0.00 Download Free
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Luning volgens kapitein Bellen In de eerste helft van de 20ste eeuw was de naam van kapitein Hendrik Joseph Bellen onlosmakelijk verbonden met de Veluwse en Drentse heidevelden. Vooral in de alom aanwezige zandverstuivingen en nieuwe ontginningen deed hij zijn belangrijke archeologische ontdekkingen. Als amateurarcheoloog onderhield hij contact met internationaal bekende archeologen als Holwerda in Leiden en Van Giffen in Groningen. Ook was hij medeoprichter van de vereniging Oud Ede. Vooral onder de bevolking was hij een bekende persoonlijkheid; de officiële wetenschap was minder enthousiast. In 1931 werd Bellen overgeplaatst naar Assen. Daar voelde hij zich, in navolging van Picardt en Knappert, steeds meer aangetrokken tot de folklore. Min of meer noodgedwongen verkocht hij in 1933 zijn archeologische vondsten voor een crisisprijs aan het Rijksmuseum Bellen Kapitein Volgens van Oudheden te Leiden. Bellen behoorde tot de medeoprichters van het Ario-Germaans Genootschap. Daarmee schaarde hij zich onder de voorstanders van de oerarische cultuur. Veel van zijn collega’s raakten door de tijdgeest besmet met nationaal socialistische gevoelens, maar Bellen bleef soldaat van Oranje. Een bijkomende bijzonderheid aan hem is dat hij in zijn Drentse periode gaandeweg de archeologie meende te moeten bewijzen door middel van de volgens hem nooit falende folklore. Hij zocht naar de verbinding tussen archeologie en ‘de waarheid’ van sprookjes en legenden. Als folklorist voelde Bellen zich thuis onder spiritualisten en hield hij zich bezig met Heilige Lijnen en ziekteverwekkende Aardstralen. Zijn met behulp van de wichelroede verkregen spectaculaire archeologische ontdekkingen haalden menigmaal de landelijke pers. Steeds weer gaf Bellen antwoord op onmogelijke vragen en voelde zich daarbij niet gehinderd door wetenschappers die er een andere mening op na hielden. Al doende werd hij een vreemde en bijzonder interessante eend in de bijt onder de Nederlandse prehistorische amateur-archeologen. volgens Henk M. Luning (1935) is amateurhistoricus en schrijft regelmatig over Drentse historische onderwerpen in de uitgave Ons Waardeel van de Drentse Historische Vereniging, de Nieuwe Drentse Volksalmanak kapitein Bellen en in de Asser Historische Reeks. Van zijn hand verschenen ondermeer Geschiedenis van de kerk te archeologie, folklore en wichelarij Noordlaren (1977) en De buitenplaatsen Meerlust, Bloemert, Meerwijk, van bisschoppelijk tafelgoed tot op de Veluwe en in Drenthe recreatieoord (1980). In samenwerking met provinciaal archeoloog Wijnand van der Sanden kwam in 2009 Over Galg en Rad, executieplaatsen in Drenthe tot stand. In 2006 werd hem de DHV-prijs voor Henk M. Luning de Drentse geschiedenis toegekend. Sidestone ISBNSidestone 978-90-8890-137-9 Press ISBN: 978-90-8890-137-9 Bestelnummer: SSP132930001 Artikelnummer: SSP132930001 9 789088 901379 This is an Open Access publication. Visit our website for more OA publication, to read any of our books for free online, or to buy them in print or PDF. www.sidestone.com Check out some of our latest publications: volgens kapitein Bellen Sidestone Press volgens kapitein Bellen archeologie, folklore en wichelarij op de Veluwe en in Drenthe Henk M. Luning © 2013 H.M. Luning Uitgegeven door Sidestone Press, Leiden www.sidestone.com Sidestone bestelnummer: SSP132930001 ISBN 978-90-8890-138-6 Vormgeving omslag: K. Wentink, Sidestone Press Vormgeving binnenwerk: P.C. van Woerdekom / F. Stevens, Sidestone Press Omslagfoto: Achtergrond: Olha Rohulya | Dreamstime.com; Objecten: collectie Rijksmuseum van Oudheden, Leiden / foto: K. Wentink Inhoudsopgave Ten geleide vii Voorwoord xi 1 Ontwikkeling tot amateurarcheoloog 1 1.1 Bellens jonge jaren 1 1.2 Kennismaking met de archeologie 4 1.3 Een opkomende ster? 15 1.4 Bellens verslag aan Van Giffen 23 2 Waar ik zocht wordt nooit meer iets gevonden 25 2.2 Excursie 1927 28 2.3 Reemst en Honslog 30 2.4 Bellens agenda’s 32 3 Aangeraakt door de folklore 37 3.1 Overplaatsing en verkoop collectie 37 3.2 Bezoek aan collega’s 41 3.3 Oog voor landschap en folklore 44 3.4 De waarheid van sprookjes? 46 4 In hoger sferen 53 4.1 Ario-Germaans Genootschap 53 4.2 Blik op de Veluwe: schedeloffers aan aardgodheden 56 4.3 Naamkunde van de koude grond 61 4.4 Eigen Volk 63 5 Goropisme? 69 5.1 De Asser kei 69 5.2 Voorhistorische put in Witten 70 5.3 Cultusplek in Witten? 72 5.4 Oorijzerdiscussie 76 6 Bovennatuurlijke machten 79 6.1 Germaanse burcht in Taarlo? 79 6.2 De Klaassteen bij Nijlande 82 6.3 Paardenplaatsnamen Amen, Ekehaar en Eleveld 85 7 Poelen van verderf 87 7.1 Veenlijken 87 7.2 Hunebedden, moerassen en stromend water 90 7.3 De groene weg 96 7.4 Heilige(n)weg, Koningsweg en Hessenweg 97 8 Geheimen van de gevorkte stok 99 8.1 De Wichelroede 99 8.2 De ontdekking van Maria in Campis 102 8.3 Klooster in Witten? 109 8.4 Omgeving Appelscha 114 8.5 Kiekewied en de gevolgen 114 9 Wachter aan de drempel 121 9.1 Voor- en tegenstanders 121 9.2 Spaans kerkhof Veenhuizen 123 9.3 Noormannenpoortjes en een hand 125 10 In de schaduw van de wetenschap 131 10.1 Mobilisatie en oorlog 131 10.2 De kerk van Vries 133 10.3 Spiritualisten 137 10.4 Aardstralen en het voorkomen van onheil 139 11 Naar een eenzaam einde 145 Bibliografie 151 Over de auteur 157 Index 159 Ten geleide Met zijn versleten soldatenjas en pet was Kapitein Bellen ongetwijfeld een mar- kante verschijning in de stuifvlakten en bossen van de Veluwe. Vanuit zijn thuis- basis Ede, waar hij bij het 22e regiment infanterie was ingedeeld, vormde het om- ringende land niet alleen zijn oefenterrein, maar vooral ook de broedplaats voor zijn eerste passie: de archeologie. Tussen 1923 en 1931 legt Bellen er een verza- meling aan met, veelal prehistorische, vondsten die nog steeds een kernonderdeel vormen van de collectie van het Rijksmuseum van Oudheden. Vooral zijn in- drukwekkende vondsten uit het Laat-Neolithicum van de enkelgraf- en klokbeker- cultuur zijn opmerkelijk. Bijzonder is tevens dat Bellen als amateur ook documenteert waar hij zaken vindt (zijn beroemde agenda’s), erover filosofeert en correspondeert. Zo iemand wordt opgemerkt, niet alleen als lokale paradijsvogel, maar ook als regionale bron van informatie, als kenner van de streek. Al snel waren er dan ook contacten met zowel professor en directeur J.H. Holwerda van het RMO als professor Van Giffen van het Groningse Biologisch en Archeologisch instituut (BAI). Keer op keer weet Bellen beide mannen, elkaars rivalen nota bene, te boeien en meerdere malen bezoeken ze zijn collectie of gaan met hem mee het veld in. De relatie met Van Giffen was een tijdlang zelfs zeer amicaal en ook in Leiden was er waardering. Een aantal van zijn ontdekkingen leidden tevens tot opgravingen en toen zijn collectie in 1935 verkocht kon worden bleek het RMO gelukkig een goede bestemming. Toch zijn er ook andere geluiden. Bellen documenteerde te summier en er gaan geruchten dat hij vaak meer op jacht was naar vondsten dan dat hij verantwoor- delijke archeologie bedreef. Daar komt bij dat, na zijn overplaatsing naar Assen en de verkoop van zijn collectie, de kapitein zich meer en meer richtte op zijn andere hobby, de folklore. Door zijn fascinatie voor volksverhalen, sagen, aardstralen en leylijnen, kwam hij in zijn zelfgesponnen web van alternatieve duiding en ver- klaringen steeds verder af te staan van een archeologische en wetenschappelijke realiteit. Dat dreef hem weg uit het blikveld van de universiteiten en musea, maar meer en meer in de armen van de lokale media en de pers die gretig ingingen op de sensatie die gepaard gaat met het onverklaarbare. Uiteindelijk leidde dit ook tot een pijnlijk conflict met Van Giffen over de resultaten van opgravingen bij een aantal Drentse kloosters. Spreekwoordelijk verruilde Bellen dus de schop voor de wichelroede. Daarmee kwam geen eind aan zijn archeologische of oudheidkun- dige interesse, maar werd deze meer en meer doordesemd met suggestie en volks- geloof. In 1931 bericht Bellen al aan Van Giffen: ‘Ge ziet, ik ben verschoven naar de folklore’. Het zou nu makkelijk zijn de latere houding en keuzes van Kapitein Bellen af te doen als een dwaling van iemand die op steeds minder wetenschappelijke wijze de oudheid bestudeert. Dit boek gaat echter niet over de archeologische vakkennis van een amateurarcheoloog uit de eerste helft van de vorige eeuw. Het gaat evenmin over de relevantie van zijn verzameling, al staat die voor een groot deel buiten kijf. Dit boek gaat over de enthousiaste onderzoeker en verzamelaar, ten geleide vii die vanuit een passie voor het verleden in de meest brede zin zijn interesse in de praktijk brengt. In die optiek is het juist de combinatie van archeologie en folklore en van opgraving en wichelarij die van de persoon Bellen een regionaal fenomeen maakte dat al vroeg opgemerkt werd. Die ongeremde passie zorgde ervoor dat hij een waardevolle archeologische verzameling aanlegde en ook wilde begrijpen wat hij in het veld tegenkwam en hoe dat met elkaar samenhing. Daarbij schroomde hij niet over de grenzen van disciplines heen te kijken. Door zijn enthousiasme kwam Bellen al gauw in aanraking met dé Nederlandse archeologen uit die tijd, Holwerda en Van Giffen. Beiden wist hij voor zijn werk te boeien, misschien ook wel voor zijn karretje te spannen en gedurende een lan- ge tijd werd er vaak samengewerkt. Dat Bellen zijn collectie verkoopt aan het Rijkmuseum van Oudheden kan gezien worden als teken van erkenning, maar misschien nog wel meer het verzoek van Holwerda uit 1927 of Bellen correspon- dent van het RMO wil worden. Dit door het museum in de 19e eeuw opgezette systeem was bij uitstek de manier om als nationale instelling zicht te houden op wat er in de verschillende provincies gebeurde. De correspondenten waren stuk voor stuk enthousiastelingen die vondsten meldden en informatie doorspeelden waardoor zaken beschermd of onderzocht konden worden.