepingen Veluwemeer en Wolderwijd | 29 juli 2009 Colofon Witteveen+Bos Uitgegeven door Witteveen+Bos Informatie drs.ing. P.T.W. Mulder Telefoon 0570 69 75 10 Fax 0570 69 71 55 Uitgevoerd door Witteveen+Bos Opmaak ing. J.M. Faber Datum 29 juli 2009 Status definitief Versienummer MER Verdiepingen Veluwemeer en Wolderwijd | 29 juli 2009 Inhoud 0 Samenvatting 8 0.1 De achtergronden 8 0.1.1 Aanleiding 8 0.1.2 Gewenste verbeteringen 8 0.1.3 Waarom een MER? 9 0.1.4 Het m.e.r.-proces 9 0.1.5 Doorstart m.e.r.-proces 11 0.1.6 Wat hierna nog volgt 11 0.2 De plannen 12 0.2.1 Het voornemen 12 0.2.2 De alternatieven 12 0.3 De effecten 13 0.3.1 De effecten van de alternatieven 13 0.3.2 Effecten met het oog op de ontwikkeling van het MMA 16 0.4 Leemten in kennis 20 Deel A: Kern 22 1 Achtergronden 23 1.1 Aanleiding 23 1.2 Voorgeschiedenis 26 1.2.1 M.e.r.-procedure ‘Zand boven water 2’ 27 1.2.2 Beleidswijziging Ministerie Verkeer en Waterstaat 28 1.2.3 Doorstart m.e.r.-procedure ‘Zand boven water 2’ 28 1.2.4 Resterend deel m.e.r.-procedure 30 1.3 Opbouw van het MER 31 2 Doelstellingen, beleidskader en te nemen besluiten 34 2.1 Huidig gebruik en gewenste verbeteringen 34 2.1.1 Huidig gebruik en gewenste verbeteringen watersport 34 2.1.2 Huidig gebruik en gewenste verbeteringen beroepsscheepvaart 37 2.1.3 Huidig werkwijze en gewenste verbeteringen zandwinning 40 2.1.4
    [Show full text]
  • Flevoland Van Kust Tot Kust
    2 1 Start in Zeewolde bij de ¤ De wilgenbosjes, graslan­ Flevoland van parkeerplaats van de den en rietlanden rechts van De inpoldering van Harder­­haven/restaurant De de dijk horen bij natuurge­ Flevoland kust tot kust Proeverij Hardersluis. Ga het bied Harder broek. Het is een De provincie Flevoland fietspad op en dan linksaf nat paradijs voor moerasvo­ bestaat uit drie polders onder de rotonde door. Bij gels als rietgors, blauwborst, die zijn aangelegd in de fietsknooppunt29 naar 23. roerdomp, kleine karekiet voormalige Zuiderzee. en de zeldzame roerdomp – Door de aanleg van de ¡ Het grootste kunstma­ alleen een diep whoemp Afsluitdijk (1932) veran­ tige eiland ter wereld? Dat verraadt op stille avonden derde deze binnenzee in ligt in Nederland en draagt zijn aanwezigheid. Stop het IJsselmeer. Daarna de naam Flevopolder. Het voor een mooi uitzicht bij de viel als eerste de Noord­ eiland is 970 km2 groot en Biezenburcht, een markant oostpolder (1942) droog. werd tussen 1950 en 1968 gebouwtje langs de dijk. Een Vervolgens werd begon­ in twee fases aangelegd trap leidt naar een uitzicht­ nen met het omdijken en (zie kader). De ingenieurs platform; ’s middags is er droogmalen van Oostelijk hadden een goede reden om bovendien verse koffie. Flevoland (1950­1957) en de nieuwe polder de vorm (De Biezenburcht, Knar- Zuidelijk Flevoland (1959­ van een eiland te geven. De dijk 40, 3898 LV Zeewolde, 1968). Samen vormen zij eerder aangelegde Noord­ www.debiezenburcht.nl, de Flevopolder. oostpolder (1942) zat nog di.-zo. 12-19 uur) vast aan het oude land, maar dat bleek geen succes: Fiets naar 24 en 25.
    [Show full text]
  • Onderzoek Vaargedrag Randmeren En Binnenwateren Flevoland
    Onderzoek vaargedrag Randmeren en binnenwateren Flevoland December 2006 - 1 - Voorwoord Bij dit onderzoek onder watersporters op de Randmeren en de binnenwateren van Flevoland zijn velen betrokken geweest. Dank zijn wij verschuldigd aan de 10 jachthavens en beheerders van aanlegplaatsen die in augustus en september 2006 geprobeerd hebben vragenformulieren onder passanten te verspreiden. Dank ook aan de 177 watersporters die bereid waren de vragenformulieren in te vullen en terug te sturen. Uit de vele persoonlijke opmerkingen kwam de betrokkenheid met dit vaargebied sterk naar voren. Tenslotte ook dank aan de opdrachtgevers die dit onderzoek mogelijk maakten. Wij hebben alle informatie zo overzichtelijk mogelijk in het rapport gepresenteerd en hopen dat het verzamelde materiaal aanleiding geeft het onderzoek in 2007 voort te zetten. De groeiende belangstelling voor dit vaargebied vraagt om een intensief contact met de gebruikers! Contactpersonen: Provincie Flevoland: dhr. S. Broekhuizen, dhr. H. Blom en dhr. J. Kuik NORT Flevoland: mw. J. Lijs Waterrecreatie Advies BV: mw. G.H. Righolt en mw. M.I. Harmsen-Kortenoever Opdrachtgevers: Opgesteld door: Postbus 123, 8200 AC Lelystad Tel. 0320 21 88 47, fax 0320 28 13 08 E-mail: [email protected] Website: www.waterrecreatieadvies.nl - 2 - Inhoudsopgave Samenvatting 1. Inleiding 1 1.1. Doelstelling 1 1.2. Opzet en uitvoering van het onderzoek 1 1.3. Opzet van de rapportage 2 1.4. Gebiedskarakteristieken 2 2. Sociale kenmerken en vaargedrag 4 2.1. Algemene vragen 4 2.1.1. Kenmerken schipper en bemanning 4 2.1.2. Kenmerken van de boot 6 2.1.3. Algemeen vaargedrag 7 2.2. Vragen over de vaartocht 10 3.
    [Show full text]
  • Flevoland from Coast to Coast
    2 1 Start in Zeewolde at the ¤ The willow groves, Flevoland from parking lot for the Harder- grasslands and reed beds on The reclamation of haven/restaurant De Proe- the right of the dike belong Flevoland coast to coast verij Har dersluis. Bike onto to the Harderbroek nature The province of Flevoland the bicycle path and then reserve. This is a wet para- consists of several polders turn left under the rounda- dise for swamp birds like the that were created in what bout. At bicycle point 29 reed bunting, the bluethroat, was once the Zuiderzee. go to 23. the reed warbler and the With the construction rare bittern – only a deep of the Afsluit dijk (1932), ¡ The biggest man-made whoemp betrays its presence this inland sea was island in the world? That’s on quiet evenings. For a transformed into the in the Netherlands and it’s lovely panoramic view, stop IJsselmeer. Following this, called the Flevopolder. The at the Biezenburcht, a small the Noordoostpolder island measures 970 km2 but striking building at the was reclaimed (1942). and it was built in two side of the dike. Stairs lead Then Oostelijk Flevoland phases between 1950 to an observation platform; (1950-1957) and Zuidelijk and 1968 (see insert). The and in the afternoons, freshly Flevoland (1959-1968) engineers had a good reason brewed coffee is available. were surrounded by dikes to give the new polder the (De Biezenburcht, Knar dijk 40, and dredged. Together, form of an island. The pre- 3898 LV Zeewolde, www. these two areas form the viously created Noordoost- debiezenburcht.nl, Tue.-Sun.
    [Show full text]
  • Waterplan Harderwijk 2013 - 2018
    Waterplan Harderwijk 2013 - 2018 Gemeente Harderwijk Waterschap Vallei en Veluwe september 2013 Definitief Waterplan Harderwijk 2013 - 2018 dossier : BA8228-100-101 registratienummer : MD-AF20120141 versie : def classificatie : Openbaar Gemeente Harderwijk Waterschap Vallei en Veluwe september 2013 Definitief © DHV B.V. Niets uit dit bestek/drukwerk mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt d.m.v. drukwerk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van DHV B.V., noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander werk dan waarvoor het is vervaardigd. Het kwaliteitssysteem van DHV B.V. is gecertificeerd volgens ISO 9001. Royal HaskoningDHV INHOUD BLAD Samenvatting 4 1 INLEIDING 5 1.1 Waarom een actualisatie van het waterplan 5 1.2 Doel waterplan 5 1.3 De context van het waterplan 5 1.4 Status waterplan en planperiode 6 1.5 Opbouw van het waterplan 7 2 EVALUATIE WATERPLAN 2006-2009 8 2.1 Water heeft ruimte nodig 8 2.2 Voldoende veiligheid 10 2.3 Aanpakken grondwaterproblemen 12 2.4 Verbeteren waterkwaliteit en ecologie 14 2.5 Voortgaan met afkoppelen 16 2.6 Bevorderen van de waterbeleving 17 2.7 Conclusie 19 3 WAAR STAAN WE NU? 20 3.1 Ontstaansgeschiedenis 20 3.2 Bodem en grondwater 20 3.3 Oppervlaktewater 23 3.4 Waterrecreatie en waterbeleving 26 3.5 Waterkwaliteit en ecologie 26 3.6 Klimaat 28 3.7 Riolering 29 4 BELEID 32 5 KANSEN EN KNELPUNTEN 33 5.1 Ruimtelijke ontwikkelingen 33 5.2 Waterkwantiteit 35 5.3 Waterkwaliteit en ecologie 38 5.4 Water
    [Show full text]