'Mettre Des Pierres Autour Des Idées'
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Katholieke Universiteit Leuven Faculteit Letteren Subfaculteit Geschiedenis ‘Mettre des pierres autour des idées’ Paul Otlet, de Cité Mondiale en de modernistische stedenbouw in de jaren 1930 Promotor: Prof. Dr. Jo Tollebeek, Copromotor: Prof. Dr. Hilde Heynen Verhandeling aangeboden door Thomas Pearce tot het behalen van de graad van licentiaat in de Geschiedenis Leuven 2007 L’utopie apparaît comme le levain qui doit faire lever la pâte, lourde et souvent corrôyée, des sociétés enclines à la stagnation, à l’acceptation des erreurs et des injustices. Sans doute, il est quantité d’utopies qui relèvent de la littérature, de la fantaisie et du rêve. L’utopie de nos jours devient scientifique. […] Les grands utopistes sont des grands inventeurs ou tout au moins appartiennent à leur lignée. Quand nous aurons des laboratoires consacrés à l’invention sociale, comme nous en avons pour l’invention technique, nous progresserons à pas de géants. P. Otlet, Monde, 202. Dankwoord 5 Proloog 7 Voorgeschiedenis 0. ‘Van de grot tot de Cité Mondiale’ (1906-1930) 18 De wereld en de stad als rekensommen 1. Het otletiaanse denken en de stedenbouw tot 1930 30 Sociologie en de panoramische droom 31 Stedenbouw en Survey 35 Een modernistisch netwerk 42 2. Het laatste wereldwonder, het modernisme en de technocratie Bouwstenen voor een semiologie van de Cité Mondiale in de jaren 1930 50 Een bonte lappendeken van betekenissen 52 Een nieuw leven voor de Cité Mondiale 55 Een theorie voor het modernisme 60 Dromen van een technocratische maatschappij 65 Over tentoonstellingsrecyclage en 3. koloniale sprookjes De Cité Mondiale in Tervuren (1931-1932) 70 Een microkosmos in Tervuren 72 Tussen totaalconcept en tentoonstellingrecyclage 78 Een modelstad zonder inwoners 82 Tervuren als koloniale site 85 Kolonialisme, reformisme en stedenbouw 90 ‘Niets dan gerijpte ideeën‘ 4. De Cité Mondiale op de Antwerpse Linkeroever (1932-1933) 93 Het Antwerpse ego geflatteerd 94 Descartes op de Linkeroever 98 De Cité Mondiale bij de mindere (Belgische) goden van het modernisme 101 Le Corbusier en de Linkeroever herbekeken 113 Misdaad op de Linkeroever 117 Het Mundaneum als Urbaneum Ondertussen in Brussel (1931-1934) 120 5. Brussel als bouwwerf 121 De architect als demiurg 129 Van Urbaneum over Brabanteum tot Mundaneum 133 Naar een ‘urbanisation totale’ 136 Plannen voor een wetenschappelijk Babel De Cité Mondiale in u-topia 6. (1934-1940) 139 Een Plan voor de Wereld en voor België 140 Planisme, modernisme en technocratie 144 Een merchandise voor het Mundaneum 147 De Kunstberg en het afwezige Mundaneum 156 De utopie van een volmaakte stedenbouw 157 Epiloog De Cité Mondiale 1940-2007 163 Het overbodige Mundaneum 165 Het vergeten Mundaneum 170 Naar een kritische herontdekking van het Mundaneum 172 Bibliografie 183 Verantwoording afbeeldingen 199 4 Dankwoord Zijn leven lang speelde Paul Otlet met de idee van een ‘machine intellectuelle’. In de afzienbare toekomst, zo hoopte hij, moest het voor de mens mogelijk worden om met behulp van zo’n machine ongekende vormen van abstractie te bereiken, waardoor het menselijke brein met externe hulp zou worden geperfectioneerd. De computer kwam en realiseerde veel van Otlet visionaire voorspellingen. Sommige werken – zoals een eindverhandeling – blijven echter vooralsnog het product van dat onvolmaakte menselijke brein en van primitieve noeste arbeid. Daarom wil ik hier enkele mensen bedanken die tot het afleveren van het voorliggend product hebben bijgedragen door gedurende een jaar als het ware de grote en kleine radertjes van mijn thesisfabriek te zijn geweest. In de eerste plaats en erg nadrukkelijk moet ik hier Wouter van Acker vermelden. Wouter is architect en als doctorandus verbonden aan de Universiteit Gent. Zijn 5 onderzoek over ‘analoge ruimten’, waaraan hij vorig jaar is begonnen, is zich al snel op het leven en de werken van Otlet gaan focussen nadat duidelijk werd wat een fascinerend en grotendeels ongekend figuur deze was. Sinds ik Wouter vorige zomer op een stoffige namiddag in het Mundaneum-archief in Bergen heb leren kennen, hebben we een jaar lang in een sfeer van gedeeld enthousiasme en absolute openheid alle mogelijke bronnenmateriaal, literatuurtips en gedachten uitgewisseld. Bovendien heb ik door Wouter buitengewoon interessante en inspirerende mensen kunnen ontmoeten. Ik ben hem daarvoor bijzonder dankbaar. Verder wil ik mijn promotor Jo Tollebeek bedanken voor zijn onvermoeibare naleesijver, zijn gevatte antwoorden op mijn vragenlijstjes en vooral voor het zorgen dat mijn thesis ook een beetje een ‘boek’ is geworden. Ook dank ik Hilde Heynen, mijn compromotor, voor haar nuttige tips en speciaal voor het stellen van de ‘waarom’-vraag, die de sleutel is geworden tot mijn hele interpretatie. Verder rest mij slechts nog een (onvolledig) lijstje: Boyd Rayward, Pieter Uyttenhove, Maurice Culot, het personeel van de geconsulteerde archieven (in het bijzonder van het AAM en het Mundaneum), Mevrouw Burm voor de inspiratie, Machteld voor onvoorwaardelijke steun, mijn familie, mama in het bijzonder voor het nalezen, Ward voor de layout en Jonas voor de koffie die een jaar lang de olie in mijn intellectuele en niet-intellectuele machine is geweest. Gent, 14 juli 2007 6 Proloog Paul Otlet is hip. In de tentoonstelling A Vision for Brussels, die tot september 2007 in de Brusselse Bozar te bezoeken is, presenteert een internationaal team van jonge architecten zijn ambitieus toekomstproject voor de Europese hoofdstad. Eén van de nieuwe gebouwen in zijn programma is een zogenaamd ‘Mundaneum’, een groots opgevat cultureel en educatief centrum dat onder meer een nieuwe Europese bibliotheek en een Europees taleninstituut bevat. In de toelichtende catalogus is te lezen dat de inspiratie voor dit project bij Paul Otlet (1866-1944) is gehaald: vanaf 1919 had deze Brusselse jurist en socioloog samen met zijn collega Henri la Fontaine het idee gepropageerd om in Brussel een ‘centrum van centra’, een ‘wereldwijde kennisdatabank’, een ‘tempel gewijd aan kennis, educatie en wereldbroederschap’ te bouwen. In 1928, zo leert de catalogus verder, werkte Otlet samen met de befaamde Franse architect Le Corbusier, die een Mundaneum 7 ontwierp voor Genève, waar het als deel van een omvattender Cité Mondiale de thuisbasis moest vormen van de pas opgerichte Volkenbond. Wat in de catalogus onvermeld blijft, is het feit dat in 1932, uitgerekend vijfenzeventig jaar geleden, en op precies dezelfde plaats, Otlet zijn eigen versie van de Cité Mondiale en het Mundaneum aan het publiek voorstelde. De Bozar heette toen nog gewoon Paleis voor Schone Kunsten, de architect van dienst was Victor Bourgeois. Bourgeois, één van de belangrijkste protagonisten van de modernistische architectuur in België, ontwierp het Mundaneum als een immens ellipsvormig ‘wereldmuseum’, dat was omringd door een Cité Mondiale: een soort permanente wereldtentoonstelling die een centrale laan met paviljoenen van de naties, hallen gewijd aan de internationale handel, een luchthaven en een Berlage Instituut Rotterdam, Brussels, a manifesto. Towards the capital of Europe (Rotterdam 007) 5. ‘L’exposition annuelle de la S.C.A.B.’ in: L’Emulation, nr., 53 (933) 9. 8 Het Mundaneum van de architecten van het Berlage Instituut is deel van een ambitieus toekomstproject voor Brussel als Europese hoofdstad. treinstation omvatte. Het geheel moest gebouwd worden in Tervuren. Bourgeois was hiermee slechts één van een hele reeks prominente Belgische modernistische architecten die gedurende de jaren dertig in opdracht van Otlet hun versies van de Cité Mondiale en het Mundaneum ontwierpen. Merkwaardig genoeg blijven deze Proloog projecten niet slechts in de catalogus van de tentoonstelling onbesproken, maar is er hierover in de gehele bestaande literatuur over Otlet en de Cité Mondiale bijzonder weinig te vinden. Die leemte wil deze studie opvullen. Ze zal, tegen de achtergrond van de ontwikkeling van de stedenbouwkunde in België, het verhaal vertellen van de Cité Mondiale in de jaren dertig. Het is opmerkelijk dat een verhaal dat – zoals deze studie zal illustreren – zo rijk is aan schitterende ontwerpen en dat door zijn hernieuwde actualiteit zo tot de verbeelding spreekt, tot op heden niet is geschreven. Een belangrijke reden hiervoor lijkt een overgeërfde desinteresse voor de jaren dertig als periode in het leven van Otlet te zijn. Het was de Australiër Boyd Rayward die Otlet rond 1970 uit de vergetelheid hielp.3 Zijn doctoraatsonderzoek en de daarop gebaseerde biografie van Otlet richtten zich door Raywards persoonlijke interesse voornamelijk op Otlets belang voor de ontwikkeling van de bibliotheekwetenschap en de vroege informatiewetenschappen: Rayward beschreef treffend hoe Otlet als jonge jurist door zijn lectuur van denkers als Auguste Comte en Herbert Spencer gefascineerd geraakte door de mogelijkheid van een synthese van de wetenschappelijke kennis; hoe hij zich van daaruit toelegde op de bibliografie, die door een klassering van de in publicaties vervatte kennis deze synthese moest mogelijk maken; hoe hij met dit doel samen met La Fontaine het Institut International de Bibliographie (IIB), het Office Internationale de Bibliographie (OIB) en een hele reeks andere organisaties oprichtte; hoe hij de befaamde Classification Decimale Universelle (CDU) ontwikkelde – een classificatiesysteem dat tot vandaag wordt gebruikt; hoe hij door deze activiteiten deel werd van een internationaal wetenschappelijk netwerk; hoe hij zich vervolgens meer en meer toelegde op de internationale culturele en wetenschappelijke