Bestemmingsplan Buitengebied, Planmer
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Bestemmingsplan Buitengebied, planMER Bestemmingsplan Buitengebied, planMER Inhoud Rapport + bijlagen 28 augustus 2013 Projectnummer 005.00.01.40.06 Samenvatting I n l e i d i n g De gemeente Achtkarspelen heeft het voornemen een nieuw bestemmingsplan voor het landelijk gebied van de gemeente vast te stellen: het bestemmings- plan Buitengebied. Het bestemmingsplan is er vooral op gericht de bestaande situatie in het plangebied te behouden en te versterken. Hiervoor is het nood- zakelijk dat het bestemmingsplan ook mogelijkheden biedt voor (te verwach- ten) ontwikkelingen. Op deze manier kunnen een levendig landelijk gebied en levendige dorpen gewaarborgd worden. Voor het opstellen van het bestemmingsplan is ook het opstellen van een mili- eueffectrapport (planMER) nodig. Een dergelijk rapport biedt inzicht in de ver- schillende milieueffecten van de ontwikkelingen die op grond van het bestem- mingsplan mogelijk zijn. Op basis van dit planMER kan een verantwoorde keuze worden gemaakt over welke ontwikkelingen wel en welke niet mogelijk ge- maakt (kunnen) worden. Het opstellen van een planMER voor het bestemmingsplan is nodig omdat het bestemmingsplan een kader biedt voor zogenoemde “m.e.r.-(beoordelings)- plichtige activiteiten” op grond van de Wet milieubeheer. Daarbij moet voor het bestemmingsplan op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 ook een zogenoemde “passende beoordeling” worden uitgevoerd. Ook op basis hiervan moet een planMER worden opgesteld. Voornemen en alternatieven Zoals opgemerkt heeft de gemeente Achtkarspelen het voornemen om het be- stemmingsplan Buitengebied vast te stellen. Op grond van dit bestemmingsplan wil de gemeente de agrarische bedrijven in het bestemmingsplangebied de ruimte bieden voor ontwikkeling. Deze ruimte wil de gemeente bieden door onder andere het vergroten van de agrarische bouwvlakken tot 3 hectare bij de bedrijven mogelijk maken. Binnen deze bouwvlakken kunnen de bedrijven uit- breiden. Binnen de bouwvlakken van 3 hectare kunnen de bedrijven zo groot worden dat er sprake is van een overschrijding van de in de Wet milieubeheer opgenomen “drempelwaarden”. Een belangrijk “drempelwaarde” die hierbij overschreden kan worden, is de toename van het aantal stuks vee dat op de bedrijven gehouden kan worden. Als voorbeeld: de “drempelwaarde” voor melkrundvee is 200 stuks melk-, kalf- en zoogkoeien ouder dan 2 jaar. Een overschrijding hiervan is binnen een bouwvlak van 3 hectare makkelijk moge- lijk. In een planMER voor een bestemmingsplan moeten de milieueffecten van de zogenoemde “worst case”-situatie worden bepaald. Dit betekent dat de mili- eueffecten van het volledige gebruik van de mogelijkheden bepaald moeten 3 worden. Als voorbeeld: als op grond van het (voorontwerp)bestemmingsplan de uitbreiding van agrarische bedrijven mogelijk wordt gemaakt door het vergro- ten van het agrarische bouwvlak tot 3 hectare, dan moeten de milieueffecten van het vergroten van alle agrarische bouwvlakken tot 3 hectare bepaald wor- den. Voor het planMER is voor het voornemen één “worst case”-situatie onderschei- den: de situatie waarbij alle agrarische bedrijven veehouderijbedrijven binnen een agrarisch bouwvlak van 3 hectare zijn. Deze situatie is een uitwerking van het voornemen (op basis van het voorontwerpbestemmingsplan) in het plan- MER. Omdat deze situatie een “worst case”-situatie in theorie is, zal deze in de praktijk zeer waarschijnlijk niet voorkomen: de kans dat alle agrarische be- drijven zich als veehouderijbedrijf binnen een agrarisch bouwvlak van 3 hecta- re zullen ontwikkelen is zeer klein. Omdat het een situatie op basis van theorie is, zijn voor de “worst case”-situatie modellen ontwikkeld. In deze modellen worden alle mogelijkheden op grond van het voorontwerpbestemmingsplan ge- bruikt. Wanneer de milieueffecten van het voornemen in een planMER als (zeer) nega- tief worden beoordeeld en het bestemmingsplan op basis hiervan niet uitvoer- baar is, moeten in het planMER alternatieven voor het voornemen worden op- genomen. Zoals uit tabel A hierna blijkt zijn enkele van de milieueffecten van het voornemen als (zeer) negatief beoordeeld. In het voorliggende planMER was het dan ook nodig om alternatieven voor het voornemen op te nemen. In het planMER zijn vier alternatieven opgenomen. Uit de beoordeling van de milieueffecten van het voornemen blijkt dat er vooral milieueffecten op de natuur worden verwacht. De milieueffecten op de natuur zijn (voor een deel) als zeer negatief beoordeeld door de toename van de ammoniakdepositie. Het milieueffect wat betreft de toename van de ammoniakdepositie is een probleem voor het vaststellen van het bestemmingsplan Buitengebied. Door deze toename zijn zogenoemde “(significant) negatieve effecten) op Natura 2000-gebieden niet uit te sluiten. Dit betekent dat het voorontwerpbestem- mingsplan op basis van het voornemen is strijd is met de Natuurbeschermings- wet 1998 en dan ook niet zo kan worden vastgesteld. Omdat deze “(signifi- cant) negatieve effecten” niet zijn uit te sluiten, is ook het uitvoeren van een “passende beoordeling” nodig. 4 Tabel A. Beoordeling van de milieueffecten van het voornemen en de alternatieven voornemen alternatief 1 2 3 4 landschap - verandering van de landschapsstructuur 0/- 0 0 0 0 - verandering van de verkavelingsstructuur - - - 0 0 natuur: gebieden van de EHS, natuur buiten de EHS en op grond van de Ffw beschermde soorten - effecten op gebieden van de EHS - - - - - - effecten op natuurgebieden buiten de EHS - - - - - - effecten op, op grond van de Ffw, beschermde soorten - - - - - natuur: Natura 2000-gebieden - verlies van oppervlakte en versnippering 0 0 0 0 0 - verzuring en vermesting -- 0 - - - - verdroging en vernatting 0 0 0 0 0 - verstoring door licht, geluid en trilling 0 0 0 0 0 - verstoring door zicht en door mechanische effecten 0 0 0 0 0 geur - toename van de geurbelasting - 0/- 0/- - - - toename van de geurhinder - 0/- 0/- - - bodem - afname van de kwaliteit van de bodem 0/- n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. water - risico afname van de kwaliteit van het oppervlaktewa- 0 n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. ter - risico afname van de kwantiteit van het oppervlakte- 0 n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. water - risico afname van de kwaliteit van het grondwater 0 n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. cultuurhistorie - risico op een afname van archeologische waarden 0 n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. lucht - toename van het aantal overschrijdingen van fijnstof 0 n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. (PM10) licht - n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. geluid - toename van de geluidhinder 0 n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. verkeer - toename van de verkeersdruk 0/- n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. - afname van de verkeersveiligheid 0/- n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. gezondheid - toename van het risico voor de gezondheid 0/- n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. ++ : milieueffecten zijn zeer positief + : milieueffecten zijn positief 0 : milieueffecten zijn nihil - : milieueffecten zijn negatief -- : milieueffecten zijn zeer negatief 5 Zoals opgemerkt zijn op basis hiervan in het planMER vier alternatieven opge- nomen. In de verschillende alternatieven zijn verschillende maatregelen opge- nomen om een “(significant) negatief effect” op Natura 2000-gebieden te voor- komen: 1. Alternatief 1. Hierin als maatregel opgenomen dat in de regels van het bestemmingsplan in de bestemmingen “Agrarisch met waarden – Beslo- ten gebied”, “Agrarisch met waarden - Kleinbedrijf” en “Agrarisch met waarden – Open gebied” is bepaald dat er door een gebruik van de gron- den en bouwwerken geen sprake mag zijn van een “negatief effect” op Natura 2000-gebieden door stikstofdepositie (ammoniak is een stikstof- verbinding). 2. Alternatief 2. Hierin is als maatregel opgenomen dat in de regels van het bestemmingsplan in de bestemmingen “Agrarisch met waarden – Be- sloten gebied”, “Agrarisch met waarden - Kleinbedrijf” en “Agrarisch met waarden – Open gebied” is bepaald dat de ammoniakemissie van een veehouderijbedrijf ten hoogste de emissie in de bestaande situatie verhoogd met 5% mag zijn. 3. Alternatief 3. Hierin is als maatregel opgenomen dat in de regels van het bestemmingsplan in de bestemmingen “Agrarisch met waarden – Be- sloten gebied”, “Agrarisch met waarden - Kleinbedrijf” en “Agrarisch met waarden – Open gebied” is bepaald dat het aantal agrarische bouw- vlakken dat tot 3 hectare mag worden vergroot ten hoogste 10 bouw- vlakken is. De andere bouwvlakken mogen tot ten hoogste 1,5 hectare worden vergroot. 4. Alternatief 4. Hierin is als maatregel opgenomen dat in de regels van het bestemmingsplan in de bestemmingen “Agrarisch met waarden – Be- sloten gebied”, “Agrarisch met waarden - Kleinbedrijf” en “Agrarisch met waarden – Open gebied” is bepaald dat agrarische bouwvlakken tot ten hoogste 1,5 hectare mogen worden vergroot. Daarbij zijn in de alternatieven ook nog enkele andere maatregelen opgeno- men om onder andere de milieueffecten op het landschap te beperken. Beoordeling van de milieueffecten In tabel A is de beoordeling van de milieueffecten van het voornemen en de al- ternatieven opgenomen. Zoals opgemerkt blijkt hieruit dat enkele van de mili- eueffecten van het voornemen op de natuur als zeer negatief zijn beoordeeld. Door de maatregelen zoals die zijn uitgewerkt in de alternatieven zijn de mili- eueffecten van de alternatieven op dit onderdeel als nihil tot negatief beoor- deeld. Door de beoordeling van het milieueffect op Natura 2000-gebieden als nihil kan een “significant negatief effect” worden uitgesloten. Alleen het mi- lieueffect van alternatief 1 is als nihil beoordeeld. Dit betekent dat alleen een (ontwerp)bestemmingsplan op basis van alternatief 1 niet is strijd met de Na- tuurbeschermingswet 1998 en kan deze worden vastgesteld. 6 A d v i e s Uit de beoordeling van de milieueffecten van het voornemen blijkt dat het be- stemmingsplan op basis van het voornemen niet kan worden vastgesteld omdat deze in strijd is met de Natuurbeschermingswet 1998. Alleen een bestem- mingsplan op basis van alternatief 1 kan wel worden vastgesteld.