'Het Pryeel Van Zeeland' Van Den Broeke, Martin
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
University of Groningen 'Het pryeel van Zeeland' van den Broeke, Martin IMPORTANT NOTE: You are advised to consult the publisher's version (publisher's PDF) if you wish to cite from it. Please check the document version below. Document Version Publisher's PDF, also known as Version of record Publication date: 2016 Link to publication in University of Groningen/UMCG research database Citation for published version (APA): van den Broeke, M. (2016). 'Het pryeel van Zeeland': Buitenplaatsen op Walcheren 1600-1820. Uitgeverij Verloren. Copyright Other than for strictly personal use, it is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), unless the work is under an open content license (like Creative Commons). The publication may also be distributed here under the terms of Article 25fa of the Dutch Copyright Act, indicated by the “Taverne” license. More information can be found on the University of Groningen website: https://www.rug.nl/library/open-access/self-archiving-pure/taverne- amendment. Take-down policy If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim. Downloaded from the University of Groningen/UMCG research database (Pure): http://www.rug.nl/research/portal. For technical reasons the number of authors shown on this cover page is limited to 10 maximum. Download date: 29-09-2021 4 Verfraaiing 1720-1770 4.1 Inleiding In de zomer van 1743 maakte de Amsterdamse tekenaar Cornelis Pronk drie te- keningen van de buitenplaats Rijnsburg bij Oostkapelle. Daarop zijn de voorzijde van het huis te zien, het nieuw gebouwde achterhuis en een bassin in het park. Het buitengoed was in 1732 gekocht door Wilhem van Citters (1685-1758). Hij was chef de famille van wat in de loop van de achttiende eeuw verreweg de machtigste familie in Zeeland zou worden. Leden ervan bekleedden de belangrijkste functies in het gewestelijke bestuur en in de Middelburgse magistraat.1 Rijnsburg heeft een uitstraling die past bij de status en het aanzien van zijn eigenaar: uitgestrekte lanen en doorzichten, een oud huis met een toren en aan de achterzijde een nieuwere aan- bouw. De tekeningen van Pronk, zoals later die van Jan Arends, laten de grandeur zien van de Walcherse buitenplaatsen in de achttiende eeuw. Het hoge aantal buiten- plaatsen in die tijd versterkt nog eens dat beeld.2 In de decennia rond het midden van de achttiende eeuw handhaafden de Walcher- se steden zich als handelssteden. Hoewel Middelburg het bestuurlijke centrum van het gewest was en daardoor een elite kende van bestuurders op zowel stedelijk als gewestelijk en landelijk niveau, drukte de handel het sterkts zijn stempel op de ste- delijke economie. De werkgelegenheid werd grotendeels bepaald door de handels- functie van de stad. Door haar goede handelsnetwerk met steden in het achterland kon Middelburg zich goed handhaven als doorvoerhaven van producten uit Oost en West naar de Zuidelijke Nederlanden.3 De handel op West-Indië deed het zelfs uitstekend in deze periode, mede geholpen door de oprichting van de Middelburg- sche Commercie Compagnie in 1720. Deze richtte zich voornamelijk op Afrikaanse handel en later op transatlantische handel op Zuid-Amerika. Slavenhandel vormde daarvan een onderdeel. Kortstondig speelde de walvisvaart een rol van betekenis.4 Vlissingen profiteerde in deze periode eveneens van de overzeese handel. Deze 1 A.J.C.M. Gabriëls, De heren als dienaren en de dienaar als heer. Het stadhouderlijk stelsel in de tweede helft van de achttiende eeuw, Den Haag 1999, p. 204-205; Paul Brusse en Jeanine Dekker (red.), Geschiedenis van Zee- land deel III 1700-1850, Zwolle 2013, p. 169, 178, 179. 2 Paul Brusse en Jeanine Dekker (red.), Geschiedenis van Zeeland deel III p. 41. 3 Paul Brusse, Gevallen stad. Stedelijke netwerken en het platteland Zeeland 1750-1850, Utrecht 2011, 70-76. 4 Ruud Paesie, Geschiedenis van de MCC. Opkomst, bloei en ondergang, Zutphen 2014. 214 4 Verfraaiing 1720-1770 De achterzijde van het huis Rijnsburg bij Oostkapelle. Tekening door Cornelis Pronk, 1743. nam in de jaren tussen 1750 en 1780 zelfs aanzienlijk toe. Zeeland behield een po- sitie als handelsgewest. Middelburg en Vlissingen bleven de dominante handelsste- den. Tegelijkertijd nam de vraag naar landbouwproducten toe. Als gevolg daarvan steeg de welvaart onder de plattelandsbevolking, vooral op Schouwen-Duiveland en Zuid-Beveland en in Staats-Vlaanderen.5 Desalniettemin bleven op het Wal- cherse platteland bleven de steden domineren. Stedelijke ambachtsheren, grond- eigenaren en niet te vergeten buitenplaatseigenaren maakten daar in feite de dienst uit. De landbouw stond grotendeels in het teken van productie voor de steden of de export markt die via de steden liep.6 In dit hoofdstuk zal ik voor de periode 1720-1770 de factoren onderzoeken die de ontwikkeling en transformatie van de buitenplaatsencultuur op Walcheren be- paalden. Hoe zag het buitenplaatsenlandschap eruit en welke veranderingen zijn er waar te nemen? Daarna wil ik nagaan waar de buitenverblijven vooral voor ge- bruikt werden. Vermaak en profijt neem ik daarbij als uitgangspunt: wat was de verhouding tussen die functies? De volgende twee vragen hebben betrekking op specifieke functies die de buitenplaats kon hebben voor de stedelijke elite: uiting van macht en teken van aanzien. Speelden deze functies eind achttiende eeuw nog 5 Brusse, Gevallen stad p. 67-79, 185-195. 6 Jeanine Dekker, Onderdanig en opstandig. Desurbanisatie en de politieke verhoudingen op het platteland in Zeeland 1750-1850, Utrecht 2011, p. 19-57; Arno Neele, De ontdekking van het Zeeuwse platteland. Culturele verhoudingen tussen stad en platteland in Zeeland 1750-1850, Utrecht 2011, p. 144-147. 4.2 Landschap 215 een rol en zo ja, hoe kwam die tot uiting in het gebruik en in de waardering van de buitenplaats? Tot slot wil ik nagaan hoe die mogelijke functies van buitenplaatsen tot uiting kwamen in de vormgeving ervan. 4.2 Landschap Buitenplaatsen domineerden in het midden van de achttiende eeuw het Walcherse landschap. Ze zijn nauwkeurig afgebeeld op de al eerder genoemde kaart die de gebroe- ders Anthonie en David Willem Coutry Hattinga in 1750 vervaardigden. Deze negen- delige kaart vermeldt alle ‘herenbuitenwoningen en lustplaatsen, met haare huysen, dreven, plantagien etc., benevens de namen derselve, en die der eygenaars’.7 De meeste buitenplaatsen zijn aangeduid met ‘hof’. Ook de namen van de eigenaars staan op de kaart. Brusse concludeert op basis van een vergelijking van de namen op de kaart met het register van de personele quotisatie terecht dat de buitenplaatsen die de Hattinga- kaart noemt, voornamelijk in bezit waren van Middelburgers en dat het daarbij uitslui- tend ging om personen uit de stedelijke elite en de bestuurlijke toplaag. In de aanslag voor het familiegeld werden ze ingedeeld in de hogere categorieën, met inkomens van- af 1.500 gulden. Opmerkelijk genoeg waren er daarentegen ook zeer welgestelde per- sonen die geen buitenplaats bezaten. Brusse geeft aan dat rond 1750 ongeveer 3% van de Middelburgse huishoudens een buitenplaats op het Walcherse platteland bezat.8 Voor een goed begrip van de Hattingakaart moet het volgende in acht worden genomen. Het eerste punt is dat het aantal buitenverblijven op het eiland niet eer- der zo groot was en in dit opzicht kan het midden van de achttiende eeuw als hoog- tepunt gelden van de buitenplaatsencultuur op Walcheren. Het werkelijke aantal hofsteden dat als buitenverblijf werd gebruikt, lag zelfs nog iets hoger dan wat de Hattingakaart aangeeft. Er lagen met name in de stadsrandzone nog enkele hofste- den met ‘herenkamers’, zoals uit het voorgaande bleek en ook op het platteland wa- ren er dergelijke kleine buitenverblijven te vinden. De tweede constatering is dat de vaak grote oppervlakten van de buitenplaatsen niet zonder meer betekenen dat ze alleen maar voor het vermaak dienden. Grote delen ervan waren namelijk ingericht voor de productie van hakhout en opgaande bomen en vervulden daardoor een economische functie. Hier zal ik in de volgende paragraaf nader ingaan. In de derde plaats liet de periode tot het midden van de achttiende eeuw niet al- leen een toename zien in het aantal en in de verfraaiing van de buitenplaatsen maar ook hier en daar in kwantitatief opzicht een neergaande beweging: al voor 1750 werden er buitens afgebroken of kwamen in handen van boeren waarna ze hun functie als buitenverblijf verloren. Dit gold zowel voor de stadsrandzone als voor het platteland. De mogelijke oorzaken daarvoor komen aanstonds aan de orde. 7 Bijlage 4.1. 8 Brusse, Gevallen stad p. 139-142. 216 4 Verfraaiing 1720-1770 4.2.1 Singel Langs de singel vonden in het tweede en derde kwart van de achttiende eeuw enkele verschuivingen plaats in de aard en omvang van de buitenverblijven. In het navol- gende komen eerst de ontwikkelingen rond Middelburg aan de orde en vervolgens die rond Vlissingen. In de loop van de achttiende eeuw nam in de Republiek het recreatieve gebruik van delen van de openbare ruimte binnen de stad toe. Met name de bolwerken trok- ken veel wandelaars, ondanks de militaire functie van deze wallen.9 In Den Haag had het gebied rond de Hofvijver de functie van openbare wandelplaats, waarlangs grote representatieve woonhuizen tot stand kwamen. In de loop van de zeventien- de eeuw was het een van de meest prestigieuze woonlocaties van de Hofstad ge- worden.10 Iets dergelijks vond plaats in Middelburg rond het Molenwater. Dit was een spuibekken dat omstreeks 1550 werd gegraven om de kaaien en havens te schuren en op diepte te houden. Oorspronkelijk lag het buiten de stad, maar bij de stads- uitbreiding van 1593-1598 was het binnen de nieuwe omwalling komen te liggen. Gargon noemt het in zijn Walchersche Arkadia ‘het vermaaklijk Meulwater, dat met schoone huizen en hooge boomen vercierd was’.