Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Masterproef Taal- en Letterkunde Master Nederlands

De representatie van de heroïsche mannelijkheid bij Karel Van Wijnendaele

Matthias Vangenechten

Promotor: Prof. Kris Humbeeck Assessor: Valerie Rousseau

Universiteit Antwerpen Academiejaar 2013-2014 Niet-wielrenners. De leegheid van die levens schokt me. – Tim Krabbé, De Renner.

Ondergetekende, Matthias Vangenechten, student Taal- & Letterkunde Master Nederlands verklaart dat deze scriptie volledig oorspronkelijk is en uitsluitend door hemzelf geschreven is. Bij alle informatie en ideeën ontleend aan andere bronnen, heeft ondergetekende expliciet en in detail verwezen naar de vindplaatsen.

Antwerpen, 23 mei 2014

1

Dankwoord Omdat het schrijven van deze thesis niet aanvoelde als een beproeving, zal ik een verhaaltje moeten opdissen waardoor het wel klinkt alsof het een ontbering was, alsof ik hemel en aarde heb moeten bewegen om dit helse karwei tot een goed einde te brengen zodoende ik overladen kan worden met lauweren en kransen en mijn doorzettingsvermogen en wilskracht – Koarle zou het graag lezen – teneinde dit heroïsche exploot tot een goed einde te brengen, kunnen verheerlijkt worden. Schrijven over wielrennen voelt immers nooit als een beproeving aan, maar is een voorrecht waar veel te weinig van gebruik wordt gemaakt, zeker in academische kringen.

Daarom: een thesis schrijven, een ware beproeving. Bloed, zweet en tranen heeft dit helse karwei gekost. Constant à bloc zitten, maar toch door de pijngrens gaan. De verzuring in lijf en leden negeren voor die 50 woorden extra. Dat ik toch aan meer dan 30.000 woorden ben geraakt, mag kortom een wonder heten. U gelooft me niet? Een thesis schrijven hangt immers af van zo veel factoren die een mens nauwelijks of niet in de hand heeft. Hierna volgt het bewijs.

Graag wil ik die ene spookfietser bedanken - die zich niet alleen voortschreed op het fietspad aan de verkeerde kant van de baan, maar ook nog eens aan de verkeerde kant van dat fietspad - dat hij me bijna heeft omvergereden en niet helemaal, waardoor ik die namiddag rustig thuis aan mijn thesis kon werken. Dat waren toch zo’n 750 woorden winst.

Wie ik zeker ook moet bedanken is mijn niet bestaande vriendin, die me bijgevolg nooit heeft kunnen lastigvallen. Volgens ramingen van een door mezelf in het leven geroepen planbureau heeft dit gegeven me toch 2500 woorden winst opgeleverd.

Voorts dank ik mezelf, voor het feit dat ik mezelf tijdens het schrijven niet op de proef heb gesteld door Nalu te drinken, Radio 2 op te zetten of door boeken van Pieter Aspe te lezen. Dit alles leverde toch zo’n 3250 woorden rendement op.

Wie ik zeker ook niet mag vergeten te roemen, zijn Marthe en Naomi. Zij hebben geheel op eigen risico hun kritische blik laten glijden over mijn masterproef. Terwijl ze dat deden, kon ik met een gerust hart de laatste oneffenheden in mijn thesis gladvijlen. Behalve de niet in

2 aantal woorden uit te drukken gemoedsrust leverde me dat toch ook weer de tijd op om zo’n 2000 woorden neer te schrijven.

Nog wens ik mezelf te roemen vanwege het feit dat ik mijn carrière als beoogd schrijver van een wielerboek voor onbepaalde duur heb uitgesteld. Die beslissing viel niet toevallig ergens in het midden van januari toen ik merkte dat ik op 23 mei een deadline had. Edoch weer extra tijd om zo’n slordige 4000 woorden neer te pennen.

Ook wil ik de organisatoren van Milaan-San Remo, de Ronde van Vlaanderen, Parijs-Roubaix en Luik-Bastenaken-Luik bedanken. Dat hun koers maar één dag duurt en geen drie. Al zou het voor mijn planning beter zijn uitgekomen, mocht de Giro d’Italia dit jaar op een woensdag zijn verreden. Ruw geschat zijn dit toch wederom 2500 woorden winst.

Ook mijn ouders dien ik te bedanken, omdat zij wonen in hét boerengat dat tijdens de kantooruren al is aangesloten op het elektriciteitsnet. Zelfs internet is er sporadisch aanwezig. Dat heeft de ontwikkeling van mijn thesis zeker positief bevorderd. Naar schatting heeft me dit toch zo’n 3500 woorden opgeleverd.

Oh ja, alvorens hem te vergeten, dien ik mijn promotor prof Kris Humbeeck te prijzen. Dat hij me met alle risico’s van dien heeft losgelaten op een onderwerp over wielrennen, verdient eeuwig tonnen respect. Over wielrennen schrijven gaat veel makkelijker dan over de invloed van de kwantumfysica in het werk van Louis Paul Boon, zeker voor een bescheiden studentje Taal-en Letterkunde als deze. Daarenboven wees hij me erop dat zinnen een werkwoord verdienen of ik moest zoals Hugo Camps door het leven willen gaan als handelaar in verbaal gehakt stro. Op het uitlezen van een thriller van Pol Van Den Driessche na, is dat toch wel het allerlaatste wat een gezond mens in zijn leven wil bereiken. Dit alles opgeteld heeft toch ook weer zo’n 5000 woorden winst opgeleverd.

Beter een goede buur dan tien verre vrienden. Zeker als die goede buur op Twitter zit en fluks reageert toen ik op zoek was naar Slipstroom, een editie van De Muur, en hij me erop attent maakte dit werk in zijn bezit te hebben. Die uitgespaarde zoektocht heeft er toch voor gezorgd 1500 woorden te kunnen schrijven die ik anders ten gevolge van een ellenlange zoektocht niet zou geschreven hebben.

3

Graag wil ik ook de politiek bedanken. Om de verkiezingen op 25 mei te organiseren en niet op 18 mei. Afhankelijk van het feit of ik al dan niet bijzitter zou moeten spelen, loopt dit toch op tot 1500 geschreven woorden die anders nooit op papier stonden.

Sociale media. Omdat … Nee laat maar.

Een woord van dank jegens Karel Van Wijnendaele is ook op zijn plaats. Dat hij meer dan 70 jaar geleden de moeite deed om Het rijke Vlaamsche wielerleven te schrijven opdat ik anno 2014 een thesis zou kunnen schrijven over Het rijke Vlaamsche wielerleven. Zonder dit werk zou dat allicht veel moeizamer zijn verlopen. Grofweg geschat goed voor 4000 woorden winst.

Zoals u kan zien, beste lezer, maken allemaal kleintjes één groot. Wie tot slot ook dient bedankt te worden is de uitvinder van het dankwoord. Weeral 900 woorden die anders nooit zouden geschreven zijn.

4

Inhoudstafel 0. Dankwoord………………………………………………………..…………………………2 1. Inleiding…………………………………………………………….……………………….6 2. Wielrennen in literatuur……………………………………………………………………14 3. Karel Van Wijnendaele…………………………………………………………………….24 3.1 Levensloop………………………………………………………………………..25 3.2 Van Wijnendaele, Conscience en Rodenbach…………………………………….29 3.3 De flandrien……………………………………………………….....……………32 4. Theoretisch kader: heroïsche mannelijkheid……………………………………………….38 4.1 Mannelijkheid als politiek middel……………………………………………..….38 4.2 Het mannelijk schoonheidsideaal………………………………………………....41 4.3 Mussolini en sport……………………………………………………………..….42 4.4 De 4e Musketier………………………………...…………………………………47 5. Heroïsche mannelijkheid in Het rijke Vlaamsche wielerleven…………………………….50 5.1 Het rijke Vlaamsche wielerleven……………………………...……………………50 5.1.1 West-Vlaanderen boven!...... …………………………………………51 5.1.2 Cyriel, De Leeuw van Vlaanderen……………………………………...54 5.1.3 Het Vlaamse ras……………………………………...………………….56 5.1.4 Arm Vlaanderen…………………………………………………….…..59 5.1.5 Frans antibeeld………………………………...……………………….60 5.2 De Renner…………………………………………………………………………64 5.3 Synthese…………………………………………………………………………..69 6. Epiloog: boksen en literatuur…………………………………………………………...….73 6.1 Boksen als ideologie……………………………………………...……………….73 6.2 Vergeten bokser: Karel Sys………………………….……………………………75 6.3 Besluit…………………….……………………………………………………….83 7. Bibliografie………………………………………………………………………………...86 8. Bijlagen: Merckxboeken..……………………………………………………………...... 93

5

In duizelingwekkende run gaat het naar de finaal. Hij heeft geen tijd om u t’ herkennen, te begroeten, stille gestalten, die hem toewuiven op deze zegetocht… – Frank Van den Wijngaert, De run naar de eeuwige finaal.

1. Inleiding Deze inleiding kan best opgevat worden als een persoonlijke wielerbelijdenis. Als een manier waarop één iemand naar het wielrennen kijkt. Maar eigenlijk leest u deze inleiding vooral hoe u dat zelf wil. Zoals wielrennen door elkeen onder ons op een andere manier wordt gelezen. Wij, toeschouwers kijken niet naar koers, maar lezen ze. Maar ook de renners doen dat. De uitdrukking ‘de koers kunnen lezen’ is niet uit het niets gegrepen. De renner die het best de koers leest, kan met slechte benen alsnog prijs rijden. Een renner in blakende vorm maar onbekwaam om een koers te lezen, blijft beter thuis want is bij voorbaat verloren. De wielersport is een complexe roman met een dergelijke gelaagdheid dat één juiste lectuur niet bestaat. Dit valt het best te illustreren aan de hand van een voormalig zevenvoudig Tourwinnaar. Zijn dopingbekentenis heeft de gemoederen meer dan beroerd. Voor de ene was Lance Armstrong een ordinaire bedrieger, voor een andere deed hij niet meer dan wat de rest deed, nog een ander keek watertandend uit naar de cascade aan dopingbekentenissen die zouden volgen. En voor nog een andere groep mensen bleef hij gewoon de held die hij was, de zware bewijslast tegen hem ten spijt. Is deze laatste groep dan fout? Mag Lance Armstrong dan geen held meer zijn voor mensen die kracht en hoop hebben geput uit zijn levensverhaal? Mag hij voor die vele kankerpatiënten die zich met de Texaan verwant voelden geen lichtbaken meer blijven? Mogen deze mensen hem dan niet meer als held aanschouwen? De hoop die hij heeft gegeven stijgt boven het gegeven van zijn bedrog uit. De maatschappelijke relevantie van sport komt hier duidelijk naar voren, sport is meer dan een competitie waar slechts de resultaten prevaleren. Het ongeloofbare mag geloofd worden in sport, zoals mensen zich mogen vastklampen aan religie of zoals mensen bij het lezen van een roman zich inleven in het verhaal alsof het de werkelijkheid is.

Ieder leest wielrennen zoals hij zelf wil, maar stoppen met lezen is geen optie. Doping ligt zogezegd mee aan de bron van de crisis in het wielrennen. Eigenlijk is dit niet meer dan een gebrek aan creativiteit van sponsors om in tijden van economische crisis een excuus te verzinnen om niet te investeren in de wielersport. Mensen die geen wielrennen meer volgen vanwege allerhande dopingaffaires, hebben het toch niet goed begrepen. Ten eerste wordt hen

6 ten stelligste aangeraden om het dopingrapport van de Franse Senaat dat afgelopen zomer is verschenen eens te lezen. Doping is een niet te ontkennen gegeven, niet alleen in wielrennen, maar in de sport in het algemeen. Van voetbal over atletiek, tot tennis en wushu godbetert. Net zoals doping inherent is aan de wielersport, is de strijd tegen dit bedrog dat ook. Met als grootste probleem dat dopingcontroles allesbehalve waterdicht zijn, ze vormen meer een afschrikmiddel om excessen zoals die in de tweede helft van de voorbije eeuw tegen te gaan. Een middel om de hoofdrolspelers in de roman ‘wielrennen’ te behoeden van een gewisse dopingdood. Vroeger had je slechts de klassieke dopingtest door middel van een urineplas of een bloedstaal, nu kan er met behulp van een bloedpaspoort op langere termijn worden gekeken of een renner zijn bloedwaarden niet te hard fluctueren. Dat laatste kan wijzen op het gebruik van bloeddoping of epo. Dopinggebruik en de strijd er tegen kan perfect vergeleken worden met automobilisten die te snel rijden. Van diegene die te snel rijden, zal slechts een kleine minderheid gepakt worden. Vroeger konden snelheidsduivels slechts worden gepakt door flitspalen, het equivalent voor een gewone dopingplas. Nu is er trajectcontrole, het bloedpaspoort voor de bestuurders van een wagen. Maar toch blijft gelden dat een dopingvrije sport een illusie is, net zoals een wereld zonder bedrog en wetsovertredingen een al even grote illusie is.

Een belangrijker punt waarom mensen die het wielrennen afvallen vanwege de dopingproblematiek het noorden kwijt zijn, is het feit dat doping zelf een bron aan verhalen is. Het vormt mee de essentie van de wielersport, wielrennen als metafoor van het leven. In de eerste plaats wordt dan spontaan gedacht aan de tragische dood van Tom Simpson op de flanken van de Mont Ventoux in de Tour van 1967. Een cocktail van een zware inspanning, een verzengde hitte en allerhande verboden middelen werd hem fataal. Naast tragiek zorgt doping ook voor een pak anekdotiek. De ‘Peer van Pollentier’ in de Tour van 1978 bijvoorbeeld. Michel Pollentier trachtte na zijn ritoverwinning op Alpe d’Huez met een ‘peer’ onder zijn oksel zuivere urine af te leveren. Dat mislukte evenwel. De arme man wordt hiermee tot vandaag nog steeds vereenzelvigd. Dat hij ooit de Giro d’Italia en de Ronde van Vlaanderen heeft gewonnen, weet nog slechts een verdwaalde enkeling. Of denken we maar aan de Savona-affaire in de Giro d’Italia van 1969. De tranen van een ontroostbare Eddy Merckx die uit de Giro moest stappen wegens een positieve dopingplas en zijn onschuld uitweende en uitschreeuwde. Wielerminnend België stond in rep en roer. Door bemiddeling van hogerhand mocht hij toch nog aan de Tour starten dat jaar. Hij zou daar aan het woord ‘hegemonie’ een nieuwe dimensie geven. En dan nog gezwegen van de eerste dopingarts aller

7 tijden, Choppy Warburton, die zijn renners prepareerde met mysterieuze mengsels. Hij was meer vedette dan de renners zelf tot Arthur Linton, één van zijn poulains, in 1896 Bordeaux- Parijs won en kort nadien onder mysterieuze omstandigheden stierf. Hij zou de geschiedenis ingaan als eerste dopingdode in het wielrennen. Iets wat prachtig beschreven is in de Fiets van Lautrec (2013) van Jan Boesman. Omdat perfectie niet bestaat, het quasi-perfecte wielerboek. Zonder doping zou er van dit verhaal nooit sprake geweest zijn. Wat een gemis!

Doping wordt zoals hierboven beschreven na een tijdje ook geromantiseerd. Bij elk dopinggeval daalt er een soort van misprijzen, teleurstelling en hypocriete onwetendheid over het wielerwereldje neer. Elk kleinste positieve signaal zorgt ervoor dat de wielerliefhebber zichzelf, naïef als hij vaak is, opzadelt met de gedachte dat de wielersport op dat moment schoner is dan vroeger. Dat maakt de wielerliefhebber zichzelf graag wijs om te kunnen verantwoorden waarom hij op een druilerige weekenddag in het voorjaar een hele namiddag op de bank ligt te kijken naar een peloton renners dat zich omhoog hijst op één van de weinige heuvels die Vlaanderen rijk is. En als er dan toch nog eens een oude Italiaan of een Oostblokker betrapt wordt, zien we onze opvatting bevestigd dat doping vooral elders een probleem is en dat ‘onze’ renners er de dupe van zijn. Toch blijven er veel zaken waarbij vraagtekens kunnen geplaatst worden. Wat volgt zijn enkele sceptische bemerkingen. Waarom wordt er in sommige wielerwedstrijden nu sneller gefietst dan in de jaren ’90, het zogenaamde epotijdperk, en in het eerste decennium van deze eeuw? Hoe kan het dat in 2011 werkelijk alles won en hij de voorbije twee seizoenen nog slechts het niveau haalde van zijn beginjaren bij de profs? Of hoe kan het zijn dat diens toenmalige ploegmaat Jelle Vanendert in 2011 een rit met aankomst op Plateau de Beille won zonder deel uit te maken van een vroege vlucht die te veel vrijgeleide kreeg van het peloton? De koers wordt zuiverder, want een landgenoot wint een bergrit. De kortzichtige teneur van toen samengevat. En hoe kan het in godsnaam dat de 41-jarige Chris Horner, een Amerikaan geboren in hetzelfde jaar als Armstrong en tevens de oudste renner die ooit een grote ronde heeft weten uit te rijden, een grote ronde kan winnen zonder dat het bloedpaspoort hem aan de galg praat? Tijdens de Festina-Tour in 1998 heeft ironisch genoeg ook niemand positief getest op epo. Dit is de situatie anno 2014. Wees dus niet te snel met het in de mond nemen van termen als ‘het nieuwe wielrennen’. Al meer dan twintig jaar vertelt dat slechts een kleine minderheid aan het verboden spul zit, renners die betrapt worden verklaren altijd op eigen houtje te handelen en ze gebruikten uiteraard slechts eenmalig doping of aan het eind van hun carrière. Sommige dingen zullen nooit veranderen.

8

Ondanks deze ontnuchterende woorden zal doping de heroïek in het wielrennen niet doden. Vals spel hoort er nu eenmaal bij zonder het te willen goedpraten en in één adem moet dan vermeld worden dat de soms erg kostelijke strijd tegen dit vals spel er minstens even hard bij hoort. Het vrijgeven van doping is de deur openzetten voor cowboytoestanden zoals in de jaren ’90. Daar is niemand gebaat bij, de renners en hun gezondheid niet in het minst. En wie associeert Fausto Coppi en Charly Gaul nu nog met amfetamines? Charles de Gaulle kon het zelfs niet schelen dat Jacques Anquetil zich te goed deed aan doping. ‘Doping? Welke doping? Heeft hij de Marseillaise wel of niet laten spelen in het buitenland?’ klonk het uit de Franse president zijn mond. Naar wielrennen kijken en naar sport tout court is willen bedrogen worden. Tijdgeesten veranderen. Wie weet hoe we over twintig jaar naar Lance Armstrong zullen kijken? Zal zijn verhaal, dat van het slachtoffer dat kanker overwon en zeven keer de Tour won, overleven of dat van Armstrong als ordinaire bedrieger? Het charisma dat de man uitstraalt gecombineerd met het gevoel van schaamte dat bij velen leeft om bedrogen te worden, zal Armstrong doen overleven. Wielrennen is als godsdienst, het ongeloofbare wordt geloofd. De Texaan is een soort Reynaert de Vos, een schalkse schurk die de rest te grazen neemt, wat bij velen toch nog sympathie opwekt. Hij bedriegt er op los door andere incompetente en machtswellustige heerschappen op hun kwetsbare punten aan te pakken en zo in hun hemd te zetten. Armstrong deed wat anderen deden, weliswaar op een veel professionelere en doortraptere manier. Daarom dat het van de UCI, de internationale Wielerunie en een organisatie die in alles uitblinkt behalve uitblinken, een zeer domme maatregel is geweest om Armstrongs zeven Tourzeges af te nemen. De dopinggeschiedenis uit het wielrennen willen schrappen, is hetzelfde als een paar ledematen bij iemand willen wegnemen.

Om goed te beseffen dat doping de heroïek niet doodt, moet er maar eens gekeken worden naar José Maria Jiménez, Frank Vandenbroucke en Marco Pantani. Dat zijn nu helden, weliswaar hebben zij alle drie veel te vroeg de pijp aan Maarten gegeven. Zware dopinggebruikers die nu slachtoffers zijn geworden, hoewel het geen doetjes waren en ze hun grootste successen hebben gekend door zich goed te prepareren. Desondanks kennen zij nu een godenstatus, doping heeft hun mythe niet verwoest. Dat zij als wielrenner zijn gestorven, overstijgt hun dopinggebruik. Een wielrenner moet twee keer sterven: de eerste keer wanneer hij zijn sportcarrière beëindigt en wanneer hij dus rijp is om in de vergetelheid te geraken en een tweede keer aan het eind van zijn leven. Wanneer bij een renner deze twee fases

9 samenvallen, ontstaat er een soort van sacrale verering jegens de gestorven renner in kwestie, wat de doodsoorzaak ook is. José Maria Jiménez was een Spaanse berggeit, een zoveelste Spaans godenkind dat de zou winnen. Hij belandde al tijdens zijn carrière in de psychiatrie en overleed aldaar op 32-jarige leeftijd ten gevolge van een hartstilstand. Marco Pantani en Frank Vandenbroucke hoeven minder voorgesteld worden. Pantani overleed op Valentijnsdag 2004 aan een overdosis pillen. Hij was een kind van de jaren ’90: de tol van de roem, het niet willen ontgoochelen en het overmatige dopinggebruik werden hem fataal. Hetzelfde geldt voor ‘Golden Boy’ VDB, over wie alleen nog in lyrische bewoordingen wordt gesproken. Er worden liederen over hem gemaakt en de Vlaamse auteur Dimitri Verhulst heeft zelfs een roman, Monoloog van iemand die het gewoon werd tegen zichzelf te praten (2011), aan hem gewijd. Als er romans over je worden geschreven, hoe dun ze ook zijn, dan heb je als wielrenner wel iets losgeweekt.

Maar hoe lees ik wielrennen nu? En waarom de keuze voor een onderwerp met betrekking tot de wielersport voor het schrijven van een masterproef in de faculteit Taal- en Letterkunde? Wielrennen is een rode draad in mijn leven. Het eerste beeld dat ik me kan herinneren, is hoe ik als vierjarig ukkie naar de Tour de France zat te kijken naar hoe Bjarne Riis in zijn magentaroze Telekompakje met bloed zo dik als confituur de rest van het gedopeerde peloton degradeerde. Ondanks deze lichtelijk traumatische ervaring waarvan enige gevolgen nog tot vandaag merkbaar zijn, heeft de wielermicrobe me daarna nooit nog losgelaten. En door de aanhoudende dopingverhalen nadien heb ik een soort vorm van realisme aangekweekt. Een dergelijke attitude doodt de magie van het wielrennen niet, wat sommigen romantici, althans zo noemen ze zichzelf, ook moge beweren. Enige vorm van realisme is nodig om niet steeds koud gepakt te worden wanneer een renner positief test. Het is niet meer dan een beroepsfout waarvoor ie dient gestraft te worden. De sensatiezucht in de media bij een dopinggeval, gaande van een topper tot een vierderangscoureur die nog nooit een platte prijs heeft gereden, creëert de perceptie dat het wielrennen met een dopingprobleem zit. Gezien het feit dat de wielersport de meest gecontroleerde sport is en relatief gezien er niet bovenuit steekt qua aantal dopinggevallen moet er eerder gesproken worden over een imago- en perceptieprobleem. Ook laaien bij publiek en volgers de emoties veel hoger op dan in andere sporten wanneer er ‘weer al eens’ een renner op doping betrapt wordt. Het gaat zelfs zover dat renners, ja zelfs wielerjournalisten, alle stront over zich heen krijgen van grove verwensingen tot doodsbedreigingen, omdat ze zich inlieten met doping of in het geval van

10 de wielerjournalist, dat hij niet zag dat renners doping gebruikten of dat verzwegen zou hebben en mee participeerde aan de omerta binnen het peloton.

Met enig wielerrealisme verval je veel moeilijker in dergelijke extreme denkbeelden, wat niet wil zeggen dat er nooit een zekere ontgoocheling is wanneer deze of gene renner tegen de lamp loopt of zich gewoonweg op andere vlakken onsportief heeft gedragen. Ook idolatrie is nooit echt aan mij besteed geweest, het maakt blind en doet op een verengde manier naar koers kijken. Ik koesterde lange tijd een zekere bewondering voor Philippe Gilbert, vooral omdat die op lastige terreinen waar landgenoten steevast werden weggereden meer dan zijn mannetje stond. Koersen als Luik-Bastenaken-Luik, de of de Ronde van Lombardije werden in mijn prille jeugd altijd gedomineerd door vliegende Italianen en Spanjaarden en door Michael Boogerd. Tot die ene Luik-Bastenaken-Luik in 2011 waar Gilbert na winst in de , de Amstel Gold Race en de Waalse Pijl spelenderwijs zijn vierde koers op rij in anderhalve week won. Hier, juist toen hij succesvol werd, haakte ik af. Het werd te ongeloofwaardig, het deed te veel denken aan wat Davide Rebellin in 2004 klaarspeelde, toen hij in lichtblauwe Gerolsteineroutfit zowel de Amstel Gold Race, de Waalse Pijl als Luik-Bastenaken-Luik in dezelfde week won. Niet op water en brood bleek achteraf. Onbewust is er het besef dat er iets niet in de haak was bij Gilberts prestaties in 2011. De vinger exact op de wonde leggen is evenwel onmogelijk als wielerliefhebber, maar tv-beelden alleen spreken soms al voor zich.

Achter de keuze van een wielergerelateerd thesisonderwerp zitten heel wat persoonlijke drijfveren. En sinds enkele jaren kijk ik naar wielrennen om te schrijven en schrijf ik om op fanatieke wijze naar wielrennen te mogen kijken. In tijden van internet rijzen blogs uit de grond, iedereen een meninkje. Ik doe daar graag aan mee. Vlak voor de Tour van 2011 werd mijn eerste artikel gepubliceerd op www.extrasport.be, een stuk van tien A4’tjes over doping bij US Postal, het team waarvoor Lance Armstrong zeven keer de Tour won. Het zou niet het laatste zijn. Waar ik eerst meer artikeltjes schreef, die men onder ‘internetjournalistiek’ zou kunnen catalogeren, veranderde mijn blik meer en meer. Wielrennen zijn verhalen, anekdotes, randfenomenen en observaties. Zo kwam ik een jaar later ook terecht bij www.hetiskoers.nl, een Nederlandse wielerblog waarop artikels verschijnen over alle aspecten van het wielrennen. Ik begon meer en meer plezier te beleven in het schrijven van luchtige columns, bij voorkeur doorspekt met ironie en relativering. Intussen moest ik ook een onderwerp kiezen voor mijn bachelorproef. Geheel teleurgesteld, maar enigszins geheel binnen de lijn van de

11 verwachtingen, kon er geen onderwerp gekozen gerelateerd aan sport of wielrennen. Dat literatuur in wielrennen en sport in het algemeen in academische kringen een onontgonnen terrein is, werd meteen bevestigd en het dwong me om zelf met een onderwerp op de proppen te komen. In datzelfde opzicht is het even veelzeggend dat er van een literair wielertijdschrift als De Muur in de bibliotheek van de UA geen spoor is en dat er in de Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience een schamele twee (!) uitgaves, meer bepaald nummer 31 en nummer 40, alleen ter inzage beschikbaar zijn. Met de hulp van mijn promotor Luc Rasson zijn we dan tot een onderwerp gekomen dat zowel literatuur als wielrennen behelst. Ik ben me gaan verdiepen in Antoine Blondin, een Franse romancier die de weg heeft gevonden naar de wielerjournalistiek. Een helaas ongewone weg, welke romanschrijver verlaagt er zich nu door wat over sport te gaan schrijven? Aldus de gangbare opvattingen. Van 1954 tot en met 1982 schreef Blondin veelgelezen kronieken over de Tour de France voor L’Equipe met een onbetwistbaar literair gehalte. Blondin wist als het ware een zogenaamd hoge cultuur als literatuur te verweven met wielrennen. Ook hij verwonderde er zich over dat fictie en wielrennen twee aparte werelden zijn en dat romanschrijvers zo weinig doen met de overvloed aan stof dat het wielrennen rijk is waarover geschreven kan worden. Dat ik me gaandeweg meer en meer ging bezighouden met literatuur en sport, deed me in april 2013 een blog over sportliteratuur uit de grond stampen: http://sportliteratuur.wordpress.com/. Voor dit blog lees ik bijna wekelijks een sportboek en schrijf er vervolgens een stukje over.

Deze masterproef en het bijhorende onderzoek staan me toe me verder te verdiepen in sportliteratuur en tendensen die erin merkbaar zijn en natuurlijk zal ik ook uitgebreid kennismaken met de pen van een mythische pionier van de wielerjournalistiek: Karel Steyaert, beter gekend als Karel Van Wijnendaele. Iemand die onlosmakelijk verbonden is met de heroïek van de begindagen van de koers, met flandriens en met de Ronde van Vlaanderen. Hoewel wielrennen bol staat van de romantiek en als het ware gemaakt is voor fictie, worden er nauwelijks wielerverhalen gepubliceerd die als literatuur erkend worden. Die merkwaardige vaststelling verdient nader onderzoek. Waarom worden er zo weinig romans geschreven over wielrennen? Is het omdat sport in het algemeen en wielrennen in het bijzonder tot de ‘low culture’ behoren? Of komt het doordat al tegen het eind van de negentiende eeuw literatuur niet langer als legitieme functie had de natievorming te stimuleren door nationale helden en halfgoden ten tonele te voeren. Dat is bijvoorbeeld precies wat gebeurt in het Het rijke Vlaamsche wielerleven (1943) van Karel Van Wijnendaele, een destijds veelgelezen werk dat alleen daarom al in deze masterproef een

12 prominente plaats bekleedt. Van Wijnendaele voert wielrenners op als heroïsche zonen van Moeder Vlaanderen, erfgenamen van de koene strijders die in 1302 de Fransen een pandoering gaven op de Groeningenkouter. Het hyperviriele van de helden op hun stalen ros staat daarbij voorop. In deze masterproef beschouw ik dit type wielerproza als een bevestiging van de hypothese dat natieconstructie en de representatie van een heroïsche hypermannelijkheid hand in hand gaan en elkaar versterken. In een tweede deel van dit werk vergelijk ik Het rijke Vlaamsche wielerleven op dit punt met de ook in literair opzicht zeer gewaardeerde roman De Renner (1978) van de Nederlandse auteur Tim Krabbé, dé wielerroman der wielerromans. Mijn werkhypothese is dat deze fictietekst juist literaire waardering kan genieten doordat de reputatie van de wielergod als hyperviriele superman er op de een of andere manier – expliciet of impliciet -- in ondergraven wordt. Ik vergelijk systematisch de representatie van de wielergod in de twee hierboven genoemde werken op grond van een aantal thesen en theorieën uit standaardwerken over natieconstructie en mannelijkheid, onder meer The Image of Man (1998) van George L. Mosse en Manliness and masculinities in nineteenth-century Britain essays on gender, family and empire (2005) van John Tosh. Lang genoeg gedraald, tijd om van wal te steken. Of om het met de woorden van Koarle te zeggen: ‘Heeren vertrekt!’

13

Zonder het schrijven had het wielrennen nooit bestaan. – Benjo Maso

2. Wielrennen in literatuur Sportliteratuur, het bestaat. Het is niet alleen in de sportkaternen van een krant dat er over sport wordt geschreven. Sport is meer dan louter wedstrijdjes winnen, het is meer dan dat wat je met eigen ogen kan aanschouwen als je voor een wielerwedstrijd, voetbalmatch of een ander sportevenement de televisie aanzet. Het wordt hier steevast wel mee vereenzelvigd. Je kan je hier alleen mee ook best vermaken, maar het is best oppervlakkig als je weet dat je aan de sportbeleving nog een extra dimensie kan geven. En wel door zaken die in literatuur kunnen worden opgeroepen. Sport, en al zeker wielrennen, leeft bij de gratie van verhalen, haar traditie en haar geschiedenis. Aan een overwinning van Fabian Cancellara in de Ronde van Vlaanderen of Chris Froome in de Tour de France kleeft onherroepelijk ook heroïek vast uit vervlogen tijden. De Ronde van Vlaanderen en de Tour de France zouden als wielerwedstrijd ook nooit zo legendarisch zijn geworden zonder hun geschiedenis, zonder de exploten op mythische cols of in het geval van de Ronde van Vlaanderen mythische molshopen en zonder de halfgoden die na een geweldige machtsontplooiing deze of gene wielerwedstrijd op hun palmares wisten te schrijven. Er treedt hier een soort van wisselwerking op. De wielrenner en de wielerwedstrijd maken elkaar groot. Cancellara en Froome komen op dezelfde erelijst te staan als de groten der wieleraarde uit het verleden, legendes met het aura van een mythe om zich, maar zijn zelf ook de vedetten van hun tijd, waardoor de Ronde van Vlaanderen en de Tour de France nog meer aan prestige winnen.

Om die geschiedenis te kunnen creëren, moet er worden over geschreven. Benjo Maso, auteur van Het zweet der goden (1990) en Wij waren allemaal goden (2003), drukt het als volgt uit. ‘Zonder het schrijven had het wielrennen nooit bestaan. […] Maar zoiets als de Tour de France was nooit een succes geworden zonder alle geschreven verslagen met als voornaamste inspiratiebron de dikke duim van de betreffende schrijver.’1 Het eerste werk voor het creëren van heroïek is weggelegd voor de wielerschrijver-romanticus, die een selectie maakt in zijn beeldvorming. In de beginjaren van het wielrennen waren het in grote rondes romanschrijvers die verslag deden van wielerwedstrijden. Hun geromantiseerde versie van de feiten gold als waarheid. Voor de wielerfanaat, die zich de volgende ochtend repte naar de krantenboer om het verslag van een etappe in de Tour te lezen, was hij de enige bron. Zo is wielrennen ook

1 van den Boogaard 2011: 107-108

14 populair kunnen worden, dergelijke verhalen gingen er als zoete koek in bij het volk. Maar toen kwam de televisie. Het romantiseren van gebeurtenissen is sindsdien steeds minder evident geworden.2 Met de komst van het internet is dat nog moeilijker geworden, omdat beelden veel gemakkelijker naar boven kunnen worden gehaald en de wielersupporter zelf de realiteit kan aanschouwen. Daar waar die vroeger beschreven moest worden door de krantenjournalist, die daar maar al te graag een schepje bovenop deed. De televisie is de grootste revolutie in wielerland geweest. Het is ook het failliet geworden van de wielerjournalist als romanticus. Wielerliefhebbers waren niet meer overgeleverd aan de schrijvende wielerjournalist.

Een goed voorbeeld van zo’n romancier en wielerjournalist in één persoon is de Franse romanschrijver Antoine Blondin, die voor de Franse sportkrant L’Equipe kronieken schreef waarin hij de koers beschreef zoals hij ze zag. De dag nadien las heel wielerminnend Frankrijk dat en zijn geromantiseerde versie van de feiten werd de werkelijkheid. Blondin is de man over wie Jacques Laurent zei dat hij de Franse taal wel zou hebben uitgevonden als ze nog niet zou hebben bestaan.3 Met de opkomst van de televisie was er geen nood meer aan de Antoine Blondins van deze wereld.4 Dat belette Blondin niet om nog tot ver na de opkomst van de televisie op zijn geheel eigen manier verslag uit te brengen van de Tour de France. Zelfs Bernard Hinault, met zijn vijf Tourzeges en uitpuilende palmares toch niet de minste, wist het werk van Blondin naar waarde te schatten. ‘Zelfs het meest banale incident kreeg betekenis door Blondin. Hij hoefde het alleen maar te zien en erover te schrijven. Hij tilde de status van de Tour naar een hoger niveau door het zijn eigen cachet te geven: het werd een mythe die elk jaar werd hernieuwd. Hoe voorspelbaar de koers ook verliep, hij wist altijd de interesse te behouden.’5

Voetbal mag dan wel de meest beoefende sport zijn in onze contreien, in de sportliteratuur zijn het vooral wielerboeken die de dienst uitmaken. Wat niet geheel onlogisch is, wielrennen is de sport die het meest ontvankelijk is voor verhalen. ‘Het probleem met voetbal is alleen dat er vaak geen verhaal is – er is alleen een uitslag,’ zo stelt Michiel De Hoog. De nagel op de kop.6 De essentie in voetbal is de einduitslag van een match. In het wielrennen is de

2 van den Boogaard 2011: 108 3 Blondin 1988: 7 4 Blondin 1996: 13-14 5 van den Boogaard 2011: 108 6 https://decorrespondent.nl/1190/deze-voetbalverhalen-worden-nooit-verteld/60999400-45a4c32d

15 volgorde dat renners over de finish komen gewaaid slechts een verantwoording om verhalen te schrijven. Literatuur en wielrennen zitten in elkaars vaarwater. Meer nog, het zijn rechtstreekse concurrenten van elkaar. Wielrennen wordt niet voor niets de metafoor van het leven genoemd. Aan intriges, strijd, ontgoocheling en bedrog, maar ook aan de mooie kanten des levens als behulpzaamheid, sportiviteit en vreugde geen gebrek. Deze mengeling van karakteristieken maakt dat het wielrennen in zijn geheel ook leest als een roman. Desondanks wordt er bitter weinig fictie over wielrennen geschreven. Het prototype van een roman die over wielrennen gaat is De Renner (1978) van Tim Krabbé. Dit boek buiten beschouwing gelaten, is het in het Nederlandstalige taalgebied al ver zoeken om nog een gekende wielerroman te vinden, laat staan een bestseller. Dat zegt veel over het bescheiden aantal wielerromans dat er op de markt verschenen is. Al is de situatie sinds het uitbrengen van De Renner enkel maar verbeterd, verslechteren zou ook quasi onmogelijk zijn.

Niet alleen in het Nederlandse taalgebied, maar ook elders is het aandeel van de wielersport in literatuur eerder gering te noemen. John Forester probeert in zijn artikel Cycling as Viewed in Literature te verklaren waarom wielrennen zo’n bescheiden positie inneemt in de literatuur. En dat het onderwerp wielrennen alleen wordt aangesneden als het echt niet anders kan. Wielrennen is iets voor de lagere klassen van de bevolking. Het is niet iets wat met de hogere cultuur wordt geassocieerd. De bekende schrijvers in de Engelstalige literatuur die wel over wielrennen schreven, deden dat in de begindagen van de wielersport, in een tijd dat de wielersport immens populair was in Groot-Brittannië.7 Dat volkse karakter van de sport zorgt ervoor dat wielrennen in Vlaanderen enerzijds immens populair is, maar schrikt anderzijds de culturele elite af om zich te wagen aan wielerliteratuur. De beleving staat hier centraal. In Nederland daarentegen, een land met een minder uitgesproken wielercultuur en wielertraditie, is wielrennen een meer eclectische aangelegenheid. De zanger Blaudzun, pseudoniem van Johannes Sigmund, maakte zelfs een docufilm over zijn lievelingswedstrijd, de Ronde van Lombardije.8 Hij heeft het ook niet over de Ronde van Lombardije, maar over Il Lombardia. Dergelijke puristische neigingen merk je vaker boven de Moerdijk. Daarom niet toevallig ook dat in 2004 in Nederland het literaire wielertijdschrift De Muur9 is opgericht en niet in Vlaanderen, nochtans het mekka van de wielersport.

7 Forester 1989: http://www.bikereader.com/contributors/forester/literature.html 8 http://sportmagazine.knack.be/sport/nieuws/video/de-ode-van-blaudzun-aan-lombardije-video/article- 4000182756471.htm 9 De Muur, literair tijdschrift over wielrennen: http://demuur.nu/

16

Dat de aandacht voor wielrennen in de literatuur in vergelijking met haar maatschappelijk draagvlak eerder gering is, wil niet zeggen dat het met de sportliteratuur slecht gaat. Integendeel zelfs, het sportboek lijkt de jongste jaren wel aan een revival bezig. Vooral weer in Nederland dan, waar er zelfs in toonaangevende kranten als NRC en De Volkskrant artikels over sportliteratuur worden gepubliceerd. In 2012 verscheen het boek Gijp op de Nederlandse markt. Gijp verwijst naar René Van der Gijp, een ex-voetballer en nu vooral bekend van het Nederlandse tijdschrift en tv-programma Voetbal International. Waar het boek eerst vooral werd aanschouwd als een zoveelste boek van een bekende tv-kop die een extra zakcentje wilde verdienen, moest deze visie al snel herbekeken worden. Het boek verkocht niet alleen erg goed, het was literair gezien nog iets waard ook. In oktober 2013 waren er al meer dan 250.000 exemplaren van Gijp verkocht, topte het zeven weken De Bestseller 60 en ging het met de NS Publieksprijs lopen.10 Het mooiste doel dat een auteur kan bewerkstelligen met het schrijven van een boek is mensen aan het lezen krijgen die lezen een besmettelijke ziekte vinden en die alle contact met boeken trachten te vermijden. Daar is het boek Gijp met glans in geslaagd. In de Volkskrant wijdde sportschrijver en auteur van het boek Uit Koers (2014) Frank Heinen een geheel artikel aan dit fenomeen. Hij wijt het succes aan het feit dat het boek voortreffelijk geschreven is, dat het boek zelfs literaire kwaliteiten bevat en dat Gijp een universeel thema behelst, namelijk ‘de discrepantie tussen hoe je jezelf ziet en hoe anderen naar je kijken’.11 Maar Heinen kijkt ook al verder, voor hem heeft dit boek een nieuw tijdperk ingeluid: het tijdperk van het sportboek. Waar je in de wielerliteratuur ‘voor De Renner’ en ‘na De Renner’ hebt, heb je onder de voetbalboeken nu ‘voor Gijp’ en ‘na Gijp’. Een tot op heden niet aangeboorde lezersmarkt is aangeboord, namelijk die van de niet-lezers.12

Een dag voor het stuk van Frank Heinen in de Volkskrant verscheen, was NRC al op de proppen gekomen met een artikel over sportliteratuur. Het ietwat voortvarende inleidende tekstje van het artikel luidt daar als volgt: ‘Na jaren van miskenning is Nederland dit jaar definitief een sportboekenland geworden. Twee reusachtige bloemlezingen maken de balans op en een reeks boksboeken belicht de harde klappen die het leven soms uitdeelt.’13 Nederland, sportboekenland. Eén zwaluw maakt de lente niet, maar er is zoals we hier eerder

10 http://www.volkskrant.nl/vk/nl/3352/boeken/article/detail/3527707/2013/10/15/Gijp-wint-NS- Publieksprijs.dhtml 11 Frank Heinen, ‘Jaar I na Gijp’, In: de Volkskrant, 7 december 2013. 12 Frank Heinen, ‘Jaar I na Gijp’, In: de Volkskrant, 7 december 2013. 13 Arjen Fortuin, ‘De hemel is een basketbalveld’, In: NRC Handelsblad, 6 december 2013.

17 al schreven wat op gang aan het komen in de sportboekenwereld. Is er dan vraag naar verhalen achter de sport? Jazeker. Denk bijvoorbeeld ook maar aan het eerder vermelde literaire wielerblad De Muur en glossy wielermagazines als het Nederlandse Soigneur en het Vlaamse Bahamontes die vorig jaar het licht zagen. Die laatste twee nieuwkomers spitsen zich toe op de achtergrondverhalen en schenken ook veel aandacht aan de vormgeving van hun blad. Binnen het publiek van sportliefhebbers onderscheidt zich ook een soort meerwaardezoeker die meer wil dan de gebruikelijke verslagjes in krant en op televisie. Aan bladen als Bahamontes en Soigneur kunnen zij hun hart dan ophalen.

De realiteit mag geen belemmering vormen voor het wielerverhaal. Het mooie aan wielrennen is dat elke wedstrijd die gereden wordt, nieuwe verhaalstof in zich draagt: lijden, verlies, bedrog, combines, solidariteit… Je zou een wielerwedstrijd kunnen aanschouwen als een doodgewone competitie. Renner A, B en C vormen de vroege vlucht, zoals dat zo mooi heet in wielerjargon. Het peloton grijpt dit drietal op twaalf kilometer van de aankomst, waarna er nog een uitval komt van renner D in het zicht van de aankomst die alsnog wordt gegrepen. En renner E houdt uiteindelijk in een massasprint de rest van de concurrentie achter zich. Klaar. Zo oppervlakkig kan je natuurlijk ook wielrennen lezen, maar dan mis je de schoonheid er toch van, en die komt nergens beter naar boven dan in de literatuur. In die verhalen wordt er al gemakkelijk eens iets aangedikt, zaken worden romantischer voorgesteld dan ze eigenlijk zijn en bij het reconstrueren van het verleden gaat men hiaten opvullen met eigen interpretaties. De eerder aangehaalde schrijver Benjo Maso verwoordt het zo: ‘Televisie is beeld. Je kan het rijdende peloton prachtig zien, maar daaronder zit een tweede laag: die van de combines, van de onderlinge sentimenten. En als je daartoe bent doorgedrongen, blijkt daaronder nóg weer een laag te zitten en daaronder wéér een. En dat is het mooie van het schrijven over wielrennen: om daarin zo diep mogelijk af te dalen. Dat is voor televisie onmogelijk. Televisie blijft altijd aan de oppervlakte.’14

De scheidingslijn tussen fictie en non-fictie is in sportliteratuur daarom niet altijd even duidelijk te trekken. Ook zo en al zeker in de wielerliteratuur niet. Er is langs de ene kant de wielerroman, overduidelijk fictie. Zoals al eerder hier beschreven, met wielerromans alleen krijg je geen boekenkast gevuld. Naast De Renner van Tim Krabbé zijn de meest recente gevallen in dit genre Monoloog van iemand die het gewoon werd tegen zichzelf te praten (2011) van Dimitri Verhulst en De Seingever (2012) van Ann De Craemer. In Nederland dan

18 weer zijn er in 2013 drie wielerromans verschenen. De Aankomst van Bas Steman, Moules de Zélande van Jan Willem Verkiel en Ventoux van Bert Wagendorp. Al zullen sommigen betwisten dat Ventoux louter als een wielerroman te catalogiseren valt. Zo schrijft recensent Hans Bouman in de Volkskrant: ‘Ventoux gaat niet zozeer over wielrennen als wel over het wezen van vriendschap, met de gelijknamige col in de rol van louteringsberg die moet worden beklommen om die gecorrumpeerde vriendschap te kunnen herwinnen.’15

Aan de andere kant van fictie heb je non-fictie en ook daar geen eenduidig verhaal. Een duidelijk wielerboek dat non-fictie is en dat ook nog eens als zoete broodjes over de toonbank ging is Wie gelooft die coureurs nog? (2013) van Hans Vandeweghe. Andere recente voorbeelden van non-fictie waar niet over te redetwisten valt, zijn niet zo gemakkelijk te vinden. Het dichtst in de buurt komen misschien wel de boeken gebaseerd op erelijsten van wielerwedstrijden, over deze lijstjes valt immers niet te twisten. Al is de populariteit van dergelijke boeken dankzij het internet wel tanende. Iets wat ook op non-fictie zou moeten gelijken zijn de autobiografieën en biografieën van sporters. Maar in het verzwijgen en verbloemen van zaken begint al de fictie. Het zal niet gauw gebeuren dat een actieve renner in een autobiografie bekent dat hij voor de Tour de France epo, groeihormonen en cortisonen heeft genomen zonder dat daar enige aanleiding toe is of dat een veldrijder in zijn biografie vertelt dat hij een cross heeft verkocht. Biografieën en autobiografieën zijn het uitgelezen middel om de supporter tegemoet te komen, om hem de kans te geven een blik te krijgen van zijn idool. Dit sportidool heeft perfect de regie in handen van de zaken die hij over zichzelf wil blootgeven. En dit is dus ook de meest doeltreffende manier om het eigen imago op te smukken en wat geld in het laatje te brengen. De meest realistische en bijgevolg meest lezenswaardige biografieën zijn daarom vaak diegene waaraan de sporter in kwestie niet heeft meegewerkt, omdat zij een kritische noot toestaan.16

Over wie een resem boeken en biografieën zijn verschenen in Vlaanderen is Eddy Merckx, algemeen beschouwd als de beste wielrenner aller tijden en in de verkiezing voor De Grootste Belg in 2005 strandde hij op een derde plaats. Kritisch schrijven over hem staat in Vlaanderen gelijk aan heiligschennis. De meest kritische biografie van Eddy Merckx, en

14 van den Boogaard 2011: 109 15 http://www.volkskrant.nl/vk/nl/3352/boeken/article/detail/3451661/2013/06/03/Ventoux-Een-jongensboek-m- v-over-vriendschap-dat-leest-als-een-trein.dhtml 16 Heinen 2011: http://hetiskoers.nl/2011/de-tim-krabbe-trofee/

19 misschien ook wel de meest verdienstelijke, komt van Daniel Friebe: Eddy Merckx, een leven (2013). Friebe wil het mysterie achter de kampioen ontrafelen, hij accepteert niet zo maar alles wat er over Merckx wordt geschreven en gezegd en plaatst met de regelmaat van de klok kanttekeningen. En dat in tegenstelling tot de cascade aan Merckxboeken die zich louter bezighouden met het verheerlijken van De Kannibaal en in overtreffende trap elkaar proberen te overtroeven met te beschrijven hoe heroïsch Merckx wel was. Maar kan Friebe uitsluiten dat hij niet is meegegaan in het fictionaliseren van elementen? Moeilijk, want geschiedschrijving van wielrennen gaat gepaard met het fictionaliseren van feiten en het is daarop dat Friebe zich moet baseren.

Daarom ook dat de schemerzone in de wielerliteratuur en bij uitbreiding sportliteratuur zo groot is. Je hebt weinig boeken die uitsluitend non-fictie zijn, net als er weinig boeken bestaan die uitsluitend fictie zijn. Het is nauwelijks mogelijk om over sport te schrijven zonder in fictie te hervallen. Zelfs wielerboeken die als onderzoeksjournalistiek geboekt staan, bevatten fictie. Bij het reconstrueren van een verhaal, zeker als de auteur wil dat het boek goed verkoopt en het vlot leest, wordt de werkelijkheid al eens verdraaid ten dienste van het verhaal. Een recent verschenen voorbeeld in dezen is Bloedbroeders (2013), geschreven door twee journalisten van NRC: Steven Derix en Dolf De Groot. Het is één van de vijf genomineerde boeken (waaronder ook De fiets van Lautrec en De Artistieke Uppercut) voor de Nico Scheepmaker Beker, de prijs voor het beste sportboek van het jaar in het Nederlandse taalgebied die op 2 juni zal uitgereikt worden. Bloedbroeders is onderzoeksjournalistiek van de zuiverste graad, want gebaseerd op een waslijst aan bronnen. Ze reconstrueren aan de hand van politieonderzoeken en rapporten het verhaal van de Nederlandse Rabobankploeg en meer bepaald wat er inzake dopinggebruik binnen deze ploeg het afgelopen decennium allemaal misliep. Het boek wordt niet meteen gepercipieerd als een literaire thriller, maar het leest alvast als een thriller waardoor automatisch de vraag rijst of bepaalde elementen niet opgesmukt zijn. Geruchten worden gebruikt om het boek leesbaarder te maken. Zo valt er te lezen dat het boegbeeld van Rabobank Michael Boogerd bij bloedtransfusies bloed kreeg van zijn broer. Alleszins een sappige anekdote die veel verhaalwaarde in zich draagt, maar ook iets wat door de betrokkenen in kwestie zelf wordt ontkend.17 Nu zou je de schrijvers hiervoor kunnen berispen, dat ze iets geschreven hebben wat niet bevestigd is geworden,

17 http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2698/Sport/article/detail/3460959/2013/06/18/Boogerd-kreeg-via-transfusie- bloed-van-broer.dhtml

20 maar je zou ook kunnen zeggen: ‘En dan? Is het nu net niet de essentie van sport en wielrennen dat er verhalen gecreëerd worden?’ In wielrennen is er niet één waarheid. Ieder heeft zijn versie van de feiten. Een versie van de feiten wijst op interpretatie en in de interpretatie begint het fictionaliseren. Sommige versies van de feiten zullen de bovenhand nemen van andere. Niet per se de meest correcte versie, doorgaans wel de meest smakelijkste om te vertellen en diegene die het meest tot de verbeelding spreekt. En deze versie zal overleven en een eigen leven gaan leiden.

Een ander voorbeeld van een boek waarvoor veel historisch onderzoek is verricht en waarin geschiedschrijving en het vertellen van verhalen gecombineerd wordt, is De fiets van Lautrec (2013) van Jan Boesman. Het prototype van het ideale wielerboek. Is het fictie, is het non- fictie? Ook hier weer geen uitsluitsel, het is vooral een goed geschreven verhaal met achtergrond en veel anekdotes. Boesman reconstrueerde op basis van veel geploeter in archieven en reizen naar de betrokken plaatsen het verhaal van de eerste dopingdode in de geschiedenis van de wielersport: Arthur Linton. Hij zou het slachtoffer zijn geworden van zijn mysterieuze en beruchte trainer Choppy Warburton die hem een mengsel dat strychnine, cocaïne en cafeïne bevatte, toediende tijdens de marathonwedstrijd Bordeaux-Parijs van 1896. Is Arthur Linton werkelijk de eerste dopingdode in het wielrennen? Volgens Hans Vandeweghe is dat pure quatsch. In zijn eerder aangehaald dopingboek Wie gelooft die coureurs nog? schrijft hij hier het volgende over: ‘Strychnine en nitroglycerine hadden aan het einde van de negentiende eeuw een kwalijke reputatie in loop-en fietswedstrijden. De Engelsman Arthur Linton zou eraan zijn gestorven tijdens Bordeaux-Parijs in 1886. Zo staat het in verschillende dopingboeken die elkaar afschreven als bronnen. Er zijn maar enkele kleine onjuistheden aan die bewering. Het dodelijke middel verschilt nogal eens van naam volgens de bron, de bewuste wedstrijd ging pas tien jaar later door en Linton ging niet dood. Hij reed de wedstrijd in 1896 en stierf drie maanden later, thuis, nog wel aan buiktyfus.’18 In de Nederlandse versie van het boek getiteld Wie gelooft die renners nog? drukt hij zich iets sterker uit en voegt hij eraan toe dat Lintons broer aan hetzelfde stierf, terwijl die niet eens koerste.

Mocht nu definitief blijken dat Arthur Linton helemaal niet de eerste dopingdode in de geschiedenis van het wielrennen is, is De fiets van Lautrec dan plots een waardeloos boek geworden, een boek rijp voor de papierversnipperaar? Wie dat vindt, heeft nog steeds niet

21 begrepen dat verhalen de kern zijn van het wielrennen. Iets dat de eerder vernoemde Frank Heinen in de NTR Academie helemaal onderschrijft.19 Hij stelt zelfs dat mensen met weinig fantasie bitter weinig lol aan wielrennen zullen beleven. Aangaande wielrennen en literatuur is er in het Nederlands taalgebied ook nog een belangrijk werk verschenen: Slipstroom, een kleine geschiedenis van schrijven en wielrennen (2011), een werk geschreven door Arthur van den Boogaard. In dit niet-exhaustieve chronologische werk wordt de band tussen wielrennen en literatuur blootgelegd. Behalve de liefde van bepaalde schrijvers voor de fiets en dat sommigen onder hen er toe aangezet werden om ook over wielrennen te schrijven, valt op dat wielrenners niet meer of niet minder dan romanpersonages zijn, weliswaar van vlees en bloed.

Niet-wielerboekenlezers. De leegheid van die levens schokt me. De fiets van Lautrec van Jan Boesman verdient het om een klassieker te worden. De wielerboeken van Benjo Maso zou iedereen moeten gelezen hebben, omdat hij verder kijkt dan zijn wielerneus lang is. Ach ja, waar te beginnen eigenlijk? En bij uitbreiding niet-sportboekenlezers, want sport is de vinger aan de pols van een maatschappij. Het is de metafoor van een samenleving. Het brengt massa’s mensen op de been. Het geeft mensen eigenwaarde. Het doet dromen. Aan bestaansrechten dus geen gebrek. De logica zelve dat er geschreven wordt over sport. Een week van het sportboek20 om sportliteratuur in de markt te zetten, zoals die dit jaar van 19 tot en met 26 april werd gehouden in Nederland, zou in een ideale wereld niet nodig zijn. Maar, dat is het helaas nog steeds wel. Sport verdient het om serieus genomen te worden. Dat kan alleen maar als er buiten de traditionele sportmedia, die vooral instaan voor een optimale sportbeleving gekruid met een overdosis chauvinisme, ook voldoende aandacht aan besteed wordt. Zo schiet de politiek schromelijk tekort. Wanneer sport gerecupereerd kan worden, om bijvoorbeeld blijk te geven van tussen de mensen te staan, zijn politici er als de kippen bij om sporters en vooral zichzelf in het zonnetje te zetten. Toch is het in aanloop naar de verkiezingen op 25 mei met een vergrootglas zoeken naar een duidelijke sportvisie in de partijprogramma’s. Maar ook aan de faculteit Taal- en Letterkunde van de UA is er nog werk. Tussen de ons aangeboden onderwerpen voor een bachelorscriptie vorig academiejaar of die voor een masterthesis dit academiejaar was het tevergeefs zoeken naar een onderwerp gerelateerd aan sport. ‘Wij hebben alleen nog onze ogen om te schreien,’ zou Karel Van

18 Vandeweghe 2013: 60 19 NTR Academie 2013: http://www.uitzendinggemist.nl/afleveringen/1356333 20 Meer info hieromtrent : http://www.weekvanhetsportboek.nl/

22

Wijnendaele zeggen. Waaraan dit gebrek aan interesse ligt? Het is moeilijk te zeggen. Als in grote literatoren de maatschappij van die dag kan gelezen worden, kan dat in de studie van sportliteratuur zeker. Maar onbekend maakt onbemind. Laat dit een warm pleidooi zijn om daar iets aan te veranderen. Van religieuze letterkunde tot jeugdliteratuur, een mens verzint het zo gek niet of er kan aan de UA wel een cursus van gevolgd worden. Alvast een suggestie van onze kant: waarom binnen de faculteit Taal-en Letterkunde geen vak Sportliteratuur aanbieden? Pionieren zal nimmer interessanter worden.

23

Wat zijn ze gelukkig de mensen in China, die niet weten wat de Ronde van Frankrijk is! – Karel Van Wijnendaele

3. Karel Van Wijnendaele Een man die onlosmakelijk verbonden is met schrijven en wielrennen is Carolus Ludovicus Steyaert of kortweg Karel Steyaert, later vooral bekend geworden onder de naam Karel Van Wijnendaele. Hij zag het levenslicht op 16 november 1882 te Torhout. Van Wijnendaele zelf beweerde steeds in Wijnendale te zijn geboren.21 Het lijkt er hier toch sterk op dat hij niet alleen er een handje van weg had om wat hij zag in de koers te fictionaliseren, maar ook om dat met zijn eigen leven te doen. Nadat zijn vader kort na zijn geboorte stierf, hertrouwde zijn moeder en verhuisden ze naar Wijnendale om er zich te vestigen in een huisje vlakbij het bekende kasteel aldaar. Dit kasteel van Wijnendaele sprak tot zijn verbeelding, ook omdat hij in zijn jeugd een gretige lezer was van Hendrik Conscience en dit kasteel in het werk van Conscience voorkomt. Niet toevallig dus dat Steyaert later als nom de plume ‘Van Wijnendaele’ zou nemen. Ook De Leeuw van Vlaanderen (1838) kon op de bewondering van de jonge Van Wijnendaele rekenen. Zijn latere schrijfsels als wielerjournalist in gedachten, waarin hij zijn engagement voor de Vlaamse zaak toonde, mag dit maar weinig verbazing wekken.22

Karel Van Wijnendaele – www.karelvanwijnendaele.be

21 Backelandt 2006: 12

24

3.1 Levensloop Toen hij veertien was, liet hij de schoolbanken achter zich. Op zoek naar werk trok Karel naar Oostende. Daar werd hij meteen geconfronteerd met een taalbarrière, want zij die in deze Vlaamse stad geen Frans kenden, werden achtergesteld. Niet alleen werd Van Wijnendaele in de tijd dat hij in Oostende leefde geconfronteerd met het franskiljonisme, hij bezocht er ook voor het eerst een velodroom.23 Begin 20ste eeuw schoten de velodromen in Vlaanderen als paddenstoelen uit de grond. Een populariteit die door oorlogen, de alsmaar toenemende interesse voor straatkoersen in Vlaanderen en de onderhoudskosten van zo’n piste evenwel niet erg lang zou duren. Van Wijnendaele zorgde er via een soort crowdfunding voor dat Torhout in 1909 een piste op haar grondgebied kreeg.24 Na zijn periode in Oostende ging hij naar Brussel, waar hij veel las en in zijn thuisfront Torhout kreeg hij van de pastoor meer en meer schrijftaken.25 Dat schrijven ging hij steeds meer als vervangmiddel beschouwen voor het fietsen. Hij koerste op danig bescheiden niveau, dat hij een waardige compensatie zocht. Bijgevolg ging Van Wijnendaele schrijven voor bladen uit Torhout.26 Wat niemand toen kon bevroeden, is dat de Vlaamse wielersport door deze keuze van Van Wijnendaele er nooit nog hetzelfde zou uitzien.

De volgende stap zette hij in 1909, toen hij naar Sportvriend trok, zogenaamd het eerste volwaardige sportblad in Vlaanderen. Dit zou niet zijn eindstation zijn als sportjournalist, het was slechts een opstapje om drie jaar later in dienst te treden bij Sportwereld.27 Voor dit blad zou hij voor het eerst onder de naam Karel Van Wijnendaele schrijven. Sportvriend werd quasi helemaal kaalgeplukt. De lokroep van de nieuwe sportkrant Sportwereld was veel te sterk.28 Dit sportblad zou al gauw de nodige naam en faam verwerven. Van Wijnendaele mocht zich helemaal toespitsen op het sportieve gedeelte van de krant. Zijn compagnon Léon Van den Haute, die mee was overgekomen van Sportvriend, moest zich bezighouden met commerciële zaken.29 Een belangrijke factor daarin was de Ronde van Vlaanderen. Vele belangrijke wielerwedstrijden zijn gesticht uit commerciële overwegingen. Een krant wilde een hogere oplage en om dit te bewerkstelligen riepen ze een eigen wielerwedstrijd in het leven. Zo haalden ze bakken publiciteit binnen en creëerden ze zelf in feite ook nieuws waar

22 Backelandt 2006: 12 23 Backelandt 2006: 15 24 Backelandt 2006: 18 25 Backelandt 2006: 15 26 Backelandt 2006: 17 27 Backelandt 2006 : 19 28 Backelandt 2006 : 32 29 Backelandt 2006 : 34

25 ze konden over berichten. Zo verging het onder meer de Tour de France, die in 1903 in het leven werd geroepen door L’Auto, een voorouder van het hedendaagse L’Equipe. Het enige doel was om meer kranten te verkopen en het concurrerende blad Le Vélo van zich af te schudden. Maar ook de Giro d’Italia (La Gazzetta dello Sport), Parijs-Tours (Paris-Vélo) en het ter ziele gegane Bordeaux-Parijs (Véloce Sport) zijn creaties van een krant. En dus ook de in 1913 voor het eerst verreden Ronde van Vlaanderen. Sportwereld was dus zeker niet uniek wanneer het met een wielerwedstrijd op de proppen kwam ter verhoging van de verkoopcijfers.

De mythe wil dat Karel Van Wijnendaele niet alleen mee aan de wieg stond van Sportwereld, maar ook de Ronde van Vlaanderen heeft gesticht. Deze stelling verdient toch enige nuancering. Niet Van Wijnendaele, maar wel de hier al eerder aangehaalde Léon Van den Haute had het lumineuze idee om in navolging van andere sportbladen een wielerwedstrijd op Vlaamse bodem te houden om Sportwereld helemaal op de kaart te zetten. Meer nog, Karel Van Wijnendaele eerde Van den Haute in één van zijn artikels zelfs als stichter van de Ronde van Vlaanderen. ‘Léon van den Haute, ge hebt het recht van fier te zijn op uw werk, op uw werk als inrichter en leider der Ronde van Vlaanderen!’30 Willem, de zoon van Karel Van Wijnendaele, sprak de volgende woorden over Van den Haute: ‘Uw naam is aan de Ronde verbonden, aan iedere stad of dorpke, aan iedere hoek of draai, beter en vaster dan de namen van de overwinnaars.’31 Desondanks is het Van Wijnendaele die immer wordt geassocieerd met de stichting van de Ronde van Vlaanderen en is Van den Haute slechts een voetnoot in de geschiedenis.

Dat Van Wijnendaele niet alleen Sportwereld heeft opgericht en de meest legendarische Vlaamse wielerjournalist is geweest, maar ook de Ronde van Vlaanderen zou hebben gesticht, maakt zijn mythe alleen nog maar groter. Dit past te mooi in het plaatje en is alleszins een veel mooiere gedachte dan dat Vlaanderens meest roemrijke koers een idee is van een onbekende klerk, over wie nu nauwelijks nog iets geweten is. Zoals wel vaker, en zeker in wielrennen, wordt de realiteit vervormd door het verstrijken van de tijd. Sommige zaken worden vergeten, bronnen gaan verloren en andere zaken worden overbelicht of krijgen een andere invulling. Mythevorming gebeurt, zoals hier wordt bewezen, in alle lagen van de

30 Knuts & Delheye 2013 : http://www.sportgeschiedenis.be/2013/05/24/nieuwe-grondlegger-ronde-van- vlaanderen-ontdekt.aspx 31 Knuts & Delheye 2013 : http://www.sportgeschiedenis.be/2013/05/24/nieuwe-grondlegger-ronde-van- vlaanderen-ontdekt.aspx

26 wielersport. Omdat de overlevering zich toegespitst heeft op Karel Van Wijnendaele is de figuur van Leon Van den Haute enigszins verwaarloosd geworden, ter vergroting van Van Wijnendaeles mythe. Van den Haute deed eigenlijk het moeilijke voorbereidende werk om de koers georganiseerd te krijgen en wanneer de Ronde van Vlaanderen een gevestigde waarde werd, sprong Van Wijnendaele pas echt mee op de kar en ging zich ook inlaten met het organisatorische aspect.32

Na een moeilijke periode in de Eerste Wereldoorlog, toen in tegenstelling tot tijdens de Tweede Wereldoorlog het hele sportgebeuren zou stilliggen en er van Sportwereld geen sprake meer was, kende dit sportblad onder leiding van Karel Van Wijnendaele in het interbellum een niet te stuiten opmars. Niet alleen de populariteit van Sportwereld zelf, maar ook Van Wijnendaeles populariteit scheerde hoge toppen. Hij groeide uit tot het gezicht van het succes.33 De boutade dat Van Wijnendaele zijn volk leerde lezen, slaat vooral op deze periode terug. In tegenstelling tot sommige verheven literatuur had het volk hier ook iets aan. Wielrenners kwamen zelden uit de elite. Integendeel, sport en in hoofdzaak wielrennen was het middel bij uitstek om uit de armoede te ontsnappen. Vele Vlamingen konden zich vereenzelvigen met de wielrenners van volkse afkomst over wie Van Wijnendaele vol lof schreef en die heel wat watertjes moesten doorzwemmen om aan de top te geraken. Van Wijnendaele berichtte hierover op zijn typische manier, zonder tierelantijntjes, maar recht voor de raap en in een heel democratische schrijfstijl. Bovendien had Van Wijnendaele het onmiskenbare voordeel voor een krant te schrijven, een krant werd gemakkelijk aan elkaar doorgegeven en had een groter bereik dan een boek, zeker bij de vaak nauwelijks geletterde en arme man in de straat.34

Later kwam er nog een extra blad bij Sportwereld: ‘Algemeen Nieuws’. Hierin nam Van Wijnendaele allerlei binnenlandse politieke en sociale aangelegenheden op de korrel.35 Aan het eind van de jaren ’30 waren de hoogdagen van Sportwereld al voorbij. Andere kranten hadden intussen ook ingezien dat een krant zonder sportrubriek de naam krant niet waardig is en gingen in dezelfde vijver vissen als Sportwereld. Bovendien werd het blad geconfronteerd met pech: Léon Van den Haute stierf in 1931, Karel Van Wijnendaele bleek niet veel kaas te

32 Knuts & Delheye 2013: http://www.sportgeschiedenis.be/2013/05/24/nieuwe-grondlegger-ronde-van- vlaanderen-ontdekt.aspx 33 Backelandt 2006: 38 34 Backelandt 2006: 39 35 Backelandt 2006: 40

27 hebben gegeten van geldzaken, waardoor Sportwereld steeds dieper in de schulden wegzakte en dit alles in volle economische crisis. Kortom, er moest iets gaan veranderen. En dat zou ook gebeuren in 1939, toen Sportwereld fuseerde met het in 1929 opgerichte Het Nieuwsblad.36 Wie denkt dat Van Wijnendaele, die intussen de zestig voorbij was, na de Tweede Wereldoorlog zou stoppen met schrijven had het goed mis. Zoals een wielrenner maar moeilijk kan stoppen en het moeilijk heeft om de scepter door te geven aan de jonge garde wanneer zijn tijd gekomen is, zo verging het ook Karel Van Wijnendaele. Ondanks zijn pensioengerechtigde leeftijd bleef het icoon Van Wijnendaele de lakens uitdelen op de sportredactie van Sportwereld. Tot ergernis van zijn collega-journalisten, die in tegenstelling tot hijzelf wel mee evolueerden met hun tijd. Zo vertelt sportjournalist Joris Jacobs, die later zelf tot een veel geprezen sportjournalist zou uitgroeien: ‘Ik heb Karel in heel zijn naoorlogse periode gekend. Hij sloot zich op in zijn ivoren toren, volgde de wedstrijden op de ouderwetse manier en bracht verslag uit zoals in de jaren dertig. Hij interesseerde zich nauwelijks voor de redactie en zelfs niet voor de krant. Hij wilde geen afstand doen van het leiderschap, maar oefende dat niet uit.’37 Toen Van Wijnendaele stierf, werd diezelfde Jacobs teruggehaald van bij Het Laatste Nieuws, waar hij toen verzeild was geraakt, om de leiding binnen Sportwereld op zich te nemen. Hierbij kreeg hij het devies om binnen de redactie het roer helemaal om te gooien.38 Karel Van Wijnendaele werkte de jaren voordien duidelijk verlammend, niemand durfde tegen hem in te gaan en de bestaande hiërarchieën openlijk in vraag te stellen, waardoor Sportwereld achter bleef.

Dat hij het als wielrenner niet ver zou schoppen en zo zou uitgroeien tot het meest toonaangevende figuur van de Vlaamse wielerwereld, zullen de meesten achteraf een zegen vinden. Renners die in een selectie gepasseerd werden door Van Wijnendaele als bonscoach, zullen hier waarschijnlijk anders over denken. Behalve journalist, grondlegger van Sportwereld en volgens de mythe stichter van de Ronde van Vlaanderen, was hij ook selectieheer. Vanaf 1930 werd de Tour de France weer in landenteams verreden, waar dat voorheen al in de huidige formule van merkenteams was. De sport speelde hier in op de politieke tijdsgeest, nationalisme vierde immers hoog tij. Dit patriottisme zou ook in de Tour tot enkele ongezonde situaties leiden. Het was ook vanaf 1930 dat Van Wijnendaele zich mocht buigen over de Belgische Tourselectie, iets waarvoor hij in de eerste jaren felle kritiek

36 Backelandt 2006: 42 37 Backelandt 2006: 45 38 Jaak Beuckelaers, ‘Gigantische vakman’, In: De Standaard, 27 juni 2009.

28 kreeg. Het duurde tot 1935 eer er onder zijn bewind met Romain Maes een Belg de Tour op zijn palmares kon schrijven.39 In 1937 verliet de volledige Belgische ploeg de Tour de France, omdat ze werden gesaboteerd door organisatie en publiek. De Belgen hadden met Romain Maes en Sylvère Maes de jaren voordien de Tour gewonnen. Dat zou geen derde keer gebeuren, moest men in Frankrijk gedacht hebben. Sylvère Maes had weer de gele trui bemachtigd en leek af te stevenen op een tweede Tourwinst op rij. Dat was buiten de Franse waard gerekend. Maes werd niet alleen slachtoffer van vriendjespolitiek ten aanzien van zijn Franse concurrent en latere Tourwinnaar Roger Lapébie, hij werd door het Franse publiek ook nog eens fysiek bedreigd. Volgens lid van de Belgische ploeg Marcel Kint werd Lapébie in de bergen naar boven geduwd en kon daardoor na de cols de schade beperken. Maar dat was niet de laatste streek van de Fransman. Maes was door pech achterop geraakt en bij een overweg sommeerde Lapébie de bareelwachter om de slagbomen naar beneden te laten om Maes nog wat extra achterstand aan de broek aan te smeren, hoewel er geen trein in aantocht was. De druppel die de emmer deed overlopen, was aldus Kint, dat er door het Franse publiek met stenen gegooid werd naar de renners.40 Ploegleider bij de Belgen was toen ene Karel Van Wijnendaele. In Mensen en dingen uit de Ronde van Frankrijk (1948) spreekt Van Wijnendaele zelf opvallend gematigde woorden over dit incident. Hij was dan ook goed bevriend met de toenmalige Tourbaas en stichter van de Tour Henri Desgrange.

3.2 Van Wijnendaele, Conscience en Rodenbach Hoewel Sportwereld neutraal was, alvorens het met het katholieke Het Nieuwsblad in zee ging, wil dat niet zeggen dat er bij Van Wijnendaele niets van ideologie te bespeuren is in zijn werk. Zoals eerder beschreven werd hij in Oostende geconfronteerd met de taalproblematiek, het is ook daar dat zijn engagement voor de Vlaamse zaak vorm moet gekregen hebben. Bovendien was hij vertrouwd met het werk van Hendrik Conscience. Van Wijnendaele zelf vertelt hier over met enig gevoel voor pathetiek: ‘Het is tijdens de winter van dat jaar – 1895 – dat ik “Reynaert de Tempelier” las, en Conscience’s “Leeuw van Vlaanderen” waarmee m’n jonge ziel in vuur en vlam werd gezet, voor al wat naar Vlaamsche strijd rook, en naar Vlaamsche herwording! Ik voelde 't: we hadden een eigen Gulden Sporenslag te winnen! Ik zou nooit een Jan Breydel worden! 'k Had er spijt van. Waarom moest ik nu ook zoo klein gebleven zijn?... Maar Pieter de Coninck? In 't klein?...

39 Backelandt 2006: 108 40 Radiofragment 100 jaar Tour, Marcel Kint opgave Belgen: http://www.radio1.be/programmas/sporza/100-jaar- tour

29

Misschien! Want dat ik mijn Vlaanderen, zijne Taal en zijn Volk lief had, dat voelde ik aan de beroering van mijn gemoed, aan de trillingen van m'n ziele, aan de kloppingen van mijn hert, bij het lezen dier heerlijke bladzijden over Groeninger Veld en Brugsche Metten!...’41

Conscience en Van Wijnendaele zouden het best met elkaar kunnen vinden, mochten ze tijdgenoten geweest zijn. Conscience ageerde tegen de Franse dominantie in Vlaanderen en hij nam zijn pen vast ter verheffing van de Vlaamse cultuur. Net zoals Van Wijnendaele dat op zijn eigen manier zou doen. Noch Conscience, noch Van Wijnendaele hadden een grote Vlaamse revolutie voor ogen, de Vlaming een identiteit geven was hun hoofdbekommernis. Het beeld van de Leeuw van Vlaanderen is prominent aanwezig in Het rijke Vlaamsche wielerleven. In de eerste plaats in de figuur van Cyriel Van Hauwaert,42 die de Leeuw van Vlaanderen werd genoemd. Conscience wordt nog een tweede en laatste keer expliciet vermeld in Het rijke Vlaamsche wielerleven. Hij vergelijkt hier Vlaamse renners met Jan Breydel en Pieter De Coninck. ‘Maar 't is eender: Rieten is een der meest typieke renners geweest, van den groep Flandriens, en deed zoo heel dikwijls denken aan den Jan Breydel van Conscience, lijk Pier Van de Velde en Aloïs Persijn meer herinnerden aan Pieter de Coninck.’43 De Franse topper Henri Pélissier wilde een rennersvakbond oprichten om de schrijnende omstandigheden waarin renners dienden te fietsen aan te pakken. Dat kwam niet van de grond. Hier had Van Wijnendaele een verklaring voor. ‘Maar Pélissier, die zonder den waard had gerekend. Hij had weliswaar de sterke koppigheid van een Jan Breydel, maar miste de behendige diplomatie van Pieter De Coninck. Hij meende dat alles van het zweerd kon komen, en verwaarloosde daarom de moreele hulp van de konstrukteurs en de pers, die zich min of meer vernederd voelden, terwille van het eigenwijs optreden van Pélissier.’44

Behalve zijn ervaringen in Oostende werd Van Wijnendaele ook doordrongen van de Vlaamse zaak door de regio waarin hij leefde. Vanuit het Klein Seminarie van Roeselare, waar onder andere Guido Gezelle, Hugo Verriest en Albrecht Rodenbach zaten of les gaven, werd de omgeving besmet met een Vlaams-nationalistisch gevoel voor eigenwaarde. Ook Van Wijnendaele was daar niet ongevoelig voor. Op zijn twintigste verzamelde hij 1700 handtekeningen voor de vervlaamsing van de Gentse Universiteit, het dan belangrijkste

41 Van Wijnendaele 1943: 23-24 42 Zie ook hoofdstuk 5 43 Van Wijnendaele 1943: 176 44 Van Wijnendaele 1943: 236

30 streefdoel van de Vlaamse Beweging.45 De rol van de figuur Albrecht Rodenbach kan zeker niet onbelicht blijven, gezien zijn invloed op Van Wijnendaele. De hartstochtelijkheid te vinden bij Rodenbach, is ook bij Van Wijnendaele duidelijk merkbaar. Het gekendst is deze Rodenbach om het schrijven van het Lied der Vlaamse zonen, hiervoor liet hij zich inspireren door De Kerels van Vlaanderen (1871) van Conscience en gaf er een eigen Vlaamse draai aan. De Kerels van Vlaanderen valt niet te lezen als een blinde verheerlijking van het Vlaamse volk. Het zijn de primitieve kerels die kwantitatief het sterkst vertegenwoordigd zijn en na geprovoceerd te zijn geworden door de Tancmars een aanslag plegen op Karel van Denemarken. Het begin van het einde voor het Kerelsvolkje. Conscience wil net zo aantonen dat deze Kerels van Vlaanderen en dus allegorisch te lezen voor het Vlaamse volk te onbeschaafd zijn en zichzelf te vaak in de eigen voet schieten.46 Rodenbach had het in ieder geval zo niet gelezen. Zo neemt hij de tot de verbeelding sprekende beelden als de blauwvoetsymboliek in De Kerels van Vlaanderen over. Rodenbach kleedt Conscience uit tot er niets van compromis en kritiek op het Vlaamse volk overblijft, net wel wat Conscience voor ogen had.47 De blauwvoeterij kende in 1875 op het Klein Seminarie van Roeselare zijn oorsprong. Leerlingen weigerden Franse liederen te zingen op het schoolfeest, in de plaats hiervan zongen ze ‘Vliegt de blauwvoet, storm op zee.’ De Groote Stooringe was een feit.48 Voor figuren als de viriele Burchard Knap is Conscience juist erg kritisch. De kerels van Vlaanderen zoals Van Wijnendaele ze voor ogen heeft, zijn kloekgebouwde wielrenners, die hun eigen sterkte niet kennen. Het zijn veruitwendigingen van Burchard Knap die tegelijkertijd symbool moeten staan voor tomeloos dappere Vlaamse volk. Hierbij valt op te merken dat Conscience juist kritisch was voor een figuur als Knap. Via Rodenbach neemt Van Wijnendaele in feite de Kerels van Vlaanderen van Conscience op in zijn werk en zou ook steeds met Rodenbach in zijn achterhoofd schrijven.49

Een belangrijke aanleiding om zijn Vlaamse idealen steevast grondig in de verf te zetten, was het Kampioenschap van Vlaanderen dat in Koolskamp wordt verreden. In 1928 wilde de wielerbond op het Kampioenschap van Vlaanderen voor de winnaar niet meer de Vlaamse Leeuw, maar de Brabançonne laten weergalmen. Het Kampioenschap van Vlaanderen was een Vlaamse feestdag, de gelegenheid om de Vlaamse identiteit in de verf te zetten. Iedereen

45 Backelandt 2006 : 58-60 46 http://www.demorgen.be/dm/nl/2461/Opinie/article/detail/1553255/2012/12/24/Een-Vlaamse-vloek-in-de- linkse-kerk-deel-II-De-vloek-van-Arm-Vlaanderen.dhtml 47 Absillis 2012: Zelfgenomen notities Geschiedenis van de Nederlandse Letterkunde 2 48 Backelandt 2006: 59

31 die daar tegen in ging, kon rekenen op de toorn van Van Wijnendaele. Een tweede Groote Stooringe diende zich aan. Nu voltrok die zich niet in Roeselare, maar in Koolskamp. Zoals de studenten op het Klein Seminarie werden opgeroepen om ‘Vliegt de Blauwvoet’ te zingen in plaats van de door hen opgedrongen Franse liederen, zo kruipt Van Wijnendaele in de rol van Rodenbach en spoort hij op het Kampioenschap van Vlaanderen een groep studenten met een ‘Vliegt de Blauwvoet’ aan om De Leeuw van Vlaanderen te zingen in plaats van de Brabançonne. ‘Wij bevinden ons op de tribunen rechtover de aankomstlijn, en wachten het teeken af om met een gekeelde Vlaamsche Leeuw uit te pakken, waarmee de muziek moet overschruweld. De koers liep ten einde. De overwinnaar werd op het verhoog geroepen om de trui in ontvangst te nemen. Ik richtte me tot den groep studenten met een begeesterende ‘Vliegt de Blauwvoet’! en duizenden van koppen die er Miry's ‘Vlaamsche Leeuw’ uitkeelden!’ 50

Van Wijnendaele wilde met zijn pen, in een soms schoolmeesterige en immer barokke stijl, het volk verheffen. Een sportkrant als Sportwereld met een ruime oplage, stelde hem in de mogelijkheid voor een breed publiek te kunnen schrijven. Maar hoe kwam die betrokkenheid met de Vlaamse zaak nu tot uiting in zijn schrijfsels? Je kon om het ‘wielerflamingantisme’ gewoonweg niet heen. En dat niet alleen om het gele papier waarop Sportwereld gedrukt werd. De wielerstukjes van Van Wijnendaele waren doorweven met de Vlaamse normen en waarden, vaak op een subtiele manier dat de lezer het niet in de mot had dat hij tijdens het lezen geëduceerd werd. De prestaties van landgenoten (lees: Oost- en West-Vlamingen) werden bejubeld en waren een aanzet om met een nationalistisch discours op de proppen te komen.51

3.3 De flandrien Als boutade kan gesteld worden dat de Vlaming niet met een baksteen in de maag wordt geboren, maar met een kassei. Wielrennen zit als het ware in de Vlaamse volksgenen. En de populariteit van de koers taant niet. Jaar na jaar sneuvelen er kijkcijferrecords van de belangrijkste wielerklassiekers. De koersen ‘van bij ons’ lokken massa’s kijklustigen. Niet de meest sierlijke renners worden op handen gedragen, wel zij die aanvallen tot ter dood. En zo komen we onherroepelijk bij het oerbeeld waaraan een renner zich dient te spiegelen, het

49 Backelandt 2006: 59 50 Van Wijnendaele 1943: 130 51 Backelandt 2006: 65-66

32 beeld van de flandrien. Met een flandrien wordt een type renner bedoeld dat nooit ofte nimmer versaagt. De prijs voor de schoonheid krijgt hij zelden, die voor onverzettelijkheid en doorzettingsvermogen steevast. Het is een renner die het niet moet hebben van zijn intrinsieke klasse, maar wel van het harde labeur. Hij geselt zijn pedalen niet met sierlijke bewegingen, maar stompt er als een wilde op los. Zijn lievelingswedstrijden zijn die in de grillige Vlaamse Ardennen, zijn lievelingsondergrond schots en scheefliggende kinderkopkes en zijn lievelingsweer regen, wind en temperaturen onder de 5 °C. Dat is het beeld dat wordt opgehangen van de flandrien. Prototype van dit flandrienbeeld is Briek Schotte. Geen perfecter beeld waarmee de Vlaamse boer op het veld of arbeider in de fabriek in de periode voor de Tweede Wereldoorlog zich mee kon vereenzelvigen.

Flandriens zijn in feite een uitvinding van Karel Van Wijnendaele, maar hadden in den beginne niets van doen met het type renner dat hierboven wordt beschreven. De oorspronkelijke flandriens waren een groep Vlaamse pistiers, die in binnen- en buitenland furore maakten. Van Wijnendaele gebruikte als coach van deze groep pistiers het pseudoniem Mac Bolle. Vrij vertaald ‘Mag ik bollen’. In Torhout is men dan weer van mening dat de naam is afgeleid van Van Wijnendaeles favoriete hobby, met name het ‘bollenspel’.52 Het is door Van Wijnendaele zelf dat dit team pistiers zo populair werd. Voor de krant schreef hij in bevlogen bewoordingen artikels over hun heldendaden, vaak over de grote plas, waar ze algauw zeer berucht werden.53 De flandriens riep Van Wijnendaele naar eigen zeggen in het leven om het volk te verheffen en om hen een Vlaams zelfbewustzijn bij te brengen. De prestaties van de flandriens, die Van Wijnendaele met zijn vierdubbele pet naar hartenlust kon aandikken als journalist, moesten symbool staan voor de nieuwe eigenwaarde van de Vlaming. ‘Ik heb getracht bij middel van sport ons laagliggend Vlaamse volk omhoog te heffen. Het is de enige verdienste waarop ik aanspraak wens te maken.’54 Het was de Franstalige pers die voor het eerst over de flandrien sprak. Al had dat die term geen al te beste connotatie. Hiermee werden de ongeciviliseerde Vlamingen aangeduid die de piste onveilig kwamen maken.55 De ‘flandrien’ werd dan een soort geuzennaam en zou, haar oorspronkelijke betekenis in gedachten, ophouden te bestaan in 1935, toen deze groep door financiële verzuchtingen en botsingen van eigenbelangen uiteenviel.56

52 Backelandt 2006: 103 53 Buelens 2001: http://www.yangtijdschrift.be/editorhtml.asp?page=20014L8 54 Chevrolet 2007: 43 55 Chevrolet 2007: 97 56 Chevrolet 2007: 109

33

De rivaliteit op de piste kon ten tijde van de flandriens soms erg ver gaan en werd vaak op de spits gedreven. Tijdens de Zesdaagse van Brussel van 1914 stonden er vier Vlaamse duo’s aan de start onder leiding van Karel ‘Mac Bolle’ Van Wijnendaele. De Franse en Waalse renners konden de Vlamingen en Engelsen niet zien of ruiken en vice versa. Ook het publiek ging daarin mee. Van enig respect naar de renners van de tegenpartij toe was er weinig sprake. Er werd gespot, beschimpt en gescholden dat het een lieve lust was. Niet zelden, wanneer de betwistbare beslissingen elkaar in snel tempo opvolgden zoals hier, draaide het uit op vechtpartijen. De Waalse renners kwamen er deze zesdaagse niet aan te pas, desondanks werden ze niet uit koers genomen. Maar dat is niet alles, Mac Bolle klaagde nog over meer vriendjespolitiek. De Waalse pers mocht zo veel journalisten afvaardigen als ze maar wilde, de Vlaamse pers daarentegen, waaronder Sportwereld, kreeg met beperkingen te maken. Geen wonder dat er in de media zelf op zeer subjectieve toon over de gebeurtenissen werd gesproken. In de Waalse geschreven pers werden de flandriens moordenaars genoemd, omdat ze de Franstaligen wel eens in het decor duwden. Dat de Franstalige renners zich ook niet onbetuigd lieten, werd dan weer niet vermeld.57

Franstaligen waren niet Van Wijnendaeles beste vrienden. Dat ze amper iets voorstelden in de koers, wat fel te betwisten valt, extrapoleerde hij op de Franse maatschappij. Om uit te blinken als wielrenner moet je werken en afzien, iets wat de Waal in zijn ogen überhaupt niet kon. Zoals zijn schoonzoon Jaak Veltman in Land van wielrenners een studie over den Vlaamschen wielrenner (1941) schreef, waren Flandriens beter omdat zij ‘de zonen waren van menschen die te wroeten en te slaven hadden voor de magere brokken van het bestaan.’58 Een treffende anekdote waaruit blijkt dat Van Wijnendaele geen hoge pet ophad van het wielrennen in Wallonië is de volgende: Van Wijnendaele kreeg in 1931 de vraag van Jozef Goossenaerts, een lobbyist van de Vlaamse Beweging, om in de krant achter elke renner zijn naam niet te vermelden of hij al dan niet Belg is, maar wel of het een Vlaming of een Waal betrof. Van Wijnendaele die anders zeer meegaand is als het de Vlaamse Zaak ten goede komt, hield hier de boot af, al zou hij het in zijn artikels wel hebben over Walen en Vlamingen en niet meer over Belgen. ‘De Walen zyn bijna dood op Wielryders gebied! Moet ik ze nu de gods-klop geven?... […] Laat my werken, Jef, stille voortdoen, zonder ruiten te breken en jaarlyks zal ik ons leger van vlaamsch-denkende en vlaamsch-voelende menschen

57 Brouwer 2014: 47-49 58 Buelens 2001: http://www.yangtijdschrift.be/editorhtml.asp?page=20014L8

34 van een eerbaar getal vergrooten!’59 Van Wijnendaele blaast hier wel hoog van de toren. Het waren tot eind jaren ’20 en midden jaren ’30 vooral Waalse renners die de dienst uitmaakten. De Vlaamse renners zouden er, de retoriek van Van Wijnendaele ten spijt, er het slechtst uitkomen indien bij wielererelijsten een onderscheid zou gemaakt worden tussen Vlamingen en Walen. En dat besefte hij maar al te goed.60

Zoals dus bewezen heeft het woord ‘flandrien’ een betekenisverschuiving ondergaan. Of beter gezegd een inflatie. Het woord wordt te pas en te onpas gebruikt, een renner is bij wijze van spreken tegenwoordig al flandrien als hij twee minuten naar een kasseistrook kijkt. Er is zelfs een jaarlijkse wielertrofee, genaamd de flandrien van het jaar. Dit heeft nog maar weinig affiniteit met de oorspronkelijke betekenis van het woord flandrien. Qua aard en karakter verschillen de eerste flandriens en de flandriens zoals ze nu worden voorgesteld dan weer bitter weinig. Ze waren zoals Geert Buelens in zijn essay Sprint de Blauwvoet beschrijft sterk en onverzettelijk. Pistewedstrijden waren toen, veel meer dan nu, ware helletochten. Renners zaten tot wel 24 uur zonder onderbreking op hun stalen ros toertjes te draaien op een velodroom. Deze flandriens waren van groot belang voor de eigenwaarde van de Vlaming, want hun gedrag leidde tot de kern van de Vlaamse ziel. Contradictorisch genoeg wilde Van Wijnendaele dat deze flandriens naast de piste een deftig pak droegen. Niet echt het beeld dat nu wordt opgehangen van flandriens. Hij vatte het zelfs als plicht op om zijn renners, die als voorbeeld golden voor het Vlaamse volk, te beschaven. Zo sprak hij over Ritten Van Lerberghe, winnaar van de Ronde van Vlaanderen anno 1919: ‘Als we met Rieten Van Lerberge naar de Zes Dagen vertrokken, wisten we hem er van te overtuigen: dat hij zich proper moest aankleden, en een deftig voorkomen hebben, al ware ’t maar om te bewijzen te Brussel, dat de Flandriens maar wilde en woest waren, in de arena; maar daarbuiten?... Dat ze vatbaar waren voor opvoedkunde!’61

Niet alleen deze pisterenners waren van belang. Van Wijnendaele had onder de renners ook wel zo zijn lievelingetjes. Niet toevallig waren dat dan natuurmensen die het van de brute kracht moesten hebben. Veel meer dan de pédaleurs de charmes of tactisch koersende renners. Neem nu Marcel Buysse,62 van het roemrijke wielergeslacht Buysse. Van

59 Buelens 2001: http://www.yangtijdschrift.be/editorhtml.asp?page=20014L8 60 Chevrolet 2007: 64 61 Backelandt 2006: 61 62 Hoewel hij eigenlijk als ‘Buyze’ is geboren, opteren we voor ‘Buysse’. Men is in de media zijn naam consequent foutief gaan schrijven, waardoor hij nu overal als ‘Buysse’ neergeschreven staat.

35

Wijnendaele vergeleek hem zelfs met een hoofdpersonage in De Vlaschaard (1907) van Stijn Streuvels. ‘De Vermeulen uit zijn Vlasschaard: de staalsterke boer! Die niet begeven wil! Die niet begeven kan! Omdat hij zich zo oer-sterk voelt! Zoo één en zoo eigen met de laaiende zonne, met de driestige peerden, met den groeiende oogst, en de onmetelijkheid van de lucht!’63 Hij kwalificeert hem zelfs als symbool voor de Vlaamse Beweging, omdat hij ‘lijk meer het tastbaar beeld van dat Vlaamsche volk [was], “dat wilde wat was recht”!’64 Van Wijnendaele past hier een enigszins bizarre interpretatie toe op Streuvels’ werk. De Vermeulen, die staalsterke boer waar hij het over heeft, komt maar bekaaid uit De Vlaschaard. Boer Vermeulen ging bij Streuvels juist ten onder, omdat hij het allemaal niet meer aankon en omdat hij het vertikte te luisteren naar zijn zoon. Dit zou zijn ondergang betekenen. Boer Vermeulen had de natuur juist niet meer in de hand, een natuur die Marcel Buysse als geen ander weet te bedwingen en naar zijn hand te zetten. Het lijkt er hier sterk op dat Van Wijnendaele zich graag laat meeslepen door zijn drang naar het verleden, die onmiskenbaar aanwezig is bij Boer Vermeulen.65

Stijn Streuvels, auteur van Mijn Rijwiel (1915) – © Wikimedia Commons

63 Buelens 2001: http://www.yangtijdschrift.be/editorhtml.asp?page=20014L8 64 Buelens 2001: http://www.yangtijdschrift.be/editorhtml.asp?page=20014L8 65 Zie ook 5.1.2

36

Waar tegenwoordig politieke leiders van de Vlaams-Nationalistische partij ervoor pleiten om sport en politiek gescheiden te houden, om vervolgens dan wel aan de start van de Antwerp Ten Miles te verschijnen met startnummer 1302, was voor Karel Van Wijnendaele het wielrennen een middel om de Vlamingen te emanciperen. Zoals hierboven al beschreven, was Van Wijnendaele zeer Vlaamsgezind en maakte hij dat ook duidelijk in zijn teksten. Koers en politiek waren bij hem zeer nauw verbonden. Zijn stukjes in de krant werden gretig gelezen en bereikten een doelpubliek dat anders nooit een boek of een krant zou vastnemen. Een beetje zoals het fenomeen Gijp in Nederland zoals beschreven in het tweede hoofdstuk, een boek dat nu door alle bevolkingslagen wordt gelezen en mensen aan het lezen krijgt, die dat anders nooit zouden doen. Van Het rijke Vlaemsche wielerleven werden 87.000 exemplaren verkocht.66 En zo trad Van Wijnendaele in de voetsporen van Conscience: hij leerde zijn volk lezen.

66 Buelens 2001: http://www.yangtijdschrift.be/editorhtml.asp?page=20014L8

37

Een voetballer die valt, schreeuwt om z’n moeder. Een wielrenner die valt, schreeuwt om een nieuwe fiets.’ – Gerrie Knetemann

4. Theoretisch kader heroïsche mannelijkheid Alvorens een blik te werpen op de representatie van de heroïsche mannelijkheid bij Karel Van Wijnendaele, dient het begrip mannelijkheid – ‘masculinity’ of ‘manhood’ in het Engels – eerst nader gepreciseerd te worden. Het is een begrip waarmee men probeert de macht van de mannelijkheid uit te drukken.67 Het ideaalbeeld van mannelijkheid is in het leven geroepen om de gevestigde orde te bewaren tegen de achtergrond van de opkomende moderniteit. Met name vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw kwam mannelijkheid alsmaar nadrukkelijker op de voorgrond, waardoor een aanmaning als ‘to be a man’ algemeen ingeburgerd raakte. Maar ook zij die niet sceptisch stonden tegenover een steeds veranderende wereld accepteerden het begrip mannelijkheid.68 Tot de belangrijkste mannelijke deugden worden traditioneel gesproken eergevoel, fysieke kracht en moed gerekend. Vanaf het begin van de negentiende eeuw was West-Europa paradoxaal genoeg helemaal doordrongen van dit ‘oude’ mannelijke ideaalbeeld. Het is moeilijk om exact te zeggen vanaf wanneer deze tegelijkertijd traditionele en zeer moderne mannelijkheid haar stempel ging drukken op de geschiedenis, maar auteur George L. Mosse situeert het een en ander in zijn studie The Image of Man (1998) tussen de tweede helft van de achttiende eeuw en het begin van de negentiende eeuw. De invloed van dit op traditionele stereotypes gebaseerde mannelijke ideaalbeeld op de moderne geschiedenis valt niet te onderschatten en dient niet alleen met nationalisme geassocieerd te worden, maar ook met communisme, socialisme alsmede eenvoudigweg de manieren waarop de moderne maatschappij van alledag dient te functioneren.69 Toch zal onze interesse hier vooral uitgaan naar mannelijkheid als belangrijke hoeksteen van natievorming en de rol die sport in dezen kan spelen.

4.1 Mannelijkheid als politiek middel Vanaf het midden van de achttiende eeuw gingen liefst niet al te complexe symbolen zoals vlaggen een alsmaar belangrijkere rol spelen binnen een natie. Ook het mannelijke lichaam kreeg een symbolische betekenis toegedicht. De schoonheid van het mannelijke lichaam

67 Dudink 2001: 22 68 Mosse 1998: 3 69 Mosse 1998: 3-4

38 belichaamde deugdzaamheid.70 Zoals vermeld, valt de invloed van dit op traditionele stereotypes gebaseerde mannelijke ideaalbeeld op de moderne geschiedenis niet te onderschatten en is dat niet alleen, maar toch vooral, te linken aan nationalisme, de ideologie die natievorming stimuleert en begeleidt. Het is dit manbeeld dat een belangrijke stuwende kracht was voor de verbeelding van nationale gemeenschappen.71 Een goed voorbeeld is Horatio Nelson, de Britse legeraanvoerder die in de Slag bij Trafalgar in 1805 het leven liet, maar in deze slag ook de vloot van de Fransen en de Spanjaarden deed zinken. Niet veel later, in 1843, kreeg hij al een standbeeld en op zijn graftombe prijkt een sokkel waarop zijn belangrijkste overwinningen vermeld staan. Onderaan deze sokkel doet Minerva twee jongens opkijken naar de held Nelson. Ook op schilderijen wordt deze Nelson op een zeer verheven manier getoond. Hij groeide na de Slag bij Trafalgar in snel tempo uit tot een Brits toonbeeld van mannelijkheid, en wekte in de gemeenschap die hij symbolisch ging vertegenwoordigen gevoelens van heroïek op doordat hij strijdend ten onder gegaan was voor het vaderland.72 Nelson moest als voorbeeld dienen voor andere mannen; de mannelijkheid die hij belichaamde, moest een aanzet zijn voor anderen om vrijwillig in het leger te gaan. Heroïsche mannelijkheid en natievorming gaan hier hand in hand.73

Mannelijkheid fungeert in ons voorbeeld dus als politiek wapen. Het zou niet de laatste keer zijn dat dat zo zou zijn, verre van zelfs. Ongevaarlijk is dat niet. Om de eigen waarden dik in de verf te zetten en om zich als natie of verbeelde gemeenschap krachtig te profileren, heeft mannelijkheid een beeld nodig waartegen het zich kan afzetten. Homo’s, vrouwen, joden en zwarten waren in het verleden niet zelden het zwarte schaap.74 Deze niet dominante bevolkingsgroepen in de maatschappij waren bron van fysieke en mentale onrust en laat naties nu juist op zoek zijn naar een vorm van continuïteit.75 Een belangrijk middel om na te gaan of iemand beantwoordt aan de eisen van mannelijkheid, is of hij al dan niet gevoelig is voor ziektes en of hij zijn zenuwen de baas kan. Dit zegt immers veel over de lichamelijke en mentale paraatheid van iemand.76 Naarmate het natiebegrip enger wordt ingevuld, en de zuiverheid en homogeniteit van de verbeelde gemeenschap benadrukt wordt, wordt ook het contrast met andere bevolkingsgroepen benadrukt. Vooral joden en zwarten hebben het in de

70 Mosse 1998: 5 71 Mosse 1998: 6 72 Dudink 2001: 24 73 Dudink 2001: 25 74 Mosse 1998: 13 75 Mosse 1998: 57 76 Mosse 1998: 62

39 westerse geschiedenis fel moeten ontgelden. Met als culminatiepunt de rassenhaat in Nazi- Duitsland, waarover verder meer. Deze niet-blanke mannen pasten niet in het plaatje van de mannelijkheid. Joden werden niet capabel geacht om een gemeenschap te vormen en fysiek voldeden ze naar verluidt niet aan het mannelijke ideaalbeeld van schoonheid.77 Zwarten op hun beurt blaakten wel van fysieke kracht, maar die was zo barbaars en zo bedreigend dat het een contraproductief effect had.78

Dit impliceert niet dat mannelijkheid beschouwd moet worden als een eensluidend begrip. Elk regime en elke ideologie gaf er een eigen invulling aan. In het Victoriaanse tijdperk heerste de opvatting dat het opgroeiproces doorstaan alleen onvoldoende toereikend was om een man te worden. Er moest jongeren een waaier aan kwaliteiten die de ware man hoort te bezitten, worden aangeleerd.79 Mannelijkheid uitte zich niet alleen op geestelijk, maar ook op fysiek vlak.80 De dominante opvattingen over mannelijkheid ten tijde van het Victoriaanse tijdperk verschillen niet veel van deze die in de rest van West-Europa in zwang waren: zelfcontrole, hard werken en onafhankelijkheid zijn hier de sleutelwoorden om het tot een succesvol man en burger te schoppen.81 Voor deze op de middenklasse gerichte mannelijkheid kon een man zijn eigen individualiteit niet beter uitdrukken dan door te werken. In de kringen van het gewone werkmansvolk, die aan de mannelijke waarden van de middenklasse maar weinig hadden, lag de nadruk op de verheerlijking van de fysieke sterkte. Een exclusief mannelijke wereld was deze werkende klasse, want vrouwen hoorden volgens de Victoriaanse normen onbezoldigd thuis te werken.82 Binnen de mannelijkheid zelf zijn er met andere woorden ook subcategorieën. Om de ene vorm te onderscheiden van de andere, riep de socioloog R.W. Connell de term hegemoniale mannelijkheid in het leven. Connell ziet dit als een vorm van mannelijkheid die op een bepaald moment verheven wordt boven andere vormen van mannelijkheid.83 ‘De in culturele zin verheven vorm van mannelijkheid die deze dominante positie weet te betrekken, doet dat niet louter met behulp van geweld. Hegemonie verwijst naar een culturele dynamiek, waarin een groep een leidende sociale positie verwerft door middel van een succesvolle claim op autoriteit.’84

77 Mosse 1998: 63-64 78 Mosse 1998: 65-66 79 Tosh 2005: 31 80 Tosh 2005: 32 81 Tosh 2005: 34 82 Tosh 2005: 37 83 Dudink 2001: 24

40

4.2 Het mannelijk schoonheidsideaal In de loop van de geschiedenis heeft mannelijkheid tot op de dag van vandaag een evolutie doorgemaakt en heeft het verleden het hedendaagse beeld van mannelijkheid sterk beïnvloed. Zo heeft het middeleeuwse ridderbeeld nog steeds een impact op het huidige ideale manbeeld. Ridders moesten duelleren voor de mannelijke eer. En ze dienden zich hierbij op een dappere en edelmoedige manier te gedragen. Deze feodale opvattingen leefden nog lang verder. Een beetje handig en fysiek in orde zijn, werd altijd al aangeprezen, maar het mannelijke lichaam komt nu helemaal in het middelpunt van de belangstelling te staan. Het gehele plaatje moet kloppen om iemands eer of fysieke integriteit te verdedigen.85 Het ideale manbeeld kwam ten volle tot ontwikkeling eind achttiende eeuw. Belangrijk is dat lichaam en geest niet los van elkaar kunnen gezien worden.86 De Romeinen wisten het al: mens sana in corpore sano. Een man die hamerde op het bestaande verband tussen lichaam en geest was de Zwitserse filosoof Johann Kaspar Lavater. Vooral met zijn theorieën over de menselijke fysionomie heeft hij veel bijval geoogst. Hij keek niet naar de kleren die mannen en vrouwen droegen, maar nam hun gelaat in ogenschouw en maakte in zijn theorie geen onderscheid tussen de verschillende geslachten. Deze fysionomie oftewel gelaatkunde is een belangrijk aspect in de totstandkoming van de moderne mannelijkheid, omdat het lichaam en ziel verbindt.87

Portret van Johann Kaspar Lavater – © Wikimedia Commons

Van een man werd dus niet alleen verwacht dat hij onverstoorbaar was en zich heldhaftig gedroeg, maar hij werd ook geconfronteerd met verwachtingen omtrent het uitzicht van zijn

84 Dudink 2001: 25 85 Mosse 1998: 23 86 Mosse 1998: 24 87 Mosse 1998: 25-26

41 lichaam. Om na te gaan waar de wortels van het moderne mannelijke schoonheidsideaal liggen, dienen we terug te keren naar het Oude Griekenland en te kijken naar de beeldhouwwerken die toentertijd gemaakt werden.88 Een man die daar ook uitermate door gefascineerd was, was de archeoloog en historicus Johann Joachim Winckelmann (1717- 1768). Hij ging op zoek naar het ideale schoonheidsbeeld door de Griekse beeldhouwkunst te bestuderen, meer bepaald beeldhouwwerken van jonge atleten: evenwichtig gebouwde mannelijke lichamen waar de kracht en viriliteit van afspatten en die zelfbeheersing uitstralen.89 Winckelmann haalt hierbij het voorbeeld van de Laocoöngroep aan. Dat kan verwonderlijk klinken, aangezien er toch vooral woede en angst op het gezicht van Laocoön te lezen valt. Volgens Winckelmann echter is dit het toonbeeld van mannelijke heroïek, omdat het beeld zo perfect in balans is. De pijn van het lichaam en de grootheid van de ziel neutraliseren elkaar en die pijn is ook nog eens netjes over het hele lichaam verdeeld. De zelfbeheersing ten top gevoerd dus.90

4.3 Mussolini en sport Een belangrijke component om vorm te geven aan het mannelijke schoonheidsideaal, en al zeker in het licht van deze masterproef, is zonder enige twijfel sport. Immers niets is zo effectief om vorm te geven aan een lichaam als beweging. Heden ten dage wordt de mensenmassa door overheden gesensibiliseerd om aan sport te doen, maar dat gebeurt dan eerder uit gezondheidsoverwegingen en uit bekommernis om de Sociale Zekerheid betaalbaar te houden dan dat er een expliciete natievormende gedachte achter zit. Maar dat is niet altijd zo geweest. Een lichaam werd – of wordt ook vandaag nog wel eens – door regimes gebruikt om vitaliteit uit te drukken, een vitaliteit die in wezen deze is van de natie. Wanneer de huidige president van Rusland Vladimir Poetin in zijn blote bast op een paard kruipt en zich gewillig laat fotograferen, is dat niet alleen omdat hij nood heeft aan een beetje aandacht. Hij ziet zichzelf als beeld waar de rest van de Russische samenleving zich dient aan te spiegelen. Iemand die zich ook graag al sportende en met ontblote borstkas liet fotograferen, is Benito Mussolini, ‘de belangrijkste sportman van Italië.’91

Toen Mussolini in de jaren ’20 de macht greep in Italië, wilde hij de natie weer gezond maken. Sport was een instrument om het volk een spiegel voor te houden en het op dat

88 Mosse 1998: 28 89 Mosse 1998: 29 90 Mosse 1998: 32 91 McConnon & McConnon 2012: 59

42 moment in zijn ogen zieke Italiaanse volk te genezen. In scholen werd er elke dag aan lichamelijke opvoeding gedaan en de regering zette tal van sportclubs en verenigingen op. Dat ten koste van al bestaande organisaties: het fascistische regime wilde zelf instaan voor de fysieke vorming van de jeugd.92 Op den duur begon iedereen te sporten. Zelfs vrouwen werden gestimuleerd om te bewegen. Want ook zij dienden vitaal te zijn, zo zouden ze zich beter kwijten van hun moederschap en hun huishoudelijke taken.93 Niet dat Mussolini in de eerste plaats bekommerd was om de gezondheid van de mensen, wel wilde hij van Italië een natie maken die op elke moment oorlog kon voeren en hiervoor kon rekenen op viriele en atletisch gebouwde mannen. En de leider kon natuurlijk niet anders dan zelf het goede voorbeeld geven.94

Het fascisme toonde een bijzondere interesse voor het mannelijke lichaam, in het bijzonder voor het naakte mannelijke lichaam, zoals het veelvuldig werd uitgebeeld in de klassieke oudheid. Zo was er bijvoorbeeld het Forum Mussolini, een sportstadion dat gebouwd werd tussen 1932 en 1937 en dat omgeven was door beeldhouwwerken van naakte mannen- en vrouwenfiguren.95 Om dat perfect welgevormde mannenlichaam te kweken, als teken van de viriele levenskracht van de natiestaat Italië, deed men dus zoals hierboven beschreven op fanatieke wijze aan sport. Dat gebeurde niet alleen voor de vorming van een sterk lichaam, maar ook om de groepsgeest te bevorderen. Daaraan werd veel belang gehecht, want mannen moesten voor elkaar door het vuur willen gaan in tijden van oorlog.96 Toch was al dat harde labeur er niet alleen ter voorbereiding van oorlogen. Een fit lichaam was ook in vredestijd het bewijs van een gezonde mannelijke geest. Fysieke oefeningen waren nodig om karakter te krijgen en alle eigenschappen aan te kweken die de fascistische man moest bezitten.97 In dit alles zat er wel een tegenstrijdigheid. Mannen moesten actief en ondernemend zijn, maar er werd tegelijkertijd van hen ook verwacht gedisciplineerd in de pas te lopen van het regime.98 Dat neemt niet weg dat in het fascisme de mannelijkheid een wel erg extreme vorm aannam, wat meteen leidde tot een tweede grote conflictsituatie: hoe als hyperviriele man een deftig gezinsleven leiden? Dat werd opgelost door vrouwen en kinderen ondergeschikt te maken aan

92 McConnon & Mc Connon 2012 : 59-60 93 Mosse 1998: 161 94 McConnon & Mc Connon 2012: 60 95 Mosse 1998: 160 96 Mosse 1998: 161 97 Mosse 1998: 162 98 Mosse 1998: 164

43 de dominantie van de man, die als hij een hoger doel (bv. oorlog) te vervullen had, niet zomaar naar huis kon komen.99

Wanneer Mussolini gefotografeerd werd, was dat vaak terwijl hij sportte. Hij werd al skiënd vastgelegd op de gevoelige plaat, al motorrijdend, al zwemmend en ga zo maar door. Opmerkelijk genoeg werd il Duce nooit in beeld gebracht op een fiets. Wielrennen was naar verluidt voor armoezaaiers. Het was een sport die duidelijk niet paste in het fascistische plaatje en vloekte met het beeld van het nieuwe Italië dat Mussolini zo graag propageerde. Maar in het raam van de cultus van het lichaam, diende Mussolini ook de wielersport te omarmen, tegen wil en dank.100 Je kon in de jaren ’20 en ’30 nauwelijks om de wielersport heen in Italië. Het eerste WK wielrennen werd gehouden in 1927 en gewonnen door de Italiaan Alfredo Binda. Hij eindigde er voor drie landgenoten. Ook in 1930, 1931 en 1932 weerklonk het Italiaanse volkslied na afloop van het wereldkampioenschap. Maar wie wielrennen en Italië zegt, zegt natuurlijk Giro d’Italia. Een gelegenheid waar Mussolini steevast een opvallende afwezige was.101 Fietsen werd bijgevolg ook niet gepromoot door het regime. Te oubollig, gemotoriseerde tuigen waren de toekomst. In het fascistische sportblad Lo Sport Fascista werd wielrennen in 1928 zelfs omschreven als “ver verwijderd van de geest van de fascistische sporteducatie”.102 Toch is het overdreven om te stellen dat de Giro en het wielrennen volslagen genegeerd werden. Zo werd er zelfs een tijdje een trui uitgereikt aan de beste fascistische renner in de Giro.103 En vanaf 1931 moest de leider in het algemeen klassement een roze trui omgorden waarop een fascistisch embleem afgedrukt was dat niet te negeren viel. Roze is misschien niet de meest viriele kleur, maar het is wel de kleur van de organiserende krant Gazzetta dello Sport.104

Dat Mussolini zich zo uitdrukkelijk profileerde als sportman, hoeft nog niet te betekenen dat hij een echte sportliefhebber was, laat staan dat hij het toonbeeld van atletische schoonheid was. Zo werd hij steevast van onderaf in beeld genomen om zijn gedrongen gestalte te verdonkeremanen.105 Sport en de verheerlijking van het lichaam dienden ondertussen een hoger doel. Een man moest zich immers ten dienste stellen van het vaderland en hij moest

99 Mosse 1998: 166-167 100 Vanysacker 2009: 105 101 Vanysacker 2009: 105 102 Vanysacker 2009: 107 103 Vanysacker 2009: 113 104 Vanysacker 2009: 114 105 McConnon & Mc Connon 2012: 61

44 altijd klaar staan om te vechten.106 Deze vaderlandslievende mannen moesten over een grote portie zelfdiscipline en zelfcontrole beschikken. Opgezweept door hun patriottistische idealen zouden ze Italië transformeren in een vitale en machtige natiestaat.107 Het ideale manbeeld lag zo perfect in de lijn van het fascisme, dat binnen deze ideologie bijgevolg ook een centrale rol toebedeeld kreeg.108 Meer nog, expliciete mannelijkheid was tot dan nog nooit zo belangrijk geweest. Het werd nu een nationaal symbool en een veelgebruikt middel om te pronken met de eigen sterkte. En dat kwam nooit beter tot uiting dan tijdens oorlogen.109

Benito Mussolini zoals hij graag gefotografeerd werd – © Wikimedia Commons

Net als in het Italië van Mussolini was sport in Nazi-Duitsland een vervulling van het eigen wereldbeeld. Een man moest daarbij een mix aan eigenschappen bezitten: loyaliteit,

106 Mosse 1998: 156 107 Mosse 1998: 158 108 Mosse 1998: 154 109 Mosse 1998: 155

45 eerlijkheid, kameraadschap, discipline, gehoorzaamheid aan het regime en moed.110 Ook in Nazi-Duitsland was het beeld van de ideale man sterk afgeleid van dat in het Oude Griekenland. Om zo’n complete man te worden waren onderricht en training noodzakelijk. Een duidelijke omlijning van het ideale beeld van de Duitsers kwam voort uit het contrast met minderwaardige groepen, net zoals het geval was in fascistisch Italië.111 Er waren niettemin tal van nuanceverschillen tussen de mannelijkheid zoals Nazi-Duitsland die verbeeldde en het beeld van de ware man in fascistische Italië. Zo liet Adolf Hitler zich nimmer fotograferen terwijl hij aan sport deed,112 maar mannelijkheid nam bij beiden uiteindelijk wel een even prominente plaats in. De nieuwe mannelijkheid in het Italiaanse fascisme en in het nationaalsocialisme waren op zich zeker niet absoluut nieuw, los nog van de schatplichtigheid aan de klassieke oudheid. Het desbetreffende discours werd slechts overgoten met een agressief en gewelddadig sausje om in conflicten als sterkste voor de dag te komen. Maar verder dan retoriek en spierballengerol ging het tot de Tweede Wereldoorlog uitbrak niet. Toch mag volgens Mosse niet de mannelijkheid beschouwd worden als oorzaak van alle ellende, maar zijn het racisme en hun oorlogsdrift dat de Nazi’s deden radicaliseren en over de schreef deden gaan.113

In de drang om de absolute mannelijkheid te bereiken, werden individuele sporten in de moderniteit vaak hoger ingeschat dan teamsporten. Neem nu gymnastiek, het middel bij uitstek om een uitgebalanceerd lichaam te krijgen. Of zoals Jean-Jacques Rousseau zegt: lichamelijke oefeningen zijn niet minder dan geestelijke oefeningen, ze moeten een aanvullend effect creëren. Lichaam en geest kunnen immers niet los van elkaar gezien worden. Ze symboliseren samen de mannelijke moed.114 Ook de vader van de moderne gymnastiek zelf, de Duitse nationalist Friedrich Ludwig Jahn, zag dit als een activiteit die door iedereen uitgeoefend moest worden teneinde een sterke Duitse elite te creëren. Een turner moest bekwaam zijn, geen vrees kennen, klaar zijn om wapens te dragen en kuis zijn.115 Tot gymnastiek rekende Jahn overigens ook zwemmen, dansen, atletiek… Alles dus wat geen teamsport was, het mannelijke lichaam moest immers gevormd worden om het schoonheidsideaal te bereiken. Teamsporten waren in dezen nutteloos. Zij kwamen het patriottisme dat onderlinge solidariteit vereiste allesbehalve ten goede vanwege hun te

110 Mosse 1998: 170 111 Mosse 1998: 169 112 Mosse 1998: 168 113 Mosse 1998: 180 114 Mosse 1998: 41

46 competitieve karakter.116 Dat was echter niet altijd en overal het geval. Tussen 1850 en 1880 werden in Engeland groepssporten juist beschouwd als een uitstekende oefening in mannelijkheid.117 Zoals hierboven beschreven, was de functie van sport ruimer dan alleen maar het bevorderen van de gezondheid: sport moest in het kader van een doorgedreven natievorming mannelijke schoonheid en mannelijk karakter kweken.118

4.4 De 4e Musketier De heroïsche rol die een man in de context van de moderne natiestaat diende te vervullen en de ondergeschikte rol van de vrouw hierbij kunnen misschien achterhaald klinken, maar vooral in bepaalde conservatieve kringen bestaat er vandaag nog steeds een hunker naar deze hiërarchische verhoudingen tussen man en vrouw. Het succes van de evangelische mannenbeweging De 4e Musketier, opgericht in 2008 en in korte tijd aan 4000 mannelijke leden geraakt, valt anders niet te verklaren. Miranda Klaver van de Vrije Universiteit Amsterdam stelt zich ernstig vragen bij de representatie van de mannelijkheid binnen deze beweging.119 Zo houdt deze beweging karakterweekends die de organisatie als volgt typeert: ‘De teams krijgen opdrachten die hun vindingrijkheid, moed, teamgeest, uithoudingsvermogen en karakter testen. Aan de fysieke uitdagingen wordt een geestelijke inhoud gekoppeld, waardoor levenslessen de langste afstand ter wereld afleggen, die van hoofd naar het hart’.120 Moed, teamgeest, uithoudingsvermogen, karakter: het zijn woorden die de moderne burger vertrouwd in de oren klinken. Maar het exclusief mannelijke karakter van de beweging wekt begin 21ste eeuw wel enige bevreemding. Op deze karakterweekends krijgen de leden van de 4e Musketier uitvoerig de gelegenheid om te ervaren hoe het voelt om een echte held te zijn. Ze dienen hiervoor loodzware survivaltochten te overleven, maar de hulp van God loert gelukkig altijd om de hoek. Het doorstaan van fysieke beproevingen, moet de deelnemers de kans geven om de ware man in zich naar boven te laten komen.121 Sterker, die deelnemer groeit als het ware boven zichzelf uit en wordt een heuse held. Hij is op en top vitaal, geeft nimmer op en is in staat om de meest heroïsche daden tot een goed einde te brengen. Met het evangelie in de hand is geen uitdaging te veel voor hem.122 Het opmerken waard is hoe hier ook een homogeen beeld van de man gecreëerd wordt. Dat er onderlinge

115 Mosse 1998: 43 116 Mosse 1998: 44 117 Mosse 1998: 46 118 Mosse 1998: 47 119 Klaver 2013: 1 120 Klaver 2013: 1 121 Klaver 2013: 7-8

47 verschillen tussen mannen zijn en dat niet elke man in staat is om heroïsche handelingen te verrichten, wordt niet geaccepteerd.123

Het beeld van de superieure man wordt niet alleen nog gecultiveerd in De 4e Musketier. Ruard Ganzevoort schreef in 1998 het artikel Mythen maken de man, mannelijkheid en de evangelische beweging, hierin stelt hij onomwonden dat mannelijkheid binnen evangelische bewegingen op een dusdanige manier wordt ingevuld dat de positie van de man hersteld wordt en gebaseerd is op ‘een verouderde ideologie van superioriteit’.124 Voorts haalt hij aan dat de veranderende rol van de man en vrouw in de maatschappij hier een belangrijke rol in speelt en dat het traditionele beeld van de man als leider en drager van verantwoordelijkheid binnen evangelische bewegingen erg vaak wordt aangehangen.125 Binnen De 4e Musketier geeft men er alvast een ver doorgedreven interpretatie aan.

Man-zijn is zoals blijkt uit voorgaande een complex gegeven. Het is niet in één zinnetje te definiëren, ook al omdat mannelijkheid door de geschiedenis heen een variabele constructie is gebleken. Er kan een heel veelzijdige en losse invulling aan gegeven worden. En niemand die daarom ook met ten stelligste zekerheid kan zeggen dat mannelijkheid in de nabije toekomst niet aan nog meer verandering onderhevig zal zijn. Het begrip mannelijkheid is immers afhankelijk van veel factoren. Het begrip blijkt niet iets louter individueels te zijn, maar wordt gedefinieerd in een concrete maatschappelijke en politieke context. Toch is het vervullen van de eisen betreffende mannelijkheid wel een individuele aangelegenheid, die veel zelfopoffering en moed vergt.126 Het soort mannelijkheid dat we in de sport tegenkomen is vaak ronduit heroïsch. Atleten van vlees en bloed worden als halfgoden opgevoerd die bulken van vitaliteit en viriliteit. Belangrijke pijlers van hun heroïsche mannelijkheid zijn individualisme, zelfcontrole en slagkracht om strijd te leveren met een rivaal, soms met de inzet van fysiek geweld.127

Op grond van de hierboven verzamelde informatie ga ik in mijn volgende hoofdstuk op zoek naar sporen van heroïsche mannelijkheid in het werk van Karel Van Wijnendaele, waarbij ik

122 Klaver 2013: 12 123 Klaver 2013: 13 124 Klaver 2013: 3 125 Klaver 2013: 3-4 126 Mosse 1998: 14 127 Burstyn 1999: 36

48 me de vraag stel hoe bepaalde beelden worden ingezet om een Vlaamse identiteit te construeren en een bepaald Vlaanderen te verbeelden.

49

Wielrennen is eerst het bord van je tegenstander leegeten en dan pas aan je eigen bord beginnen. – Hennie Kuiper

5. Heroïsche mannelijkheid in Het rijke Vlaamsche wielerleven Dat mannelijkheid en de constructie van een natie vaak hand in hand gaan, toonden we in het vorige hoofdstuk al aan. Sport is meer dan eens een uiterst geschikt middel gebleken om het ideale manbeeld vorm te geven. Nu is het de vraag in welke mate Van Wijnendaele beroep deed op het op stereotypes gebaseerde beeld van mannelijkheid. Een bron die ons op dit vlak veel wijzer zou moeten maken, is zijn belangrijkste werk Het rijke Vlaamsche wielerleven (1943). Tevens zullen we onze blik werpen op Land van wielrenners, een studie over den Vlaamschen wielrenner (1941) van Jaak Veltman, geboren als Jaak Soep en gehuwd met Van Wijnendaeles dochter Nora. In dit boekje van nauwelijks 51 bladzijden komt wielrennen als middel om aan de Vlaamse identiteit een gezicht te geven nog explicieter tot uiting dan bij Van Wijnendaele.

5.1 Het rijke Vlaamsche wielerleven In de teksten van Karel Van Wijnendaele komen heel wat eigenschappen van de mannelijkheid, zoals beschreven in het vorige hoofdstuk, naar voren. Op de wijze dat de zieke Italiaanse maatschappij onder Mussolini via sport weer gezond moest worden, zo moest het straatarme Vlaamse volk zich weerspiegelen aan de heroïsche taferelen in Van Wijnendaeles werk. Ter verheffing van het Vlaamse volk schreef hij de Vlaming eigenschappen toe waarmee hij wel geboren lijkt te zijn. Onverzettelijkheid, nooit opgeven en voorbestemd tot heroïsche daden. Het woord ‘wilskracht’ komt in Het rijke Vlaamsche wielerleven ook om de haverklap voor. Dit zijn allemaal karaktertrekken die erg passen in het plaatje van de mannelijkheid en onlosmakelijk met het Vlaamse volk verbonden zijn. Om dit beeld te verheerlijken, creëert Van Wijnendaele vanaf het prilste begin in Het rijke Vlaamsche wielerleven een mythe rond zichzelf. Hoe hij vanuit het niets iemand is geworden. Enerzijds vanuit een soort zelftrots, maar anderzijds ook om te laten zien dat er voor hen die niet goed zijn in fietsen nog andere uitwegen zijn uit de armoede. Van Wijnendaele probeerde het zelf wel als renner, maar hij bleek onvoldoende getalenteerd te zijn om de top te bereiken. Maar ook in een niet-wielrennersleven zijn de eigenschappen die een wielrenner zich dient aan te meten volgens Van Wijnendaele van nut. Een beetje viriliteit kan daarbij nooit kwaad. Zo maande hij zichzelf in volgende passage in Het rijke Vlaamsche wielerleven onomwonden aan

50 om man te zijn. ‘Ik voelde tranen in me opwellen, en 'k had behoefte o! zooveel om eens goed te weenen! Maar 'k hield me sterk, en 'k zei het tegen mijn eigen: niemand die u verplichtte naar hier te komen. Gij hebt het zelf beslist en beredderd. Nu moet ge uw plan trekken, en zoeken van je weg en uitkomst te vinden! Ge moet man zijn!’128

5.1.1 West-Vlaanderen boven! Het zal niet verwonderlijk klinken dat een sportjournalist als Karel Van Wijnendaele een pleidooi voerde voor lichamelijke opvoeding op school. ‘Ga nu maar niet denken dat die wedstrijden deel mieken van het schoolprogramma, want in die tijden wist men nog niet, dat lichaamlijke opvoeding er zoo noodig was, als verstandelijke ontwikkeling!’129 Hoewel Van Wijnendaele de fysieke aspecten van een renner ophemelt, heeft hij ook ettelijke helden in spe ten onder zien gaan omdat ze geestelijk niet bij machte waren met de successen om te gaan of omdat ze de morele kracht niet hadden om door de spreekwoordelijke muur te gaan. Dat evenwicht tussen een massief lichaam en een sterke geest, wat binnen de mannelijkheid zo sterk naar voren komt, is voor Van Wijnendaele ook broodnodig om het ver te schoppen als wielrenner. In het Het rijke Vlaamsche wielerleven somt hij voortdurend voorbeelden op van renners bij wie de balans overhelt naar de ene kant. Over Alfredo Binda, nochtans drievoudig wereldkampioen wielrennen en misschien wel de grootste renner tijdens het interbellum, schrijf hij het volgende: ‘Ik heb voornamelijk Binda zien opgeven in de Ronde van Frankrijk, omdat het hem faalde aan moreele kracht om vol te houden, bij inzinkingen en tegenslagen. Waarom? Omdat Binda over zoodanig veel athletieke eigenschappen beschikte, dat hij het nooit leerde van beroep te doen op de wilskracht in hem.’130

De Antwerpse of Limburgse, laat staan Brusselse, lezer van Van Wijnendaele diende zich in ieder geval niet aangesproken te voelen wanneer hij het had over het Vlaamse volk. Met Belgische renners die niet uit Oost- of West-Vlaanderen afkomstig waren, voelde hij maar weinig affiniteit, want hiermee was er altijd wel iets aan de hand, vaak op het morele vlak. Zij kenden doorgaans niet de begeestering om voor hun vak te leven. ‘Wallonië had ook een paar fijne kleppers in de personen van Rossius en Gauthy. Verder Emiel Masson, en vooral Mottiat, van wien Ludovic, Alcyon's sportbestuurder, mij meer dan eens heeft gezegd: Eene der grootste kampioenen van zijn tijd, maar miste, spijtig genoeg, de kracht en den wil om een

128 Van Wijnendaele 1943: 29 129 Van Wijnendaele 1943: 34 130 Van Wijnendaele 1943: 49-50

51 sober en evenwijdig leven te leiden.’131 Zelfs de grote Philippe Thys, door Van Wijnendaele consequent als Filiep Thijs geschreven, was een niet benijdenswaardig lot beschoren. Zo won hij maar liefst drie keer de Tour de France en hij is daarmee de enige renner die daarin geslaagd is voor de Tweede Wereldoorlog. Ondanks deze adelbrieven laat Thys Van Wijnendaele koud. ‘Hij muntte nooit uit lijk Defraeye of Marcel Buysse, en miek niet zulk een sterken invloed op de gemoederen der massa. Maar hij was evenwijdiger. Zijn kunde was meer onderlegd, naar den verstandelijken zin van 't woord, en meer gedragen. Maar hij sloeg geen vonken van bewondering of van begeestering. Zeker wel omdat zijn kunde niet impulsief genoeg was?’132 Van Wijnendaele probeert te verklaren waarom het Thys niet lukte hem te enthousiasmeren. Hij was het tegenovergestelde van de Vlaamse renner die zich baseert op zijn oerinstinct. En er lag hem nog iets op de lever. ‘Maar daar was wat anders bij. Filiep Thijs woonde in het ‘niemandsland’, dat Brussel noemt, en dat Waalsch noch Vlaamsch is. En daar was wel bewondering los te maken, maar geen begeestering, geen supportersfuria, omdat de snaar van het ras- of nationaliteitsgevoel niet te bespelen was in zijn omgeving en bij zijn bewonderaars!’133

Thys was geboren in Brussel, het niemandsland volgens Van Wijnendaele. Hij had in tegenstelling tot Van Hauwaert geen achterban. Een lotgenoot vond Thys in de persoon van René Vermandel, Brusselaar en in de eerste helft van de jaren ’20 van voorbije eeuw de beste Belgische renner in eendagswedstrijden. Ondanks zijn triomfen inspireert ook hij Van Wijnendaele niet. ‘Is Vermandel sterk van wil? We gelooven het niet. Hij aanveerdt een strijd lijk hij komt, en omdat hij komt: omdat hij weet dat het niet anders kan. Maar hij pakt niet aan, en grijpt niet vast. Hij is passief. Te passief misschien. Er steekt geen wil genoeg in zijn werk, en te weinig leven in zijn handeling.’134 En even verderop in Het rijke Vlaamsche wielerleven: ‘Is 't misschien omdat hij niet genoeg ‘vechter’ was? Geen offensieve krachten genoeg aanvoerde in de wegwedstrijden? Misschien wel. Of is 't omdat hij, precies lijk Thijs, tot het ‘nomandsland’ Brussel behoorde? Vermandel heeft wel bewondering verwekt, maar, nooit begeestering. En daar zit het hem wellicht.’135

131 Van Wijnendaele 1943: 69 132 Van Wijnendaele 1943: 70 133 Van Wijnendaele 1943: 70 134 Van Wijnendaele 1943: 188 135 Van Wijnendaele 1943: 199

52

Philippe Thys, uit het niemandsland Brussel – © Wikimedia Commons

Een beetje man vertoont wilskracht, wat noodzakelijk is om het tot een gevierd renner te schoppen. En daar, in combinatie met liefde voor de sport, ontbreekt het aan in Brussel. Maar niet alleen Brussel mag zich geviseerd voelen. In Het rijke Vlaamse wielerleven is zelfs een hoofdstuk te vinden met als titel: ‘Waarom bleven de Kempen ten achter bij de Vlaanders?’ Hierin laat Van Wijnendaele graag anderen aan het woord om zijn eigen opvattingen over wielrennen buiten ‘de Vlaanders’ bevestigd te zien. Niet alleen is er volgens Van Wijnendaele in de Kempen en Limburg te weinig enthousiasme voor de sport, wat te wijten is aan een gebrek aan bezieling bij het volk. Mensen uit de Kempen en Limburg zijn bij voorbaat niet de meest krachtige en viriele persoonlijkheden. Kempenzoon Alfons Schepers bijvoorbeeld had het allemaal om een groot wielrenner te worden, maar zijn lichaam bleek niet sterk genoeg te zijn om het te maken. Hij was met andere woorden niet mannelijk genoeg. ‘De trekwortel van dien sterken boom die geschonden was! Van waar nu kwam dat onzalig verloop?... Bij Schepers een ontreddering van 't organisme.’136

Met West-Vlamingen kon je naar de oorlog, daar dient een man immers te allen tijde op voorbereid te zijn, met Limburgers of Kempenzonen daarentegen niet. ‘Sport beteekent strijd. En of de Limburger en deze uit de Kempen, wel zoo strijdlustig aangelegd zijn als de West- Vlamingen bij voorbeeld?...’137 En vervolgens geeft Van Wijnendaele het voorbeeld van de

136 Van Wijnendaele 1943: 251 137 Van Wijnendaele 1943: 253

53

Kempense renner Gerard Loncke, die hij ooit met eigen ogen een zwak moment heeft zien kennen. Dit zwak moment van Loncke is voor Van Wijnendaele al voldoende om er conclusies aan te verbinden die gelden voor alle renners uit de oostelijke landshelft. ‘Ik weet Loncke nog opgeven in een Zes Dagen koers van Antwerpen waarin hij gedurende 5 dagen en 23 uren de meerdere was. Hij gaf op, ‘omdat hij toch zoo moe was’! Welnu, die woorden zou men nooit gekregen hebben uit den mond van een Vervaecke of Sylveer Maes. En 't is in 't verschil van die karakters, dat het gebrek ligt aan diepte- en aan hoogtegang bij de renners van Limburg, en van de Kempen. Wij zeggen dit niet om te kritikeeren, maar wel opdat deze, die na zullen en moeten komen, het zouden weten en er aan verhelpen!’138

5.1.2 Cyriel, De Leeuw van Vlaanderen Gelukkig is er nog de westelijke landshelft, waar de viriele oermensen bij trosjes rondlopen. Om te laten zien tot welke heldendaden dat onoverwinnelijke Vlaamse volk wel in staat is, is het belangrijk om heroïek op te wekken. Eén van de hoogtepunten op dat vlak in Het rijke Vlaamsche wielerleven betreft een exploot van Cyriel Van Hauwaert, die in 1907 debuteerde in Parijs-Roubaix, een koers die door Van Wijnendaele consequent Parijs-Robaais werd genoemd. Waar andere deelnemers beroep konden doen op gangmakers, moest Van Hauwaert het stellen zonder. Eigenlijk is dit dus onbegonnen werk, het voordeel van een gangmaker in zo’n lange koers valt nauwelijks te beschrijven tegenover hen die het zonder moeten stellen. Van Hauwaert verscheen met andere woorden quasi kansloos aan de start. ‘Ik dacht na: Catteau kon gelijk hebben. En toch? De begeerte om mee te doen haalde het op de rede en... Wat anderen reeds kunnen wil ik ook beproeven, en mijn besluit staat vast: Ik doe mee!’139 Vervolgens heb je alleen maar de pen van Van Wijnendaele haar werk te laten doen om op papier getuige te zijn van een heroïsch tafereel. Ondanks zijn bij voorbaat kansloze missie werd Van Hauwaert tweede. Zonder pech was hij die dag wellicht de grote triomfator geweest. Maar de toon is gezet. De rede moet het onderspit delven voor de fysieke kracht. Zelfs in uitzichtloze situaties maakt de Vlaming er het beste van en is hij in staat om met zijn beperkte mogelijkheden bergen te verzetten. Het is aan deze Van Hauwaert, bijgenaamd de Leeuw van Vlaanderen, dat de hardwerkende Vlaming zich dient te weerspiegelen. ‘Om aan te toonen aan de jongere renners, die na hem gekomen zijn, en nog zullen komen, wat er bij hem noodig was aan wilskracht, aan lichamelijke en geestelijke vermogens om te geraken

138 Van Wijnendaele 1943: 253 139 Van Wijnendaele 1943: 55

54 waar hij geland is.’140 En even verder vermeldt Van Wijnendaele dat het de harde school van het leven is die hem gehard heeft en dat hem dat later zeer van pas is gekomen. De harde school van het leven, die de Vlaming allesbehalve onbekend in de oren klinkt.

Cyriel Van Hauwaert – © Wikimedia Commons

Van Wijnendaele dweept ook wel met die harde school. Hij zag zichzelf en Cyriel Van Hauwaert als de grote voorbeelden. Hijzelf, die uit een arm gezin opklom tot een geletterd man. Van Hauwaert, die door zijn fysieke sterkte optimaal te benutten van onderaan de ladder helemaal naar boven kroop. ‘Ik heb voor hem steeds eene groote bewondering gehad, en nu nog altijd, omdat hij het van simpelen jongen van te lande gebracht heeft, bij middel van de sport, tot den grooten handelaar en fabrikant, die hij geworden is.’141 Het is niet zo dat Van Wijnendaele ter emancipatie van zijn volk een revolutionair gedachtegoed propageert en de Vlaming stimuleert om in opstand te komen. Hij wil het alleen maar wat identiteitsbesef bijbrengen en ziet de heldendaden van wielrenners als veruitwendiging voor wat dat Vlaamse volk moet staan. Oermensen die het van de botte kracht moeten hebben. Van Wijnendaele was overigens door en door conservatief. De toekomst zag hij in het verleden. Hij hunkerde naar de wereld van voor de Eerste Wereldoorlog, toen in zijn ogen alles beter was en de wereld nog niet zo complex was.142 ‘Veel koersen waren er toen niet: enkelijk op Zonen (sic) Feestdagen. Want in die tijden was 't nog mode van te werken in de week, lijk de ziekte der werkloosheid nog niet gekend was.’143

140 Van Wijnendaele 1943: 59 141 Van Wijnendaele 1943: 60 142 Backelandt 2006: 70

55

5.1.3 Het Vlaamse ras Iemand die Karel Van Wijnendaeles gedachtegoed ook erg genegen was, was zijn schoonzoon Jaak Veltman, auteur van Land van wielrenners, een studie over den Vlaamschen wielrenner, een in 1941 geschreven boekje dat niet geheel toevallig positief onthaald werd in Het Nationale Dagblad, een door de Nationaal-Socialistische Beweging uitgegeven krant.144 Best wel een prestatie, vermits Veltman een jood was. Hij deed er alles aan om niet in het vizier te komen van de bezetter. Zo verzocht hij begin februari 1941 meerdere Vlaamse letterkundigen om een attest, waarin zij een getuigenis wilden afleggen dat hij immer de Vlaamse zaak heeft gediend.145 Alsof dat nog niet genoeg was, schreef hij Land van wielrenners, een studie over den Vlaamschen wielrenner. De laatste twijfelaars over zijn Vlaamsgezindheid, zouden zo wel over de brug worden getrokken. Het wielrennen wordt in dit werk gebruikt om het Vlaamse ras te typeren en als superieur te omschrijven. De fiets en de Vlaming zijn aan elkaar overgeleverd. Veltman gaat zo ver dat hij stelt dat men niet meer kan zien of de Vlaming gemaakt is voor de fiets of de fiets voor de Vlaming. ‘In de vijftig jaar, waarin de fiets van weelde-artikel tot gemeenschapsgoed werd gepopulariseerd, heeft haar gebruik in Vlaanderen een soort van wielercultuur doen ontstaan, waarin op merkwaardige wijze de eischen van het rijden met bepaalde kenmerken van het Vlaamsche wezen werden geassocieerd.’146

Dat Vlaamse ras beperkt zich ook bij Veltman tot West-Vlaanderen alleen. ‘Zeker kon men in de wielersport geen typischer representant bedenken van het merkwaardige West-Vlaanderen, waarin het volk zooveel vuriger, spontaner en stoutmoediger leeft en, merkwaardig genoeg, daarnaast tevens dikwijls blijk geeft van een soort van sluwe intelligentie.’147 Het is opmerkelijk dat Veltman koersdoorzicht niet per se verwerpt en er ook de West-Vlaming mee associeert. Daar waar Van Wijnendaele de boot toch eerder afhoudt als het gaat over koersen met het verstand. ‘Het laatste was kenmerkend voor de groote renners, die er ontstaan zijn; naarmate de toenemende concurrentie voortdurend meer eischen aan het begripsvermogen ging stellen, kreeg deze eigenschap zelfs een primeerend karakter, en wellicht moet hier gedeeltelijk de verklaring gezocht worden omtrent de West-Vlaamsche hegemonie die in de wegwedstrijdsport heeft bestaan en nog bestaat. Van meet af aan heeft zich die hegemonie gemanifesteerd, en ook al hebben de andere Vlaamsche landsdeelen er het hunne toe

143 Van Wijnendaele 1943: 44 144 Jelsma, ‘Een vergeten sportboek: Land van wielrenners’, In: Het nationale dagblad, 23 juni 1943. 145 De Smet 2012: 181 146 Veltman 1941: 5 147 Veltman 1941: 35

56 bijgedragen dat de recruteering tenslotte over het geheele land kon gebeuren, toch bleef het uitsluitend in het gewest tusschen Noordzee en Schelde mogelijk, onverstoord nieuw bloed aan te voeren.’148

Door te fietsen kan de (West-)Vlaming zijn ware gelaat tonen, omdat je om het te maken als wielrenner bepaalde eigenschappen moet bezitten, karaktertrekken die nu net eigen zijn aan de Vlaming. Er is zoals uit volgend fragment in Veltmans werk blijkt zowel een fysieke als een mentale component aan de sterkte van de Vlaamse wielrenner verbonden. ‘Zij kenmerkte zich door een meedoogenlooze hardheid van spier en zenuw, een schier physieke gevoelloosheid voor vermoeienis, een onuitputtelijk doorzettingsvermogen en een soort van sombere verbetenheid onder den tegenspoed.’149 Een sterke fysieke kracht dient in evenwicht te zijn met staalharde zenuwen en tonnen wilskracht. De Vlaamse renner, de ultieme exponent van het zuivere Vlaamse ras, onderscheidde zich hierin van renners uit andere landen, die de harde wielerstiel nooit zo goed onder de knie kunnen krijgen. Veltman liet zich hierbij graag inspireren door Cyriel Verschaeve, de Vlaamsgezinde auteur en priester die na de Tweede Wereldoorlog ter dood werd veroordeeld. Net zoals Verschaeve het Vlaamse volk tot grootse daden in staat achtte, zo superieur schatte Veltman de Vlaamse volksaard in.150 ‘Zowel in hun boertige luidruchtigheid, waardoor zich de onwennigheid en de beschroomdheid probeeren te verbergen, als in hun mateloos volhardingsvermogen tegen alle beproevingen in, reflecteerden zij het wezen van het volk dat, wonende op den kruisweg der Westersche beschaving, wonderlijk genoeg zich niet in haar wateren tot den bodem toe had laten drenken.’151

De grens tussen de verering van het mannelijke lichaam ter stimulering van natievorming en het cultiveren van gedachtegoed dat men bezwaarlijk nog ongevaarlijk kan noemen, is soms erg vaag. Ook Van Wijnendaele ontspringt op dat vlak niet helemaal de dans. Zoals Geert Buelens in zijn essay Sprint de Blauwvoet aanhaalt, was raszuiverheid voor Van Wijnendaele een zeer nobel ideaal. Het Vlaamse ras steekt met kop en schouders boven alle andere rassen uit. Een dergelijke retoriek kan in niet meteen onverdachte tijden bezwaarlijk onschuldig worden genoemd.152 ‘Want de glans der groote overwinningen, die hij in 't buitenland, en in

148 Veltman 1941: 35-36 149 Veltman 1941: 7 150 Buelens 2001: http://www.yangtijdschrift.be/editorhtml.asp?page=20014L8 151 Veltman 1941: 9 152 Buelens 2001: http://www.yangtijdschrift.be/editorhtml.asp?page=20014L8

57 die moeilijke omstandigheden ging behalen, kaatste uiteindelijk toch terug op dat Volk, waaruit hij was gegroeid en geworden. Men leerde voornamelijk dat er aan het Noordzeestrand een ras woonde, dat algelijk nog gezond was en sterk: misschien niet sterk naar de ziel, omdat honderd jaren verbastering hun werk van vernieling en ontzieling hadden verricht, maar sterk naar het lichaam en naar den wil om iets te worden en te zijn! Van dat ras was Cyriel Van Hauwaert eene der meest typieke en symbolieke beelden!’153

Niet de enige keer dat Van Wijnendaele in Het rijke Vlaamsche wielerleven het woord ‘ras’ laat vallen. Op nog een zevental andere plaatsen doet hij dat. Dit ras dicht hij graag fysieke kwaliteiten en eigenschappen toe waar in de constructie van mannelijkheid ook graag mee gedweept wordt. Mannelijkheid werd graag opgeëist door nationalisten, ook Van Wijnendaele maakt hier gretig gebruik van en verbindt dit aan het superieure Vlaamse ras. Zo is het behalve wilskrachtig ook gezond en oersterk. ‘Maar 't spijt me om de renners, als enkelingen van een geheel dat beroemd was: de Flandriens! En omdat de glorie van dien luid klinkenden naam, eindelinge wel terug-kaatste op dat koppig en gezond, oersterk en wilskrachtig Vlaamsch ras, waaruit ze geboren zijn en van hetwelk zij zulk een heerlijk beeld daarstellen!’154 Taai, moedig en volhardend is dat Vlaamse ras ook. ‘Leert sterk zijn, sterk van wil, en alleen dan zult ge kampioen worden! 't Is een der schoonste eigenschappen van 't Vlaamsche ras; van moedig te zijn, taai en volhardend! 'k Zou het honderden keeren willen herhalen: weest moedig! Leert uwen wil stalen in de smisse der beproeving!’155 Opvallend is dat hij het Vlaamse ras alleen maar fysieke kwaliteiten toedicht, geestelijk komt het er best bekaaid van af. Wilskrachtig en karaktervol is het wel, maar of het op intellectueel vlak iets te bieden heeft? ‘Jongen, ge zijt gezond, ge zijt sterk, omdat ge van een gezond ras zijt; ge moet nu maar zien dat ge bij middel van die sterkte en die macht, u een weg baant door 't leven en de wereld! Albert Bekaert is niet een serrebloem, of een prachtboom uit een rijken hof. Hij is een eik die groeide uit de veie grond en in de gezonde lucht van Vlaanderen, met een kruin die te waaien stond, in de gure wind van 't blonde Noorden!’156

Het Vlaamse ras komt ook prominent naar voren in het einde van Het rijke Vlaamsche wielerleven. Hier valt op ‘wordt kerels’, een duidelijke verwijzing naar de Kerels van Vlaanderen, weliswaar zonder enige kritische noot bij dit volkje, die Conscience nochtans wel

153 Van Wijnendaele 1943: 61 154 Van Wijnendaele 1943: 126 155 Van Wijnendaele 1943: 379 156 Van Wijnendaele 1943: 345

58 plaatst.157 En bovenal ook weer de superieure trekjes die Van Wijnendaele verbindt aan het Vlaamse ras, dat alleen maar bestaat uit sterke en onverwoestbare kerels. ‘Deelt milde mede van die macht, maar ook, en vooral, van de opleidende krachten die in u steken. Wordt kerels, mannen uit één stuk, met gedachten in den kop en kruim in de beenen. Maakt dat we fier op u kunnen wezen, omdat ge zijt het levende en tastbare beeld van ons Ras, van ons Volk, van dat taaie en sterke Vlaamsche Ras, dat ‘wilde wat was recht, en won wat het wilde’!’158

5.1.4 Arm Vlaanderen Het beeld van Arm Vlaanderen wordt eigenlijk gecultiveerd. De op het veld noest arbeidende en straatarme boer moest om zijn werk zo goed mogelijk te doen zich weerspiegelen aan de nimmer versagende en bonkige wielrenners. Zij met het meeste doorzettingsvermogen en de meeste wilskracht hebben de grootste kans om zich uit de armoede los te rukken. De wet van de sterkste overheerst hier dus, het leven als wielerwedstrijd. In het vorige hoofdstuk beschreven we al hoe Mussolini zich sport toe-eigende om de Italiaanse natie vorm te geven. Maar wielrennen liet hem aanvankelijk koud, omdat hij de sport te conservatief vond. Waar wielrennen niet paste in het plaatje van het moderne Italië, was dat voor Van Wijnendaele en Veltman juist de ideale voedingsbodem om hun conservatieve gedachtegoed aan de man te brengen. Zij wensten net geen moderne natie, die stond immers borg voor verloedering, maar hun roep was er één om het Vlaanderen van voor de Eerste Wereldoorlog in ere te herstellen.159 De nadrukkelijke wens om terug te keren naar het rurale Vlaanderen was vooral sterk aanwezig bij Veltman, want de Vlamingen zijn toch vooral natuurmensen. Is het om deze band tussen de natuur en het Vlaamse volk te beklemtonen dat hij, in 1909 als Jaak Soep geboren, zou gaan schrijven onder het pseudoniem Jaak Veltman? ‘Als men echter goed toekijkt, dan blijkt in den grond alles gebleven te zijn zooals het was reeds bij het ontstaan. Nog altijd is de Vlaamsche wegrenner de zoon van kleine buitenmenschen, die aan de kale tafel in de sobere keuken hun pap en hun homp brood met “’n schelle spek” eten en boven wier gerimpeld gelaat het Christusbeeld hangt. Zij staan nog als vroeger dicht bij de aarde en bleven nauw verbonden met de natuur.’160

Dit beeld van Arm Vlaanderen werd niet alleen door Van Wijnendaele geprezen, het zit tot op heden nog steeds diep ingeworteld in de Vlaamse wielersport. Meer nog, het ligt aan de basis

157 Zie hoofdstuk 3 voor meer info over de Kerels van Vlaanderen 158 Van Wijnendaele 1943: 382 159 http://www.extrasport.be/de-zegen-van-arm-vlaanderen/ 160 Veltman 1941: 43

59 van het succes van het wielrennen in Vlaanderen. In wielerwedstrijden worden smalle landwegen en quasi onberijdbare kasseiheuvels te midden van de velden met op de top een kapelletje opgezocht. Met dit idyllische beeld wordt Vlaanderen vereenzelvigd, alsof het nooit anders is geweest. Deze verbeelding van de werkelijkheid sprak zo aan dat het de koers in Vlaanderen ook zo succesvol heeft gemaakt. Het is een stukje verworven identiteit waar als er aan geraakt wordt, erg gepikeerd wordt op gereageerd. Denk bijvoorbeeld maar aan het schrappen van de Muur van Geraardsbergen uit de Ronde van Vlaanderen. Dat dit Arm Vlaanderenmotief161 wordt gekoesterd, zie je zoals eerder gesteld al aan het parcours van wielerwedstrijden. Wegen blijven in prehistorische staat, omdat ze een belangwekkende rol spelen in één der Vlaamse wielerklassiekers. Het is een lokroep uit het verleden. Maar ook de ‘flandrientypes’, de renners die zo gedrongen op hun stalen ros zitten dat het geen zicht is en steeds fietsen tot ter dood zonder, na te denken, worden het meest geprezen, hoewel ze op mondiaal vlak vaak nog maar weinig voorstellen.162

5.1.5 Frans antibeeld De lectuur over mannelijkheid met nationalistische doeleinden heeft ons geleerd dat er ook iets nodig is waar het zich tegen kan afzetten. Bij Van Wijnendaele zijn dat geen zwarten, joden of vrouwen, wel renners met een Franse tongval. We haalden al eerder de Brusselaars, Limburgers en Kempenzonen aan die qua wilskracht en viriliteit niet eens aan de enkels reiken van West-Vlamingen. Maar deze bonkige coureurs, zij die de Vlaming een identiteit moesten geven, konden zich natuurlijk het best afzetten tegen al wat Frans sprak, de dan overheersende taal in België. De confrontaties met Franstalige renners waren het hardst op de piste. De zogenaamde flandriens lagen meer dan eens in de clinch met Waalse of Franse concurrenten. Hun onbehouwen rijstijl zorgde bij de Franstalige concurrentie met de regelmaat van de klok voor wrevel, met als gevolg dat supportersclans op de vuist met elkaar gingen. ‘Maar op dien dag was er tegen de Flandriens niets te doen. Nooit te voren wisten we zoo hardnekkig kampen en strijden op een velodrom. En 't was aan te voelen dat er gevoelens van wraak bij waren. 't Is niet alleen op de piste dat er gestreden werd. Ook op het binnenplein werd er gevochten, tusschen renners en verzorgers, tusschen supporters en toeschouwers, tusschen partijgangers en tegenstrevers van de Flandriens.’163

161 http://www.demorgen.be/dm/nl/2461/Opinie/article/detail/1553255/2012/12/24/Een-Vlaamse-vloek-in-de- linkse-kerk-deel-II-De-vloek-van-Arm-Vlaanderen.dhtml 162 http://www.extrasport.be/de-zegen-van-arm-vlaanderen/ 163 Van Wijnendaele 1943: 111

60

Dergelijke gebeurtenissen vergrootte Van Wijnendaele uit om de aard van de Vlaming te typeren. Krachtmensen, tegen wie andere volkeren zonder sluwheden niet opgewassen waren. ‘De Fransch schrijvende bladen spraken van ‘halve wilden’.’164 Hij beschrijft hierbij maar al te graag hoe er vanuit Franse hoek haat en nijd was jegens de Vlamingen. De underdogrol past hem als gegoten: hoe die kleine, arme Vlamingen moesten optornen tegen de listige Franssprekende renners. Daarbij vergeet hij wel te vermelden dat de Vlaamse renners op de piste allesbehalve doetjes te noemen waren.165 ‘Maar door hun aanvallend optreden, verwekten ze nijd en storing bij de tegenstrevers, die instinktmatig bij mekaar steun en verweer gingen zoeken, zoodat er automatisch twee kampen en twee stroomingen ontstonden, met de mindere renners als zoogezegde neutralen, en waaruit gedurig botsingen ontstonden: èn van gedachten, èn in feite. We beleefden toen een tijdperk van gekunsteld patriotisme en anti-Vlaamschheid, en 't gebeurde niet zelden, dat de Flandriens te Brussel voor ‘Boches’ werden gescholden - wat van aard was om de gemoederen nog meer op te hitsen.’166

Dan was Marcel Buysse toch van een ander kaliber dan deze Franse saloncoureurs. Niet zonder reden was deze telg uit het roemrijke wielergeslacht Buysse de lieveling van Van Wijnendaele. Een machtsmens. Een onbehouwen renner, die koerste zonder al te veel na te denken. Geen gelegenheid laat Van Wijnendaele onbenut om zijn lichamelijke sterkte, strijdlust en schoonheid te benadrukken.167 ‘Marcel Buysse won bijna al de premies, en werd maar van 'n banddikte geslagen door Marcelli. En dien uitslag?... Was werkelijk het produkt van de pure en brute macht. Van den jongen athleet, die niet eens weg weet met de weelde van de kracht, die in hem geperst zit, en die kost wat kost naar buiten moet, eender op welke manier.’168 De viriele volksheld Buysse blijkt zelfs zo sterk te zijn dat hij met zijn krachten geen blijf weet. ‘Marcel Buysse? Is sterker dan een stier en heeft meer bloed dan een koerspaard. Maar die kop die op dat sterk lijf staat?... Hij weet niet wat gedaan met zijn macht, en die macht verkwist hij zoodanig, dat hij zich niet eens den tijd gunt om te overwegen of er soms geen einde aan kan komen. Nadenken of beleggen en overwegen? Kent hij niet! Hij kent niets anders dan duwen op de pedalen en zijn tegenstrevers lossen.’169 Het beeld van de oermens Buysse, nog niet besmet door allerlei uitheemse invloeden, is koren op de molen van Van Wijnendaele. Het is een beeld waarin hij genoegen schept om het te

164 Van Wijnendaele 1943: 111 165 Brouwer 2014: 49 166 Van Wijnendaele 1943: 116 167 Backelandt 2006: 67 168 Van Wijnendaele 1943: 87

61 verheerlijken en waarin bovenal de Vlaming zich dient te herkennen. ‘Omdat hij onstuimiger was, en nog sterker uit de natuur! Streuvels heeft zulke kerels geteekend. De Vermeulen uit zijn ‘Vlaschaard’: de staalsterke boer! Die niet begeven wil! Niet begeven kan! Omdat hij zich zoo oersterk voelt! Zoo één en zoo eigen met de laaiende zonne, met de driestige peerden, met den groeienden oogst, en de onmeetlijkheid van de lucht! Zoo was Marcel Buysse op wielergebied: de ontembare, die niet versagen wil, de koppige die niet plooien zal, de sterke die niet overleggen en niet rekenen moet, omdat hij geen einde ziet aan zijn macht!’170

Marcel Buysse – © Wikimedia Commons

Hyperviriele renners met Buysse en Van Hauwaert op kop worden gerepresenteerd als boegbeeld van het Vlaamse volk. Van Hauwaert, omdat hij opklom van een grijze muis in de massa naar iemand naar wie men opkeek en de Vlaamse wielersport op de kaart zette. Buysse, vanwege zijn onmetelijke fysieke sterkte en zijn onverwoestbaar temperament. Een sterkte en temperament dat inherent was aan het superieure Vlaamse volk, voor het welke Van Wijnendaele nog wel meer fietsende vaandeldragers had. ‘De Flandriens, die de vlagge der zege gingen dragen tot wijd buiten onze grenzen, vergroeiden in zekeren zin tot onze ambassadeurs, die het in den vreemde gingen verkonden, dat we niet dat minderwaardig volk

169 Van Wijnendaele 1943: 91

62 zijn, waarvoor men ons in eigen land wilde doen doorgaan: een Volk dat zich te verhelpen had met een dialekt, bij gebreke aan eene beschaafde taal!’171

Door interne twisten en het niet kunnen omgaan met successen, zoals ook Van Wijnendaele schreef, kalfde de naam en de faam van deze flandriens al een poosje voor de Tweede Wereldoorlog af. Maar ze hadden intussen hun rol wel gespeeld: Van Wijnendaele deed gretig een beroep op hun avonturen om aan identiteitsvorming te doen. Vooral dan voor het, zoals eerder hier al beschreven, zich afzetten tegen anderen, in dit geval Franstaligen, waren ze een erg handig middel. ‘En omdat de glorie van dien luid klinkenden naam, eindelinge wel terug- kaatste op dat koppig en gezond, oersterk en wilskrachtig Vlaamsch ras, waaruit ze geboren zijn en van hetwelk zij zulk een heerlijk beeld daarstellen!’172 Niet alleen renners stonden symbool voor een oersterk en wilskrachtig Vlaams ras, de Ronde van Vlaanderen en Sportwereld gooide hij ook mee in de strijd. ‘De Ronde van Vlaanderen van ‘Sportwereld’ miek zooveel invloed, en verwekte zooveel belangstelling en begeestering onder de massa, dat men er van lieverlede is gaan van maken, een symboliek beeld van Vlaamsche spierkracht en Vlaamsche sportweelde.’173

Maar de Buysses, Van Hauwaerts en de flandriens van deze wereld, gekend om hun onstilbare koershonger en onverschrokkenheid, kenden ook minder benijdenswaardige antipoden. Zij die nooit zijn doorgebroken of de verwachtingen niet hebben kunnen inlossen. Doorgaans somt Van Wijnendaele dan Kempenaars, Limburgers, coureurs uit het Brusselse Niemandsland of ongelukkigen met een Franse tongval op. Vaak heeft hij een pasklare verklaring achter de hand om deze mislukkingen te verklaren. En die verklaring is meer dan eens het ontbreken van wilskracht. ‘Lode Eelen?... Een stoere, stroeve Kempenzoon. Hij kwam de Ronde van Vlaanderen voor onafhankelijken te winnen. Was 4e in Parijs-Robaais, om van zijn andere eereplaatsen niet te spreken. Maar verder bracht hij het niet. En de reden?... Of zijn beroep hem genoeg ter herte lag?... Karel Meunier? Wallonië bouwde er kerken op van ‘hoop op zege’. Want men wilde omhoog met de wielersport, die te laag gezakt was. Maar die kerken?... Stonden op 't zand der ontgoocheling!’174 Ook bij andere wielrenners als Frans en

170 Van Wijnendaele 1943: 99-100 171 Van Wijnendaele 1943: 127 172 Van Wijnendaele 1943: 126 173 Van Wijnendaele 1943: 127 174 Van Wijnendaele 1943: 244

63

Lode Roels, wereldkampioen wielrennen in 1937 Eloi Meulenberg en Louis Hardiquest ontwaarde Van Wijnendaele te weinig wilskracht om het in de wielrennerij ver te schoppen.

Te weinig wilskracht, dat was ook wel eens merkbaar bij het nochtans superieur geachte ras der West-Vlamingen. ‘Storme zal door Ons Heere twee maal bediend geweest zijn van macht en gezondheid, maar niets gekregen hebben uit den winkel van energie en wilskracht!’175 Hoewel dit natuurlijk eerder uitzonderingen zijn. Bij de West-Vlaming Albert Bekaert, afkomstig van een gezond ras, blijkt een gebrek aan wilskracht geen mogelijkheid te zijn voor het persoonlijke falen. ‘'t Is Albert Bekaert die Parijs-Brussel won. Een renner van wien we zouden willen belijden, lijk van Michel Dhooge: hij ging heen, en we weten niet eens wat hij te zeggen had! En daardoor verstaan we, dat de loopbaan van Bekaert op zeer korte tijd eene duizelige hoogte nam, maar dan zoo onmiddellijk een kringloop miek naar beneden, waar hij bleef hangen, zonder dat we kunnen zeggen hoe het kwam. […] Door vader en moeder op 't kruispunt van 't leven gezet met de vermaning: - Jongen, ge zijt gezond, ge zijt sterk, omdat ge van een gezond ras zijt; ge moet nu maar zien dat ge bij middel van die sterkte en die macht, u een weg baant door 't leven en de wereld! Albert Bekaert is niet een serrebloem, of een prachtboom uit een rijken hof. Hij is een eik die groeide uit de veie grond en in de gezonde lucht van Vlaanderen, met een kruin die te waaien stond, in de gure wind van 't blonde Noorden! Renners lijk Bekaert, die doen denken aan kleppers die winnen omdat ze sterk zijn, lijk hanen kraaien omdat het ochtend is, en baren rollen omdat ze van de zee zijn! Kerels die gemaakt zijn over winter, en getemperd in de smisse van te lande, waar dat de koude door de spleten van de deure komt, en de wind in de schouwe zingt!’176

5.2 De Renner Karel Van Wijnendaele maakte gretig gebruik van de stereotiepe mannelijkheidsbeelden door ze op renners te projecteren om zo het superieure Vlaamse ras een identiteit te verschaffen. Fysiek onverwoestbaar, onvervaard, wilskrachtig, nimmer versagend en immer met de pedalen sprekend. De Vlaamse wielrenners zijn immers zo sterk, omdat hun karakter gestaald is en ze de zwaarste beproevingen hebben moeten doorstaan om aan de top te geraken. Een heroïsch mannelijkheidsbeeld was hier uiterst geschikt om de gewone man boven zichzelf te doen uitstijgen. En Van Wijnendaele zocht hierbij graag het randje op. Zoals ook Geert Buelens stelt in zijn essay Sprint de blauwvoet, is Van Wijnendaele niet vies van een beetje

175 Van Wijnendaele 1943: 351 176 Van Wijnendaele 1943: 344-345

64 bloed en bodem.177 Van Wijnendaele was wel zo slim om tijdens de Tweede Wereldoorlog Britse piloten onderdak te verschaffen, waardoor hij na de oorlog een lintje kreeg voor zijn heldendaden.178

Pennenvruchten als die van Veltman of Van Wijnendaele lijken tegenwoordig compleet achterhaald, hoewel je hun nationalistische discours nog vaak hoort nazinderen in de hedendaagse wielerjournalistiek. Op een andere wijze gaat het er in ieder geval aan toe in De Renner (1978) van Tim Krabbé. Zoals in de inleiding al beschreven, de wielerroman der wielerromans. In wielermiddens wordt dit oerboek van de moderne wielerromans gecultiveerd. Vooral in Nederland dan. De passage op de eerste bladzijde: ‘Niet-wielrenners. De leegheid van die levens schokt me.’ kan iedere rechtgeaarde wielrenner uit het hoofd citeren. Het boek ontving eenduidig positieve kritieken. ‘Met ‘De Renner’ slaat Tim Krabbé twee boeken in één klap. Aan de ene kant is het een literair meesterwerkje, dat om die reden over honderd jaar nog gelezen zal worden. En aan de andere kant heeft hij met ‘De Renner’ het beste sportboek geschreven in de Nederlandse taal.’179 Nico Scheepmaker (1930-1990) heeft recht om zich hierover uit te spreken. Hij was dichter en een geprezen Nederlands sportjournalist, zo wordt er sinds 2004 in Nederland jaarlijks een Nico Scheepmaker Beker uitgereikt voor het beste sportboek. Daarnaast was er ook nog Jeroen Brouwers. Aan hem krijgt je het niet verkocht dat wielrennen en literatuur in één adem uitgesproken kunnen worden. In het Nederlandse literaire blad Tirade liet hij blijken maar weinig te zien in De Renner. ‘Titel van een stukkie van Guus Luijters: Klimmen en dalen, lijden en afzien en de kunst. Dat stukkie ging over een boekie van Tim Krabbé over fietsen. Onderhavig boekie, schrijft Guus Luijters, is ‘het boek waar je als je op fiets zit van droomt’.’ 180

Brouwers kon, hoe sterk hij dat ook betreurde, niet verhinderen dat er nadien nog wielerboeken zouden verschijnen. Een ogenschijnlijk doodeenvoudig verslag van een schrijver die in 1976 de Ronde van Mont Aigoual betwist, is al snel uitgegroeid tot een ijkpunt in de geschiedenis van de moderne wielerliteratuur. Elk stukje wielerproza is ertoe veroordeeld met De Renner vergeleken te worden. In zijn boekenprogramma Benali boekt noemt Abdelkader Benali De Renner ‘De eerste roman waarin jongensdromen serieus werden

177 Buelens 2001: http://www.yangtijdschrift.be/editorhtml.asp?page=20014L8 178 Backelandt 2006: 145 179 van den Boogaard 2011: 153 180 van den Boogaard 2011: 171

65 genomen.’181 In datzelfde programma zegt Tim Krabbé zelf dat er ‘tegen domme onderwerpen als sport nog wel een taboe heerste, maar dat dat stilaan aan het wegebben was.’ Hij voelt zich ook enigszins schatplichtig aan Nico Scheepmaker, die met zijn voetbalcolumns sport boven het banale deed uitstijgen. Elsbeth Etty, literaire critica van NRC Handelsblad, noemt in hetzelfde programma De Renner hoge literatuur. ‘Omdat je het op zoveel niveaus kan lezen. Als sportboek, als autobiografische roman, in één koers zit zijn hele leven gebald. Wat van het boek helemaal hoge literatuur maakt, is hoe hij met tijd omgaat.’ Zij vergelijkt De Renner zelfs met Ulysses van James Joyce.182

Krabbé zelf ziet De Renner niet in het bijzonder als een sportboek, maar als een roman. ‘Een roman met een ongewoon onderwerp, maar er zijn zoveel romans met ongewone onderwerpen.’183 Het is niet echt onlogisch dat hij dat beweert, Krabbé wil immers een zo breed mogelijk publiek aanspreken en potentieel geïnteresseerden niet wegjagen door het te bestempelen als een wielerroman. Het boek is wel vooral cult in Nederland. In Vlaanderen kan een bibliotheek als die van de Universiteit van Antwerpen het zich permitteren om De Renner niet eens in haar uitgebreide collectie van boeken te hebben. Wat niet slecht is voor ‘een wielerboekie’, is dat het in meerdere talen vertaald is én ook in het peloton gretig is gelezen geworden. Lezende wielrenners beschouwt men toch nog eerder als een rariteit. In de wielertalkshow Vive le Vélo bleek de inmiddels met koersen gestopte Spaanse wielrenner Juan Antonio Flecha Tim Krabbé te kennen en zijn boek te hebben gelezen.184 Voormalig Nederlands wielrenner Hennie Kuiper heeft naar eigen zeggen De Renner twaalf keer gelezen.185 Positieve kritieken over De Renner? Die zijn er genoeg. Vooral de treffende manier waarop Krabbé het lijden en het afzien onder woorden kan brengen, wekt in wielermiddens veel respect op. The Los Angeles Times: 'Krabbé doet wat geen enkele Tour de France-verslaggever ooit heeft gedaan: hij neemt de lezer mee in het hoofd van de renner.'186 Oud-wielrenner Gerrie Knetemann: 'Tim Krabbé heeft het gevoeld. Hij heeft het meegemaakt.'187 Of de kernachtige samenvatting van Arthur van den Boogaard, auteur van het

181 11 maart 2012 Benali boekt: http://www.uitzendinggemist.nl/afleveringen/1243391 182 11 maart 2012 Benali boekt: http://www.uitzendinggemist.nl/afleveringen/1243391 183 van den Boogaard 2011: 158 184 http://www.sporza.be/cm/sporza/videozone/sporten/v- wielrennen/TourDeFrance/Tour_ViveLeVelo/ViveLeVelo_5juli/MV_130705_VLV_Flecha 185 Backelandt 2006: http://www.nieuwsblad.be/sportwereld/cnt/gfuurnm0 186 http://www.volkskrant.nl/wca_item/boeken_detail/453/170146/De-Renner.html 187 http://www.volkskrant.nl/wca_item/boeken_detail/453/170146/De-Renner.html

66 hier al eerder aangehaalde Slipstroom: 'Na 1978 moet een schrijver over sport verantwoording afleggen aan De Renner.'188

Maar hoe verhoudt De Renner zich nu tot Het rijke Vlaamsche wielerleven, als deze twee zich al tot elkaar verhouden? Zoals de auteur Tim Krabbé zelf zegt, zit er in zijn boek geen grote boodschap. Het gaat over een jongeman die zijn droom najaagt en die droom is wielrenner worden.189 Boodschappen bij Karel Van Wijnendaele daarentegen te over. Hij wilde zijn volk verheffen en deed via schrijven aan politiek. Hij recupereerde prestaties van Buysse, Van Hauwaert en andere hyperviriele West-Vlaamse renners om het Vlaamse volk een identiteit te verschaffen. Een renner van het Vlaamse ras diende fysiek sterk te zijn alsook wilskrachtig. Ook bij Tim Krabbé dienen lichaam en geest in evenwicht te zijn. Al stelt de geest hier iets anders voor. Waar die bij Van Wijnendaele voor wilskracht en doorzettingsvermogen staat, staat die bij Krabbé ook symbool voor tactisch vernuft, koersdoorzicht en ja zelfs bijgeloof. ‘Lebusque is eigenlijk alleen maar een lichaam. Hij is dan ook geen goede wielrenner. Mensen bestaan uit twee delen: een geest en een lichaam. Van deze twee is de geest natuurlijk de wielrenner.’190

Zelfs het woord wilskracht komt ettelijke keren voor in De Renner. In 1898 verbeterde de Amerikaan Hamilton het werelduurrecord. Dat werd niet gehomologeerd, vanwege het feit dat hij zich had laten gangmaken door een lichtvlek die vanaf het middenterrein van de baan werd geprojecteerd en voor hem op de desgewenste snelheid uitflitste.191 ‘Met die diskwalificatie was de Union Cycliste Internationale de eerste sportbond die het bestaan van de psyche in de sportman officieel erkende. Die erkenning ging wel gepaard met afkeur – alsof Hamilton, door zo openlijk gebruik te maken van zijn wilskracht, vals had gespeeld.’192 Krabbé ondergraaft hier in De Renner Van Wijnendaele, die in zijn werk de wilskracht zo ophemelt en er dermate veel belang aan hecht alsof het de kern is van de ware wielrenner. De schaker Tim Krabbé representeert wielrennen als een geestelijke activiteit. In De Renner wordt er voortdurend op de psychologie van de renner gehamerd. Zo weet Krabbé het wielrennen op een hoger niveau te tillen. ‘Je bewustzijn is klein op een fiets. Hoe zwaarder de inspanning,

188 http://www.volkskrant.nl/wca_item/boeken_detail/453/170146/De-Renner.html 189 http://www.nieuwsblad.be/sportwereld/cnt/gfuurnm0 190 Krabbé 1978: 9 191 Krabbé 1978: 13 192 Krabbé 1978: 13-14

67 hoe kleiner.’193 Wie koerst als een flandrien mag zo sterk zijn als een os, hij zal maar zelden met een ruiker bloemen op een podium mogen staan. Na een vroege demarrage van Lebusque, schrijft Krabbé dit: ‘Wielrennen is een sport van geduld, ‘Wielrennen is eerst het bord van je tegenstander leegeten en dan pas aan je eigen bord beginnen.’ Hennie Kuiper heeft dat gezegd. Kilometerslang zal Lebusque blijven doorrijden op kop. Als we Lebusque toch niet hadden. Lebusque kan niet wielrennen.’194

De schaker Tim Krabbé - © Wikimedia Commons

Tim Krabbé en Karel Van Wijnendaele hebben de toon gezet voor de beleving van het wielrennen in respectievelijk Nederland en Vlaanderen. Ze hebben werken geschreven die van de eerste tot de laatste letter over wielrennen gaan, maar voor de rest zeer divers van aard zijn. Ze hebben wel één zaak gemeen: ze hebben een onuitwisbare invloed nagelaten op de wielersport in Vlaanderen en in Nederland. De Renner is Nederlands, gebald geschreven, modern en heeft niets van doen met de barokke, pompeuze stijl van Van Wijnendaele. Het is gewoon een roman die over wielrennen gaat, maar wel een die bijzonder veel weerklank heeft gekregen. Tim Krabbé heeft het voor elkaar gekregen om van wielrennen een intellectuele bezigheid te maken. Het is daarom niet toevallig dat een literair wielertijdschrift als De Muur niet in het wielergekke Vlaanderen, maar in Nederland is ontstaan. De belangrijkste verdienste van Van Wijnendaele is dat hij een hele regio heeft besmet met het wielervirus. En dat zijn ideaalbeeld van stompende, aanvalslustige, over kasseien rijdende coureurs tot op de

193 Krabbé 1978: 33 194 Krabbé 1978: 21

68 dag vandaag hier nog leeft. Een beeld dat compleet haaks staat op het moderne wielrennen, dat verworden is tot een procedé van wachten en op het juiste moment toeslaan. Wie blind de pedalen geselt, wordt beloond met een bezoekje van de man met de hamer nog voor de prijzen uitgedeeld worden. Of om Tim Krabbé te citeren: ‘Af en toe geeft iemand langs de kant onze achterstand door. Een man roept: ‘Harder!’ Denkt zeker dat wielrennen hard fietsen is.’195

5.3 Synthese De oorzaak van het succes van de wielersport in Vlaanderen heet Karel Van Wijnendaele. Het probleem van het wielrennen in Vlaanderen heet niet anders. Het beeld van de onbehouwen Vlaamse coureur, recht geplukt van het land dat hij aan het bewerken is, sprak zodanig aan dat het nu nog steeds wordt verafgood. Toch is dit niet afgestemd op de waarheid. Dat was vroeger niet zo en nu al zeker niet. Het is een Vlaanderen ontsproten in de verbeelding van Karel Van Wijnendaele.

Journalist Jeroen De Preter merkt op dat de wielersport in Vlaanderen nationalistischer en conservatiever is dan ooit.196 Wie de Vlaamse voorjaarsklassiekers in maart en april gevolgd heeft, zal zich ook maar moeilijk van deze indruk kunnen ontdoen. Het Nieuwsblad pakte in aanloop van de voorjaarswedstrijden in Vlaanderen uit met een spotje197 waarin een iets te zelfzekere Fransman ten tonele wordt gevoerd. Hierna volgen beelden van de Ronde van Vlaanderen van 2011 waarin de Vlaming Nick Nuyens de Fransman Sylvain Chavanel verslaat in de sprint. Op de achtergrond wapperen alleen maar leeuwenvlaggen. De leuze ‘De Koers is van ons!’ laat weinig aan de verbeelding over. Het wielerblad Bahamontes op haar beurt pakte in aanloop van de voorjaarsklassiekers uit met een publiciteitsaffiche ‘De koers komt thuis’ met op de achtergrond een veld en een tribune met Vlaamse vlaggetjes. Karel Van Wijnendaele zou het allemaal graag gadegeslagen hebben.198

195 Krabbé 1978: 22 196 Jeroen De Preter, ‘Heldenmoed op de pedalen’, In: De Morgen, 29 maart 2014. 197 https://www.youtube.com/watch?v=ugRaxwNeEhM 198 http://hetiskoers.nl/2014/ode-aan-de-waalse-wielrijder/

69

Dit heeft wel enkele uitwassen als gevolg gehad. Het opeisen van de koers is historisch gezien incorrect. Er is geen reden om te zeggen dat de koers Vlaams is en niet Italiaans, Frans of Brits. Ze is door Vlaanderen geannexeerd en eigen gemaakt. Alsof alleen nog maar hier op een authentieke wijze aan wielrennen wordt gedaan, omdat er over kasseien wordt gedokkerd en de meest verlaten streken van het Vlaamse platteland worden aangedaan. De Vlaamse wielersport geraakt vast te zitten in de traditie die moeilijk kan losgelaten worden. Met als gevolg dat de oude patronen en denkbeelden heviger worden gecultiveerd in onzekere tijden van crisis en een mondialiserende wielersport, in plaats van dat er een nieuwe wind gaat waaien binnen de Vlaamse wielrennerij die juist afstand neemt van dit ultrachauvinisme.

Daar kan perfect iets tegenover staan. Om Jeroen De Preter te citeren: ‘Wielrennen (of literatuur) als een nutteloos, maar daarom uiteraard niet minder vermakelijk tijdverdrijf. L'art pour l'art. Het is een hedonistische, individualistische, zeg maar moderne visie op de wielersport. Een visie die, opmerkelijk genoeg, weer terrein lijkt te verliezen.’199 Dit is met andere woorden de visie op wielrennen zoals ze in De Renner valt te lezen. Doordat de lezer

70 in de gedachten van een wielrenner kruipt, is de individualiteit van het fietsen, fietsen als voortdurend gevecht met jezelf, prominent aanwezig. Fietsen als noodzakelijke voorwaarde om tot een beetje levensvreugde en de essentie van het leven te komen. ‘Niet-wielrenners, de leegheid van die levens schokt me.’200 Maar tegelijk schuilt er in De Renner zoveel ironie en zelfspot schuil dat de vrijblijvendheid van een wielerwedstrijd nooit helemaal op de achtergrond verdwijnt.

Karel Van Wijnendaele en Tim Krabbé beantwoorden aan twee extreem verschillende modellen hoe wielrennen op te vatten. Voor de eerste is het politiek. Voor Krabbé een intellectueel tijdverdrijf, wielrennen als psychologie, kunst, wiskunde en filosofie. Net aspecten die voor Van Wijnendaele maar matig van tel zijn voor een wielrenner. Wat als niet Buysse, maar de Brusselaar Philippe Thys de lieveling van Karel Van Wijnendaele was? Thys, de op en op en top moderne coureur, die besefte dat fietsen meer is dan hard de pedalen geselen. Hij was het toonbeeld van intelligentie en koersdoorzicht.201 Waarom altijd dat beeld van de onbehouwen Vlaamse coureur, geplukt recht van op het land dat hij aan het bewerken is cultiveren? Waarom niet juist de pienterheid, koersdoorzicht of tactisch vernuft van een renner loven en dat extrapoleren op de maatschappij? Schatte hij het Vlaamse, West-en Oost- Vlaamse volkje dan niet te laag in? Doet hij hen geen oneer aan door enkel de wilskracht en doorzettingsvermogen aan te prijzen? Waarom het primitieve beeld bevestigen? Van Wijnendaele wilde geen verandering, maar juist de oude normen en waarden versterken. Hij bevestigt zo de clichés van het arme Vlaanderen, in plaats van deze te doorprikken en te verdrijven. In plaats van de Vlaamse wielrenner als een nieuwe wereldburger te representeren, dweepte Van Wijnendaele met de achterhaalde beelden van voor de Eerste Wereldoorlog.

De wielersport in Vlaanderen heeft nood aan een nieuw en fris discours. Het Arm Vlaanderen,202 waar Van Wijnendaele zo naar smachtte, zit tot op de dag van vandaag nog ingebakken in de Vlaamse wielersport. Tim Krabbé heeft met De Renner getoond dat er ook op een moderne manier naar wielrennen kan worden gekeken en over geschreven. De rol van Van Wijnendaele is met andere woorden duaal. Van Wijnendaele heeft de koers in Vlaanderen groot gemaakt, maar hij heeft er ook wel een conservatieve en nationalistische

199 Jeroen De Preter, ‘Heldenmoed op de pedalen’, In: De Morgen, 29 maart 2014. 200 Krabbé 1978: 5 201 Laitem 2014: 54 202 Zie ook 5.1.

71 stempel op achtergelaten. Een stempel die het maar moeilijk kan loslaten en in tijden van crisis weer opflakkert.

72

De combinatie van gratie, intelligentie, adel, wreedheid, lafheid, die kan ontstaan in dertig seconden boksen is mij meer waard dan een literaire gebeurtenis. – Hugo Claus

6. Epiloog: boksen in Vlaanderen Tijdens het onderzoek viel het op dat er tijdens de Tweede Wereldoorlog naarstig werd verder gesport. En dat ondanks de miserabele omstandigheden waarin men toen moest leven. Had men dan geen andere dingen aan het hoofd? De Ronde van Vlaanderen werd tijdens de oorlogsjaren ononderbroken georganiseerd, ook de nationale voetbalcompetitie liep door. Met wielrennen en voetbal was toentertijd boksen de belangrijkste en meest populaire sport in Vlaanderen. Het feit dat sport en met name boksen tijdens de Tweede Wereldoorlog zo in trek waren, trok zo sterk mijn aandacht, dat ik hier nog iets over kwijt wil in deze epiloog. Het is een onderwerp dat volgens mij in de toekomst verdere uitwerking verdient in een bachelorscriptie of masterproef.

6.1 Boksen als ideologie Hoewel deze masterproef over wielerliteratuur gaat en ondanks mijn fascinatie voor wielrennen, ben ik tijdens het onderzoek ook begeesterd geraakt door boksen en literatuur. De vuistdikke turf De Artistieke Uppercut (2013) van Jan van den Berghe, tevens kanshebber op de Nico Scheepmaker Beker, maakt duidelijk dat boksen een rijke bron is aan verhalen en op dat vlak niet hoeft onder te doen voor het wielrennen. Misschien is het verschil tussen beide sporten er wel vooral een van perceptie, want boksen staat vandaag toch vooral te boek als een sport voor barbaren, als een sport voor hen die niet bij machte zijn zich anders uit te drukken dan met de vuisten. In de jaren 1930, 1940 en 1950 was de bokssport in Vlaanderen en ver daarbuiten nochtans immens populair, ook bij schrijvers en kunstenaars. Ernest Hemingway, Hugo Claus of Vladimir Nabokov, om maar enkel namen te noemen, boksten zelf of schreven erover. De Artistieke Uppercut laat zien dat het niet ophoudt bij deze drie schrijvers, maar dat de meest gecultiveerden der aarde zich inlieten met de pugilistiek. Om het met de woorden van de Belgische winnaar van de Nobelprijs voor de Literatuur 1911 Maurice Maeterlinck te zeggen: ‘Boksen is kunst en een middel om de verloedering tegen te gaan.’203

203 van den Berghe 2013: 97

73

In het licht van het type onderzoek dat ik hier heb verricht, is boksen ook een zeer interessante sport. In geen enkele andere sport staat heroïsche mannelijkheid zo centraal als in het boksen. Het lichaam bekleedt een prominente rol in een bokskamp. Op en top viriele mannen die in blakende gezondheid verkeren en elkaar dan te lijf gaan en de wet van de sterkste laten overheersen: het is geen wonder dat de bokssport in de jaren ’30 en de jaren ’40 floreerde. Boksen was naast zoveel meer en zoveel andere dingen ook het perfecte middel om het fascistische lichamelijke schoonheidsideaal te bereiken en de superioriteit van het volk in de verf te zetten. Zo komen we automatisch weer bij Benito Mussolini terecht. Niet alleen omdat hij zich liet fotograferen terwijl hij aan het boksen was,204 maar vooral vanwege het belang dat hij aan boksen hechtte. Een bokser stond symbool voor de kracht en de vitaliteit van het fascistische Italië. De mannelijke moed die hij tentoonspreidde, diende ook het volk zich eigen te maken. In de jaren ’30 was de vaandeldrager van het boksen in Italië Primo Carnera. Deze voormalige wereldkampioen moest het in 1935 opnemen tegen Joe Louis, een zwarte Amerikaan. Voor Mussolini was dit de ideale gelegenheid om de overmacht van het Italiaanse volk ten opzichte van het in zijn ogen inferieure zwarte ras tot uitdrukking te brengen. Dat viel toch eventjes tegen. Carnera en vooral Mussolini zouden met de staart tussen de benen afdruipen. De kamp was na zes rondes al afgelopen in het voordeel van de Amerikaan.205

Niet de laatste symbolisch belangrijke wedstrijd die Louis zou betwisten. Een jaar later verloor Louis wel van de Duitser Max Schmeling, een wedstrijd die al even politiek getint was als die tegen Carnera. De nazikrant Das schwarze Korps schreef na deze overwinning dat het niet alleen om sport ging, maar dat het een kwestie van prestige was voor het hele ras.206 Toch zou Joe Louis later ook nog komaf maken met het nationaalsocialisme in de persoon van Max Schmeling. Dat gebeurde in 1938. Door het tijdstip was de match zowaar politiek nog zwaarder beladen dan de vorige. Het was Schmeling tegen Louis, maar bovenal nationaalsocialisme tegen democratie. Niet dat Schmeling nationaalsocialistische ideeën aanhing, maar hij werd opgeëist door de ideologie om de suprematie van het eigen ras te bevestigen. Hij zou gezegd hebben Louis voor de Führer te verslaan, maar dat had Joseph Goebbels hem in de mond gelegd.207 Dat een zwarte Amerikaan Schmeling kon verslaan, was de ultieme vernedering voor de Duitsers. Boksen was binnen het nationaalsocialisme een

204 Vanysacker 2009: 105 205 van den Berghe 2013: 220-221 206 van den Berghe 2013: 232 207 van den Berghe 2013: 233

74 belangrijke sport. Zo hadden de nazi’s van boksen een verplicht schoolvak gemaakt en voerde Hitler in Mein Kampf een betoog voor de bokssport.208

Primo Carnera, De wandelende Alp – © Wikimedia Commons

6.2 Vergeten bokser: Karel Sys Maar niet alleen internationaal is boksen een interessante kwestie om onder de loep te nemen. Ook lokaal valt er heel wat over te zeggen. Ook binnen taal-en letterkundig onderzoek? Zeer zeker. Een stukje vergeten sportliteratuur zijn de Vlaamse boksromans die in de jaren ’40 en ’50 zijn verschenen. Het feit dat men romans schreef over boksen, bewijst nogmaals de populariteit en de maatschappelijke relevantie van deze sport. Bovendien zou het interessant zijn om patronen en tendensen binnen deze Vlaamse boksromans te ontwaren. In sneltreinvaart som ik er enkelen op. In 1943 werd bij uitgeverij Ignis Een zware jongen van Frank, pseudoniem voor Frans De Ridder, gepubliceerd.209 In deze roman speelt Joe Brack de hoofdrol. Voor wie Terug tot de bron (1944) van Lode Zielens heeft gelezen, zal deze naam enigszins vertrouwd in de oren klinken. Ook in die roman speelt ene Joe Black de hoofdrol,

208 Duribreux 2009: 243 209 Duribreux 2009: 232

75 een figuur die Zielens eerder al opvoerde in Te laat voor muziek, een novellenbundel uit 1941.210 Met Gevlochten touwen bracht Frans De Schrijver in 1953 een boksroman op de markt. Een roman die zich afspeelt in Amerika. Pas in 2009 werd door het Davidsfonds Spiegel en bokswant gepubliceerd. De Oostendse auteur Gaston Duribreux schreef deze roman al in 1952, maar het manuscript bleef lange tijd spoorloos, waardoor het meer dan een halve eeuw duurde voordat het werd uitgegeven.

Een laatste boksroman die een vermelding verdient is De zoveelste illusie (1959) van Jan Ceuleers. Hier sta ik via een omweggetje wat langer bij stil. In deze roman, een uitgave en een geschiedenis van de Witte Brigade, is het hoofdpersonage de goedhartige en naïeve Petit Charles, die blaakt van vitaliteit en zijn sport domineert. Wanneer de Tweede Wereldoorlog uitbreekt, gaat Petit Charles in het verzet om het kwaad te bestrijden. Hij wordt evenwel opgepakt en zal na de Tweede Wereldoorlog in de marginaliteit verdwijnen. Dat in tegenstelling tot zijn voormalige opponent Lou Lams, die ondanks zijn heulen met de vijand plots het mooie weer mag maken. ‘Karel Sys lijkt model te hebben gestaan voor deze verhaallijn,’211 schrijft Jan van den Berghe in De artistieke uppercut. Dat is een understatement, men kan er donder op zeggen dat Sys voor Lou Lams model heeft gestaan.

Om dat aan te tonen, dient er eerst wel stilgestaan te worden bij het leven van Karel Sys, want momenteel zal de naam bij nog maar bitter weinig mensen een belletje doen rinkelen, laat staan dat zijn levensloop algemeen gekend is. Met Rik Van Steenbergen was Sys nochtans een van de vaandeldragers van de sport in Vlaanderen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Van Steenbergen kent iedereen, Sys kent quasi niemand nog, hoewel hij in de Tweede Wereldoorlog drommen mensen deed afzakken naar bokswedstrijden en tot de wereldtop in zijn discipline behoorde. Het waren trouwens de gouden jaren van het boksen. Sport was toen het ideale middel om mensen even te bevrijden uit hun allesbehalve zorgeloze leventje. Net zoals in de jaren 1930 en 1940 gretig gelezen schrijvers zouden worden vergeten en verguisd door hun rol in de collaboratie, is er iets gelijksaardigs aan de hand met Sys.

In een periode dat de Vlaamse bokssport grote namen voortbracht als Cyriel ‘Tarzan’ Delannoit, Jos Vissers of Jean Sneyers, gooide ook Karel Sys hoge ogen op. Zoals wel meer Vlaamse kinderen, wilde Sys als klein jongetje in eerste instantie wielrenner worden. Het

210 Duribreux 2009 : 237 211 van den Berghe 2013: 296

76 waren de tijden dat Karel Van Wijnendaele steeds harder zijn stempel op het Vlaamse koersgebeuren ging drukken en de Ronde van Vlaanderen alsmaar populairder werd. Het wielrennen kon een vlucht uit de armoede betekenen. Maar een fiets moest nog steeds bekostigd worden en daar had zelfs de familie Sys het geld niet voor. Dus koos hij voor de bokssport. Voor zijn eerste kamp moest een vriend hem nog 15 frank inschrijvingsgeld voorschieten. 212 De keuze voor het boksen was ook geen onlogische keuze in Oostende, dat niet alleen Sys’ geboorteplaats was, maar lange tijd ook de bakermat van de Vlaamse bokssport. Een sleutelfiguur hier is Theo Vanhaverbeke. Naast zelf bokser te zijn geweest, leidde hij ook boksers op en was hij manager, verzorger en organisator van bokswedstrijden.213 Noem Vanhaverbeke dus gerust de Karel Van Wijnendaele van de Oostendse bokssport, Van Wijnendaele had er ook een handje van weg om het onmogelijke te combineren: journalist, wedstrijdorganisator en bondscoach. Dat gaf hem de mogelijkheid om carrières van renners te maken, maar ook te kraken.

Ook Sys zou in de schoot van Vanhaverbeke belanden. In 1930 stond hij voor het eerst in de ring om vervolgens in 1933 zijn eerste profkampen te betwisten. Het opsommen van Sys’ successen zou ons hier te ver leiden, maar in 1937 mocht hij kampen voor de Europese titel bij de lichtzwaargewichten. Zijn opponent was Gustave Roth, de kamp bleef evenwel onbeslist. In 1939 verloor Sys de kamp om de Europese titel bij de zwaargewichten tegen Heinz Lazek, al was de schuldige hiervan zijn eigen goedheid. Het jaar 1939 was net aangevangen en tijdens een wandeling op het strand van Oostende zag Sys een man van de pier in de zee springen. Sys draalde niet en sprong in het ijskoude water om deze wanhoopsdaad te verijdelen. Sys werd bewierookt in de kranten, zijn heldhaftigheid werd erg op prijs gesteld, enkel was dit, toch volgens het Nederlandse Het Volk, de reden waarom zijn gezondheid een ferme knauw had gekregen en hij tegen Lazek krachten te kort kwam om zich te onderscheiden van zijn opponent.214 Vlak na deze verloren kamp zou Sys geelzucht krijgen. Diezelfde krant wijdde op 14 april 1941 zelfs een heel artikel aan de Belgische bokssport die toentertijd floreerde, met Karel Sys als absolute exponent van deze successen.215

212 http://www.oostende.be/product.aspx?id=11526 213 Duribreux 2009: 266 214 Anoniem, ‘Belgische bokssport komt weer tot bloei’, In: Het Volk: dagblad voor de arbeiderspartij, 16 april 1941. 215 Anoniem, ‘Belgische bokssport komt weer tot bloei’, In: Het Volk: dagblad voor de arbeiderspartij, 16 april 1941.

77

Maar ook voor Sys, die intussen een opleiding tot horlogemaker had genoten, was de Tweede Wereldoorlog aangebroken. Sport was tijdens de Tweede Wereldoorlog een belangrijke vlucht uit het leven van alledag. De Duitse bezetter was sport ook niet ongenegen. Sport was zoals we intussen weten een belangrijk middel om het ideaalbeeld van het mannelijke lichaam vorm te geven. In Vlaanderen denk je dan in de eerste plaats aan wielrennen. Belangrijke wielerwedstrijden in Vlaanderen bleven tijdens de Tweede Wereldoorlog vaak gewoon doorgaan, en dat in tegenstelling tot de Eerste Wereldoorlog. Dat kwam mede doordat het Duits Militair Bestuur onder leiding van generaal Von Falkenhausen hier zich niet mengde in het sportbeleid en dat geheel overliet aan Binnenlandse Zaken en Volksgezondheid.216 De Ronde van Vlaanderen bijvoorbeeld werd van 1915 tot en met 1918 niet gereden, maar in de periode 1940-1945 bleek dat geen probleem te zijn.

Karel Sys – Uit: Karel Sys, Mijn leven als bokser (p.42).

216 Vanysacker 2009: 141

78

Niet alleen wielerwedstrijden bleef men verder organiseren, maar ook bokswedstrijden. De Vlaamse bokssport kende tijdens de Tweede Wereldoorlog zelfs een hoogconjunctuur en Karel Sys was de grote kampioen.217 Na een korte inactieve periode waarin hij onder de wapenen geroepen was, kwam Sys weer helemaal als de oude terug. De rol van zijn manager Theo Vanhaverbeke mag hierin niet onderschat worden, hij zorgde ervoor dat er bokskampen bleven georganiseerd worden in oorlogstijd en dat de carrière van zijn poulain Sys niet al te gedwarsboomd werd door de oorlog.218 Integendeel zelfs, hij lanceerde zijn carrière nu pas echt. Hij werd misschien wel de meest toonaangevende sportfiguur in Vlaanderen in de periode 1940-1945. Zijn populariteit was nimmer aanschouwd, hij bracht massa’s mensen op de been die hem wilden zien zegevieren. Vooral zijn kampen tegen Gustave Roth, die weliswaar al op de terugweg was, spraken tot de verbeelding. Het absolute hoogtepunt volgde evenwel in het najaar van 1943 toen Sys Europees kampioen werd bij de zwaargewichten door in Brussel de Zweed Olle Tandberg te verslaan.

De suggestie dat sport en politiek aparte dingen waren, moest tijdens de Tweede Wereldoorlog de illusie versterken dat er geen problemen waren, maar het tegendeel was waar. Voor een vedette als Karel Sys was de bokssport een middel om ongeschonden uit de oorlog te komen. Hij kon ongestoord zijn leven verder zetten en zelfs fortuin maken, terwijl het voor de meeste gewone mensen al een klus was gewoon te overleven. De Vlaamsgezinde Sys liet het niet na om zich in gezelschap te vertonen van de Duitse bezetter en voor aanvang van een kamp liet hij zich soms betrappen op het brengen van de Hitlergroet.219 Voor de halve finale van het wereldkampioenschap bij de zwaargewichten moest hij gaan boksen in Breslau, nochtans een stad die zeer zwaar onder de Tweede Wereldoorlog te lijden had. Hij versloeg daar de Italiaan Luigi Musina en kon zo later Europees kampioen worden. Bovendien liet Sys zich verleiden om in december 1942 twee kampen in Berlijn te boksen,220 dat kwam de algemene perceptie ook niet echt ten goede. Dat zou hem na de oorlog zuur opbreken. In 1944 kwam er wel een kink in de kabel tussen Sys en de Duitse boksbond, die laatste schorste hem voor drie maanden omdat hij te hoge eisen stelde om aan te treden in een Europees titelgevecht tegen de Duitser Jean Kreitz in Hamburg.221

217 Jacquemyns 1984: 77 218 http://www.oostende.be/product.aspx?id=11526 219 Vanheste 1989: 179 220 http://boxrec.com/list_bouts.php?human_id=012459&cat=boxer 221 Anoniem, ‘Karel Sys gestraft’, In: Dagblad van het Zuiden, 11 juli 1944.

79

In 1944 moest Sys enkele maanden in de gevangenis zitten voor collaboratie. Zo werd hij er door sommige bladen zelfs van beschuldigd SS-officier te zijn geweest in Breendonk, maar dat berustte op een vergissing.222 Wel werd hem verweten om door te boksen propaganda te hebben gemaakt voor de vijand. Na kort in de cel te hebben gezeten, werd evenwel algauw vrijgesproken door het krijgshof, al wil dat niet zeggen dat hij onmiddellijk weer aan de slag kon als bokser. De F.B.B, de Belgische Bokssportfederatie, gaf hem geen licentie. Deze boksbond en Sys leefden al langer op gespannen voet. Volgens Sys konden ze hem bij de boksbond niet luchten, omdat hij een Oostendenaar was en Oostende in Vlaanderen ligt.223 De oorzaak van de Vlaamsgezindheid bij Sys moet hier te vinden zijn. Zijn ervaringen met de vrijwel uitsluitend Franssprekende boksbond creëerden bij hem de indruk dat hij ferm tekort werd gedaan. Nu Sys na de oorlog niet kon boksen, moest hij op een andere manier aan de bak zien te geraken. Hij trok naar Spanje om daar catchwedstrijden te betwisten. Maar het boksen liet hem niet los, in 1949 trok hij er zelfs voor naar Argentinië. Hij verloor er geen enkele wedstrijd. En het absolute hoogtepunt was ongetwijfeld zijn kamp in juni 1951 tegen de vedette Archie Moore, een kamp die onbeslist eindigde.

Maar de Europese carrière van Sys was nog niet ten einde. De Belgische Bokssportfederatie zei dat hij weer welkom was om in België te komen vechten. Volgens Sys was dit een manoeuvre omdat ze hem nodig hadden om de Vlaamse bokssport, die begin jaren ’50 weinig tot niets meer voorstelde, weer nieuw leven in te blazen. Maar die beweegreden vernam hij pas achteraf, de bobo’s bij de B.B.B. kregen namelijk zelf een percentje bij elke kamp van Sys.224 Hij zal in ieder geval geen spijt hebben van zijn comeback op het Europese vasteland. Niet alleen omdat hij op de koffie mocht bij Stijn Streuvels in diens Lijsternest en daar zeer vereerd door was,225 maar vooral omdat hij in Brussel in 1952 voor de tweede keer een Europese titel veroverde: nu versloeg hij in een kamp bij de zwaargewichten de Duitser Hein ten Hoff. Een titel die hij al vrij snel verspeelde aan de Duitser Heinz Neuhaus. Een zeer betwistbare overwinning van de Duitser op punten.226 Ook Sys zelf was ervan overtuigd dat er aan deze kamp een geurtje zat.227 Opmerkelijk is ook het conflict met zijn manager Theo Vanhaverbeke in 1953 wat tot een definitieve breuk leidde tussen beide heren. Het zat blijkbaar diep, want in Mijn leven als bokser wordt de naam van Vanhaverbeke geen enkele

222 Sys 1981: 53 223 Sys 1981: 21 224 Sys 1981: 21 225 Sys 1981: 109-110 226 Anoniem, ‘Neuhaus ontneemt Sys Europese titel’, In: Nieuwsblad van het Noorden, 10 maart 1952.

80 keer vernoemd. Sys’ roemloze aftocht in 1954 stond in schril contrast met de status die hij intussen verworven had. Hij nam het in de halve finale voor het wereldkampioenschap in het Brusselse sportpaleis op tegen Nino Valdes, een Cubaan. Hij moest na vier ronden de strijd al staken. De 8000 toeschouwers floten hun vroegere idool uit. Werd hij aan het begin van de kamp nog enthousiast toegejuicht, dan moest hij nu onder oorverdovend awoertgeroep en via een achterpoortje het strijdtoneel verlaten. Onder de kop ‘Beroemde Belg speelde weglopertje’ omschreef De Telegraaf deze schrijnende taferelen als volgt: ‘Men hoonde, zo hard men kon de kampioen, die men nauwelijks een kwartier geleden even hard bejubeld had. Men sleurde een man van een voetstuk, waarop hij jarenlang gestaan heeft en men smakte hem neer met alles, wat men geven kon. Volledig in gruzelementen.’228 En men zou hem nooit nog in een boksring zien, want dit was voor Sys het signaal om definitief naar Argentinië te trekken, waar hij de rest van zijn dagen zou slijten om er in 1990 op 76-jarige leeftijd te sterven.

Met het tanen van Sys’ ster, daalde ook de populariteit van de bokssport. De bokssport is vandaag in Vlaanderen nog slechts een sport in de marge. Als rariteit worden er nog wel eens beelden geschoten van een boksgala en vervolgens uitgezonden in het Journaal, maar dit gebeurt meestal ook maar alleen als er echt geen ander nieuws is. Boksen wordt toch nog erg vaak gepercipieerd als een bezigheid voor primitievelingen, zoals eerder opgemerkt. Ondanks de horrortackles en de soms weinig aan de verbeelding overlatende supporterskreten is het voetbal uitgegroeid tot de populairste sport in Vlaanderen. Sys zou na zijn professionele carrière hetzelfde lot beschoren zijn als vele andere culturele collaborateurs: de vergeetput in. De achteruitgang van de bokssport en zijn vlucht naar Argentinië spelen daar zeker een factor in, maar door zijn rol in de Tweede Wereldoorlog en zijn veroordeling voor collaboratie blijft er ook een smet op zijn sportieve prestaties. Om aan te tonen hoe vergeten Karel Sys wel is, gebruiken we voor één keer Wikipedia als referentie: eens mens hoeft maar één match in Eerste Klasse gevoetbald te hebben of een negende plaats te hebben gereden in een wielerwedstrijd zonder enig belang en er wordt een Wikipediapagina over u gemaakt. Niet zo voor Karel Sys, deze bokskampioen, in tegenstelling tot andere boksende tijdgenoten als Cyriel Delannoit en Jos Vissers. Iets wat er niet is, zegt soms meer dan dingen die er wel zijn.

227 Duribreux 2009: 268 228 M. Van den Berge, ‘Beroemde Belg speelde “weglopertje”: Karel Sys hulpeloos tegen Nino Valdez’, In: De Telegraaf, 24 mei 1954.

81

Een summiere West-Vlaamse Wikipediapagina heeft hij wel, evenals een zelfs vrij uitgebreide Duitstalige pagina.

Ondanks zijn bewogen leven is er over de boksende horlogemaker Sys niet veel geschreven. Hij publiceerde in 1981 wel zijn levensverhaal: Mijn leven als bokser. Voorts zijn er ook de onuitgegeven manuscripten van zijn voormalige leermeester Theo Vanhaverbeke Duizend gongslagen met Karel Sys en de besten en heeft Hugo Claus ooit nog met de handschoenen van Sys geoefend wat Claus toen een geweldige eer vond.229 In De zoveelste illusie (1959) van Jan Ceuleers wordt er heel duidelijk gealludeerd op Sys, al is zijn voorstelling allesbehalve positief. Zijn rol als bokser in de Tweede Wereldoorlog lijkt voor wrevel gezorgd te hebben. Het boksende hoofdpersonage genaamd Petit Charles was voor de Tweede Wereldoorlog heer en meester in het boksen. Zijn belangrijkste opponent heette Lou Lams en is tegen hem niet opgewassen. Ook tijdens de oorlog vochten ze nog tegen elkaar tot Petit Charles voor zijn rol in het verzet wordt opgepakt. Deze Lou Lams wordt door Petit Charles van collaboratie beticht, hij deed bij aanvang van een bokskamp de Hitlergroet en hield zich op met mensen in Duits uniform. Na de oorlog vlucht hij naar Zuid-Amerika om als een held terug te keren, terwijl de in het verzet getreden Petit Charles al zijn bezittingen kwijt raakt, inclusief perspectieven op een mooie bokscarrière. In volgende passage over Lou Lams vallen de overeenkomsten met Karel Sys nauwelijks te ontkennen. ‘Na jarenlang van de Belgische rings verwijderd te zijn geweest (de schijnheiligaards zeggen er niet bij waarom!) heeft onze internationale vedette en nog niet geëvenaarde vuistschermer (wat? Petit Charles heeft die vedette van niks van de ring gekeerd!) na een succesvolle tournee in Zuid-Amerika weer een vergunning bekomen van de Belgische Boksbond.’230 Even verderop wordt er gevraagd of hij niet te oud is (Sys was bij zijn comeback in 1951 in Europa ook al 37) en wordt er gewag gemaakt van het feit dat Lou Lams vijftien wedstrijden in Zuid-Amerika heeft betwist waarvan hij er twaalf heeft gewonnen, terwijl hij de drie andere door een scheidsrechterlijke beslissing door zijn neus geboord zag worden. Statistieken die overeenkomen met Sys’ tournee door Argentinië. Tot slot verovert Lou Lams zes maanden na zijn wederoptreden in Europa de Europese titel, het wordt zo wel erg moeilijk om in deze Lou Lams, die als een opportunist van de bovenste plank wordt voorgesteld, Karel Sys niet te herkennen.

229 van den Berghe 2013: 299 230 Ceuleers 159: 169

82

Sportmanifestaties brachten tijdens de Tweede Wereldoorlog, misschien wat tegen de verwachtingen in, een massa volk op de been. Niet alleen omdat sport in de ideologie van de Duitse bezetter paste, maar ook omdat het voor de gewone mensen een vlucht was uit de dagelijkse ellende. Niet alleen passief sporten trouwens: naar schatting was bijna een miljoen Belgen lid van een sportclub tijdens de Tweede Wereldoorlog.231 Boksen was in Vlaanderen met wielrennen en voetbal de populairste sport. Een vedette als Karel Sys kon zo tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn carrière min of meer verderzetten zoals gepland. Sys’ rol tijdens de Tweede Wereldoorlog is niet onbesproken. Hij ging vechten in Duitsland en liet zich zien in het gezelschap van de Duitse bezetter, waardoor er hem geen strohalm in de weg werd gelegd om zijn bokscarrière verder te zetten. Door zijn Europese titel in 1943 en de overtuiging waarmee hij zijn tegenstanders aftroefde, groeide hij in de oorlogsjaren uit tot een volksheld en een vaandeldrager van de Vlaamse sport. Ook zijn Europese comeback in 1951 werd enthousiast onthaald, en toch is hij na zijn carrière helemaal in de vergetelheid geraakt.

6.3 Besluit Nochtans valt het niet te ontkennen dat Karel Sys een belangrijk sportfiguur was, in een periode van onze geschiedenis waarvan je zou verwachten dat sport wel het laatste is waarmee mensen zich zouden bezighouden. Het tegendeel blijkt waar te zijn. Het verhaal van Sys is uitermate geschikt om een roman rond te schrijven, zoals het leven van menig sporter interessant is om over te schrijven. De verhaalwaarde van sport is bijzonder groot, juist omdat niet alles exact te reconstrueren valt. Desondanks is het aantal verschenen wieler-of sportromans in het Nederlands taalgebied eerder gering te noemen. Bij bekende auteurs als Christophe Vekeman of Arnon Grunberg speelt het gebrek aan interesse in wielrennen een rol, maar dat kan toch niet bij elke schrijver zo het geval zijn? Het is opvallend dat er nog nooit een roman is geschreven over Eddy Merckx, toch algemeen beschouwd als de grootste atleet die België ooit gekend heeft. Er verschijnen zoals uit onderstaande zelf geconstrueerde tabel blijkt nochtans Merckxboeken bij de vleet.232

Periode Aantal Merckxboeken Jaren ‘60 4 Jaren ‘70 10 Jaren ‘80 2

231 Vanheste 1989: 179 232 Zie bijlage 1 voor een lijst met Merckxboeken

83

Jaren ‘90 1 Jaren ‘00 8 2010-… 9

Toch is dit allemaal non-fictie. Non-fictie? Zo worden deze boeken in ieder geval gecatalogeerd, maar zoals eerder vermeld valt de scheidingslijn tussen fictie en non-fictie binnen de sportliteratuur moeilijk te trekken.233 Het gros van de sportliteratuur strekt zich uit over zowel fictie als non-fictie. Sportverhalen, hoe neutraal ze ook verteld worden, dragen immer fictieve elementen in zich. En des te langer het geleden is dat deze verhalen zich voltrokken, des te meer ruimte er zal zijn voor het fictionaliseren van het een en ander. In de jaren 1980 en de jaren 1990 was het, zoals uit bovenstaande tabel blijkt, een stuk minder interessant om over Eddy Merckx een boek te publiceren. Tijdens zijn carrière als profwielrenner (1965-1978) was er een eerste periode dat er volop boeken verschenen over Merckx. Hij was toen als actueel figuur erg relevant. We spreken hier niet over luxe-uitgaves, wel veeleer over kleine boekjes of uitgaven van de krant Het Volk. In de jaren 1980 en 1990 bleef het oorverdovend stil op het vlak van het Merckxboek. In deze twee decennia zijn er amper drie boeken over Merckx verschenen in het Nederlands taalgebied. Dat staat in schril contrast met de vlijt die nu aan de dag wordt gelegd om over Merckx te schrijven. In het jaar 2010 alleen al, niet toevallig het jaar dat Merckx 65 werd, werden er vier Merckxboeken gepubliceerd.

Elke gelegenheid wordt te baat genomen om over Merckx te schrijven. Zoals hier al eerder vermeld, is het proces van dingen vergeten een belangrijk element in de mythevorming. In de jaren 1980 en 1990 kreeg de mythe Merckx de tijd om te rijpen, vanaf het jaar 2000 konden dan alle remmen los inzake het schrijven van boeken over hem. De tweede periode van het Merckxboek brak rond de voorbije eeuwwisseling aan en kende haar hoogtepunt de afgelopen vier jaar waarin er maar liefst negen Merckxboeken zijn uitgegeven. Misschien staat deze overvloed aan Merckxboeken en de hiermee gepaard gaande mythevorming van de figuur Eddy Merckx juist het schrijven van een roman over hem wel in de weg. Is het omdat hij al zodanig gefictionaliseerd en geëxploiteerd is geworden, dat hij voor romanschrijvers geen interessant geval meer is om aan de haal mee te gaan? Iets wat in onze contreien bijgevolg bijzonder interessant is om te onderzoeken, is hoe de mythe Merckx wordt vormgegeven in de

233 Zie ook hoofdstuk 2

84 sportliteratuur. Zo kan er nagegaan worden of er evoluties merkbaar zijn en hoe de mythevorming tot uiting komt; werd er in de jaren 1970 bijvoorbeeld anders over hem geschreven dan in het jongste decennium?

In de jaren 1940 en 1950 verschenen er in Vlaanderen verscheidene boksromans. Op een baanbrekende wielerroman zoals Nederland die met De Renner kende, is het nog wachten. Vlaanderen bleek in tegenstelling tot Nederland ongevoelig voor de erfenis van De Renner. De beleving van het wielrennen als verering van helden die blind en tot ter dood de pedalen geselen en het cultiveren van heroïek geworteld in de rijke Vlaamse wielertraditie, blijft de meest dominante opvatting. Een moderne visie op wielrennen, zoals die kan gelezen worden in De Renner, krijgt hier maar moeilijk voet aan de grond, wat de ontwikkeling van de wielersport in Vlaanderen belemmert. Heeft een boek als De Renner daarom wel enig kans van slagen in Vlaanderen? De literatuur kan nochtans voortrekker zijn om een nieuwe wind te doen waaien binnen de Vlaamse wielersport. Een Karel Van Wijnendaele 2.0 die definitief breekt met de versie 1.0 zou meer dan welkom zijn.

85

7. Bibliografie Absillis 2012 Kevin Absillis, Een Vlaamse vloek in de linkse kerk deel II: De vloek van Arm Vlaanderen, 24 december 2012. [http://www.demorgen.be/dm/nl/2461/Opinie/article/detail/1553255/2012/12/24/Een- Vlaamse-vloek-in-de-linkse-kerk-deel-II-De-vloek-van-Arm-Vlaanderen.dhtml] [toegang op 11 mei 2014]

Anoniem Anoniem, 07. Karel Sys. [http://www.oostende.be/product.aspx?id=11526] [toegang op 11 mei 2014]

Anoniem 1941 Anoniem, ‘Belgische bokssport komt weer tot bloei’, In: Het Volk: dagblad voor de arbeiderspartij, 16 april 1941.

Anoniem 2013 Anoniem, ‘Boogerd kreeg via transfusie bloed van broer’, 18 juni 2013. [http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2698/Sport/article/detail/3460959/2013/06/18/Boogerd- kreeg-via-transfusie-bloed-van-broer.dhtml] [toegang op 11 mei 2014]

Anoniem 2012 Anoniem, De ode van Blaudzun aan Lombardije (video), 25 september 2012. [http://sportmagazine.knack.be/sport/nieuws/video/de-ode-van-blaudzun-aan-lombardije- video/article-4000182756471.htm] [toegang op 11 mei 2014]

Anoniem 2011 Anoniem, De Renner, 2011. [http://www.volkskrant.nl/wca_item/boeken_detail/453/170146/De-Renner.html] [toegang op 11 mei 2014]

Anoniem 2013

86

Anoniem, ‘Gijp’ wint NS Publieksprijs, 15 oktober 2013. [http://www.volkskrant.nl/vk/nl/3352/boeken/article/detail/3527707/2013/10/15/Gijp-wint- NS-Publieksprijs.dhtml] [toegang op 11 mei 2014]

Anoniem Anoniem, Karel Sys. [http://boxrec.com/list_bouts.php?human_id=012459&cat=boxer] [toegang op 13 mei 2014]

Anoniem 1944 Anoniem, ‘Karel Sys gestraft’, In: Dagblad van het Zuiden, 11 juli 1944.

Anoniem 1952 Anoniem, ‘Neuhaus ontneemt Sys Europese titel’, In: Nieuwsblad van het Noorden, 10 maart 1952.

Backelandt 2006 Frederik Backelandt, TIM KRABBÉ schreef in 1978 met 'De renner' een echte klassieker, 10 juli 2006. [http://www.nieuwsblad.be/sportwereld/cnt/gfuurnm0] [toegang op 11 mei 2014]

Backelandt E.A. 2006 Frederik Backelandt, Patrick Cornillie & Rik Vanwalleghem, Koarle! Karel van Wijnendaele de man die zijn volk leerde koersen, Tielt, Lannoo, 2006.

Berghe 2013 Jan van den Berghe, De Artistieke Uppercut, Antwerpen, De Bezige Bij, 2013.

Beuckelaers 2009 Jaak Beuckelaers, ‘Gigantische vakman’, In: De Standaard, 27 juni 2009.

Blondin 1988 Antoine Blondin, L’ironie du sport, Parijs, Succès du livre, 1988.

Blondin 1996 Antoine Blondin, Tour de France, Amsterdam, De Arbeiderspers, 1996.

87

Boogaard 2011 Arthur van den Boogaard, Slipstroom, een kleine geschiedenis van schrijven en wielrennen, Amsterdam, De Muur, 2011.

Bouman 2013 Hans Bouman, 'Ventoux: Een jongensboek (m/v) over vriendschap dat leest als een trein', In: de Volkskrant, 3 juni 2013, geraadpleegd via: http://www.volkskrant.nl/vk/nl/3352/boeken/article/detail/3451661/2013/06/03/Ventoux-Een- jongensboek-m-v-over-vriendschap-dat-leest-als-een-trein.dhtml.

Brouwer 2014 Erik Brouwer, De Walthours, De Kennedy’s van het wielrennen, Amsterdam, De Muur, 2014.

Buelens 2001 Geert Buelens, ‘Sprint de blauwvoet: over Karel van Wijnendaele en het opmerkelijke huwelijk tussen het wielrennen en de Vlaamse Beweging’. In: Yang, 37 (2001) 4, 513-526.

Burstyn 1999 Varda Burstyn, The Rites of Men: Manhood, Politics, and the Culture of Sport, Toronto, University of Toronto Press, 1999.

Ceuleers 1959 Jan Ceuleers, De zoveelste illusie, Antwerpen, Witte Brigade, 1959.

Chevrolet 2007 Herman Chevrolet, De Flandriens opkomst en ondergang van een wielersoort, Amsterdam, Arbeiderspers, 2007.

De Hoog 2014 Michiel De Hoog, Deze voetbalverhalen worden veel te weinig verteld, 20 mei 2014. [https://decorrespondent.nl/1190/deze-voetbalverhalen-worden-nooit-verteld/60999400- 45a4c32d] [toegang op 20 mei 2014]

88

De Preter 2014 Jeroen De Preter, ‘Heldenmoed op de pedalen’, In: De Morgen, 29 maart 2014.

De Smet 2012 Bert De Smet, ‘30 jaar André Demedtshuis’, In: Leiesprokkels, oktober 2012, 170-203.

Dudink 2001 Stefan Dudink, ‘Mannelijkheid en natie: notities over hegemoniale mannelijkheid en geschiedenis’. In: Tijdschrift voor Genderstudies, 4 (2001) 2, 22-37.

Duribreux 2009 Gaston Duribreux, Spiegel en bokswant, Leuven, Davidsfonds, 2009.

Forester 1989 John Forester, Cycling as Viewed in Literature, 1989. [http://www.bikereader.com/contributors/forester/literature.html] [toegang op 11 mei 2014]

Fortuin 2013 Arjen Fortuin, ‘De hemel is een basketbalveld’, In: NRC Handelsblad, 6 december 2013.

Heinen 2011 Frank Heinen, De Tim Krabbé Trofee, 26 april 2011. [http://hetiskoers.nl/2011/de-tim-krabbe- trofee/] [toegang op 11 mei 2014]

Heinen 2013 Frank Heinen, ‘Jaar I na Gijp’, In: de Volkskrant, 7 december 2013.

Jacquemyns 1984 Herwig Jacquemyns, België in de Tweede Wereldoorlog, Kapellen, Pelckmans, 1984. Geraadpleegd via: http://www.dbnl.org/tekst/jacq003belg01_01/jacq003belg01_01_0014.php?q=karel%20sijs

Jelsma 1943

89

F. Jelsma, ‘Een vergeten sportboek: Land van wielrenners’, In: Het nationale dagblad, 23 juni 1943.

Klaver 2013 Miranda Klaver, ‘God maakt zwakke mannen sterk: Evangelische mannenbeweging De 4e Musketier’. In: GEESTkracht, Bulletin voor Charismatische Theologie, 72 (2013), 34-46.

Knuts & Delheye 2013 Stijn Knuts & Pascal Delheye, Nieuwe grondlegger Ronde van Vlaanderen ontdekt!, 24 mei 2013. [http://www.sportgeschiedenis.be/2013/05/24/nieuwe-grondlegger-ronde-van- vlaanderen-ontdekt.aspx] [toegang op 11 mei 2014]

Krabbé 1978 Tim Krabbé, De Renner, Amsterdam, Thomas Rap, 1978.

Laitem 2014 Herman Laitem, ‘Philippe Thys. Loopgravenoorlog’. In: De Muur, 44 (2014), 52-61.

McConnon & McConnon 2012 Aili McConnon & Andres McConnon, De Leeuw van Toscane, Amsterdam, Carrera, 2012.

Mosse 1998 George L. Mosse, The Image of Man, New York, Oxford Press University, 1998.

Sys 1981 Karel Sys, Mijn leven als bokser, Gent, Het Volk, 1981.

Tosh 2005 John Tosh, Manliness and masculinities in nineteenth-century Britain essays on gender, family and empire, Harlow, Pearson, 2005.

Van den Berge 1954 M. Van den Berge, ‘Beroemde Belg speelde “weglopertje”: Karel Sys hulpeloos tegen Nino Valdez’, In: De Telegraaf, 24 mei 1954.

90

Van Wijnendaele 1943 Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven, Gent, Snoeck-Ducaju, 1943.

Vandeweghe 2013 Hans Vandeweghe, Wie gelooft die coureurs nog?, Gent, Borgerhoff & Lamberigts, 2013.

Vangenechten 2014 Matthias Vangenechten, De zegen van Arm Vlaanderen, 22 april 2014. [http://www.extrasport.be/de-zegen-van-arm-vlaanderen/] [toegang op 11 mei 2014]

Vangenechten 2014 Matthias Vangenechten, Ode aan de Waalse wielrijder, 5 april 2014. [http://hetiskoers.nl/2014/ode-aan-de-waalse-wielrijder/] [toegang op 11 mei 2014]

Vanheste 1989 Bert Vanheste, 'Want uw vijand wie is dat?'. Mijn kleine oorlog: Louis Paul Boon als ongelovige dromer, Amsterdam, Querido’s Uitgeverij, 1989. Geraadpleegd via: http://www.dbnl.org/tekst/vanh008want01_01/vanh008want01_01_0006.php?q=karel%20sijs

Vanysacker 2009 Dries Vanysacker, Koersend door een eeuw Italiaanse en Belgische geschiedenis, Leuven, Acco, 2009.

Veltman 1941 Jaak Veltman, Land van wielrenners een studie over den Vlaamschen wielrenner, Antwerpen, Nederlansche Boekhandel, 1941.

Audio- en beeldmateriaal Audiofragment 100 jaar Tour, Marcel Kint opgave Belgen, 24 juli 2013: http://www.radio1.be/programmas/sporza/100-jaar-tour

Benali boekt, De renner, 11 maart 2012: http://www.uitzendinggemist.nl/afleveringen/1243391

91

Het Nieuwsblad: De koers is van ons, 14 februari 2014: https://www.youtube.com/watch?v=ugRaxwNeEhM

NTR Academie, Frank Heinen: De wielerkoers moet je niet kijken, maar lezen, 17 juli 2013: http://www.uitzendinggemist.nl/afleveringen/1356333

Vive le vélo, Flecha blijkt fan van het boek ‘De Renner’ van Tim Krabbé, 5 juli 2013: http://www.sporza.be/cm/sporza/videozone/sporten/v- wielrennen/TourDeFrance/Tour_ViveLeVelo/ViveLeVelo_5juli/MV_130705_VLV_Flecha

Lesnotities Geschiedenis van de Nederlandse Letterkunde 2 (2012), gedoceerd door Kevin Absillis.

92

8. Bijlage: Merckxboeken Anoniem, Eddy Merckx, Franco-Suisse, Vorst, 1965. Anthonis, J & Mortier, G, Het Mirakel Merckx, Dupuis, Brussel, 1969. Backelandt, F, Merckx 525, Kannibaal, Lichtervelde, 2010. Blancke, A, Toen Merckx er nog was, Drukkerij Het Volk, Gent, 1979. Blancke, A & Cornand, J, 6x Merckx?, Drukkerij Het Volk, Gent, 1977. Blancke, A & Cornand J, Hoe Merckx de Tour verloor, Drukkerij Het Volk, Gent, 1975. Brunel, P, Spraakmakende Biografie Van Eddy Merckx, Het Laatste Nieuws, Brussel, 2005. Callewaert, F, Eddy Merckx en Tijdgenoten, Nationaal Wielermuseum, Roeselare, 2000. Clicteur, L, Eddy Merckx, Mijn Wegjournaal, Van In, Lier, 1971. Clicteur, L, Eddy Merckx, Van Libramont Tot Heerlen, De Steenbok, Gent, 1967. Clicteur, L & Berghmans, L, Eddy Merckx, van regenboog tot- gele trui, De Schorpioen, Strombeek-Bever, 1970. Cornand, J, Eddy Merckx Story, Drukkerij Het Volk, Gent, 1978. Cornand, J, En toen kwam Eddy Merckx!, Drukkerij Het Volk, Gent, 1975. Cornand, J, & Van Laere, S, En toen ging Eddy Merckx, Drukkerij Het Volk, Gent, 1978. Cornillie, P, De zomer van ’69 hoe Merckx won van Armstrong, Roularta, Roeselare, 2009. Craen van, L, Eddy Merckx, De Forel, Nieuwendijk, 1969. Embrechts, G, Allez Eddy!, Borgerhoff & Lamberigts, Gent, 2012. Fotheringham, W, Merckx: Half mens, half fiets, De Bezige Bij, Antwerpen, 2012. Friebe, D, Eddy Merckx, een leven, Lannoo, Tielt, 2013. Janssens, R, Eddy Merckx mijn levensverhaal: de ware selfmade man als wielrenner en als zakenman, Helios N.V., Kapellen, 1989. Janssens, R & Buth, Eddy Merckx: Zo is er maar 1, Worldstrips, Gent, 2009. Jeuniau, M, Eddy Merckx: meer dan een Tour in mijn mars, De Lage Landen B.V., Amsterdam, 1972. Le Boul, C, The champion Eddy Merckx, Ludion, Brussel, 1987. Remijnsen, S, De beste Tour aller tijden: alle Tourhelden samen in één krankzinnige race!, Carrera, Amsterdam, 2013. Sport 70, Super Magazine, De Wielersport na Merckx, J. Hoste NV, Brussel, 1978. Thirion, S, Eddy op en top, Jourdan, Brussel, 2006. Van Laere, S, Eddy Merckx en ik, Bola Editions, Gent, 2010. Vannieuwkerke, K, Merckxissimo, Kannibaal, Lichtervelde, 2009.

93

Vansevenant, J & Cornillie, P, De mannen achter Merckx, De Eecloonaar, Eeklo, 2006. Vansevenant, J, Mannen tegen Merckx, Kannibaal, Lichtervelde, 2012. Vanwalleghem, R, Eddy Merckx, de mens achter de Kannibaal, Pinguin Productions, Balegem, 1993. Vanwalleghem, R, Eddy Merckx: Mens & Mythe, Lannoo, Tielt, 2003. Wauters, J, Eddy Merckx: Getuigenissen van Jan Wauters, Borgerhoff & Lamberigts, Gent, 2010. Wuyts, M, Eddy!, Houtekiet, Antwerpen, 2010.

94