Leefstijlonderzoek Provincie

13 januari 2015

Inhoudsopgave Inhoudsopgave ...... 1 1. Inleiding ...... 4 1.1 Waarom een leefstijlonderzoek Limburg ...... 4 1.2 Leeswijzer ...... 4 1.3 Definities en begrippen ...... 5 2. Management Summary ...... 7 Leefstijlen van de Limburgse bevolking ...... 7 Identiteit en community ...... 9 Woonmilieus en woonsferen ...... 9 Ouder wordende bevolking ...... 11 Sociaal-economische scenario’s ...... 11 Nederzettingsstructuur ...... 12 Tot slot ...... 12 3. Leefstijl ...... 13 3.1 Brand Strategy Research (BSR) model ...... 13 3.2 De leefstijlen in de provincie Limburg ...... 14 3.3 Identiteit ...... 18 3.4 Leefstijl en gewenste woonsferen ...... 19 3.5 Leefstijlprognoses ...... 21 4. Woonmilieus...... 23 4.1 Woonmilieus in de provincie ...... 23 4.2 Match vraag en aanbod woonmilieus ...... 28 4.3 Match vraag en aanbod woonmilieus onder verhuisgeneigden ...... 30 4.4 Kansen en bedreigingen ...... 30 4.5 Woonsferen ...... 33 4.6 Woonwerelden ...... 35 4.7 Verdere verdieping woonmilieus ...... 37 4.7.1 Verdieping rustige stadswijk ...... 37 4.7.2 Verdieping woonwijk met veel laagbouw ...... 39 4.7.3 Verdieping dorps ...... 40 4.7.4 Verdieping landelijk ...... 43 5. De woning ...... 45 5.1 Eigendomsvorm en woningtype ...... 45

1

5.2 Betaalbaarheid ...... 47 6. Tevredenheid en imago ...... 49 6.1 Tevredenheid totale woonsituatie ...... 49 6.2 Buurtontwikkeling ...... 50 6.3 Tevredenheid deelaspecten ...... 52 6.4 Prioritering deelaspecten ...... 54 6.5 Imago ...... 57 6.5.1 Extern imago ...... 57 6.5.2 Intern imago ...... 57 6.5.3 Sturen op imago ...... 57 7. Verhuiswensen ...... 59 7.1 Verhuisgeneigdheid en migratie tussen gemeenten ...... 59 7.2 Manifeste verhuizers ...... 61 8. Verdieping prioritaire doelgroepen ...... 63 8.1 Ouderen ...... 63 8.1.1 Zorgbehoevenden ...... 65 8.2 Jongeren ...... 68 8.2.1 Studenten ...... 69 8.3 Arbeidsmigranten ...... 70 8.3.1 Woonurgenten ...... 72 9. Trendanalyse ...... 73 9.1 Algemeen demografisch beeld van Limburg: doorzettende krimp...... 73 9.2 Trendanalyse ...... 76 9.2.1. Ontwikkeling van de restschuldproblematiek ...... 76 9.2.2. Ontwikkeling woningmarkt als gevolg van economische en financiële ontwikkelingen .... 78 9.2.3. Toenemende vraag naar vrije sector huur ...... 79 9.2.3. Veroudering van de bevolking ...... 82 9.2.4. Community ontwikkeling ...... 86 9.3 Internationale context / vestigingsvoorkeuren ...... 87 10 Conclusies ...... 92 10.1 Variëteit aan leefstijlen in Limburg ...... 92 10.2 Woonconsument wil identiteit en community ...... 92 10.3 Sterke dorpen ...... 93 10.4 Drie vraagstukken: transformatie, kwaliteit en consolidatie ...... 95 10.5 Transformatievraagstuk manifesteert zich aan de rand van de steden...... 95 10.6 Kwaliteitsvraagstuk ligt in de steden ...... 96

2

10.7 Consolidatievraagstuk ligt in de dorpen en kleine plaatsen ...... 97 10.8 Landelijk wonen voor velen een droom ...... 99 10.9 Sociaal-economische scenario’s bevestigen de opgaven ...... 99 10.10 Ouderen willen wel verhuizen, maar doen het (nog) niet ...... 99 10.11 Prioritaire doelgroepen ...... 99 10.12 Groeiende vrije huursector ...... 100 10.13 Krimp en trends vragen om aanpassing van de nederzettingsstructuur ...... 101 10.14 Tot slot ...... 101 Bijlage 1: Onderzoeksverantwoording ...... 102 Bijlage 2: Responsoverzicht ...... 106 Bijlage 3: Tabellen met hoofdscores ...... 107 Bijlage 4: GIS toelichting / verantwoording ...... 111 Bijlage 5: Begrippenlijst en definities ...... 113 Bijlage 6: Vertaaltabel woonmilieutyperingen ...... 114 Bijlage 7: Bronvermeldingen en geraadpleegde literatuur ...... 116

3

1. Inleiding

1.1 Waarom een leefstijlonderzoek Limburg Juist in deze tijd van grote demografische en sociaal-maatschappelijke veranderingen in de provincie Limburg, met grote effecten op de woningmarkt zoals de dalende bevolkingsomvang en vergrijzing, is het belangrijk om voeling te hebben met de consument. Waar liggen de behoeften en de knelpunten? Wat is voor bewoners echt belangrijk? Het leefstijlonderzoek Limburg brengt de consument letterlijk in beeld en het biedt daarmee handvatten aan de provincie, gemeenten en corporaties voor het uitstippelen van hun strategie en beleid. Aan het onderzoek hebben in totaal 11.175 huishoudens meegedaan (zie bijlage 2 voor het responsoverzicht per gemeente).

Dit tussenproduct van het leefstijlonderzoek Limburg biedt op provinciaal-, COROP- en gemeenteniveau de volgende informatie:

• Inzicht in verschillende leefstijlen van woonconsumenten in Limburg; • Inzicht in de tevredenheid van de bewoners met de woningen, de woonmilieus en voorzieningen; • (Mis)match zoals bewoners die ervaren tussen wat zij wensen en wat zij zien; • Imago van de afzonderlijke gemeenten; • Inzicht in maatregelen die bij kunnen dragen aan een grotere tevredenheid in het woondomein. In het eindrapport zal dieper worden ingegaan op de trendanalyse en prognose in relatie tot de leefstijlen en het meetinstrument voor de (mis)match en de bepaling van de geobjectiveerde (mis)match en de kwalitatieve opgave. Middels verdiepingsopdrachten vanuit gemeenten en woningcorporaties kunnen deze inzichten ook op wijk- en buurtniveau in kaart gebracht worden.

Van alle 33 gemeenten van Limburg, de 3 COROP niveaus en op provinciaal niveau zijn overzichtelijke factsheets gemaakt. Hierin wordt een beeld geschetst van de bewoners in de gemeenten, hun leefstijl, koopkracht en levensfase, hun tevredenheid met de woonsituatie, hun woonambities en verhuisgeneigdheid, de woonmilieus en het imago van de gemeente bij henzelf en bij mensen van buiten de gemeente. De factsheets zijn afzonderlijk beschikbaar gesteld. 1.2 Leeswijzer In het rapport komen drie belangrijke zaken aan bod: Figuur 1.1 Driehoek consument/locatie/product

1. Wie is de bewoner (leefstijl consument)? 2. Wat voor woning wil de bewoner (product)? 3. Waar wil de consument wonen (locatie)?

Wanneer deze drie zaken op elkaar zijn afgestemd wordt de hoogste waarde voor de consument én voor de aanbieder bereikt. In het rapport brengen we in kaart in welke mate de afstemming tussen wie, wat en waar bereikt is. Het geeft inzicht in waar welke leefstijlen in welke omvang aanwezig zijn

4 en welke woningvraag daar wordt uitgeoefend en of men deze vraag ook kan effectueren. In lijn met deze drie componenten bestaat het rapport uit de volgende delen:

1. Leefstijlen: een analyse van de woonconsument in de provincie Limburg; 2. Woonmilieus: welke woonmilieus kent de provincie en welke vraagstukken doen zich hierbij voor; 3. De woning: type woningen en eigendomsvormen en match met de wensen van verschillende type woonconsumenten; 4. Verhuiswensen: verhuisgeneigdheid, verhuismotieven en motieven om juist niet te verhuizen; 5. Tevredenheid en imago: tevredenheid met de totale woonsituatie en met verschillende deelaspecten en imago onder bewoners en niet bewoners; 6. Verdieping prioritaire doelgroepen ouderen en zorgbehoevenden, jongeren en studenten en arbeidsmigranten. 7. Trendanalyse: analyse van trends in Nederland en Limburg die het woondomein in Limburg raken

Ieder deel bevat een introductie op het betreffende thema en de (provinciale) uitkomsten waarin de ontwikkeling wordt geschetst en gebieden met elkaar worden vergeleken. Voor de afzonderlijke gebieden kan de lezer zich vervolgens wenden tot de factsheets, die samen met een toelichting daarp, los van dit rapport opgeleverd worden. De bijlagen bevatten een onderzoeksverantwoording, responsoverzicht per gemeente, tabellen met de hoofdscores van het onderzoek per gemeente, een verklaring van de opbouw van de kaarten, een begrippenlijst en een literatuurlijst. Naast het rapport wordt ook nog een kaartenboek opgeleverd.

In dit rapport worden de resultaten weergegeven van de Woontest Limburg. Deze zijn gebaseerd op de ingevulde vragenlijsten over de woonbeleving, in plaats van op objectieve bronnen. Het kan daardoor voorkomen dat de exacte cijfers niet overeen komen met die uit eerder uitgevoerde onderzoeken, die wel op objectieve gegevens zijn gebaseerd.

We wensen u veel succes bij de toepassing van deze consumenteninformatie omtrent de woonbeleving in de provincie Limburg. 1.3 Definities en begrippen In de rapportage wordt gebruik gemaakt van verschillende begrippen, die af kunnen wijken van begrippen die door overheden en andere onderzoeksbureaus worden gehanteerd. Deze begrippen worden uitgebreid toegelicht in bijlage 5. Belangrijke verschillen bestaan er op het gebied van woonmilieus, woonsferen en de interpretatie van tekorten en overschotten. In het kort worden de drie meest onderscheidende hier genoemd:

Woonmilieu. Om een beeld te vormen van hoe mensen naar hun woonlocatie kijken hebben we een vraagstructuur ontwikkeld met een voor bewoners herkenbare typologie van soorten gebieden. In het onderzoek noemen we deze gebieden woonmilieus. De woonmilieusystematiek is gekoppeld aan de methodiek van SmartAgent en wijkt af van de woonmilieus zoals deze zijn gedefinieerd in de woonmonitor Limburg en in de woonmilieukaart van Zuid-Limburg worden gehanteerd.

Woonsfeer. Naast het woonmilieu maakt ook de woonsfeer onderdeel uit van de woonomgeving van de woonconsument en is mede bepalend voor de woonbeleving. Om een beeld te vormen van hoe mensen de sfeer van de woonomgeving ervaren hebben we een vraagstructuur ontwikkeld met een 9-tal woonsferen. De woonsfeer indeling is gekoppeld aan de methodiek van SmartAgent.

5

Tekorten en overschotten. Bij het bepalen van tekorten en overschotten wordt gekeken naar waar mensen aangeven te wonen (woonmilieu en woonsfeer) en waar zij aangeven het liefst te willen wonen. Er wordt geen rekening gehouden met bewegingen in en uit de regio. Ook wordt er geen rekening gehouden met de specifieke omstandigheden op de woningmarkt (crisis, de prijsdaling, de beperkte financierbaarheid, etc.) Het gaat hierbij dus om een relatief ‘tekort’ op een regionale balans.

6

2. Management Summary Juist in deze tijd van grote demografische en sociaal-maatschappelijke veranderingen in de provincie Limburg, met grote effecten op de woningmarkt zoals de dalende bevolkingsomvang en vergrijzing, is het belangrijk om voeling te hebben met de consument. Waar liggen de behoeften en de knelpunten? Wat is voor bewoners echt belangrijk? Het leefstijlonderzoek Limburg brengt de consument letterlijk in beeld en het biedt daarmee handvatten aan de provincie, gemeenten en corporaties voor het uitstippelen van hun strategie en beleid. Aan het onderzoek hebben in totaal 11.175 huishoudens meegedaan.

Dit leefstijlonderzoek biedt inzicht in de onderliggende motieven van de bevolking van Limburg. Deze motieven beïnvloeden de woonvoorkeuren en het gedrag op de woningmarkt. Leefstijlen van de Limburgse bevolking We zien dat het profiel van de consumenten in Limburg in lijn ligt met die in geheel Nederland. Alle leefstijlen, die we onderscheiden, zijn in Limburg ruim vertegenwoordigd. De normatieve leefstijlen blauw en geel zijn sterker vertegenwoordigd dan de a-normatieve leefstijlen rood en groen: de Limburger heeft een sterkere neiging zich te conformeren aan de dominante waarden in de samenleving. Dit duidt op een sterker gevoel van gemeenschap en saamhorigheidsgevoel.

Figuur 2.1 Leefstijlverdeling in Limburg en in Nederland

Alle leefstijlen worden in de provincie goed bediend; er zijn geen uitgesproken ontevreden groepen.

De Limburgse gemeenten hebben we op basis van hun gemiddelde leefstijl in het volgende schema geplot. De gemeenten in Limburg-Noord zijn weergegeven in paars, in Limburg-Midden in oranje en in Limburg-Zuid in blauw.

7

Figuur 2.2 Identiteit van de verschillende gemeenten door positionering in het BSR-model

extravert Sittard-Geleen

Schinnen

Venray Echt-Susteren Eijsden-MargratenGennep Valkenburg aan de ego groep Onderbanken Bergen Stein Gulpen-Wittem

Voerendaal

Leudal

introvert

Wat opvalt, is dat de gemeenten binnen Noord-Limburg heel dicht bij elkaar liggen als het gaat om de psychologische as die loopt van extravert naar introvert. Dit terwijl deze gemeenten op de sociologische as die loopt van ego-gericht tot groepsgericht juist een grote spreiding laten zien (van Venlo, Mook en Middelaar etc. tot en met Bergen en Beesel). Dit vertaalt zich in een meer stedelijke versus een dorpse houding. De gemeenten binnen Midden-Limburg laten meer dan Noord-Limburg een spreiding zien op de psychologische as die van extravert naar introvert loopt (Maasgouw versus Nederweert en Echt- Susteren). Dit duidt op een open versus een meer gesloten houding. Zuid-Limburg kenmerkt zich met name door een concentratie in het midden waarbij alle leefstijlen vertegenwoordigd zijn in combinatie met de eerdergenoemde uitschieters Maastricht en Onderbanken.

De bevolking verandert als gevolg van demografische processen en sociaaleconomische trends in de samenleving. Dat zien we terug in veranderingen in leefstijlen. Duidelijk zichtbaar is dat onder ouderen. De mensen die voor de oorlog zijn geboren, zijn opgegroeid in een tijd van eenvoud en soberheid. We zien dat nog steeds bij hen terug. De babyboomers zijn duidelijk een andere generatie en vertonen een ander, individualistischer consumentengedrag. We verwachten dat in de komende jaren de groene leefstijl het sterkst afneemt. De gele leefstijl neemt het sterkst toe. Naar verhouding blijven rood en blauw ongeveer op hetzelfde niveau.

8

Identiteit en community In heel Nederland neemt de behoefte aan identiteit en community stelselmatig toe. In navolging van bijvoorbeeld de automobielindustrie zien we dat de woning en de plek waar men woont steeds sterker uitdrukt wie men is. Iemand die gericht is op vrijheid (rood), zoekt ook een woonvorm die dat uitdrukt. Dit is vaker een bijzondere woonvorm in een dynamische woonomgeving. Iemand die gericht is op harmonie en gemeenschap (geel) houdt van een woonvorm die gericht is op verbinding met de gemeenschap. Een veranda aan de voorzijde is een voorbeeld hiervan. Deze vergemakkelijkt het contact tussen de bewoner en de buurt. Iemand die gericht is op zekerheid en geborgenheid (groen) kiest vaker een woonvorm die traditioneel is en zich kenmerkt door vakmanschap. Dit is belangrijker dan vernieuwende architectuur. Iemand die gericht is op manifestatie en controle (blauw) heeft veelal interesse in een woonvorm die sociaal en technisch up-to-date is.

De individualisering en toegenomen mobiliteit heeft het individu los gemaakt van herkomst, waardoor het individu daar kan wonen waar hij/ zij maar wil. Omdat de mens een sociaal wezen is en blijft, is het individu daardoor in een continue zoektocht beland naar ‘belonging’. Waar hoor ik bij? Waar voel ik me thuis? In de studie bleken de aspecten omgang met de andere bewoners en de bewonerssamenstelling belangrijker voor het eindoordeel over de woonsituatie dan de woningen zelf of de voorzieningen. In de kleine woonplaatsen (< 1.000 huishoudens) verwacht men geen voorzieningen, en is het dus ook niet erg als deze er niet zijn. In de middelkleine woonplaatsen (1.000 tot 2.500 huishoudens) verwacht men echter wel voorzieningen. Deze zijn nu niet voldoende aanwezig, wat zorgt voor meer onvrede. Bij de gemiddelde woonplaatsen (2.500 tot 10.000 huishoudens) zijn de voorzieningen ook van belang, maar daar worden ze nu ook goed beoordeeld.

Woongebieden die een identiteit duidelijk weten te communiceren, zijn in staat om mensen aan zich te binden. De functionaliteit van de woning is wel aanwezig als randvoorwaarde, maar vormt doorgaans niet (meer) het motief waarom men de betreffende woning koopt of huurt. In een ruimere woningmarkt zal de behoefte aan identiteit en community ook nog eens zwaarder wegen dan in een krappe markt. Woonmilieus en woonsferen De studie laat zien dat het woonmilieu dorps het sterkst vertegenwoordigde woonmilieu in Limburg is. Het is ook een geliefd woonmilieu. Meer dan 80% van de bewoners woont er naar tevredenheid. Het woonmilieu dorps is daarmee een van de onmiskenbare krachten van de provincie Limburg. Bezien we de woonmilieuvoorkeuren van de hele populatie dan zien we dat dorps, rustige stadswijk en landelijk een sterke aantrekkingskracht hebben. Deze woonmilieus bieden woonsferen, die door de verschillende leefstijlen aantrekkelijk worden gevonden. Deze woonmilieus zijn daardoor ook goed bestand tegen veranderingen in de leefstijlverdeling van de bevolking.

9

Figuur 2.3 De verdeling van woonsferen binnen de verschillende woonmilieus. De bollen geven de leefstijlkleuren aan, waarbij het woonmilieu goed past. 100%

90%

80% Op stand Eigen plek 70% Geborgenheid 60% Niet burgerlijk 50% Markant

40% Sociale controle Uitdaging 30% Levendigheid 20% Sociaal contact 10%

0% Binnenstad Levendige Rustige Luxe Woonwijk Woonwijk Luxe Dorps Landelijk stadswijk stadswijk stadswijk met veel met veel woonwijk hoogbouw laagbouw

Wanneer we het huidige woonmilieu vergelijken met het gewenste woonmilieu, dan zien we vooral tekorten bij de rustige stadswijk, de luxe stads- en woonwijk en bij het landelijk wonen. Overschotten zien we in sterke mate bij de woonwijken met veel laagbouw en de woonwijken met veel hoogbouw.

We constateren dat de woningvoorraad qua woonsfeer en woonmilieu niet goed aansluit op de behoeften in de bevolking. Er is sprake van drie vraagstukken.

Een transformatievraagstuk doet zich vooral voor aan de rand van de steden. De krimp en de behoefte aan meer identiteit verminderen de vraag naar woningen in het suburbane gebied. Dit woonmilieu voldoet maar voor enkele leefstijlen aan de (werkelijke) kwaliteitsvraag. Alleen wanneer de kwaliteit voldoende is, kan dit milieu zich handhaven. Als de kwaliteit onvoldoende is, is een ‘verstedelijking’ of ‘verdorpsing’ wenselijk.

In de steden is sprake van een kwaliteitsvraagstuk. Dit leiden we af uit de interesse die we zien in het woonmilieu de rustige stadswijk, gelegen tussen de binnenstad en de buitenwijken met een grotere variëteit aan woningen, meer voorzieningen en meer groen. Er zijn behoorlijk wat bewoners die graag vanuit het binnenstedelijk en levendig stedelijke woonmilieu zouden willen verhuizen naar de rustige stadswijk. En vanuit de rand van de stad komen huishoudens die het laagbouwmilieu graag inruilen voor de rustige stadswijk.

In de dorpen en kleine plaatsen is er sprake van een consolidatievraagstuk. De dorpen en kleinere plaatsen in de provincie Limburg laten een grote woontevredenheid zien. Over alle gemeten aspecten is men (zeer) tevreden, behalve over de voorzieningen. Tegelijkertijd is duidelijk dat de voorzieningen niet het belangrijkste aspect vormen. Gezien de kracht van de dorpen enerzijds en de tendens in de samenleving om meer te vragen van de burger zelf (langer thuis wonen, vrijwilligerswerk, mantelzorg) anderzijds maakt het dorp tot een cruciale bouwsteen in de structuur van de provincie Limburg.

10

Voor vele Limburgers vormt het landelijk wonen een droom. Met name vanwege financiële motieven zullen velen de daad evenwel niet bij het woord voegen. Maar voor wie dat wel wil, zullen de mogelijkheden daartoe geboden moeten worden. Ouder wordende bevolking Ook in Limburg krijgen we te maken met een grotere diversiteit aan ouderen en daarmee ook een grotere diversiteit aan woonvoorkeuren en – later – voorkeuren ten aanzien van de zorgverlening. We zien daarbij een belangrijke trend; ouderen zijn zich zeer bewust van de afname van het collectieve voorzieningenniveau en van het feit dat ze in toenemende mate zelf hun zaken op orde moeten hebben. De groep ‘echte’ ouderen (huishoudens boven 75 jaar) stijgt lineair tot na 2040 en verdubbelt in Limburg in omvang (van ca. 70.000 naar 140.000). Dit is aanzienlijk. De toename van deze groep is reeds zichtbaar. Op kortere termijn neemt ook de groep 55-64 toe. Dit zijn de babyboomers, met vooral een kwalitatieve vraag op de markt. Uit landelijk onderzoek blijkt dat deze groep nog lang niet voorsorteert op ouderdom. Steeds vaker is deze groep nog bezig met het voortzetten van de wooncarrière (naar vrijstaand, zelfbouw). De actieve senior vraagt om weinig overheidsbeleid. Deze groep kan evenwel een hele interessante rol spelen bij de verdere ontwikkeling van de participatiesamenleving. Deze groep heeft over het algemeen tijd, geld en energie om aan de samenleving te bouwen. In de jaren 60 waren zij de studenten die het onderwijs hervormden, in de jaren 90 stuwden zij de nieuwbouwproductie in Nederland op. In het komende decennium zullen ze ook weer een wellicht cruciale bijdrage leveren aan de vormgeving van de samenleving, waaronder de organisatie van zorg en welzijn. Voor de oudere huishoudens is het type woning een groter aandachtspunt dan het woonmilieu. Zo zien we dat men nu vooral in tweekappers en vrijstaande woningen woont, terwijl men juist graag in een seniorenwoning of een appartement met lift zou wonen. Kenmerkend voor ouderen is dat ze wel een woonbehoefte uitspreken, maar nauwelijks feitelijk overgaan om dit te realiseren. Het is belangrijk om heel goed de vinger aan de pols te houden en met ouderen in gesprek te gaan over hun woonsituatie. Sociaal-economische scenario’s De vraag is niet of steden belangrijk worden, want is ze worden belangrijker. Hun rol als belangrijke knooppunten voor de economie zal versterkt worden. Wat onzeker is, is hun omvang: worden steden groter of kleiner. Het is onzeker of economische activiteit zich concentreert in meerdere relatief kleine steden of een beperkt aantal grote stedelijke clusters. In de omgeving van Limburg is dat de economische kracht en activiteiten van de stedelijke agglomeraties Randstad, Ruhrgebied en Vlaamse ruit verder toenemen. Wanneer Limburg economisch de aansluiting weet te houden met deze economische clusters, zullen steden in Limburg aan bovenregionale aantrekkingskracht winnen. In dit scenario gedijen de binnenstad, de rustige stadswijken en de (authentieke) dorpen. Kwalitatieve versterking van deze milieus staat centraal. Het suburbane gebied staat onder grote druk vanwege de afname van de bevolkingsdruk en combinatie met een lagere interesse in dit type woonmilieu. Een dynamische huurmarkt is belangrijk om kenniswerkers van buiten de regio te kunnen huisvesten zonder ze te moeten laten binden aan Limburg.

Maar ook wanneer steden in Limburg aan bovenregionale aantrekkingskracht verliezen, en zich meer en meer ontpoppen tot regionale of lokale centra, winnen de rustige stadswijken en dorpen aan populariteit. De binnenstad heeft primair de functie van voorzieningen en ontmoeting. Het suburbane gebied is in dit scenario het deel van de gebouwde omgeving waar groei en krimp plaatsvinden, afhankelijk van de groei van de bevolking.

Beide scenario’s pleiten voor versterking/ behoud van de woonmilieus rustige stadswijk en dorps. Inkrimping van het woonmilieu woonwijk met veel laagbouw is noodzakelijk.

11

Nederzettingsstructuur Limburg vraagt gezien de krimpende bevolking, de kwalitatieve woon- en leefambities en vanuit trends in de samenleving om een aanpassing van de nederzettingsstructuur. Schematisch ziet de ontwikkelingsrichting er als volgt uit:

Figuur 2.1 Schematische weergave ontwikkelingsrichting

Het suburbane gebied (groen) neemt in omvang af door sloop en door transformatie naar andere woonmilieus. De rustige stadswijk (oranje) neemt in omvang toe door transformatie van zowel de levendige stadswijk als de suburbane woonwijk. De woonkwaliteit in de stad neemt toe. De kernen raken nog beter met elkaar verbonden, zodat men beter elkaars voorzieningen kan benutten (kern A een zwembad, kern B een lagere school, etc.). Dorpen komen gevoelsmatig weer dichter bij de stad te liggen. Tot slot Dit leefstijlonderzoek schetst de structuur van de woon- en leefomgeving die aansluit op de (onderliggende) behoeften van de Limburgse bevolking. We zien dat functionele aspecten (bv de voorzieningenstructuur) niet altijd bepalend zijn voor de attractiviteit van de woonomgeving. Vaak overheerst bij mensen het belang van de sociale structuur (voel ik me thuis?). Dit leidt tot voorkeuren ten aanzien van woonmilieus, die – bij elkaar opgeteld – richting geven in het woonbeleid. Sommige woonmilieus zijn in staat om iedere leefstijl te bedienen, terwijl andere woonmilieus van een enkele leefstijl afhankelijk zijn. Dit onderzoek biedt inzichten die het mogelijk maken om betere keuzen te maken in welke gebieden meer of minder moet worden geïnvesteerd.

12

3. Leefstijl

Of het nu gaat om winkelen, jeugdcriminaliteit, duurzaamheid of wonen. De centrale vraag is altijd: ‘Waarom doen mensen wat ze doen?’ Dit wordt niet alleen bepaald door rationele overwegingen, maar vooral ook door emotionele processen. Door grip te krijgen op de motivaties en waarden van mensen is het mogelijk om veel scherper waar te nemen waar het de bewoners werkelijk om gaat en daar op in te spelen. Dit hoofdstuk gaat in op de verschillende leefstijlen van woonconsumenten. 3.1 Brand Strategy Research (BSR) model SmartAgent maakt in al haar onderzoeken gebruik van het Brand Strategy Research (BSR) model. Het BSR-model is een sociaalpsychologisch segmentatiemodel dat wordt toegepast voor vraagstukken op het gebied van segmentatie en positionering. Het model stelt de mens en zijn behoeften centraal en is gericht op het leren kennen, begrijpen en verklaren van het gedrag van mensen. In het BSR-model wordt met behulp van drie dimensies onderscheid tussen individuen gemaakt op basis van hun waardenpatroon. De eerste dimensie van het model kan grofweg getypeerd worden als een sociologische dimensie die aangeeft hoe het individu zich verhoudt tot de groep of de samenleving; hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen een individualistische of ego-gerichte oriëntatie en een collectivistische of groepsgerichte oriëntatie. De tweede dimensie kan getypeerd worden als een psychologische dimensie waarmee het onderscheid tussen een extraverte of openstellende houding versus een introverte, afsluitende houding kan worden gemaakt. De derde dimensie is de antropologische dimensie, waar onderscheid gemaakt kan worden tussen een normatieve en een anormatieve houding. Mensen met een normatieve houding passen zich gemakkelijk aan naar de heersende normen, in tegenstelling tot mensen met een anormatieve houding. Met de derde dimensie erbij wordt het figuur als het ware driedimensionaal, waarbij het gele en het blauwe vlak meer normatief gerichte leefstijlen aanduiden. Het rode en groene vlak zijn juist meer anormatief.

Figuur 3.1 BSR-model

13

Er is een viertal leefstijlen te onderscheiden, aangeduid met vier kleuren:

Rood: vrijheid en flexibiliteit De rode consument is een consument met een vrije, eigenzinnige geest die onafhankelijkheid boven alles stelt. Men heeft een actieve manier van leven waarbij er naast werk voldoende tijd over moet blijven voor culturele ontwikkeling en reizen. Rood heeft een stedelijke oriëntatie, zonder dat men daadwerkelijk ook stedelijk hoeft te wonen. Ook een mooie landelijke woning met veel ruimte voor zelfontplooiing past goed binnen de rode leefstijl.

Blauw: ambitie en controle In blauwe wereld is presteren een kernbegrip. Deze groep is zeer intensief en gedreven met zijn carrière bezig. Status wordt belangrijk gevonden en dat blijkt ook uit het keuzegedrag op de woningmarkt: statusrijke gebieden en concepten (luxe woonwijk) worden aantrekkelijk gevonden. Blauw is gericht op controle. Carrièreplanning is dan ook echt iets voor blauw, terwijl de rode wereld zich meer laat leiden door de waan van de dag. Blauw richt zich vooral op rustige, ruim opgezette woonmilieus, maar ook op (hoogwaardige) stedelijke locaties. Zij hebben vaak ook meer te besteden dan de andere doelgroepen.

Groen: geborgenheid en zekerheid De groene wereld is groepsgericht, maar kent vrij gesloten karakter. De wereld is voor deze consumenten niet zo groot; men beweegt zich in een kleine kring met familie en buren waarmee men intensieve contacten heeft. De groenen vinden het belangrijk om zich terug te trekken in de woning. De woonambities zijn bescheiden en bovenal eenvoudig: doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg.

Geel: betrokkenheid en harmonie Geel kent een sterke groepsoriëntatie en hecht juist veel waarde aan sociale contacten in de buurt. De gele wereld heeft een open instelling. Het gezin (of het streven daarna) neemt een centrale positie in het leven van deze consumenten. De kwaliteit van een woning of woonmilieu wordt dan ook per definitie beoordeeld door de ‘ogen van een kind’ (is het er veilig, zijn er voldoende speelgelegenheden, etc.). Let wel: ook in de rode en blauwe wereld zijn er volop gezinnen met kinderen, maar voor deze groep geldt dat de komst van een kind, werk en hobby’s niet ineens minder belangrijk maakt. De gele consument richt zich vooral op de woonwijken en is gecharmeerd van traditioneel, knus en dorps wonen.

Het is niet zo dat mensen alleen maar in één van deze hokjes passen. Iedereen heeft wel iets van iedere leefstijl. Op basis van de mate waarin men zichzelf herkent in bepaalde beroepen, vormen van vrije tijdsbesteding, karaktereigenschappen, huishoudentyperingen en waarden meten we de score van een individu op elk van de afzonderlijke leefstijlen. Iedereen heeft daardoor een unieke positie. De kleuren duiden de mensen aan op basis van hun dominante leefstijl. Dat is de leefstijl die bij hen het hoogste scoort. 3.2 De leefstijlen in de provincie Limburg In de provincie Limburg heeft 58% van de bewoners een groepsgerichte leefstijl (geel of groen) en 42% van de bewoners een individualistische leefstijl (blauw of rood). Dit ligt in lijn met de Nederlandse verdeling. De gele leefstijl is het sterkst vertegenwoordigd in de provincie: 34% van de huishoudens behoort tot deze leefstijl. De groene en blauwe leefstijl zijn vergelijkbaar wat betreft omvang, tot deze leefstijlen behoren respectievelijk 24% en 27% van de Limburgse huishoudens. De rode leefstijl is de kleinste groep met 15% van de huishoudens.

14

In vergelijking tot de Nederlandse verdeling van leefstijlen zien we dat binnen de groepsgerichte leefstijl de gele groep in Limburg nog wat sterker vertegenwoordigd is in vergelijking tot de Nederlandse verdeling (34% versus 30%) en groen juist iets minder (24% versus 28%). Binnen de individualistische leefstijlen zien we dat in Limburg de blauwe groep iets sterker vertegenwoordigd is in vergelijking tot de Nederlands verdeling (27% versus 24%) en de rode groep juist iets minder (15% versus 18%). Blauw en geel zijn beide groepen die normatiever zijn; zij conformeren zich aan de dominante waarden in de samenleving. Daarin wijken deze groepen af van de groene leefstijl (gesloten binnen de eigen groep) en de rode leefstijl (eigen richting).

Figuur 3.2 BSR model met de verschillende assen, pijl geeft de relatief meer normatieve houding van de Limburgers aan

Onderstaande figuur laat zien dat op COROP niveau een vergelijkbaar patroon van leefstijlen binnen de drie gebieden te zien is. Meest opvallend is Zuid-Limburg met gemiddeld genomen meer rode bewoners en Midden-Limburg met gemiddeld genomen minder gele bewoners. Dit wordt met name veroorzaakt door de aanwezigheid van meerdere steden in Zuid-Limburg. De gele leefstijl komt het meest voor in Noord-Limburg en de groene leefstijl juist het meest in Midden-Limburg.

15

Figuur 3.3 Leefstijlverdeling provincie Limburg en de COROP gebieden

15% 12% 13% 16%

28% 28% 27% 26%

24% 25% 27% 23%

34% 36% 33% 34%

Limburg Noord-Limburg Midden-Limburg Zuid-Limburg

In de factsheets per COROP gebied die apart zijn opgeleverd worden de verhoudingen van de vier leefstijlen per gemeente per COROP weergegeven. We zien in Noord-Limburg met een sterke vertegenwoordiging van de gele leefstijl, Beesel met een relatief sterke vertegenwoordiging van de groene leefstijl en Venlo en Mook & Middelaar met een relatief grote rode groep.

In Midden-Limburg zien we Echt-Susteren en Nederweert met een flink aandeel gele bewoners. Opvallend daarbij is dat Nederweert tegelijkertijd relatief weinig inwoners met een groene leefstijl heeft (net als geel groepsgericht). Maasgouw heeft een sterke vertegenwoordiging van de blauwe leefstijl. Met betrekking tot de rode leefstijl zien we een ondervertegenwoordiging in , Maasgouw en Roerdalen.

In Zuid-Limburg springt Maastricht eruit vanwege het hoger aandeel bewoners met een rode leefstijl, iets wat we vaak zien in grotere steden met veel studenten. Onderbanken valt juist op vanwege weinig rode bewoners en daarentegen veel bewoners met een gele leefstijl. Tot slot is Vaals een opvallende gemeente vanwege zowel een sterke vertegenwoordiging van de gele leefstijl als van de rode leefstijl (beide meer naar buiten toe gericht) en juist een relatieve ondervertegenwoordiging van de groene en blauwe leefstijl (meer naar binnen gericht). Dit heeft waarschijnlijk te maken met de aanwezigheid van veel internationale, grensoverschrijdende activiteit.

We zagen al dat in de grote steden de rode leefstijl sterker vertegenwoordigd is. Dit blijkt ook uit onderstaande weergave van de leefstijlverdeling naar omvang van woonplaatsen. Daar blijkt verder uit dat de kleine plaatsten (minder dan 1.000 huishoudens) een meer afwijkend patroon laten zien, met een sterk aandeel bewoners met een gele leefstijl.

16

Figuur 3.4 Leefstijlverdeling naar omvang van woonplaatsen (groot = 30.000+ hh; middelgroot = 30.000- 10.000 hh; gemiddeld = 2.500–10.000; middelklein 1.000-2.55 hh; klein = 1.000 hh en minder)

14% 12% 11% 10% 21%

24% 25% 29% 30% 26%

25% 25% 24% 27% 22%

36% 39% 30% 34% 32%

Grote plaatsen Middelgrote Gemiddeld Middelkleine Kleine plaatsen plaatsen plaatsen

Bij een weergave van de leefstijlen in een GIS-kaart is te zien waar de vier groepen zich binnen een gemeente bevinden. Deze kaarten zijn weergegeven in de factsheets per gemeente. Ter illustratie is hieronder de GIS-kaart van opgenomen. Hier is te zien dat de rode (en kleinste) groep zich centreert in het zuiden van de plaats Valkenburg en binnen de plaats Vilt, terwijl de andere leefstijlen meer verspreidt zijn over het gebied. Valkenburg laat als grootste kern in de gemeente het meest gemêleerde beeld zien.

17

Figuur 3.5 Geografische weergave van de leefstijlen in de gemeente Valkenburg aan de Geul

3.3 Identiteit In de onderstaande figuur zijn de verhoudingen binnen de provincie weergegeven, door alle gemeenten te plotten in het BSR-model. Inzicht in de identiteit van een gemeente biedt mogelijkheden om bewuster om te gaan met de eigen identiteit in relatie tot andere gemeenten. Wat opvalt, is dat de gemeenten binnen Noord-Limburg heel dicht bij elkaar liggen als het gaat om de psychologische as die loopt van extravert naar introvert. Dit terwijl deze gemeenten op de sociologische as die loopt van ego-gericht tot groepsgericht juist een duidelijke spreiding laten zien (van Venlo, Mook en Middelaar etc. tot en met Bergen en Beesel). Dit vertaalt zich in een meer stedelijke versus een dorpse houding. De gemeenten binnen Midden-Limburg laten meer dan Noord-Limburg een spreiding zien op de psychologische as die van extravert naar introvert loopt (Maasgouw versus Nederweert en Echt- Susteren). Dit duidt op een open versus een meer gesloten houding. Zuid-Limburg kenmerkt zich met name door een concentratie in het midden waarbij alle leefstijlen vertegenwoordigd zijn in combinatie met de eerdergenoemde uitschieters Maastricht en Onderbanken.

18

Figuur 3.6 Identiteit van de verschillende gemeenten door positionering in het BSR-model

extravert Vaals Sittard-Geleen

Schinnen

Venray Maastricht Echt-Susteren Simpelveld Nederweert Eijsden-MargratenGennep Heerlen Valkenburg aan de Geul Kerkrade ego Mook en Middelaar groep Weert Horst aan de Maas Venlo Brunssum Peel en Maas Onderbanken Roermond Bergen Nuth Meerssen Stein Beek Beesel Gulpen-Wittem

Voerendaal Landgraaf Roerdalen

Leudal Maasgouw

introvert 3.4 Leefstijl en gewenste woonsferen Naast het bepalen van de BSR-leefstijl, en het uitvragen van de huidige en gewenste woonomgeving van de respondent, is ook gevraagd in welke woonsfeer zij nu wonen en in welke woonsfeer zij het liefst zouden willen wonen. Ze konden daarbij kiezen uit de volgende woonsferen:

 Sociaal contact: Een buurt waar de buren aardig met elkaar overweg kunnen.  Sociale controle: Een buurt waar men elkaar op het gedrag kan aanspreken.  Geborgenheid: Een buurt, waar men zich betrokken voelt bij de andere bewoners van de buurt.  Levendigheid: Een levendige woonomgeving.  Markant: Een omgeving met opvallende elementen.  Eigen plek: Een buurt waar je eigenlijk weinig met anderen te maken hebt.  Uitdaging: Een uitdagende woonomgeving.  Niet burgerlijk: Geen huisje-boompje-beestje.  Op stand: Een exclusieve buurt.

19

Figuur 3.7 Gewenste woonsferen in totaal Limburg

Sociaal contact Eigen plek Geborgenheid Levendigheid Sociale controle Op stand Niet burgerlijk Markant

Wanneer we kijken naar de gewenste woonsferen onder bewoners van Limburg dan zien we dat met ‘sociaal contact’, ‘eigen plek’ en ‘geborgenheid’ het meest gewenst zijn. Kijkend naar de voorkeuren van de vier leefstijlen met betrekking tot woonsferen zien we een herkenbaar patroon. Het sociale component is vooral belangrijk onder de gele leefstijlgroep, ‘sociaal contact’ en ‘sociale controle’, maar ook ‘levendigheid’. In iets minder sterke mate zien we dit ook bij de groene leefstijl. Onder mensen met een rode leefstijl springt naar voren dat men meer dan onder andere leefstijlen een voorkeur heeft voor de ‘niet-burgerlijke’ woonsfeer. Uitdaging en markant zijn verder sferen die meer passen bij de rode groep, dan bij andere groepen. De sferen ‘op stand wonen’, ‘markant’ en ‘uitdaging’ vallen meer in de smaak bij mensen met een blauwe leefstijl. Deze sferen passen bij de meer egogerichte houding van zowel de rode als de blauwe leefstijl.

Aandachtspunt hierbij is wel dat bepaalde woonsferen op totaalniveau slechts beperkt genoemd worden als gewenst. Zo zijn ‘markant’ en ‘uitdaging’ onderscheidend voor de rode leefstijl, terwijl deze woonsferen slechts beperkt genoemd worden als aansprekend. In het geval van ‘markant’ bijvoorbeeld: deze sfeer wordt op totaalniveau door 1,8% van de respondenten genoemd als aansprekend, maar wordt wel opvallend (en significant) vaker genoemd door de rode respondenten; 3,1%.

Figuur 3.8 Aandeel van de leefstijlen onder de gewenste woonsferen 100% 90% 80% Rood 70% 60% 50% Blauw 40% 30% Groen 20% 10% 0% Geel

20

3.5 Leefstijlprognoses De bevolking verandert als gevolg van demografische processen en sociaaleconomische trends in de samenleving. Dat zien we terug in veranderingen in leefstijlen. Duidelijk zichtbaar is dat onder ouderen. De mensen die voor de oorlog zijn geboren, zijn opgegroeid in een tijd van eenvoud en soberheid. We zien dat nog steeds bij hen terug. De babyboomers zijn duidelijk een andere generatie en vertonen een ander, individualistischer consumentengedrag. Om een beeld van de ontwikkeling van leefstijlen in Limburg in de toekomst te schetsen, hebben we een prognose uitgevoerd voor 2019 op basis van de voorziene demografische ontwikkelingen in de provincie Limburg. We doen dat op basis van een combinatie twee methoden:

 een cohort-methode: huidige bevolking wordt 5 jaar ouder. De leefstijlen blijven gelijk onder deze groep  een methode die uitgaat van een gelijkblijvende leefstijlverdeling per leefstijdsgroep in 2014 en in 2019.

Een combinatie van deze twee methoden beschouwen we als de beste prognose. De analyse leidt tot het volgende beeld: We zien dat de groene leefstijl het sterkst afneemt op enkele uitzonderingen na. De gele leefstijl neemt het sterkst toe. Naar verhouding blijven rood en blauw ongeveer op hetzelfde niveau.

21

Figuur 3.9 Ontwikkeling van de leefstijlen per gemeente Geel Groen Blauw Rood Totaal 0,5% -0,6% -0,1% 0,2% Beek 0,6% -1,1% -0,4% 0,8% Beesel -2,4% -1,5% 4,3% -0,4% Bergen 3,0% -1,4% -1,2% -0,4% Brunssum 0,0% -1,2% -1,3% 2,4% Echt-Susteren 1,9% -0,7% -1,0% -0,2% Eijsden-Margraten 0,2% -0,9% 0,4% 0,3% -1,1% -0,8% 0,9% 1,0% Gulpen-Wittem 0,7% 0,1% -0,5% -0,3% Heerlen 1,1% -0,7% -0,3% -0,1% Horst aan de Maas -1,5% 1,3% -0,7% 0,7% Kerkrade 0,2% -1,4% 1,0% 0,2% Landgraaf 1,9% -1,4% -1,0% 0,5% Leudal 1,1% -0,6% -0,3% -0,4% Maasgouw 0,6% -0,9% -0,4% 0,6% Maastricht -0,2% -0,4% 0,3% 0,2% Meerssen 0,2% -0,2% -0,3% 0,4% Mook en Middelaar 0,2% 1,4% -1,0% -0,7% Nederweert 3,6% -1,1% -1,8% -0,8% Nuth 2,4% -0,6% -1,4% -0,4% Onderbanken 0,4% -1,0% -1,2% 1,8% Peel en Maas -0,1% -0,6% 0,4% 0,3% Roerdalen 0,5% 0,0% -0,2% -0,3% Roermond 1,0% -1,0% 0,1% -0,1% Schinnen 0,7% -0,6% -0,7% 0,7% Simpelveld 0,5% -0,3% -0,3% 0,0% Sittard-Geleen 0,5% -0,7% -0,6% 0,6% Stein 0,1% -1,0% -0,7% 1,7% Vaals 1,1% -0,5% -0,2% -0,5% Valkenburg aan de Geul 0,6% -0,9% -0,1% 0,5% Venlo 1,0% 0,1% 0,1% -1,1% Venray -0,1% -0,7% 0,9% 0,1% Voerendaal 0,3% -0,9% 0,2% 0,5% Weert 0,1% -0,1% -0,4% 0,4%

22

4. Woonmilieus In het vorige hoofdstuk is de woonconsument besproken. Dit hoofdstuk gaat in op de waar vraag: de omgeving, te weten de verschillende woonmilieus die in de provincie Limburg voorkomen in de beleving van de bewoners. Naar bepaalde woonmilieus is er in de provincie meer vraag dan aanbod, terwijl andere woonmilieus juist meer dan voldoende aanwezig zijn in de provincie. Woonmilieus zijn woonomgevingen met overeenkomstige kenmerken en op vergelijkbare locaties. Kernmerken van een woonmilieu zijn bijvoorbeeld de dichtheid van de woningen en de mate van functiemenging van bijvoorbeeld wonen, werken en winkelen. De tevredenheid van bewoners met hun woonsituatie wordt niet alleen bepaald door de woning, maar ook door het woonmilieu dat zij ervaren. Wanneer het woonmilieu past bij de wensen en de leefstijl van de bewoner dan zal dit een positief effect hebben op de tevredenheid. Wanneer in een regio de vraag en het aanbod wat betreft ervaarde woonmilieus goed op elkaar aansluiten zal dit een positief effect hebben op de woningmarkt, aangezien de bewoners goed worden bediend. 4.1 Woonmilieus in de provincie We hebben in het onderzoek negen woonmilieus onderscheiden1. Deze zijn met afbeeldingen en teksten voorgelegd aan de respondenten om hun huidige woonsituatie te kenschetsen, maar ook om aan te geven in welk woonmilieu ze – rekening houdend met hun financiële situatie – eigenlijk zouden willen wonen. Het antwoord op de eerste vraag geeft aan welke woonmilieus in welke omvang in de provincie Limburg aanwezig zijn volgens de inwoners. Hieronder is dit per woonmilieu aangegeven:

Figuur 4.1 Typering van de woonmilieus a.d.h.v. iconen, zoals opgenomen in de vragenlijst

1 De woonmilieusystematiek is gekoppeld aan de methodiek van SmartAgent en wijkt af van de woonmilieus zoals deze door de Provincie Limburg zijn gedefinieerd. De vragenlijst met daarin de volledige beschrijving van de woonmilieus en alle bijbehorende foto’s is opgenomen in de bijlage.

23

- Binnenstad (4%): Deze buurt is gelegen in het centrum van de stad tussen winkels, kantoren en voorzieningen, Het is druk op straat en er is veel te zien en te beleven. Bewoners met een rode leefstijl wonen net wat vaker in dit woonmilieu (6%), bewoners met een groene leefstijl juist minder vaak (3%). - Levendige stadswijk (8%): Deze buurt is gelegen is een levendige omgeving met veel voorzieningen en veel verschillende soorten mensen. De huizen staan dicht op elkaar, er zijn veel appartementen. Bewoners met een rode leefstijl wonen net wat vaker in dit woonmilieu (11%). - Rustige stadswijk (14%): Deze buurt ligt in een rustige, groene woonwijk dicht bij het stadscentrum, maar buiten de drukte. Bewoners met een rode en gele leefstijl wonen net wat vaker in dit woonmilieu (15% en 16%), bewoners met een blauwe leefstijl juist minder vaak (11%). - Luxe stadswijk (2%): Deze buurt ligt in een ruim opgezette, groene stadswijk en heeft veel grotere koopwoningen. De meeste mensen wonen er een beetje op zichzelf, er is veel privacy. Bewoners met een blauwe leefstijl wonen net wat vaker in dit woonmilieu (3%). - Woonwijk met veel hoogbouw (5%): Deze buurt ligt verder van het (stads)centrum vandaan en kent veel appartementengebouwen en veel (openbaar) groen. De buurt heeft vaak een eigen winkelcentrum voor de dagelijkse boodschappen. Met het openbaar vervoer is de centrale stad snel bereikbaar. Bewoners met een rode leefstijl wonen net wat vaker in dit woonmilieu (6%), net als bewoners met een groene leefstijl (ook 6%). - Woonwijk met veel laagbouw (25%): Deze buurt kenmerkt zich door veel eengezinswoningen en is vaak aan de buitenkant van de stad gelegen. De buurt is rustig en ruim opgezet; kinderen kunnen er goed spelen. Bewoners met een groene leefstijl wonen net wat vaker in dit woonmilieu (27%), bewoners met een blauwe leefstijl juist minder vaak (23%). - Luxe woonwijk (4%): Deze ruim opgezette, groene buurt bestaat uit veel vrijstaande en ruime rijwoningen met een hoge mate van privacy. De buurt is vaak gelegen aan water of groen. Bewoners met een blauwe leefstijl wonen vaker in dit woonmilieu (8%). - Dorps (33%): Deze buurt is echt een eigen buurtje op zichzelf en gelegen in een dorp of stad. Het is rustig en gemoedelijk. Bewoners met een gele leefstijl wonen net wat vaker in dit woonmilieu (35%), bewoners met een rode leefstijl juist minder vaak (25%). - Landelijk (7%): Deze buurt wordt gekenmerkt door vrijstaande huizen en boerderijen in een rustige, landelijke omgeving. Er is veel privacy. Voorzieningen als winkels en openbaar vervoer bevinden zich op enige afstand. Bewoners met een blauwe leefstijl wonen net wat vaker in dit woonmilieu (9%).

24

Figuur 4.2 Huidige woonmilieu’s in de provincie Limburg

7% 10% 9% 6% Landelijk Dorps 26% 33% Luxe woonwijk 40% 44% Woonwijk met veel laagbouw 4% 27% Woonwijk met veel 4% 6% hoogbouw 25% Luxe stadswijk 24% 18% 6% 5% Rustige stadswijk 15% 14% Levendige stadswijk 12% 10% 10% 8% 5% Binnenstad 5% 5%

Binnen Limburg en binnen de COROP-gebieden zijn deze verschillende woonmilieus te onderscheiden. Sommige woonmilieus zijn sterk vertegenwoordigd in Limburg, anderen komen juist veel minder voor, of vooral in de grotere gemeenten. Tussen gemeenten zijn er ook verschillen in diversiteit; in bepaalde gemeenten komt een grote verscheidenheid aan woonmilieus voor, in andere gemeenten zijn juist slechts twee of drie milieus sterk vertegenwoordigd. Vooral in de meer stedelijke gemeenten is er sprake van een grotere diversiteit in woonmilieus.

De woonmilieus die het meeste voorkomen in de provincie zijn dorps en woonwijk met veel laagbouw. Voornamelijk in Midden-Limburg komt het dorpse woonmilieu veel voor. Zuid-Limburg is het meest diverse COROP-gebied, binnen dat gebied tellen het dorpse en het woonwijk met veel laagbouw-milieu op tot 54%, tegen 62% en 64% in respectievelijk Midden- en Zuid-Limburg. Deze diversiteit komt vooral voort uit gemeenten als Brunssum, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht en Sittard-Geleen. Omdat sommige woonmilieus inherent zijn aan een stedelijk karakter, zullen gemeenten met steden altijd meer divers zijn qua woonmilieus dan gemeenten met voornamelijk dorpen. Dit wordt goed inzichtelijk wanneer we de het aandeel van de woonmilieus bekijken voor de grotere plaatsen versus de kleinere plaatsen. Het dorpse woonmilieu wordt vooral ervaren in de gemiddelde, (middel)kleine plaatsen, terwijl woonwijken met veel laagbouw vooral in de (middel)grote en gemiddelde plaatsen gezien wordt.

25

Figuur 4.3 huidige woonmilieus naar omvang van woonplaatsen, (groot = 30.000+ hh; middelgroot = 30.000-10.000 hh; gemiddeld = 2.500–10.000; middelklein 1.000-2.55 hh; klein = 1.000 hh en minder) Landelijk 7% 9% 8% 14% 5% 28% Dorps

29% Luxe woonwijk 37% 52% Woonwijk met veel 9% laagbouw 72% Woonwijk met veel 6% hoogbouw 23% 6% 68% Luxe stadswijk 22% 23% Rustige stadswijk 16% 10% 4% Levendige stadswijk 8% 6% 6% 8% Binnenstad

Een aantal gemeenten valt op tussen de rest wanneer we kijken naar het huidige woonmilieu; dit betreft Brunssum, Heerlen, Kerkrade en, in mindere mate, Landgraaf, die samen in de oostelijke hoek van Zuid Limburg liggen. In deze gemeenten is er sprake van een veel kleiner aandeel dorps woonmilieu, dan in de rest van de provincie. Daarentegen is het woonmilieu woonwijk met veel laagbouw juist oververtegenwoordigd in deze gemeenten. Dit zien we ook in de gemeenten Venray en Venlo, in Noord-Limburg. Dit patroon is zichtbaar in de GIS-kaart van Noord-Limburg met daarop een weergave van de woonmilieus. Voor alle drie de COROP gebieden en ook op niveau van de gemeenten zijn deze GIS-kaarten beschikbaar in het kaartenboek.

26

Figuur 4.4 Geografische weergave van de woonmilieus in Noord-Limburg

27

4.2 Match vraag en aanbod woonmilieus Naast het huidig ervaarde woonmilieu is ook gevraagd in welk woonmilieu men het liefst zou willen wonen. Dit geeft een beeld hoe de woonmilieuverdeling er uit zou moeten zien wanneer we rekening zouden houden met de voorkeuren van deze consumenten. Deze voorkeuren geven niet een feitelijke (effectieve) vraag in de markt aan, want deze is afhankelijk van veel meer factoren, zoals de prijs van de woningen, de kwaliteit van het woonmilieu en de aanwezige voorzieningen. Toch is deze uitgesproken voorkeur van consumenten niet zonder betekenis, want het geeft wel aan welk woonmilieu men eigenlijk het liefst zou hebben. Je zult dan doorgaans ook zien dat consumenten verhuizen van de woonmilieus die minder gewild zijn naar de woonmilieus die meer gewild zijn. Door het transformeren van minder gewilde woonmilieus in gewilde woonmilieus wordt de totale woontevredenheid positief beïnvloed. Wanneer een woonmilieu in de huidige situatie hoger is dan in de gewenste situatie noemen we dit in deze rapportage een ‘overschot’. Is het omgekeerde het geval, dan noemen we dat een ‘tekort’2. In de provincie Limburg is vooral een ‘overschot’ is aan het woonmilieu woonwijk met veel laagbouw en juist een ‘tekort’ aan het woonmilieu landelijk wonen.

Figuur 4.5 Huidig, gewenst en saldo woonmilieus in de provincie Limburg 0% Binnenstad Verschil Huidig 2% Levendige stadswijk Gewenst -5% Rustige stadswijk

-3% Luxe stadswijk

3% Woonwijk met veel hoogbouw

13% Woonwijk met veel laagbouw

-5% Luxe woonwijk 2% Dorps

-9% Landelijk

-50% 0% 50% Voor het woonmilieu dorps wonen dat het meest aanwezig is in Limburg sluiten vraag en aanbod goed op elkaar aan. Er is over het geheel gezien slechts een beperkt ‘overschot’ van het dorpse milieu. Wanneer we inzoomen op de leefstijlen dan zien we echter wel dat er binnen de rode leefstijl een ‘overschot’ is van 10% aan het dorpse milieu en een ‘overschot’ van 5% binnen de blauwe leefstijl.

Op het woonmilieu met het grootste ‘overschot’ zien we dat op dit moment 25% van de inwoners van de provincie in een woonwijk met veel laagbouw woont, terwijl slechts 12% hier de voorkeur aan geeft. Dat betekent dat er een relatief groot ‘overschot’ is van 13%. Onder alle vier de leefstijlen is dit ‘overschot’ aanwezig, maar binnen de rode leefstijl en de groene leefstijl is dit ‘overschot’ het grootst (respectievelijk 17% en 15%).

Voor het landelijke woonmilieu geldt juist het tegenovergestelde; daar woont op dit moment 7%, terwijl 16% van de bewoners graag in een landelijk milieu wil wonen. Hier is dus sprake van een

2 ‘tekort’ en ‘overschot’ wordt in deze rapportage gebaseerd op wat inwoners van de provincie Limburg aangeven als huidig woonmilieu en als gewenst woonmilieu. Er wordt geen rekening gehouden met bewegingen in en uit de regio. Ook wordt er geen rekening gehouden met de specifieke omstandigheden op de woningmarkt (crisis, de prijsdaling, de beperkte financierbaarheid, etc.) Het gaat hierbij dus om een subjectieve waarde, een relatief ‘tekort’ op een regionale balans.

28

‘tekort’ van 9%. Hoewel respondenten is gevraagd rekening te houden met hun financiële mogelijkheden, moet hierbij wel opgemerkt worden dat landelijk wonen niet voor iedereen met die wens financieel haalbaar is. Inzoomend op de leefstijlen zien we op dit punt geen verschillen.

Kleinere ‘tekorten’ zien we terug bij de woonmilieus rustige stadswijk (-5%), luxe woonwijk (-5%) en luxe stadswijk (-3%). Het ‘tekort’ van de rustige stadswijk zien we met name terug binnen de rode en groene leefstijl (respectievelijk 11% en 8%) en het ‘tekort’ aan de luxe wijken is vooral te vinden onder de blauwe doelgroep.

Figuur 4.6 Huidig, gewenst en saldo woonmilieus in de provincie Limburg onder de vier leefstijlen

Binnenstad Verschil 0% Binnenstad Verschil 1% Huidig -1% Huidig 2% Levendige stadswijk Levendige stadswijk Wens Wens -11% -5% Rustige stadswijk Rustige stadswijk -4% -2% Luxe stadswijk Luxe stadswijk 2% 4% Woonwijk met veel hoogbouw Woonwijk met veel hoogbouw 17% 10% Woonwijk met veel laagbouw Woonwijk met veel laagbouw -1% -4% Luxe woonwijk Luxe woonwijk 10% 2% Dorps Dorps -9% -8% Landelijk Landelijk

-30% 20% -30% 20%

Verschil 0% -1% Binnenstad Binnenstad Verschil Huidig 3% Levendige stadswijk 3% Huidig Wens Levendige stadswijk Wens -2% -8% Rustige stadswijk Rustige stadswijk -5% -1% Luxe stadswijk Luxe stadswijk 1% 3% Woonwijk met veel hoogbouw Woonwijk met veel hoogbouw 13% 15% Woonwijk met veel laagbouw Woonwijk met veel laagbouw -6% -3% Luxe woonwijk Luxe woonwijk 5% Dorps -1% Dorps -9% Landelijk -8% Landelijk -30% 20% -30% 20%

Op COROP niveau zien we een vergelijkbaar patroon als op provinciaal niveau waarbij er een ‘tekort’ is op landelijke wonen en een ‘overschot’ op woonwijken met veel laagbouw. Opvallend is wel dat alleen in Midden-Limburg een ‘overschot’ is van dorps wonen (8%). Tegelijkertijd zien we dat in Midden-Limburg het ‘overschot’ op de woonwijk met veel laagbouw (8%) relatief gezien wat kleiner is terwijl dit ‘overschot’ zich sterker voordoet in Zuid-Limburg (15%).

Op gemeenteniveau zijn er een paar opvallende uitschieters als we kijken naar ‘tekorten’ en ‘overschotten’ binnen de woonmilieus. In de eerste plaats valt op dat het ‘tekort’ dan wel ‘overschot’ op woonmilieu dorps sterk per gemeente verschilt. Hier wordt in de verdiepende paragrafen verder op in gegaan. Binnen het woonmilieu woonwijk met veel laagbouw is vrijwel in elke gemeente een

29

‘overschot’, een uitzondering daargelaten. Ook deze ‘tekorten’ en ‘overschotten’ per gemeente worden in de verdiepende paragrafen behandeld.

Natuurlijk leent niet elke gemeente zich voor elk woonmilieu. Streven naar een balans op gemeenteniveau is dus niet altijd mogelijk of zelfs wenselijk. Mensen die bijvoorbeeld landelijk willen wonen, zullen dit waarschijnlijk niet in een gemeente als Roermond zoeken maar eerder in Nederweert. De resultaten bieden aanknopingspunten om te streven naar een regionale balans en om herkenbare en sterke woonmilieus te creëren.

4.3 Match vraag en aanbod woonmilieus onder verhuisgeneigden 15% van de huishoudens in de provincie Limburg geeft aan de komende twee jaren (zeker of waarschijnlijk) te willen verhuizen. Daarbovenop geeft nog 19% van de huishoudens aan misschien te willen verhuizen in de komende twee jaar. Onder de rode leefstijl is de verhuisintentie met 21% het grootst, onder de groene groep het kleinst met 10%. Dit past goed binnen het verwachte patroon. Hierbij moet wel gesteld worden dat mensen niet altijd het gedrag vertonen wat zij van zichzelf verwachten. Als iemand aangeeft zeker of waarschijnlijk te willen verhuizen in de komende twee jaar, geeft dat nog geen garantie dat deze persoon over twee jaar ook daadwerkelijk verhuisd is. Het is daarom ook niet mogelijk om aan deze percentages harde aantallen verhuisgeneigden te koppelen.

Huishoudens in een aantal gemeenten in Zuid-Limburg zijn veel meer dan gemiddeld geneigd om (zeker of waarschijnlijk) te verhuizen dan huishoudens in de overige gemeenten. Het gaat dan om Vaals (22%), Maastricht en Heerlen (beide 21%) en Schinnen (18%). Binnen Noord-Limburg valt Venray op waar 22% van de huishoudens aangeven geneigd zijn om (zeker of waarschijnlijk) te verhuizen.

Het beeld van ‘overschotten’ en ‘tekorten’ dat eerder is geschetst op basis van alle huishoudens in de provincie wordt aangescherpt door te focussen op die huishoudens die aangeven een manifeste verhuiswens te hebben. We zien dat het ‘overschot’ aan het woonmilieu woonwijk met veel laagbouw zich versterkt voordoet (van 11% naar 18%). Tegelijkertijd zien we dat de ‘tekorten’ aan rustige stadswijken, luxe stadswijken en luxe woonwijken juist sterker zijn onder de verhuisgeneigden. Het ‘tekort’ op het landelijke woonmilieu blijft vrijwel gelijk en komt daardoor minder sterk naar voren onder deze groep.

4.4 Kansen en bedreigingen De onderstaande kruistabel geeft aan waar de (mis)match zit tussen het gewenste en het huidige woonmilieu. Er zijn grote verschillen te zien per woonmilieu tussen de percentages huishoudens die binnen het woonmilieu wonen dat ze ook wensen. Bij de woonmilieus rustige woonwijk, luxe woonwijk, dorps en landelijk geven de meeste huishoudens aan te wonen binnen het woonmilieu dat ze ook wensen. Echter bij de woonmilieus binnenstad, levendige stadswijken en woonwijk met veel laagbouw en hoogbouw liggen deze percentages aanzienlijk lager. Zo geven veel huishoudens die nu in een woonwijk met veel hoogbouw wonen aan een voorkeur te hebben voor een rustige stadswijk. Huishoudens die nu wonen in een woonwijk met veel laagbouw zijn verdeeld; een deel zoekt juist meer de stad (rustige stadswijk), terwijl een ander deel meer naar het dorps en landelijk woonmilieu neigt.

30

Figuur 4.7 kruistabel gewenst woonmilieu x huidig woonmilieu Huidig woonmilieu Gewenst woonmilieu

Binnenstad stadswijk Levendige stadswijk Rustige stadswijk Luxe hoogbouw veel Woonwijk met laagbouw veel Woonwijk met woonwijk Luxe Dorps Landelijk Binnenstad 39% 10% 16% 5% 0% 5% 9% 9% 7% Levendige stadswijk 8% 34% 25% 8% 1% 3% 10% 9% 4% Rustige stadswijk 2% 4% 60% 6% 0% 6% 7% 8% 9% Luxe stadswijk 2% 3% 10% 44% 3% 10% 15% 4% 10% Woonwijk met veel hoogbouw 5% 13% 24% 5% 17% 9% 4% 11% 12% Woonwijk met veel laagbouw 2% 2% 16% 3% 1% 36% 10% 16% 14% Luxe woonwijk 3% 2% 8% 14% 0% 3% 54% 8% 9% Dorps 1% 1% 6% 1% 0% 3% 4% 69% 13% Landelijk 1% 0% 5% 1% 0% 2% 3% 12% 77% Met name de woonwijk met veel hoogbouw is een typisch voorbeeld van een doorgangsmilieu waar mensen vaak maar tijdelijk wonen. Een dergelijk fenomeen zien we ook naar voren komen bij de woonwijken veel laagbouw. Waar deze wijken vanaf de jaren 60 een succesvolle opmars toonden, zien we nu dat deze wijken steeds meer een doorstroom karakter krijgen. Het dorps en landelijke woonmilieu, maar ook de rustige stadswijken zijn juist meer een eindstation voor bewoners; ze willen er graag blijven wonen. Door minder verhuizingen zijn deze woonmilieus fysiek en sociaal duurzamer.

Kijkend naar de leefstijlen valt op dat mensen met een groene leefstijl vaker wonen daar waar ze willen wonen, terwijl mensen met een rode leefstijl wat dynamischer zijn en bij het voorkeurmilieu een ander woonmilieu aangeven dan dat milieu, waar ze nu wonen.

Op basis van bovenstaande figuur lijken er kansen te liggen om de regionale woonmilieubalans beter in evenwicht te krijgen door de woonmilieus met een ‘overschot’ om te vormen naar een woonmilieu met een ‘tekort’. Zo kunnen er kansen zijn om een woonwijk met veel laagbouw om te vormen naar een rustige stadswijk, wanneer de betreffende wijk zich vlakbij de binnenstad bevindt. Wanneer een woonwijk met veel laagbouw zich meer aan de buitenrand van een stad bevindt of in een kleinere plaats zijn er kansen om de wijk te transformeren naar een meer dorps karakter.

In het onderzoek is inwoners ook gevraagd om hun totale woonsituatie te beoordelen. Op basis van die vraag kan er gekeken worden in welke woonmilieus men het meest tevreden is. Over het algemeen zijn dat de woonmilieus luxe stadswijk, luxe woonwijk, rustige stadswijk en landelijk. Dit zijn precies de woonmilieus waar ‘tekorten’ op bestaan op dit moment.

De woonmilieus waarover men het minst tevreden is, zijn de woonwijk met veel hoogbouw, levendige stadswijk en de woonwijk met veel laagbouw. Met name die laatste is opvallend; we zagen al dat maar liefst 25% in zo’n woonmilieu woont, terwijl maar 12% daar de voorkeur aan geeft.

Kijkend naar de vier leefstijlgroepen dan zien we dat alle groepen het minst tevreden zijn wanneer ze in een woonwijk met veel hoogbouw wonen, hoewel de blauwe bewoners van dit woonmilieu wel het minst tevreden zijn van allemaal. Deze groep is het meest tevreden wanneer ze in een luxe woonwijk wonen. Verder valt op dat bewoners met een groene of gele leefstijl minder tevreden zijn dan de andere groepen wanneer ze in een levendige stadswijk wonen. In de binnenstad zijn mensen

31 met een gele leefstijl juist het meest tevreden van alle groepen, en mensen met een groene leefstijl het minst. Verder zijn de verschillen in tevredenheid tussen de vier leefstijlgroepen beperkt. Onderstaande figuur geeft een goed beeld van de tevredenheid over de woonmilieus.

Figuur 4.8 Percentage tevredenen in de provincie Limburg met totale woonsituatie per woonmilieu, per BSR-leefstijl

Binnenstad 100%

Landelijk 90% Dorps 80%

70%

60% Woonwijk met veel Luxe stadswijk laagbouw 50% 40%

Luxe woonwijk Levendige stadswijk

Woonwijk met veel Rustige stadswijk hoogbouw

Rood Geel

Groen Blauw

Wanneer we kijken naar de verschillende gemeenten zien we dat bepaalde woonmilieus beter worden beoordeeld in bepaalde gemeenten dan in andere gemeenten. Zo zijn de mensen die in het dorpse woonmilieu wonen in Horst aan de Maas meer tevreden (88% tevreden) dan bijvoorbeeld in de gemeente Maastricht (69% tevreden). Het aandeel van het dorps woonmilieu is binnen de gemeente Maastricht wel aanzienlijk kleiner dan binnen gemeente Horst aan de Maas. Toch is dit niet een één op één relatie. Zo heeft de gemeente Weert ook een beperkt aandeel dorps woonmilieu, terwijl de tevredenheid onder de bewoners van dat milieu hoog is (81% tevreden).

Door het aandeel van ieder woonmilieu in de provincie Limburg af te zetten tegen de tevredenheid met de totale woonsituatie wordt nog duidelijker wat de sterker en zwakker gevonden woonmilieus zijn in de provincie. Onderstaande figuur laat dit zien. Het dorps woonmilieu is een sterk punt: de tevredenheid is hoog, net als het aandeel binnen de provincie. Dit geldt voor alle vier de leefstijlen, hoewel het aandeel binnen de rode groep wel iets kleiner is. De woonwijk met veel laagbouw is juist een relatief gezien een zwakker punt: het aandeel in de

32

provincie is groot terwijl de tevredenheid net wat minder is in vergelijking met het dorpse woonmilieu en de rustige stadswijk. Dit ligt in lijn met het ‘overschot’ dat we zien binnen het woonmilieu woonwijk met veel laagbouw. Ook voor dit zwakke punt geldt dat het opgaat voor alle leefstijlen, echter binnen de groene groep zien we wel het grootste aandeel in combinatie met de laagste tevredenheid.

Figuur 4.9 Aandeel woonmilieus provincie Limburg tegen tevredenheid woonmilieus

Dorps

Woonwijk met veel

laagbouw

Meer aanwezig Meer

Aandeel Rustige stadswijk

Levendige stadswijk Landelijk Woonwijk met veel hoogbouw Binnenstad Luxe woonwijk

Luxe stadswijk

Minder aanwezig Minder Minder tevreden Tevredenheid Meer tevreden

4.5 Woonsferen Naast woonmilieus bepalen ook woonsferen de omgeving van de woning. In hoofdstuk 3, waarin de leefstijlen zijn geïntroduceerd, is al gekeken naar de wensen van de leefstijlen met betrekking tot woonsfeer. Aan respondenten is niet alleen gevraagd welke van negen woonsferen hen het meest aanspreekt maar ook welke het meest leek op waar zij nu wonen. Ze konden daarbij kiezen uit ‘sociaal contact’, ‘sociale controle’, ‘geborgenheid’, ‘levendigheid’, ‘markant’, ‘eigen plek’, ‘uitdaging’, ‘niet burgerlijk’ en ‘op stand’.

Interessant is om te bekijken hoe de woonsferen zich verhouden binnen de verschillende woonmilieus. De meeste milieus hebben een vrij duidelijke ‘handtekening’ wat betreft woonsferen. Zo is er meer ‘levendigheid’ in de binnenstad en levendige stadswijk, woonmilieus die wat betreft tevredenheid vooral goed passen bij mensen met een rode leefstijl. In de woonmilieus die het beste passen bij de blauwe leefstijl, de luxe stads- en woonwijk, wordt het vaakst ‘op stand’ gewoond. ‘Sociale controle’ is het meeste aanwezig in de woonwijk met veel laagbouw. Dit woonmilieu past beter bij de groepsgerichte groene en gele leefstijl. Zo zien we dat de tevredenheid van de woonmilieus vrij sterk samenhangt met de tevredenheid van de woonsferen; in de als goed beoordeelde milieus luxe stadswijk en de luxe woonwijk zijn de drie meest positieve woonsferen het meest aanwezig. In de binnenstad, levendige stadswijk, woonwijk met veel hoogbouw en de

33 woonwijk met veel laagbouw zijn juist de als negatief ervaren woonsferen meer vertegenwoordigd, zoals ‘levendigheid’, ‘niet burgerlijk’ en ‘sociale controle’.

Binnen woonmilieus herkennen bewoners ook verschillende woonsferen. Wat voor de één ‘sociaal contact’ kan zijn, kan bijvoorbeeld door een ander opgevat worden als ‘sociale controle’. Binnen de woonwijk met veel laagbouw zien we dat de mensen die aangeven te wonen in een buurt met ‘geborgenheid’ of ‘sociaal contact’ te wonen, het meest tevreden zijn binnen het woonmilieu. De twee andere woonsferen die veel voorkomen in dit milieu, ‘eigen plek’ en ‘sociale controle’ zorgen voor minder tevredenheid over de woonsituatie binnen dit milieu. Binnen het landelijke milieu echter, wordt de woonsfeer ‘eigen plek’ veel beter beoordeeld. De mensen die hier wonen zijn duidelijk tevredener met het wonen op een ‘eigen plek’, dan de mensen die op een ‘eigen plek’ wonen in de woonwijk met veel laagbouw.

Figuur 4.10 De verdeling van woonsferen binnen de verschillende woonmilieus. De bollen geven de leefstijlkleuren aan, waarbij het woonmilieu goed past. 100%

90%

80% Op stand Eigen plek 70% Geborgenheid 60% Niet burgerlijk 50% Markant

40% Sociale controle Uitdaging 30% Levendigheid 20% Sociaal contact 10%

0% Binnenstad Levendige Rustige Luxe Woonwijk Woonwijk Luxe Dorps Landelijk stadswijk stadswijk stadswijk met veel met veel woonwijk hoogbouw laagbouw

De woonsferen die men het liefst heeft zijn over het algemeen ook de woonsferen waar men het meest tevreden is over de totale woonsituatie en de verschillende deelaspecten van tevredenheid. In het leefstijlhoofdstuk zagen we al dat ‘ sociaal contact’, ‘eigen plek’ en ‘ geborgenheid’ de meest gewenste woonsferen zijn. Mensen die in deze drie woonsferen wonen, zijn dan ook zeer tevreden over hun totale woonsituatie, met uitzondering voor het ‘wonen op stand’, waarbij de blauwe leefstijl nog meer tevreden is met de woonsituatie. Voor mensen met de blauwe leefstijl zien we verder dat ze bijvoorbeeld meer dan mensen met andere leefstijlen tevreden zijn over een woonsituatie wanneer ze de woonsfeer ‘eigen plek’ ervaren. Verder zien we dat mensen met een rode leefstijl meer tevreden zijn met hun woonsituatie wanneer ze de sfeer ‘levendigheid’ ervaren. Ook hiervoor geldt we in beide gevallen eerder al zagen dat deze woonsferen vooral gewenst worden door enerzijds de blauwe leefstijl (‘eigen plek’) en anderzijds de rode leefstijl (‘levendigheid’).

34

Figuur 4.11 De percentages tevredenen in de provincie Limburg met totale woonsituatie per woonsfeer voor de leefstijlen (i.v.m. beperkt aantal waarnemingen niet voor elke cel in te vullen) Leefstijl Huidige woonsferen Sociaal Sociale Niet contact Levendigheid Uitdaging controle Markant burgerlijk Geborgenheid Eigen plek Op stand blauw 86% 76% - 70% 81% 41% 91% 83% 95% geel 83% 66% - 69% 64% 27% 89% 77% - groen 82% 54% - 71% - 32% 88% 72% - rood 86% 78% - 67% 52% 53% 89% 73% -

4.6 Woonwerelden In de vragenlijst zijn vragen opgenomen naar gebruikelijke functionele en financiële woonwensen (woningtype, oppervlakte, prijs etc.), maar ook naar meer ‘zachte’ woonwensen: de mate van contact in de buurt die men wenst, de gewenste manier van samenleven, etc. Ook vroegen we wat voor woonmilieu men wenst. Uiteraard hebben deelnemers ook vragen beantwoord waarmee hun leefstijl kon worden vastgesteld. Voor het samenstellen van de product-markt-combinaties (PMC’s) heeft er een clustering plaatsgevonden op leefstijl, woonmilieu en woonvoorkeuren. Deze clusteranalyse heeft PMC’s opgeleverd die gemakkelijker hanteerbaar zijn bij de koppeling aan concrete locaties; dit zijn de zes woonwerelden.

De woonwerelden

Uit de clustering van woonwerelden binnen Limburg zijn zes woonwerelden duidelijk geworden. Het schema hierna geeft weer welke zeven woonwerelden er in de provincie Limburg te vinden zijn, hoe groot ze zijn en hoe ze zich tot elkaar verhouden op de assen introvert - extravert en ego- georiënteerd – groep georiënteerd in het BSR-model. Binnen elk cluster komen alle leefstijlen in enige mate voor. De positie en kleur van het cluster geeft aan welke leefstijlen domineren. We beschouwen ieder segment als een groep huishoudens met een zelfde kompas op het gebied van wonen.

Figuur 4.12 Weergave van de woonwerelden op de BSR-assen

35

Figuur 4.13 De verdeling van de woonwerelden over de COROP gebieden

21% 19% 22% 21%

27% 27% 26% 27%

25% 26% 26% 24%

11% 9% 9% 12% 8% 8% 7% 8% 10% 10% 11% 9% Totaal Limburg Noord-Limburg Midden-Limburg Zuid-Limburg Rustig & functioneel Ruim & hoogwaardig Dorps & sociaal Stedelijk & authentiek Samen & de wijk Landelijk & vrij

De woonwerelden kunnen als volgt worden beschreven.

Landelijk & vrij (10%) Deze mensen wonen graag landelijk en vrij, met veel ruimte en veel groen in de woonomgeving. Ze zijn erg gesteld op een eigen plek. Ze zijn het meest te vinden in de kleinere plaatsen, waar meer ruimte is voor de landelijkheid.

Samen & de wijk (8%) Deze mensen zijn groepsgericht, ze hebben voornamelijk een groene of een gele leefstijl. Ze wonen graag dorps of in een woonwijk met veel laagbouw, waar veel sociale controle bestaat. Maar ook een rustige stadswijk kan goed voldoen aan de wensen van deze groep, ze zijn in woonplaatsen van alle formaten te vinden. Ons kent ons en mensen houden elkaar in de gaten.

Stedelijk & authentiek (11%) Mensen met de woonwereld stedelijk & authentiek wonen graag in een stadswijk, met name de binnenstad of een levendige stadswijk. Ze houden sowieso van een levendige woonomgeving waar veel gebeurt. Het zijn jonge, extraverte bewoners met voornamelijk een rode of gele leefstijl en ze zijn voornamelijk te vinden in de grote en middelgrote plaatsen.

Dorps & sociaal (25%) De woonwereld dorps & sociaal past bij mensen met een gele leefstijl, die extravert zijn en gericht op de groep. Ze houden van gezelligheid en sociaal contact en wonen het liefst dorps of in een rustige stadswijk. Dit woonmilieu komt vrij veel voor in Limburg; voornamelijk in de dorpen, maar ook in de middelgrote en grote plaatsen.

Rustig & functioneel (21%) Mensen met de woonwereld rustig & functioneel wonen graag in een dorpse omgeving of rustige stadswijk, waar ze hun eigen plek hebben. Geborgenheid en sociaal contact zijn ook belangrijk. Ze hebben voornamelijk een groene leefstijl; ‘doe maar normaal, dan doe je al gek genoeg’ past bij deze mensen, die iets ouder zijn dan gemiddeld.

36

Ruim & hoogwaardig (27%) Dit is de grootste groep in Limburg. Het zijn mensen met een voornamelijk blauwe leefstijl die graag een ‘eigen plek’ hebben, in een dorp of luxe woonwijk of rustige stadswijk. Ook sociaal contact en geborgenheid zijn belangrijk voor deze mensen. Het zijn vaak relatief jonge mensen (tot 50 jaar komt de doelgroep vooral veel voor) die geven om status en graag ruim wonen. 4.7 Verdere verdieping woonmilieus In deze paragraaf wordt dieper in gegaan op een viertal woonmilieus, te weten de rustige stadswijk, de woonwijk met veel laagbouw, het dorpse en tot slot het landelijke woonmilieu. Op deze woonmilieus wordt ingegaan, omdat zij stuk voor stuk een interessant vraagstuk vormen in Limburg. De rustige stadswijk wordt goed beoordeeld en er is vrij veel vraag naar. Binnen de stad wordt dit milieu het best beoordeeld door de bewoners. De woonwijk met laagbouw is juist veel meer aanwezig, maar liefst 25% van de inwoners van Limburg woont in een dergelijke wijk. Toch wordt dit woonmilieu relatief veel minder goed beoordeeld. Het dorpse milieu is het meest aanwezig in Limburg (33%), en doet het ook relatief goed. Wat is er zo goed aan dit milieu? Ten slotte is het landelijke milieu interessant; er wordt een wegtrekkende beweging ervaren, van het platteland naar de stad. Toch zien we dat er vrij veel vraag is naar het landelijke milieu. Waar komt dit vandaan? 4.7.1 Verdieping rustige stadswijk 19% van de bewoners uit de provincie Limburg geeft aan voorkeur te hebben voor het woonmilieu rustige stadswijk, terwijl 14% van de bewoners op dit moment wonen binnen dit woonmilieu. Dat betekent dat er een ‘tekort’ is van 5%. Eerder zagen we al dat onder verhuisgeneigden de balans nog iets sterker doorslaat naar een grotere vraag dan aanbod (‘tekort’ van 8%). Mensen die op dit moment al wonen in een rustige stadswijk zijn tevreden met hun woonsituatie; 79% is tevreden en slechts 10% is ontevreden. Wanneer we naar de steden kijken zien we dat men meer tevreden is in de rustige stadswijken dan bijvoorbeeld in de binnenstad of de levendige stadswijk, maar zeker meer tevreden dan in de woonwijk met veel laagbouw. Opvallend is dat de rustige stadswijk een woonmilieu is dat een aantrekkingskracht heeft op zowel bewoners van de binnenstad en de levendige stadswijk, als op de bewoners van de woonwijken met veel hoog- en laagbouw. Dat zien we in het eerder getoonde Figuur 4.7 kruistabel gewenst woonmilieu x huidig woonmilieu in de paragraaf ‘Kansen en bedreigingen’, waarbij het huidige woonmilieu afgezet is tegen het gewenste woonmilieu.

Het woonmilieu is in de vragenlijst geformuleerd als: ‘Deze buurt ligt in een rustige, groene woonwijk dicht bij het stadscentrum, maar buiten de drukte.’ Het aandeel bewoners met een meer naar buiten toe gerichte houding (geel en rood) zijn in dit woonmilieu wat groter in vergelijking met heel de provincie Limburg. De gele leefstijl is het sterkst aanwezig (37%). Verder valt op dat het aandeel bewoners met een blauwe leefstijl wat lager is (23%) in vergelijking tot heel provincie Limburg (27%). Wanneer we kijken naar de rustige stadswijk als gewenst woonmilieu zien we in lijn met bovenstaande dat mensen met een blauwe leefstijl de minste behoefte hebben aan de rustige stadswijk. Verder is het opvallend dat de andere drie leefstijlen een vergelijkbaar beeld laten zien. Daarmee lijkt de rustige stadswijk vooral aantrekkelijke elementen te hebben voor zowel de rode, gele als de groene leefstijl. Daarmee draagt de rustige stadswijk bij aan de diversiteit van de stad. Het biedt plaats aan veel verschillende soorten mensen qua leefstijl, maar ook qua levensfase en inkomensniveau.

‘Sociaal contact’ en een ‘eigen plek’ zijn woonsferen die ervaren worden binnen dit woonmilieu. Meer onderscheidend ten opzicht van andere woonmilieus is de ‘geborgenheid’ die men ervaart. Dit is vergelijkbaar met het dorpse woonmilieu. Verder zien we dat de rustige stadswijk zich in het

37 bijzonder bevindt in de (middel)grote plaatsen (10.000 huishoudens en groter). Door het relatief hoge aandeel van woonwijken met veel laagbouw in deze plaatsten, zijn dit juist vaak de gebieden waar de totale tevredenheid van inwoners wat lager dan gemiddeld ligt. De aanwezigheid van de rustige stadswijken in dezelfde gebieden biedt kansen voor de gemeenten om de aantrekkelijke elementen van dit woonmilieu toe te passen in de milieus die nu worden beoordeeld als woonwijken met veel laagbouw.

Figuur 4.14 Percentage tevredenheid op deelaspecten bewoners woonmilieus binnenstad, rustige stadswijk en woonwijk met veel laagbouw

Omgang bewoners 80%

Voorzieningen 70% Bevolkingssamenstelling 60%

50%

40%

Netheid 30% Veiligheid

20%

Kwaliteit van het openbaar Parkeren groen

Hoeveelheid van het Woningen openbaar groen

Binnenstad Rustige stadswijk Woonwijk met veel laagbouw

Wanneer we dan kijken naar de elementen die maken dat bewoners relatief gezien meer tevreden zijn over het woonmilieu rustige stadswijk, dan valt ten opzichte van de woonwijken met veel laagbouw op dat men over de meeste aspecten meer tevreden is binnen het woonmilieu rustige stadswijk. Bovenstaande spiderplot maakt dit inzichtelijk. Dit wordt vooral zichtbaar op kwaliteit van openbaar groen en de voorzieningen. Ten opzichte van de binnenstad zien we dat de rustige stadswijk sterker scoort op het openbaar groen (zowel kwaliteit als hoeveelheid), maar ook op omgang met bewoners, veiligheid en netheid. Tot slot is het grootste verschil met de binnenstad de parkeermogelijkheden. Kortom, het woonmilieu rustige stadswijk wonen lijkt alle lusten die de stad te bieden heeft (voorzieningen, cultuur, diversiteit) te optimaliseren, maar niet de lasten (drukte, overlast, geen groen, geen ruimte). Niet alle deelaspecten hebben echter even veel invloed op het totaaloordeel. In een prioriteitenanalyse kan een beeld worden gecreëerd van enerzijds het belang dat iemand gemiddeld gezien hecht aan een bepaald deelaspect en anderzijds de mate waarin men tevreden is over het betreffende aspect. Dit maakt het mogelijk om op inzichtelijke wijze een prioritering aan te geven binnen de verschillende deelaspecten. Dat wil zeggen, aan te geven welke deelaspecten dringend aandacht nodig hebben en welke echt gekoesterd moeten worden.

Wanneer we voor de rustige stadswijk kijken naar aandachtspunten dan komen de veiligheid en netheid naar voren. Hoewel beter beoordeeld dan voor de binnenstad, zien we dat deze elementen

38 voor de rustige stadswijk relatief wat minder goed beoordeeld zijn en bovendien behoorlijke invloed hebben op de totale tevredenheid. Verder valt op dat de bevolkingssamenstelling en de woningen sterk van invloed zijn op de totale tevredenheid. Het is van belang deze elementen te koesteren. Gaat het hiermee mis, dan zal de algehele tevredenheid fors dalen.

Figuur 4.15 prioriteitenanalyse deelaspecten tevredenheid voor de rustige stadswijk

Bevolkingssamenstelling Woningen

Omgang bewoners meer invloed meer Veiligheid

Voorzieningen

Hoeveelheid openbaar Netheid groen

Kwaliteit openbaar groen totaaloordeel

Parkeren

invloed op invloed

Minder invloed Minder Minder tevreden Tevredenheid meer tevreden

4.7.2 Verdieping woonwijk met veel laagbouw 12% van de bewoners uit de provincie Limburg heeft de voorkeur voor het woonmilieu woonwijk met veel laagbouw, terwijl 25% van de bewoners op dit moment wonen binnen dit woonmilieu. Dat betekent dat er een relatief groot ‘overschot’ is van 13%. Daarbij komt dat 71% van alle bewoners binnen dit woonmilieu tevreden is over de totale woonsituatie en 16% ontevreden is. Op het woonmilieu woonwijk met veel hoogbouw na is dit het woonmilieu waar men het minst tevreden over is. Aanleiding om het woonmilieu eens nader te bekijken.

Het woonmilieu is in de vragenlijst geformuleerd als: ‘Deze buurt kenmerkt zich door veel eengezinswoningen en is vaak aan de buitenkant van de stad gelegen. De buurt is rustig en ruim opgezet; kinderen kunnen er goed spelen.’ Bewoners met een groene leefstijl wonen net wat vaker in dit woonmilieu (27%), bewoners met een blauwe leefstijl juist minder vaak (23%). In lijn hiermee zien we dat privacy en rust kenmerkend zijn voor bewoners in dit woonmilieu, meer dan bij een aantal andere woonmilieus. Het woonmilieu kenmerkt zich verder door een sfeer van ‘sociaal contact’, maar ook ‘sociale controle’ is meer dan gemiddeld aanwezig in dit woonmilieu.

Hoewel er in veel gemeenten een ‘overschot’ bestaat aan het woonmilieu woonwijk met veel laagbouw geldt het niet voor alle gemeenten in de mate zoals we dit op provinciaal niveau zien. Uitzonderingen zijn Bergen in Noord-Limburg, Leudal, Maasgouw en Nederweert in Midden-Limburg en tot slot Gulpen-Wittem en Simpelveld in Zuid-Limburg. Hier is het ‘overschot’ veel kleiner. Voor al deze gemeenten geldt echter dat het aandeel van dit woonmilieu heel beperkt is, terwijl voor de

39 gemeenten met een sterk ‘overschot’ juist geldt dat het aandeel van het woonmilieu woonwijk met veel laagbouw erg groot is.

Opvallend is dat er verband zichtbaar is tussen het aandeel van het woonmilieu woonwijk met veel laagbouw binnen een gemeente en de tevredenheid met de totale woonsituatie. Naarmate het aandeel toeneemt, daalt de tevredenheid. Verder zien we dat de tevredenheid onder bewoners binnen dit woonmilieu groter is in de plaatsen met een gemiddelde grootte (2.500–10.000 huishoudens) versus de grote plaatsen (30.000+ huishoudens) en de middelgrote plaatsten (10.000- 30.000 huishoudens), daar zijn respectievelijk 78% tevreden, 76% tevreden en 69% tevreden.

De vraag is nu welke elementen maken dat bewoners relatief gezien minder tevreden zijn over het woonmilieu woonwijk met veel laagbouw. Hiervoor kunnen we kijken naar de prioritering van de deelaspecten. Daar zien we dat de sociale aspecten zoals de netheid, de veiligheid en de bevolkingssamenstelling voornamelijk de aandachtspunten zijn. Om de tevredenheid in dit woonmilieu te verhogen, zijn dit dus de aspecten waar prioriteit aan gegeven zal moeten worden. Voor de groene leefstijl geldt dat men zelfs nog wat kritischer dan gemiddeld is over de netheid, de gele leefstijl is juist nog wat kritischer over de veiligheid.

Sociale factoren hangen sterk samen met de ruimtelijke opzet van wijken. Beleefde veiligheid wordt bijvoorbeeld beïnvloed door overzichtelijkheid en ‘ogen op straat’. Blinde plinten, galerijflats, isolatie ten opzichte van andere delen van de stad en een eenzijdige woningvoorraad zijn slechts enkele factoren die een rol spelen in de veiligheidsbeleving. Sociale factoren worden dus niet per definitie opgelost door middel van sociale programma’s en beheer. In sommige situaties zullen ook fysieke ingrepen nodig zijn, om de sociale factoren aan te pakken.

Figuur 4.16 Prioriteitenanalyse deelaspecten tevredenheid voor de woonwijk met veel laagbouw

Veiligheid Omgang bewoners Bevolkings- samenstelling meer invloed meer Netheid Woningen

Voorzieningen

Kwaliteit openbaar groen Hoeveelheid

openbaar groen invloed op invloed totaal oordeel

Parkeren

Minder invloed Minder minder tevreden Tevredenheid meer tevreden 4.7.3 Verdieping dorps Met een aandeel van 33% is het dorpse woonmilieu het grootst in Limburg. Ook wanneer we kijken naar de wens van bewoners zien we dat het dorpse woonmilieu op nummer één staat. Hoewel het aanbod op provinciaal niveau goed afgestemd is op de vraag, valt op dat op gemeenteniveau

40 duidelijke verschillen te zien zijn in de afstemming van vraag en aanbod. Zo zien we dat er met name in de grote gemeenten zoals Maastricht, Venlo en Heerlen, maar ook in middelgrote gemeenten Venray, Brunssum en Kerkrade meer vraag dan aanbod is van het dorpse woonmilieu. De kleinere gemeenten waar het aandeel van dit woonmilieu groter is kennen vaker een omgekeerde situatie: meer aanbod dan vraag. Voorbeelden hiervan zijn Simpelveld, Schinnen en Meerssen.

Verder zien we dat in tegenstelling tot het woonmilieu woonwijk met veel laagbouw, de gemeenten met het kleinste aandeel dorps woonmilieu, de laagste algemene woontevredenheid kennen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de gemeente Heerlen. Het is ook opvallend dat het kleine aandeel inwoners van de gemeente Heerlen dat wél aangeeft in een dorps milieu te wonen, ook stukken enthousiaster is over het wonen in de gemeente Heerlen dan gemiddeld (8,3 t.o.v. 7,1). Dit lijkt er op te wijzen dat de lagere tevredenheid onder bewoners van Heerlen vooral samenhangt met de stad en niet zozeer met de buitengebieden, waar het dorpse woonmilieu meer voorkomt.

Het woonmilieu is in de vragenlijst geformuleerd als: ‘Deze buurt is echt een eigen buurtje op zichzelf en gelegen in een dorp of stad. Het is er rustig en gemoedelijk.’ Dorpse woonmilieus kenmerken zich doordat er een duidelijke sociale verbondenheid met elkaar is, sterker dan bij alle andere woonmilieus. Andere elementen die sterker dan gemiddeld aanwezig zijn: vriendschap, genieten van het leven en respect voor elkaar. Bewoners met een gele leefstijl wonen net wat vaker in dit woonmilieu (35%), bewoners met een rode leefstijl juist minder vaak (25%).

Naast bovenstaande kenmerken heeft dorps natuurlijk ook stedenbouwkundig elementen. Dorps impliceert een bepaalde kleinschaligheid met smalle en korte straatjes en vooral eengezinswoningen. Het woonmilieu zien we dan ook met name terug in de kleinere plaatsen. Toch is er ook een behoefte aan het dorpse gevoel in de grotere gemeenten zoals Heerlen. Belangrijk voor het creëren van een dorps woonmilieu is een gevoel van kleinschaligheid, overzicht en herkenbaarheid voor de bewoners.

Bekijken we de prioriteitenanalyse van het woonmilieu dorps wonen, dan zien we dat deze een positiever beeld schetst dan het woonmilieu woonwijk met veel laagbouw. Alleen de voorzieningen zijn een punt van aandacht (relatief minder tevredenheid, terwijl men het zeker wel belangrijk vindt). Het is een consequentie van het wonen in het dorp dat voorzieningen wat verder weg liggen en hiervan zijn de bewoners zich bewust. Er zijn echter veel deelaspecten die in het meest positieve kwadrant vallen (hoge tevredenheid en hoog belang). Deze aspecten dienen gekoesterd te worden, aangezien ze een grote invloed hebben op de algehele tevredenheid.

41

Figuur 4.17 Prioriteitenanalyse deelaspecten tevredenheid voor het woonmilieu dorps

Omgang bewoners meer invloed meer

Bevolkings-

samenstelling

Woningen Veiligheid Hoeveelheid Voorzieningen Kwaliteit openbaar openbaar groen groen Netheid

invloed op invloed totaal oordeel Parkeren

Minder invloed Minder

minder tevreden Tevredenheid meer tevreden

Aangezien dorps wonen van zo’n groot belang is voor de regio, is het waardevol om dit milieu zoveel mogelijk te behouden. Bij nieuwbouw is het raadzaam om goed te analyseren wat een dorps woonmilieu dorps maakt en hierdoor vertrouwd te raken met de valkuilen van een dorps woonmilieu in een nieuwbouwwijk: bijvoorbeeld monotonie wat betreft bouwjaar en bouwstijl.

Transformatiekansen naar het dorpse gevoel behoren ook tot de mogelijkheden. Deze liggen vooral in woonwijken met veel laagbouw die aansluiting hebben op een dorps woonmilieu. Een woonstraat kan soms al met kleine ingrepen een meer dorpse uitstraling krijgen. De onderstaande figuur illustreert dit.

Figuur 4.18 Voorbeeld transformatie woonmilieu woonwijk met veel laagbouw naar dorps wonen

42

4.7.4 Verdieping landelijk Het landelijke woonmilieu staat op de vierde plek als we kijken naar meest gewenste woonmilieu; 16% van de bewoners van de provincie Limburg ervaart dit woonmilieu als meest aansprekend. Onder mensen met een rode of blauwe leefstijl is het landelijke woonmilieu het meest in trek (18%). Op dit moment woont echter slechts 7% van de inwoners in een landelijk woonmilieu, in verhouding wat meer mensen met een blauwe leefstijl. Voorts geldt dat bewoners van dit woonmilieu zeer tevreden zijn, slechts 7% is niet tevreden. Bewoners met een blauwe of gele leefstijl zijn het meest tevreden in dit woonmilieu, hoewel de verschillen beperkt zijn.

Ook onder verhuisgeneigden zien we een vergelijkbare mismatch in vraag en aanbod. Dit lijkt opmerkelijk te zijn, omdat er de laatste jaren juist een beweging is ontstaan vanuit de dorpen naar de steden toe. Het roept de vraag op of deze mensen ook daadwerkelijk de stap zetten om landelijk te gaan wonen?

Het woonmilieu is in de vragenlijst geformuleerd als: ‘Deze buurt wordt gekenmerkt door vrijstaande huizen en boerderijen in een rustige, landelijke omgeving. Er is veel privacy. Voorzieningen als winkels en openbaar vervoer bevinden zich op enige afstand.’ De sociale verbondenheid die zo centraal staat in het woonmilieu dorps, speelt binnen het landelijke woonmilieu duidelijk een veel minder grote rol. Hier gaat het veel meer om een ‘eigen plek’. Dit past ook bij de blauwe leefstijl, die het sterkst vertegenwoordigd is binnen dit woonmilieu. Waarden die domineren onder de bewoners zijn: genieten van het leven, vriendschap en privacy. In het landelijke woonmilieu wonen relatief weinig jongeren en het aandeel 2 persoonshuishoudens is groot. Daarnaast zien we ook een relatief grote groep huishoudens met 4 personen of meer. Met betrekking tot woningen domineert vrijstaande woning (o.a. boerderijen) en betreft het vooral koopwoningen. Het gemiddelde inkomen van de bewoners ligt dan ook relatief hoog.

Hoewel de sfeer van het landelijk wonen aansprekend is voor een behoorlijke groep consumenten, zie we dat de beperkte voorzieningen, maar ook de eigen financiële mogelijkheden een belemmering vormen. Men zoekt dan de sfeer van het landelijke wonen, maar kiest uiteindelijk toch voor meer nabijheid van voorzieningen en een beter betaalbare woning. Wanneer we inzoomen op verhuisgeneigden die een voorkeur hebben voor het landelijke woonmilieu dan zien we bijvoorbeeld dat het profiel van deze mensen echt anders is dan dat van de mensen die op dit moment in het woonmilieu landelijk wonen. Zo zijn de mensen die er nu wonen gemiddeld ouder, betreft het vaker een tweepersoonshuishouden (in plaatst van een eenpersoonshuishouden) en hebben ze een hoger inkomen. De gele leefstijl overheerst binnen deze groep verhuisgeneigden die graag in het landelijke woonmilieu willen wonen, terwijl de blauwe leefstijl overheerst onder mensen die er nu al wonen.

Wanneer we onder mensen met een voorkeur voor het landelijke woonmilieu kijken naar reden om juist te blijven wonen in de huidige woning (in een ander woonmilieu), dan zien we dat de financiële situatie een relevante belemmering is om naar het landelijke woonmilieu te verhuizen. Zo zien we dat deze mensen gemiddeld genomen minder blij zijn met hun huidige woning en buurt, maar dat ze tegelijkertijd in die woning moeten blijven wonen vanwege financiële argumenten. Zij geven redenen als: ‘ik kan mijn woonwensen financieel niet verwezenlijken’ en ‘de economische situatie is ongunstig’.

43

Figuur 4.19 Reden om in huidige woning te blijven wonen landelijk gewenst maar woont daar totaal nu niet Mijn huidige woning bevalt heel goed 54% 44% Ik kan mijn woonwensen financieel niet verwezenlijken 18% 24% De huizenmarkt / de economische situatie is te ongunstig 13% 17% Ik wil zo lang mogelijk zelfstandig blijven wonen 20% 16% Ik wil mijn huidige buurt niet verlaten 22% 15% Mijn huidige woning levert nu te weinig op 8% 13% Ik wil eerst mijn huidige woning verkopen 8% 12%

Bij een andere huurwoning zullen mijn woonlasten stijgen 11% 12%

Ik zie op tegen de verhuizing 11% 11% Ik kan geen geschikte woning vinden 7% 8% Ik kan onvoldoende of geen hypotheek krijgen 6% 8% Ik wil liever mijn huidige woning verbouwen/verbeteren 10% 7% dan verhuizen

Ik weet niet goed waar ik moet beginnen / hoe ik moet 3% 4% zoeken Ik zou gezien de huidige regels geen sociale huurwoning Op basis van bovenstaande inzichten kan geconcludeerd worden3% dat de mismatch4% van vraag en meer krijgen aanbod voor het landelijke woonmilieu op korte termijn geen urgent vraagstuk is. De grotere vraag Geen reden, ik ben actief op zoek naar een nieuwe woning 4% 6% lijkt te bestaan onder een groep inwoners van Limburg die graag zou willen verhuizen naar het Anders 8% 9% landelijke woonmilieu, maar daar op dit moment nog niet de financiële middelen voor heeft. Dit neemt niet weg dat in de huidige tijd waarin er sprake is van een sterk vraag-gedreven woningmarkt, het belangrijk is dat zo goed mogelijk ingesprongen wordt op de wensen van de woonconsument. Hoewel men wellicht niet direct landelijk gaat wonen, ziet men wel graag elementen van het landelijk wonen in een beter betaalbare buurt met voorzieningen dichterbij.

44

5. De woning In de vorige hoofdstukken zijn de woonconsument en de omgeving besproken. Dit hoofdstuk gaat in op het product: wat voor soort woning wil de bewoner graag? Enerzijds is de huidige situatie in kaart gebracht als het gaat om woningtype en eigendomsvorm, anderzijds is gekeken naar de wensen van bewoners ten aanzien van de woning. 5.1 Eigendomsvorm en woningtype Als we kijken naar eigendomsvormen, dan zien we dat op dit moment het grootste deel van Limburg in een koopwoning woont. Dit aandeel is iets lager in Zuid-Limburg (54%) dan in de rest van de provincie. Het merendeel van de huurders huurt op dit moment onder de sociale huurgrens, en zou ook niet meer willen betalen voor de woning.

Figuur 5.1 Huidige en gewenste eigendomsvormen provincie Limburg Huidig Voorkeur

Totaal €700 tot Huur €700vanaf Huur €220.000 tot Koop €220.000vanafKoop voorkeur Geen Huur tot €700 35% 69% 2% 13% 3% 11% Huur vanaf €700 6% 23% 27% 18% 18% 13% Koop 59% 10% 4% 31% 38% 18% Wat betreft woningtype zien we dat er op dit moment 27% van de inwoners van Limburg in tussen- /hoekwoningen woont, waar slechts 8% van de inwoners ook daadwerkelijk het liefst in een dergelijke woning zou willen wonen. Dit speelt sterker in Noord- en Zuid-Limburg dan in Midden- Limburg en ook vooral in de grote en middelgrote plaatsen. Hoewel er onder alle leefstijlen een ‘overschot’ is van dit woningtype, is dit het meest aanwezig onder de groene doelgroep. Binnen de gele doelgroep willen verhoudingsgewijs nog het meeste mensen in dit type woning wonen, al willen ook veel bewoners van tussen/hoekwoningen met een gele leefstijl liever in een ander type woning wonen. Dit beeld bestaat zowel binnen de huurmarkt als binnen de koopmarkt. Inwoners die op dit moment in een tussen-/hoekwoning wonen, zouden in veel gevallen liever in een tweekapper of vrije woning willen wonen. Dit geldt voornamelijk erg sterk voor de blauwe doelgroep; van de groep die op dit moment in een tussen-/hoekwoning woont (21%) zou 62% liever in een tweekapper of vrije woning wonen. Onder de ‘groene’ bewoners van de tussen-/hoekwoningen zou 28% liever in een seniorenwoning wonen.

45

Figuur 5.2 ‘overschotten’ en ‘tekorten’ per leefstijl in geheel Limburg, in relatie tot de woningtypes

15% Verschil 19% Tussen- /hoekwoning Tussen- /hoekwoning Huidig -15% -6% Tweekapper/vrij Tweekapper/vrij Wens

-6% -9% Appartement met lift Appartement met lift

9% 6% Appartement zonder lift/portiek Appartement zonder lift/portiek

Beneden-/ bovenwoning/ 4% Beneden-/ bovenwoning/ 2% maisonette maisonette -9% -14% Seniorenwoning Verschil Seniorenwoning Huidig 2% 1% Overig Overig Wens

-40% 10% 60% -40% 10% 60% Verschil 17% 23% Tussen- /hoekwoning Tussen- /hoekwoning Verschil Huidig Huidig -6% 3% Tweekapper/vrij Wens Tweekapper/vrij Wens

-8% -10% Appartement met lift Appartement met lift

5% 6% Appartement zonder lift/portiek Appartement zonder lift/portiek

Beneden-/ bovenwoning/ 0% Beneden-/ bovenwoning/ 1% maisonette maisonette -10% -24% Seniorenwoning Seniorenwoning

1% 0% Overig Overig

-40% 10% 60% -40% 10% 60%

De onbeantwoorde vraag naar tweekappers/vrije woningen bestaat voornamelijk in de grote en middelgrote steden en dan vooral onder de rode doelgroep. Onder de blauwe doelgroep is de vraag nog hoger (maar liefst 58% van deze doelgroep woont het liefst vrijstaand of in een tweekapper), maar onder deze groep wordt de vraag ook al grotendeels beantwoord. In tegenstelling tot de vraag in de grote en middelgrote plaatsen, is er in de middelkleine en kleine plaatsen op dit moment juist sprake van een ‘overschot’ aan dit soort woningen. Hier speelt een spanningsveld tussen de locatie van het wonen (stad of dorp) en de soort woning; het liefst woont iemand met de rode leefstijl in een groter huis, maar zij willen de stad (nog) niet verlaten. Logischerwijs is er in Zuid-Limburg meer vraag naar dit woningtype dan in Noord- en Midden-Limburg; Zuid-Limburg telt meer grotere plaatsen dan de andere COROP-gebieden. De vraag naar vrijstaande woningen en tweekappers is vooral zichtbaar op de koopmarkt.

De vraag naar seniorenwoningen speelt zich, in tegenstelling tot de vraag naar vrijstaande woningen/tweekappers, het sterkst in de middelkleine en kleine woonplaatsen. Daar is een ‘tekort’ van gemiddeld 18%, waar dat in de grote tot middelgrote plaatsen slechts 12% bedraagt. Wat betreft leefstijlen zien we dat vooral de groene leefstijl op zoek is naar dit soort woningen. Binnen deze leefstijl is de vraag naar seniorenwoningen het grootst vanuit de groepen die op dit moment in een tussen-/hoekwoning of een vrije woning/tweekapper wonen. Ook de appartementen met lift worden het meest gemist door de groene groep, en in de gemiddeld tot kleine plaatsen. Dit zijn woningen die ook geliefd zijn onder senioren. Zowel voor de seniorenwoningen als de appartementen met lift geldt, dat dit ‘tekort’ vooral geldt binnen de huurmarkt. Bij het ‘tekort’ op seniorenwoningen moet

46 de kanttekening geplaatst worden dat senioren over het algemeen een lagere verhuisgeneigdheid hebben dan andere doelgroepen.

Figuur 5.3 Huidig woningtype afgezet tegen gewenst woningtype Huidig type woning Gewenst type woning

Tussen- Tussen- /hoekwoning Tweekapper/vrij lift met Appartement zonder Appartement lift bo-woning/ Be- maisonette Seniorenwoning Overig Tussen- /hoekwoning 15% 46% 16% 1% 2% 17% 3% Tweekapper/vrij 2% 62% 14% 1% 1% 18% 3% Appartement met lift 8% 18% 50% 2% 2% 18% 2% Appartement zonder lift/portiek 18% 33% 27% 9% 2% 9% 3% Beneden-/ bovenwoning/ maisonette 18% 33% 17% 0% 15% 14% 3% Seniorenwoning 2% 6% 22% 1% 1% 65% 2% Overig 8% 36% 14% 8% 5% 11% 19% 5.2 Betaalbaarheid Betaalbaarheid is een belangrijk onderwerp in de huidige tijd. Bewoners kunnen duidelijke woonwensen hebben en zelfs verhuisgeneigd zijn, maar wanneer zij hun woonwensen niet kunnen betalen dan verkleint dit de verhuiskans aanzienlijk. Welke eigendomsvorm heeft de voorkeur van de bewoners in de provincie Limburg en wat zouden ze daarvoor willen betalen?

Op dit moment wordt er door 41% van de inwoners van Limburg gehuurd, terwijl 36% daar een voorkeur voor heeft. 48% van de inwoners heeft een voorkeur voor kopen en 16% maakt het niet uit. De wens om te kopen of te huren is sterk afhankelijk van het inkomensniveau; tot een inkomen van 1.600-2.000 euro per maand willen de meeste mensen huren, vanaf een inkomen van 2.000 tot 2.5000 euro per maand heeft kopen juist de voorkeur. Het aandeel mensen dat het niet uit maakt blijft redelijk constant, gezien over de verschillende inkomensschalen.

Interessant is, dat het ‘kruispunt’ (het punt in inkomen vanaf wanneer iemand liever koopt dan huurt) bij mensen met een groene leefstijl op een hoger maandinkomen ligt dan bij mensen met een rode leefstijl. Bij de rode leefstijl ligt dit omslagpunt al bij een inkomen van 1.300 tot 1.600 euro per maand, terwijl de omslag voor mensen met een groene leefstijl pas komt bij een inkomen van 2.000 tot 2.500 euro per maand. Deze mensen lijken voorzichtiger in het aanschaffen van een huis dan de mensen met een rode leefstijl.

47

Figuur 5.4 Verdeling wens huur en koop naar inkomensniveau, verdeeld naar BSR-leefstijlen 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%

Huurwoning Rood Koopwoning Rood Huurwoning Geel Koopwoning Geel Huurwoning Groen Koopwoning Groen Huurwoning Blauw Koopwoning Blauw

De vraag is echter niet alleen of men zou willen huren of kopen, maar ook voor welk bedrag zij dit zouden willen doen. Ter controle is de voorkeur huur- en koopprijs afgezet tegen het netto maandelijks huishoudinkomen. We zien dat er een groep bewoners is die qua huur- of koopprijs aan de hoge kant zit in verhouding tot het inkomen. Wellicht heeft een deel van deze groep echter spaargeld of ouders die meefinancieren. Het merendeel van de bewoners heeft echter voorkeur voor een prijsklasse die past bij hun budget. Interessant in dit verband, is ook om te zien wat de verschillen in inkomens zijn tussen de leefstijlgroepen. Hierbij is te zien dat de blauwe groep het meest verdient; maar liefst 43% geeft aan meer dan 3000 euro per maand te verdienen. De groene groep, daarentegen, heeft het laagste inkomen. In deze doelgroep verdient 47% minder dan 2000 euro per maand.

In het onderzoek is aan de respondenten gevraagd hoe tevreden men is met de hoogte van de maandelijkse woonlasten. Dit geeft aan hoe de bewoners zelf de betaalbaarheid van hun woonlasten ervaren. Over het algemeen zijn de kopers tevredener dan de huurders. Van de kopers geeft 52% aan tevreden te zijn over de woonlasten, onder de huurders is dat slechts 24%. Ook is de blauwe groep meer tevreden over de woonlasten dan de andere groepen, maar dat is ook niet verwonderlijk als je bedenkt dat deze groep ook het meest verdient. Kopers zijn over het algemeen ook tevredener over de hoogte van hun energielasten. Van de huurders is 30% bereid meer huur of hypotheek te betalen als dat tot lagere maandlasten leidt, voor kopers is dat 37%.

De onvrede over de hoogte van de woonlasten onder huurders komt ook naar voren uit de antwoorden op de stelling ‘ik kan niet meer betalen aan woonlasten dan ik op dit moment al doe’. Van de huurders is 66% het hiermee eens, van de kopers slechts 35%. Ook hierbij is te zien dat de blauwe doelgroep vaker in staat is om hogere woonlasten te bepalen dan zij nu doen; slechts 34% geeft aan niet meer te kunnen betalen. Van deze groep geeft ook 44% aan dat zij bereid zijn om hogere woonlasten te betalen voor een betere woning. Voor de groene groep is dat slechts 27%.

48

6. Tevredenheid en imago Naast het vragen naar de huidige woonsituatie van de inwoners van Limburg, is ook gevraagd hoe tevreden zij zijn over hun woonsituatie en hun woonplaats. Naar de tevredenheid is zowel op een algemeen niveau gevraagd (Hoe tevreden bent u over uw algehele woonsituatie?), als op meer specifieke punten (Hoe tevreden bent u over de veiligheid in uw woonomgeving?). Daarnaast zijn er ook vragen gesteld over de ontwikkeling van de buurt in de afgelopen vier jaar en over de verwachte ontwikkeling in de komende vier jaar. Omdat het niet alleen interessant is om te weten wat de inwoners vinden van hun woonplaats, is respondenten ook gevraagd een andere woonplaats te beoordelen. Op basis hiervan kan het extern imago besproken worden. 6.1 Tevredenheid totale woonsituatie De tevredenheid is uitgevraagd middels een 7-puntschaal. Wanneer we bekijken hoeveel procent van de inwoners aangeeft tevreden te zijn (5, 6 of 7), dan zien we dat over het geheel gezien 76% van de Limburgers tevreden is over hun algehele woonsituatie. In Zuid-Limburg is dat iets lager (74%) dan in Noord- en Midden-Limburg (80%). De onderstaande GIS-kaart van Zuid-Limburg geeft een vrij ‘groen’ beeld, de meeste mensen zijn vrij tevreden. De minder groene (iets gelere) plekken zijn vooral te zien in het oosten, bij Heerlen, Brunssum, Kerkrade en Landgraaf. Ook in de buitenwijken van Maastricht is er een minder groen patroon zichtbaar. Het valt op dat dit voornamelijk in de grotere plaatsen te zien is. Het blijkt dan ook dat men in de gemiddeld, middelkleine en de kleine woonplaatsen meer tevreden is (82%) dan in de middelgrote en grote woonplaatsen (72%). Als we kijken naar leefstijlen, dan zien we dat de blauwe groep het meest tevreden is met de woonsituatie, hiervan is 81% tevreden. Van de groene en rode groep zijn 73% en 75% tevreden.

49

Figuur 6.1 Geografische weergave tevredenheid met de totale woonsituatie in Zuid Limburg

6.2 Buurtontwikkeling In de provincie Limburg zijn de meningen sterk verdeeld over de eigen buurtontwikkeling. Over het geheel genomen vindt 33% van de huishoudens dat de buurt of straat hetzelfde is gebleven, 33% van de huishoudens in de provincie Limburg vindt dat hun straat of buurt de afgelopen vier jaren achteruit gegaan is en 28% vindt dat de straat of buurt vooruit is gegaan. De overige 6% weet het niet. Over de toekomstige buurtontwikkeling is men overwegend positief; 34% verwacht dat de buurt of straat vooruit zal gaan.

Op COROP niveau zien we een duidelijk verschil tussen Noord en Zuid-Limburg wanneer we kijken naar de ervaren buurtontwikkeling. Waar in Noord-Limburg 26% van de huishoudens aangeeft dat de buurt of straat achteruit is gegaan, is dat in Zuid-Limburg 36% van de huishoudens. Eenzelfde verschil tussen Noord- en Zuid-Limburg zien we terug wanneer het gaat over de vooruitgang van een buurt of straat; binnen Noord-Limburg wordt meer vooruitgang verwacht dan in Zuid-Limburg. Huishoudens in Noord-Limburg zijn tegelijkertijd positiever over de toekomstige buurtontwikkeling dan de twee

50 andere COROP gebieden. De ervaren buurtontwikkeling in Midden-Limburg is meer vergelijkbaar met de scores op provinciaal niveau.

Op leefstijl-niveau zien we dat de mensen met de groene leefstijl er een negatievere blik op na houden dan mensen met andere leefstijlen. Onder deze groep vindt 37% dat de buurt in de afgelopen vier jaar achteruit is gegaan, tegen gemiddeld 31% onder de andere groepen. Slechts 26% van de groene leefstijlgroep verwacht vooruitgang in de komende vier jaar, onder de andere leefstijlgroepen is dat gemiddeld 36%.

Wat betreft de grootte van de plaatsen zien we een interessant patroon. Waar de algemene tevredenheid veel hoger is in de kleine en middelkleine plaatsen, verwacht men daar relatief vaak achteruitgang voor de komende vier jaar. De afgelopen vier jaar is nog niet veel meer achteruitgang opgemerkt, maar men maakt zich daar wel zorgen over de toekomst. In de grote en middelgrote plaatsen verwacht men wat meer vooruitgang. Opvallend zijn echter vooral de gemiddeld grote plaatsen (2.500-10.000 huishoudens). De mensen die hier wonen verwachten meer vooruitgang, minder achteruitgang en hebben ook in de afgelopen vier jaar meer vooruitgang ervaren dan alle andere formaten woonplaatsen.

51

Figuur 6.2 Geografische weergave ervaren buurtontwikkeling in Midden-Limburg

6.3 Tevredenheid deelaspecten Naast totaaloordelen over tevredenheid, is ook gevraagd hoe tevreden inwoners zijn met bepaalde aspecten van hun woonomgeving. Zo zijn de omgang van bewoners, de bevolkingssamenstelling, de veiligheid, de kwaliteit en hoeveelheid van het openbaar groen, de woningen, het parkeren, de netheid en de voorzieningen uitgevraagd. Over het algeheel gezien is men vrij tevreden over deze aspecten, al verschilt de tevredenheid tussen de leefstijlen, woonmilieus en formaten van woonplaatsen. In onderstaande figuur is de tevredenheid van de aspecten te zien, gezien over de gehele provincie Limburg.

52

Figuur 6.3 Tevredenheid met verschillende aspecten, Provincie Limburg Omgang bewoners 13% 20% 66% Bevolkingssamenstelling 16% 27% 57% Veiligheid 20% 19% 61% Kwaliteit openbaar groen 20% 16% 64% Hoeveelheid openbaar groen 14% 14% 71% Woningen 12% 18% 71% Parkeren 25% 17% 59% Netheid 24% 16% 61% Voorzieningen 21% 18% 60% Totaaloordeel huidige woning 10% 11% 79% Totaaloordeel huidige woonsituatie 12% 11% 76% Totaaloordeel woonplaats/dorp 11% 12% 77% Als we dit bekijken per leefstijl, dan zien we dat de blauwe en gele leefstijl over het algemeen tevredener zijn over de verschillende aspecten, dan de groene of rode groep. Uit het hoofdstuk over ‘de woning’ weten we dat de blauwe groep ten opzichte van de andere groepen vrij vaak in een vrijstaande woning of een tweekapper woont. Dat zou kunnen verklaren waarom deze groep over het algemeen de verschillende aspecten beter beoordeelt.

Figuur 6.4 Beoordelingen aspecten BSR-leefstijlgroepen

Omgang bewoners 80%

Voorzieningen 75% Bevolkingssamenstelling 70%

65%

60% Rood Netheid 55% Veiligheid Blauw 50% Groen Geel

Kwaliteit van het Parkeren openbaar groen

Hoeveelheid van het Woningen openbaar groen

Naast de verdeling naar BSR-leefstijlen is het ook interessant om te kijken naar de grootte van de verschillende woonplaatsen. Daarbij is te zien dat de kleinere plaatsen eigenlijk op vrijwel alle punten beter worden beoordeeld, zoals we ook zagen op de totale tevredenheid. De uitzondering daarbij is het aspect ‘voorzieningen’, daar komen de grote en middelgrote plaatsen juist beter uit. Dat is natuurlijk ook niet verwonderlijk, in grote plaatsen zijn over het algemeen meer voorzieningen te

53 vinden. Het is wel iets om in gedachten te houden; we zagen al dat men in de kleine en middelkleine plaatsen meer achteruitgang verwacht in de komende vier jaar. Aangezien op dit moment de voorzieningen al slecht beoordeeld worden, zou dat de reden kunnen zijn voor deze zorgen voor de toekomst. Om de tevredenheid in de kleine en middelkleine plaatsen te waarborgen, is het belangrijk dat het niveau van de voorzieningen daar ook in orde is. Kijkend naar de tevredenheid van de aspecten, komt ook hier de gemiddeld grote woonplaats positief naar voren. De voorzieningen worden hier zelfs beter beoordeeld dan in de middelgrote plaats.

Figuur 6.5 Beoordelingen tevredenheidsaspecten, verschillende woonplaatsgroottes (groot = 30.000+ hh; middelgroot = 30.000-10.000 hh; gemiddeld = 2.500–10.000; middelklein 1.000-2.55 hh; klein = 1.000 hh en minder)

Omgang bewoners 80%

Voorzieningen 70% Bevolkingssamenstelling 60%

50%

40%

Netheid 30% Veiligheid

20%

Kwaliteit van het openbaar Parkeren groen

Hoeveelheid van het Woningen openbaar groen

Grote plaatsen Middelgrote plaatsen Gemiddeld Middelkleine plaatsen Kleine plaatsen

6.4 Prioritering deelaspecten Hoewel sommige deelaspecten soms negatief worden beoordeeld, verschilt de impact van deze aspecten op de tevredenheid met de woonsituatie sterk. In de volgende figuur is te zien wat de impact is op de tevredenheid. De deelaspecten die in het rode vlak linksboven staan, zijn de aspecten die slecht beoordeeld worden en veel impact hebben op de algemene tevredenheid. Om de tevredenheid te verhogen kan dus het beste op die aspecten ingegrepen worden. In dit geval is het duidelijk dat het daar met name gaat om de bevolkingssamenstelling en de veiligheid. Ook netheid heeft een grote impact op de tevredenheid, en zou dus verbeterd moeten worden.

Rechtsboven, in het donkergroene vlak, staan de aspecten die op dit moment goed beoordeeld worden en grote impact hebben op de tevredenheid. Hierin is te zien dat de omgang van de bewoners het aspect is dat de meeste impact heeft op de tevredenheid, en dat dit aspect op dit moment goed beoordeeld wordt. Dit is de kracht van Limburg en van succesvolle gemeenten. Ook de woningen hebben een sterke invloed op de tevredenheid met de woonsituatie. In het vak linksonder staan juist de aspecten die op dit moment wel negatief worden beoordeeld, maar minder impact

54

hebben op de beoordeling. Parkeren is zo’n aspect waar men over het algemeen niet zo tevreden over is, maar wat niet zoveel impact heeft op de totale tevredenheid.

Figuur 6.6 Prioriteitenanalyse deelaspecten tevredenheid

Omgang bewoners

Bevolkingssamenstelling meer invloed meer Veiligheid

Woningen

Netheid Kwaliteit openbaar groen Voorzieningen Hoeveelheid

openbaar groen invloed op invloed totaal oordeel

Parkeren

inder invloed inder m

minder tevreden Tevredenheid meer tevreden

Zoals we in de punten hierboven ook al vaststelden, is er verschil te zien in de scores op deelaspecten tussen de groottes van woonplaatsen. We zagen bijvoorbeeld dat de voorzieningen in kleine woonplaatsen slecht scoren, terwijl het grootste deel van de andere aspecten slechter worden beoordeeld in de grotere plaatsen. En ondanks het lage niveau van de voorzieningen, zijn de inwoners van kleine plaatsen toch erg tevreden. Nu we hierboven hebben gezien hoe groot de invloed van bepaalde aspecten is op totaalniveau, is het ook interessant om te bekijken hoe dit zit bij de verschillende formaten van woonplaatsen.

Verrassend genoeg blijkt de lage tevredenheid met de voorzieningen in de kleine plaatsen eigenlijk weinig effect te hebben op de tevredenheid met de algehele woonsituatie. Veel belangrijker zijn de omgang van de bewoners (met stip op #1, zowel wat betreft belang als wat betreft tevredenheid), de bevolkingssamenstelling en de woningen. Binnen de middelkleine plaatsen heeft de tevredenheid met de voorzieningen echter wel een negatieve impact op de tevredenheid met de algehele woonsituatie. Dit verschil komt waarschijnlijk voort uit verwachtingen; in de kleine woonplaatsen verwacht men geen voorzieningen, en is het dus ook niet erg als deze er niet zijn. In de middelkleine woonplaatsen verwacht men echter wel voorzieningen. Deze zijn nu niet voldoende aanwezig, wat zorgt voor meer onvrede. Bij de gemiddelde woonplaatsen zijn de voorzieningen ook van belang, en daar worden ze nu ook goed beoordeeld.

Als we dit vergelijken met de figuur voor de grote woonplaats, dan zien we dat deze aspecten daar ook belangrijk zijn, maar een stuk minder goed scoren. In de grote plaatsen komen ook veiligheid en netheid naar voren als belangrijke aspecten. Hier is men minder tevreden over, en deze aspecten hebben wel een relatief hoge invloed op de tevredenheid met de algehele woonsituatie.

55

Figuur 6.7 Gecombineerde prioriteitenanalyse voor de gemiddelde, middelkleine en kleine woonplaats (gemiddeld = 2.500–10.000 huishoudens; middelklein 1.000-2.55 hh; klein = 1.000 hh en minder)

Omgang bewoners Omgang bewoners Gemiddeld Omgang bewoners Klein Middelklein

meer invloed meer Bevolkingssamenstelling Bevolkingssamenstelling Klein Gemiddeld

Voorzieningen Middelklein Bevolkingssamenstelling

Middelklein

Voorzieningen Gemiddeld Netheid Gemiddeld Netheid Klein Netheid Middelklein

Voorzieningen Klein

invloed op invloed totaal oordeel

Minder invloed Minder

minder tevreden Tevredenheid meer tevreden

Figuur 6.8 Prioriteitenmatrix grote woonplaats (30.000+ huishoudens)

Veiligheid Omgang bewoners Bevolkingssamenstelling

Woningen meer invloed meer Netheid

Voorzieningen

Kwaliteit openbaar groen Hoeveelheid

openbaar groen

invloed op invloed totaal oordeel

Parkeren Minder invloed Minder

minder tevreden Tevredenheid meer tevreden

56

6.5 Imago Naast de tevredenheid met de huidige woonsituatie van bewoners is ook aan de respondenten gevraagd hoe zij aankijken tegen de gemeente waar ze zelf wonen en hoe ze aankijken tegen een andere gemeente waar ze bekend mee zijn. Daarbij valt op dat de respondenten hun eigen gemeente meestal beter beoordelen dan een andere gemeente. Dit is een teken dat ze op zich tevreden zijn over het wonen in hun eigen gemeente.

Op basis van deze vragen is de interne en externe imagoscore berekend. De externe imagoscore (beoordeling andere gemeente) is een score op een 100-puntsschaal (0-100) samengesteld uit drie variabelen: de gevoel score (het gemiddelde gevoel, negatief, neutraal of positief, dat men heeft bij de associatiewoordjes die men heeft genoemd), het algemene beeld van de gemeente en de mate van aanbevelen van de gemeente. De interne imagoscore (beoordeling eigen gemeente) is eveneens een samengestelde variabele op een 100-puntsschaal, opgebouwd uit dezelfde variabelen.

6.5.1 Extern imago Een hoog extern imago geeft aan dat buitenstaanders een positief beeld van een bepaalde gemeente hebben. Maar natuurlijk is niet elke gemeente voor iedereen even aantrekkelijk. Wanneer we kijken naar de verschillende leefstijlen zien we dat de hoogste externe imago scores voor alle leefstijlen vergelijkbaar zijn (rond de 70 punten). Hetzelfde geldt voor de laagste externe imago scores (rond de 50 punten). De gemeenten waarvan men het meest positieve beeld heeft verschilt echter wel per leefstijl. Zo valt de gemeenten Onderbanken bijvoorbeeld op, die voor mensen met een blauwe leefstijl het meest positieve imago heeft volgens niet-bewoners, terwijl mensen met een groene en rode leefstijl een stuk minder positief beeld hebben over deze gemeente. Eenzelfde patroon zien we voor de gemeente Beesel, waar niet-bewoners met een blauwe leefstijl juist een sterk positief beeld van hebben. Andere gemeenten hebben juist onder alle leefstijlen een sterk imago, zoals Leudal. 6.5.2 Intern imago Het intern imago geeft aan hoe de inwoners van een gemeente tegen hun eigen gemeente aankijken. Over de vier leefstijlgroepen heen zien we opnieuw dat de hoogste interne imago score vergelijkbaar is voor deze groepen (ronde de 80 punten). Hetzelfde geldt voor de laagste score, die onder alle groepen tegen de 60 punten aan ligt. Opvallend is dat de gemeente Voerendaal onder alle groepen een sterk intern imago heeft. Voor de bewoners met een rode leefstijl springt gemeente Onderbanken er uit, terwijl gemeente Onderbanken onder de groene bewoners bijvoorbeeld een minder positief imago heeft. Andersom zien we onder de groene bewoners dat de gemeente Nederweert een duidelijk positief imago heeft, terwijl dit onder rode bewoners een stuk lager is. Een ander duidelijk verschil zien we onder inwoners van de gemeente Leudal met een gele leefstijl, ten opzichte van inwoners met een rode leefstijl; de eerste groep is duidelijk een stuk positiever.

Dergelijke verschillen kunnen goed samengaan met bijvoorbeeld de woonmilieus in een gemeenten. Zo zien we bijvoorbeeld in gemeente Leudal een sterke dominantie van het dorps woonmilieu. Eerder zagen we al dat mensen met een rode leefstijl in het dorpse woonmilieu minder dan gemiddeld wonen op de plek waar ze ook graag zouden willen wonen. 6.5.3 Sturen op imago Wanneer het interne en externe imago tegenelkaar afgezet wordt zien we in de meeste gevallen dat het interne en externe imago op één lijn ligt, oftewel: bij een hoog intern imago zien we vaak ook

57 een hoog extern imago en visa versa. Toch zijn er vaak een paar uitschieters. Dit zien we ook bij de gemeenten in Limburg.

Onder de mensen met een blauwe leefstijl valt op dat gemeente Mook en Middelaar een veel positiever intern dan extern imago heeft. Voor de andere leefstijlen geldt dit niet voor deze gemeente. Wel zien we een dergelijk verschijnsel voor gemeente Voerendaal. Het sterkst onder de mensen met een gele leefstijl. Voor de groene leefstijl zien we dit met name bij gemeente Horst aan de Maas en voor de rode leefstijl het sterkst bij gemeente Onderbanken. Wanneer men het sterke interne imago ook naar buiten wil uitstralen, kan gebiedsmarketing daarbij een goed hulpmiddel zijn.

Een omgekeerde situatie (het externe imago is positiever dan het interne imago) zien we minder vaak. In Limburg zien we deze situatie vooral onder mensen met een rode leefstijl, te weten voor de gemeenten Leudal, Kerkrade en Brussum. Voor gemeente Kerkrade zien we dit ook onder de mensen met een gele leefstijl. Voor buitenstaanders zijn dit redelijk tot behoorlijk aantrekkelijke gemeenten maar de bewoners zelf denken hier anders over. In een dergelijke situatie betreft het vooral een kwaliteitsvraagstuk.

58

7. Verhuiswensen In dit deel van de rapportage zullen we ingaan op de verhuiswensen en –mogelijkheden van de Limburgers. Zijn ze van plan te verhuizen? En waar dan naartoe? Binnen of buiten de provincie? Naar wat voor woningen zijn ze op zoek? Deze vragen hebben wij gesteld aan alle deelnemers van het onderzoek. Zij hebben onder andere aangegeven of zij van plan zijn binnen de komende twee jaar te verhuizen of zelfs al op zoek zijn. Zoals eerder gezegd zijn dit geen harde cijfers; de verhuisintentie staat niet gelijk aan het verhuisgedrag. Het is daarom ook niet mogelijk om aan de gevonden percentages harde aantallen verhuisgeneigden te koppelen. 7.1 Verhuisgeneigdheid en migratie tussen gemeenten Over de gehele provincie gezien, zien we dat ongeveer 15% van de inwoners aangeeft waarschijnlijk te willen verhuizen binnen de komende twee jaar. Nog eens 19% denkt misschien te gaan verhuizen. Dit aandeel ligt iets hoger in Zuid-Limburg en iets lager in Midden-Limburg. Gekeken naar de leefstijlen zijn de mensen met een rode leefstijl het vaakst van plan om te gaan verhuizen, maar liefst 21% van hen geeft aan waarschijnlijk te verhuizen en nog eens 24% sluit het niet uit. De groene groep is het meest honkvast, van deze groep is slechts 10% van plan te verhuizen. In grote plaatsen en middelgrote is men vaker van plan om te gaan verhuizen dan in gemiddelde, middelkleine en kleine plaatsen.

Figuur 7.1 Aandeel verhuisgeneigden per BSR-leefstijl Waarschijnlijk, Misschien, waarschijnlijk, zeker en op zoek zeker en op zoek Totaal 15% 33% Geel 15% 31%

Groen 10% 29%

Blauw 16% 34%

Rood 21% 45%

Het merendeel van de verhuizers is van plan om binnen de huidige woonplaats te blijven. Vooral de groene groep, die toch al niet graag wil verhuizen, wil het liefst in de eigen woonplaats blijven. Dynamischer is de rode groep. Hoewel 29% van hen binnen de woonplaats wil blijven, is 23% van plan om juist buiten de regio te gaan wonen en wil 10% naar het buitenland. In (middel)grote plaatsen wil men het liefst binnen de eigen woonplaats verhuizen, gemiddeld 38%. In (middel)kleine plaatsen is dit aandeel kleiner en verhuist een derde van de verhuisgeneigden het liefst buiten de woonplaats, maar binnen de regio. Zij kunnen hun gewenste huis of woonomgeving blijkbaar niet vinden in de huidige woonplaats.

59

Figuur 7.2 Verhuisrichting verhuisgeneigden, per BSR-leefstijl Binnen Buiten Buiten Buiten Naar het Weet huidige woonplaats, woonplaats, de regio buitenland niet / woonplaats binnen binnen regio maakt gemeente niet uit Totaal 35% 10% 20% 16% 5% 14% Geel 32% 14% 26% 13% 4% 12% Groen 40% 12% 20% 8% 4% 16% Blauw 38% 7% 19% 18% 4% 13% Rood 29% 6% 15% 23% 10% 17%

In onderstaande figuur zijn de verhuisredenen van de verschillende leefstijlgroepen te zien. Over het algemeen zijn de belangrijkste redenen om te verhuizen dat men in een andere buurt wil wonen of dat de woning niet meer aan de wensen voldoet. Opvallend is dat er onder de groene leefstijlgroep financiële redenen een belangrijke motivator zijn om te verhuizen. Ook gezondheidsredenen zijn voor hen belangrijk. Dat is niet verrassend, omdat de groene groep over het algemeen wat ouder is. Onder de blauwe en rode groep speelt een verandering in de werksituatie een grotere rol.

Figuur 7.3 Verhuisredenen verhuisgeneigden, uitgesplitst naar BSR-leefstijl 100% Een andere reden

90% Ik wil helemaal niet verhuizen

80% Ik huur nu een woning en wil een woning kopen Ik wil dichter bij mijn 70% familie/vrienden wonen Ik wil op mezelf gaan wonen 60% Vanwege de buurtbewoners

50% Vanwege financiële redenen

40% Vanwege gezondheidsredenen Ik wil in een andere omgeving 30% wonen / uit deze buurt verhuizen De woning voldoet niet meer aan 20% mijn wensen Verandering in de werksituatie

10% Verandering in de gezinssituatie

0% Vanwege een overlastsituatie Totaal Geel Groen Blauw Rood

De belangrijkste redenen om niet te willen verhuizen zijn dat de huidige woning nog goed bevalt en dat men de eigen buurt niet wil verlaten. Onder de groene leefstijlgroep, die opvallend meer ouderen omvat dan de andere leefstijlgroepen, speelt ook mee dat men zo lang mogelijk op zichzelf wil wonen. Binnen de blauwe doelgroep spelen er meer financiële bezwaren ten opzichte van de andere groepen. Zij geven vaker aan dat de huizenmarkt op dit moment te ongunstig is, dat ze hun eigen woning eerst willen verkopen en dat die nu te weinig oplevert. Daarentegen geeft deze groep

60 het minst vaak aan dat ze hun woonwensen financieel niet kunnen verwezenlijken. Omdat de blauwe doelgroep gericht is op duurdere, meer kwalitatieve woningen, zullen zij vaker het probleem hebben dat hun huis in de huidige markt te weinig waard is.

Figuur 7.4 Redenen om niet te verhuizen onder mensen die (waarschijnlijk) niet gaan verhuizen in de komende twee jaar, per BSR-leefstijl

100% Anders

Ik wil liever mijn huidige woning 90% verbouwen/verbeteren dan verhuizen Ik zou gezien de huidige regels geen sociale huurwoning meer krijgen 80% Ik wil zo lang mogelijk zelfstandig blijven wonen Ik weet niet goed waar ik moet 70% beginnen / hoe ik moet zoeken Ik zie op tegen de verhuizing

60% Bij een andere huurwoning zullen mijn woonlasten stijgen Mijn huidige woning levert nu te weinig 50% op Ik wil eerst mijn huidige woning verkopen 40% Ik kan onvoldoende of geen hypotheek krijgen De huizenmarkt / de economische 30% situatie is te ongunstig Ik kan geen geschikte woning vinden

20% Ik kan mijn woonwensen financieel niet verwezenlijken Ik wil mijn huidige buurt niet verlaten 10% Mijn huidige woning bevalt heel goed

0% Geen reden, ik ben actief op zoek naar Totaal Geel Groen Blauw Rood een nieuwe woning

7.2 Manifeste verhuizers In hoeverre wijken de wensen van de verhuizers af van de wensen van de Limburgers die niet willen verhuizen? Dat is een interessante vraag. Eerder hebben we al gekeken naar de gewenste woonmilieus van verhuizers, ten opzichte van de Limburgers die niet willen verhuizen, nu zullen we dat ook voor andere zaken onderzoeken. We definiëren verhuizers als mensen die aangeven op dit moment op zoek te zijn naar een nieuwe woning en mensen die zeker of waarschijnlijk gaan verhuizen in de komende twee jaar.

In het hoofdstuk ‘de woning’ hebben we ook gekeken naar de ‘overschotten’ en ‘tekorten’ van de verschillende woningtypes onder de verschillende leefstijlgroepen. Nu hebben we deze zelfde analyse gedaan voor de verhuisgeneigden onder deze groepen, wat het eerder geschetste beeld verscherpt. Over het algemeen zien we vooral dat de vraag naar seniorenwoningen veel kleiner wordt, wanneer alleen de verhuisgeneigden mee worden genomen (-15% naar -7%). Onder de groene groep is deze vraag nog het meest aanwezig. Dat is niet verwonderlijk, gezien het hogere aandeel senioren in deze groep. Daarnaast zien we onder alle groepen dat het ‘overschot’ aan tussen-/hoekwoningen minder groot is onder de verhuisgeneigden, maar dat de vraag naar tweekappers/vrije woningen juist veel meer aanwezig is onder deze groep.

61

Dit verlaagde ‘overschot’ aan tussen-/hoekwoningen wordt grotendeels veroorzaakt door mensen die op dit moment nog in een beneden-/bovenwoning/maisonette wonen, maar de voorkeur hebben voor een tussen-/hoekwoning. Deze groep is veel groter onder de verhuisgeneigden, dan onder de totale populatie. Dit zijn waarschijnlijk mensen die de volgende stap willen maken in het verhuizen naar een grotere woning, maar op dit moment financieel nog niet in staat zijn om groter te gaan wonen.

Het versterkte ‘tekort’ aan tweekappers/vrije woningen dat we zien onder de verhuisgeneigden, komt voort uit het feit dat de bewoners van dit soort woningen liever niet verhuizen. Maar liefst 75% van hen is dit niet van plan. En van degenen die wel willen verhuizen, wil 61% ook verhuizen naar zo’n soort woning. Daarnaast is dit woningtype ook het meest gewenst onder verhuizers vanuit vrijwel alle andere woningtypen, met uitzondering van de seniorenwoning. Van hen wilt slechts 4% naar een tweekapper/vrije woning, 59% wilt opnieuw naar een seniorenwoning verhuizen. De afname van de vraag naar dit woningtype is meer toe te schrijven aan de geremde verhuiswens van senioren. Hun huidige woning bevalt nog heel goed en zij blijven het liefst zo lang mogelijk zelfstandig wonen.

Figuur 7.5 ‘overschotten’ en ‘tekorten’ woningtypen van manifeste verhuizers, uitgesplitst per BSR- leefstijl 8% Tussen- /hoekwoning 4% Tussen- /hoekwoning -22% Tweekapper/vrij -14% Tweekapper/vrij -3% -7% Appartement met lift Appartement met lift

6% 11% Appartement zonder lift/portiek Appartement zonder lift/portiek

Beneden-/ bovenwoning/ 2% Beneden-/ bovenwoning/ 7% maisonette maisonette -2% -7% Seniorenwoning Verschil Seniorenwoning Verschil Huidig Huidig 11% 5% Overig Wens Overig Wens -40% 10% 60% -40% 10% 60%

11% 18% Tussen- /hoekwoning Tussen- /hoekwoning

-22% -13% Tweekapper/vrij Tweekapper/vrij

-1% -4% Appartement met lift Appartement met lift

12% 13% Appartement zonder lift/portiek Appartement zonder lift/portiek

Beneden-/ bovenwoning/ -1% Beneden-/ bovenwoning/ 2% maisonette maisonette -6% -18% Seniorenwoning Verschil Seniorenwoning Verschil Huidig Huidig 8% 2% Overig Wens Overig Wens -40% 10% 60% -40% 10% 60%

62

8. Verdieping prioritaire doelgroepen In voorgaande hoofdstukken is op meerdere plekken gerefereerd aan een aantal specifieke doelgroepen, te weten ouderen en jongeren. In dit hoofdstuk staan we specifiek stil bij de volgende prioritaire doelgroepen: ouderen en zorgbehoevenden, jongeren en studenten en tot slot arbeidsmigranten. De prioritaire groep woonurgenten is te beperkt of afwijkend gebleken om middels dit leefstijlonderzoek Limburg (schriftelijke uitnodiging aan huishoudens) in kaart te brengen. 8.1 Ouderen Ouderen zijn in dit leefstijlonderzoek Limburg gedefinieerd als 65+ers. Het betreft een relevante doelgroep voor de provincie Limburg vanwege de vergrijzing van de inwoners. 23% van de huishoudens uit het onderzoek betreft een huishouden waarbij een 65+er de vragenlijst heeft ingevuld. De groene leefstijl overheerst met 38% onder de groep ouderen. In het hoofdstuk leefstijl zagen we dat de gele leefstijl juist overheerst wanneer we naar alle huishoudens kijken.

Figuur 8.1 leefstijlverdeling oudere huishoudens in de provincie Limburg en de COROP gebieden

11% 10% 8% 12%

24% 23% 22% 23%

38% 41% 41% 36%

28% 27% 28% 29%

Limbug Noord-Limburg Midden-Limburg Zuid-Limburg

Oudere huishoudens bevinden zich met name in het dorpse woonmilieu (32%) en de woonwijk met veel laagbouw (22%). Met name in Noord- en Midden-Limburg wordt er door ouderen veel in het dorpse milieu gewoond (gemiddeld 40%). In Zuid-Limburg is dit aandeel lager, hier woont slechts een kwart van de senioren dorps. Het aandeel ouderen dat in woonwijken met veel laagbouw woont is hier juist hoger, in vergelijking met Noord- en Midden-Limburg. In Zuid-Limburg woont ongeveer driekwart van de ouderen ook in (middel)grote plaatsen, terwijl dat in Noord- en Midden-Limburg slechts gemiddeld 39% is.

Als we kijken naar de verschillen tussen het huidige en het gewenste woonmilieu, lijkt het erop dat de meeste ouderen op dit moment in het woonmilieu wonen waar zij het liefst zouden wonen. het ‘tekort’ op het woonmilieu landelijk is minder groot, evenals het ‘overschot’ op het milieu woonwijk met veel laagbouw. Het ‘tekort’ op het milieu rustige stadswijk is wel iets groter, ouderen willen daar graag wonen.

63

Figuur 8.2 Huidige, gewenste en saldo woonmilieus oudere huishoudens in de provincie Limburg Binnenstad -1% Verschil 0% Levendige stadswijk Huidig Gewenst Rustige stadswijk -6% -1% Luxe stadswijk 3% Woonwijk met veel hoogbouw

Woonwijk met veel laagbouw 9% 0% Luxe woonwijk

Dorps 0%

Landelijk -4%

-50% 0% 50%

Voor de oudere huishoudens is het type woning een groter aandachtspunt dan het woonmilieu. Zo zien we dat men nu vooral in tweekappers en vrijstaande woningen woont, terwijl men juist graag in een seniorenwoning of een appartement met lift woont. Dat betekent echter niet dat ze allemaal op het punt staan om te verhuizen; ouderen hebben een relatief lagere verhuisgeneigdheid, slechts 7% geeft aan binnen nu en twee jaar te willen verhuizen. Deze verhuisintentie is duidelijk voor een groot deel afhankelijk van de gezondheid; gezondheidsreden worden als voornaamste reden genoemd om te verhuizen, en tegelijkertijd wil men graag zo lang mogelijk zelfstandig blijven wonen. Van de ouderen in Limburg geeft ongeveer 35% aan (ernstig) beperkt te worden door gezondheidsproblemen, de rest van de ouderen heeft nergens last van of vindt de problemen die zij ervaren niet ernstig. Als deze problemen erger worden, dan zullen zij wellicht niet meer in staat zijn om op zichzelf te blijven wonen.

Figuur 8.3 Huidige, gewenste en saldo woningtypen oudere huishoudens in de provincie Limburg 21% Tussen- /hoekwoning Verschil Huidig 26% Tweekapper/vrij Gewenst

-15% Appartement met lift

4% Appartement zonder lift/portiek

2% Beneden-/ bovenwoning/ maisonette -37% Seniorenwoning

0% Overig

-50% 0% 50%

64

Opvallend is dat de ouderen met een blauwe leefstijl de hoogste verhuisintentie hebben. Dit is te verklaren omdat de blauwe groep gericht is op een maximale afstemming van de woonsituatie op de eigen behoefte. De blauwe leefstijl heeft relatief gezien de meeste voorkeur voor een appartement met een lift, terwijl de groene leefstijl relatief gezien juist de meeste voorkeur heeft voor een seniorenwoning.

Tot slot is kenmerkend voor deze doelgroep dat men liever in een huurwoning woont dan in een koopwoning. Daar zien we dan ook een flink verschil in vraag en aanbod; 51% woont in een koopwoning terwijl slechts 15% een voorkeur heeft voor een koopwoning. 8.1.1 Zorgbehoevenden Zorgbehoevenden zijn in dit leefstijlonderzoek Limburg gedefinieerd als inwoners van Limburg die wekelijkse zorg en hulp ontvangen van een professionele instantie. Van 4% van de huishoudens uit het onderzoek heeft een zorgbehoevende de vragenlijst ingevuld. Dit is 9% van de oudere huishoudens. Net als bij de oudere huishoudens zien we bij de zorgbehoevenden dat de groene leefstijl het grootste is. De meer groepsgerichte leefstijlen (groen en geel) zijn het sterkst aanwezig onder de zorgbehoevenden, terwijl de egogerichte leefstijlen (rood en blauw) het kleinst zijn. Met name de blauwe leefstijl is kleiner ten opzichte van de groep oudere huishoudens.

Figuur 8.4 Leefstijlverdeling zorgbehoevende huishoudens in de provincie Limburg en de COROP gebieden

17% 21% 19% 14% 15% 8% 8% 21%

39% 39% 38% 37%

31% 32% 34% 29%

Total Noord-Limburg Midden-Limburg Zuid-Limburg

De clustering naar de verschillende leefstijlgroepen kan op verschillende aspecten van de maatschappij geprojecteerd worden. Zoals we al gezien hebben, geven de leefstijlen extra inzicht in de woningmarkt en het wonen. Door de clustering te gebruiken in combinatie met de beleving van zorg, kan ook de manier waarop verschillende mensen zorg beleven helderder gemaakt worden. Uit ervaring met de leefstijlen en leefstijlgroepen is het onderstaande model ontstaan.

65

Figuur 8.3 Verschillende vormen van omgang met zorg

De leefstijlgroepen die meer extravert gericht zijn, staan over het algemeen wat vitaler in het leven. Zij laten zich niet identificeren door hun ziekte, maar houden die juist zoveel mogelijk af. Zij ontkennen vaker de ziekte dan de meer introvert gerichte groepen. Vooral de rode leefstijlgroep wil eigenlijk helemaal niet bezig zijn met ziek zijn. De gele leefstijlgroep zoekt, in het geval van ziekte, vooral zorg bij de directe omgeving. Zij hebben een sterk sociaal netwerk van vrienden en familie, waardoor zij langer zelfstandig kunnen blijven. De zorg die zij wel zoeken is dicht bij hen; ze zoeken zorg en advies bij de huisarts.

De meer introvert gerichte zorgbehoevende betrekt de ziekte juist wel erg op zichzelf. Zij identificeren zich welhaast met het ziek zijn, en zoeken daarbij ook de nodige zorg. De manier waarop verschilt wel danig tussen de groene en de blauwe leefstijlgroep. Waar de groene groep in de veronderstelling is dat zij zorg dienen te krijgen van professionals in de omgeving (huisarts, thuiszorg, ondersteuning van de gemeente), zoekt de blauwe leefstijlgroep de zorg zelf op. Zij vinden het belangrijk om zelf te kunnen bepalen op welke manier zij zorg krijgen, en zijn ook bereid daarvoor te betalen.

In relatie tot het wonen zijn het dus vooral de introvert gerichte leefstijlgroepen die snel op zoek zullen zijn naar een woning met extra zorg. De rode en gele leefstijlgroepen zullen juist zo lang mogelijk zelfstandig willen blijven wonen.

Zorgbehoevenden wonen momenteel vooral binnen het dorpse woonmilieu en de woonwijken met veel laagbouw. Dit ligt in lijn met het patroon wat we zien wanneer we naar alle huishoudens kijken. Een opvallend hoog percentage zien we bij de woonwijk met veel hoogbouw; 12% versus 5% onder alle huishoudens. Zorgbehoevenden zien dat zelf liever anders. Zo woont men liever in een rustige stadswijk. Wanneer we kijken naar de tevredenheid met de huidige woonsituatie dan zien we ook dat deze aanzienlijk lager ligt dan de gemiddelde tevredenheid onder alle huishoudens. De tevredenheid onder bewoners van het dorpse woonmilieu en de rustige stadswijken is het hoogst (70% is tevreden), aandachtspunt is dus vooral de bewoners van de andere woonmilieus.

66

Figuur 8.5 huidig, gewenst en saldo woonmilieus zorgbehoevenden huishoudens in de provincie Limburg 0% Binnenstad Verschil -1% Levendige stadswijk Huidig Gewenst -8% Rustige stadswijk 11% Woonwijk met veel hoogbouw -3% Luxe woonwijk -2% Luxe stadswijk 6% Woonwijk met veel laagbouw 1% Dorps -5% Landelijk

-50% 0% 50% Kijkend naar woningtype dan zien we ook onder deze groep een mismatch in vraag en aanbod van seniorenwoningen. Net als bij de oudere huishoudens zien we onder de zorgbehoevenden dat met name de groene leefstijl voorkeur heeft voor een seniorenwoning, terwijl de blauwe leefstijl relatief vaker dan de andere leefstijlen de voorkeur heeft voor een appartement met lift. Zorgbehoevende huishoudens wonen het liefst in een huurwoning. Dit komt redelijk overeen met hoe deze groep nu al woont.

Figuur 8.6 Huidig, gewenst en saldo woningtypen zorgbehoevenden huishoudens in de provincie Limburg 11% Tussen- /hoekwoning Verschil Huidig 3% Tweekapper/vrij Gewenst -1% Appartement met lift

11% Appartement zonder lift/portiek

5% Beneden-/ bovenwoning/ maisonette

-27% Seniorenwoning

-2% Overig

-50% 0% 50%

In het onderzoek is ook gevraagd of de huidige woning gelijkvloers is en geen drempels heeft. Wanneer dit het geval is, zijn bewoners iets meer tevreden, maar alsnog blijft de tevredenheid aanzienlijk minder in vergelijking tot alle huishoudens. Verder zijn een aantal verschillende woonvormen voorgelegd. Onder de groep zorgbehoevenden is relatief veel interesse in een woonvorm waar men 24 uur per dag een beroep kunt doen op zorg (55% versus 28% onder de oudere huishoudens). Deze interesse zien we vooral bij de groene en gele leefstijl. Dit komt overeen met de wens van deze doelgroep, om de zorg ‘dichtbij’ te ervaren.

67

De verhuisgeneigdheid is net als onder de oudere huishoudens relatief laag met 10%. Men wil het liefst zo lang mogelijk zelfstandig blijven wonen. Daarnaast spelen financiële redenen een rol om te blijven wonen in de huidige woning. 8.2 Jongeren In vergelijking met de ouderen, zijn de jongeren (huishoudens waarbij de ondervraagde 18 t/m 29 jaar is) duidelijk een andere groep. Waar onder de ouderen de groene leefstijlgroep veel sterker aanwezig was, is onder jongeren juist het tegenovergestelde beeld zichtbaar. De rode en gele leefstijlgroepen zijn juist veel sterker aanwezig onder deze groepen, jongeren zijn daarmee duidelijk extraverter dan ouderen. Met name in Zuid-Limburg is de rode groep nog groter dan in Midden- en Noord-Limburg, dat is niet verrassend gezien de aanwezigheid van grotere (studenten)steden in Zuid- Limburg. De ondervraagde jongeren wonen meestal in grote en middelgrote plaatsen (61%).

Figuur 8.7 BSR-verdeling onder jongeren (18 t/m 29 jaar)

14% 16% 21% 26%

30% 28% 27% 26% 15% 10% 16% 7%

42% 40% 42% 42%

Total Noord-Limburg Midden-Limburg Zuid-Limburg

Als we kijken naar woonmilieus, dan zien we dat de jongeren nog niet echt hun plek gevonden hebben. Het grootste deel woont nu in een woonwijk met veel laagbouw of een dorps woonmilieu, al wonen ze daar wel minder vaak dan gemiddeld in Limburg. Ze wonen relatief vaak in de meer stedelijke milieus. De vraag naar de luxe woonwijk is overigens opvallend veel groter onder jongeren, in vergelijking met de rest van Limburg. De meeste jongeren zullen daar financieel nog niet toe in staat zijn; toch zegt het al wel iets over de ambities van deze generatie. Ook bij hen zien we een duidelijk lagere interesse in de ‘standaard’ woonwijk met veel laagbouw. Opvallend is verder dat de levendige stadswijk, een woonmilieu waarvan je zou veronderstellen dat die goed bij dynamische jongeren zou passen, eigenlijk maar zeer beperkt gewenst is. Het lijkt erop dat dit milieu in de ontspannen woningmarkt van Limburg in de wooncarrière wordt overgeslagen.

68

Figuur 8.8 Huidige, gewenste en saldo woonmilieus jongeren in de provincie Limburg 1% Binnenstad Verschil 8% Levendige stadswijk Huidig Gewenst -4% Rustige stadswijk -7% Luxe stadswijk 4% Woonwijk met veel hoogbouw -12% Luxe woonwijk 13% Woonwijk met veel laagbouw 6% Dorps -10% Landelijk

-50% 0% 50%

Als we kijken naar woningtypen, dan zien we in lijn met hun woonmilieuambities dat de jongeren het liefst in een tweekapper/vrije woning zouden willen wonen. Deze vraag is aanzienlijk groter onder jongeren dan onder de gemiddelde inwoners van Limburg. Het ‘overschot’ aan tussen- /hoekwoningen is juist veel kleiner, ook omdat er bij voorbaat al minder jongeren in dit soort huizen wonen. Logischerwijs is er geen vraag naar seniorenwoningen binnen deze leeftijdsgroep.

Figuur 8.9 Huidige, gewenste en saldo woningtypes jongeren in de provincie Limburg 8% Tussen- /hoekwoning

-26% Tweekapper/vrij

-3% Appartement met lift

11% Appartement zonder lift/portiek

Beneden-/ bovenwoning/ 2% maisonette 0% Seniorenwoning Verschil Huidig 8% Overig Gewenst

-50% 0% 50% 8.2.1 Studenten De meeste Limburgse studenten wonen in Zuid-Limburg, 76% van de studenten die de vragenlijst heeft ingevuld geeft aan hier te wonen. Het grootste aandeel van de studenten woont in Maastricht; maar liefst 37% van het totaal. Studenten hebben een overwegend roder karakter dan de gemiddelde Limburger. Binnen deze groep is de groene leefstijl ook opvallend ondervertegenwoordigd.

69

Figuur 8.10 BSR-verdeling studenten in Limburg

21% 24% 30% 32%

32% 22% 25% 24% 9% 9% 14% 8%

45% 37% 34% 36%

Totaal Noord-Limburg Midden-Limburg Zuid-Limburg

De wensen van studenten op het gebied van woonmilieu komen sterk overeen met die van jongeren, zij het in een uitvergrote manier. Zo is het ‘tekort’ op de luxe stadswijk en de luxe woonwijk groter dan onder de gehele groep jongeren. Ook het ‘overschot’ van de woonwijk met veel laagbouw is versterkt onder de groep studenten.

Op dit moment woont 43% van de ondervraagden nog bij hun ouders. Als ze niet meer bij hun ouders wonen, wonen studenten ‘traditioneel’ gezien vaak in studentenwoningen, dat zien we ook in dit onderzoek. Van de studenten die niet meer thuis wonen, woont bijna de helft in een studentenhuis.

Studenten zijn nog meer verhuisgeneigd dan de gemiddelde jongere, maar liefst 43% van de studenten geeft aan van plan te zijn om binnen de komende twee jaar te verhuizen en nog eens 30% sluit het niet uit. Van de studenten die (misschien) willen verhuizen is 25% van plan de regio te verlaten en wil 9% naar het buitenland toe. De belangrijkste reden om te gaan verhuizen voor studenten is dat zij op zichzelf willen gaan wonen. Daarnaast speelt ook de verandering in de werksituatie een belangrijke rol. Waarschijnlijk is het afhankelijk van hun toekomstige werk, waar de studenten heen willen verhuizen. 8.3 Arbeidsmigranten Bij het kijken naar arbeidsmigranten is in eerste instantie uit gegaan van de mensen die geboren zijn in een ander land, maar vanwege werk-redenen naar Nederland zijn verhuisd. Uit analyse van deze data bleek echter, dat hier veel mensen tussen zaten die al ten tijden van Nederlands-Indië naar Nederland zijn gekomen en zodoende nog steeds als migrant gezien worden. Omdat de vraagstelling gericht is op de recente arbeidsmigranten zijn de analyses toegespitst op arbeidsmigranten vanuit België, Duitsland, Polen, Hongarije en Bulgarije. Dit zijn in totaal 260 respondenten, waaronder 211 Belgen en Duitsers. Meer dan de helft van de ondervraagde arbeidsmigranten woont in Zuid- Limburg.

Over het geheel gezien, zien we dat arbeidsmigranten opvallend minder vaak een groene leefstijl hebben, en opvallend vaker een rode of blauwe leefstijl. Iemand met een groene leefstijl zou waarschijnlijk ook niet snel naar een ander land verhuizen; zij zijn erg gehecht aan huis en haard. We zien dat de arbeidsmigranten een sterker blauw profiel hebben dan de ‘autochtone’ Limburgers, voornamelijk in Noord-Limburg. Dit roept het beeld op van arbeidsmigranten die veel waarde hechten aan een onafhankelijke financiële positie en naar Nederland vertrekken om hier meer te verdienen dan mogelijk is hun thuisland.

70

Figuur 8.11 BSR-verdeling arbeidsmigranten in Limburg

Indicatief 17% 18% 13% 18% 16% 30% 25% 45% 28% 18% 19% 11% 44% 35% 38% 26%

Total Noord-Limburg Midden-Limburg Zuid-Limburg

De meeste ondervraagde arbeidsmigranten wonen op dit moment vooral in de woonwijken met veel laagbouw, de dorpse milieus en de levendige en rustige stadswijken. Ze wonen iets vaker in deze milieus dan de autochtone Limburgers, en vooral minder vaak in de dorpse milieus. Wat betreft de wensen, zien we dat ze een grotere wens hebben naar de meer stedelijke milieus, zoals de rustige stadswijk. Dit woonmilieu kenmerkt zich door meer diversiteit en we vermoeden dat dit het mogelijk maakt voor nieuwkomers om gemakkelijker ‘in te voegen’. Ten opzichte van de levendige stadswijken hebben de rustige stadswijken een hogere woonkwaliteit.

Figuur 8.12 Huidige, gewenste en saldo woonmilieus arbeidsmigranten in de provincie Limburg Binnenstad Verschil -5% Huidig Levendige stadswijk 5% Wens Rustige stadswijk -6% Luxe stadswijk -1% Woonwijk met veel hoogbouw 3% 14% Woonwijk met veel laagbouw Luxe woonwijk -8% Dorps 1% Landelijk -2%

-50% 0% 50% Als we kijken naar de woningtypen, dan zien we dat de arbeidsmigranten op dit moment, net als de oorspronkelijke Limburgers, voornamelijk in tweekappers/vrije woningen en tussen-/hoekwoningen wonen. In vergelijking met de originele Limburgers is het ‘overschot’ op tussen-/hoekwoningen kleiner en zijn de ‘tekorten’ aan tweekappers/vrije woningen en seniorenwoningen kleiner. De grote wens naar tweekappers/vrije woningen komt ook overeen met het blauwe profiel van de arbeidsmigranten.

71

Figuur 8.13 Huidige, gewenste en saldo woningtypes arbeidsmigranten in de provincie Limburg Tussen- /hoekwoning 13% -9% Tweekapper/vrij -7% Appartement met lift 9% Appartement zonder lift/portiek -1% Beneden-/ bovenwoning/ maisonette -7% Seniorenwoning Verschil Huidig 2% Overig Wens

-50% 0% 50% 8.3.1 Woonurgenten Voor dit leefstijlonderzoek Limburg hebben wij ook getracht woonurgenten te ondervragen, om de woonwensen van deze groep ook te kunnen bepalen. Het bleek echter bijzonder lastig om deze groep te bereiken. Woonurgent is men ook zelden lang; het doel is natuurlijk om hen zo snel mogelijk weer onderdak te geven.

72

9. Trendanalyse

9.1 Algemeen demografisch beeld van Limburg: doorzettende krimp De krimp van Limburg is onmiskenbaar. In Zuid Limburg worden de gevolgen van krimp al gevoeld. In Noord en Midden Limburg is nog geen sprake van krimp, maar ontstaat dit langzaamaan wel. Verschillende studies en prognoses bevestigen dit beeld. Een aantal relevante toekomstige ontwikkelingen:

 Bevolking: Op dit moment wonen ongeveer 1,12 miljoen mensen in Limburg. Etil becijfert een afname van ongeveer 115.000 tussen heden en 2040. Zuid-Limburg kijkt aan tegen de grootste krimp met een verwachte afname van 14,2% tot 2040. In Noord-Limburg neemt de bevolking naar verwachting af met 5,3%. In Midden-Limburg wordt een afname van 6,9% verwacht. De afname van de bevolking is het grootste in de leeftijdscategorieën 20 tot 50 jaar. De leeftijdsgroep boven 50 jaar laat voorlopig nog een stijging zien. Limburg heeft en blijft te maken houden met ontgroening en vergrijzing.  Huishoudens: Limburg heeft op dit moment ongeveer 520.000 huishoudens. Dit aantal neemt tot 2040 af met ongeveer 25.000 huishoudens. Deze afname is grotendeels het gevolg van een daling van het aantal huishoudens in Zuid-Limburg. Hier wordt door Etil een afname van 9,6% verwacht, die wordt ingezet vanaf ongeveer 2020. In Noord en Midden Limburg stabiliseert het aantal huishoudens zich tussen 2025 en 2030 waarna een lichte daling wordt in gezet. Het aantal eenpersoonshuishoudens neemt naar verwachting toe, als gevolg van vergrijzing. Het aantal meerpersoonshuishoudens met kinderen neemt daarentegen af, als gevolg van een daling van gezinnen in Limburg.  Werkgelegenheid: Het aantal arbeidsplaatsen in Limburg neemt tussen 2014 en 2018 naar verwachting licht af met 1,2% over de periode (bron: RAIL 2014-2018). Er zijn verschillen tussen sectoren. Zo neemt naar verwachting de werkgelegenheid toe met 0,4% tot 0,6% per jaar in de sectoren groothandel, bouw, zakelijke dienstverlening en cultuur en recreatie. De werkgelegenheid neemt in de sectoren overheid, landbouw en visserij, financiële dienstverlening en onderwijs af met gemiddeld 1,6% tot 2,2% per jaar. Verder is opvallend dat de werkgelegenheid in zorg en welzijn tussen 2014 en 2018 jaarlijks afneemt met 3,9%.  Beroepsbevolking: Limburg heeft een potentiële beroepsbevolking (alle personen van 15 tot 65 jaar) van 734.000 mensen eind 2013. De beroepsbevolking bestaat uit 507.000 mensen (iedereen die een baan van minstens 12 uur per week heeft of actief zoekt), waarvan 42.000 werkzoekend zijn (8,3%). Naar verwachting daalt de potentiële beroepsbevolking met 34.000 tot 700.000 in 2018. Dit is een afname van ongeveer 4,9%. Dit betekent dat de verwachte daling van de beroepsbevolking groter is dan de daling aan werkgelegenheid. Naar verwachting stabiliseert daarmee het aantal werklozen.  Onderwijs: Het aantal in Limburg woonachtige deelnemers in het middelbaar onderwijs daalt, terwijl het aantal in Limburg woonachtige deelnemers in het hoger onderwijs stijgt. Naar verwachting zet deze trend zich de komende jaren door. Verder bedraagt de totale arbeidsmarktinstroom in de periode 2013-2018 in Limburg 73.100 en het totaal aantal baanopeningen in diezelfde periode ligt op 58.200. De komende jaren is de arbeidsmarktinstroom dus groter dan het aantal baanopeningen.

73

 Woningbehoefte: De woningbehoefte stabiliseert zich de komende jaren, om vanaf ongeveer 2025 te gaan dalen. Hieronder zoomen wij in op de afnemende woningbehoefte in Limburg.

Figuur 9.1 Huishoudensontwikkeling Limburg 2014 - 2040

600.000 15 tot 20 jaar 20 tot 25 jaar

500.000 25 tot 30 jaar 30 tot 35 jaar 35 tot 40 jaar 400.000 40 tot 45 jaar 45 tot 50 jaar 50 tot 55 jaar 300.000 55 tot 60 jaar 60 tot 65 jaar

200.000 65 tot 70 jaar 70 tot 75 jaar 75 tot 80 jaar 100.000 80 tot 85 jaar 85 tot 90 jaar 90 jaar of ouder 0 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020 2021 2022 2023 2024 2025 2026 2027 2028 2029 2030 2031 2032 2033 2034 2035 2036 2037 2038 2039 2040 Bron: Progneff 2014 (http://prognoses.neimed.nl/tabellenset-documenten?year=66®ion=1&theme=8)

Voor onze analyse is de doorzettende krimp van Limburg een gegeven. Er zijn nu geen aanwijzingen dat regionale, nationale of internationale economische of technologische ontwikkelingen de komende decennia tot een ommekeer leiden. Hoe en waar de krimp zich doorzet is afhankelijk van meerdere factoren. Dit hangt sterk samen met de scenario’s die wij benoemen in de paragraaf internationale context.

Ingezoomd op woningvoorraad

De toekomstige woningbehoefte heeft Etil becijferd op basis van de huishoudensprognose gecombineerd met de huidige realisatiegegevens van de woningvoorraad. Etil verwacht dat de woningbehoefte tussen 2015 en 2040 afneemt met 25.700 woningen van 517.300 naar 491.600 woningen. Wij laten dit zien in onderstaande grafiek. Door de gehanteerde methodiek van Etil laat de afnemende woningbehoefte een duidelijk parallel zien met de huishoudensprognoses.

74

Figuur 9.2 Woningvoorraad en -behoefte Woningvoorraad en -behoefte 600.000 1.000

500.000 500 0 400.000 -500 300.000 -1.000 200.000 -1.500

100.000 -2.000

- -2.500

Noord Midden Zuid Noord verschil Midden verschil Zuid verschil

Figuur: verwachte ontwikkeling woningbehoefte. Linker as toont totale woningvoorraad. Rechter as is de verwachte jaarlijkse ontwikkeling. Bron: Etil 2014. (http://prognoses.neimed.nl/tabellenset- documenten?year=66®ion=-&theme=9).

De Woonmonitor Limburg 2013 becijfert een totale plancapaciteit van bijna 37.040 woningtoevoegingen en ongeveer 6.830 onttrekkingen. Ongeveer 50% van de capaciteit heeft een harde status. Dit betekent dat voor deze woningtoevoegingen een onherroepelijk bestemmingsplan rechtsgeldig is. Bij een toevoeging uitsluitend op basis van de harde plancapaciteit verminderd met de geplande onttrekkingen wordt netto 11.700 woningen toegevoegd, ongeveer 2,3% van de huidige voorraad. Dit contrasteert met het beeld van een krimpende woningbehoefte op langere termijn. Het toevoegen van woningen en een krimpende behoefte hoeft elkaar niet altijd te bijten, mits kwaliteit en kwantiteit goed op elkaar worden afgestemd en voldoende sloop van incourante woningen plaatsvindt. Dit betekent:

 Elke woning die wordt toegevoegd betekent het onttrekken van één of meerdere woningen.  Dat impliceert een adaptieve woningbouwprogrammering, waarbij telkens bottom-up bezien moet worden welke toevoegingen nodig zijn.  Dat betekent ook dat woningbouwprogrammering gericht moet zijn op het opvangen van de kwalitatieve behoefte en het oplossen van een kwalitatieve mismatch. Sturing op kwaliteit zal sturing op aantallen vervangen.  Woningen die nu netto worden toegevoegd leiden op middellange termijn tot leegstand. Dit onderstreept het belang van cradle-to-cradle concepten waarbij woningen op de termijn relatief eenvoudig afgebroken of getransformeerd kunnen worden. Deze concepten contrasteren met de manier waarop wij nu in Nederland bouwen; elke woning wordt neergezet voor een lange periode.  Ook woningen die de komende jaren in kwalitatieve zin nodig zijn (bijvoorbeeld passende seniorenwoningen), sluiten op termijn niet meer aan bij de woningbehoefte. Dit komt voor een belangrijk deel doordat de babyboomgeneratie dan overleden is. Om de match tussen vraag en aanbod blijvend te waarborgen, kunnen flexibele woonconcepten oplossing bieden.

75

Een woningmarkt waar te veel woningen worden toegevoegd leidt tot een verstoorde woningmarkt. Prijzen komen onder druk te staan, te veel aanbod leidt tot een afname van vraagdruk, de woningmarkt verliest dynamiek en de aantrekkelijkheid van de woningmarkt als geheel neemt af. Een zwakke woningmarkt speelt krimp in de kaart. De afgelopen jaren zijn mensen veel kritischer geworden bij de keuze van een nieuwe woning. Dit geldt vooral voor mensen die van buiten een regio komen. De randvoorwaarden moeten kloppen. Onzekerheid of men een woning na verloop van tijd nog wel tegen een redelijke prijs kan verkopen, schrikt af. Dat betekent dat een duidelijke communicatie met het publiek over een duurzame en kwalitatief hoogwaardige ruimtelijke inrichting van de dorpen en steden van groot belang is. Het gevoel moet bestaan dat het versterken van de ruimtelijke kwaliteit prioriteit nummer 1 is. 9.2 Trendanalyse Wij zien een aantal trends in Nederland of meer specifiek in Limburg die het woondomein raken. Deze trends hebben niet zo zeer invloed op de krimp in Limburg als wel op de dynamiek van de woningmarkt van Limburg in algemene zin. De toekomstige ontwikkeling van deze trends is in belangrijke mate afhankelijk van exogene factoren; factoren die ons in zekere mate overkomen en moeilijk te beïnvloeden zijn:

1. Ontwikkeling van de restschuldproblematiek. 2. Toenemende vraag naar vrije sector huur. 3. Veroudering van de bevolking. 4. Opkomst van de deeleconomie. Hieronder gaan wij nader in op deze trends. 9.2.1. Ontwikkeling van de restschuldproblematiek De economische crisis die medio 2008 de woningmarkt heeft bereikt, heeft een grote invloed op de woningmarkt. Het is evident dat de crisis een groot effect heeft (gehad) op de woningprijzen. In Limburg zijn de huizenprijzen vanaf medio 2008 (ongeveer het hoogtepunt van de markt) gedaald met gemiddeld 21% tot 25%. In Nederland is dit gemiddeld ongeveer 21%.

Een belangrijk gevolg hiervan is dat meer huishoudens ‘onder water’ zijn komen te staan: de hypotheekschuld is hoger dan marktwaarde van de woningen, waarbij wordt gecorrigeerd voor aan de hypotheek verpande spaartegoeden of vermogens. De Nederlandsche Bank geeft aan dat dit ongeveer voor 30% van de Nederlanders geldt3. Noord en Midden Limburg liggen hier gemiddeld onder met 20-25%, Zuid Limburg ligt boven het landelijk gemiddelde (bron: WoON 2012). Verder constateert DNB dat de problemen het grootst zijn onder jongere huishoudens: van de groep 20-30 jarigen staat ongeveer 65% onder water. Van de groep 30-40 jarigen staat 55% onder water. Deze problematiek is onder 60 plussers aanzienlijk minder aanwezig.

3 Overzicht Financiële Stabiliteit. Voorjaar 2014, nr. 19. http://www.dnb.nl/binaries/OFS3_tcm46- 306230.pdf

76

Figuur 9.3 Hypotheekrisico’s per leeftijdscohort, per ultimo september 2013.

Bron: De Nederlandsche Bank, 2013 (http://www.dnb.nl/binaries/OFS3_tcm46-306230.pdf).

De Nederlandsche Bank verwacht dat de restschuld problematiek slechts langzaam zal afnemen. Bij een gemiddelde waardestijging van woningprijzen van 2,0% per jaar is over tien jaar het prijsniveau gelijk aan 2008. Inmiddels lijkt het herstel zich te hebben ingezet. Dit is vooral te merken aan de lichte stijging van woningprijzen en toename van het aantal transacties. Het herstel verschilt per regio, waarbij de prijzen in de grote steden zich veel gunstiger ontwikkelen dan in sommige landelijke gebieden. Bovendien is het herstel kwetsbaar. Het is lastig in te schatten hoe zich dit verder doorzet. Aspecten als consumentenvertrouwen, koopkrachtontwikkeling, (geo)politieke en economische onzekerheid en financieringsmogelijkheden zijn bepalend voor het herstel van de markt en van prijzen (zie volgende paragraaf).

Het herstel van de Limburgse woningmarkt is zichtbaar, maar blijft iets achter bij het landelijk gemiddelde. Verschillen tussen gebieden zijn duidelijk zichtbaar. Wij verwachten dat deze verschillen toenemen, met name tussen kernen en sub urbane gebieden. Het herstel van de restschuldproblematiek zal daarom ook per gebied verschillen. Er zijn gebieden waar het probleem zich vanzelf oplost door het aantrekken van de woningmarkt. Andere gebieden kunnen hier naar verwachting onvoldoende van profiteren, waardoor het herstel veel langer op zich laat wachten of het probleem juist toeneemt. Dit treedt vooral op in gebieden waar:

 De vraag kleiner is dan het aanbod.  Woningprijzen bijgevolg niet of nauwelijks stijgen.

In algemene lijn zijn dit de plekken met woonmilieus die het minst gewaardeerd worden door inwoners. Met name de woonmilieus woonwijk met veel laagbouw en woonwijk met veel hoogbouw en dan vooral in de stedelijke gebieden. Vooral op deze plekken is het huidige aanbod groter dan gewenst. Deze plekken zullen naar verwachting de meeste hinder ondervinden van stagnerende of verdere dalende woningprijzen én mismatch tussen vraag en aanbod.

77

9.2.2. Ontwikkeling woningmarkt als gevolg van economische en financiële ontwikkelingen Het is lastig in te schatten hoe het herstel van de woningmarkt zich verder doorzet. De onzekerheid over het herstel is omgeven door verschillende factoren die in meerdere en mindere mate met elkaar samenhangen. De uitwerking hiervan op lange termijn is moeilijk te voorspellen. Voor de kortere termijn geven wij een richting voor de belangrijkste factoren:

 Positieve economische ontwikkelingen: De Nederlandse economie lijkt het juk van de kredietcrisis langzamerhand van zich af te werpen. Na twee jaren van krimp groeit de economie in 2014 naar schatting met 0,75%. Onder invloed van een sterk verbeterend economisch sentiment van consumenten en producenten, trekt de economische groei de komende jaren verder aan, tot 1,3% in 2015 en 1,5% in 2016 (volgens consensus forecast). De hoge groeicijfers uit de negentiger jaren zullen niet meer gehaald worden. De voorspelling voor de jaren na 2016 schommelen ronden de 1,5% per jaar. Een krachtiger groeiherstel wordt in die jaren vooral belemmerd door de gematigde internationale economische ontwikkeling. Daardoor groeit de Nederlandse uitvoer minder sterk dan eerder was voorzien. Daarnaast worden de binnenlandse bestedingen nog steeds gedrukt door voortgaand balansherstel bij huishoudens, banken, pensioenfondsen en de overheid, zij het in mindere mate dan in de afgelopen jaren noodzakelijk was. (bron: DNB, dec 2014. Economische Ontwikkelingen en Vooruitzichten).  Beleidsmaatregelen: Begin 2013 is het Woonakkoord overeengekomen in de Tweede Kamer. In dit akkoord is onder meer afgesproken om binnen zowel de sociale als de vrije huursector huurverhogingen boven inflatie mogelijk te maken, waar tegenover een verhuurdersheffing staat. Wat de koopsector betreft, moeten er in de toekomst nieuwe hypotheken weer afgelost worden, willen ze fiscaal aftrekbaar zijn. Bovendien wordt het maximale aftrektarief de komende jaren geleidelijk verlaagd. Hetzelfde geldt voor het maximaal te lenen bedrag als percentage van de aarde van een woning. Dit wordt afgebouwd naar 100% in 2018. In 2015 kan nog 103% geleend worden. Ook tellen de inkomens van tweeverdieners minder mee dan voorheen. De financieringscapaciteit van deze groep daalt aanmerkelijk. Deze maatregelen hebben effect op de betaalbaarheid en financierbaarheid van zowel koop- als huurwoningen, als gevolg van toenemende lasten op aflossing of huur. De woningprijzen komen onder druk op het moment dat huishoudens beperkte mogelijkheden hebben om het budget voor huisvestingslasten te laten groeien. Dit effect kan gedempt worden door toenemende koopkracht, lage rentestand en boven inflatoire inkomensgroei.  Aanwezigheid consumenten vertrouwen: In 2014 is het economische sentiment in Nederland sterk verbeterd. Het consumentvertrouwen is in 2014 nog wel negatief (-6), maar aanmerkelijk minder dan in 2013 (-32). Stijgende vertrouwen stimuleert de binnenlandse bestedingen van huishoudens en bedrijven. Hier profiteert ook de woningmarkt van, voor een deel gevoed door een historisch lage rentestand. In tegenstelling tot de meeste andere Europese landen is het economische sentiment in Nederland sinds de zomer van 2014 niet gedaald, maar stabiel gebleven. In de raming van DNB bereikt het consumentenvertrouwen eind 2014/begin 2015 het hoogste punt. Ook is volgens het DNB de Economisch Sentiment Indicator (ESI) stabiel. Deze stabilisaties zetten zich in de ramingen van de DNB voort, onder de aanname dat zich de komende periode geen onvoorziene omstandigheden voordoen, zoals nieuwe geopolitieke spanningen. Door deze stabilisatie op een hoger niveau neemt naar verwachting de bijdrage van de verandering van het vertrouwen de komende jaren geleidelijk af en wordt de consumptiegroei vooral bepaald door de stijging van het reëel beschikbaar inkomen. Een hoger consumentenvertrouwen heeft een positief effect op het aantal woningtransacties.

78

 Groei besteedbaar inkomen: Nadat in de recessiejaren 2012 en 2013 het reëel beschikbaar inkomen gecumuleerd met bijna 3% daalde, neemt dit inkomen in 2014 met 0,6% toe. Deze omslag hangt vooral samen met de substantieel lagere inflatie. De komende twee jaar stijgt het reëel beschikbaar inkomen met circa 2,4% per jaar volgens DNB.  Verruiming én beperking financieringsmogelijkheden: Naast beleidsmaatregelen door de overheid, zoals het geleidelijk laten dalen van het maximale leenbedrag, speelt de rol van banken een rol bij financieringsmogelijkheden van huishoudens om een woning te kopen. De bereidwilligheid om te lenen en de hoeveelheid die banken willen uitlenen, zijn belangrijke factoren. Voor de crisis konden huishoudens in sommige gevallen meer dan zes keer hun inkomen lenen. Door de grote beschikbaarheid aan kapitaal was het daarnaast relatief eenvoudig om aan een hypotheek te komen. Tijdens de crisisjaren is dit drastisch veranderd. Consumenten krijgen minder makkelijk een hypotheek en kunnen minder lenen. Op dit moment kunnen huishoudens gemiddeld genomen ongeveer 4,5 keer hun inkomen lenen. Wij verwachten dat de terughoudendheid onder banken voor het verstrekken van een lening verder afneemt. Daarentegen verwachten wij dat banken in ieder geval de komende jaren scherp blijven op de maximale leencapaciteit. De historisch lage hypotheekrente en de gedaalde prijs van woningen maken anderzijds koopwoningen, binnen een prijssegment dat overeenkomt met de maximaal leencapaciteit, momenteel juist weer betaalbaarder. De verschillende aspecten bij elkaar opgeteld, verwachten wij dat de financieringsmogelijkheden licht, maar niet significant verbeteren.  Aanhoudend laag rentepercentage op hypotheken: De belangrijkste rentetarieven in de eurozone verkeren op een historisch laag punt, als gevolg van verlagingen door de Europese Centrale Investeringsbank. Hierdoor zijn hypotheekrentes lager, met lagere maandlasten voor hypotheekhouders als gevolg. De verwachting is dat de rente gaat stijgen, hoewel niet is in te schatten wanneer en hoeveel. Een stijgende rente heeft als gevolg dat de lasten voor hypotheekhouders toenemen. Dit heeft positieve effecten op de aantrekkelijkheid van de huurmarkt.

In algemene lijn concluderen wij dat naar verwachting de lasten voor zowel huizenbezitters als huurder op de middellange termijn toenemen. Dit heeft een negatief effect op de betaalbaarheid. Naar verwachting wordt dit gecompenseerd door inkomensgroei, toenemend consumentenvertrouwen en een beperkte economische groei, waardoor het aantal transacties en woningprijzen licht toenemen. Regionale verschillen zullen onmiskenbaar zijn, met name aantrekkelijke woongebieden in de Limburgse steden en sterke dorpen profiteren hiervan. Landelijke gebieden en niet aantrekkelijke wijken in steden profiteren hier naar verwachting minder sterk van.

9.2.3. Toenemende vraag naar vrije sector huur Gedurende de crisis is de vraag naar koopwoningen, met name in het middeldure en dure segment, significant afgenomen. Wij zien ook dat de vraag naar vrije sector huurwoningen is toegenomen, voor een deel ten koste van koopwoningen. De toegenomen vraag naar vrije sector huur is voor een deel tijdelijk; financieringsmogelijkheden zijn beperkt en de koopmarkt zat op slot, waardoor mensen gingen huren. Wij zien echter ook structurele wijzigingen in de vraag:

 Stappen in de wooncarriére zijn gebaseerd op lange termijn. Mensen kopen geen huis meer om na een kortere periode te verhuizen naar een volgende koopwoning. Mensen stellen de koop van een huis uit mede omdat ze vanwege de wijziging in de financieringsvoorwaarden meer eigen geld moet inbrengen en dus eerst sparen. Huishoudens blijven langer in een woning en maken minder tussenstappen. Huren is daardoor een aantrekkelijk alternatief

79

voor de huishoudens die wel meer tussenstappen maken of wachten met het zetten van de stap naar een ‘eindhuis’.  Woongenot voert weer de boventoon in plaats van dat men anticipeert op waardestijging. Huishoudens zien een woning meer als gebruiksproduct dan als beleggingsobject. Een huurwoning die dezelfde kwaliteit biedt als een koopwoning tegen een aanvaardbare huur is een serieus alternatief, zeker wanneer men onvoldoende vertrouwen heeft in een stabiele waarde toename.  Er is een groeiende groep huishoudens die meer flexibiliteit qua werk en woonomgeving zoekt. Deze huishoudens willen of kunnen niet vast zitten aan een bepaalde plek. Kenniswerkers verbonden aan Limburgse topsectoren en hogere onderwijsinstellingen maken ook onderdeel uit van de doelgroep.  De vraag is groeiende onder ouderen wier eigen woning niet langer voldoet aan de behoefte (te groot, te bewerkelijk, niet aangepast aan fysieke beperkingen).  Er komen in meerdere mate huishoudens die gedwongen een vrije sector huurwoning betrekken omdat ze niet voldoende financiering kunnen krijgen als gevolg van bijvoorbeeld tijdelijke arbeidscontracten of omdat ze tot de toenemende groep ZZP’ers behoren. De veranderende financieringseisen nu en in de toekomst dragen er aan bij dat deze groep blijft bestaan.  De regelgeving rondom sociale huurwoningen is en wordt verder aangescherpt. De doelgroep van sociale huurwoningen wordt hierdoor kleiner. Voor de groep die tussen wal en schip dreigt te vallen, de huishoudens met een te hoog inkomen voor sociale huur en te weinig inkomen voor koop, vormt vrije sector huur ook een serieus alternatief. Dit betekent dat een deel van de vraag die zich nu nog in de sociale sector manifesteert de komende jaren verschuift naar de vrije huursector.

Figuur 9.4 Verwachte woningbehoefte in Nederland

Bron: ABF Research - Socrates

Op dit moment is ongeveer 10% van de woningvoorraad een vrije sector huurwoning. Als gevolg van de genoemde trends neemt dit percentage in de toekomst substantieel toe, ook in Limburg. Dit betekent dat de potentie voor het toevoegen van vrije sector huurwoningen toeneemt. Uit onderstaande tabel blijkt de voorkeur voor een huurwoning in Limburg. Alleen Midden-Limburg vormt een uitzondering.

80

De grafieken in onderstaand figuur geven de verwachte groeipotentie van huurwoningen in Limburg weer. Dit is een resultaat van het onderzoek dat ABF Research in 2014 in opdracht van de provincie Limburg heeft uitgevoerd naar het midden huursegment in Limburg.

ABF definieert twee gedragsvarianten, waarbij het effect van maatregelen op het gedrag van consumenten en verhuurders is doorgerekend. In de meest vergaande gedragsvariant (GVB) wordt er vanuit gegaan dat verhuurders de maximaal mogelijke huurverhogingen zoveel mogelijk doorvoeren. In de andere gedragsvariant (GVA) wordt van een aanzienlijk voorzichtiger huurprijsbeleid uitgegaan, gecombineerd met extra verkoop van huurwoningen (om de verhuurdersheffing te kunnen betalen).

Figuur 9.5: Verwacht aantal verkopen, slopen en nieuw te bouwen huurwoningen per jaar in de periode 2012 - 2020.

Provincie Limburg - Trend GVA Provincie Limburg - Trend GVB -4000 -3000 -2000 -1000 0 1000 2000 3000 4000 -4000 -3000 -2000 -1000 0 1000 2000 3000 4000

Huur<361 Huur<361 361-460 361-460 460-554 460-554 554-652 554-652 652-800 652-800 >800 >800

nieuwbouw sloop Verkoop nieuwbouw sloop Verkoop Noord Limburg - Trend GVA Noord Limburg - Trend GVB -800 -600 -400 -200 0 200 400 600 800 -800 -600 -400 -200 0 200 400 600 800

Huur<361 Huur<361 361-460 361-460 460-554 460-554 554-652 554-652 652-800 652-800 >800 >800 Middennieuwbouw Limburgsloop - TrendVerkoop GVA Middennieuwbouw Limburgsloop - TrendVerkoop GVB -1200 -900 -600 -300 0 300 600 900 1200 -1200 -900 -600 -300 0 300 600 900 1200

Huur<361 Huur<361 361-460 361-460 460-554 460-554 554-652 554-652 652-800 652-800 >800 >800 Zuidnieuwbouw Limburg - Trendsloop GVAVerkoop Zuidnieuwbouw Limburg - Trendsloop GVBVerkoop -2500 -1500 -500 500 1500 2500 -2500 -1500 -500 500 1500 2500

Huur<361 Huur<361

361-460 361-460

460-554 460-554

554-652 554-652

652-800 652-800

>800 >800

Bron: ABF, 2014. Uit document: het midden huursegment in Limburg (grafiek bewerkt door Fakton).

81

De genoemde prijsgrenzen voor huur- en koopsector zijn ontleend aan het WoON 2012. De inflatie is niet verwerkt in de naamgeving van de prijssegmenten. Zo lag de liberalisatiegrens op 652 euro per maand. Ann0 2014 is deze grens opgeschoven naar 699 euro per maand. Dit betekent dat de prijssegmenten zijn opgeschoven als gevolg van inflatie met ongeveer 50 euro per maand. Het segment vanaf 652 euro per maand (is bijgesteld ongeveer 700 euro) markeren wij als het vrije huursegment. Het segment vanaf 460 euro per maand tot 652 euro per maand (is bijgesteld ongeveer 500 euro tot 700 euro) markeren wij als het tussen huursegment. Daaronder bevindt zich het lagere huursegment.

In de grafieken wordt weergegeven hoeveel woningen in de verschillende prijssegmenten worden onttrokken door sloop en verkoop van huurwoningen en worden toegevoegd door nieuwbouw. Wij doen een aantal constateringen op basis van de grafieken:

 In beide gedragsvarianten is in geheel Limburg nauwelijks tot geen ruimte voor nieuwbouw van het lagere huursegment. In dit prijssegment lijkt in ieder geval tot 2020 krimp onafwendbaar.  Het tussen huursegment lijkt vooral in de GVA variant groei potentie te hebben. De verwachte hoeveelheid nieuwbouw is licht groter dan de verwachte hoeveelheid onttrekkingen door verkoop en sloop. In de GVB lijkt het aantal onttrekkingen groter te zijn. Regionale verschillen vallen wel op. Het tussen huursegment lijkt relatief meer potentie te hebben in Midden Limburg. In Noord Limburg is de netto groei potentie ongeveer neutraal. In Zuid Limburg is de netto groeipotentie in GVA neutraal en in GVB licht negatief. In het vrije huursegment lijkt in geheel Limburg een relatief grote groeipotentie aanwezig te zijn in het prijssegment van 700 tot ongeveer 850 euro. Dit wordt algemeen beschouwd als het middeldure huursegment. Het valt op dat de groeipotentie het grootste is in Zuid Limburg. Verder valt op dat de netto groeipotentie van het dure segment (boven 850 euro) in Zuid Limburg licht negatief is, terwijl dit in Noord en Midden ongeveer neutraal is.

Het onderzoek van ABF bevestigt ons beeld van de toenemende vraag in het vrije huursegment. 9.2.3. Veroudering van de bevolking Het aandeel gezinnen met kinderen in Limburg zal afnemen. Daar tegenover staat dat het aandeel een- en tweepersoonshuishoudens iets zal gaan toenemen. Dit is een vooral een gevolg van de toenemende vergrijzing in Limburg. Dit is in lijn met de Nederlandse trend. Beschouwen wij de leeftijdsopbouw van de bevolking boven de 55 jaar, dan zien wij daarin grotere veranderingen opdoemen.

82

Figuur 9.5 Huishoudensontwikkeling 55-plussers Limburg 2014 – 2040 350.000 55 tot 60 jaar

300.000 60 tot 65 jaar

250.000 65 tot 70 jaar

200.000 70 tot 75 jaar

150.000 75 tot 80 jaar

100.000 80 tot 85 jaar

50.000 85 tot 90 jaar

0 90 jaar of ouder 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020 2021 2022 2023 2024 2025 2026 2027 2028 2029 2030 2031 2032 2033 2034 2035 2036 2037 2038 2039 2040

Bron: Progneff 2014 (http://prognoses.neimed.nl/tabellenset-documenten?year=66®ion=1&theme=8).

Onder de toekomstige ouderen neemt het belang van leefstijlen snel toe. Dit wordt zichtbaar in de volgende grafiek, die een analyse van de relatie tussen leeftijd, inkomen en leefstijl in Nederland weergeeft. Opvallend is dat we bij de mensen die vóór 1945 zijn geboren een sterke dominantie zien van de groene leefstijl (veiligheid en zekerheid). De mensen die geboren zijn na 1945 vertonen een veel grotere diversiteit aan leefstijlen en een grotere diversiteit van inkomen. Wij verklaren dit door de afnemende verzuiling en toenemende individualisering.

Figuur 9.6 Inkomen en leeftijd van ouderen afgezet tegen elkaar, met BSR-leefstijlen

Bron: SmartAgent, 2014.

Ook in Limburg krijgen we te maken met een grotere diversiteit aan ouderen en daarmee ook een grotere diversiteit aan woonvoorkeuren en – later – voorkeuren ten aanzien van de zorgverlening. We zien daarbij een belangrijke trend; ouderen zijn zich zeer bewust van de afname van het collectieve voorzieningenniveau en van het feit dat ze in toenemende mate zelf hun zaken op orde moeten hebben.

83

De groep ‘echte’ ouderen (huishoudens boven 75 jaar) stijgt lineair tot na 2040 en verdubbelt in Limburg in omvang (van ca. 70.000 naar 140.000). Dit is aanzienlijk. De toename van deze groep is reeds zichtbaar. Op kortere termijn neemt ook de groep 55-64 toe. Dit zijn de babyboomers, met vooral een kwalitatieve vraag op de markt. Uit landelijk onderzoek blijkt dat deze groep nog lang niet voorsorteert op ouderdom. Steeds vaker is deze groep nog bezig met het voortzetten van de wooncarrière (naar vrijstaand, zelfbouw). De actieve senior vraagt om weinig overheidsbeleid. Deze groep kan evenwel een hele interessante rol spelen bij de verdere ontwikkeling van de participatiesamenleving. Deze groep heeft over het algemeen tijd, geld en energie om aan de samenleving te bouwen. In de jaren 60 waren zij de studenten die het onderwijs hervormden, in de jaren 90 stuwden zij de nieuwbouwproductie in Nederland op. In het komende decennium zullen ze ook weer een wellicht cruciale bijdrage leveren aan de vormgeving van de samenleving, waaronder de organisatie van zorg en welzijn.

Inkomen en vermogen ouderen

De financiering van de zorg zal steeds vaker het complement vormen van waartoe ouderen zelf in staat zijn. Ondersteuning gaat primair naar mensen die zelf niet in staat zijn de lasten van huisvesting en zorg te betalen. Daarbij speelt het vermogen van ouderen een toenemende rol van betekenis.

Uit het Interdepartementaal BeleidsOnderzoek 65+ (augustus 2013) blijkt dat de inkomens- en vermogenspositie van ouderen (65+) de afgelopen twee decennia is verbeterd. Ouderen hadden in 2010 in doorsnee 26% meer inkomen dan ouderen in 1990. Dit is voor een belangrijk deel te wijten aan het cohorteffect (ouderen die met pensioen gaan, verdienen meer dan ouderen die overlijden), dat steeds meer ouderen aanvullend pensioen opbouwen en doordat veel generiek inkomensbeleid is gevoerd voor ouderen. Het netto vermogen is onder deze groep in doorsnee verviervoudigd, vooral veroorzaakt door de voortdurende prijsstijgingen van huizen tot aan 2008. Ongeveer 40% van de ouderen heeft een vermogen van meer dan 200.000 euro, vaak in de vorm van overwaarde op het eigen huis. Ook is de armoede onder ouderen sterk afgenomen. In 2011 had 3,3% van de ouderen een inkomen beneden deze armoedegrens (ten opzichte van 8,7% voor de hele bevolking). Bijna 40% van de ouderen met een laag inkomen beschikt bovendien over een vermogen van meer dan 100.000 euro. Dit vermogen zit voor een groot deel in het eigen huis.

Verder wordt in het onderzoek gesteld dat de inkomens- en vermogenspositie van ouderen in ieder geval tot 2025 toeneemt, zowel in de positieve als negatieve scenario’s. De verwachting is daarnaast dat inkomens- en vermogenspositie van huishoudens nu tussen de 55 en 65 jaar in 2025 niet wezenlijk verschilt met die van de huidige generatie ouderen. De inkomens- en vermogenspositie van ouderen in Limburg ligt beperkt onder het Nederlandse gemiddelde. De verwachting is dat dit verschil in de toekomst ongeveer gelijk blijft. De inkomens- en vermogenspositie van ouderen in Limburg ontwikkelt zich daarom naar verwachting parallel aan die van Nederland.

De inkomens- en vermogenspositie, gecombineerd met veranderende regelgeving, bepaald meer en meer hoe ouderen zorg gaan consumeren. Zelfredzaam wordt meer en meer bepaald door financiële mogelijkheden. In hoofdzaak is een onderscheid naar drie categorieën relevant:

1. Ouderen met een goede inkomenspositie, eventueel in combinatie met een goede vermogenspositie: deze groep is relatief goed zelfredzaam. 2. Ouderen met een goede vermogenspositie, maar een relatief mindere inkomenspositie: de mate van zelfredzaamheid van deze groep hangt af in hoeverre zij beschikken over het vermogen. Met name de groep waarbij het vermogen (grotendeels) vast zit in eigen huis behoeft aandacht. Dit vermogen staat niet altijd tot hun beschikking. Verkoop van het huis is

84

niet altijd een directe optie, doordat bijvoorbeeld de partner er in blijft wonen of er geen koper gevonden kan worden. 3. Ouderen met zowel een minder inkomens- en vermogenspositie: deze groep behoeft het meeste aandacht. Deze groep kan in beperkte mate of niet interen op vermogen. Het inkomen biedt beperkte mogelijkheden.

Nursing Home Loan in Ierland

In Ierland bestaat de maximum eigen bijdrage voor een verzorging- of verplegingstehuis uit 80% van het inkomen en 5% van het vermogen (boven de 36.000 euro per persoon). In het geval van de eigen woning wordt 5% eigen bijdrage per jaar berekend over de overwaarde van de woning voor een periode van maximaal drie jaar. Zo wordt een claim opgebouwd van 15% van de netto waarde van de woning. In Ierland kan de Health Service Executive (HSE) leningen verstrekken aan mensen die in een verzorging- of verpleeghuis worden opgenomen, zodat zij hun eigen bijdrage voor langdurige zorg kunnen betalen zonder de eigen woning te hoeven opgeven. De lening staat tegenover de waarde van de eigen woning. Het bijzondere van de Ierse oplossing is dat het gaat om een publieke instelling die een financieel product aanbiedt met het doel zorg te bekostigen. Dit is de ‘Nursing Home Loan’. De schuld wordt in beginsel maximaal 12 maanden na overlijden voldaan uit de opbrengst van de woning. Er zijn uitzonderingen gemaakt waarbij deze afbetaling kan worden uitgesteld zodat er geen gedwongen woningverkoop hoeft plaats te vinden: wanneer het huis vlak voor en na de intramurale opname bewoond wordt door de echtgenoot, een kind dat onder de 21 jaar is of fulltime studeert, of door een familielid dat bijvoorbeeld recht heeft op een tegemoetkoming voor gehandicapten. Ongeveer 15% van de mensen die verblijven in zorginstellingen maakt gebruik van de Nursing Home Loan. (bron: IBO Inkomens- en vermogenspositie en subsidiëring 65+’ers, aug 2013.)

In een omgeving waar veel ouderen wonen met een groot eigen vermogen kiest men wellicht liever voor luxere woningen, zorg en servicepakketten. Denk aan all-in woon-zorgconcepten om zo lang mogelijk thuis te kunnen blijven wonen. Een omgeving waar mensen wonen met een minder goed gevulde portemonnee vraagt mogelijk om meer ondersteuning in participatie en zelfredzaamheid. Bijvoorbeeld focus op een goede ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers, zodat inwoners langer zelfredzaam zijn en minder snel een beroep doen op professionele hulp. Maar uiteraard ook een passend zorgaanbod en voldoende activiteiten, services en voorzieningen om de zelfstandigheid te behouden.

Bottom-up aanpak

Het wonen en zorg vraagstuk vraagt om een bottom-up aanpak vanuit leefstijlen. We zien dat ouderen steeds langer thuis moeten en willen wonen. We zien daarnaast dat de oudere steeds vitaler wordt. Ook is een trend zichtbaar naar meer zelfbeschikking. Deze trends zullen allereerst ertoe leiden dat men langer thuis zal wonen (ook in de kernen), in toenemende mate gesteund door moderne technologie (domotica, internet, thuisbezorging). In deze vitale levensfase vraagt men niet om een uitgebreide zorginfrastructuur. In de woonmilieu-analyse kwam de hoge tevredenheid naar voren met de dorpse woonmilieus. De dorpen met hun hechte sociale infrastructuur kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan het langer thuis wonen van ouderen. Met name de gele en groene leefstijlen zijn gebaat bij een hechtere omgeving. De blauwe leefstijl is gewend om zelf het initiatief te nemen en te houden. Dat sluit goed aan op deze ontwikkeling. De rode leefstijl is geneigd om individueel en in kleiner verband te leven. Omdat de zorg minder goed toegankelijk zal zijn, bestaat een risico dat de rode oudere onvoldoende borging vindt in de sociale structuur.

85

9.2.4. Community ontwikkeling In de samenleving doen zich verschillende trends voor die te maken hebben of voortvloeien uit grotere onderstromen in de maatschappij. De individualisering heeft ervoor gezorgd dat mensen vrijer kunnen kiezen waar en hoe ze willen leven, maar is er tevens de oorzaak van dat mensen continu bezig zijn met een zoektocht naar gelijkgestemden. Er is sprake van nieuwe ordeningsprincipes waarlangs groepen in de samenleving zich vormen. We spreken weinig meer over doelgroepen, want dat suggereert een top-downbenadering. Tegenwoordig formeren groepen zichzelf. Gelijkgestemdheid fungeert daarbij als een continu kompas. Naarmate de gelijkgestemdheid groter is, neemt het organiserend vermogen als vanzelf toe. Gekoppeld aan specifieke economische belangen ontstaan op deze manier nieuwe samenwerkingsvormen als energiecoöperaties. Alle domeinen van de samenleving zullen deze invloed ondervinden. Denk aan de participatiesamenleving, duurzaamheid, werk en vrije tijd en de sharing economy. De participatiesamenleving is gebaat bij homogeniteit naar leefstijl. Dat zorgt voor realistischer verwachtingen over en weer.

Neem bijvoorbeeld het onderwerp duurzaamheid. Duurzaamheid mag zich inmiddels verheugen in een grote interesse binnen de samenleving, toch zijn de verschillen tussen mensen groot in de mate waarin zij willen bijdragen aan een duurzame samenleving. In eerder leefstijlonderzoek voor het ministerie van VROM is gebleken dat de leefstijlen de volgende houding hebben ten aanzien van duurzaamheid:

 Geel: duurzaamheid is goed voor de aarde, de samenleving en ons nageslacht; het werkt bindend voor de gemeenschap, bijvoorbeeld in de vorm van een gezamenlijke energiecoöperatie  Rood: duurzaamheid is vernieuwend en zorgt voor een nieuw samenlevingsconcept (bv in een ecologische wijk) tegenover het oude verspillende kapitalistische systeem  Blauw: duurzaamheid wordt gezien in het licht van technologische innovatie, met een niet- duurzame woning loopt je achter  Groen: duurzaamheid is een belangrijk ordeningsprincipe; je gooit niets weg. Het is logisch gebruik te maken van nieuwe inzichten en technieken

Ook de wereld van vrije tijd staat onder invloed van deze verschillende oriëntaties. Rood besteedt liever geld aan reizen en persoonlijke ontplooiing dan aan een moderne inrichting van het huis. Voor geel is gezelligheid en ontmoeting belangrijk: waarom geen speeltuin voor volwassenen in de wijk? Voor groen is traditie van belang: jaarlijkse feestjes in de buurt, wandeltochten in de omgeving. En voor blauw is (zakelijk) netwerken van belang: op het hockeyveld, bij de watersportvereniging. Deze interesses/ voorzieningen interacteren met de woonomgeving. Identiteitsvolle woon- en leefomgevingen bevatten niet alleen woningen en groen, maar ook deze ingrediënten.

In een deeleconomie draait het om duurzaam om gaan met spullen. Dit wordt ook wel sharing economy of shared economy genoemd. Mensen hechten meer waarde aan toegang tot iets en minder aan het bezit er van. Met de verdere ontwikkeling van mobiel internet en social media zet de trend van een delende economie zich voort. Instituties maken plaats voor delende gemeenschappen. Door de diversiteit en intensiteit van netwerken zijn zij veel beter en sneller dan klassieke instituten in staat om in te spelen op veranderingen en individuele behoeften. Daarbij worden consumenten steeds bewuster en kritischer, dat wordt gevoed doordat ervaringen en meningen snel gedeeld kunnen worden via netwerken.

Dit gaat verder dan alleen delen via digitale netwerken zoals internet. Het is ook terug te vinden in netwerken op kleinere schaal, binnen buurten en gemeenschappen. Denk hierbij aan het gezamenlijk aanschaffen van één auto om die vervolgens te delen met verschillende huishoudens. Dit wordt

86 georganiseerd op buurtniveau. Deze trend past binnen een bredere trend om ergens bij te horen. Niet op gaan in een grotere groep, maar bewust horen bij een gemeenschap. Identiteit is het sleutelwoord. Het creëren van een sterkere identiteit in buurten geeft kansen voor wezenlijke vraagstukken binnen het woondomein. Wij denken hier aan het zorgvraagstuk: zorg wordt zolang het kan opgevangen binnen de gemeenschap. Ook zien wij kansen om via sterke gemeenschappen een deel van de restschuldproblematiek op te lossen.

Bij de opkomst van de deeleconomie gaat het niet alleen om delen. Het gaat ook om een veranderde houding. Consumenten zijn kritischer en bewuster dan voorheen. Er wordt niet zomaar aangenomen wat instituten beweren. Eerst wordt het oordeel van anderen geverifieerd via beschikbare netwerken. Deze veranderende houding is duidelijk voelbaar op de woningmarkt. Mensen worden kritischer bij het zoeken naar een andere woning. Mensen weten steeds beter waar en hoe ze willen wonen, en laten zich hierin steeds minder leiden door algemeen geldende normen. Vraaggestuurde ontwikkeling is geen hype, maar een daadwerkelijke trend die meer en meer de realiteit van de vastgoedmarkt bepaalt.

Samengevat betekent de sharing economy in hoofdzaak een aantal zaken voor woonvraagstukken binnen Limburg:

 Het creëren van identiteit van buurten en steden wordt belangrijker. Veel dorpen of kernen van steden in Limburg hebben reeds een eigen identiteit. Er zijn ook gebieden met een beperkte identiteit. Denk aan sommige buitenwijken van steden. Sturing vanuit leefstijlen draagt bij om meer identiteit te creëren.  De krimp in Limburg biedt kansen om buurten en wijken sneller te transformeren. Leegkomende plekken, woningen en gebouwen bieden ruimte om sneller gemeenschappen te vormen met een gemeenschappelijke identiteit. De kansen doen zich naar verwachting het meeste voor in wijken met veel hoogbouw en laagbouw. Dit zijn de plekken die het minst worden gewaardeerd door bewoners.  De bewuste consument vraagt om een andere manier van woningbouwontwikkeling. Begrippen als kleinschaligheid, bewonersparticipatie en bottom up benadering zijn hierbij wezenlijk. Deze omslag is reeds voelbaar in het werkveld.

9.3 Internationale context / vestigingsvoorkeuren Het CPB noemt drie conclusies die richtinggevend zijn bij de toekomstige ontwikkeling van Nederland. Ten eerste is en blijft kennis voor Nederland de sleutel tot succes. Menselijk kapitaal en kennis zijn essentieel om voorop te kunnen blijven lopen in een veranderende wereld. Ten tweede zijn banen steeds meer een verzameling van taken. En ten derde zal economische activiteit zich concentreren in de steden. Steden zijn belangrijke knooppunten voor de economie.

Het CPB benoemt hierbij twee basale onzekerheden:

1. De toekomstige verdeling van taken over de beroepsbevolking: wordt taakverdeling wereldwijd of vindt productie lokaal plaats? 2. De omvang van steden: worden deze groter of kleiner?

De onzekerheid over steden is niet of ze belangrijker worden, want in alle scenario’s worden ze belangrijker. Wat onzeker is, is hun omvang: groot of klein.

87

Een eerste mogelijkheid is dat steden relatief klein zijn (van 100.000 tot 500.000 inwoners) en verspreid liggen. Steden fungeren als kleine economische en stedelijke centra. De verbinding tussen steden is cruciaal, de interactie binnen steden minder.

Een tweede mogelijkheid is dat economische activiteiten sterk geconcentreerd worden in een beperkt aantal steden. Er wonen miljoenen mensen in deze steden (of reizen er dagelijks naar toe als forens). Steden vormen magneten op mensen, kapitaal en arbeid, die vrijwel alle economische activiteit in een regio of zelfs een land absorberen en het achterland leeg achterlaten.

Het CPB heeft deze ontwikkeling vertaald in vier scenario’s4, waarbij de eerste term in de naamgeving de mensen en de tweede term de locatie typeert. De horizontale as in de onderstaande figuur representeert de verdeling van taken en productie, de verticale de omvang van de steden.

Figuur 9.7 vier CPB toekomstscenario’s

TT: kleine steden, specialisatie. EE: kleine steden, generalisatie Nederlanders wonen in relatief In relatief kleine steden werken kleine steden en doen in virtuele generalisten voor een lokale markt. teams gespecialiseerd werk. Omvang: 100.000 – 500.000 Omvang: 100.000 – 200.000

CC: grote steden, specialisatie. MM: grote steden, generalisatie. Gespecialiseerde professionals Werknemers zijn flexibel inzetbaar willen fysiek samenkomen en en trekken naar de grote steden, zoeken elkaar op in grote steden, die functioneren als een markt die daardoor een eigen specialisme waar werk en werkenden elkaar ontwikkelen. vinden. Omvang: 2 – 8 miljoen Omvang: > 10 miljoen

bron: CPB 2010. (http://www.nl2040.nl/)

In hoofdzaak betekenen deze scenario’s voor Limburg twee mogelijke bewegingsrichtingen:

a. Limburgse steden ontpoppen zich tot kleine regionale of bovenregionale economische centra. De verbindingen tussen de Limburgse steden worden cruciaal. Economische groei kan gewaarborgd worden. Er moet geïnvesteerd worden in ICT om ook de verbinding te kunnen maken met steden op grotere afstand in binnen en buiten Europa. Een flexibele woningmarkt is cruciaal om mensen van binnen en buiten laagdrempelig te kunnen huisvesten. Een risico voor Limburg is de beperkte omvang van steden. Maastricht is de grootste stad met nog geen 130.000 inwoners. De integratie van dorpen en steden wordt daarom belangrijker. De kleinere steden hebben alleen een regionale of lokale functie, maar kunnen de steden met een bovenregionale functie versterken en ondersteunen.

4 “The of 2040”, CPB, juni 2010. http://www.cpb.nl/sites/default/files/publicaties/download/netherlands-2040.pdf

88

b. Het wegvloeien van economische activiteit uit Limburg naar grote steden of groot stedelijk gebied vormt een andere uitdaging voor Limburg. De steden in Limburg blijken te klein van omvang om serieus te kunnen concurreren. Aansluiting vinden met sterke economische clusters wordt lastiger. Arbeid en kapitaal vloeit meer en meer weg naar sterkere economische clusters als de Randstad, de Vlaamse ruit en het Ruhrgebied. De bovenregionale aantrekkingskracht van steden in Limburg neemt af, omdat de reisafstand ten opzichte van de economische kernregio’s te groot is om dagelijks te bereizen. Kernen van steden fungeren daarom vooral nog als regionale of lokale voorzieningencentra. De kracht van dorpen komt steeds prominenter naar voren. Toerisme en logistiek lijken in dit scenario vooral economische kansen te bieden voor Limburg.

Figuur 9.8 Ligging Limburg ten opzichte van stedelijke en economische clusters

bron: POL 2014, hoofdlijnenschets, pagina 23.

De verwachting is dat de economische kracht en activiteiten van de stedelijke agglomeraties Randstad, Ruhrgebied en Vlaamse ruit verder toenemen. Dit sluit echter niet uit dat Limburg zich verder kan ontwikkelen in de lijn van het eerstgenoemde scenario a. Dit hangt er vanaf of Limburg economisch de aansluiting weet te houden met deze economische clusters. Hierbij is een uitdaging dat de beroepsbevolking sterker afneemt dan werkgelegenheid.

Technologische ontwikkelingen bepalen in belangrijke mate de omvang en structuur van steden in de toekomst. Wat de uitwerking precies zal zijn, is moeilijk te voorspellen en sturen. Technologische ontwikkelingen zijn in hoge mate exogeen, onzeker en ingrijpend. Doorbraaktechnologieën zorgen voor fundamentele verandering in de maatschappij. De meest recente doorbraaktechnologie is de informatie- en communicatietechnologie (ICT) die een breed scala aan ontwikkelingen in de gehele samenleving op gang bracht. Dit heeft grote invloed op de taakverdeling binnen de economie. Informatiedeling en communicatie gebeurt op een hoge snelheid. Taken die vroeger sterk

89 geïntegreerd waren, kunnen daardoor nu van elkaar worden losgekoppeld en door verschillende personen en op verschillende locaties worden uitgevoerd.

ICT ontwikkelingen zorgen er ongetwijfeld voor dat de digitale bereikbaarheid van mensen en informatie ook in de toekomst verder verbetert. De wereld wordt in figuurlijke zin kleiner. Communicatie met bijvoorbeeld New York zal in de toekomst nog sneller en makkelijker gaan dan op dit moment. New York komt hierdoor dichterbij. Ook is het aannemelijk dat technologische ontwikkelingen bijvoorbeeld taalbarrières verder zullen wegnemen. Communicatie met vreemde talen gaat sneller en makkelijker, en vormt daarmee minder een handelsbarrière. Wij verwachten dat economische grenzen in de toekomst verder vervagen.

Of dit echter leidt tot een verdere vervaging van culturele grenzen is de vraag. Een aantal aspecten speelt hierbij een rol. De stelselmatige toenemende behoefte naar identiteit en community zorgt voor een toename van grenzen, vooral op regionaal niveau. Deze behoefte komt onder andere voort uit het rappe tempo waarin internet zich heeft ontwikkeld, als tegenreactie op de relatieve anonimiteit van het internet en de snelle technologische ontwikkeling. Ook kan een doorbraaktechnologie een rol spelen. In de beginfase is de ontwikkeling van een doorbraaktechnologie namelijk sterk afhankelijk van face-to-face contacten. Arbeid en mensen zullen zich meer concentreren. Verdere spelen geopolitieke spanningen en ontwikkelingen een belangrijke rol.

Scenario’s vertaald naar leefstijlen

De beide scenario’s hebben de volgende betekenis voor de wijze waarop de leefstijlen zich ontwikkelen en kunnen worden bediend.

Scenario A: waarbij steden in Limburg aan bovenregionale aantrekkingskracht winnen:

 Rood: de rode leefstijl wordt met name aangetrokken door de innovatieve en culturele kracht van de Limburgse steden die zich ontpoppen tot zelfstandige kleine economische centra. Flexibiliteit wordt gewaardeerd. De kwaliteit van met name de binnenstad (historische kern) en de rustige stadswijken zijn van belang. Een dynamische vrije huurmarkt is aantrekkelijk voor de rode doelgroep.  Blauw: wordt aangetrokken door het ondernemende karakter van de specialiserende stad, maar wordt in ontwikkelingsmogelijkheden geremd door de beperkte omvang van de stad. Men zoekt de ruimte en status in luxe stadswijken of een dorps / landelijk woonmilieu.  Groen: voelt zich het meeste thuis in de kleinschalige, dorpse woonmilieus. De groene groep neemt in omvang af.  Geel: ook voor geel bieden de harmonieuze overzichtelijke dorpen en kleine plaatsen op korte afstand van de stedelijke milieus een uitstekende thuisbasis.

In dit scenario gedijen de binnenstad, de rustige stadswijken en de (authentieke) dorpen. Kwalitatieve versterking van deze milieus staat centraal. Het sub urbane gebied staat onder grote druk vanwege de afname van de bevolkingsdruk en combinatie met een lagere interesse in dit type woonmilieu.

Scenario B: waarbij steden in Limburg aan bovenregionale aantrekkingskracht verliezen, en zich meer en meer ontpoppen tot regionale of lokale centra:

90

 Rood: de rode leefstijl voelt zich meer aangetrokken tot sterkere economische clusters buiten Limburg. Het wordt in dit scenario lastiger om deze groep te behouden.  Blauw: de aantrekkingskracht op de blauwe doelgroep komt vanuit de sterke dorpen en het aantrekkelijke landelijke gebied. De blauwe doelgroep werkt meer en meer buiten de regio. Het voorzieningenniveau in en rondom de dorpen moet daarom op orde zijn.  Groen: het behoud van kleinschalige woonmilieus vormt in dit scenario een aandachtspunt.  Geel: dit scenario past goed bij de ambities van de gele doelgroep. Het biedt een overzichtelijke samenleving.

Ook in dit scenario winnen de rustige stadswijken en dorpen aan populariteit. De binnenstad heeft primair de functie van voorzieningen en ontmoeting. Het sub urbane gebied is in dit scenario het deel van de gebouwde omgeving waar groei en krimp plaatsvinden, afhankelijk van de groei van de bevolking.

Beide scenario’s pleiten voor versterking/ behoud van de woonmilieus rustige stadswijk en dorps. Inkrimping van het woonmilieu woonwijk met veel laagbouw is noodzakelijk.

91

10 Conclusies Dit leefstijlonderzoek biedt inzicht in de onderliggende motieven van de bevolking van Limburg. Deze motieven beïnvloeden de woonvoorkeuren en het gedrag op de woningmarkt. Een beter inzicht hierin ondersteunt een vraaggericht woonbeleid. In dit hoofdstuk staan we stil bij de inzichten die we in dit onderzoek hebben verworven. 10.1 Variëteit aan leefstijlen in Limburg Wat betreft leefstijlen zien we dat het profiel van de consumenten in Limburg niet sterk verschilt met geheel Nederland. Alle leefstijlen, die we onderscheiden, zijn in Limburg ruim vertegenwoordigd. De normatieve leefstijlen blauw en geel zijn sterker vertegenwoordigd dan de a-normatieve leefstijlen rood en groen: de Limburger heeft een sterkere neiging zich te conformeren aan de dominante waarden in de samenleving. Dit duidt op een sterker gevoel van gemeenschap en saamhorigheidsgevoel.

Figuur 10.1 Leefstijlverdeling in Limburg en in Nederland

Alle leefstijlen worden in de provincie goed bediend; er zijn geen uitgesproken ontevreden groepen. We zien wel dat Zuid-Limburg afwijkt van Noord- en Midden-Limburg; in Zuid-Limburg wonen meer mensen met een rode leefstijl. Dit komt vooral door de grotere aanwezigheid van steden in Zuid- Limburg, ten opzichte van de andere COROP-gebieden. 10.2 Woonconsument wil identiteit en community In heel Nederland neemt de behoefte aan identiteit en community stelselmatig toe. In navolging van bijvoorbeeld de automobielindustrie zien we dat de woning en de plek waar men woont steeds sterker uitdrukt wie men is. Iemand die gericht is op vrijheid (rood), zoekt ook een woonvorm die dat uitdrukt. Dit is vaker een bijzondere woonvorm in een dynamische woonomgeving. Iemand die gericht is op harmonie en gemeenschap (geel) houdt van een woonvorm die gericht is op verbinding met de gemeenschap. Een veranda aan de voorzijde is een voorbeeld hiervan. Deze vergemakkelijkt het contact tussen de bewoner en de buurt. Iemand die gericht is op zekerheid en geborgenheid (groen) kiest vaker een woonvorm die traditioneel is en zich kenmerkt door vakmanschap. Dit is belangrijker dan vernieuwende architectuur. Iemand die gericht is op manifestatie en controle (blauw) heeft veelal interesse in een woonvorm die sociaal en technisch up-to-date is.

92

Figuur 10.2 Leefstijl en woonconcept extravert

Vitaliteit Harmonie groepsgeori

nteerd ongedwongen gemeenschap

ë

ë

nteerd

geori

-

ego Controle Bescherming

gemak knus

introvert

Illustratie: Kuiper Compagnons De individualisering en toegenomen mobiliteit heeft het individu los gemaakt van herkomst, waardoor het individu daar kan wonen waar hij/ zij maar wil. Omdat de mens een sociaal wezen is en blijft, is het individu daardoor in een continue zoektocht beland naar ‘belonging’. Waar hoor ik bij? Waar voel ik me thuis? In de studie bleken de aspecten omgang met de andere bewoners en de bewonerssamenstelling belangrijker voor het eindoordeel over de woonsituatie dan de woningen zelf. Producten, merken, maar ook woongebieden die een identiteit duidelijk weten te communiceren, zijn in staat om mensen aan zich te binden. De functionaliteit van de woning is wel aanwezig als randvoorwaarde, maar vormt doorgaans niet (meer) het motief waarom men de betreffende woning koopt of huurt. In een ruimere woningmarkt zal de behoefte aan identiteit en community ook nog eens zwaarder wegen dan in een krappe markt. 10.3 Sterke dorpen De studie laat zien dat het woonmilieu dorps het sterkst vertegenwoordigde woonmilieu in Limburg is. Het is ook een geliefd woonmilieu. Meer dan 80% van de bewoners woont er naar tevredenheid. Het woonmilieu dorps is daarmee een van de onmiskenbare krachten van de provincie Limburg.

93

Figuur 10.3 Aandeel woonmilieus provincie Limburg tegen tevredenheid woonmilieus

Dorps

Woonwijk met veel

Meer aanwezig Meer laagbouw Aandeel Aandeel Rustige stadswijk

Levendige stadswijk Landelijk Woonwijk met veel hoogbouw Binnenstad Luxe woonwijk

Luxe stadswijk Minder aanwezig aanwezig Minder

Minder tevreden Tevredenheid Meer tevreden

Aan de andere zijde van het spectrum staat de woonwijk met veel hoogbouw. De populariteit van dit woonmilieu is laag. Bezien we de woonmilieuvoorkeuren van de hele populatie dan zien we dat dorps, rustige stadswijk en landelijk een sterke aantrekkingskracht hebben. Deze woonmilieus bieden woonsferen, die door de verschillende leefstijlen aantrekkelijk worden gevonden (zie figuur 10.4). Deze woonmilieus zijn daardoor ook goed bestand tegen veranderingen in de leefstijlverdeling van de bevolking. Een levendige stadswijk wordt vooral door de rode leefstijl aantrekkelijk gevonden.

Figuur 10.4 De verdeling van woonsferen binnen de verschillende woonmilieus. De bollen geven de leefstijlkleuren aan, waarbij het woonmilieu goed past. 100%

90%

80% Op stand Eigen plek 70% Geborgenheid 60% Niet burgerlijk 50% Markant

40% Sociale controle Uitdaging 30% Levendigheid 20% Sociaal contact 10%

0% Binnenstad Levendige Rustige Luxe Woonwijk Woonwijk Luxe Dorps Landelijk stadswijk stadswijk stadswijk met veel met veel woonwijk hoogbouw laagbouw

94

Wanneer we het huidige woonmilieu vergelijken met het gewenste woonmilieu, dan zien we vooral tekorten bij de rustige stadswijk, de luxe stads- en woonwijk en bij het landelijk wonen. Overschotten zien we in sterke mate bij de woonwijken met veel laagbouw en de woonwijken met veel hoogbouw. 10.4 Drie vraagstukken: transformatie, kwaliteit en consolidatie We constateren dat de woningvoorraad qua woonsfeer en woonmilieu niet goed aansluit op de behoeften in de bevolking. In hoofdlijnen is er sprake van drie vraagstukken. Er is een transformatievraagstuk om de woningvoorraad die minder goed voldoet om te zetten in een voorraad die beter aansluit op de behoeften.

Figuur 10.5 Huidig, gewenst en saldo woonmilieus in de provincie Limburg 0% Binnenstad Verschil Huidig 2% Levendige stadswijk Gewenst -5% Rustige stadswijk

-3% Luxe stadswijk

3% Woonwijk met veel hoogbouw

13% Woonwijk met veel laagbouw

-5% Luxe woonwijk 2% Dorps

-9% Landelijk

-50% 0% 50% Voorts signaleren we een kwaliteitsvraag, waarbij versterking van de kwaliteit van het woonmilieu aan de orde is. Tenslotte zien we een consolidatievraagstuk om de aanwezige kwaliteiten, die ook als zodanig door de bevolking worden onderkend en gewaardeerd, zo goed mogelijk te behouden. 10.5 Transformatievraagstuk manifesteert zich aan de rand van de steden Het transformatievraagstuk doet zich vooral voor aan de rand van de steden. De krimp en de behoefte aan meer identiteit verminderen de vraag naar woningen in het suburbane gebied. Het laagbouwmilieu, dat zo gewenst was in de periode van sterke bevolkingsgroei en behoefte aan meer woonkwaliteit, laat nu een tegenovergestelde ontwikkeling zien. Dit woonmilieu voldoet maar voor enkele leefstijlen aan de (werkelijke) kwaliteitsvraag. Het is vlees noch vis. We vinden deze milieus voornamelijk aan de randen van de grotere plaatsen. Alleen wanneer de kwaliteit voldoende is, kan dit milieu zich handhaven. Als de kwaliteit onvoldoende is, is een ‘verstedelijking’ of ‘verdorpsing’ wenselijk. De volgende kaarten tonen de zwakke positie van enkele laagbouwgebieden.

95

Figuur 10.6 Tevredenheid met de woonsituatie (links) en type woonmilieu (rechts)

10.6 Kwaliteitsvraagstuk ligt in de steden De Nederlandse, en volgens menigeen zelfs wereldwijde, trend naar het wonen in de stad, wordt voor Limburg in dit onderzoek niet bevestigd. Het omgekeerde is eerder het geval. Er is sprake van een grote voorkeur voor landelijk en dorps wonen tegenover een beperkte vraag naar stedelijke woonmilieus. Maar de rustige stadswijk vormt hierop een uitzondering. Dit woonmilieu, gelegen tussen de binnenstad en de buitenwijken met de grotere variëteit aan woningen, meer voorzieningen en meer groen, laat een vraag zien die groter is dan het aanbod. Er zijn behoorlijk wat bewoners die graag vanuit het binnenstedelijk en levendig stedelijke woonmilieu zouden willen verhuizen naar de rustige stadswijk. Er is zelfs een groep huishoudens die het laagbouwmilieu zouden willen ruilen voor een rustige stadswijk. Er is dus wel degelijk interesse in de stad. Alleen de kwaliteiten zijn veelal onvoldoende. De volgende figuur maakt duidelijk dat de rustige stadswijk op vele aspecten hoger scoort dan de binnenstad enerzijds en de laagbouwgebieden anderzijds. Versterking van de woonkwaliteit in de stad sluit aan op de behoefte van veel bewoners aan een stedelijk en meer divers woonmilieu.

96

Figuur 10.7 Percentage tevredenheid op deelaspecten bewoners woonmilieus binnenstad, rustige stadswijk en woonwijk met veel laagbouw

Omgang bewoners 80%

Voorzieningen 70% Bevolkingssamenstelling 60%

50%

40%

Netheid 30% Veiligheid

20%

Kwaliteit van het openbaar Parkeren groen

Hoeveelheid van het Woningen openbaar groen

Binnenstad Rustige stadswijk Woonwijk met veel laagbouw

10.7 Consolidatievraagstuk ligt in de dorpen en kleine plaatsen De dorpen en kleinere plaatsen in de provincie Limburg laten een grote woontevredenheid zien. Zoals uit het volgende schema kan worden afgeleid, is men over alle gemeten aspecten tevreden, behalve over de voorzieningen. Tegelijkertijd is duidelijk dat de voorzieningen niet het belangrijkste aspect vormen. De omgang van bewoners wordt nog veel belangrijker gevonden. Deze sociale component is de kracht van dit type woonmilieu.

97

Figuur 10.8 Prioriteitenanalyse deelaspecten tevredenheid voor het woonmilieu dorps

Omgang bewoners

meer invloed meer

Bevolkings- samenstelling Woningen Veiligheid Hoeveelheid Voorzieningen Kwaliteit openbaar openbaar groen groen Netheid

invloed op invloed totaal oordeel Parkeren

oed Minder invl Minder

minder tevreden Tevredenheid meer tevreden

In figuur 10.9 zien we dat het oordeel over de voorzieningen sterk afhangt van de omvang van de gemeenschap. Al bij kernen van meer dan 1.000 huishoudens stijgt het oordeel over de voorzieningen fors.

Figuur 10.9 Beoordelingen tevredenheidsaspecten, verschillende woonplaatsgroottes (groot = 30.000+ hh; middelgroot = 30.000-10.000 hh; gemiddeld = 2.500–10.000; middelklein 1.000-2.500 hh; klein = 1.000 hh en minder)

Omgang bewoners 80%

Voorzieningen 70% Bevolkingssamenstelling 60%

50%

40%

Netheid 30% Veiligheid

20%

Kwaliteit van het openbaar Parkeren groen

Hoeveelheid van het Woningen openbaar groen

Grote plaatsen Middelgrote plaatsen Gemiddeld Middelkleine plaatsen Kleine plaatsen

Gezien de kracht van de dorpen enerzijds en de tendens in de samenleving om meer te vragen van de burger zelf (langer thuis wonen, vrijwilligerswerk, mantelzorg) anderzijds maakt het dorp tot een

98 cruciale bouwsteen in de structuur van de provincie Limburg. Het is voor de bevolking veel waard om deze dorpse structuur te behouden. 10.8 Landelijk wonen voor velen een droom Uit de analyse komt naar voren dat de vraag naar landelijk wonen veel groter is dan het aanbod. Er is dus sprake van een tekort aan dit woonmilieu. Uit de verdere analyse is evenwel gebleken dat veel huishoudens toch de daad niet bij het woord zullen voegen. De grotere vraag lijkt te bestaan onder een groep inwoners van Limburg die graag zou willen verhuizen naar het landelijke woonmilieu, maar daar op dit moment nog niet de financiële middelen voor heeft. Het landelijk wonen vormt voor hen een droom, die misschien wel ooit gerealiseerd wordt. Het is geen urgent vraagstuk. Het volgen van de daadwerkelijke effectieve vraag zal hier voldoende zijn. 10.9 Sociaal-economische scenario’s bevestigen de opgaven De verwachting is dat de economische kracht en activiteiten van de stedelijke agglomeraties Randstad, Ruhrgebied en Vlaamse ruit verder toenemen. Wanneer Limburg economisch de aansluiting weet te houden met deze economische clusters, zullen steden in Limburg aan bovenregionale aantrekkingskracht winnen. In dit scenario gedijen de binnenstad, de rustige stadswijken en de (authentieke) dorpen. Kwalitatieve versterking van deze milieus staat centraal. Het suburbane gebied staat onder grote druk vanwege de afname van de bevolkingsdruk en combinatie met een lagere interesse in dit type woonmilieu.

Maar ook wanneer steden in Limburg aan bovenregionale aantrekkingskracht verliezen, en zich meer en meer ontpoppen tot regionale of lokale centra, winnen de rustige stadswijken en dorpen aan populariteit. De binnenstad heeft primair de functie van voorzieningen en ontmoeting. Het suburbane gebied is in dit scenario het deel van de gebouwde omgeving waar groei en krimp plaatsvinden, afhankelijk van de groei van de bevolking.

Beide scenario’s pleiten voor versterking/ behoud van de woonmilieus rustige stadswijk en dorps. Inkrimping van het woonmilieu woonwijk met veel laagbouw is noodzakelijk.

10.10 Ouderen willen wel verhuizen, maar doen het (nog) niet Voor de oudere huishoudens is het type woning een groter aandachtspunt dan het woonmilieu. Zo zien we dat men nu vooral in tweekappers en vrijstaande woningen woont, terwijl men juist graag in een seniorenwoning of een appartement met lift woont. Kenmerkend voor ouderen is dat ze wel een woonbehoefte uitspreken, maar nauwelijks feitelijk overgaan om dit te realiseren. De verhuisgeneigdheid is laag. Pas wanneer er gezondheidsklachten voordoen, overweegt men een verhuizing. Omdat ouderen vaak in woningen wonen, die ook voor jongeren interessant zijn, kan het voor het woonbeleid erg effectief zijn om ouderen tot doorstroming te bewegen. Dit vereist veel aandacht en geduld, want ouderen hebben doorgaans de tijd om te wachten. Het is belangrijk om heel goed de vinger aan de pols te houden en met ouderen in gesprek te gaan over hun woonsituatie. Zeker nu de route naar verzorgd wonen in omvang is beperkt. 10.11 Prioritaire doelgroepen In de studie zijn naast ouderen de volgende prioritaire doelgroepen meegenomen: zorgbehoevenden, jongeren, studenten en arbeidsmigranten.

De zorgbehoevenden zijn groepsgericht en minder tevreden met de woonsituatie dan de algehele populatie. Ze willen graag in een seniorenwoning wonen, en hebben de voorkeur voor een woonvorm waar ze 24 uur per dag een beroep kunnen doen op zorg.

99

De ondervraagde jongeren hebben een meer rode leefstijl en wonen relatief vaker in stedelijke milieus. Ze zijn meer verhuisgeneigd dan ouderen.

De studenten onder de jongeren hebben nog sterker een rood profiel en zijn erg ambitieus in hun woonwensen. We zien ook bij hen weinig interesse voor de standaard suburbane woonmilieus.

De ondervraagde arbeidsmigranten hebben juist een sterker blauw profiel; zij hechten veel waarde aan een onafhankelijke en zelfstandige positie. Ze neigen meer naar een stedelijke dan een dorpse woonvorm. De stedelijke woonmilieus zijn voor hen gemakkelijker toegankelijk. 10.12 Groeiende vrije huursector Gedurende de crisis is de vraag naar koopwoningen, met name in het middeldure en dure segment, significant afgenomen. Wij zien ook dat de vraag naar vrije sector huurwoningen is toegenomen, voor een deel ten koste van koopwoningen. De toegenomen vraag naar vrije sector huur is voor een deel tijdelijk; financieringsmogelijkheden zijn beperkt en de koopmarkt zat op slot, waardoor mensen gingen huren. De markt voor koopwoningen is zich langzaam aan het herstellen als gevolg van een toenemend consumentenvertrouwen en beperkte economische groei. Regionale verschillen zijn onmiskenbaar, met name aantrekkelijke woongebieden in de Limburgse steden en sterke dorpen profiteren van het herstel. Landelijke gebieden en niet aantrekkelijke wijken in steden profiteren hier naar verwachting minder sterk van.

Wij zien echter ook structurele wijzigingen in de vraag naar vrije sector huur:

 Stappen in de wooncarriére zijn gebaseerd op lange termijn. Huren is een aantrekkelijk alternatief voor huishoudens die wachten met het zetten van de stap naar een ‘eindhuis’.  Woongenot voert weer de boventoon in plaats van dat men anticipeert op waardestijging.  Er is een groeiende groep huishoudens die meer flexibiliteit qua werk en woonomgeving zoekt.  Er komen in meerdere mate huishoudens die gedwongen een vrije sector huurwoning betrekken omdat ze niet voldoende financiering kunnen krijgen als gevolg van bijvoorbeeld tijdelijke arbeidscontracten of omdat ze tot de toenemende groep ZZP’ers behoren.  De regelgeving rondom sociale huurwoningen is en wordt verder aangescherpt. De doelgroep van sociale huurwoningen wordt hierdoor kleiner en verschuift naar de niet geregaleerde huurmarkt. Verder is een dynamische en aantrekkelijke huurmarkt belangrijk om economische activiteiten te ontplooien. Dit helpt om kenniswerkers van buiten de regio te kunnen huisvesten zonder ze te moeten laten binden aan Limburg.

100

10.13 Krimp en trends vragen om aanpassing van de nederzettingsstructuur Limburg vraagt gezien de krimpende bevolking, de kwalitatieve woon- en leefambities en vanuit trends in de samenleving om een aanpassing van de nederzettingsstructuur. Schematisch ziet deze ontwikkelingsrichting er als volgt uit:

Het suburbane gebied (groen) neemt in omvang af door sloop en door transformatie naar andere woonmilieus. De rustige stadswijk (oranje) neemt in omvang toe door transformatie van zowel de levendige stadswijk als de suburbane woonwijk. De woonkwaliteit in de stad neemt toe. De kernen raken nog beter met elkaar verbonden, zodat men beter elkaars voorzieningen kan benutten (kern A een zwembad, kern B een lagere school, etc.). Dorpen komen gevoelsmatig weer dichter bij de stad te liggen. 10.14 Tot slot Dit leefstijlonderzoek schetst de structuur van de woon- en leefomgeving die aansluit op de (onderliggende) behoeften van de Limburgse bevolking. We zien dat functionele aspecten (bijvoorbeeld de voorzieningenstructuur) niet altijd bepalend zijn voor de attractiviteit van de woonomgeving. Vaak overheerst bij mensen het belang van de sociale structuur (voel ik me thuis?). Dit leidt tot voorkeuren ten aanzien van woonmilieus, die – bij elkaar opgeteld – richting geven in het woonbeleid. Sommige woonmilieus zijn in staat om iedere leefstijl te bedienen, terwijl andere woonmilieus van een enkele leefstijl afhankelijk zijn. Dit onderzoek biedt inzichten die het mogelijk maken om betere keuzen te maken in welke gebieden meer of minder moet worden geïnvesteerd.

101

Bijlage 1: Onderzoeksverantwoording

Onderzoeksgebied en populatie

Het onderzoekgebied betreft de provincie Limburg. De volgende 33 gemeenten behoren tot deze provincie:

Noord-Limburg Midden – Limburg Zuid-Limburg Beesel Echt-Susteren Beek Bergen LB Leudal Brunssum Gennep Maasgouw Eijsden-Margraten Horst aan de Maas Nederweert Gulpen-Wittem Mook en Middelaar Roerdalen Heerlen Peel en Maas Roermond Kerkrade Venlo Weert Landgraaf Venray Maastricht Meerssen Nuth Onderbanken Schinnen Simpelveld Sittard-Geleen Stein Vaals Valkenburg aan de Geul Voerendaal

De populatie bestaat uit alle huishoudens in de provincie Limburg.

Steekproeftrekking

De benodigde omvang van de steekproef wordt bepaald door de volgende aspecten:

1. het detailniveau en de betrouwbaarheid van de uitspraken die je wilt doen 2. de omvang van de populatie 3. de absolute omvang van het steekproefsegment 4. de wensen die voortvloeien uit het vervaardigen van kaartbeelden Op basis van een overzicht van het CBS is een steekproefplan opgesteld voor de benodigde steekproefgrootte per gemeente. Uitgangspunt is dat 3% van de huishoudens in de netto steekproef vertegenwoordigd zullen zijn. Bij een responspercentage van 10% betekent dit dat de bruto steekproef tien keer zo groot is als de netto gewenste steekproef.

In sommige gemeenten is afgeweken van de norm van 3% deelnemende huishoudens. Redenen hiervoor zijn bijvoorbeeld een minimaal benodigd aantal voor het doen van betrouwbare uitspraken. Als een gebied meer dan 10.000 huishoudens heeft, is een maximum van 300 huishoudens als streefgetal aangehouden. Met deze steekproef zijn betrouwbare uitspraken over de leefstijlverdeling op regionaal en gemeentelijk niveau mogelijk. In het responsoverzicht is de gewenste netto

102 steekproefgrootte opgenomen.

Naast een steekproef van maximaal 300 per gemeente is een aantal specifieke prioritaire doelgroepen benaderd in het onderzoek: ouderen, zorgbehoevenden, jongeren, studenten, arbeidsmigranten en woonurgenten. Ten aanzien van deze groepen is gestreefd naar 300 waarnemingen. Aandachtspunt is dat respondenten binnen verschillende groepen kunnen vallen; zo kan een respondent bijvoorbeeld zowel een oudere als een zorgbehoevende zijn.

Het steekproefkader is het adressenbestand van Cendris. Huishoudens zijn gericht benaderd voor deelname aan het onderzoek met een brief, ondertekend door gedeputeerde van de provincie Limburg Erik Koppe. De adressen zijn exclusief tenaamstelling geleverd.

De hierboven beschreven steekproef is de basissteekproef. Naast deze basissteekproef is ook gebruik gemaakt van het steekproefkader De Onderzoek Groep (panel van MarketResposne), waarbij alle panelleden uit de provincie zijn benaderd.

Onderzoeksmethode De geselecteerde huishoudens van de Cendrisbestanden zijn via een brief benaderd om deel te nemen aan het onderzoek. Hiervoor is briefpapier gebruikt van provincie Limburg. In de brief stond een link vermeld naar de website waar men de vragenlijst kon invullen. Door middel van het invullen van de in de brief vermelde unieke inlogcode kreeg men toegang tot de vragenlijst. Met deze unieke code is een terugkoppeling mogelijk met de adresgegevens van de respondent. Huishoudens konden er ook voor kiezen een schriftelijke vragenlijst aan te vragen door de brief die ze hadden ontvangen terug te sturen naar een antwoordnummer of door een schriftelijke vragenlijst aan te vragen via een gratis telefoonnummer.

Naast deze gerichte benadering zijn huishoudens ook via persberichten, banners en social media benaderd om mee te doen met Woontest Limburg. In deze media was een verwijzing naar de website waar men de vragenlijst via internet kon invullen. Hiervoor had men geen toegangscode nodig.

Respons In totaal hebben 11.175 huishoudens meegedaan aan Woontest Limburg, waarmee de gestelde targets ruimschoots zijn behaald.

107.000 huishoudens hebben een gerichte uitnodiging ontvangen. Als opvolging hierop zijn 80.000 reminderkaartjes verstuurd.

Het responsoverzicht is te vinden in Bijlage 2. Op alle gemeenten en de meeste prioritaire doelgroepen is de beoogde respons behaald, met uitzondering van de woonurgenten. Deze doelgroep bleek zodanig lastig te traceren en bereiken, dat in overleg met de projectleider is besloten om deze prioritaire groep niet mee te nemen in de rapportage.

Naast de opvolging middels een reminderkaartje, is extra respons gerealiseerd op de minder goed bereikbare prioritaire doelgroepen middels verschillende acties. Om meer studenten te werven zijn er banners en informatie geplaatst op het intranet van de Hogeschool Zuyd en de Fontys Hogeschool. Daarnaast is er ook geflyerd in Maastricht, Venlo en Sittard. Daarbij werd er nog een extra beloning aangeboden aan de eerste honderd studenten die de vragenlijst zouden invullen. Uiteindelijk hebben

103 we hiermee 49 extra ingevulde vragenlijsten bereikt. Daarnaast zijn via PanelClix gericht studenten uitgenodigd met een e-mail met daarin een link naar de vragenlijst. Hier zijn 104 bruikbare vragenlijsten uit zijn voortgekomen.

Om de groep arbeidsmigranten beter te bereiken zijn er flyers verspreid door verschillende instanties die veel contact hebben met arbeidsmigranten. Daarnaast zijn er ook interviewers met de vragenlijst naar een informatiebeurs gegaan voor arbeidsmigranten. Naast het bezoeken van deze beurs hebben de interviewers ook hun eigen netwerk van arbeidsmigranten aangeboord. Uiteindelijk zijn er in totaal 79 vragenlijsten binnengekomen via deze externe interviewers.

Kwaliteitscheck respons Ten behoeve van de datakwaliteit en daarmee de betrouwbaarheid van de resultaten, is er een kwaliteitscheck uitgevoerd op de verzamelde data. Daarbij is gekeken naar de invultijd, het aantal antwoorden en ‘straightlining’ (waarbij een respondent bijvoorbeeld steeds het eerste antwoord invult). Wanneer een respondent op meerdere elementen afwijkend invulgedrag vertoond, is deze verwijderd uit de steekproef. Op basis van deze analyse zijn 180 respondenten verwijderd uit de steekproef. Vanwege de omvang van de steekproef, heeft dit geen invloed gehad op de uitkomsten.

Weging Om te corrigeren voor selectieve nonrespons en stratificatie van gemeenten is een weging uitgevoerd. De dataset is gewogen op de achtergrondvariabelen leeftijd, gezinssamenstelling en huur-/koopwoning. Tevens is gewogen naar de verhouding van het aantal huishoudens in gemeenten en wijken. De weging ziet er als volgt uit:

Figuur 0.1 Weegrapport Leefstijlenonderzoek Limburg Ongewogen Gewogen Totaal N 11175 11175 Leeftijd (in 4 categorieen) 18 t/m 29 jaar 5.8% 16.5% 30 t/m 49 jaar 26.1% 32.1% 50 t/m 64 jaar 38.2% 28.7% 65 jaar of ouder 29.9% 22.7% Huishouden Alleenstaand 19.9% 35.7% Gezin zonder kinderen 58.5% 32.2% Gezin met kinderen 21.7% 32.2% Eigendom Koopwoning 79.5% 58.8% Huurwoning 20.5% 41.2%

Clustering naar woonwerelden De data uit het leefstijlenonderzoek zijn onderworpen aan een clusteranalyse. Clusteranalyse, ook wel latente klassenanalyse, is een statistische techniek die mensen groepeert die dezelfde antwoorden geven op vragen uit kwantitatief onderzoek (enquête). Ons basismodel van vier leefstijlen (BSR) is tot stand gekomen door gebruik van clusteranalyse. Wij hebben hiertoe groepen gemaakt van mensen die dezelfde antwoorden gaven op directe en indirecte vragen naar hun manier van denken en doen: karaktertrekken, typeringen van het eigen huishouden, beroepen die aanspreken, waarden die men belangrijk vindt en vrijetijdsbestedingen die men vindt passen bij de eigen persoon.

104

Deze algemene classificatie levert groepen op die ‘zachte’ woonwensen (zoals behoefte aan contact met buurtgenoten) delen, maar deze woonwensen zijn niet altijd gemakkelijk te koppelen aan een concrete locatie. Voor deze exercitie was behoefte aan groepen die een meer eenduidige wens hebben als het gaat om locatie. Anders zou het erg moeilijk zijn om te bepalen of een plek in Limburg past bij een doelgroep. Daarom hebben wij een nieuwe clusteranalyse uitgevoerd op de verzamelde antwoorden van de bewoners. In deze analyse zijn groepen gemaakt van mensen die dezelfde antwoorden geven op vragen naar:

• De genoemde karaktertrekken, typeringen van het huishouden, beroepen, vrijetijdsbestedingen en waarden

• Gewenst woonmilieu

• Gewenste woonsfeer

• Gewenst woningtype

Als hypothese in de clustering is gekozen voor segmenten die eerder zijn gevonden in een studie in de regio Haaglanden. De respondenten worden toegekend aan één van deze segmenten op basis van de voorkeuren die men heeft. Om de oplossing specifiek te maken voor de situatie in Limburg is een tweede stap noodzakelijk. In deze stap worden respondenten ingedeeld in een ander cluster als dit een positieve invloed heeft op de onderscheidendheid van de clusters. In dit iteratieve proces worden de respondenten doorlopen en toegekend aan het meest passende cluster. Als een respondent beter past bij een ander cluster wordt de respondent opnieuw ingedeeld en worden nieuwe clusterprofielen berekend. Dit proces gaat net zolang door tot geen herindelingen meer plaatsvinden. Op dat moment is de clusteroplossing optimaal voor het databestand. Daarna zijn er woonwerelden die veel overlap hadden, samengevoegd. Er waren bepaalde woonwerelden die erg klein waren en weinig onderscheidend t.o.v. andere woonwerelden; deze zijn samengevoegd.

Deze clusteranalyse heeft zes woonwerelden opgeleverd die gemakkelijker hanteerbaar zijn bij de koppeling aan concrete locaties dan de vier leefstijlen. Bovendien komt zo een fijnmaziger beeld naar voren van te bedienen doelgroepen in de regio.

105

Bijlage 2: Responsoverzicht

Aantal hh Aantal NDoelstelling NBehaald Behaald % Noord-Limburg 120155 1859 2589 139% Beesel 5821 175 219 125% Bergen LB 5552 167 229 137% Gennep 7158 215 295 137% Horst aan de Maas 16886 300 417 139% Mook en Middelaar 3403 102 156 153% Peel en Maas 17316 300 424 141% Venlo 46012 300 419 140% Venray 18007 300 430 143%

Midden – Limburg 103772 1983 2729 138% Echt-Susteren 14108 300 448 149% Leudal 15232 300 432 144% Maasgouw 10397 300 400 133% Nederweert 6952 209 277 133% Roerdalen 9145 274 376 137% Roermond 26570 300 367 122% Weert 21368 300 429 143%

Zuid-Limburg 292267 4224 5857 139% Beek 7298 219 310 142% Brunssum 13668 300 341 114% Eijsden-Margraten 10323 300 441 147% Gulpen-Wittem 6370 191 307 161% Heerlen 44845 300 409 136% Kerkrade 22949 300 340 113% Landgraaf 17427 300 341 114% Maastricht 66804 300 488 163% Meerssen 8308 249 401 161% Nuth 6780 203 291 143% Onderbanken 3446 103 137 133% Schinnen 5619 169 248 147% Simpelveld 4839 145 193 133% Sittard-Geleen 44155 300 443 148% Stein 11256 300 407 136% Vaals 4894 147 179 122% Valkenburg aan de Geul 7777 233 325 139% Voerendaal 5509 165 256 155%

Totaal 516194 8066 11175 139%

106

Bijlage 3: Tabellen met hoofdscores BSR

N (gewogen) N (ongewogen) N Geel Groen Blauw Rood Noord-Limburg 2590 2561 36% 25% 28% 12% Beesel 123 217 38% 32% 24% 7% Bergen 119 223 38% 32% 22% 8% Gennep 155 291 38% 23% 28% 12% Horst aan de Maas 366 413 40% 26% 26% 8% Mook en Middelaar 78 155 34% 26% 25% 16% Peel en Maas 372 417 37% 22% 32% 10% Venlo 989 418 30% 24% 29% 17% Venray 389 427 43% 23% 25% 9%

Midden-Limburg 2220 2704 33% 27% 28% 13% Echt-Susteren 299 444 38% 26% 23% 14% Leudal 332 427 33% 29% 31% 7% Maasgouw 221 396 29% 29% 33% 9% Nederweert 144 274 37% 18% 31% 14% Roerdalen 201 375 32% 31% 28% 10% Roermond 570 365 30% 27% 27% 16% Weert 454 423 32% 27% 25% 16%

Zuid-Limburg 6269 5800 34% 23% 26% 16% Beek 154 306 34% 23% 33% 10% Brunssum 285 337 32% 26% 27% 14% Eijsden-Margraten 218 433 35% 23% 28% 14% Gulpen-Wittem 133 305 32% 24% 32% 12% Heerlen 960 404 34% 22% 28% 16% Kerkrade 491 338 36% 27% 24% 14% Landgraaf 379 339 31% 28% 31% 10% Maastricht 1436 484 29% 21% 27% 23% Meerssen 176 396 32% 25% 29% 14% Nuth 144 288 32% 23% 32% 13% Onderbanken 78 136 40% 29% 24% 6% Schinnen 121 244 39% 22% 24% 15% Simpelveld 100 192 39% 22% 27% 12% Sittard-Geleen 960 441 40% 22% 20% 18% Stein 245 406 34% 26% 29% 11% Vaals 99 177 40% 18% 23% 19% Valkenburg 167 321 38% 23% 27% 13% Voerendaal 122 253 30% 30% 28% 12%

107

Woonmilieu

Landelijk Dorps woonwijk Luxe met Woonwijk laagbouw veel met Woonwijk hoogbouw veel stadswijk Luxe Rustige stadswijk Levendige stadswijk Binnenstedelijk Noord-Limburg 10% 40% 4% 24% 3% 1% 12% 5% 2% Beesel 7% 70% 1% 17% 3% 0% 2% 1% 0% Bergen 22% 64% 3% 11% 0% 0% 1% 0% 0% Gennep 11% 50% 5% 20% 1% 0% 10% 3% 1% Horst aan de Maas 19% 57% 4% 16% 0% 0% 2% 1% 1% Mook en Middelaar 12% 69% 6% 11% 1% 0% 3% 0% 0% Peel en Maas 17% 62% 4% 14% 0% 0% 3% 0% 0% Venlo 3% 20% 5% 29% 6% 1% 23% 9% 5% Venray 10% 27% 4% 40% 1% 1% 10% 5% 3%

Midden-Limburg 9% 44% 6% 18% 3% 1% 10% 5% 4% Echt-Susteren 11% 51% 6% 22% 0% 2% 8% 1% 1% Leudal 17% 72% 4% 5% 0% 0% 1% 1% 0% Maasgouw 8% 75% 5% 11% 0% 0% 1% 0% 0% Nederweert 21% 64% 5% 7% 0% 0% 1% 1% 0% Roerdalen 12% 76% 4% 7% 1% 0% 0% 0% 0% Roermond 2% 17% 6% 26% 9% 3% 17% 11% 9% Weert 6% 17% 7% 29% 2% 2% 23% 9% 6%

Zuid-Limburg 6% 26% 4% 27% 6% 2% 15% 10% 5% Beek 12% 57% 3% 12% 7% 0% 5% 2% 2% Brunssum 1% 4% 6% 47% 11% 1% 20% 5% 6% Eijsden-Margraten 17% 69% 3% 10% 0% 0% 0% 0% 0% Gulpen-Wittem 27% 66% 3% 3% 0% 0% 1% 0% 0% Heerlen 1% 6% 2% 37% 9% 3% 25% 11% 5% Kerkrade 1% 13% 3% 39% 5% 2% 22% 13% 3% Landgraaf 5% 27% 9% 38% 2% 0% 10% 7% 3% Maastricht 2% 8% 4% 28% 10% 3% 18% 20% 9% Meerssen 14% 57% 7% 13% 0% 0% 5% 2% 2% Nuth 18% 63% 4% 8% 1% 0% 2% 5% 0% Onderbanken 18% 68% 3% 11% 0% 0% 0% 0% 0% Schinnen 14% 72% 3% 10% 0% 0% 1% 0% 0% Simpelveld 14% 72% 4% 7% 2% 1% 0% 1% 0% Sittard-Geleen 4% 22% 3% 26% 7% 3% 21% 9% 6% Stein 5% 58% 7% 21% 1% 0% 4% 4% 0% Vaals 13% 38% 5% 15% 9% 0% 11% 8% 2% Valkenburg 14% 43% 3% 18% 0% 1% 14% 6% 3% Voerendaal 15% 60% 5% 19% 0% 0% 1% 0% 1%

108

Woonwerelden

Landelijk & Landelijk vrij de & Samen wijk & Stedelijk authentiek & Dorps sociaal & Rustig functioneel & Ruim hoogwaardig Noord-Limburg 10% 8% 9% 26% 19% 27% Beesel 11% 7% 8% 35% 17% 22% Bergen 14% 8% 7% 26% 24% 22% Gennep 13% 11% 4% 26% 21% 25% Horst aan de Maas 15% 9% 5% 30% 17% 24% Mook en Middelaar 13% 6% 6% 28% 23% 25% Peel en Maas 14% 5% 6% 30% 17% 27% Venlo 7% 8% 14% 21% 20% 31% Venray 6% 11% 10% 29% 17% 27%

Midden-Limburg 11% 7% 9% 26% 22% 26% Echt-Susteren 13% 7% 5% 30% 23% 22% Leudal 15% 5% 6% 26% 21% 27% Maasgouw 9% 6% 9% 26% 22% 28% Nederweert 18% 5% 5% 29% 17% 27% Roerdalen 14% 5% 3% 26% 26% 27% Roermond 7% 7% 13% 23% 23% 28% Weert 8% 8% 14% 25% 19% 25%

Zuid-Limburg 9% 8% 12% 24% 21% 27% Beek 10% 4% 5% 30% 18% 32% Brunssum 8% 9% 9% 24% 25% 27% Eijsden-Margraten 13% 7% 5% 25% 21% 29% Gulpen-Wittem 19% 4% 4% 24% 23% 26% Heerlen 8% 9% 11% 24% 23% 25% Kerkrade 9% 13% 12% 25% 18% 24% Landgraaf 8% 7% 9% 24% 25% 27% Maastricht 6% 5% 21% 19% 22% 28% Meerssen 10% 9% 5% 22% 20% 34% Nuth 14% 4% 8% 25% 21% 28% Onderbanken 13% 13% 6% 32% 18% 19% Schinnen 14% 9% 2% 29% 17% 29% Simpelveld 18% 11% 3% 27% 19% 23% Sittard-Geleen 9% 9% 14% 26% 18% 24% Stein 12% 7% 5% 27% 18% 32% Vaals 20% 6% 9% 31% 15% 20% Valkenburg 12% 9% 9% 27% 17% 26% Voerendaal 17% 10% 7% 23% 17% 27%

109

Tevredenheid, imago, verhuisgeneigdheid

% tevreden totale totale tevreden % woonsituatie tevreden % woning huidige tevreden % wijk huidige Imagoscore (intern) Imagoscore (extern) wel % verhuisplannen Noord-Limburg 80% 83% 81% 74 61 14% Beesel 84% 80% 90% 79 61 9% Bergen 80% 85% 78% 72 59 12% Gennep 86% 89% 80% 73 59 11% Horst aan de Maas 88% 87% 89% 79 57 12% Mook en Middelaar 86% 85% 83% 77 61 7% Peel en Maas 84% 85% 87% 78 61 12% Venlo 74% 80% 76% 71 63 13% Venray 77% 81% 81% 73 59 22%

Midden-Limburg 80% 82% 81% 74 63 12% Echt-Susteren 79% 77% 79% 72 61 9% Leudal 82% 86% 83% 75 65 14% Maasgouw 76% 79% 84% 75 63 12% Nederweert 88% 90% 86% 77 65 11% Roerdalen 87% 86% 82% 76 64 11% Roermond 74% 80% 80% 73 60 12% Weert 82% 82% 79% 74 65 15%

Zuid-Limburg 74% 77% 73% 70 59 16% Beek 82% 81% 82% 77 60 13% Brunssum 70% 70% 67% 65 59 12% Eijsden-Margraten 80% 82% 82% 77 61 13% Gulpen-Wittem 82% 90% 84% 76 57 12% Heerlen 68% 72% 63% 64 61 21% Kerkrade 59% 69% 56% 60 63 16% Landgraaf 76% 80% 76% 71 62 8% Maastricht 72% 75% 75% 71 57 21% Meerssen 78% 81% 81% 74 61 15% Nuth 78% 83% 80% 74 58 14% Onderbanken 81% 82% 80% 75 61 18% Schinnen 81% 82% 82% 77 59 18% Simpelveld 81% 81% 82% 76 61 14% Sittard-Geleen 78% 82% 74% 69 58 12% Stein 77% 82% 77% 72 60 12% Vaals 79% 73% 73% 70 64 22% Valkenburg 80% 78% 83% 73 60 15% Voerendaal 91% 91% 93% 81 58 11%

110

Bijlage 4: GIS toelichting / verantwoording

De kaarten in deze rapportage zijn vervaardigd op basis van de ongewogen veldwerkgegevens. Aan de informatie die elke respondent heeft verstrekt is –op basis van postcode en huisnummer– een xy- coördinaat toegekend. Deze stap wordt 'geo-coderen' genoemd. Onderstaande afbeelding toont een voorbeeld van een aantal respondenten, hun locatie en de score van elke respondent op een bepaalde variabele.

Figuur xxx: Stap 1 geo-coderen van respondenten

De volgende stap in het proces is het aanmaken van een raster. De grootte van iedere cel, en daarmee het aantal cellen, is experimenteel vastgesteld op ongeveer 10 bij 10 meter.

Figuur xxx: Stap 2 raster aanmaken

Vervolgens is voor elke cel de waarde van de desbetreffende variabele geschat met behulp van interpolatie technieken. Een tweetal parameters beïnvloedt dit proces:

(1) het maximale aantal waarnemingen waarnaar gekeken wordt bij het bepalen van de waarde; (2) de maximale afstand tot een waarneming die niet als 'veilig' wordt beschouwd voor interpolatie. Voor cellen die verder verwijderd zijn van een gemeten waarde dan deze limiet wordt geen waarde geschat.

In het leefstijlonderzoek is gewerkt met een maximale afstand van in totaal 9 cellen en/of een maximaal aantal waarnemingen van 10. Voor iedere cel wordt het gemiddelde bepaald van de waarnemingen in het gebied om de cel heen (bijvoorbeeld binnen maximaal een matrix van 3 cellen).

111

Figuur xxx: Stap 3 De waarde per cel bepalen

9 8 3

5 8

33/5 = = 6,6

20/3 = 11/2 = = 6,7 = 5,5

De laatste fase bestaat uit het inkleuren van het raster op basis van de (deels berekende) waarden in elke cel. Bij de bepaling van de schalen van de woonsfeerkaarten is gewerkt met gelijke afstanden tussen de waarden. Het aantal percentielen is gezet op 7. Het eerste ‘septiel’ (0-14%) krijgt de meest lichte tint en het laatste ‘septiel’ (86-100%) de meest donkere tint. In het voorbeeld hieronder is gewerkt met vijf tinten (0-20%; 20-40%, etc.).

Figuur xxx: Stap 4 Inkleuren van het raster

Interpretatie van de kaarten Bij het interpreteren van het kaartmateriaal geldt dat hoe donkerder een vlak is, hoe sterker de aanwezigheid van het betreffende aspect, de bovenliggende kleur kan dus andere kleuren overlappen. Bijvoorbeeld hoe dieper rood, hoe meer ontevreden men is over het betreffende gemeten aspect van de woonsituatie.

Er zijn enkele kaarten als composiet opgebouwd. Dit houdt een samenvoeging van meerdere kaarten in. Dit is bijvoorbeeld het geval bij leefstijlen, woonmilieus en samenlevingsvormen. Van enkele individuele kaart zijn alleen de pieken weergegeven. Deze kaarten zijn vervolgens over elkaar heen gelegd. Zo ontstaat een kaart waarbij de meest dominante aspecten in beeld worden gebracht. Let wel: dat betekent niet dat de andere aspecten geen rol spelen. Indien een gedeelte niet ingekleurd wordt en dus wit blijft wil dit zeggen dat in het betreffende gebied geen duidelijke leefstijl c.q. woonmilieu voorkomt.

112

Bijlage 5: Begrippenlijst en definities

Leefstijlen. Deze zijn gebaseerd op de methodiek van SmartAgent onder de naam Brand Strategy Research (BSR). Op basis van associatie-items met betrekking tot waarden, karaktereigenschappen, beroepen, hobbies en huishoudentyperingen wordt een respondent een sociaal-psychologische positionering toegekend. Onderliggende dimensies hiervan betreffen een sociologische duiding (ego versus groep), een psychologische duiding (extravert versus introvert) en een antropologische duiding (normatief versus a-normatief). De respondent wordt op 4 leefstijlen, aangeduid met de kleuren geel, groen, blauw en rood, beoordeeld. De hoogste score wordt als leefstijl van de betreffende respondent aangenomen. De leefstijl is naast koopkracht en levensfase een van de consumentenkenmerken, die woonvoorkeuren en woongedrag beïnvloeden/ verklaren.

Woonmilieu. De locatie van de woning vormt een belangrijk onderdeel van de beleving van het wonen. De locatie heeft betrekking op zaken als de ligging in de stad, de bebouwingstypologie, de aanwezige voorzieningen, de bereikbaarheid en het soort mensen die je daar verwacht. Om een beeld te vormen van hoe mensen naar hun woonlocatie kijken hebben we een vraagstructuur ontwikkeld met een voor bewoners herkenbare typologie van soorten gebieden. In het onderzoek noemen we deze gebieden woonmilieus. De woonmilieusystematiek is gekoppeld aan de methodiek van SmartAgent en wijkt af van de woonmilieus zoals deze zijn gedefinieerd in de woonmonitor Limburg en in de woonmilieukaart van Zuid-Limburg worden gehanteerd. In bijlage 6 is een vertaling te vinden van de verschillende woonmilieutyperingen.

Woonsfeer. Naast het woonmilieu maakt ook de woonsfeer onderdeel uit van de woonomgeving van de woonconsument en is mede bepalend voor de woonbeleving. Om een beeld te vormen van hoe mensen de sfeer van de woonomgeving ervaren hebben we een vraagstructuur ontwikkeld met een 9-tal woonsferen. De woonsfeer indeling is gekoppeld aan de methodiek van SmartAgent.

Woonwereld. Om het beeld van de gewenste woonomgeving nog verder te verduidelijken, maakt SmartAgent ook gebruik van het begrip ‘woonwereld’. Dit begrip komt voort uit een verdere analyse (clustering) op basis van het BSR-profiel, het gewenste woonmilieu, het gewenste woningtype en de gewenste woonsfeer. Een uitgebreidere uitleg over het begrip ‘woonwereld’ is te vinden in Bijlage 1.

Tekorten en overschotten. Op verschillende elementen uit het onderzoek kijken we naar de match tussen vraag en aanbod. Bij vraag kijken we naar de wens vanuit de woonconsument en bij aanbod kijken we naar de huidige beleefde situatie van de woonconsumenten. Wanneer er sprake is van meer vraag dan aanbod dan spreken we van een ‘tekort’, wanneer er meer aanbod dan vraag is dan spreken we van een ‘overschot’. De elementen waar deze analyse op toegepast wordt zijn de woonmilieus en het woningtype. Er wordt geen rekening gehouden met bewegingen in en uit de regio. Ook wordt er geen rekening gehouden met de specifieke omstandigheden op de woningmarkt (crisis, de prijsdaling, de beperkte financierbaarheid, etc.) Het gaat hierbij dus om een relatief ‘tekort’ op een regionale balans.

113

Bijlage 6: Vertaaltabel woonmilieutyperingen

Vertalingen tussen verschillende woonmilieutyperingen

Aangezien er in de provincie Limburg binnen verschillende onderzoeken gebruik wordt gemaakt van verschillende woonmilieutyperingen, is het goed om te weten in hoeverre deze met elkaar overeen komen. Zoals al eerder vermeld, is de woonmilieutypering zoals die gebruikt wordt door SmartAgent afwijkend van andere typeringen. Dat heeft voor een belangrijk deel te maken met het verschil van vaststellen van het woonmilieu. Waar in veel onderzoeken het woonmilieu wordt vastgesteld op basis van beschikbare informatie, wordt in het leefstijlonderzoek het woonmilieu bepaald op basis van de beleving van de bewoner. Hierbij wordt geen hard onderscheid gemaakt op basis van inwoneraantallen; een stadsbewoner kan ook het gevoel hebben dorps te wonen, en bepaalde woonmilieus passen goed bij zowel stad als dorp (bijvoorbeeld de woonwijk met veel laagbouw). We zullen de woonmilieus uit het leefstijlonderzoek vergelijken met de woonmilieus uit de Woonmonitor en de woonmilieus zoals ze worden gehanteerd in Zuid-Limburg.

Vergelijking met woonmilieus E’til Woonmonitor 2013

Voor de woonmilieus uit de Woonmonitor is er een vergelijking gemaakt op basis van postcodes. Hiervoor is voor iedere postcode in het leefstijlonderzoek het daarbij horende woonmilieu vergeleken met het woonmilieu dat de in de Woonmonitor aan die postcode is toegekend. Op basis daarvan is onderstaande tabel gevormd. De percentages geven aan welk aandeel van de bewoners met een bepaald woonmilieu binnen het leefstijlonderzoek, overeenkomt met het woonmilieu uit de Woonmonitor.

Te zien is, dat de woonmilieus duidelijk niet één op één vertaald kunnen worden. De grootste overeenkomst bestaat tussen de twee landelijke milieus; 79% van de inwoners van een landelijk milieu in het leefstijlonderzoek worden ook als landelijk gezien in de woonmonitor. Alle andere overeenkomsten zijn echter kleiner.

Figuur 2 Vertaling tussen woonmilieu typeringen Woonmonitor en Leefstijlonderzoek Leefstijlonderzoek

Woonmonitor Binnenstad stadswijk Levendige stadswijk Rustige stadswijk Luxe hoogbouw veel met Woonwijk laagbouw veel met Woonwijk woonwijk Luxe Dorps Landelijk Stedelijk 50% 51% 54% 51% 61% 36% 20% 5% 2% Centrum stedelijk 36% 26% 8% 15% 10% 3% 3% 0% 0% Groen stedelijk 7% 15% 24% 16% 21% 30% 25% 8% 4% Grotere plaatsen 4% 5% 12% 16% 7% 25% 36% 38% 13% Landelijk 1% 1% 1% 2% 0% 5% 15% 47% 79% Overig 0% 0% 1% 0% 0% 0% 0% 0% 0% Bron: E’til Woonmonitor 2013 in combinatie met het Leefstijlonderzoek 2014 (SmartAgent)

114

Vergelijking met woonmilieus uit Croonen en Companen onderzoek 2014

De typering van de woonmilieus zoals die gebruikt wordt in Zuid-Limburg op basis van het Croonen en Companen onderzoek uit 2014, is terug te lezen in de onderstaande tabel. Van deze woonmilieus was er helaas geen postcodebestand beschikbaar. De vertaaltabel van deze woonmilieus is gebaseerd op de beschrijvingen, die afgezet zijn tegen de beschrijvingen van de woonmilieus in het leefstijlonderzoek. Zoals al eerder te zien was bij de vertaling van de woonmilieus uit de Woonmonitor, zijn de woonmilieus niet één op één op elkaar te leggen. In onderstaande tabel wordt aangegeven tussen welke woonmilieus er raakvlakken zijn, op basis van de beschrijvingen. Hierbij wordt verwacht dat de eerstgenoemde woonmilieus uit het leefstijlonderzoek de meeste overeenkomsten hebben met het woonmilieu uit het Croonen en Companen onderzoek.

Figuur 2 Vertaling tussen woonmilieu typeringen Croonen en Companen en Leefstijlonderzoek Woonsferen Woonmilieus Heeft raakvlakken met woonmilieu uit Woonmilieukaart woonmilieukaart Leefstijlenonderzoek Zuid-limbug Zuid-Limburg Stedelijk Centrum Stedelijk Binnenstad, Levendige stadswijk, Rustige stadswijk, Luxe stadswijk, Woonwijk met veel hoogbouw Stadswijk Rustige Stadswijk, Luxe stadswijk, Woonwijk met veel hoogbouw, Woonwijk met veel laagbouw Landelijk Landelijk Wonen Landelijk, Dorps Dorps Wonen Dorps, Woonmilieu met veel laagbouw, Luxe woonwijk, Landelijk Centrum Kern Binnenstad, Dorps, Woonwijk met veel laagbouw, Luxe woonwijk, Woonwijk met veel hoogbouw Suburbaan Substedelijke kern Binnenstad, Dorps, Luxe woonwijk, Woonwijk met veel laagbouw, Woonwijk met veel hoogbouw Buitenwijk Dorps, Luxe woonwijk, Woonwijk met veel laagbouw, Landelijk, Woonwijk met veel hoogbouw Tuindorp/Mijnkolonie Rustige stadswijk, Luxe stadswijk, Dorps, Luxe woonwijk, Woonwijk met veel laagbouw Ruim Opgezet Wonen Luxe stadswijk, Rustige stadswijk, Luxe woonwijk, Dorps Stadswijk Rustige Stadswijk, Luxe stadswijk, Dorps, Woonwijk met veel laagbouw, Woonwijk met veel hoogbouw Bron: Croonen en Companen onderzoek ‘Woonmilieus in Zuid Limburg’ 2014 in combinatie met het Leefstijlonderzoek 2014 (SmartAgent)

115

Bijlage 7: Bronvermeldingen en geraadpleegde literatuur Geraadpleegde bronnen voor hoofdstuk 9 (Trendanalyse):

Rail (2014). Kompas voor de arbeidsmarkt 2014-2018.

Bas ter Weel, Albert van der Horst en George Gelauff (juni 2010). The Netherlands of 2040.

UWV (2013). Arbeidsmarktprognose 2013-2014, met een doorkijk naar 2018

Provincie Limburg (juli 2013) POL 2014 Hoofdlijnenschets

Frans Schilder en Johan Conijn (juli 2013). Verhuizen in de crisis.

E,til (september 2014). Woonmonitor Limburg 2013. Factsheetboek Limburg, Noord-Limburg, Midden-Limburg en Zuid-Limburg, September 2014

Inspectie der Rijksfinanciën/Bureau Strategische Analyse (augustus 2013). Inkomen en vermogen van ouderen: analyse en beleidsopties, IBO Inkomens- en vermogenspositie en subsidiëring 65+’ers.

De Nederlandsche Bank (december 2014). Economische Ontwikkelingen en Vooruitzichten, nummer 8.

De Nederlandsche Bank (voorjaar 2014). Overzicht Financiële Stabiliteit, nummer 19.

Companen (augustus 2009). Trendanalyse woningmarkt Limburg en schets van de opgave (concept). Inspelen op een verdeeld evenwicht.

Provincie Limburg (juni 2014). Toeristische Trendanalyse Limburg 2013-2014.

Progneff / E,til (2014). Gehanteerde prognoses:

 Huishoudens Limburg 2014-2040: http://prognoses.neimed.nl/tabellenset- documenten?year=66®ion=1&theme=8.  Bevolking Limburg 2014-2020: http://prognoses.neimed.nl/tabellenset- documenten?year=66®ion=1&theme=7.  Woningvoorraadbehoefte Limburg 2014-2020: http://prognoses.neimed.nl/tabellenset- documenten?year=66®ion=-&theme=9.

Geraadpleegde internetsites:

 www.nl2040.nl  www.limburg.nl/pol2014  www.primos.datawonen.nl  www.prognoses.neimed.nl  www.statline.cbs.nl  www.abfresearch.nl

116