TYTSJERKSTERADIEL Gemeente

STREEKEIGEN NATUUR Gemeente Alterra, 2004

STREEKEIGEN NATUUR

Joop Schaminée Anton Stortelder Eddy Weeda TYTSJERKSTERADIEL Inhoud

Aan Douwe van der Ploeg, WOORD VOORAF

1 STREEKEIGEN NATUUR

zoon van 2 TYTSJERKSTERADIEL OP DE GRENS VAN ZAND, VEEN EN KLEI

3 HET ZAND

Tytsjerksteradiel, 4 HET VEEN

5 DE KLEI

die zijn liefde voor 6 BEHEER EN ONTWIKKELING

LITERATUUR de natuur

aan velen heeft over-

gedragen

Dankwoord Dit boekwerkje is tot stand gekomen in nauwe die in dit opzicht in de gemeente op de agen- een stimulerend aanspreekpunt was. Verder samenwerking met vertegenwoordigers van da staan; later werden de concepteksten, noemen we Gaele Atsma, voorzitter van het diverse lokale partijen die zich in de gemeente soms uitvoerig, becommentarieerd. Enkelen samenwerkingsverband Noardlike Fryske inzetten voor natuur en landschap. Bij de aan- willen we graag persoonlijk bedanken voor Wâlden, Fokke Benedictus, voorzitter van de loop van het project werden door hen sugges- hun inzet. Dit geldt in de eerste plaats voor agrarische natuurvereninging VEL, en Arend ties gedaan voor te behandelen onderwerpen, Frank Kwant, die voor ons bij de gemeente Timmermans van het Staatsbosbeheer. TYTSJERKSTERADIEL

De windmolen in de Wynserpolder ten westen van vormt een markant herkenningspunt in het open kleilandschap TYTSJERKSTERADIEL WOORD VOORAF

Voor U ligt een boekje over natuur en land- de diversiteit en verspreiding van alle natuur- de groene ruimte waarborgt op de lange duur schap van de gemeente Tytsjerksteradiel. Het typen. De boeken bieden aanknopingspunten de verscheidenheid van de natuur in ons land. behandelt in grote lijnen de verscheidenheid voor beleid, inrichting en beheer van de groe- die deze gemeente kenmerkt en richt zich in ne ruimte op een landelijk niveau. Aangezien In overleg met de Vereniging van Nederlandse het bijzonder op de natuurelementen die het de natuur in ons land een sterk regionaal, Gemeenten wordt nagegaan hoe op gemeente- eigen karakter van deze streek het meest be- streekeigen karakter heeft, is het echter van lijk niveau de specifieke regionale natuur- waarden in beeld gebracht en geëvalueerd kunnen worden, bij voorkeur in de vorm van enkele case-study’s. De Projectcommissie Vernieuwing Landelijk Gebied bleek het geëigende forum deze vraag voor te leggen. Naar aanleiding van een toelichting op de beoogde werkwijze tijdens een bijeenkomst van deze commissie in Den Haag heeft zich een drietal gemeenten aangemeld om in dit project te participeren. Het betreft de gemeen- ten Helden, Midden-Drenthe en Tytsjerkstera- diel, gelegen in verschillende landschappen. Met deze gemeenten is vervolgens afzonderlijk overleg gevoerd over de doelstellingen van het project en de voorgenomen aanpak. De ge- sprekken hebben geleid tot de afspraken dat (1) de uitwerking zal plaatsvinden in het kader Akker ten oosten van het Burgummermar. Hier wordt palen. Het boekje wil op deze manier een bij- wezenlijke betekenis dat een benadering op van het landschapsbeleidsplan van iedere getracht iets van de vroegere flora in ere te herstellen. drage leveren aan het duurzaam behouden en lokaal niveau wordt nagestreefd. Zo dienen afzonderlijke gemeente, en (2) dat in alle versterken van deze identiteit. Ook worden zich op gemeentelijk niveau vragen aan als: fasen van het project zal worden gestreefd concrete suggesties gedaan voor beheer en welke natuur- en landschapselementen zijn naar een nauwe samenwerking met lokale per- inrichting. karakteristiek voor de regio, hoe is hun land- sonen en organisaties die betrokken zijn bij schappelijke ordening, wat is de specifieke natuur en landschap. Als medewerkers van het Wagenings verantwoordelijkheid van gemeenten om deze onderzoeksinstituut Alterra hebben wij ons de identiteit te behouden, en hoe kan deze ver- afgelopen jaren beziggehouden met het maken antwoordelijkheid worden vertaald naar ade- van een overzicht van de vegetatie van Neder- quate inrichtings- en beheersmaatregelen? Een land. Dit overzicht, in vijf boekdelen, beschrijft lokaal gestuurde aanpak van het beheer van TYTSJERKSTERADIEL 1 STREEKEIGEN NATUUR

10 WERKWIJZE

Voor het bepalen van de specifieke natuur- en landschaps- 1 kwaliteiten van de gemeente Tytsjerksteradiel is allereerst een overzicht gemaakt van de huidige situatie. Welke vegetatie- typen zijn aanwezig, wat is de kwaliteit daarvan, en in welke landschappen horen deze thuis. Voor de landschappelijke interpretatie wordt enerzijds aangesloten bij het overzicht van fysisch-geografische regio’s in ons land op basis van Bij globalisering hoort vervlakking: we gaan met vegetatietypen en hun meest kenmerken- bodem en water, anderzijds bij een nieuwe landschaps- in ons gedrag steeds meer op elkaar lijken. de soorten (sleutelsoorten). De informatie kan indeling op basis van plantengemeenschappen. Er wordt Dat geldt voor het consumptiepatroon en het dienen als onderbouwing en nadere invulling gebruik gemaakt van het landelijke overzicht van vegetatie- taalgebruik, maar ook voor de woningbouw van het Landschapsbeleidsplan. Onder natuur typen (De Vegetatie van Nederland) en hun verspreiding en het landgebruik. Overal ontstaat meer van verstaan wij hier niet de ‘oernatuur’, waar de (Atlas van Plantengemeenschappen), evenals van de daaraan hetzelfde. Dit laatste heeft onder andere tot mens geen invloed op heeft gehad, maar de ten grondslag liggende gegevensbestanden. Deze informatie gevolg dat de identiteit van stad en land sterk natuur van het agrarische cultuurlandschap. is bijeengebracht in SynBioSys, een landelijk kennissysteem afneemt. Een voorbeeld vormt de bouw van Natuur is in dit verband te definiëren als: de ten behoeve van natuurbeheer, natuurbeleid en de natuur- min of meer dezelfde agrarische gebouwen in spontane ordening van planten en dieren in ontwikkeling. De vegetatiebeschrijvingen van de gemeente heel Nederland, terwijl de architectuur van de een door de mens bepaalde structuur. Tytsjerksteradiel die in de basisbestanden zijn opgenomen, boerderij tot zo’n 30 jaar geleden regionaal worden in deze stap individueel beoordeeld op zaken als sterk verschilde. Hetzelfde geldt voor Als we ons richten op de identiteit van een ‘soortenrijkdom’, ‘volledigheid’, ‘identiteit’ en ‘positie in het verkavelingspatronen, groene landschapsele- gebied, dan ontlenen we aan sommige ele- landschap’. In totaal stonden meer dan 700 van dergelijke menten en het waterbeheer. De vervlakking menten vrij algemene informatie; andere beschrijvingen ter beschikking, waaronder honderden recente heeft tot gevolg gehad dat veel van het zaken zijn meer specifiek of zelfs tot dat opnamen van Henk Jager, medewerker van It Fryske Gea. De streekeigene is verdwenen. gebied beperkt. De aanwezigheid van de com- oudste vegetatieopnamen dateren uit 1911 en zijn afkomstig De toegenomen uniformiteit betekent echter binatie hiervan maakt dat een gebied begre- van A. Rauwerda, leraar aan de landbouwschool te Leeuwar- niet dat er geen mogelijkheden zijn om het tij pen (‘gelezen’) kan worden. Het lezen van het den en pionier van het Nederlandse graslandonderzoek. Een te keren. Dit geldt zeker voor het groen in het landschap is vergelijkbaar met het vinden van belangrijke bron vormden ook de vegetatiebeschrijvingen van buitengebied, onze natuur. De vraag is dan een adres: straatnaam en huisnummer krijgen D.T.E. van der Ploeg. waar je als gemeente op inzet als het gaat om betekenis als de stad en het land bekend zijn. Met koeien beweid open veenlandschap ten zuiden van het versterken van de identiteit van natuur en Uit de aanwezigheid van natte voedselrijke Door vervolgens de lokale natuur- en landschapstypen in een de Wijde Ee. Op de achtergrond de aardgaswinning net landschap door middel van planning, inrich- graslanden, rietkragen en moerasruigten in regionale en nationale context te beoordelen (in ruimte en onder . ting en beheer. een deel van de gemeente, kunnen we aflei- tijd) wordt inzicht verkregen in de mate waarin ze bijdragen den dat we ons hier in klei- en veengebieden aan het streekeigen karakter. Hieruit wordt afgeleid waar de In dit boekje analyseren we welke landschaps- van Laag-Nederland bevinden. Elders in de beste mogelijkheden liggen om via gerichte beheers- en elementen, vegetatietypen en plantensoorten gemeente treffen we schrale graslanden en inrichtingsmaatregelen de identiteit van de groen-elementen invulling geven aan de kwaliteit van natuur en heide aan. Hieruit blijkt dat we te maken heb- in de gemeente Tytsjerksteradiel verder te versterken. landschap in de gemeente Tytsjerksteradiel, ben met de hogere zandgronden. Het voor- en hoe deze samenhangen met bodem, water komen van dobben en dykswâlen leert ons Gezien het belang dat de gemeente hecht aan het creëren van en beheer. Behalve in de vorm van tekst wordt vervolgens in welk deel van het overgangs- draagvlak voor het landschapsbeheer en op grond van onze informatie in tabelvorm gepresenteerd. Dit gebied tussen Laag- en Hoog-Nederland we ervaringen met het uitvoeren van lokale projecten in samen- betreft onder meer overzichten van de karak- ons bevinden, namelijk in het middenoosten spraak met de plaatselijke bevolking (met vertegenwoor- teristieken van de landschappen en tabellen van de provincie Fryslân. digers van zowel de landbouw- als de natuurbelangen, inclu- sief het agrarisch natuurbeheer) zijn de aanbevelingen in overleg met deze betrokkenen nader uitgewerkt. TYTSJERKSTERADIEL 2 TYTSJERKSTERADIEL OP DE GRENS VAN ZAND EN KLEI

12

2 Afbeelding 1 Indeling van Nederland in fysisch- geografische regio’s (naar Bal et al. 2001). Nederland Fysisch-geografische regio’s

Afgeloten zeearmen Duinen Getijdengebied Heuvelland DE GEMEENTE TYTSJERKSTERADIEL Hogere zandgronden Laagveengebied Niet toegewezen Rivierengebied Met een oppervlakte van ruim 16.100 ha is Zeekleigebied Tytsjerksteradiel een van de grootste gemeen- ten van Fryslân. In het noorden wordt de gemeente begrensd door Dantumadeel, in het oosten door , in het zuiden door , in het zuidwesten door Boarn- Gemeente Tytsjerksteradiel sterhim, in het westen door en in Fysisch-geografische regio’s het noordwesten door en . De grote oppervlakte van de

gemeente en de centrale ligging in de provin-

cie, op de grens van de zeekleigebieden in het noorden en noordwesten, de meer centraal Oentsjerk Mûnein gelegen gordel van laagvenen en meren, en de

zandgebieden in het zuidoosten weerspiege- len zich in een opmerkelijke landschappelijke diversiteit. Binnen het – naar landelijke maat- Gemeente staven dunbevolkte – gebied liggen 16 dor- pen, waarvan Burgum het grootst is. Tytsjerksteradiel Fysisch-geografische Prinses Margrietkanaal regio’s

DE LANDELIJKE CONTEXT Burgum Hogere zand- Burgummermar gronden Er bestaan in principe twee manieren om het Wijde Ee Laagveengebied landschap in te delen en te beschrijven. De Suwâld Sumar eerste benadering gaat uit van de basis- Zeekleigebied factoren die bepalen welke planten en dieren er kunnen leven. Het gaat daarbij om verschil- De Leijen len in zogenaamde abiotische kenmerken, Dorpen zoals geologie, waterhuishouding en bodem. Meren Bij de tweede benadering is de landschappe- Gemeentegrens lijke indeling direct gebaseerd op de aanwezi- Earnewâld ge levende natuur, dus op het samen voor- komen van planten en dieren. Verwacht mag Schaal 1: 125.000

Afbeelding 2 Gemeentekaart met globale aanduiding van drie hoofdlandschappen met aanduiding van dor- pen, hoofdwaterwegen en meren. TYTSJERKSTERADIEL 2 T ytsjerksteradiel op de grens van zand en klei

14

Afbeelding 3 Overzicht van fysiotopen en hun karak- teristieke plantengemeen- Landschappenschappen in de gemeente Tytsjerksteradiel.

worden dat de twee benaderingen op elkaar ZAND VEEN KLEI aansluiten, waarbij de confrontatie van beide indelingen leert welke verschillen in bodem en water het meest relevant zijn voor de aange- Fysiotoop Fysiotoop Fysiotoop troffen natuurtypen. Plantengemeenschap* Plantengemeenschap Plantengemeenschap Naar de landschappelijke indeling van Neder- land op basis van bodem en water is veel Droge dekzandgebieden Zoete veenweiden Zoete kleipolders onderzoek verricht en er bestaat overeenstem- Associatie** van Struikhei en Stekelbrem Associatie van Moeraszoutgras en Fioringras Associatie van Bultkroos en Wortelloos kroos ming over de hoofdlijnen. Nederland wordt Associatie van Liggend walstro en Schapengras Veenwateren Associatie van Egelskop en Pijlkruid daarbij onderverdeeld in negen deelgebieden, Rompgemeenschap*** van Struisgras en Biggenkruid Associatie van Veelwortelig kroos Kamgrasweide de zogenaamde fysisch-geografische regio’s. Vogelpootjes-associatie Associatie van Witte waterlelie en Gele plomp Associatie van Moeraszoutgras en Fioringras Drie regio’s hebben betrekking op de kust- Berken-Eikenbos Associatie van Glanzig fonteinkruid Brakke kleipolders wateren, de overige zes omvatten het vaste- Abelen-Iepenbos Associatie van Stijve waterranonkel Associatie van Fijn hoornblad land, inclusief de duinen (zie afbeelding 1). Draadgentiaan-associatie Associatie van Waterviolier en Kransvederkruid Associatie van Ruwe bies Voorbeelden van de tweede benadering (uit- Oude bouwlanden Associatie van Stomp fonteinkruid Associatie van Moeraszoutgras en Fioringras gaande van de natuurkwaliteiten) zijn schaars, Korensla-associatie Associatie van Groot blaasjeskruid Terpen en zeedijken omdat voor een adequate uitwerking ervan Benedenlopen van beekdalen Krabbenscheer-associatie Kamgrasweide omvangrijke vegetatiebestanden nodig zijn. Associatie van Boterbloemen en Waterkruiskruid Zoete veenoevers en verlandingen Momenteel wordt gewerkt aan een landelijke Bosbies-associatie Associatie van Waterscheerling en Hoge cyperzegge analyse op basis van de verspreiding van Blaaszegge-associatie Riet-associatie plantengemeenschappen. De indeling op het Associatie van Noordse zegge Galigaan-associatie hoogste niveau valt min of meer samen met Associatie van Vlottende bies Pluimzegge-associatie het onderscheid tussen ‘hoog’ Nederland en Naaldwaterbies-associatie Moerasmelkdistel-associatie ‘laag’ Nederland. Hoog-Nederland omvat de Associatie van Ongelijkbladig fonteinkruid Associatie van Moerasspirea en Echte valeriaan droge en vochtige zandlandschappen en Associatie van Teer vederkruid Associatie van Koekoeksbloem en Gevleugeld wordt gekenmerkt door plantengemeenschap- Associatie van Waterviolier en Sterrenkroos hertshooi pen van zure, voedselarme gronden, Laag- Associatie van Kleinhoofdig glanswier Associatie van Moerasstruisgras en Zompzegge Nederland door plantengemeenschappen van Veenmosrietland de kust, het laagveen en de klei, veelal gebon- * Vegetatietype (abstract) of begroeiing (concreet) Moerasheide den aan basische en voedselrijke grond. ** Bepaald vegetatietype met eigen combinatie van Moerasvaren-Elzenbroek Zowel voor de indeling in fysisch-geografische plantensoorten Zompzegge-Berkenbroek regio’s als voor de landschapsindeling naar *** Verarmd vegetatietype waaruit de meest karakteristieke Legakkers en bovenlanden plantengemeenschappen geldt dat de gemeen- soorten zijn verdwenen Blauwgrasland te Tytsjerksteradiel op grenzen tussen de TYTSJERKSTERADIEL 2 T ytsjerksteradiel op de grens van zand en klei

16

hoofdgroepen ligt. De grens tussen ‘hoog’ en HET LANDSCHAPSPATROON Zandlandschap met elzensingels langs de Herenweg ten ‘laag’ Nederland in de indeling op basis van zuidwesten van het Burgummermar. plantengemeenschappen loopt dus dwars Ook in de gemeente Tytsjerksteradiel is de door de gemeente. Tytsjerksteradiel ligt thans invloed van de mens bepalend geweest voor te ver verwijderd van de zee om kustnabije de totstandkoming van het landschap. Ener- landschappen te herbergen, maar laagveen- en zijds werd land gewonnen door middel van aangegeven: de dykswâlen zijn met een dub- kleilandschappen zijn allebei wel aanwezig. inpolderingen van hoog gelegen kwelder- bele lijn getrokken, die zowel op de histori- Wat betreft de indeling in fysisch-geografische gronden, en in het veengebied langs de sche als op de recente kaart groen is inge- regio’s zijn drie regio’s vertegenwoordigd, te meren. Anderzijds ging land verloren door het kleurd, op de oude kaart met zwarte stippen, weten het Zeekleigebied, het Laagveengebied afgraven van laagveen; zo bijvoorbeeld ont- op de nieuwe kaart met een arcering. De en de Hogere zandgronden. Beide indelingen stond de veenplas de Leijen en de plassen in elzenzingels zijn als een dunne stippellijn her- laten dus eenzelfde driedeling zien, tussen de Alde Feanen. Vooral op hoger gelegen kenbaar. Direct valt op dat de opbouw van dit zand, klei en veen. De grote diversiteit in zandruggen ontstonden nederzettingen, zoals landschap bewaard is gebleven. Zo is het natuur en landschap binnen de gemeente is Burgum en de kerkdorpen Gytsjerk, Oentsjerk systeem van de wallen en singels nog groten- grotendeels hieraan toe te schrijven (zie en Aldtsjerk (samen de Trynwâlden genoemd). deels intact. Een precieze beschouwing leert afbeelding 2). Het omringende land werd door ontginning en dat de oorspronkelijke perceelspatronen zelfs bedijking geschikt gemaakt voor de landbouw. min of meer ongewijzigd zijn; slechts in een De hoofdlandschappen zijn onder te verdelen De ondergrond (zand, klei, veen) was bepa- enkel geval is een perceel vergroot, waarbij de in zogenaamde fysiotopen, dat wil zeggen lend voor de aard van het landgebruik en de tussenliggende houtwal of bomenrij is verdwe- deellandschappen met een specifieke bodem- structuur van het landschap, bijvoorbeeld nen. De veranderingen in het aangrenzende gesteldheid en waterhuishouding, die worden door de keuze van de optimale perceels- veenlandschap met de oeverlanden van De gekenmerkt door een eigen stelsel van vormen en van de beplantingen. Leijen zijn groter. In het verleden werd het begroeiingstypen of plantengemeenschappen. land rondom De Leijen (op de historische kaart Voorbeelden van fysiotopen zijn ‘droge dek- Als voorbeeld van de landschapsontwikkeling uit 1851-1855 nog De Leijing geheten) tot aan zandgebieden met leemarme grond’ en ‘oevers door de mens vergelijken we voor drie deel- het water gemaaid voor hooi en strooisel. Op van venen onder invloed van zoet water’. In gebieden binnen de gemeente de historische de kaart zijn deze graslanden als langgerekte de gemeente Tytsjerksteradiel zijn tien ver- situatie (omstreeks 1850) met het huidige percelen herkenbaar. De moeilijk te bewerken schillende fysiotopen te onderscheiden. landschapsbeeld. natste gronden dicht bij het water werden Afbeelding 3 geeft hiervan een overzicht, Het eerste voorbeeld heeft betrekking op het later voorzien van lage kaden. ’Zomers werden waarbij van elk fysiotoop de belangrijkste overgangsgebied tussen zand en veen direct deze kleine polders met windmolentjes bema- plantengemeenschappen worden vermeld. ten oosten van Eastermar (zie afbeelding len; ’s winters stonden ze onder water. We vin- Afbeelding 4 Het landschapspatroon in het overgangs- 4). Dit is het landschap van de dykswâlen en den hier thans brede gordels van riet en ruigte gebied tussen zand en veen met dykswâlen en elzen- de elzensingels. Op beide kaarten is het ver- met plaatselijk opslag van bomen en struiken. singels. Situatie rond 1850 (boven) en in 1986 (onder) schil tussen deze landschapselementen goed Het tweede voorbeeld (zie afbeelding 5) Bron: Grote Historische Atlas van Nederland 1: 50.000 en Grote Topografische Atlas van Nederland. TYTSJERKSTERADIEL 2 T ytsjerksteradiel op de grens van zand en klei

18

Kleilandschap ten Westen van Wyns met Ruwe bies Veenlandschap aan de noordoever van De Leijen. langs de oever van de sloot.

betreft de overgang tussen zand en klei in het ontwikkeling die zich ook in andere laagveen- gebied tussen de Dokkumer Ee en de kerk- gebieden in ons land op grote schaal heeft dorpen Gytsjerk en Aldtsjerk op de zandrug voltrokken. Op de historische kaart is het ten noordwesten van Hardegaryp. Het zand- veenlandschap open en blijft het bos beperkt landschap op de hoger gelegen rug is ook hier tot de eendenkooien. De natste delen van het in principe te herkennen aan een dicht net- veen zijn tegenwoordig grotendeels natuur- werk van lijnvormige beplantingen, maar reservaat (Alde Feanen); de percelen rond de anders dan in de omgeving van Eastermar zijn reservaten hebben een schaalvergroting in dit gebied veel singels verdwenen, deels ondergaan. De veranderingen in het oorspron- door dorpsuitbreiding, deels door schaal- kelijke veenlandschap, met zijn grote variatie vergroting in de landbouw. Het kleilandschap aan hooilanden en andere grazige begroei- ten westen hiervan, met zijn blokvormige per- ingen, zijn te herleiden tot twee tegengestelde celen, is van oudsher een open landschap en processen die beide ongunstig uitwerken op is betrekkelijk weinig van karakter veranderd, de natuurwaarden: extensivering en intensive- al zijn hier wel wat boerderijen gebouwd, en ring. In het eerste geval leidde beëindiging zijn niet alle percelen en kronkels bewaard van het traditionele landbouwkundige gebruik gebleven. Vooral op wat venige plekken (zoals tot een sterke toename van broekbos (door ten zuidwesten van de Oudkerksterpolder), natuurlijke successie); in het tweede geval die op de historische kaart herkenbaar zijn ging schaalvergroting en ontwatering gepaard aan de smalle, langgerekte percelen, heeft met een hogere landbouwproductie. Door schaalvergroting plaatsgevonden. Sommige gericht natuurbeheer wordt in de reservaten van de percelen op de klei hebben gebogen getracht de successie naar broekbos binnen grenzen; deze vallen samen met de ligging de perken te houden. van vroegere kreken. De omgeving van Earnewâld (afbeelding 6) laat zien welke veranderingen hebben plaats- Afbeelding 5 Het landschapspatroon in het overgangs- Afbeelding 6 Het landschapspatroon in het laagveen- gevonden in het veenlandschap. Het eerste gebied tussen zand en klei met langgerekte percelen en gebied. Situatie rond 1850 (boven) en in 1986 (onder) dat hierbij opvalt, is dat de niet-vergraven brede gordels van riet. Situatie rond 1850 (boven) en in Bron: Grote Historische Atlas van Nederland 1: 50.000 veengronden in sterke mate zijn verbost, een 1986 (onder) Bron: Grote Historische Atlas van Nederland en Grote Topografische Atlas van Nederland. 1: 50.000 en Grote Topografische Atlas van Nederland. TYTSJERKSTERADIEL 3 HET ZAND 20 3

Landschapska rakteristieken

ZAND • Besloten cultuurlandschap met langwerpige percelen • Traditionele bebouwing (kerken, boerderijen, woningen)

• Hoofdboomsoorten: Zomereik en Zwarte els • Schrale bermen

• Dykswâlen, eikensingels • Restanten droge heide

• Elzensingels, op overgang naar veen • Pingo’s en dobben

• Hoog gelegen, reliëfrijk • Stinzenbossen

• Voormalige bouwlanden (essen) • Benedenlopen van beekdalen

• Oude hakhoutbosjes (met Hulst) • Zandwinplassen met pionierbegroeiingen TYTSJERKSTERADIEL 3 Het zand

22

Bij ‘zand’ zullen velen associaties leggen met dalen door het geringe verval en als gevolg de Ryptsjerkerpolder zijn zulke graslanden uitgestrekte, paars bloeiende heidevelden met van cultuurtechnische ingrepen moeilijk her- ook aanwezig in Atsma’s Polder aan de oost- herders en schaapskudden, met hier en daar kenbaar. Het gaat hier om overgangen van kant van het Burgummermar, aan de noord- een groepje vliegdennen of een jeneverbes- zand naar veen, gekenmerkt door begroeiin- oostkant van de Leijen en in de Bolderen (een struweel. Al hebben deze beelden geen be- gen met bijzondere waterplanten, grote zeg- deel van de Alde Feanen) ten noorden van trekking op de gemeente Tytsjerksteradiel, gen en bloemrijke natte hooilanden. Earnewâld. Bij de bespreking van het veen zul- toch speelt ‘zand’ ook hier een grote rol. Wat de waterplanten betreft, komen in dit len we er uitvoeriger op ingaan. Het meest in het oog springend voor de zand- contactmilieu (tussen zacht en hard water) gronden van Tytsjerksteradiel zijn de singels, soorten voor als Vlottende bies, Ongelijk- Voor het natuurherstel van laaglandbeekdalen lanen en wallen, die het zandlandschap een bladig fonteinkruid en Naaldwaterbies. Een blijkt vooral de Bouwepet, die te elfder ure besloten karakter verlenen Afbeelding 7. grote verrassing in dit verband betrof de een natuurbestemming kreeg en nu in het Eik en els zijn de belangrijkste boomsoorten, vondst van Klein glaskroos in 1998, een on- beheer is bij It Fryske Gea, een goede greep. waarbij de ligging boven zeeniveau bepaalt aanzienlijk, eenjarig plantje dat onder water De Bouwepet, gelegen tussen Mûnein en Ryp- welke boomsoort de beplanting domineert. Op frisgroene matjes vormt en dat nooit eerder in tsjerk, is het restant van een veenbeek die zijn hoger gelegen gronden treffen we vooral Fryslân was waargenomen. oorsprong had in het grote hoogveen ten ZAND Zomereik aan in de vorm van singels en wal- Grote zeggen zijn forse, grasachtige planten, noorden van Hurdegaryp en die de keileemrug len; deze laatste worden in dit deel van die op natte plekken de begroeiingen kunnen doorsnijdt waarop de Trynwâlden liggen. De Fryslân dykswâlen of hege dyken genoemd. domineren. De afzonderlijke soorten hebben waterloop krijgt thans opnieuw een kans om Ze komen vooral voor rond het Burgummer- daarbij elk hun eigen voorkeur voor een als corridor te fungeren tussen het Ottema- mar, met name in de omgeving van Eastermar. bepaalde plek in het landschap en hebben Wiersma-reservaat via de Ryptsjerkerpolder Lager gelegen, nattere gronden vormen een aldus ieder een eigen verhaal te vertellen. De naar de Groote Wielen. Hoge dykswâlen, zoals hier ten zuiden van Sumar, geven geschikt milieu voor Zwarte els, die hier voor- meest kieskeurige soort onder hen is de het zandlandschap zijn besloten karakter. Boven op de komt in de vorm van singels. De dykswâlen Noordse zegge, die in Noord-Nederland haar Op de hoog gelegen zandgronden vinden we wal groeit vooral Zomereik, die op gezette tijden gekapt en eikensingels liggen gewoonlijk hoger dan zuidgrens bereikt. Aan de noordoostkant van de oudste nederzettingen met in de directe moet worden om de houtwal duurzaam in stand te hou- 1,0 m boven NAP, de elzenzingels op een De Leijen groeit Noordse zegge op één plek, nabijheid ervan enkele bijzondere planten die den. De bezonde zuidkant van de wal biedt, op plekken hoogte van 0,0-1,0 m boven NAP. De elzen precies daar waar vroeger (vóór de vervening) hun voorkomen eveneens hebben te danken die door het vee worden kortgehouden, een groeiplaats markeren de overgang naar het laagveen. Van het riviertje de Lits stroomde. Ook verdient de aan de mens. In de akkers (op essen) en in aan schrale rozetplanten zoals het Muizenoortje. belang zijn verder de restanten heide en de Blaaszegge speciale vermelding, omdat haar moestuintjes zijn dit de karakteristieke onkrui- open plekken op natte, lemige gronden, waar voorkomen in de Gytsjerker Warren de noor- den. Ook de parkbossen (zogenaamde bijzondere pionierplanten voorkomen. delijkste locatie van het naar haar genoemde stinzenbossen) met hun uitbundige voorjaars- vegetatietype in ons land betreft. bloei kennen een eigen flora. Opvallende soor- Hoewel het fysiotoop ‘benedenlopen van De hooilanden behoren tot de groep van de ten in de moestuintjes (met name in de Tryn- beekdalen’ in de gemeente Tytsjerksteradiel Dotterbloem-hooilanden (de Associatie van wâlden) zijn Akkerandoorn, Gewone spurrie, goed vertegenwoordigd is, zijn deze beek- Boterbloemen en Waterkruiskruid). Behalve in Zwaluwtong, Stijve klaverzuring, Korrel- TYTSJERKSTERADIEL 3 Het zand

24

Tabel 1 Kenmerkende soorten van dykswâlen. Er wordt onder- scheid gemaakt tussen aanwezige sleutelsoorten, systeemvreemde soorten en niet-aanwezige sleutels- soorten. = veel = regelmatig = weinig ❍ = beoogd

ganzenvoet, Kroontjeskruid en Akkerereprijs. beplanting. Ze dragen in de verschillende halm en Korenbloem, maar ook de uiterst zeld- Positie Z-O-helling In Burgum was Heelbeen een karakteristieke delen van ons land namen als essen, enken of zaam geworden Bolderik. Omstreeks 1985 is Bovenkant wal verschijning in de boomkwekerijen, samen kampen; in het noorden van Nederland spre- het perceel bezaaid met maaisel van een ande- Planten N-W-helling met Witte winterpostelein en Kluwenhoorn- ken we van essen. Hier komen ze nog maar re akker. Slofhak is mogelijk op die manier op Aanwezige sleutelsoorten bloem. weinig voor en ze verdienen daarom de aan- deze afgelegen plek terechtgekomen, maar Muizenoortje Opvallende landschapselementen in de wereld dacht van het landschapsbeheer. In de Bolderik, waarvan de vruchten met die van Gewoon biggekruid van het zand ten slotte zijn de dobben en de gemeente Tytsjerksteradiel komen essen voor rogge geoogst en met het zaaigraan uitge- Klein vogelpootje pingo’s, die hun bestaan te danken hebben bij it Heechsân (ten noordoosten van Easter- strooid worden, is vermoedelijk authentieker; Zandblauwtje aan de aanwezigheid van keileem in de onder- mar), aan de oostzijde van Burgum en bij al sinds jaren is deze soort uit deze omgeving Mannetjesereprijs grond. De pingo’s hebben een natuurlijke oor- Aldtsjerk, het zogenaamde Oudkerkster oud- bekend. Op zichzelf is het inbrengen van Vroege haver sprong en zijn lang geleden ontstaan na het land. De eerste twee staan als esdorp vermeld akkeronkruiden positief te waarderen, mits de Struikhei smelten van ijskoepels, zoals die in de bodem in de ‘Beleidsnota voor landschapszorg en soorten overeenkomen met de vroegere lokale Liggend hertshooi van het toenmalige toendralandschap voor- natuurbeheer in ’. Afgezien van enke- flora. In het verleden, toen er nog geen strikte Zomereik kwamen. Wat na de dooi resteert, is een min le dorpen met verspreide essen in het zuid- zaadzuivering plaatsvond, gebeurde dit feite- Ruwe berk of meer rond watertje, omgeven door een oosten van de provincie (in de omgeving van lijk ook en werden de onkruidzaden met de Wilde lijsterbes ZAND ringwal. Deze watertjes doen vaak dienst als Oosterwolde) zijn dit de enige esdorpen van graankorrels meegezaaid. Stijf havikskruid drinkpoelen voor het vee, evenals de dobben Fryslân. Dicht havikskruid die met dit doel door de mens zijn gegraven. Van oudsher worden op de essen granen DYKSWÂLEN Wilde kamperfoelie Voor de dobben is in de jaren negentig van de (voornamelijk rogge) geteeld. De planten- Gewone eikvaren vorige eeuw een groot onderhoudsproject uit- gemeenschap die bij deze standplaats hoort, Voor de uitvinding van het prikkeldraad in Dubbelloof gevoerd rondom Eastermar en Jistrum. is de Korensla-associatie, gekenmerkt door 1853 was de mens voor de inscharing van het Wijfjesvaren onder meer Korensla en Slofhak. Het brink- vee aangewezen op natuurlijke hulpmiddelen. Mannetjesvaren ESSEN dorp Jistrum stond bekend als een van de In veen- en zeekleigebieden hadden (en heb- Appelmos noordelijkste vindplaatsen van Korensla, maar ben) sloten de functie van veekering; elders Storingsindicatoren Op de zandgronden in Nederland komen op deze typische graanakkerplant is uit Noord- zorgden hagen en heggen ervoor dat de die- Gestreepte witbol veel plaatsen hoog gelegen bouwlanden voor oost-Fryslân vermoedelijk verdwenen. Een bij- ren binnen de hen toebedachte percelen ble- Braam (indien woekerend) die worden gekenmerkt door een dikke laag zondere akkerflora wordt binnen de gemeente ven. Op rijkere gronden, zoals in het rivieren- Grote brandnetel donker gekleurde bovengrond, rijk aan organi- Tytsjerksteradiel momenteel alleen aangetrof- gebied en in het Zuid-Limburgse heuvelland, Niet-aanwezige sleutelsoorten sche stof. In de loop van de tijd zijn deze fen in een akkerreservaat bij Ryptsjerk. Hier dienden doornstruwelen als perceelscheiding, Dalkruid ❍ bouwlanden geleidelijk opgehoogd door het staat tussen de rogge veel Slofhak, een 19e- maar op de armere zandgronden waren de voortdurend opbrengen van zogenaamde pot- eeuwse ‘nieuwkomer’ in de Nederlandse flora, daarvoor noodzakelijke struiken van nature stalmest (een mengsel van strooisel, mest en die verder maar sporadisch in Noordoost- nauwelijks aanwezig. Hier nam men zijn toe- zand, afkomstig van plaggen). Ze vallen op Fryslân wordt aangetroffen. Verder staan er vlucht tot een systeem waarbij aarden wallen door hun bolle vorm en het ontbreken van als typische graanakkerplanten Grote wind- werden opgeworpen waarop hakhout en TYTSJERKSTERADIEL 3 Het zand

26

struikgewas tot ontwikkeling kon komen, de boven aan het talud. Verder komen Wijfjes- zuidelijke helft van de Achterhoek – oorspron- zigheid van veel Grauwe wilg in de singels zogenaamde houtwallen. Deze wallen hadden varen, Mannetjesvaren, Brede stekelvaren en kelijk wilde populaties voor. wijst hierop. De holten in de stobben van het niet alleen een functie als veekering; ze lever- Smalle stekelvaren geregeld voor. Terwijl deze hakhout kunnen dienen als nestplaatsen voor den ook brand- en geriefhout en dienden als varens zich alleen buiten graasbereik van het ELZENSINGELS broedvogels. Te denken valt hierbij aan soor- windscherm. vee kunnen handhaven, staan mossen en laag- ten als Tuinfluiter en Grasmus, maar ook aan In de gemeente Tytsjerksteradiel (evenals in de blijvende planten als Muizenoor, Mannetjes- Elzensingels bepalen in hoge mate het aanzien Koekoek en Steenuil. belendende gemeente Achtkarspelen) zijn ereprijs en Kruipganzerik juist op plekken ach- van de laag gelegen zandgebieden in de ge- deze houtwallen, hier dykswâlen genoemd, ter het raster waar het vee wel kan grazen en meente, waar ze aan het landschap een beslo- HEIDE opvallend hoog (tot 2 m) en steil. Ook ’s win- het gras kort houdt. De meest bijzondere ten karakter verlenen, net als de eikenlanen en ters geeft dit een grote landschappelijke beslo- mossoort van de schaduwkant van de wallen eikenwallen op de hoger gelegen gronden. Op In ons land komt heide van nature alleen langs tenheid. De vorm van de wallen en hun oriën- is het landelijk zeer zeldzame Appelmos, dat de meeste plaatsen staan de elzensingels de kust voor, waar dit type vegetatie kan tering in het landschap wordt weerspiegeld in in deze streek nog op diverse locaties op langs een watervoerende sloot; zeker geldt dit groeien in een smalle zone aan de binnenrand de plantengroei, variërend van schrale, grazige dykswâlen groeit. Dit is waarschijnlijk te dan- voor de plaatsen waar de elzen spontaan zijn van de duinen. In het binnenland heeft de begroeiingen op de door de zon beschenen ken aan de combinatie van goed houtwal- opgeslagen. Hier markeren de bomen de huidi- heide haar voorkomen te danken aan de in- zuidkant, varen- en mosrijke vegetatie op de onderhoud, iets leemhoudend zand en relatief ge of vroegere contactzone tussen water en vloed van de mens: na het kappen van het ZAND schaduwrijke, vochtige noordkant en houtge- schone lucht. De op de zon gerichte zuidzijde oever, waar het water in de winter zijn hoog- oerbos ontstonden hier op de hogere zand- wassen bovenop. Tabel 1 geeft een voor- van de houtwal toont een veel schralere aan- ste niveau bereikt en waar de drijvende zaden gronden uitgestrekte heidevelden, die dankzij beeld van de verscheidenheid aan planten op blik en mist de varens. Hier zien we juist soor- van de elzen aanspoelen. De bomen verraden het steken van plaggen en beweiding met de afzonderlijke delen van een dergelijke ten als Struikhei, Schapenzuring en eenjarige de natuurlijke herkomst door hun typische schapen eeuwenlang het aanzien van het land- dykswal. Het betreft een steile, oost-west planten als Klein vogelpootje en Vroege haver. groeivorm: ze komen krom uit de kant en bui- schap hebben bepaald. Op de droge gronden georiënteerde wal, enkele kilometers ten zuid- De begroeiing toont veel overeenkomst met gen dan recht omhoog. Een deel van de elzen- worden deze heidebegroeiingen gedomineerd oosten van Sumar. die van de schrale wegbermen. Vooral aan de singels in het gebied van de Friese Wouden is door Struikhei, terwijl op nattere, vaak venige Boven op de wal domineert Zomereik. Tot de bovenkant van de wal zijn plaatselijk haviks- tweezijdig, dat wil zeggen dat aan beide kan- gronden Dophei de belangrijkste dwergstruik belangrijkste begeleiders behoren Ruwe berk kruiden (o.a. Stijf havikskruid en Dicht haviks- ten van de sloot een singel staat. In de elzens- is. (plaatselijk ook Zachte berk) en Wilde lijster- kruid) aanwezig, samen met grassen als ingels groeien plaatselijk ook Es en Honds- bes. Verder groeien er struiken als Wilde kam- Zachte witbol, die op een verwantschap wij- roos, vooral waar leem in de ondergrond zit. De legendarische Burgumerheide moet vroeger perfoelie, Grauwe wilg en diverse bramen. De zen met de ondergroei van lanen en singels. De ondergroei van de elzensingels is door- voor een groot deel het karakter van een natte ondergroei bestaat uit grassen, kruiden, Een bijzonderheid van eikenhakhoutbosjes en gaans soortenrijk en wordt plaatselijk ge- heide hebben gehad. In de eerste Flora frisica varens en mossen. Van de varens op de houtwallen bij Burgum is het voorkomen van vormd door forse moerasplanten, waaronder van David Meese uit 1760 lezen we dat er veel schaduwrijke noordflank van de wal spreken Gewoon vingerhoedskruid, dat hier al meer Grote kattenstaart, Bitterzoet, Echte valeriaan, Ronde en Kleine zonnedauw groeide. Ook Dubbelloof en Gewone eikvaren het meest tot dan twee eeuwen groeit. In het grootste deel Moerasspirea, Gele lis, Grote egelskop, Riet en stond het terrein vroeger bekend om het in de verbeelding. De eerste heeft de hoogste van Nederland komt deze soort alleen als ver- Grote wederik. Deze soortencombinatie ver- overvloed voorkomen van Beenbreek. luchtvochtigheid nodig en groeit even boven wilderde sierplant voor, maar in Noordoost- raadt dat we feitelijk te doen hebben met In de gemeente Tytsjerksteradiel is nu alleen het slootniveau; de tweede staat juist vooral Fryslân komen – net als in Zuid-Limburg en de smalle stroken elzenbroekbos. Ook de aanwe- van de droge heide nog een snipper over. Om TYTSJERKSTERADIEL 3 Het zand

28

Het heitje bij Sumar

precies te zijn betreft het één perceeltje, even genoemde soort is landelijk gezien de zeld- SCHRALE BERMEN ten zuiden van Sumar. Op de Historische Atlas zaamste en het meest in haar voortbestaan Friesland uit 1925 heeft de heide hier nog een bedreigd, maar juist dit geelbloeiende struikje In voedselarme, schrale bermen bepaalt de omvang van ongeveer 10 hectare, maar de Plantengemeenschap is op het heitje van Sumar volop aanwezig. Dit hoeveelheid schaduw in hoofdzaak welke huidige oppervlakte bedraagt slechts enkele Droge heide talrijke voorkomen van Kruipbrem dateert niet planten tot ontwikkeling komen. Onbescha- honderden vierkante meters. We moeten ver- Heischraal van vandaag of gisteren: al in 1870 noemde duwde zandbermen bieden een ideaal milieu grasland der terug in de tijd om ons een beeld te vor- de jong gestorven, uit Aldeboarn afkomstige voor eenjarige kruiden en voor mossen. In de men van het eertijdse heidelandschap. In de Aanwezige sleutelsoorten vegetatieonderzoeker Franciscus Holkema de schaduw of halfschaduw van bomen (in lanen Grote Historische Atlas van Nederland van Struikhei heide bij Sumar als voorbeeld van een plek en singels) bepalen ijle zoombegroeiingen het 1851-1855 zijn de zandgebieden in okergele Kruipbrem waar Kruipbrem algemener voorkomt dan beeld, waarin naast grassen hoog opschieten- tinten herkenbaar. De heidevelden zijn op het Brem Stekelbrem. Laatstgenoemde soort kwam tot de kruiden de boventoon voeren. Beide situa- relevante kaartblad weliswaar moeilijk als Pilzegge voor enkele jaren wel in het terrein voor, maar ties vereisen een adequaat beheer, dat in eer- zodanig te onderscheiden, maar toponiemen Tandjesgras is na het afplaggen van het terrein in 1997 ste instantie gericht is op verschraling. De als Bergumer Heide, Heidhuizen en De Heide Fijn schapengras (nog) niet weer teruggezien. Van de heide- graslanden worden hiertoe eenmaal per jaar wijzen erop dat heide een belangrijke plaats Trekrus grassen worden Fijn schapegras, Pilzegge en gemaaid, waarna het maaisel (kort na het ZAND in het landschap innam. Muizenoortje Tandjesgras aangetroffen. Deze soorten groei- maaien, anders komen meststoffen vrij) wordt Het heitje bij Sumar is – ondanks de geringe Klein vogelpootje en ook op plekjes met zogenaamd heischraal verwijderd. Voor de instandhouding van de oppervlakte – onverminderd een goed voor- Zandblauwtje grasland die in mozaïek met de heide optre- zoomvegetatie is een minder frequent maai- beeld van de Associatie van Struikhei en Storingsindicatoren den, bijvoorbeeld op plaatsen die sterk wor- beheer vereist, maar ook hier geldt dat het Stekelbrem, de meest kenmerkende planten- Pitrus den betreden. Ook zijn in dit schrale grasland maaisel moet worden afgevoerd en dat niets- gemeenschap van de droge heide in Neder- Braam Muizenoortje, Klein vogelpootje en Zand- doen op den duur leidt tot het verdwijnen van land. Het is in ons land de noordelijkste waar- Opslag van bomen blauwtje aanwezig. Bij goed beheer is vesti- deze voor het cultuurlandschap van de zand- neming van dit vegetatietype, dat zijn hoofd- (o.a. Ruwe berk en Zomereik) ging te verwachten van Borstelgras en Lig-- gronden zo karakteristieke begroeiingen. De verspreiding heeft in de zandgebieden van het Niet-aanwezige sleutelsoorten gend walstro, misschien ook van het fraaie, weinig concurrentiekrachtige bloemplanten Drenthe, Twente, de Veluwe, de Achterhoek, Stekelbrem ❍ sterk bedreigde Valkruid. worden dan verdrongen door bramen, hout- de Kempen en Noord-Limburg. Omdat het hei- Rendiermos (Cladina) ❍ Voor de heide kan worden uitgekeken naar de opslag en minder kieskeurige, woekerende tje van de Tike geheel dreigde dicht te groei- Bekermossen (Cladonia) ❍ vestiging van Rendiermos en Bekermossen; grassen. Onder bomenrijen kan de strook tus- en, heeft Staatsbosbeheer het in 1997 laten Borstelgras ❍ hiervan is bekend dat ze vrij gemakkelijk sen de bomen en de weg het best jaarlijks afplaggen, waardoor er nu weer een verjong- Liggend walstro ❍ grote afstanden kunnen overbruggen. worden gemaaid, en tussen en achter de de heidevegetatie staat. De overheersende Valkruid ❍ bomen, waar onder meer de hoge haviks- soort is op de meeste plaatsen Struikhei die kruiden gedijen en veel soorten paddestoelen ook het aanzien van de heide bepaalt. Andere groeien, om de drie jaar. karakteristieke struikjes zijn de ‘dwerg- De laagblijvende ijle begroeiingen van de bremmen’ Kruipbrem en Stekelbrem. De eerst- onbeschaduwde zandbermen zijn landelijk Tabel 2 Kenmerkende soorten van het droge-heide- landschap. Er wordt onderscheid gemaakt tussen aanwe- zige kensoorten, systeemvreemde soorten en niet-aan- wezige kensoorten. = veel = regelmatig = weinig ❍ = beoogd TYTSJERKSTERADIEL 3 Het zand

30

beschreven als de Vogelpootjes-associatie. van kavelsloten bij Broeksterwoude, waaruit die hier in het verleden zijn aangeplant en Hollandse iep aanwezig, samen met onder Behalve in kleine polletjes groeiende grassen, bleek dat hun zaden nog steeds in de zaad- zich in de loop van de tijd hebben weten uit andere Zwarte els en Gewone esdoorn. Een zoals Vroege haver, Zilverhaver, Buntgras en voorraad in de grond aanwezig waren. te breiden. De voorjaarssoorten gedijen het bijzonderheid van Stania State is een blauw- Fijn schapengras, en tengere, kleinbladige Tegenwoordig staan Dwergvlas en Dwerg- best op lichte plekken met goed verterend bloemige cultuurvorm van de Bosanemoon, kruiden als Schapenzuring, Zandblauwtje, bloem nog langs de zandwinplassen bij de strooisel. Door af en toe (onregelmatig) te waarvan de ‘gewone’, witbloemige vorm in Klein tasjeskruid en de naamgevende soort steenfabriek te Skûlenboarch, waar ze al tien- dunnen, waarbij karakteristieke oude bomen andere delen van Nederland tot de wilde bos- Klein vogelpootje, hebben ook mossen een tallen jaren standhouden. Voor Dwergbloem is worden gespaard, kan worden voorkomen dat flora behoort. De blauwbloemige Bosanemoon belangrijk aandeel in de open begroeiingen; dit sinds jaar en dag de enige overgebleven het bos geleidelijk dichtgroeit. Het aandeel behoort tot de zeldzaamste stinzenplanten: deze mossen dragen mooie namen als Purper- locatie in heel Noordoost-Nederland. Het open, van bomen en struiken met blad dat slecht behalve van Stania State is zij slechts bekend steeltje, Ruig haarmos en Bleek dikkopmos. lemige zand van de oeverstroken van deze verteert en daardoor een verzurende invloed van twee buitenplaatsen langs de Utrechtse In de zoomgemeenschappen in de schaduw plassen huisvest nog meer bijzondere pionier- heeft op de bovengrond, moet in ieder geval Vecht. De eeuwenoude bomen van de buiten- van de bomen zijn het vooral de hoog planten, waaronder Borstelbies, Echt duizend- laag blijven. Dit geldt in het bijzonder voor plaatsen bieden onderdak aan vleermuizen. Bij opschietende havikskruiden (Stijf havikskruid guldenkruid en een aantal mossoorten. Zomereik en Beuk. Bomen met goed afbreek- Noardburgum is het bos aan de buitenplaats en Dicht havikskruid) die de aanblik bepalen; Verwante, minder zeldzame typen van pionier- baar strooisel zijn onder andere Zomerlinde, Zwarzenberg opnieuw aangelegd door het in de zomer kunnen zij hele delen van de begroeiingen komen her en der in Tytsjerk- Winterlinde (Linde heet in het Engels ‘lime’, Staatsbosbeheer (nadat deze eerder was ver- ZAND wegberm geel kleuren. Landelijk is dit steradiel voor op pas afgestoken slootkanten wat ook kalk betekent) en Es. dwenen, opnieuw aangelegd en nog eens ver- vegetatietype beschreven als de Associatie en in droogvallende weidepoeltjes. Langs de Voorbeelden van stinzenbossen in Tytsjerk- dwenen). van Boshavikskruid en Gladde witbol. sloten verschijnt zo nu en dan Borstelbies, steradiel vinden we bij de kerkdorpen soms samen met Viltmuts-soorten of andere Aldtsjerk en Oentsjerk, waar de zandgrond OUDE BOMENRIJEN PIONIERBEGROEIINGEN OP OPEN, NATTE, bijzondere mossen. In de poelen kan Water- uitwigt tegen de zeeklei. Hier is een drietal LEMIGE ZANDGROND postelein een hoofdrol spelen in de pionier- parkbossen aanwezig, de Klinze, de Stania Oude laanbomen blijken in Noord-Nederland begroeiing. State en de Heemstrastate. De twee eerstge- vaak een rijk ontwikkelde begroeiing van Een bijzondere pionierbegroeiing met dwerg- noemde zijn ontworpen door de bekende tuin- schorsbewonende mossen en korstmossen te plantjes als Draadgentiaan, Dwergvlas en STINZENBOSSEN architect Lucas Pieters Roodbaard (1782- dragen. Vooral boomsoorten met een voedsel- Dwergbloem kwam vanouds veel voor in 1852). De stinzenflora is hier minder rijk dan rijke schors zoals Iep en Gewone es zijn voor Noordoost-Fryslân. Deze miniatuurplantjes Met zijn vele states en andere buitenplaatsen op andere stinzen en states in Fryslân. Op de mossen van betekenis. Een mooi voorbeeld komen tot ontwikkeling op afgeplagde of herbergt de provincie Fryslân, samen met de Klinze is de stinzenbegroeiing nog het best binnen de gemeente Tytsjerksteradiel is de drooggevallen plekken op leemhoudende Vechtstreek en het gebied van de grote rivie- ontwikkeld. Ook op het oude kerkhof komt mosvegetatie op de Essen langs het Easterein zandgrond. Volgens de Flora frisica van ren, de mooiste stinzenbossen van ons land. een fraaie stinzenbegroeiing voor. Hier is de tussen Garyp en Sumar. De zeldzame mos- Bruinsma uit 1840 groeiden ze alle drie op de Dit betreft oude parkbossen op zandige, goed massale bloei van de sterk naar uien geurende soorten Helm-roestmos, Broedknop-haarmuts heidevelden bij Zwaagwesteinde, en de eerste doorluchte bodem die rijk is aan organisch Daslook in de lente het meest opvallend, maar en Broedkorrel-kroesmos groeien hier in over- twee ook bij Burgum. In de jaren vijftig van de materiaal. De ondergroei van deze bossen is in ook Vingerhelmbloem, Sneeuwklokje, Gewone vloed op de oude, sterk gegroefde stammen vorige eeuw kwamen Draadgentiaan en het voorjaar rijk aan bloemen. Kenmerkend is vogelmelk en Bonte krokus zijn stinzenplanten van de bomen. Dwergvlas talrijk tevoorschijn bij het graven het grote aandeel van bol- en knolgewassen, die hier groeien. In de stinzenbosjes is veel TYTSJERKSTERADIEL 4 HET VEEN 32 4

Landschapska rakteristieken

VEEN • Afwisselend open en besloten landschap ruigten

• Veenweiden, met weinig beplanting (open) • Laag gelegen, vlak

• Laagveenmoerassen met verschillende verlandingsstadia • Permanent hoge waterstanden

• Zeer smalle, langgerekte percelen • Rechte sloten, vaak bedekt met drijvende vegetatie en

• Hoofdboomsoorten: Zwarte els, Grauwe wilg en Zachte berk omzoomd door rietkragen

• Afwisseling open water – land • Eendenkooien

• Gegraven meren met brede rietgordels en natte strooisel- TYTSJERKSTERADIEL 4 Het veen

34

De ligging van Nederland, in het mondings- Zuid-Holland, westelijk Utrecht, de zuidelijke samenstelling van het water. In zoet water ver- gebied van breed uitwaaierende rivieren, delen van Noord-Holland en Noordwest-Over- loopt de ontwikkeling anders dan in brak maakt dat ons land een ideaal gebied vormt ijssel tot in het zuiden en midden van Fryslân. water. De veengebieden in Fryslân behoren, voor de ontwikkeling van grotere en kleinere Eerder hebben we al aangegeven hoe de varia- evenals de meeste van veengebieden in ons laagveenmoerassen. In principe markeren deze tie in het veenlandschap werd versterkt door land, tot de zoetwatervenen. Echte brakwater- menselijk ingrijpen in het verre dan wel nabije venen worden thans alleen nog aangetroffen in verleden. Door vervening ontstond open Noord-Holland ten noorden van het Noordzee- water, dat op veel plaatsen voldoende beschut- kanaal. ting bood om opnieuw plantengroei mogelijk te maken. We spreken hierbij van verlanding, De verscheidenheid aan hoog te waarderen waarbij een opeenvolging van diverse planten- laagveenbegroeiingen in de gemeente Tytsjerk- gemeenschappen valt te onderscheiden. Op steradiel is groot. Dit betreft zowel de verlan- sommige plaatsen echter geschiedde de afgra- dingsreeksen na vervening in de moerassen als ving van het veen zo rigoureus dat grote de oeverlanden langs meren en vaarten. In het watervlakten ontstonden. Een voorbeeld in de zuidwesten van de gemeente liggen de Alde VEEN gemeente is de veenplas De Leijen, die in het Feanen (grotendeels in beheer bij It Fryske midden van de achttiende eeuw door turfwin- Gea), die zich naar het zuidwesten toe verder ning is ontstaan. Onder invloed van wind en uitstrekken over de gemeenten golfslag is hier alleen langs de randen sprake en Smallingerland. In het noordoosten van de van vegetatieontwikkeling. De verlanding leidt gemeente, op de grens met Dantumadeel, plaatselijk tot eilanden met veenmosrietland. bevindt zich het Ottema-Wiersma-reservaat, Vermeldingswaardig hier is het voorkomen van eveneens in beheer bij It Fryske Gea. Vooral de Dalkruid tussen de veenmossen, een plant die Alde Feanen bezitten grote faam. Zo is dit laag- elders gebonden is aan oude bossen. Langs veengebied onlangs, in het kader van het het Burgummermar komen eveneens brede ambitieuze programma Natura 2000, aangewe- gordels voor met verlandingsbegroeiingen. zen als natuurgebied van Europees formaat. Veenlandschap rond het Burgummermar met natte gras- moerassen het overgangsgebied tussen de Over de geschiedenis van dit markante meer Dit programma, waaraan alle landen van de landen en brede oeverlanden. Aan de noordkant van het hoger gelegen zandgronden en de laag gele- lopen de meningen uiteen. Door sommigen Europese Unie zich hebben verplicht, omvat meer domineert de Elektriciteitscentrale het landschap. gen zeekleigronden, met een karakteristieke wordt deze plas beschouwd als een ijstijdrelict twee wettelijke richtlijnen, de Vogelrichtlijn en afwisseling van waterplassen, rietlanden, (in elk geval liggen er duizenden veldkeien op de Habitatrichtlijn, die samen moeten voorzien strooiselruigten, trilvenen, graslanden, struwe- de bodem); anderen denken dat het meer later in de totstandbrenging van een netwerk van len en broekbossen. Ze zijn in ons land aan te is ontstaan na afgraving van het veen. beschermde natuurgebieden. Ook in ander treffen in een brede gordel die zich uitstrekt Het verloop van de vegetatiesuccessie in de opzicht staan de laagvenen in de belang- van het noordwesten van Noord-Brabant via veengebieden is mede afhankelijk van de stelling van het natuur- en landschapsbeleid. TYTSJERKSTERADIEL 4 Het veen

36

Zo wordt gesproken over het versterken van en soorten als Kikkerbeet en Groot blaasjes- Plantengemeenschap ken we van trilveen. Belangrijk voor de de verbindingszones tussen de diverse veen- kruid de waterruimte opvullen, wat andere Krabbenscheer vegetatieontwikkeling is ook het patroon en gebieden in het kader van de Ecologische moerasplanten de kans biedt zich te vestigen. Drijftil het reliëf van petgaten en stripen. Het mooiste Hoofdstructuur (EHS), bijvoorbeeld door de De verlanding komt nu van twee kanten op Zeggetrilveen voorbeeld van een dergelijk complex met een aanleg van nieuwe kaden en het opzetten van gang: vanuit de rand en vanaf het water. Vanaf Blauw-Grasland grote rijkdom aan zeldzame soorten is de waterstanden. de rand vormen planten als Riet, Kleine lis- Laagveen- Hoannekrite in de Alde Feanen, net buiten de dodde en Waterdrieblad lange wortelstokken, Elzenbroek gemeentegrens van Tytsjerksteradiel. Van de LAAGVEENVERLANDING die het water in groeien. Afgebroken stukken Aanwezige sleutelsoorten vele soorten die hier groeien, noemen we daarvan drijven het water op en verzamelen Krabbenscheer Waterdrieblad, Moeraskartelblad, Draadzegge, De verlanding bestaat uit plantengemeen- zich tot eilandjes, de zogenaamde drijftillen. Kikkerbeet Moerasviooltje en de vleesetende plantjes schappen die elkaar in de tijd opvolgen als Een belangrijke soort op deze drijftillen is de Puntkroos Ronde zonnedauw en Klein blaasjeskruid. Het schakels in een keten. De meest belangwek- Waterscheerling met zijn holle, drijvende wor- Waterscheerling Moerasviooltje is voedselplant voor de rupsen kende is die in petgaten, omdat aan deze telstokken. Als de eilandjes tot een drijvende Hoge cyperzegge van de Zilveren maan, een prachtige vlinder reeks veel bijzondere plantensoorten deel- mat aan elkaar groeien en contact maken met Pluimzegge die in het Ottema-Wiersma-reservaat zijn laat- nemen. Petgaten zijn smalle en langgerekte de oever, spreken we van een kragge, die in Ronde zegge ste populatie in het noorden van Fryslân heeft. VEEN plassen, ontstaan door het delven van veen. dikte kan variëren van 10 - 70 cm. De vegeta- Waterdrieblad Botanisch gezien zijn twee onaanzienlijke, Ze worden van elkaar gescheiden door legak- tie gaat met de waterstand op en neer, zodat Zompzegge geelgroene orchideetjes het meest bijzonder: kers, in het Fries vaak aangeduid als stripen. het grondwaterpeil gewoonlijk gelijk staat met Draadzegge Veenmosorchis en Groenknolorchis. De stripen Dit zijn stroken onvergraven veen, die als het maaiveld. De vegetatie op de kragge kan Moeraskartelblad zijn zeer drassig en dragen een begroeiing die looppad voor de veendelvers dienden en zich vervolgens in uiteenlopende richtingen Veenmosorchis als een natte variant van het blauwgrasland te waarop het gedolven veen te drogen werd ontwikkelen, afhankelijk van de vorm en Groenknolorchis beschouwen is. Hierin zijn Blauwe zegge en gelegd. grootte van de plas, de kwaliteit van het water Ronde zonnedauw Sterzegge de meest voorkomende zeggen, ter- Na de vervening zijn het ondergedoken water- en de mate waarin de mens in de vegetatie- Veenpluis wijl Spaanse ruiter, Grote wederik en Tormentil planten die als eerste het open water koloni- ontwikkeling ingrijpt. Moerasviooltje het meest bijdragen aan de bloemrijkdom. seren. In zoet water betreft dit onder meer Zodra de kragge voor de mens begaanbaar Sterzegge Plaatselijk is ook de zeldzame Blonde zegge kranswieren, maar ook diverse soorten wordt, is het mogelijk een maaibeheer in te Blauwe zegge aanwezig, een soort die zich Fryslân tot dus- Fonteinkruid. Een belangrijke fase wordt inge- stellen. Het maaisel werd vroeger gebruikt als Spaanse ruiter ver beter handhaaft dan in de rest van Neder- luid met de verschijning van Krabbenscheer, veevoer en als strooisel in de stallen. Afhanke- Tormentil land. een markante waterplant met deels onder- lijk van de toevoer van voedselrijk water Grote wederik gedoken en deels boven water uitstekende speelt Riet een meer of minder bepalende rol. Kleine valeriaan Geheel anders verloopt de verlanding op bladeren. De krabbenscheervegetatie vormt Waar deze soort de boventoon voert, ontwik- Moerasvaren plaatsen waar menselijk ingrijpen achterwege het enige milieu waar de Groene glazenmaker kelt zich het zogenaamde Koekoeksbloem- Grauwe wilg blijft. Al in een vroeg stadium weten zich in (een zeldzame libel) zich voortplant. De krab- rietland, terwijl op andere plaatsen zeggen Zwarte els het trilveen (met Pluimzegge en Stijve zegge) benscheren kunnen samen met eendenkrozen kunnen domineren. In het laatste geval spre- houtige gewassen te vestigen, die de ontwik-

Tabel 3 Kenmerkende soorten van de laagveen- verlanding. = veel = regelmatig = weinig ❍ = beoogd TYTSJERKSTERADIEL 4 Het veen

38

Harig wilgenroosje is een kenmerkende soort van natte strooiselruigten, die veelvuldig worden aangetroffen langs de oevers van de grote meren.

keling naar struweel en uiteindelijk broekbos der natte plaatsen. Een ander verschil is gele- hooid. Deze natte hooilanden waren vroeger inluiden. Grauwe wilg, Zwarte els en Zachte gen in de voedselrijkdom van de standplaat- zo algemeen, dat met het onderzoek ervan berk krijgen daarna geleidelijk de overhand. Plantengemeenschap sen. De rietvelden zijn slecht bestand tegen weinig haast geboden leek. Helaas is dit een Van dit type elzenbroek, beschreven als Rietland voedselverrijking en vervuiling, terwijl de misvatting gebleken: de thans aanwezige Moerasvaren-Elzenbroek, is de oppervlakte in Ruigte ruigten het best gedijen op plekken waar voorbeelden van deze zogenaamde dotter- ons land de laatste decennia in snel tempo Struweel extra toevoer van nutriënten plaatsvindt. Op bloemhooilanden kunnen in rijkdom en ver- toegenomen. Het berkenbroek, dat bij voort- Hooiland veel plaatsen ontwikkelen de ruigten zich uit scheidenheid vermoedelijk niet meer wed- gaande verzuring het eindstadium in de bos- rietvelden. Jarenlange strooiselophoping leidt ijveren met de vroegere graslanden, maar dat ontwikkeling vormt, staat bekend als Zomp- Aanwezige sleutelsoorten tot geleidelijke ophoging van het maaiveld, weten we niet zeker. Wel is bekend dat deze zegge-Berkenbroek. Voorshands gaat de ver- Riet waarbij moerasplanten als Gele lis, Moeras- hooilanden vroeger rijk waren aan orchideeën, bossing veeleer gepaard met verdwijning dan Wolfspoot andoorn en Wolfspoot steeds meer worden waarbij in het bijzonder de Rietorchis een met vestiging van bedreigde of anderszins bij- Harig wilgenroosje verdrongen door ruigteplanten als Echte vale- algemene verschijning moet zijn geweest. zondere plantensoorten. Haagwinde riaan, Gewone kattenstaart, Moerasspirea, Slechts op enkele plaatsen langs de Leijen is Onder specifieke omstandigheden kan bos- Kleefkruid Grote brandnetel en bovenal Harig wilgen- het vroegere hooilandbeheer met succes vorming in laagveen lange tijd achterwege Grauwe wilg roosje, die op veel plaatsen het aspect van de gecontinueerd en is een deel van de botani- VEEN blijven door het dominant optreden van de Zwarte els begroeiingen bepaalt. Alleen Riet zelf weet sche rijkdom nog aanwezig. Zeker zo succes- zeldzame Galigaan, zoals plaatselijk in het Bitterzoet doorgaans lang stand te houden. Lianen als vol zijn de pogingen om op enkele geschikte Ottema-Wiersma-reservaat en in het (binnen Waterkruiskruid Haagwinde, Kleefkruid en Bitterzoet, die de plekken in het veenlandschap aan de rand van de gemeente Tytskerksteradiel gelegen) Grote ratelaar overige vegetatie plaatselijk overwoekeren, de bebouwde kom van Hurdegaryp dergelijke noordoostelijk deel van de Alde Feanen. Rietorchis completeren het beeld. Plaatselijk is in deze hooilanden tot ontwikkeling te laten komen. Galigaan is een twee à drie meter hoge ver- Egelboterbloem ruigte de markante Reuzenberenklauw opge- Ook hier hebben zich Rietorchissen weten te want van zeggen en biezen met bladeren Gewone dotterbloem slagen, een exoot die zich ook elders in ons vestigen, maar tevens een groot aantal andere voorzien van rijen zaagtandjes, die de onbe- Biezenknoppen land weet uit te breiden. Op plekken waar de graslandplanten van de beoogde dotterbloem- dekte huid opensnijdt van wie erin probeert Moerasrolklaver bodem zo nu en dan droogvalt, kunnen hout- hooilanden, waaronder Biezenknoppen, Grote door te dringen. Moerasvergeet-mij-nietje gewassen opslaan, die binnen enkele jaren ratelaar, Echte koekoeksbloem en Waterkruis- Echte koekoeksbloem dichte struwelen te vormen. Vooral Grauwe kruid. Wellicht ontwikkelt zich hier weer iets OEVERLANDEN LANGS PLASSEN EN wilg is in staat de oeverzone snel te kolonise- van de oude glorie van de Hurdegarypster VAARTEN Storingsindicatoren ren. Warren. De hooilanden in deze streek waren Reuzenberenklauw In het verleden toonden de oeverlanden een tot het midden van de 20e eeuw rijk aan zeld- Brede rietkragen en natte strooiselruigten Pitrus geheel andere aanblik: ze vormden een inte- zame soorten, waaronder Vleeskleurige orchis bepalen op veel plaatsen het aanzien van de graal onderdeel van het cultuurland. De dras- en Addertong. Gezien de fijne zaden en spo- oeverlanden langs de grote meren en brede Niet-aanwezige sleutelsoorten sige gronden, die ’s winters vaak lange tijd ren van deze planten is hervestiging niet uit- vaarten. De rietlanden staan langdurig in het Brede orchis ❍ onder water stonden, waren niet geschikt als gesloten. water; de strooiselruigten groeien op iets min- weidegrond, maar konden wel worden ge- Tabel 4 Kenmerkende soorten van oeverlanden. Er wordt onderscheid gemaakt tussen aanwezige sleutel- soorten, systeemvreemde soorten en niet-aanwezige sleutelsoorten. = veel = regelmatig = weinig ❍ = beoogd TYTSJERKSTERADIEL 5 DE KLEI 40 5

Landschapska rakteristieken

• Open cultuurlandschap, zonder beplanting • Rechte sloten, meanderende kreekresten KLEI

• Blokvormige percelen • Met koeien beweide graslanden

• Hoofdboomsoorten : Schietwilg en Iep (bij bebouwingen) • Lage kaden en dijken

• Laag gelegen, gebold reliëf • Brakke laagten (ontstaan door terpafgraving)

• Terpen met traditionele gebouwen TYTSJERKSTERADIEL 5 De klei

42

Het zeekleigebied ontleent zijn charme aan terpen van Wyns en Bartlehiem, kunstmatige hoornblad, een tengere plant, die slechts een zijn openheid en ruikt als het ware nog naar verhogingen waarop gebouwd kon worden, geringe concurrentiekracht bezit. Ook op de de zee. Nergens anders zijn de luchten zo veilig voor het (zoute) water. De ondergrond oevers van de brakke sloten groeien enkele overheersend, soms dreigend met donkere bestaat uit klei- en veenlagen. planten die in zoet milieu moeten wijken voor wolkenpartijen. Het land is ontstaan door andere planten. Dit geldt voor Heen, ook wel In de bodem zit nog altijd zout opgeslagen, al Zeebies genaamd, en Ruwe bies. Verder groei- neemt de hoeveelheid door uitspoeling gelei- en er enkele soorten die ook buiten het kust- delijk af. Het zout is er de oorzaak van dat de gebied zijn aan te treffen, zoals Darmwier en plantengroei een eigen karakter heeft. Want Bultkroos (op het water) en Riet, Zwanen- afgezien van de doorgaans intensief gebruikte bloem en Grote egelskop (langs de oever). graslanden zijn het vooral enkele ‘brakke plantengemeenschappen’ die het gebied zijn GRASLANDEN eigenheid verlenen. In de sloten zijn dit de ondergedoken begroeiingen met Fijn hoorn- De aan brakke omstandigheden aangepaste blad en op de oevers moerasbegroeiingen graslandplanten komen thans vooral voor aan KLEI gedomineerd door Heen en Ruwe bies. De de randen van percelen, waar de bodem door- afgetrapte randen van graslanden langs sloten gaans sterk door de koeien wordt afgetrapt. vormen het domein van langdurig overstroom- Hierdoor ontstaat een patroon van bulten en de gemeenschappen van het Zilverschoon-ver- gaten, waarbij kale, zilte grond beschikbaar bond, waarin het weinig opvallende Moeras- komt voor de planten. De perceelranden wor- zoutgras de meest karakteristieke plant is. den bovendien over het algemeen wat minder bemest en zijn daarmee minder voedselrijk. SLOTEN Door de ligging nabij de slootranden zijn ze ook langer nat. Deze randbegroeiingen zijn Water is voor de meeste planten een extreem beschreven als de Associatie van Moeras- milieu. Zelfs in een waterrijk land als Neder- zoutgras en Fioringras. Dit vegetatietype is land bestaat slechts een klein gedeelte van de doorgaans niet zo rijk aan bloemen, al zorgen Het zeekleigebied in het noordwesten van de gemeente, inpolderingen, waarbij oude oeverwallen en flora (8 %) uit waterplanten. Nog minder plan- het geel van de boterbloemen, het roze van zoals hier bij Wyns, heeft zijn eigen karakter vooral te kreken op veel plaatsen nog steeds herken- ten kunnen er groeien wanneer het water de pinksterbloemen en het lichtblauw van de danken aan de openheid van het landschap. Het steeds baar zijn. De kaden en de bolle percelen, die hoge concentraties aan ionen bevat, maar vergeet-mij-nietjes wel voor enige kleur: het wisselende schouwspel van licht en wolken verleent de enig reliëf bieden aan het vlakke land, getui- daar staat dan wel tegenover dat onder de zijn vooral grassen en grasachtige planten uitgestrekte graslanden in deze op de zee gewonnen gen van de inspanningen van de vroegere planten die wel zout verdragen veel ware spe- (russen en biezen) die het beeld bepalen. Veel kleipolders een ongekende charme. bewoners om het vruchtbare gebied blijvend cialisten zijn. In de brakke sloten van het zee- van de kenmerkende soorten hebben een krui- bewoonbaar te maken. Dit geldt ook voor de kleigebied geldt dit in het bijzonder voor Fijn pende groeiwijze, waarmee ze in staat zijn TYTSJERKSTERADIEL 5 De klei

44 Alleen lage, slingerende dijkjes, die het patroon van Fijn hoornblad is een karakteristieke waterplant in de voormalige kreken volgen, steken uit boven het vlakke brakke sloten en poelen van het zeekleigebied. Het is land van het zeekleigebied. Op deze dijkjes treffen we minder robuust dan het veel algemenere Grof hoorn- Kamgrasweiden aan; in de sloten domineren moeras- blad, dat vooral in zoet water groeit. planten als Grote egelskop.

nieuw ontstane trapgaten snel te koloniseren. Plantengemeenschap Sloot Deze begroeiingen zijn het fraaist ontwikkeld Oever in de Wynser polder, die deels in bezit is van Zilverschoon het Staatsbosbeheer. In vergelijking met het -grasland omringende polderland is het niveau van Kamgras- weide bemesting hier geringer en de stand van het Aanwezige sleutelsoorten grondwater hoger. ’s Winters en in het voorjaar Fijn hoornblad staan de graslanden plas-dras. Hiervan profite- Bultkroos ren niet alleen de vele bijzondere vogels die Riet de polder rijk is (waaronder Watersnip en Ruwe bies Tureluur), maar ook de plantengroei. Heen Geknikte vossenstaart Op de lage kaden en dijken wordt plaatselijk Fioringras nog grasland van het type Kamgrasweide aan- Ruw beemdgras getroffen. Op het eerste gezicht lijkt deze wei- Moeraszoutgras KLEI nig te verschillen van de naastgelegen Zomprus productiegraslanden, maar een nauwkeuriger Kruipende boterbloem beschouwing leert dat ze toch aanzienlijk Witte klaver soortenrijker zijn. De meest kemerkende plant Zilverschoon is Kamgras, waarvan de kamvormige bloeiaren Pijptorkruid nadat ze zijn uitgebloeid nog lange tijd her- Slanke waterbies kenbaar blijven. Andere opvallende soorten in Zompvergeet-mij-nietje deze weiden zijn Madeliefje, Gewone brunel, Kamgras Kruipende en Scherpe boterbloem en Vertakte Madeliefje leeuwentand. Opvallend is het hoge aandeel Vertakte leeuwentand rozetplanten en andere laag bij de grond blij- Gewone brunel vende kruiden, een aanpassing aan de bewei- Storingindicatoren ding. De meeste kaden echter zijn begroeid Darmwier met soortenarm, sterk bemest grasland. Engels raaigras (dominant) Ruw beemdgras (dominant) Niet meer aanwezige sleutelsoorten Aardbeiklaver ❍ Zilte rus ❍ Melkkruid ❍ Tabel 5 Kenmerkende soorten van het kleilandschap. Er wordt onderscheid gemaakt tussen aanwezige sleu- telsoorten, systeemvreemde soorten en niet-aanwezige sleutelsoorten. = veel = regelmatig = weinig ❍ = beoogd TYTSJERKSTERADIEL 6 BEHEER EN ONTWIKKELING 46 6

De opvatting dat voor het behoud van de herhalen. We richten ons op hoofdzaken en landschappelijke verscheidenheid een actief geven, voor zover dat nog niet in eerdere beleid en beheer noodzakelijk zijn, is geleide- hoofdstukken gedaan is, aanvullende sugges- lijk gemeengoed geworden. Ook voor de ge- ties om de identiteit van het groen in de meente Tytsjerksteradiel geldt dat natuur in gemeente te versterken. Daarbij wordt eerst ingegaan op algemene vuistregels; vervolgens komen specifieke maatregelen voor de drie ver- schillende landschappen aan bod.

Behalve door de gemeente en natuur- landschapselementen. De regeling zou juist op beschermingsorganisaties (Staatsbosbeheer en zo’n streekeigen gegeven moeten inspelen. It Fryske Gea) spelen ook de Agrarische Natuur- Op grond van een recente evaluatie is het Pro- verenigingen (Vereniging Eastermars Lans- gramma Beheer op sommige punten aangepast douwe en Wâld en Finnen) een rol in het natuur- (bijv. wel op de dikte-eis van de stamdiameter, en landschapsbeheer van Tytsjerksteradiel, maar niet op de aansluiting van dobben op samen met de vereniging Noardlike Fryske sloten). Verder is de regeling vereenvoudigd, Wâlden. Deze gemotiveerde verenigingen en zal de uitvoering ervan in de toekomst pro- haken in op de mogelijkheden die het Program- vinciaal in plaats van centraal plaatsvinden. ma Beheer (van het Ministerie van LNV) biedt Voor de handhaving van streek-eigen kwalitei- om het onderhoud van natuur en landschap ten kan dit een pluspunt betekenen. Nog beter gefinancierd te krijgen. Deze landelijke zou het zijn om regionale, gebiedseigen pak- subsidieregeling speelde en speelt echter ketten te stimuleren; hierin zouden – in over- onvoldoende in op de streekeigen situatie. Een leg met regionale partijen – specifieke zaken voorbeeld was de voorwaarde die voor de sub- ten aanzien van het beheer vastgelegd kunnen De akkerflora in de gemeente Tytstjerksteradiel is even- die zin mensenwerk is: door op gezette tijden sidiëring van het hakhoutbeheer werd gesteld worden. als in de rest van Nederland bedreigd. Voor het behoud te kappen, te maaien, te grazen of te ploegen aan de stamdiameter (niet meer dan 25 cm), ervan is de Werkgroep Historische Akkers opgericht, die houdt de mens de variatie in stand. In een terwijl in dit gebied de diameter van de stam- Op veel plaatsen in de gemeente is sprake van ten noordoosten van Eastermar enkele oude essen op groot aantal rapporten worden hiertoe voor- men van oudsher vaak meer dan 25 cm be- ‘harde’ overgangen tussen natuur en landbouw- traditionele wijze beheert. stellen gedaan, uitgewerkt in plannen als het draagt. Karakteristiek voor deze streek is ook gebied. De scheiding van landbouw en natuur ‘groenstructuurplan’, het ‘groenbeheerplan’ en dat dobben en pingo’s meestal een verbinding kan worden verminderd door overgangen te het ‘berm- en slootbeheerplan’, voortbordu- hebben met sloten of andere wateren. De creëren door rondom natuurgebieden enerzijds rend op het Landschapsbeleidsplan van de subsidieregeling vereist echter een geïsoleerde de aanleg van landschapselementen te bevor- gemeente. Het is niet onze bedoeling om in ligging, zodat geen middelen beschikbaar wor- deren en anderzijds extensievere vormen van dit afsluitende hoofdstuk al deze informatie te den gesteld voor het beheer van deze landbouw te stimuleren. Nieuwe beplantingen TYTSJERKSTERADIEL 6 Beheer en ontwikkeling

48 Zandlandschap met dykswâlen bij Sumar. Op de voor- grond (langs de weg) het heitje, waarbij de open plek- ken met zand laten zien dat hier kort geleden is geplagd.

bijvoorbeeld zullen eerder worden gekoloni- hout afgevoerd. Het laten liggen van de tak- seerd door de daar thuishorende planten en ken is weliswaar minder bewerkelijk, maar dieren als deze grenzen aan natuurgebieden heeft als nadeel dat overwoekering door waarin deze soorten al voorkomen. Extensive- braam, of nog erger brandnetel, wordt gesti- ring van de landbouw rondom natuurgebieden muleerd. Dit is ongunstig voor de specifieke, leidt tot buffering tegen vermesting, verzuring weinig concurrentiekrachtige ondergroei. en verdroging. Deze beginselen zijn onlangs Een punt van discussie is de wenselijkheid om uitgewerkt in de visie ‘Boeren voor Natuur’. Sporkehout en Wilde lijsterbes, terwijl op HET ZANDLANDSCHAP op sommige wallen, waar de stobben al lange leemhoudend zand eerder soorten als Haze- tijd niet meer zijn afgezet en de bomen dus Tot nu toe wordt in de gemeente Tytsjerkstera- laar, Eenstijlige meidoorn, Hondsroos en Karakteristiek voor het zand is de relatieve relatief groot zijn, niet meer te kappen en de diel bij de aanleg van wallen en singels geko- Boswilg een plek zullen vinden. beslotenheid van het landschap met een klein- eiken verder te laten uitgroeien. (Oude bomen zen voor een gevarieerd plantsoen. Een vuist- schalige afwisseling van dykswâlen, elzen- worden immers hoog gewaardeerd.) Toch past regel bij de aanleg van nieuwe beplantingen Bij boerderijen worden traditioneel ook Linde singels, smalle graslandpercelen, schrale ber- deze zienswijze niet bij onze visie op het en herstel van bestaand groen kan echter ook en Iep aangeplant. Soorten die van oudsher men en plaatselijk een es, een stukje heide of beheer van dyswâlen. Doordat de bomen met zijn dat wordt uitgegaan van een eenvoudige niet voorkomen (exoten), worden uit het een bosje. de jaren hoger en breder worden, neemt de opzet met weinig soorten (in het buitengebied landelijke gebied geweerd. Een voorbeeld van concurrentie tussen de individuen toe, met als gaat het hierbij in hoofdzaak om Zomereik, een ‘verkeerde’ beplanting vormen de singels Het beheer van de dykswâlen die wel als de gevolg dat het aantal stammen per stoof, Ruwe berk, Zwarte els en Gewone es) en ver- van Esdoorn langs de Harstewei, ten oosten meest streekeigen landschappelijke beplantin- maar ook het aantal stoven afneemt. Een eik volgens effectief gebruik te maken van natuur- van Sumar. In woonkernen kunnen wel andere gen worden aangemerkt, wordt uitvoerig kan nu eenmaal slecht tegen schaduw. Na ver- lijke processen. Zo kan bij het onderhoud van soorten (inclusief exoten) worden toegepast. behandeld in de recent verschenen ‘Veldgids loop van tijd betekent dit dat – op de plekken elzensingels de spontane opslag van Zwarte landschapselementen Noardlike Fryske Wâl- waar de bomen afsterven of minder vitaal els en Grauwe wilg langs slootranden goed Bij de aanleg van ‘nieuwe natuur’ kan binnen den’, uitgebracht door Landschapsbeheer worden – de doorworteling van het wal- worden benut. Op dykswâlen is het te overwe- afzienbare tijd de gewenste structuur worden Friesland (2004). Van groot belang is de lichaam minder gelijkmatig wordt, waardoor gen om uitsluitend Zomereik te gebruiken; verwezenlijkt, maar de karakteristieke kruiden manier waarop de wallen worden uitgerasterd. de stabiliteit van de wal afneemt en er gemak- andere bomen (en struiken), die ook op deze laten vaak lang op zich wachten. Dit geldt bij- Ideaal is als het vee in het aangrenzende wei- kelijk erosie optreedt. Herstel is onder deze wallen worden aangetroffen, vestigen zich voorbeeld voor bossen en andere beplantin- land nog net het talud kan afgrazen, maar de omstandigheden (dus met handhaving van de vanzelf tussen de eiken, al kan dit enige tijd gen, waarin de eerste vijftig jaar na aanleg wal zelf niet kan betreden, zodat geen afkal- oude bomen) nauwelijks mogelijk. Bovendien duren. Het voordeel van deze aanpak (weinig nog geen echte bosplanten voorkomen. In ving optreedt. Hiertoe wordt het raster scheef doet een dergelijke structuur afbraak aan de soorten aanplanten, veel spontane vestiging) restanten van oude beplantingen komen die in het wallichaam geplaatst. cultuurhistorie en verder is een wal met oude is dat de beplanting indicatief blijft voor de soorten vaak wel nog voor. Het is uit oogpunt Het traditionele beheer, waarbij alle stobben bomen minder goed te combineren met een grondsoort ter plaatse. Hierdoor blijft het land- van biodiversiteit daarom effectiever om het ongeveer om de 25 jaar worden afgezet, lijkt optimaal agrarisch beheer op de belendende schap ‘leesbaar’. In de simpel opgezette landschapsherstel vanuit die restanten op te de meest geëigende methode om de land- percelen door schaduwwerking en door over- beplantingen zullen zich op schraal zand voor- pakken dan een geheel nieuwe beplanting aan schappelijke en ecologische kwaliteit te hand- hangende en afvallende takken. Dit probleem al soorten vestigen als Ruwe berk, Brem, te leggen. haven. Daarbij wordt het stamhout en het tak- doet zich in mindere mate voor wanneer TYTSJERKSTERADIEL 6 Beheer en ontwikkeling

50 Het laatste restant heide in de gemeente vinden we bij Sumar. Dankzij goed beheer (af en toe plaggen) blijft de heide in stand en zijn typische soorten als Kruipbrem en Trekrus nog steeds aanwezig.

alleen een klein deel van de bomen worden door ’s winters de sloot scherp uit te maaien pen en de organische bovenlaag van de gespaard als overstaander, maar ook dan met een maaikorf, waarbij ook stukjes kale bodem af te voeren. Het verdient aanbeveling dreigt de wal op den duur zijn soliditeit te grond ontstaan. Wanneer de els zich in het om met de uitbreiding van de heide op kleine verliezen. voorjaar uitzaait, zullen hier weer elzen kie- schaal te beginnen, en afhankelijk van het suc- Bij de restauratie van dykswâlen is het zaak men, vooral op de grens van water en oever, ces waarmee de hei zich weet te herstellen het om geen grond te gebruiken uit de greppel de plek waar de els zich het best thuis voelt. areaal uit te breiden. Op plaatsen waar vol- aan de voet van de wal, omdat dit materiaal in Waar ter weerszijden van de sloot dichte sin- gens de toponiemen en beschrijvingen (o.a. de loop der tijd sterk met voedingsstoffen is gels staan, is de water- en oevervegetatie in Burgumerheide) vroeger ook heide voorkwam, verrijkt. Dergelijke grond zou juist een bedrei- de sloot minder productief en kan worden vol- maar waarvan nu geen spoor meer is te ging vormen voor de kenmerkende soorten staan met het incidenteel uitmaaien van de bekennen, lijkt herstel van de heidevegetatie van de dykswal; deze zijn juist aan schrale sloot, waarbij het maaisel bij voorkeur wordt niet realistisch. De bodem is te zeer verrijkt omstandigheden zijn aangepast. afgevoerd. met voedingsstoffen om de plantensoorten van schraal zand duurzaam te kunnen huis- Het beheer van de elzensingels vindt traditio- De houtwallen en singels markeerden van vesten. neel plaats door regelmatig te kappen. In oudsher de graslandpercelen. In contrast hier- De meeste essen zijn thans omgevormd tot laag wordt afgekrabd en dat bij de bemesting Friesland omvat dit beheer een cyclus van vier mee stonden de essen en de heidevelden, grasland. Voorzover er nog akkerbouw plaats- van de afgrenzende percelen enige afstand tot onderdelen. De eerste ingreep vindt plaats na maar hiervan is in het huidige landschap niet vindt, zijn de kenmerkende onkruiden nage- sloten en poelen in acht wordt genomen. Het zeven jaar als de jonge loten 6-7 m hoog zijn. veel meer over. noeg verdwenen door een effectieve chemi- verdient overweging bij wijze van proef een Alle takken die te ver zijwaarts uitsteken, wor- Het beheer van het laatste restant heide bij sche onkruidbestrijding en door zaadzuive- van de poelen een lemen vloertje te geven van den dan weggezaagd. De singel krijgt nu zijn Sumar, door Staatsbosbeheer, is adequaat. ring. Plaatselijke herintroductie van het oude grond afkomstig van de genoemde zandwin- karakteristieke verticale vorm. Een volgende Recent zijn hier gedeelten geplagd, waarbij gebruik kan de akkerflora doen herleven, al plassen bij Skûlenboarch. ingreep is nodig als de singel zo’n 14 jaar oud een enkele bremstruik en enkele bosschages zal tijdens de eerste jaren ook opnieuw het In vergelijking met de rest van Noordoost- is. Afhankelijk van de standplaats hebben de zijn gespaard. Jonge Struikhei en andere zaad van een aantal van deze soorten moeten Nederland is de oostelijke helft van Fryslân bomen een hoogte van 8-12 m. Opnieuw wor- karakteristieke heideplanten kiemen hier worden meegezaaid. Uiteraard is deze werk- tamelijk rijk aan zachtwaterplanten. Al zijn den alle zijwaarts uithangende takken afgezet, volop. Uitbreiding van deze aan schraal zand wijze niet zonder meer te combineren met de enkele legendarische soorten zoals Water- wat in de praktijk betekent dat per stobbe 5 á gebonden vegetatie zou het gebiedje verster- huidige landbouwbedrijfsvoering; er zullen lobelia en Grote biesvaren sinds lang verdwe- 6 hoofdloten gespaard blijven. Na 20 tot 25 ken en de belevingswaarde ervan ten goede hiervoor extra middelen moeten worden inge- nen, wat rest is nog alleszins de moeite. En jaar worden de bomen gekapt, waarna de komen. Dit is wellicht mogelijk door de aan- zet. De Vereniging Historische Akkers Easter- wat nog belangrijker is: met graafwerk op de stronken weer uitlopen en een hakhoutstruc- grenzende schrale bermen af te plaggen en mar heeft zich ten doel gesteld een bijdrage te juiste plekken kunnen de kansen voor zacht- tuur ontstaat. maaisel van de droge hei ernaast dun over het leveren aan het herstel van de onkruid- waterplanten aanzienlijk worden vergroot. Waar de singels gedeeltelijk zijn verdwenen, kale zand uit te strooien. Ook het aangrenzen- vegetatie. Zowel natuurontwikkelingsprojecten als spon- kunnen deze worden hersteld door elzen aan de bos, dat oorspronkelijk uit de heide is ont- tane ontwikkeling in bermslootjes leggen daar- te planten of door opslag te laten staan. staan, zou geleidelijk weer omgevormd kun- Met het oog op de botanische kwaliteit van de van getuigenis af. Opslag van Zwarte els kan worden bevorderd nen worden tot heide door de bomen te kap- poelen is het gewenst dat de stikstofrijke top- TYTSJERKSTERADIEL 6 Beheer en ontwikkeling

52

De oevers van de grote meren worden gemarkeerd door brede rietgordels, zoals hier langs De Leijen. Door deze begroeiingen af en toe te maaien wordt voorkomen dat ze veranderen in wilgenstruweel en elzenbos. Wanneer de oeverlanden jaarlijks worden gemaaid, kunnen bloemrijke hooilanden tot ontwikkeling komen.

HET VEENLANDSCHAP landschapsbeeld ten goede, maar is ook gun- stig voor de soortenrijkdom van de belenden- Het veen kenmerkt zich door min of meer de hooilanden en rietlanden. Beschaduwing en open graslandgebieden met watervoerende het inwaaien van blad bevorderen namelijk de sloten en plaatselijk grote waterpartijen. verruiging. Inrichting en beheer zouden zich moeten rich- ten op het handhaven van die openheid en de Buiten de grote reservaten Alde Feanen en afwisseling van land en water. Een toenemend Ottema-Wiersma-reservaat bevinden zich in de probleem hierbij is de verbossing van de gemeente Tytsjerksteradiel nog enkele kleine veenreservaten en van de oeverlanden langs in waterrijke gebieden is hierbij de water- plaatselijk het eindstadium van de successie laagveenrestanten, die een goed aanknopings- de grote meren (Burgummermar en de Leijen). kwaliteit een punt van zorg. Sterke verrijking (elzen- en berkenbroekbos) weer om te vor- punt bieden voor natuurherstel. Een voorbeeld Op tal van plaatsen slaan wilgen en elzen op: met mineralen door zware bemesting van aan- men naar open water, zodat hier de verlan- is de Sluterspoel in de Hurdegarypster Warren, de inleiders naar een volgend successie- liggend grasland, of het inlaten van gebieds- ding weer van voren af aan kan beginnen. een open weidegebied op veen, dat in het ver- stadium, broekbos. De landschappelijke ver- vreemd water, werkt negatief uit op de natuur- Dergelijke maatregelen dragen ook bij aan het leden bekend stond om zijn grote soortenrijk- schillen met het zandlandschap, nu nog goed waarden. De oevers van de sloten worden herstel van het open karakter van het veen- dom en waar nog steeds een kleine snipper waarneembaar, komen hierdoor onder druk. jaarlijks gemaaid, waarbij het maaisel wordt landschap. Waar jarenlang is geïnvesteerd in blauwgrasland voorkomt met onder meer Het proces van verbossing van de oeverlanden afgevoerd. een maaibeheer (ten behoeve van schrale Spaanse ruiter. verloopt zo geleidelijk dat het weinig mensen Ook in de veenreservaten is het effectief om graslanden, trilvenen, veenmosrietlanden en zal opvallen, maar de visuele gevolgen zijn moerasheiden), is het van belang deze traditie uiteindelijk aanzienlijk en de inspanningen om in stand te houden. Wanneer dat niet gebeurt, de landschappelijke openheid te herstellen en er verbossing plaatsvindt, treedt een moei- zijn dan wellicht niet meer op te brengen. lijk herstelbaar verlies op van veel kenmerken- Het meest karakteristiek voor het veen zijn de de soorten. verschillende successiestadia van de verlan- Hoewel de aanplant van bomen door de ding. Deze kunnen uitsluitend in stand blijven gemiddelde burger zeer wordt gewaardeerd, door actief beheer, waarbij voortdurend nieu- verdient het vanuit de streekeigen optiek geen we pioniersituaties worden gecreëerd, dat wil aanbeveling om dit in het veenlandschap (en zeggen: open water. In de veensloten kan dit ook niet in het kleilandschap) te doen, met worden bereikt door de watervegetatie (met uitzondering van de boerenerven (els, iep, es, Krabbenscheer) af en toe uit te baggeren. De wilg en zomereik) en de bebouwde kom. Op frequentie waarmee dat laatste gebeurt, is plaatsen waar dit wel is gebeurd, bijvoorbeeld afhankelijk van de snelheid waarmee de drij- aan de rand van de plas ten westen van vende planten een gesloten vegetatiedek vor- Hurdegaryp, zouden de bomen weggehaald men (gemiddeld eens per 5 jaar). Zoals overal kunnen worden. Dit komt niet alleen het Krabbenscheer is een opvallende soort in de verlanding van open water in het laagveen. TYTSJERKSTERADIEL 6 Beheer en ontwikkeling

54

De afgetrapte oevers van sloten in het zeekleigebied bieden een geschikt milieu voor brak Zilverschoon- grasland.

HET KLEILANDSCHAP Colofon

Het kleigebied wordt – in nog sterkere mate Streekeigen Natuur dan het veen – ervaren als een open land- Gemeente Tytstjerksteradiel schap. Specifiek zijn de niet-rechthoekige, min of meer blokvormige percelen, plaatselijk © Alterra, Wageningen en Gemeente Tytstjerksteradiel, doorsneden door kronkelende, lage dijkjes. 2004 Dat hier nog maar enkele eeuwen geleden de zee vrij spel had, blijkt uit de zoutminnende ISBN: ? oeverplanten, die we vinden op de door het botanische redenen, maar ook omdat de aan- De openheid van het kleigebied is even vee afgetrapte oevers langs de sloten. Doordat wezigheid van reliëf een belangrijk visuele waardevol als kwetsbaar. Alleen de boeren- Grafische vormgeving: Annelies Ebregt, Zieuwent bij deze vertrapping telkens verse grond aan kenmerk is van het zeekleigebied (onderschei- erven en kleine nederzettingen, die als kleine Druk: Westerlaan, Lichtenvoorde de oppervlakte komt, waarin nog relatief veel dend ten opzichte van het eveneens open, groene eilandjes in het lege landschap herken- Lithografie: Up2Data, Bocholt (Dtsl) zout aanwezig is, kunnen deze planten zich maar vlakke veenlandschap). Een extensiever baar zijn, zijn van oudsher beplant, waarbij de Foto’s: Met uitzondering van de foto's op pg. 20/21, 35, 47 handhaven. Beweiding door het vee is vol- graslandbeheer op de dijkjes en de aangren- bomen de hoge schuren beschutten tegen en 54/55, die beschikbaar zijn gesteld door Landschaps- doende waarborg om deze vegetatie in stand zende graslanden zou nieuwe kansen bieden zware stormen. Nieuwe beplantingen, bijvoor- beheer Friesland, zijn alle foto's gemaakt door de eerste en te houden, maar de huidige ontwikkelingen in aan broedvogels als Veldleeuwerik en Gras- beeld langs wegen, doen afbreuk aan het tweede auteur. de veehouderij komt het vee steeds minder pieper. streekeigen karakter. Dit geldt uiteraard ook buiten. Dat koeien in dit polderlandschap voor andere dan agrarische bebouwing. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd essentieel zijn voor de belevingswaarde is wel- De sloten behouden hun kwaliteit als ze regel- en/of openbaar gemaakt door middel van druk, micro- licht een open deur; minder bekend is dat hun matig worden geschoond. De soortenrijkdom film, fotocopie, of op welke andere wijze dan ook zonder aanwezigheid hier ook een voorwaarde is voor van de begroeiing is er ook bij gebaat als de voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. het overleven van de karakteristieke zout- aanliggende graslanden niet te zwaar worden No part of this book may be reproduced in any form by planten. bemest. Op sommige plaatsen zijn de sloten print, photocopy, microfilm or by any other means Ook de Kamgrasweide op de dijkjes en plaat- overgroeid met Darmwier, een teken dat het without the written permission from the publisher selijk op de hogere ruggen blijft alleen in water belast is met mineralen. Door schonen stand als deze wordt begraasd (eventueel en afvoeren van de biomassa in combinatie afgewisseld met maaien), en als de bemesting met minder intensief graslandbeheer kan het niet te hoog wordt opgevoerd. De dijkjes wor- tij worden gekeerd. Een positieve ontwikkeling den vanouds wat minder intensief beheerd dan in dit verband is de massale deelname van het omringende poldergrasland, dat zwaar boeren aan het randenbeheer (van grasland- wordt bemest en bovendien regelmatig wordt percelen) gedurende de laatste jaren. De ran- gescheurd. Afvlakken of slechten van de dijk- den worden daarbij over een breedte van 1 tot jes moet worden voorkomen, niet alleen om 5 meter niet meer bemest.

Heen is een karakteristieke soort van het brakke klei- landschap. TYTSJERKSTERADIEL LITERATUUR

56

Bal, D., H.M. Beije, M. Fellinger, R. Haveman, A.J.F.M. Ploeg, D.T.E. van der (1999). Natuur in Fryslân. 123 van Opstal & F.J. van Zadelhoff (2001). Handboek gebieden van Staatsbosbeheer. Friese pers boekerij, Natuurdoeltypen. Tweede, geheel herziene editie. Leeuwarden, 335 pp. Expertisecentrum LNV, Wageningen, 832 pp. Provinciale Staten van Friesland (1987). Beleidsnota Boer, J. de (2004). Veldgids landschapselementen voor landschapszorg en natuurbeheer in Friesland. Noardlike Fryske Wâlden. Beetsterzwaag, 2002 pp. Leeuwarden, 147 pp. Bruinsma, J.J. (1840). Flora Frisica, of naamlijst en Schaminée, J.H.J., A.H.F. Stortelder, E.J. Weeda, V. kenmerken der zigtbaar-bloeijende planten van de Westhoff & P.W.F.M. Hommel (1995-1999; red.), De provincie Friesland. Eekhoff, Leeuwarden, 189 pp. vegetatie van Nederland (5 delen). Opulus, Uppsala. Goedhart, S.W. & R. de Jong (1999). Ecologisch onder- Schotsman, N. (1976). De Hege Diken, oecologie en zoek in de Hoannekrite. Een verkennende studie naar beheer van houtwallen in de Gemeenten Achtkarspe- de waterhuishouding van de schraallanden in het len en Tietjerksteradeel (provincie Friesland). noordoostelijke deel van de Hoannekrite. Rapport Staatsbosbeheer, Friesland, Consulentschap Natuur- Onderzoeksplatform Alde Feanen (OPAF). behoud, 54 pp. Heidemij Adviesbureau (19??). Landschapsbeleidsplan Schotsman, N. & H.J. During (1977). Houtwallen in Gemeente Tytsjerksteradiel. 83 pp. Friesland: oecologie en beheer. Nederlands Bosbouw Hennekens, S.M., Schaminée, J.H.J. & A.H.F. Stortelder Tijdschrift 49: 320-326. (2001). SynBioSys. Een biologisch kennissysteem ten Stortelder, A.H.F., R.A.M. Schrijver, H. Alberts, A. van behoeve van natuurbeheer, natuurbeleid en natuur- den Berg, R.G.M. Kwak, K.R. de Poel, J.H.J. Schaminée, ontwikkeling. Versie 1.0. Alterra, cd-rom, Wageningen. I.M. van den Top & P.A.M. Visschedijk (2001). Boeren Jager, H.J. (2000). Elatine hydropiper L. (Klein glas- voor natuur. De slechtstste grond is de beste. kroos) in Nederland teruggevonden. Gorteria 26: 227- Alterra-rapport 312, Wageningen, 128 pp. 229. Weeda, E.J. (1999). Atsma’s Polder en Houtwiel. In: Meese, D. (1760). Flora Frisica. Brouwer, Franiker, 86 P. W.F.M. Hommel, M.A.P. Horsthuis & V. Westhoff pp. (red.), Excursieverslagen 1996. Plantensociologische Ploeg, D.T.E. van der (1960). De floristiek van Kring Nederland, pp. 39-42. Oostelijk Friesland. Wetenschappelijke Mededelin-gen Weeda, E.J. (2000). Bouwepet en Ryptsjerkerpolder. In: KNNV 36, 40 pp. P. W.F.M. Hommel, M.A.P. Horsthuis & V. Westhoff Ploeg, D.T.E. van der (1988). Stinzeplanten yn Fryslân. (red.), Excursiever-slagen 1998. Plantensociologische Statussymboal út de âlde tiid. Friese pers boekerij, Kring Nederland, pp. 26-29. Drachten/Leeuwarden, 134 pp. Weeda, E.J. & H.J. Jager (2004, in druk). Alde Feanen: Ploeg, D.T.E. van der (1993). Door It Fryske Gea. Hoannekrite, Tusken Sleatten, Lange Sâne. In: P.W.F.M. Handboek met alle natuurgebieden. It Fryske Gea, Hommel & M.A.P. Horsthuis (red.), Excursieverslagen Olterterp, 196 pp. 2000. Plantensociologische Kring Nederland. Ploeg, D.T.E. van der (1996). Op planten net útsjoen. Weeda, E.J., J.H.J. Schaminée & L. van Duuren (2000- Fryske Akademy, Leeuwarden, 160 pp. 2003). Atlas van Plantengemeenschappen in Nederland (deel 1-3). KNNV Uitgeverij, Utrecht.