l/'\ 0 0 N 1-< ~ ,.Q . 0 ~ 0 l ~

'Oranje boven, de keezen in de goot': oproer in Gouda in september 1787 Tijdschrift Historische Vereniging Die Goude

Postrekening nr. 39.70.93, t.n.v. Die Goude, Gouda

Artikelen

'Oranje boven, de keezen in de goot': oproer in Gouda in september 1787 pagina 185 Ingekomen brieven van Goudse burgers in 1817 pagina 198 De Goudse arts WF. Büchner in zijn strijd tegen de pokken en de cholera pagina 201 'Aardewerk is paardewerk': een rapport over de aardewerkindustrie uit 1971 pagina 207

Rubrieken pagina 211

Verenigingsnieuws pagina 216

Redactie: Henny van Dolder-de Wit, Leon Mijderwijk, Paul Abels,Jan Kompagnie (hoofdredacteur) Redactieadres: Kievitstraat 20, 2802 EH Gouda, tel.: 0182 - 523168 E-mail: [email protected] Seaetanaat: Postbus 307, 2800 AH Gouda Tel.: 0182 - 532016, E-mail: [email protected] Penningmeester: R. Andringa, Lindelaan 24, 2803 SJ Gouda Tel.: 0182 - 579484 Ledenadministratie: ]. Spijkerboer, Han Hollanderweg 31, 2807 AC Gouda Tel.: 0182 - 522976 Website: www.diegoude.nl/ E-mail: [email protected] Vonngeving: Sander Hoogendoorn, Gouda Druk: Drukkerij Verzijl, Gouda

ISBN: 0168 - 0498

Illustratie omslag: Aanhouding van de princes. Artikelen ‘Oranje boven, de keezen in de goot’: Artikelen oproer in Gouda in september 1787

Wim Knoops

Aflevering 1

De auteur (1959) van deze bijdrage woont en werkt in Rotterdam, alwaar hij ook is geboren. Zijn moeder was een geboren Goudse. Zijn vader onderzocht in het kader van genealogisch onderzoek de herkomst van de familie van zijn moeder, het geslacht Verzijl (de katholieke tak) uit Gouda. Zijn studie geschiedenis werd afgesloten met een doctoraalscriptie over de Goudse (1780-1787). In 1987, bij de 200-jarige herdenking van ‘Goejanverwellesluis’, publiceerde Wim Knoops samen met F.Ch. Meijer een boek over de aanhouding van prinses Wilhelmina bij de Vlist.1 Een van de betrokken Goudse patriotten was kapitein Martinus Verzijl, een rechtstreekse voorouder van zijn moeder. Sinds 1996 werkt hij onder begeleiding van prof.dr. W. Frijhoff aan een proefschrift over ‘Gouda in de Patriottentijd’. Daarnaast bereidt hij een omvangrijke bronnenpublicatie voor, waarvan onderstaande bijdrage een klein, maar wel spectaculair, deel is. Om dit document in zijn juiste context te plaatsen volgt eerst een korte schets van de Patriottentijd.

De Patriottentijd (1780-1787) Begin 2005 verscheen van de Nijmeegse historicus Joost Rosendaal het boek De Nederlandse Revolutie. Vrijheid, volk en vaderland 1783-1799. Rosendaal laat de gemoede- lijke benaming Patriottentijd voor wat hij is, en spreekt zonder meer van Revolutie. Een terechte woordkeus, daar de patriotten in 1786 en 1787 begonnen aan te sturen op een omwenteling. Hoe had het in korte tijd zo ver kunnen komen? Hieronder een verkla- ring.2 In december 1780 begon de Vierde Engelse Oorlog, met een voor ons land rampzalig gevolg. Zonder hier verder gedetailleerd op in te gaan, kan gezegd worden dat het nega- tieve verloop van deze oorlog de onmacht van de Republiek aantoonde. Al snel wezen de beschuldigende vingers naar stadhouder Willem V, opperbevelhebber van leger en vloot. Veel , voor hun functie vaak in een afhankelijke positie van Oranje ver- kerend, zagen thans een gunstige gelegenheid hun krachten in oppositie tegen de stad- houder te bundelen. Zij noemden zich vaderlandslievende regenten of patriotten, daar- mee suggererend dat Willem V, getrouwd met de Pruisische prinses Wilhelmina, dat niet was. De regenten zochten en vonden steun bij de middengroepen in de samenleving, terwijl de stadhouder als vanouds het lagere volk (ook wel het ‘Oranje-grauw’ genoemd, denk aan de Rotterdamse Kaat Mossel) op zijn hand had. De middengroepen deden enthousiast mee aan de patriottenbeweging: onder het goed- keurend oog van de patriotse regenten richtten ze vrijkorpsen op (burgerbewapening was een typisch patriots programmapunt) en dienden ze anti-orangistische rekesten of verzoekschriften in bij de lokale of gewestelijke autoriteiten. Overigens had de patriot- tenbeweging, vanwege de grote lokale autonomie van de steden, een veelal plaatselijk karakter. Het was de tijd van de actieve burger. Een vrije Republiek, zo redeneerde men, diende niet op een huurleger te steunen, maar op een in de wapenoefening geschoolde burge- rij. Verder was een vrije pers van groot belang; al snel werd het ene patriotse blad na het

Tidinge van Die Goude 185 andere opgericht, met als belangrijkste het Utrechtse Post van den Neder-Rhijn. Deze acti- viteiten bezorgden de patriotse regenten een brede steun in de rug, maar betrokken tegelijk de middengroepen bij de actieve binnenlandse politiek. De positie van Oranje kalfde stap voor stap af, en in 1785 werd hij zelfs gedwongen Holland te verlaten. Inmiddels had de burgerij de smaak te pakken gekregen en begon men hervormingen te eisen die verder gingen dan het verwijderen van de stadhouder. Volksinvloed wilde men, en wel bij representatie, kortom: democratie. Katholieken en dissenters riepen om gelijkberechtiging. In 1786 kwam het als eerste in de stad Utrecht tot democratische hervormingen, waarbij men zich realiseerde dat de burgerij inmiddels via de vrijkorpsen een militaire macht van betekenis had weten op te bouwen, en haar stem luid kon laten horen via de vrije patriotse pers. April 1787 volgden de Hollandse steden en Rotterdam het Utrechtse voor- beeld. Veel regenten vonden dit alles wel wat ver gaan en keerden op hun schreden terug; dit hadden zij niet bedoeld. Hier nu zag de Oranjepartij haar kans. Vanaf mei 1787 groeide ze in kracht, gesteund door gematigde regenten (‘aristocraten’) die het patriotse kamp de rug toekeerden. Liever een oligarchie met een stadhouder dan een democratie zonder de prins van Oranje, redeneerden de aristocraten. Het lagere volk werd door het uitdelen van geld en jenever tot anti-patriotse agitatie aangezet. Op 28 juni 1787 reisde prinses Wilhelmina terug naar Den Haag, zogenaamd om over al deze problemen te praten, maar waarschijnlijk om een orangistische contrarevolutie in de hofstad te verwekken. Zeker zullen we het nooit weten, want even voorbij Schoonhoven werd zij aan het riviertje de Vlist door Goudse vrijkorporisten aangehou- den en, na aan de Goejanverwellesluis te zijn ondervraagd, naar Nijmegen terugge- stuurd. Deze aanvankelijke mislukking kon na enige tijd in een verrassend succes worden omgebogen door de aanhouding als een belediging van een Pruisische prinses te bestempelen. Na een paar weken van druk diplomatiek verkeer viel in september 1787 een Pruisisch leger de Republiek binnen. Hiervan maakte de Oranjepartij dankbaar gebruik. Op vele plaatsen, vaak al voordat de Pruisen arriveerden, ontketende men orangistische oproeren met een gewelddadig karakter.

Oproer te Gouda, 17 september 1787 Zomer 1785 werd te Gouda de Patriottische Sociëteit opgericht en in hetzelfde jaar volgde een vrijkorps, ongeveer 100 man groot, onder aanvoering van de patriotse regent Cornelis Joan de Lange, heer van Wijngaarden en Ruigbroek. Het grootste deel van dit vrijkorps lag sinds juni 1787 gelegerd aan de Hollandse Waterlinie, bij de Goejanverwellesluis (thans: Hekendorp), want men vreesde een inval van het leger dat onder bevel stond van stadhouder Willem V. In de loop van augustus sloot de helft, ongeveer 50 man, zich aan bij een revolutionair legertje onder bevel van de Delftse commandant Mappa, dat in Holland rondtrok om het platteland van orangisten te zui- veren. Gevolg was dat de patriotten in Gouda gewapende bescherming ontbeerden op het moment van de Pruisische invasie. De orangisten grepen hun kans. In Gouda was op 18 februari 1787 een Oranjesociëteit opgericht, geleid door Frederik van der Hoeve, de zoon van de orangistische regent Willem van der Hoeve. Op zondag 16 september 1787 bereikte Gouda het bericht dat het patriotse bolwerk Utrecht was gevallen en dat het Pruisische leger naderde. Dit was het sein om in actie te komen, wat de volgende dag, maandag de 17e, ook inderdaad gebeurde. Gouda stond aan de vooravond van een gewelddadig oproer, georganiseerd door de leiders van de lokale Oranjepartij en uit te voeren door het orangistisch gezinde lage volk uit de sloppen en stegen van Gouda, aangevuld met plattelandslieden en aller- hande los schippersvolk, een groep die bekend stond om zijn trouw aan de stadhouder.

186 Tidinge van Die Goude Auteur onbekend In het Goudse archief bevindt zich een zeer gedetailleerd, handgeschreven verslag van de gebeurtenissen op maandag 17 september 1787. Het telt 37 dicht beschreven pagi- na’s en werd kort na de gebeurtenissen geschreven, in oktober 1787. De auteur is helaas onbekend, maar inhoud, stijl en toon verraden dat de auteur een Goudse patriot moet zijn geweest; een man van beschaving en ontwikkeling en bovendien iemand met een geoefende hand van schrijven (een klerk?), want het schrift oogt zeer verzorgd. De ontvanger is ons wel bekend. Het verslag werd toegestuurd aan mr. Jan Couperus, de zoon van de Goudse predikant Petrus Couperus. Jan Couperus was in september 1787 baljuw van Gouda, maar als zoveel andere patriotten moest hij, ondanks zijn held- haftige optreden tijdens de plunderingen, uiteindelijk de stad ontvluchten; hij week uit naar Amsterdam. Daar kreeg hij in oktober 1787 zoals gezegd het verslag in handen.3 Nog een mysterie: het originele document is, ondanks jarenlang speurwerk, nog steeds onvindbaar. Wat in het Goudse archief aanwezig is, is namelijk een wit-zwart kopie uit 1957, waarvan de kwaliteit zo slecht is dat de tekst soms alleen met een vergrootglas leesbaar is. Bovendien is de fotokopie van bladzijde 20 gedeeltelijk mislukt, waardoor een strook tekst onleesbaar is. Het heeft heel wat taalkundig gepuzzel gevergd om die tekst zo goed mogelijk te reconstrueren. Deze reconstructies zijn steeds duidelijk aange- geven; zie de tekst zelf. Onderstaande, unieke bron voor de geschiedenis van Gouda verschijnt thans voor het eerst in druk. Om de leesbaarheid te verhogen zijn tussenkopjes aangebracht die niet in het origineel voorkomen. Ter verduidelijking van het een en ander zijn eindnoten toege- voegd.4

HET VERSLAG

Inleiding van Jan Couperus

NB Dit verhaal is aan mij5 door een onbekende hand6 in october 1787 te Amsterdam7 gezonden, en behelst vrij naauwkeurig ’t geen bij de plundering voor is gevallen, zo lang ik het heb bijgewoond; of het geen daar in vermeld wordt wegens ’t gebeurde na mijn vertrek juist is kan ik niet beslissen; er zijn echter zaken vergeten te melden.

Couperus

Tweedracht in Gouda Aan: Couperus, Jan, baljuw te Gouda.

September 1787

Heeft immer eenige stad de treffendste voorbeelden opgeleeverd der woede en verwoes- ting, welke eenige bandelooze meenigte, opentlijk aangevuurd, off bedektelijk onder- steund, kan betonen en aanrigten, het rampzalig Gouda strekt daar van in onzen tijd voorzeeker ten spreekenden bewijze, en is, geduurende, en na die omwenteling, welke eene uijtheemsche krijgsmacht,8 door binnenlandsch verraad gestijffd, in ons vaderland voor eenigen tijd heeft bewerkt, het ontzettend schouwtoneel geweest van zoodanige wanbedrijven welke de tijdgenoot zich met siddering herinnerd, en de nakoomeling niet dan met verontwaardiging en afgrijssen zal gade slaan, wanbedrijven te min verschoon- lijk in eene plaats wiens ingezeetenen onder de verscheijdene staatsberoeringen welke Nederland immer slingerden onafgebrokene bewijzen eener vreedelievende gezindheijd

Tidinge van Die Goude 187 in vergelijking der ooverige Hollandsche steeden ten toon spreiden, zo waar men in deese laatste tijden niets heeft zien gebeuren ’t geen in andere plaatsen van dit gewest aanleijding tot haat off bitterheijd had gegeeven. Het zaad van onrust ook hier behendig aangekweekt, had desniettegenstaande wortelen geschooten, in de misleide gemoederen van veelen uijt het gemeen en het vuur van oproer, lang onder den asch gesmeuld hebben- de, dog telkens door de waakzaamheijd der justitie en de goede burgerije gelukkig gestuit, begon zich opent- lijk te vertoonen, wanneer op zondag den 16e septem- ber 1787 het gerucht zich verspreidde dat de stad Utrecht, door de Rhijngrave van Salm9, met deszelfs onderhebbend krijgsvolk en gewaapende burgermacht, aldaar in bezetting leggende, was verlaten; ja dit vuur barstte met verdubbelde woede den volgende dag in zulk een heevige vlam uit, dat deze eertijds zoo vreed- zaame stad in een toneel van geweld en verwoesting wierd herschapen. De Orange Societeit aan de Markt. Verscheijdene vlugtelingen welke uijt de verlatene stad, zich naar elders begaven, en hier door trokken, hadden de egtheijd deezer gerugten bevestigd, dog bij sommigen wierden evenwel dezelve in twijffel getrokken, welke twijffel vermeerderde toen dien zelve zondag morgen, ten halff 10 uuren, twee der Commissie van H.H.G.M: ter defensie van de Provintie van Holland en de Stad Utrecht,10 na het afflopen eener commissie welke zij elders hadden waarge- noomen hier aangekoomen, betuijgden niet alleen van het verlaten der voorn. stad off van het vertrek der Commissie van Woerden niets te weeten, maar ook met de daad des middags ten halff een naar laastgemelde stad vertrokken, dan deeze onzekerheijd wierd ras opgeklaard, wanneer nog dienzelfden avond ten hallf 811 de lijffknegt van den hr. Toulon,12 ijlings van Woerden herwaerts affgezonden, de egte tijding meede bracht dat de Commissie van H.E.G.M: - Woerden reeds verlaten, en zich na Amsterdam had be- geeven, werwaards ook de huijsgenooten van zijnen meester met derzelven kostbaarste effecten ten spoedigsten op reis wilden gaan. De Leeden der Orange Societeit,13 meest al bestaande uijt zodanig gemeen soort van volk dat zelfs Diaconie Bedeelden en Bedelaars onder dezelve gevonden wierden, en andere die Partij toegedaan, inmid- dels zeer wel van alle omstandig- heeden onderrigt, en van dien avond tot des anderen daags ’s mor- gens in het logement het Harthuijs op het Marktplein vergaderd, voor- zien van stokken en sabels kreegen nauwlijks hier van de lugt, off eeni- ge van het gemeene volk tragte niet alleen het vertrek dier goederen te verhinderen, maar poogden zelfs de valbrugge op de Nieuwe Haaven door welke de geladen schuijt moest vaaren, met sloten te sluijten ’t geen egter nog met veel moeijte Logement het Harthuijs aan de Markt. werd verhinderd; terwijl men ver-

188 Tidinge van Die Goude der dien avond en nagt reedelijk stil bleeff, en slegts hier en daar in de agter straeten zich vergenoegde met het zingen van verbodene liedjes,14 even als off men voor had genoomen zijne kragten deeze nagt te verzamelen en te besparen, ten eijnde des ande- ren daags met diest te heeviger woede aan haat en verwoesting bot te vieren.

Een dode Op die Dag, zijnde den 17, zag men reeds ten Seeven uuren verscheijdene Personen lopen om zig van orange linten, welke door kwaadelijkgezinde reeds lang te vooren bedektelijk waaren gereed gemaakt te voorzien, men hoorde al vroeg zeggen, vandaag is het orange boven off de kop aff. Men begon al langzaamerhand de zoodaanige welken voor Patriotten te boek stonden te schelden en te dreigen, men voerde de zoon van de horlo- gie maaker Mochon15 staande voor zijn ouders deur te gemoet, jou donder staa je daar van avond zal het uw beurt weezen en er wierden verscheijden duijdelijke teekenen bespeurd waar uijt konde worden opgemaakt dat men voorgenoomen had de zo dik- werff mislukte poogingen van oproer te hervatten en zich van den goeden uijtslag ver- zeekerd hield. Inmiddels was het collegie van de magistraet, des morgens ten 9 uuren vergaaderdt, en geduurende dien tijd vertoonden zich reeds verscheijdene Land Lieden, voorzien van grote stokken, in de stad, en hier en daar pronkende met oranjelinten; zeker Lambert Meijer een daglooner woonachtig onder Haastrecht (welke eenige weeken te vooren aan het huijs en voor de deur van Martinus Verzijl tabaks verkooper op de Lange Tiendeweg verscheijdene brutaliteijten gedaan en beweegingen verwekt en zelfs uit dien hoofde een nagt in de zogenaamde warmoespot16 had gezeten) kwam ten 10 uuren aan het huijs van den bailliuw dog deeze op het stadhuijs zijnde, begaff gemelde persoon zich naar den wooning van den hr. Stedehouder17, vragende tot tweemaal off dezelve zich te huijs bevond, en op bekoomen andwoord van neen, de meid toeduwende, dat hij die man was die in de warmoespot had gezeten, en dat zulkx eer den avond daar was, op den stadhouder en op zijn huijs gewroken zoude zijn gelastende voorz: meid zulkx aan haar heer te berigten, en gaande vervolgens na de Tiendeweg onder het pleegen van verscheijden baldaadig- heeden aan eenige persoonen; tot dat hij eindlijk ongeveer ten een uur op voorsz: Tiendeweg zeekeren cannonier van het Genoodschap E.M.M.18 met naame Huijbert Bik welke met een stadsgeweer en gewapend van Goejanverwelle Sluijs naar deese stad zich begeeven had, aanrande en teegen dezelve zeide, van daag moeten de patriotten aan kant en oranje booven zijn zeekere Broekhuijzen uijt Sluijpwijk daar bij staande, zettede gemeld: Bik aan om die donder dood te schieten; dog deeze zich liever met de vlugt sauveerende, en tot op zijde van de kerk gekoomen zijnde, word hij door bovengem: Meijer onderhaald, die hem zijn geweer dat hij meede genoomen had van Goejanverwelle Sluijs, niet weetende off het geladen was off niet, en ’t geen hij daar het een stadsgeweer was wilde bewaaren, zogt te ontweldigen: hierop vatten zij elkanderen aan en raakten aan het worstelen, grijpende gen. Meijer het geweer voor bij de tromp off bajonet terwijl H. Bik het zelve op de hoogte van de haan vast hield; ’t geweer hier op door ’t worstelen losbrandende wierd gemelde Meijer zodanig gekwest, dat hij kort daar na aan de wonde die egter volgens de schouwcedulle vvan doctor Van Breda en chirurgijn Van Steek niet doodelijk bevonden was, overleed, hebbende dit schot daaren- boven nog getroffen het zoontje van Harmen Ooverman biersleeper, die echter daar van is opgekoomen. Huijbert Bik hierop de vlugt in de Patriottische Societeit19 neemende, tragte zich aldaar in veijligheijd te stellen, dog de apothecar Smeeks20 liep terstond na de Oranje Societeit, en gaff intusschen van het gebeurde kennis aan een dienaar der jus- titie die op de balie van het stadhuijs stond, er bij voegende de schout moet hem vatten, die schelm is ginder in de Patriottische Societeit gevlugt. Terstond op dat gerugt kwaamen de lieden der Oranje Societeit als dolle en verwoede menschen, uijtloopen,

Tidinge van Die Goude 189 sommige derzelven gewapend met sabels, en riepen, die schelm die schelm, die dat onschuldig bloed vergooten heeft is in die Societeit hij moet er uijtgehaald en direct opgehangen worden.

Bik bedreigd De bailliuw intusschen tijding van het voorgevallene ontfangen hebbende zond terstond den stedehouder tot onderzoek van het gebeurde, deeze na door eene groote meenigte volks welke een geweldig geschreeuw aanheften roepende met ijsse- lijke vloeken, die moordenaers die landver- raaders hebben al een vermoord, de moorde- naar is in de Patt: Societeit gevlugt, de schout moet hem er uijt halen, zag op den drempel van een der collecte huijsjes21 een mans- persoon nedergezegen welke het bloed sterk bij de beenen afliep en die reeds Collecte huisje. scheen gestorven te zijn, en hoorde eenige der omstanders zeggen, dat zekere Bik en nog eenige andere met hun geweer de Thiendewegs Poort waaren ingekoomen, en dat gemelde Lammert Meijer op zijde van de kerk door voornoemde Bik was dood geschooten. De stede- houder gaft hier op order om het lijk van den verslagene dagloner in een naast bij gelee- gen kroegje op de Botermarkt22 toebehoorende aan zeekere Van Buuren, te brengen, en deed hier van aan den bailliuw rapport welke zig oogenbliklijk daar op naar het voorsz. kroegje begaff, door een tallooze meenigte volks welke hij niet dan met veel moeijte uijt het huijs en uijt de kaamer (alwaar de chirurgijn Turin naar examinatie declareerde, dat de meergemelde Lammert Meijer daadelijk overleeden was) konde verdrijven, hun tot rust vermaanende en beveelende de zorg voor het maintien der justitie aan de regeering over te laaten, gelijk ook dan daadelijk de stedehouder naar het societeits huijs wierd gezonden, om het noodig onderzoek te doen dan deeze niet verder door kunnende dringen dan tot de Kerksteeg op zijde van het voorsz. huijs, had maar eeven hier van rapport gedaan, wanneer men berigt ontving dat op nieuw weer een mensch (zijnde de zoon van boveng. Bik) deerlijk mishandeld langs de steene gesleepd en geslagen wierd, de bailliuw begaff zich hier op verzeld van den stedehouder en de justitie dienaren Jan Sonnevelt en Jan Suidervaert derwaerds; en zag werkelijks den gem: persoon op de voorz: wijze voornamentlijk door zekeren ...... , ...... , ...... ,23 mishandelen, waar op hij het volk tragtende te verdrijven, en den voorn: persoon te ontzetten, spoedig door het gemeen, ’t welk in hunne woeste drifft niets ontzag, omsingeld wierd, dog eindelijk weederom door hulp van twee à drie welke min verblind scheenen dan de anderen, ruimte kreeg, en met gescheurd linnen, en door het bloed van den geslaagene bespat, te gelijk met den stedehouder welke herhaalde reijzen bij de borst gegreepen en teegen de muur was gedrongen, op het raadhuijs terugkeerde. Te gelijkertijd was zekere turff boer uijt Sluijpwijk Jan Broekhuijzen door een eeven ver- woede hoop volks welke nu geen teegenstand vond, op geene mindere wijze geslaagen, met het hoofd teegen de straatsteenen en kerkmuur gestooten, en zoodanig geteisterd, dat hij niet dan met veel moeijte half dood zijn leeven buijten de stad redde konde, ter- wijl men niet alleen een geweldig geschreeuw en getier van Oranje boven de moordenaers moeten er uijt aanhieff, maar ook de glaasen in het societeits huijs uijt welke men deese persoonen geweldadig had gesleepdt, begon in te slaan. Nauwlijks was de bailliuw en de magistraet terug gekeerd of een ontalbare meenigte

190 Tidinge van Die Goude volk kwam op een verwoede wijze de trappen van het raadhuijs opstuijven, met zich voerende den persoon van Huijbert Bik, welke zij van tusschen het dak van het socie- teits huijs hadden gehaald den zelve slaande en stotende en tragtende het stadhuijs in te dringen, met een onbesuijsd geschreeuw dat de moordenaer moest gehangen worden, de bailliuw hier op toeschietende verloste voorz: persoon uijt hunne handen, deed hem in het kaamertje voor de ter wagt komende officieren geschikt door gemelde twee dienaers bewaaren, drijvende deels met geweld, deels met zagtheijd, de razende meenigte het stadhuijs tot op het Marktveld toe aff.

Waarschuwing Hier op wierd het stadhuijs klokje geklept, en de naar volgende waarschouwing wierd op de gewoone wijze aan de volke afgekondigt.

Waarschouwinge. De magistraat der stad Gouda met leedweezen ziende de onrustige beweegingen welke zig onder de ingezeetenen beginnen te verspreiden, doen mits deezen allen een iegenlijk waar- schouwen, omme zig in alle bedaardheijd te gedraagen, stil naar huijze te gaan, en zich te wag- ten voor alle gevaaren, en aan de magistraat oover te laaten het straffen van de schuldigen, en het bevrijden van den onschuldigen, en dus ijder het hunne toe te brengen tot bewaaring van de rust en veijligheijd, waar toe de magistraat alle moogelijke middelen in het werk zal stellen. Actum bij ’t collegie van de magistraat den 17 september 1787. Onderst. / ter ordonnantie van dezelve, (was get.) V. van Eijck.

Edog deese waarschouwinge was van weijnig effect, zommige wende voor dat dezelve eene permissie inhield om zich met oranje te moogen versieren, door anderen wierd zulkx dadelijk werkstellig gemaakt en men zag zekere Hermanus Hund met oranje geverffte banden pronken. Na deeze waarschouwing was het moogelijke tot bevordering der Rust gedaan, wierd kort daarna door eene plundering, neemende deszelfs begin aan het koffiehuijs voor- heen, en dien dag nog gebruijk geweest zijnde voor de Patriottische Societeit.24 Reeds eenige tijd te vooren terwijl men beezig was met na Huijbert Bik te zoeken, waaren de glaasen met een sabel in het bovengem: huys ingeslaagen.

De schutters Inmiddels waaren de vier capiteins der schutterij, des morgens ten halff tien, bij absentie van den collonel Blauw25 reeds bovengekoomen zijnde, op verzoek der magistraet aldaar gebleeven, en met derzel- ver ooverleg wierd order gegeeven om de vier Capiteijns Rotten, in de wapenen te doen koomen, dan zulks so ’t scheen niet werkstellig kunnende gemaakt worden, en het geweld hand over hand toeneemende, hoorde men kort daarop de alarm klok luij- den en de trom door de geheelen stad roe- ren, en oogenblikkelijk zag men een groot Aanhouding van de princes. aantal schutters, troepsgewijze met oranje linten en strikken vercierd naar de Markt aanstuijven. De toestand der schutterij was inmiddels zeer verward, het getal van die schutters welke de partij der patriotten

Tidinge van Die Goude 191 waaren toegedaan, was in vergelijking der anders denkende op dit tijdstip zeer gering, veele derzelver bevonden zich in het vliegende burgerleegertje, een aantal lag in bezet- ting op Goejanverwelle Sluijs;26 verscheijden der bekwaamste officieren van het Genootschap, welke bij de aanhouding van de princes teegenwoordig waaren geweest hadden op de zeekere tijding van den aanmarsch en nabijheijd der Pr. tr.27 zich uijt de stad begeeven met reden dugtende, dat de wraak dier krijgsmagt op hunne persoonen zoude verkoelt worden; een zeer goed plan van defensie in geval van oproer door eene commissie uijt de magistraet en krijgsraad ontworpen en in eerstgem: collegie met veele moeijte goedgekeurd was niet in werking gebragt en konde door de affweezigheijd van den collonel Blauw nog minder worden opgevolgd; de zich hier bevindende patr. schut- ters, van welke een groot deel niet genoegzaam geoeffend was, wierden terwijl zij naar de bestemde vergaderplaats meest alleen moesten gaan, ook door ’t geweld der zamen- gevloeijde meenigte van hunne wapenen beroofd, en die geene welke met oranje ver- cierselen behangen onder de wapenen stonden weigerde iets te verrichten, zoo lang er een eenige zich bij hunne compagnie bevond welke zelfs maar onder de verdenking lag van de patriottische partij te zijn toegedaan. Dit alles beroofde niet alleen de stad van de bijstand der voornaamste en getrouwste schutters, maar het ontnam te gelijk alle stem en ondersteuning aan het officie; door het gemis van hun collonel miste het lighaam der schutterij hun hoofd hier door konde de order te moeijlijker worden hersteld, hebbende ieder capitein werk genoeg met zijn eigene compagnie; de comp: zag men zich verre aff voor de huijzen plaatsen in steede van het raadhuijs, ingevolge de beraamde order te omsingelen en daar door den toegang te beletten tot hetzelve; de orders van de magi- straat om geweld met geweld te keeren en de overlast lijdende huijzen te beschermen, wierden off kwaalijk over gebragt, off kwalijk begreepen, off door de schutters de uijt- voering van dezelve geweigerd, zommige misbruijkten zelfs de stadsgeweeren tot werk- tuijgen van vernieling en verwoesting; de officiers geen macht off geen gezag meer kun- nende oeffenen raakten zoo als natuurlijk was in verleegenheijd en verwarring; de bailli- uw van tijd tot tijd de schutters tot hunne pligt tragtende op te wekken, ontving van sommige wel belofften, sommige scheenen ook werkelijk iets te willen toebrengen tot stuiting van het geweld, dog, lieten spoedig het graauw ongestoord hunne raazende woede koelen.

De stad ontvlucht Deese Rampzaalige omstandigheeden wierden nog verergerd, wanneer de stads adjudant Dan: van Genderen, als commandant te dier tijd op Goejanverwelle Sluijs in bezetting hebbende geleegen, verzeld van een ruijter van Hessen Philipstal, en een dragonder van Bijland tot oover het societeits huijs kwam aanrijden en kortelijk te kennen gaft dat hij op de zeekere berigten van den aanmarsch der Pruissischen die sterckte verlaten en het commando ruijters, welke onder zijn opperbevel op Stolwijker Sluijs gecantonneerd laagen, dog des noods ook op requisitie van de regeering tot adsistentie der stad Gouda konden gebruijkt worden reeds des s’ morgens tot zich getrokken en gelast had eene veilige herkomst te zoeken rijdende vervolgens ogenblikkelijk de stad uijt om dit deta- chement in te haalen en op die wijze ook voor zijn eigen veijligheid te zorgen. Gouda dus van alle hulp beroofd en teegen de razernij van een verwoed en aangehitst graauw niets kunnende overstellen dan een hoop onwillige schutters welke voor het grootste aandeel een lijn met de bandeloze meenigte trokken, wierd ras den prooij aan allerleij ongeregeldheeden; zommige leeden der oranje societeit wierden alleen gehoor- zaamd, zelfs wierden op hun last de poorten geslooten en bezet met verbod om iemand uijt te laaten, verscheijdene burgers wierden mishandeld, de paruikemaker Michiel van Genderen ontving verscheidene slagen van zekeren bedelaer Melecamp,28 zoo dat hij ter nauwernood de handen ontkwam, verscheidene aanzienelijke en mindere ingezetene

192 Tidinge van Die Goude vluchte met hunne pretieuse goederen, de huijsvrouw van den hr. burgem. Sligher konde niet dan door hulp van den advocaat F. van der Hoeven lid van de O: Soc.29 uijt de stad geraken.

Verwoesting Ooveral vermeerderde de verwarring en verwoesting maar vooral rees denzelve ten top op het marktplein alwaer deese onbesuisde hoop om het loslaaten van gevangene, geene om het plaatsen eener prince vlag op den toren, een derde wederom om andere zaaken schreeuwde, en eeven als een hoop wilde dieren onder een woest getier en geraas elkan- der scheen te verdringen. De meeste onderofficieren en bij na alle de welgezinde schutters, onder dit alles van hunne wapenen beroofd, en deeze wapenen ten getalle van bijna tagtig op het raadhuijs zijnde verzaameld, kreeg het graauw met derzelver aanstookers de handen te ruimer zoo dat de captein Bleuland als collonel fungeerende en ziende dat het geweld hoe langer hoe sterker wierd en het geloop van jongens en wijven onder een onzinnig geschreeuw van Hoezee Hoezee vivat Oranje booven de patriotten na de donder en verdere geliefde deuntjes van die tijd geweldig toenam, en dat daarenboven de schutterij vol- strekt onwillig was, en zich nog door dreigen nog door vermaaning liet verzetten, in het collegie van de magistraat te kennen gaft, dat hij nog zijne confraters geen kans meer zagen om het geweld te kunnen teegengaan; te gelijker tijd ontving de bailliuw tijdingh dat men beezig was om het huijs van den tabaksverkooper Verzijl staande op de Lange Tiendeweg bij de Borstelbrug uijt te plunderen; deze hierop derwaarts door dringende vond werkelijk eenige honderden kaerels, jongens en wijven van welke sommige de glazen en andere de deur open, en andere weederom alles aan stukken sloegen wat onder hun bereik was. Zich hierop teegens de omstanders wendende, vermaande hij hun alweederom tot rust, hen onder ’t oog brengende dat daar het scheen dat zich alles naar hunnen wensch voor de komst der Pruisischen zoude schikken, het zeer hun belang was zorg te draagen dat de stad en de goede burgerije niet verwoest en ten ondergang wierd gebragt hun tevens hartelijk voor oogen zettende de aakelige gevolgen welke plundering altijd onfeilbaar naar zich sleept, vooral voor de zodanige welke hunne kost in zodanig een stad moeste winnen, eenige der omstanders scheenen dit te voelen en beloofden zich stil te zullen houden, dog andere met welker oogmerk dit geenzints strookte, drongen van agter op, zoo dat gem. bailliuw tot op de Zeevestraat30 in het langen der Borstelbrug, geheel door het graauw omringd stond, welke toen op dat tijd- De Borstelbrug (Lange Tiendeweg).

Tidinge van Die Goude 193 stip in beraad scheenen te staan off zij ook op hem hunne woede zoude doen neer- daalen. In dit tijdstip sprak gem: bailliuw hun nogmaals ernstig aan, het bovengem: herhaalende en er bij voegende dat wanneer het om zijn persoon off goederen te doen was, zij met een en ander naar hun welgevallen konde handelen mits zij zich daar meede vergenoegende, de stad en ongelukkige burgerij verder spaarden, zulkx vond zoveel ingang, dat er eenige ruimte niet alleen kwam, maar dat zelfs sommige aan den- zelve verklaarden dat wanneer men de princevlag op den tooren zetten en zekeren Wout Mostert, welke op verleende decreet van apprebentie der magistraat, eenige daag- en te vooren om deszelfs oproerig gedrag strijdig met des souvereins placaaten op de Poort gevangen zat los wilde laten, men zich van verdere plundering zoude onthouden, gem: bailliuw bragt hun onder het oog dat deese persoon in gevolge de nog standhou- dende placaaten van ’s lands souverein, gevangen zittende het niet zijne maar de zaak der regeering was, denzelve ontslag te verleenen, en dat zij zich ten dien eijnde ook daar moesten vervoegen, ’t geen men aan am31 te doen; en op deze wijze zag dezelve zig gered uijt een gevaar ’t geen dies te grooter was door dien hij van alle hulp ontblood, zelfs geen justitie dienaers van welke twee op het raadhuijs onledig waaren, een zich ziek bevond, en de vierde uijt hoofde zijner denkwijze niet vertrouwd konde worden, ter zijner ondersteuning had meede kunnen nemen.

De baljuw Inmiddels was hier door en door het aankoomen eeniger schutters de voortgang dezer plundering eenigermaate gestuit, trekkende het grauw met een uijtzinnig geschreeuw naar het stadhuijs om de twee voorgem: verzoeken door te dringen, maar nauwlijks was de bailliuw op de Markt aangekomen off hij ontving berigt dat agter de geweezen socie- teit bij de kerk brand ontstond; waarop hij zich derwaarts begaf, niet zonder gevaar van door het goed en de stukken gebroken inboel die men uijt het voorz: huijs, zowel als uijt de huijzen van den winkelier Van Beekum en de keurslijf maaker Melkert in het gezigt der schutterij geplunderd zijnde, wierp, verbrijzeld te worden; hier zag men wer- kelijk een hoop beddegoed gebrooken houtwerk, linnen, kleederen wollen met het vuur uijt de keuken onder den anderen gesmeeten smeulen en de beginzelen van brand te vertonen, waar uijt bij na alvoorens het zelve door eenige uijt den hoop te hebben doen blusschen geleegenheid nam om hun de gevaaren der plundering op nieuw te vertonen en te doen begrijpen dat het vuur, eens op die wijze aan de gang geraakt zijnde, spoedig eene ijsselijke verwoesting zoude kunnen aanregten en eeven min de huijzen der oranje gezinden, dan die der patriotten zouden ontzien, en te gelijk met het volk dat op de Star voor het raadhuijs afzakkende herhaalde hij nogmaals zijn ernstige aanmaaningen, om zoo men al uijt ontzag voor wetten en justitie zich niet wilde matigen, men zulks dan ten minsten om zich zelfs wille zoude doen, tevens God tot getuijge roepende dat en zijn leven en zijn goederen, tot hunne dienst waaren, wanneer hij daar door hunne plunderzugt verzadigen en de ongelukkige ingezetene konde bevrijden, de gemoederen welke tog eenige indruk hier door scheenen te ontvangen, wierden egter spoedig door sommige aanstookers op nieuw aangezet, onder deeze laatste speelde zeekere koekebak- ker met name De Goede woonende op de Westhaven, onlangs van Leijden alhier ver- huisd, en om zijn muitzieke geest met den bijnaam van Trago32 bestempeld, de hoofd- rol, en terwijl de spijt zich in zijn gelaatstrekken vertoonde, om dat hij zich niet opent- lijk teegens de poogingen van den hoofdofficier durfde verzetten, zette hij door allerleij leugenachtige voorgeevens ter sluik en agter den rug van voorgem: hr. het grauw wee- der op nieuw aan, het geen veel liever het oor willende leenen aan opstookingen dan aan vermaaningen tot rust, spoedig hunne gedane beloften vergat en met dubbel geweld tot hunne voorgaande verwoesting en vernieling weeder keerden.

194 Tidinge van Die Goude Eisen Reeds dien zelven morgen ten halff agt uur had den vleeshouwer G...... 33 een der hoof- fden van de Oranje Societeit den hr. pres. burg. De Meij van Limmen aan deszelfs huijs koomen kennis geeven, dat hij voorzag dat het volk dien dag niet in toom zoude kunnen gehouden worden, thans nu deese voorspel- ling in de sterkste graad wierd bevestigd, ver- toonde zeekere Jan Pluim (welke eertijds te Amsterdam een lakenwinkelier en solliciteur militair geweest was dog van daar door het verloop van zaaken vertrokken zijnde in zijns vader’s plaats pottebakker was geworden) verzeld van twee andere, alle drie commissa- rissen soo als zij zich noemden van de oprechte Vaderlandsche Societeit, zig namens dezelve voor het collegie van de magistraat & vorderden verzoekender wijze dat 1. de prince vlag op de toren geplaast 2. dat Wouter Mosterd boveng. zoude los gelaten 3. dat H: Bik zonder vorm van proces ter- stond zoude worden opgehangen. Verklarende als dan te derven verzeekeren dat het volk zig zoude stil houden, wordende op dit verzoek van buijten door een ijsselijk geschreeuw getier en geweld kragtdadig aan- gedrongen zoo door het grauw als de in de wapenen staande oovergebleevene leeden der Op de Sint-Janstoren werd de prince vlag geplaatst. schutterije; kort hier op en wel des middags Foto’s: SAMH. de klokke circa halff drie uuren zag men de prince vlag ter tooren van de Grote Kerk uijtsteken en de dienaer der justitie Pieter Soldaat wierd op order van de magistraat naar de poort gezonden om W: Mosterd uijt de gevangenis te ontslaan, eene en andere gebeurtenis wierd verzelt door een uijtzinnig geroep van Hoezee! Oranje boven, de keezen in de goot en wat dies meer is, bovenal wierd de ontslagen Wouter Mosterd langs het Marktveld de gantsche stad door geleid, en verre van zijne vreugde hierover op eene gepaste wijze te betonen, was dit het oogenblik waarop verwoesting en geweld tot hier toe in den omtrek van het Marktveld bepaald, zich door de geheele stad uijtbreidde, en in haare woeste loop nog perk nog paal meer scheen te kennen. Onder het glimpig voorwenzel dat zulks niet eerder zoude ophouden, dan wanneer men hun derde verzoek met betrekking tot Huijbert Bik met gelijke toegevendheid goedvond in te willigen, ’t welk egter wierd van de hand geweezen. Het morrend ongenoegen oover deze weigering steeg tot zulk een hoogte dat men de onbeschaamdheijd had, van aan een der regeerende scheepenen der stad, op het plein zich begeeven hebbende, op eene bitze wijze te verwijten, dat hij meede een diergenen was, die weigerde H: Bik ter dood te brengen, gemelde schepen antwoorde dat hij hoe- zeer als regter geneigd om de zwaarste misdaaden ook met de zwaarste straff te doen boeten, echter nimmer even gelijk Pilatus zijn handen in onschuldig bloed zoude was- schen.

Tidinge van Die Goude 195 ‘Waar moet dit heen?’ Inmiddels had zich een compagnie geplaast op de Markt voor het societeits huijs en eenige zoo schutters als anderen wierden zoo men meent op34 order van de magistraat afgezonden om te ... zien off zich werklijk gelaaden geweeren, zo als ... men uijt strooyde, in dat huijs bevonden, of dat ... dit geheele uijtstrooijsel was met geen ander ... oogmerk geschied, als om dies te beter ... het huijs te kunnen doorzoeken, en zich van ... de papieren welke men meende te [zullen?] vinden ... meester te maaken en de ... inboedel geheel te verbrijzelen, wat ... ook volmaakt is uijtgevoerd, hebbende tevens ... verscheide- ne schutters hunne geweeren ter verdedi- ... ging van stad en goede burgers toe- ... ver- trouwd, tot het inslaan van de glazen ... in dit als in de daarneeven staande huizen van ... Melkert en Van Rekum schandelijk gebruikt ... en daar door drie huijsgezinnen een groot ... verlies en aanmerkelijke schaade toegebracht. Intusschen was het plaatsen der oranje vlag ... op den toren der Groote Kerk juist zicht- baar ... voor het platte land, en het duurde dan ook ... zeer weijnige tijds, off een ontalbaare menigte ... landslieden van het stedeke Haastrecht ... en van de dorpe Moordrecht en onder- ... hoorige veenen, van Gouderak, Sluijpwijk [of: Stolwijk?] ... Waddinxveen, Goukaade, en andere ... plaatsen, kwamen als een losgebroken bende ... de stad instuijven, ’t geen hun de ... belet- ... ten door schutters en hoofden ... welk zich ongevraagd tot bevelhebber op- ... wierpen; bewaakt wierden zeer g...[?] ... deese ver- spreiden zich in troepen over de ... stad, en het geweld reeds ten top gerakende ... voor derzelver aankomst wierd door deselve ... tot die uiterstens gebragt, dat geen enkele ... schijn van bedaren meer ooverbleef. Immers men verhaald en er is aanleiding om ... van dat verhaal niet te twijffelen, dat ... twee der hr: burgemeesteren met den35 bailliuw ... aan het vengster staande, in de namiddag een der burgem: voorn: hr: aansprak, zeggende met gevouwen handen: mijn God, mijn God, mijnheer waar moet dit heen? dat hier op door den heer Couperus denzel- ve toegevoegd is de heeren hebben mij wanneer ik hun diergelijke gebeurtenissen en de preparatien daar toe mij door mijne correspondentien bekend, voorspellende, op politi- que voorziening aandrong telkens juridique bewijzen afgevergd; en zonder deze welke onmooglijk konde gegeeven worden zwarigheijd gemaakt kragtige voorziening te nee- men. De hr: zien nu meer dan juridique bewijzen voor hunne oogen en kunnen opmaaken waar het verder heen moet. Ja maar vervolgde gem: hr: burgem: in Godsnaam laaten wij nu de handen in een slaan waar toe de bailliuw betuijgde bereid te zijn. Schoon het thans van weijnig vrugt meer konde weezen; kort daar na proponeerde een der scheepenen bij wijze van consideratie36 aan voorn. bailliuw, of wanneer men voor de oude constitutie tekende, mogelijk ’t volk niet stil zoude worden, ’t geen gemelde heer koeltjes beantwoorde met te zeggen dat hij nimmer door dwang van het gemeen op die wijze teegens zijn gemoed iets in vage zoude belooven.

Wordt vervolgd

Noten

1 W.A. Knoops en F.Ch. Meijer, Goejanverwellesluis. De aanhouding van de prinses van Oranje op 28 juni 1787 door het vrijkorps van Gouda (Amsterdam 1987). 2 Voor een uitgebreide beschrijving van dit tijdvak kan verwezen worden naar het uitstekend geschreven boek van Rosendaal. In Goejanverwellesluis van Knoops en Meijer vindt de lezer op de pagina’s 7-32 een handzaam overzicht, een overzicht bovendien waarin tegelijk zoveel mogelijk de gebeurtenissen te Gouda staan beschre- ven. 196 Tidinge van Die Goude 3 Ook de hiervoor genoemde Martinus Verzijl vluchtte naar Amsterdam, waar hij verscheidene jaren bleef wonen. De Lange van Wijngaarden, de commandant van het vrijkorps, week zelfs uit naar St. Omaars, en later naar Brussel. 4 SAMH, AC 200, Collectie Varia, inv. nr. 8. Oproer te Gouda in 1787 (verslag van de gebeurtenissen, door een onbekende gezonden aan mr. J. Couperus te Amsterdam), z.d. 5 Mr. Jan Couperus, baljuw te Gouda in september 1787. Hij was de zoon van de Goudse predikant Petrus Couperus. 6 De naam van de auteur is onbekend; waarschijnlijk was hij een Goudse patriot. Uit de aantekening blijkt dat ook Couperus zelf niet van de identiteit van de auteur op de hoogte was. 7 In de vroege ochtend van de 18e september 1787 week Jan Couperus via Rotterdam uit naar Amsterdam. 8 Hier wordt bedoeld de Pruisische legermacht onder aanvoering van Karel Willem Ferdinand, hertog van Brunswijk en Lüneburg (1735-1806). Het Pruisische leger overschreed op 13 september de Nederlandse grens. 9 Frederik Rijngraaf van Salm. Stond sinds 17 juni 1787 aan het hoofd van het patriottenleger te Utrecht. 10 Deze Defensiecommissie was op 12 juni 1787 benoemd door de Staten van Holland, en bestond uit vijf leden en een secretaris. Een van de leden was de Goudse burgemeester Mr. Martinus van Toulon. De standplaats van de commissie was het kasteel te Woerden. 11 Moeilijk leesbaar. Kan ook ‘hallf 6’ zijn. 12 Mr. Martinus van Toulon, in 1787 burgemeester van Gouda en zoals gezegd lid van de Defensiecommissie. 13 Deze Oranjesociëteit werd februari 1787 te Gouda opgericht door mr. Frederik van der Hoeve, zoon van de orangistische Goudse regent Willem van der Hoeve, de grote tegenstander van De Lange van Wijngaarden. 14 Met die ‘verbodene liedjes’ werden oranjeliedjes bedoeld. Die waren door de patriotten verboden verklaard. 15 Horlogemaker Pieter Mouchon, Markt. De zoon is waarschijnlijk de zeventienjarige Simon Mouchon. 16 De stedelijke gevangenis in de Kleiwegpoort. Niet te verwarren met het tuchthuis aan de Groeneweg. 17 Stedehouder of onderschout. September 1787 was dat Jacob Melchior van Hoorn. Evenals de baljuw en schout mr. Jan Couperus was Van Hoorn lid van de Patriottische Sociëteit. 18 Het Genootschap van Wapenhandel Eendragt Maakt Magt, het Goudse vrijkorps. Het vrijkorps bezat ook enige stukken geschut; dit verklaart de functie van ‘cannonier’ van Huibert Bik. 19 De Patriottische Sociëteit hield haar samenkomsten in het Koffiehuis op de Markt, hoek Kerksteeg. 20 Bernhard Mattheus Smeeks, apotheker op de Markt, lid van de Oranjesociëteit. Smeeks zou later die dag zich een actief plunderaar betonen. Zijn naam komt in ieder geval voor op de lijsten met namen van plunderaars. 21 Bedoeld is hier een van de uitdragershuisjes, die in die tijd tegen de kerk aangebouwd waren. 22 De Botermarkt, een deel van het Marktveld. 23 Ook in het origineel worden geen namen gegeven, maar staan er enkel enige puntjes. 24 Grammaticaal gezien een onduidelijke zin. 25 Mr. Jacobus Blauw, kolonel, hoofd van de stedelijke schutterij, was juist op deze dag niet te Gouda. 26 Het Goudse vrijkorps telde ruim 100 man. De ene helft was gelegerd aan de Goejanverwellesluis, de andere helft had zich, onder aanvoering van Mr. Cornelis Joan de Lange, heer van Wijngaarden en Ruigbroek, in augustus 1787 aangesloten bij het patriotse burgerleger van de Delftse commandant Mappa. Zie ook verderop. 27 Pruisische troepen. 28 Of: Metecamp. Moeilijk leesbaar. Een niet te traceren persoon. Hij was in ieder geval geen lid van de Oranje Sociëteit. Evenmin komt zijn naam voor op de diverse lijsten van plunderaars. 29 Mr. Frederik van der Hoeve, de leider van de Oranjesociëteit te Gouda. 30 Zevenstraat of Zeugstraat. 31 Aan am = aannam; begon aan te vangen, of: accepteerde, beloofde. 32 Adrianus Trago was een bakker uit Rotterdam, zeer orangistisch gezind en om die reden in zijn tijd alom bekend. Te vergelijken met de Rotterdamse visvrouw Kaat Mossel. 33 In het origineel staan puntjes, maar hier zal bedoeld zijn de vleeshouwer (slager) Nikolaas Grendel van de Elzenmarkt. Grendel was lid van de Oranjesociëteit en tevens commissaris, dus inderdaad ‘een der hooffden’. 34 Met dit woord begint blz. 20 van het manuscript. Rechts is een smalle strook afgedekt en niet leesbaar op de fotokopie in het archief. Wat cursief staat gedrukt is als tekst ‘door de auteur gegist, en derhalve niet zeker. 35 Met dit woord eindigt de leesbare tekst van blz. 20 van het manuscript. 36 Moeilijk leesbaar. Ook kan: considerans (overweging).

Tidinge van Die Goude 197 Ingekomen brieven van Goudse burgers in 1817

Henny van Dolder-de Wit

Tapperij De brieven die de burgemeesters in de negentiende eeuw van Goudse burgers ontvangen, geven een indruk van wat mannen en vrouwen in het leven van alledag bezighoudt. Op een omgevouwen hoekje van de brief noteert de ambte­ naar, die de ingekomen post behandelt: 'In handen van Burgemeesters van Gouda om advies'. Op 9 juni 1817 verzocht een vrouw, vanwege de geringe verdien- sten van haar man, of zij een vergunning kan krijgen om aan huis sterke drank te verkopen, om er op die manier wat bij te verdienen. De brief is ondertekend door ene De Bas, waarschij nlijk heeft hij de brief voor de vrouw Rondreizende koopman. opgesteld, omdat zij niet kon schrijven. 'Geeft met verschuldigde eerbied te kennen Johanna Verham, zonder beroep, huisvrouw van Hendrik Planken, klompen- of holleblokmaker, wonende even buiten de Kleiwegspoort der stad Gouda, onder deselve stad. Dat zij tot meerdere instandhouding van haar huisgezin, bestaande uit haar, haren man en vier kinderen en om daarmede enigsints tegemoet te komen de geringe verdiensten van haren man, zich aan het plaat­ selijke bestuur te Gouda heeft vervoegd, tot het bekomen van de vereiste admissie [toe­ stemming] of acte van Patent, om ten haren huize sterke dranken te mogen tappen. Doch 't welk haar, suppliante [iemand die een verzoek indient] , door gezegd bestuur (zo zij meent zonder gegronde redenen) is geweigerd. Dat echter behalven de reeds voor geruimen tijd bestaan hebbende herbergen of tappe-

Het tappen van sterke drank in particuliere huizen was alleen toegestaan met toestemming van het stadsbestuur. Houtsnede uit een kostersdagboek van de Sint-Jan.skerk. Foto's: SAMH.

198 Tidinge van Die Ooude rijen in den omtrek en onder de stad Gouda, nog in het afgelopen jaar aan Hendrik Jaspers, kleerenbleeker, wonende aan het Jaagpad, even buiten de Potterspoort en aan Klasina Hazenbosch, wonende buiten het Doelenpoortje aan de Fluwelenstngel, beiden onder Gouda, is geaccordeert om sterke dranken ten hunnen huize te mogen tappen. Reedenen waaromme de suppliante zig keert tot Uedelgrootachtbaren, ootmoediglijk verzoekende dat Hoogstdezelve den Raad der stad Gouda gelieven te authoriseeren om aan haar, suppliante dadelijk te verleenen admissie en acte van Patent om ten haren huize even buiten de Kleiwegspoort der stad Gouda sterke dranken te mogen tappen. Was getekend: Fr. De Bas'.

Bron: SAMH ac 56, secr. Archief inv. Nr. 306.

Schutterij Het verplichte lidmaatschap van de schutterij voor mannen van 18 tot 60 jaar is voor sommigen van hen een zware belasting, zeker als de zorg voor een groot gezin en socia­ le verplichtingen veel tijd en energie in beslag nemen. Als je dan ook nog ten onrechte wordt gearresteerd is de maat vol, zoals blijkt uit het schrijven van een stoffenhandelaar, die de burgemeester om vrijstelling verzoekt:

'12 juli 1817 Hoog Edel gestrenge Heer, Ik neem door dezen de vrijheid mij aan Uw Edgestrenge te adresseeren en met den ver­ eischten eerbied te kennen te geven dat ik in den jare 1814, bij de oprigting en organi­ satie der schutterijen ben gedesigneerd [aangewezen] tot den schutterlijken dienst alhier te Gouda, dat ik mij in dezelve, voor zover mij bewust is altoos van mijne pligt heb gekweten. Dat ik egter niet altoos de exercitiën kan bijwoonen, daar ik als winkelier in katoen en lijwaten [linnen] bijna dagelijks het platteland in den omtrek dezer stad tot soutien [onderhoud] van mijn huijsgezin moet rondreizen, tot het uijtoefenen van mijn bedrijf, waarvan telkens behoorlijke schriftelijke kennisgeving aan den daartoe aangewe­ zen officier geschiedt. Dat ik op vrijdag den 6den junij dezes jaars tot het bovengemelde einde mij heb bevon­ den in de gemeenten van Waddinxveen en Boskoop, na behoorlijke schriftelijke kennis­ geving en alzoo niet bij de exercitie, tegen die dag aangezegd, tegenwoordig heb kunnen zijn. Dat echter maandag den 9en junij daaraan volgende mij een korporaal met twee schut­ ters op de Vischmarkt alhier aantroffen, den eerstgemelde mij verklaarde dat ik Provoost arrest had voor den tijd van drie maal 24 uren. Zoo werd ik dan ook werkelijk daclelijk derwaarts getransporteerd. Omdat ik op de publieke straat naar de reeden van mijn gevangenneming had doen informeeren, werd mij bericht dat die daarin bestond, dat de sergeant-majoor mijner compagnie Abraham vaQ den Broek, mij vrijdags ten twaalf uren alhier op straat gezien zou hebben. Dat de onmogelijkheid daarvan aangetoond zijnde, zoals UhoogEd gestren­ ge mede nader uit de verklaring hier nevens gevoegd ten duidelijksten constateeren kan, men mij diezelfden morgen heeft ontslagen. Zonder enige satisfactie [genoegdoening] te verschaffen. · Inmiddels gebruik ik al verder de vrijpostigheid om op te merken dat het mij voorkomt dat er redenen bestaan die mij van de schutterlijke dienst kunnen verschonen. Want ik heb reeds den ouderdom van 40 jaren bereikt en een talrijk huisgezin van eene vrou en acht kinderen. Waarvan de oudste slegts den ouderdom van 14 jaren bereikt heeft. Daarnaast ben ik belast, bij besluijt van Zijne Excellentie den minister van Eeredienst van den onderscheyden godsdienstige gezindheden en van die der Roomsch Katolijken,

1ïdinge van Die Ooude 199 met den post als penningmeester van de Israëlische gemeente en Ring binnen deze stad, terwijl mij bovendien de zorg der armen als armmeester dier gemeente zijn aanbevolen en ik diensvolgende wel degelijk in die beide gevallen aan den kerkelijken dienst ver­ knogt [in de zin van: verbonden) ben, welke motieven een en andermaal aan den Krijgsraad zijn geopperd, doch zonder het minste gevolg. · Dit alles heeft mij doen besluiten langs dezen weg de gunstige invloed en medewerking van UhoogEdgestrenge in te roepen, die ik thans op de meest eerbiedige ~jze verzoek, teneinde mij een behoorlijke satisfactie geschieden van de gewelddadige arrestatie, mij deze 9en junij laatstleden aangedaan en ik mijn ontslag van den dienst als schutter erlange, opdat ik mij voor 't vervolg in staat gesteld zie, mijnen handel te kunnen uijt­ oefenen zonder daarin door abuzieve denkbeelden en arrestatie te worden teruggehou­ den, om alzoo in de behoeften van mijn talrijk huijsgezin te voorzien. En tevens het belang der aan mij aanvertrouwde gemeente en de nooden der armen in dezelve op eene geschikte wijze te behartigen. Ik neeme deèze gelegenheid waar om UhoogEdgestrenge van mijne hoogachting te ver­ zekeren, waar mede ik de eer heb mij te noemen.

Joseph Abraham Sanders'

Bron: SAMH ac. 56 secretarie-archief inv. Nr. 307.

Opname van een beschilderde deur van een kamerschenn door Simon Klapmuts, voorstellende de stads­ timmerwerf met een compagnie schutters in het gelid. Het schilderstuk werd door de fabrieksmeesters in 1769 aan de krijgsraad geschonken. Foto: Stedelijk Museum het Catharina Gasthuis.

200 Tidinge van Die Ooude De Goudse arts W.F. Büchner in zijn strijd tegen de pokken en de cholera

Nico Habermehl

Stadsdoctor Willem Fredrik Büchner (1780-1855) heeft een belangrijk deel van zijn werkzame leven tegen de pokken en de cholera gestre- den. In dit artikel, een bewerking van een op 19 januari 2005 gehouden lezing voor de Werkgroep West van microbiologen ter gelegenheid van de over- dracht van het voorzitter- schap door arts-microbioloog Eliane Thewessen (sedert oktober 2005 bestuurder van het Groene Hart Ziekenhuis) aan haar Delftse collega’s Vreede en Smeets, wordt vooral stilgestaan bij het jaar 1832, toen Gouda zuchtte onder zowel een pokken- als een cholera-epidemie.

Stadsdoctor Büchner Op de nog jeugdige leeftijd van 21 jaar werd Willem Fredrik Büchner in februari 1802 als stadsdoctor belast Portret van W.F. Büchner. Afbeelding SAMH. met de zorg voor de arme zie- ken in Gouda. Vrijwel meteen liet hij van zich spreken als het ging om de verbetering van de medische zorg en de leefomstandigheden van de vele armen die de stad telde. Hij toonde zich een initiatiefrijk, zij het ongeduldig arts, die conflicten niet uit de weg ging. Het ongeduld dat Büchner als medicus ten toon spreidde, speelde hem ook in zijn privéleven parten. In april 1804 trouwde hij met Elisabeth Polijn. Op zich niet opmer- kelijk, ware het niet dat pijpmaakster Krijna van Reeuwijk twee maanden later beviel van een buitenechtelijke zoon, genaamd Willem Fredrik Büchner. De vader was nie- mand minder dan de stadsdoctor. Zover kon worden nagegaan, heeft hij zich weinig aan deze zoon gelegen laten liggen. Uit het huwelijk met Elisabeth Polijn werden negen kinderen geboren, van wie er twee jong stierven. Drie zoons werden evenals hun vader arts. Ondanks herhaalde klaagzan- gen over het niet tijdig ontvangen van zijn honorarium ging het Büchner financieel voor de wind. Bij zijn overlijden in 1855 werden zijn bezittingen getaxeerd op een waarde

Tidinge van Die Goude 201 van ruim 263.000,- gulden, een voor die tijd immens bedrag. Bekendheid kreeg Büchner in eerste instantie met zijn strijd tegen de pok- ken. In 1810 ontving hij de erepen- ning voor het koepokinenten. Tot 1820 Handtekening van W.F. Büchner. Afbeelding SAMH. had hij maar liefst 2.822 personen tegen de pokken gevaccineerd. Van hen werd slechts één persoon daadwerkelijk door de pokken aangetast: zijn oudste zoon en opvolger Georg Philip. Gelukkig herstelde de jonge Büchner, maar hij hield er wel een pokdalig gezicht aan over. In 1831 werd Gouda door een pokkenepidemie getroffen, die doorliep tot in 1832, het jaar waarin de stad voor de eerste maal werd geteisterd door de cholera. Omdat met cholera nog geen ervaring was opgedaan, heeft Büchner veel tijd en energie gestoken in de bestrijding van de Aziatische braakloop, zoals de ziekte toen werd genoemd. Over het verloop van beide epidemieën heeft hij in 1833 gepubliceerd.

Pokken Pokken was een uiterst besmettelijke ziekte, die zonder tegenmaatregelen weinig men- sen ongemoeid liet en veelal onuitwisbare sporen naliet. Twaalf tot veertien dagen nadat de infectie door de inademing van het virus had plaatsgevonden, kreeg de patiënt koorts en pijn in hoofd, buik en rug. Vervolgens ontstonden de beruchte blaasjes, die verantwoordelijk waren voor het pokdalige uiterlijk. In dat stadium was de patiënt bui- tengewoon besmettelijk. Sedert 1820 was Gouda gevrijwaard gebleven van een pokkenepidemie. De vele vacci- naties die Büchner met het koepokvirus had verricht, zullen daaraan zeker hebben bij- gedragen. Van de 6.219 tussen 1820 en 1832 geboren kinderen waren er 3.908 gevacci- neerd. In 1830 heerste de pokken in het leger, zodat er ernstig rekening mee gehouden moest worden dat deze ziekte in de garnizoenstad Gouda zou opduiken. Büchner deed wat hij kon. Tussen begin januari 1831 en eind april 1832 vaccineerde hij maar liefst 1.447 kinderen. Weerstand tegen de koepokinentingen bestond er wel volgens Büchner, maar het niet- vaccineren kwam meer voort uit onverschilligheid dan uit onwil. Toch ondervond ook hij hinder van tegenstanders van vaccinatie. Zij wilden nogal eens geruchten in omloop brengen die ouders ervan weerhielden hun kinderen te laten vaccineren. De meest fer- vente tegenstanders moesten volgens Büchner worden gezocht onder de orthodox-her- vormden, ‘die onwrikbaar aan zekere leerstellingen verkleefd zijn, welke zij als de waar- achtige grondslagen hunner geloofsbelijdenis beschouwen’. Op 12 januari 1831 werd een passerende onderofficier met ziekteverschijnselen die deden denken aan pokken, in de ziekenzaal van de Goudse kazerne opgenomen. Büchner, die als behandelend arts optrad, was op zijn hoede. En terecht, want drie dagen later was het gezicht van de patiënt bedekt met pokken. Omdat de man in het verleden reeds was gevaccineerd, herstelde hij zonder al te ernstige gevolgen. Korte tijd later werden andere militairen op de ziekenzaal door de pokken aangetast. Door vacci- natie wist Büchner verdere uitbreiding van de ziekte te voorkomen. Van de pokken werd niets meer vernomen tot Büchner op 6 mei bij een patiënt uit ‘den geringen burgerstand’ werd geroepen. Het gezicht van de vrouw, die in Rotterdam besmet was geraakt, bleek reeds zwaar te zijn aangetast. Daarna kreeg hij nog enkele met pokken besmette patiënten te behandelen. In juli nam de pokken epidemische vor- men aan. Het aantal besmette Gouwenaars steeg in de zomermaanden tot 44. De pok- ken waren niet meer te stuiten en verspreidden zich over alle delen van de stad. Tussen

202 Tidinge van Die Goude 1 oktober en 31 december 1831 werden niet minder dan 193, en van 1 januari 1832 tot 30 april 66 mensen aangetast. Op 3 juni nam Büchner de laatste met pokken besmette patiënt in behandeling. In totaal had hij 311 patiënten met pokken behandeld. Van hen overleden er 35. De meeste patiënten behoorden tot de armen. Büchner vond het opmerkelijk dat vooral bij warm en droog weer, in het bijzonder in de maanden september en oktober, het aantal besmettingsgevallen sterk toenam. Een afdoende verklaring hiervoor had hij niet, maar wel was hem het buitengewoon grote aantal steekvliegen in die maanden opgevallen. Hij sloot niet uit dat deze vliegen in een aantal gevallen de smetstof hadden overgebracht. Tijdens de epidemie viel het Büchner op dat de huid van de met pokken besmette patiënten buitengewoon rood en opgezwollen was, en dat het opdrogen van de blaasjes gepaard ging met vervelling en schilfering van de opperhuid. Verder was het opmerke- lijk dat bij veel van de overledenen de dood geheel onverwachts was ingetreden, juist op het moment dat de toestand gunstig leek. Hij veronderstelde dat hier sprake was van een complicatie met roodvonk.

Cholera Rond die tijd werd Gouda door een andere, niet minder ernstige epidemie bedreigd. De cholera, een acute en uiterst besmettelijke darmziekte naderde in 1831 ons land. Vandaar dat Büchner de Raad, waarin hijzelf zitting had, op 22 februari 1832 voorstelde om preventieve maatregelen te nemen voor het geval ook Gouda zou worden getroffen. Een daartoe ingestelde commissie meldde de Raad op 17 april dat, uit- gaande van 12.000 inwoners, zo’n 300 mensen zouden worden besmet. De epidemie zou drie maanden en een ziektegeval gemiddeld acht dagen duren. Per week zouden zo’n 23 inwoners besmet raken, waarvan naar verwachting de helft zou ster- ven, zodat circa 11 personen ver- pleegd moesten worden. In de nauw- keurige opgave is de hand van Büchner, met zijn gevoel voor statis- tiek, duidelijk herkenbaar. De commissie stelde de Raad voor enkele lokaliteiten in te richten om de choleralijders te verplegen. De bewoners van huizen waar een geval van cholera was geconstateerd, moes- ten verplicht worden een bordje met het opschrift ‘braakloop’ aan de gevel bevestigen. Gestorven choleralijders dienden buiten de stad te worden begraven. Nadat de Raad de voorstel- Rechts de woning van W.F. Büchner (Turfmarkt 54/54a/56). Op de len had goedgekeurd, werd de com- plaats van dit huis en dat van de naastgelegen pastorie (Turfmarkt missie met de uitvoering ervan 58) is in de jaren zestig het verenigingsgebouw Brandpunt verre- belast. Een probleem vormde het zen. Foto SAMH.

Tidinge van Die Goude 203 Overzichtsfoto van de Turfmarkt met uiterst rechts de woning van W.F. Büchner. vinden van een geschikt gebouw om de choleralijders te verplegen. Uiteindelijk werd de Kazerne aan de Varkenmarkt tot hospitaal bestempeld. Zoals viel te verwachten, teken- den diverse omwonenden protest aan. Omdat een alternatief ontbrak, legden de stads- bestuurders hun bezwaren terzijde. Uit de buurt van de cholerapatiënten blijven, was volgens Büchner de enige manier om besmetting te voorkomen. De besmetting vond volgens hem namelijk alleen plaats door de directe aanraking van besmette personen en goederen, en via de lucht in kleine, bekrompen, vervuilde en slecht geventileerde vertrekken. Voor zijn stadgenoten schreef Büchner een klein boekje met wenken en raadgevingen. Verliet een dokter of verpleger de ziekenkamer, dan was volgens hem het wassen van de handen met water en wijna- zijn of brandewijn, of met water waarin een weinig chloorkalk was opgelost, geboden. Daarna moest hij zich een kwartier tot een half uur in de buitenlucht begeven. Verder was het zaak een overjas te dragen, die na het verlaten van de ziekenkamer te luchten moest worden gehangen. Zij die geen taak hadden om voor de choleralijders te zorgen, adviseerde Büchner elke vorm van contact met hen te vermijden. Bovendien moesten plaatsen waar veel mensen samenkwamen, zoals trekschuiten, postkoetsen en stoom- schepen worden gemeden. Was men desondanks in aanraking geweest met een besmet persoon, dan was het raadzaam andere kleren aan te trekken, zich zorgvuldig met water en azijn te wassen, de mond te spoelen, een glas rode wijn te drinken en met een pijp of sigaar in de buitenlucht te wandelen. Zodra de verschijnselen van cholera optraden, verdiende het aanbeveling zich enige tijd in de buitenlucht te begeven en een glas rode wijn te drinken. In het geval de maag nog onverteerd voedsel bevatte, was het raadzaam een braakmiddel in te nemen. Voelde men koude rillingen, dan was een warm bad geboden. Aansluitend moest het bed wor- den opgezocht om goed uit te zweten. Het was een absolute voorwaarde geen genees- middelen in te nemen anders dan voorgeschreven door de behandelend arts. Matig eten en drinken bevorderde de genezing, evenals het zich onthouden van zware arbeid. Zette de ziekte desondanks door, dan traden hevige pijnen op in de maagstreek, die gepaard gingen met heftige diarree en braken, eindigend in spastische spiertrekkingen. De patiënt kreeg blauwe kringen rond de ogen, de huid werd bleek en de nagels blauw. Het koude zweet brak uit en binnen een paar uur kon de zieke overleden zijn. Op 3 augustus constateerde Büchner het eerste geval van cholera bij een 34-jarige pijp- maakster, moeder van twee kinderen en in verwachting van het derde. Hij spande zich

204 Tidinge van Die Goude tot het uiterste in de patiënte in leven te houden. Helaas tevergeefs. Twee dagen later baarde de ongelukkige vrouw in bewusteloze toestand een dood kind en stierf zelf korte tijd later. In de avond van de 4de augustus werd opnieuw cholera geconstateerd, nu bij twee kinderen. Ook hier mocht de inderhaast ingeroepen hulp van Büchner niet baten. Beide kinderen overleden binnen een tijdsbestek van twaalf uur. Zes dagen later konden de eerste twee zieken, een echtpaar, in het hospitaal worden opgenomen. Dankzij de dagelijks opgave van het aantal patiënten bleef de commissie exact op de hoogte van het verloop van de ziekte. De epidemie woedde kort, maar hevig. Op 7 december werd de laatste patiënt uit het hospitaal ontslagen. De cholera tastte 264 mensen aan, van wie er 116 stierven. Het aantal mannelijke en vrouwelijke patiënten was gelijk: 132. Wel stierven er meer mannen: 67, dan vrouwen: 49. Voornamelijk mensen van middelbare leeftijd werden door de cholera getroffen. De meeste patiënten waren afkomstig uit de arme woonwijken: het noordelijke en oostelij- ke deel van de stad. Ook al behoorde Büchner niet tot de slachtoffers van de cholera, geheel gevrijwaard van deze ziekte bleef hij niet. Zowel hij als zijn oudste zoon, die hem in het cholerahospitaal ter zijde had gestaan, leed aan cholerine, een lichte vorm van cholera. Evenals cholera ging deze aandoening gepaard met braken, buikkrampen en hevige ontlasting. Overigens waren de Büchners daarin niet uniek. Hele families werden er door aangetast. Nauwelijks bekomen van de schrik, brak op 16 juli 1833 de cholera opnieuw uit en het hospitaal werd weer ingericht. De epidemie was ook nu kort maar hevig. Reeds op 10 september werd het hospitaal ontruimd. Ditmaal stelde Büchner geen uitgebreid verslag op, zodat de omvang van de epidemie niet bekend is. Slechts het aantal patiënten dat in 1833 in het hospitaal werd verpleegd, is bekend: 81.

Büchners laatste jaren In 1848 werd Gouda opnieuw bedreigd door een cholera-epidemie. Wederom werd Büchner voorzitter van de commissie die zich in opdracht van de Raad belastte met het treffen van maatregelen. Op 9 november 1848 traden de eerste choleragevallen op. De epidemie duurde slechts kort. Op 4 januari 1849 werd de laatste patiënt uit het speciaal ingerichte hospitaal ontslagen. In de zomer van 1849 stak de cholera weer de kop op en werd het cholerahospitaal opnieuw ingericht. Tijdens de epidemie van 1848/49 werden 559 mensen aange- tast. Van hen stierven er 317. In 1851 vierde Büchner zijn vijftigjarig jubileum als arts. Hij ontving veel geschen- ken uit alle lagen van de bevolking, niet alleen uit Gouda, maar ook uit de omtrek. Nog enkele rustige jaren bracht hij door in zijn huis aan de Turfmarkt. Op 2 augustus 1855 overleed hij aan de gevolgen van een beroerte. Enkele dagen later vond de begra- fenis plaats op de Algemene Begraafplaats. Tot zijn nagedachtenis werd een buste gemaakt die tot op de dag van vandaag te Dankbetuiging van W.F. Büchner uit 1851 voor de vele bewonderen is in het Catharinagasthuis, de bewijzen van vriendschap ter gelegenheid van zijn plaats waar hij zoveel voetstappen heeft lig- vijftigjarig ambtsjubileum.

Tidinge van Die Goude 205 gen. Deze buste, een geschilderd portret, de boeken van zijn hand, de vele archiefstuk- ken in het Streekarchief Midden-Holland en een naar hem vernoemde weg zijn de tast- bare herinneringen aan de man die zoveel voor zijn tijdgenoten heeft betekend.

Overlijdensadvertentie van W.F. Büchner uit 1855.

Geraadpleegde literatuur Bik, J.G.W.F., Vijf eeuwen medisch leven in een Hollandse stad [Gouda] (Assen 1955). Bik, J.G.W.F., ‘Dr. Willem Fredrik Büchner’, Tidinge 7 (1989) 17-20. Büchner, W.F., ‘Aanteekeningen de koepokken betreffende’, Algemeene Konst- en Letterbode, voor het jaar 1820, deel I, 18-24. Büchner, W.F., Wenken en raadgevingen betreffende den Aziatischen braakloop, aan zijne stadgenooten (Gouda [1832]). Büchner, W.F., Aanteekeningen en opmerkingen betrekkelijk den Aziatischen braakloop te Gouda (Amsterdam 1833). Büchner, W.F., Verslag van de epidemie der kinderpokken, gedurende de jaren 1831 en 1832 te Gouda waar- genomen, benevens aanteekeningen en opmerkingen betreffende de kinder- en koepokken (Amsterdam 1833). Habermehl, Nico, ‘Gouda in 1832. Het jaar van de invoering van het kadaster’, Tidinge 22 (2004) 11-18. ‘Honderd jaar geleden stierf verdienstelijk Gouwenaar. 2 augustus 1855 - 2 augustus 1955 † Dr. W.F. Büchner’, Nieuwe Zuid-Hollander (2 augustus 1955). Loon, Marjo van, Een vergelijking van het werk van de Goudse Cholera-commissie van ‘32/33 met dat van de Goudse Cholera-commissie van ‘48/49. Scriptie (Gouda 1986). Schouten, J., ‘Dr. Willem Frederik Büchner (1781-1855). Stadsdoctor te Gouda’, in: Jan Schouten, Wie waren zij? Een reeks van Goudse mannen en vrouwen die men niet mag vergeten (Alphen aan den Rijn 1980) 159-165. [Schrijvers, G.], ‘Honderd jaar geleden stierf dr. Willem Büchner. Medische pionier in Gouda’, Goudsche Courant (2 augustus 1955).

Geraadpleegde archivalia SAMH, Secretariearchief Gouda 1816-1920, inv.nr. 55, Notulen van de vergaderingen van de Raad 1831-1840. SAMH, Secretariearchief Gouda 1816-1920, inv.nr.173, Notulen van de vergaderingen van burgemees- ters en wethouders (Kamerboek) 1832.

206 Tidinge van Die Goude ‘Aardewerk is paardewerk’: een rapport over de aardewerkindustrie uit 1971

Jan H. Kompagnie

Aflevering 2

In de vorige Tidinge stond de eerste aflevering van een rapport dat in 1971 door twee Gouwenaars was opgesteld over aardewerk in het algemeen en de Goudse betrokkenheid daarbij in het bijzonder. Bij de foto’s ontbraken onderschriften, waardoor niet geheel duidelijk is welke personen en fabriekshallen zijn afgebeeld. Dank gaat uit naar Wilma Bakker voor het tekstverwerken van het typoscript. In deze tweede aflevering aandacht voor pijpenmakers en pijpenklei en de overgang van ambachtelijke naar fabrieksmatige arbeid in de aardewerkindustrie.

Over pijpenmakers en pijpenklei De eerste pijpenmaker in Gouda, wiens naam bekend is gebleven, was Willem Barends. Hij begon zijn bedrijf omstreeks het jaar 1617, overleed in 1625 en voerde het merk ‘de gecroonde roos’. Er zijn geen aanwijzingen, dat er voor hem andere personen waren die het pijpenmakersambacht uitoefenden. Wel is tezelfdertijd een gewezen Engels soldaat, Robert Jaxon genaamd, in Gouda zelfstandig werkzaam geweest; hij verkreeg er in 1627 de poortensrechten. Omdat het pijpenmakersvak vanuit Engeland naar Holland kwam, laat het zich ver- staan, dat er later nog verschillende Engelsen in Gouda werkzaam waren, hetzij als zelf- standig pijpenmaker, hetzij als knecht. Men komt de namen van Engelse pijpenmakers ook wel in andere plaatsen tegen, maar door de aanwezigheid van de vele pottenbakke- rijen hadden zij in Gouda meer kans om hun pijpen te laten bakken. De vakopleiding werd blijkbaar ook niet verwaarloosd. Er bestaat nog een leerlingencontract uit 1625, waarin Willem Hop met Pieter Leendertsz overeenkomt, hem het pijpenmakersambacht te leren, onder de volgende voorwaarden:het 1e jaar 16 stuivers als weekloon, het 2e jaar 24 stuivers en het 3e jaar 1 gulden en 10 stuivers. Bij overwerk knechteloon. De werktijden waren van 6 uur tot 20 uur, met 's morgens een 1/2 uur en 's middags 1 uur schafttijd. De eerste pijpenmakers hadden een goede afzet voor hun producten. Er werden al spoe- dig behoorlijke zaken gedaan, zoals blijkt uit een brief, waarin wordt vermeld, dat een pijpenmaker een partij van 52 tonnen Keulse aarde koopt en dat deze man al zakenrela- ties had o.a. te Vlissingen, dus waarschijnlijk ook export. De vrouwen hielpen de mannen met het werk, zoals grondstoffen mengen en pijpen tremmen. Vele pijpenmakers woonden in Gouda aan de Gouwe, gunstig gelegen bij de Potterspoort. Wegens het brandgevaar moesten nl. de pottenbakkerijen, waar ook hun pijpen werden gebakken, buiten de wallen zijn gelegen. Een naam herinnert nog aan deze tijd, namelijk ‘de Pottersbrug’. Vanzelfsprekend werd de eerste periode van het pij- penmaken gekenmerkt door de Engelse invloed, immers moesten de Hollanders het vak van hen leren. Maar dat men zich vrij spoedig aan die invloed onttrok blijk wel uit een verzoek dat de Goudse pijpenmakers al omstreeks 1640 bij de Vroedschap indienden. Dit verzoek bevatte nl. niets minder dan ‘een gilde te mogen oprichten, waarbij Engelsen, zowel burgers als soldaten, zouden worden uitgesloten’. Uit latere stukken blijkt dan dat het gilde in 1660 of enige jaren vroeger officieel is opgericht. Een belangrijke zaak voor iedere pijpenmaker was het verkrijgen van de juiste grond-

Tidinge van Die Goude 207 stoffen, die hij voor zijn product nodig had. Men had voor het vervaardigen van pijpen andere klei nodig dan die, welke de pottenbakkers gebruikten. Onze Hollandse klei- soorten zijn ijzerhoudend en kleuren tijdens het bakken rood-bruin. Onze bloempotten zijn hier het bewijs van. Witbakkende klei (men had nu eenmaal graag witte pijpen) moest uit het buitenland worden betrokken, o.a. uit Engeland, Duitsland of België. De pottenbakkers bedekten hun aardewerk vóór het de oven inging met een loodpaste en wanneer nu het lood was glad gebrand, was hun aardewerk ‘gaar’. Zij konden dat zien aan de kleur van de vlam. De in dezelfde ovens gebakken pijpen werden dan ook als ‘gaar’ beschouwd en daar men nog geen warmte-meters en Segerkegels bezat, berust- te het stoken alleen op ervaring. Omdat iedere kleisoort weer een andere krimp- of dichtheid heeft, waren vooral de uit Engelse klei of kaolien gebakken pijpen door de te lage baktemperatuur niet erg best. Dit zal vooral in het begin wel de nodige strubbelin- gen hebben gegeven tussen pottenbakkers en pijpenmakers. De Engelse klei moest men nl. op 1200ºC. bakken, terwijl men de oventemperatuur toen niet hoger kon krijgen dan + 970ºC. Het bleek echter al spoedig dat pijpen die van Duitse klei, de zgn. Keulse aarde wer- den gemaakt, wel goed waren, daar deze klei bij een temperatuur van 970ºC. al goed bakte en bovendien de pijpen een witte kleur verkregen. Hoewel de Engelse pijpenma- kers in den beginnen toch graag klei uit hun eigen land gebruikten, stapten zij daar later vanaf en wel om twee redenen: 1e hun importeurs konden toch ook niet altijd de meest geschikte kleisoorten uit Engeland invoeren en de prijzen lagen hoger; 2e men kreeg langzamerhand ervaring met andere kleisoorten en bewerkte dat het ver- kregen product even goed of beter was. Overigens ging het vroeger met de invoer van de kleisoorten al vrij secuur toe. Er waren in 1636 in Gouda reeds 2 officieel aangestelde meters, die tot taak hadden de aange- voerde klei te meten naar reglementen en instructies. De naam van één van hen is bewaard gebleven, nl. Jasper Joosten, meter van de ‘touback en de Volaerde’. Hun werk- tijden waren: 's zomers van 6-12 en van 13-20 uur; 's winters van 8-12 en van 13-18 uur. Er mocht geen klei verkocht worden binnen Gouda of de meter kreeg 1 stuiver per ton uitbetaald. De helft betaalde de koper en de andere helft de verkoper. Als ‘ton’ gebruikte men een Hollandse harington en dat de meter nauwkeurig moest meten blijkt wel uit de volgende voorschriften uit die tijd, nl. ‘in het meten dezelve ton 2 x schudden, eens half vol en de tweede maal bijna vol, zijnde ydermaal met drie stooten, totdat dezelve tot aan de kant toe vol sijn met een stock van negen stadtduymen boven de kimmen’. De meters mochten geen gunsten bewijzen aan kopers en verkopers en moesten een dagboek aanhouden en daarin noteren wat door hen was gemeten. Er werd een keur uitgevaardigd door de vroedschap op vol-, tabak- en plateelaarde, dus 3 verschillende kleisoorten: 1e de volaarde voor de volmolen 2e de tabakaarde voor de pijpenmakers 3e de plateelaarde voor de pottenbakkers. Veel gegevens zijn niet bekend over de hoeveelheden klei die werden gemeten, doch uit een enkele bewaard gebleven aantekening in het Kamerboek van 1646 blijkt, dat een der kleimeters, t.w. Dirck Hensbeek op 10 November 1646, 517 tonnen Rosendaalse aarde heeft gemeten en de laatste November 286 tonnen Engelse aarde. Wat de handel in klei betreft, deze werd door verschillende handelaren in Gouda voor eigen rekening gedreven, die deze weer doorverkochten aan de pijpenmakers, soms ook blijkbaar op afbetaling. We weten dat de pijpenmaker Jan Jansz.Duyst een schuld had

208 Tidinge van Die Goude van 600 gulden aan de kleihan- delaar Johan Balbian. En 600 gulden was een zeer groot bedrag in de 2e helft van de 17e eeuw. Doordat de handelaren niet direct geïnteresseerd waren bij de kwaliteit van de aangevoerde klei en ook niet ‘hoe’ deze nu wel werd aangevoerd, gaf dit nogal eens aanleiding tot moei- lijkheden met de afnemers. De soms diverse overladingen beïn- vloeden de zuiverheid van de grondstof niet ten goede. Daar er steeds meer pijpenmakers kwamen en de vraag naar klei steeg, sloten enige, waarschijn- lijk grotere pijpenfabrikanten, zich aaneen en gingen gemeen- schappelijk hun klei uit Duitsland betrekken. Werd deze voorheen ten minste 1 x in Dordrecht overgeladen, nu gin- gen zij zelf overeenkomsten met Aardewerkfabriekje. schippers aan, die de klei dan rechtstreeks naar Gouda moesten brengen. Dit blijkt uit de protocollen van notaris Straff in 't Veld uit het jaar 1666. Hierin vinden we vermeld, dat een 16-tal pijpenmakers hun klei lieten halen door Willem van Houten, schipper van en naar Keulen voor 48 stuivers per ton. Later voegden zich nog 4 pijpenmakers bij deze combinatie en in de jaren 1668 en 1669 nog eens 5. Schipper van Houten bracht zeker goede klei mee. We vinden ook nog andere contracten waarin vermeld staat: 1668; Schipper Bartholt Oldenrogge met 22 pijpenmakers 1669; Schipper Wouter Woutersz met 26 pijpenmakers 1670; Evert Claasz met 35 pijpenmakers. De tussenhandel was toen vrijwel uitgeschakeld. We zien dus hoe belangrijk in 1670 deze industrie al was. Dit blijkt ook uit het aantal pijpenmakers dat in 1660, toen het gilde was opgericht, wordt vermeld, nl. meer dan 100. Het gilde hield ook nauwkeurig toezicht op de contracten met de schippers en stelde alle punten vast, waaraan deze zich moesten houden. Bovendien had het gilde toezicht op diverse prijsbepalingen. In het rampjaar 1672 (oorlog met Engeland, Frankrijk, Munster en Keulen) stond de handel stil en moest men teren op de voorraden die in Gouda aanwezig waren. Over de gang van zaken in de volgende jaren is weinig bekend. We weten dat er een algeheel verval optrad en omdat men toen bemerkte hoe belangrijk deze pijpenindustrie voor Gouda geworden was, ging het stadsbestuur vanaf 1686, nadat hier reeds herhaalde malen door het gilde was op aangedrongen, speciale maatregelen treffen. Deze beston- den onder meer, ter bestrijding van de opkomende concurrentie in andere steden, uit het stichten van een eigen pijpenmarkt. Er werd een speciale Bank van Lening opge- richt, alleen voor leden van het pijpenmakersgilde, iets zeer belangrijks voor die tijd. Ook werd de grondstoffenvoorziening door het gilde met behulp van het stadsbestuur weer in betere banen geleid, zoals blijkt uit contracten met leveranciers en schippers

Tidinge van Die Goude 209 gedurende deze jaren. Zo lezen we in een contract, dat een Duitse leverancier moet trachten alle pijpaarde die hij in Zumdorf, Siegdorf en Dollendorf bij machte is te ver- krijgen, aan Gouda moet leveren. Uit alle, echter slechts schaars aanwezige stukken blijkt wel dat het gilde, afgezien van de perioden van verval, steeds zijn positie weer versterkte en zoveel mogelijk alles zelf onder controle trachtte te houden. In de jaren van 1720 tot 1750 bereikte de pijpenindustrie haar hoogtepunt. Er waren toen op een bepaald moment in Gouda 374 ondernemingen gevestigd, waarin van 1500 tot 1600 arbeiders werkzaam waren. Ook in andere plaatsen, t.w. Schoonhoven, Gorkum, Utrecht, Groningen en Alphen a/d Rijn bloeide in die jaren de pijpenindustrie, maar bereikte daar toch nimmer de hoogte van die te Gouda. Na 1750 begint de achteruitgang, die eigenlijk geduurd heeft tot n· de Franse overheer- sing. In 1812 waren er nog maar 112 pijpenmakers. Deze achteruitgang past in het kader van het verval van de gehele Nederlandse industrie door toenemende buitenland- se concurrentie, hoge invoerrechten en soms invoerverboden. De Goudse pijpenindus- trie was jarenlang de leverancier geweest voor praktisch de gehele tabakrokende wereld, maar door de genoemde hoge invoerrechten (Frankrijk en Pruisen), invoerverboden (Engeland en Silezië) liep de export zeer snel terug. De Staten van Holland verminderde in 1776 de belasting op brandstoffen met de helft, om zodoende te trachten de pijpenindustrie te steunen, doch zonder merkbaar resul- taat. Ook de uitvoer van klei uit Duitsland werd gedurende die jaren meer belemmerd door zwaardere financiële lasten. Gedurende de Franse overheersing lag de pijpenfabricage en -handel vrijwel stil, daar tabak als contrabande werd beschouwd. Er was dus praktisch geen invoer van tabak meer en dientengevolge dus weinig behoefte aan pijpen. Na deze tijd, dus omstreeks 1815, kwam de pijpenindustrie weer langzaam op gang, maar vanaf die tijd zorgde iedere pijpenmaker voor zijn eigen kleiaanvoer. Het gilde kwam wel terug maar in een andere vorm en bezat nimmer meer de bindende kracht van vroeger. De 19e eeuw was voor de arbeiders niet rooskleurig en al zijn er in 1855 weer 61 pijpenfabrieken met 946 arbeiders, hierna is er wat de pijpenindustrie betreft geen stijgende lijn meer geweest. In 1889 zijn er nog 277 en in 1920 nog 233 arbeiders in deze industrie werk- zaam, maar daarna liep hun aantal steeds meer terug. In 1937 zijn er nog 70 arbeiders. In 1960 zijn er nog enkele pijpenmakers die werkzaam zijn in aardewerkfabrieken. Ruim een eeuw terug, nl. in 1826 was de eerste sigarenfabriek in Nederland te Kampen opgericht en hoewel snuif, pruimtabak en de pijp zich in den beginne moeilijk lieten verdringen, drong toch de steeds groeiende sigarenindustrie de pijpenfabricage naar de achtergrond, zeker wat het binnenland betrof. Ook de vervaardiging van pijpen uit andere materialen heeft hier het hare toe bijgedragen.

Wordt vervolgd

210 Tidinge van Die Goude Audite

Leon Mijderwijk

Schatkamers 'En meneer Leidelmeijer... kunt u ons iets over de waarde vertellen?'. Een gevleugelde uitspraak uit het televisie­ programma Tussen kunst en kitsch waarin experts hun kennis tentoonspreiden over allerhande curiosa. Vast onderdeel van het begeleidende verhaal is dat de herkomst van een voorwerp uit de doe­ ken wordt gedaan, waaruit blijkt dat stoffige zolders een bezoek waard zijn. Niet zelden herbergen zij onbekende schatten. Helaas, mijn zolder is soms redelijk stoffig, maar die schatten hoef . ik niet te verwachten. Boeken staan op onderwerp op de plank en ook mijn andere verzamelingen zijn geordend. Het heeft zijn voordelen, maar ja, ik zal geen verrassingen tegenkomen. Daarvoor moet ik uitwijken naar zol­ ders van anderen. Zo bracht ik in mijn jeugd enkele avonden ·door op een zol- der aan de Krugerlaan. De mevrouw die in het pand woonde, ging verhuizen. Dankzij bemiddeling van mijn vader mocht ik eens spitten tussen de strip- boeken die haar kinderen daar hadden Prijs-courant van C. den Boer, electrische meubel- achtergelaten. Uiteraard ging ik voor de fabriek. topstukken, maar mijn verzamelzucht kende geen grenzen, mijn bezoek werd vervolgd. Jaargangen Peps en Kuifjes werden meegesleept. De laatste lading werd opgehaald toen de verhuizing al een feit was. Alles was keurig voor me klaargezet in zakken. Gelukkig stortte ik de buit niet uit in mijn kamer want in mijn hebberigheid had ik niet opgemerkt dat ik ook het huisvuil had meegenomen. Hebzucht is geen schone zaak. Aangezien zolders van anderen meestal een no go area zijn, moet ik voor mijn volgende zolderavontuur een sprong maken in de tijd. Enkele jaren geleden werd aan de Bosweg een pand gesloopt ten behoeve van de uitbreiding van een supermarkt en bouw van appartementen. De aannemer kwam op de zolder sporen tegen van eerdere gebruikers van het pand. Voordat er een garage was gekomen, was hier elektrische meubelfabriek C. den Boer gevestigd. Bij het verlaten van het pand was een aantal paperassen achterge­ bleven, namelijk een opdrachtboekje en een stapel prijscouranten. Aan de hand van vormgeving is de courant te dateren als stammend uit de jaren twintig, dertig van de twintigste eeuw en in het opdrachtboekje staan data van 18 januari tot 17 mei 1920. De aannemer was zo vriendelijk het stapeltje papier aan mij te geven. Hoewel het vooral een smoezelig hoopje was, vond ik het toch een schat... een schat aan informatie. De meubelindustrie komt er in de literatuur immers bekaaid vanaf, zo getuigt Gouda in

Ti.dinge van Die Ooude 211 druk, bibiografie van Gouda tot 1995. Slechts één bron wordt genoemd, De Standaard van S februari 1932, waarin ook aandacht aan Den Boer wordt besteed. Geen rijke score, en aangezien de industrie toch zeker enige omvang in de stad had, zal een historicus er zich in de toekomst misschien in willen verdiepen. Om die van dienst te zien, liggen de boekjes niet op mijn zolder, maar onder archiefcodes 2238 en 2239 in het streekarchief aan de Groeneweg, bij alle andere schatten.

Welkom

De laatste kennismaking met een nieuw lid van 'die Goude'.

Naam? Desiderius Erasmus

Leeftijd? Deze maand (oktober) hoop ik omtrent 539 jaar te worden.

Geboorteplaats? Gouda, en nergens anders.

Waarom bent u lid geworden van 'die Goude'? Aanleiding was dat ik tijdens het kijken en zappen op teletekst mijn naam tegenkwam. IJdel als ook ik ben, kon ik niet nalaten het bericht te lezen. Tot mijn verbazing zag ik dat een aloude strijd weer is opgelaaid; ben ik een Rotterdammer of een Gouwenaar? Ik moet wel zeggen, ik heb het er zelf niet gemakkelijk op gemaakt. Zo'n geboorte laat immers weinig sporen na. Wat dat betreft, heeft Dirk Coornhert het beter voor elkaar, want om zijn grafsteen in de Goudse Sint-Janskerk kan niemand heen. Ik had iets tast­ baars moeten achterlaten, maar ja... dat is achteraf gepraat. Het lidmaatschap van 'áie Goude' is mijn statement om de Rotterdamse 'ballon van pretenties' door te prikken.

Wat verwacht u van 'die Goude'? Dat ook 'die Goude' nog eens de verkiezing van Grootste Gouwenaar organiseert. Samen met lieden als burgemeester James en Ed de Goey zal ik dan opnieuw strijden om deze eervolle titel. Want wees nu eerl~jk, die Grootste Nederlander-keuze was toch een farce. Als ik was verslagen door Willem van Oranje of Johan Cruijff had ik gedacht: 'das logisch'. Maar dat goeroe Pim Fortuyn als eerste eindigde, dat is toch Lof der Zotheid ten top. Laat hem maar de Grootste Rotterdammer worden. Aan die verkiezing doe ik toch niet mee! ·

Ondergronds

Diederick Habennehl

De laatste jaren zijn grootschalige archeologische projecten, zoals die te Woerden en . Leidsche Rijn, meer dan eens in het nieuws geweest. Maar archeologen onderzoeken niet alleen omvangrijke locaties. Sterker nog, soms heeft een onderzoek een diameter van slechts tien centimeter.

212 Tidinge van Die Ooude Met de ratificatie van het zogenaamde Malta-verdrag op komst, is de archeologie een nieuwe weg ingeslagen. Dit verdrag kent globaal twee grondprincipes. Het eerste princi­ pe is het behoud van het archeologisch bodemarchief in situ. Dit bodemarchief is een belangrijke kennisbron van het verleden. In situ wil zeggen dat we de archeologie het liefst in de bodem zelf bewaren. Pas wanneer dit niet mogelijk blijkt wordt overgegaan tot behoud ex situ, wat neerkomt op archeologisch onderzoek. Het tweede principe heeft betrekking op de financiering van het onderzoek. In Nederland is gekozen voor een constructie waarin de bodemverstoorder, veelal een gemeente of projectontwikke­ laar, betaalt. Als gevolg van deze veranderingen is ook het archeologische bestel gewij­ zigd. In plaats van een centraal overheidsorgaan, voorzien nu vele commerciële archeo­ logische bedrijven in de behoefte aan archeologisch onderzoek. Archeologie is daarmee 'op de markt gezet'. Steeds meer gemeentes nemen zelf het archeologische heft in handen, zo ook Gouda. Met een gemeentelijk archeoloog, een archeologische basiskaart en nota cultuurhistorie is de gemeente goed op weg. Om het archeologische bodemarchief te bewaren, bewaken · en onderzoeken, wordt een archeologisch onderzoekstraject gevolgd. De praktijk zal ik hier illustreren aan de hand van onderzoek dat onlangs aan de Gouderaksedijk is uitge­ voerd. In het voortraject van rioolwerkzaamheden langs de Gouderaksedijk werd duidelijk dat de betreffende bodemingrepen een potentieel archeologisch waardevol terrein zouden verstoren. De gemeentelijk archeoloog gaf daarom één van de commerciële archeologi­ sche bedrijven opdracht een bureau- en booronderzoek uit te voeren. Zo'n onderzoek wordt ook wel aangeduid als Inventariserend Veldonderzoek (IVO). Tijdens een bureau­ onderzoek worden relevante fysisch geografische, historische en archeologische bronnen bestudeerd, zodat een archeologische verwachting kan worden uitgesproken. Bij een booronderzoek proberen archeologen door middel van grondboringen een beeld te krij­ gen van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen. De met een boor van tien centimeter diameter opgehoorde grond wordt ter plekke bestudeerd. Eventuele vondsten worden verzameld en wanneer nodig kan een monster voor botanisch onder­ zoek of de zeef worden genomen. Aan de hand van de resultaten van dit onderzoek kan worden bepaald of op de onderzoekslocatie in het verleden menselijke activiteiten heb­ ben plaatsgehad en of de bodem nog waardevolle sporen bevat, die het nader onderzoe­ ken waard zijn.

' ' ' OQ.I Het onderzoek langs de dijk leverde enkele mooie resultaten op. In totaal werden in het riooltracé 48 boringen gezet. Naast veel bouwpuin uit de bovenste bodemlagen, vonden de onderzoekers op dieper niveau aanwijzingen voor menselijke activiteit. In de opge­ boorde grond werden kleine fragmenten houtskool, bot en natuursteen aangetroffen. Boring 33 was een gelukstreffer. Hierin werd een goed herkenbaar en dateerbaar stuk aardewerk gevonden (zie foto). Het betreft een rand van een kogelpot van zogenaamd Paffrath-aardewerk, genoemd naar de productieplaats in Duitsland. Een kogelpot is een kookpot met een ronde bodem, die in een smeulend kolenvuurtje geplaatst werd. Door het typische uiterlijk van het aardewerk is deze vondst goed te dateren, namelijk tussen de lOe en de 13e eeuw. In die periode werd het gebied rond Gouda nog actief ontgon-

Tidinge van Die Ooude 213 i nen. De ontginners woonden in houten boerderijen, waarvan in de Oostpolder een goed geconserveerd exemplaar is opgegraven. Bij deze opgraving werd overigens ook veel Paffrath-aardewerk gevonden. Het booronderzoek maakt het aannemelijk dat wellicht ook langs de IJssel ontginners woonden. De IJssel was immers een ontginningsbasis van waaruit de veenwildemis ontgonnen werd. De dijk is pas van later datum. Tijdens het onderzoek werd vastgesteld dat in de bodem langs de Gouderaksedijk inte­ ressante archeologische resten bewaard zijn gebleven, waarschijnlijk mede uit de ontgin­ ningsperiode. Om deze resten niet verloren te laten gaan is geadviseerd de meest inte­ ressante locaties binnen het riooltracé op te graven. Op die manier zullen we nog meer te weten komen over de Goudse geschiedenis die in de bodem verborgen ligt.

Boeken

Magistraal boek over koningsglas in Sint-Janskerk

Paul H.A.M. Abels

Over de Goudse Glazen zijn inmiddels vele boeken verschenen. Er lijkt bijna geen detail van dit nationale cultuurbezit aan het oog te zijn ontsnapt van Nederlandse kunstkenners en historici. Tussen 1997 en 2002 is elk raam uit de Goudse kerk zelfs minuti­ eus beschreven en geduid in de prestigieuze reeks over Nederlands gebrandschilderd glas, het Corpus Vitrearum . Deze boeken zullen echter door hun saaie vormgeving, strikt wetenschappelijke karakter en onbehoorlijk hoge prijs weinig hebben bijgedragen aan een verdere verbreiding van de naam en faam van de Glazen over de wereld, ook al zijn ze in de Engelse taal geschreven. Dat het ook anders kan heeft Wim de Groot nu bewezen. Deze eigenzinnige papierrestaurator, die jarenlang was belast met het herstellen en conserveren van de cartons (ontwerptekeningen) van de Goudse Glazen, heeft geheel op eigen doft het initiatief genomen een heel boek samen te stellen over één van de belangrijkste ramen uit de kerk, dat door koning Filips II en zijn echtgenote aan Gouda geschonken is. De Groot is glansrijk in zijn opzet geslaagd, want deze zomer plofte zonder enige ceremonie het ongetwijfeld fraaiste boek uit de geschiedenis van de Goudse Glazen in de boekwinkel. Het idee voor het opzetten van een dergelijk boek ontstond naar aanleiding van het contact dat Wim de Groot in 1997 had met de directeur van het beroemde Prado-muse­ um in Madrid, in het kader van de grote Filips Il-tentoonstelling die een jaar later in de Spaanse hoofdstad werd geopend ter gelegenheid van diens 400ste sterfdag. In Spanje bleken de (kunst)historici vrijwel onbekend met het bestaan van het grote gebrandschil­ derde glas in de Sint-Janskerk, waarop Filips II en zijn echtgenote Mary Tudor als schenkers levensecht zijn afge beeld. Een en ander leidde ertoe dat de cartonfragmenten met de tekeningen van beide hoogwaardigheidsbekleders een prominente plaats in de tentoonstelling kregen en enorme kopieën ervan de ingang van het Prado markeerden. Zeven jaar later, met de verschijning van The Seventh Window. The King'.s Window donated by Philip II and Mary Tudor to Sint]anskerk in Gouda (1557) kan niemand ter werelq meer

214 Tidinge van Die Qoudè onbekendheid veinzen met dit monument van glasschilderkunst. Geen aspect rond dit glas blijft in het boek onbesproken. De Groot is erin geslaagd daarvoor de grootste ken­ ners van de zestiende eeuw en de kunst uit die tijd te strikken, die in uiterst leesbare bijdragen het glas ontleden en reliëf geven. Niemand minder dan Geoffrey Parker, de Britse kenner bij uitstek van de zestiende-eeuwse politieke en militaire geschiedenis, opent het boek met een schets van het belang van het raam. Na hem beschrijven ook andere buitenlandse deskundigen uit onder meer Spanje, Italië en de Verenigde Staten deelaspecten, zoals het politieke tijdsbeeld in Spanje en de Nederlanden, de achtergron­ den van de schenkers, iconografische en theologische aspecten van de glasthemas (de inwijding van de tempel door koning Salomo en het Laatste Avondmaal) en de heral- · die k. Maar ook aan de Goudse politieke en religieuze context wordt in het boek ruim aan­ dacht besteed, onder meer door bijdragen van Koen Goudriaan, Bianca van den Berg en Henny van Dolder-de Wit. Laatstgenoemde beschrijft hoe het glas door de eeuwen heen is gerestaureerd en geconserveerd, waarbij zelfs de bijna-ramp van 7 november 2003 · ·niet onvermeld blijft. Op die dag staken vandalen een bouwkeet in brand, die vlak onder het raam tegen de kerk stond geparkeerd. Hoewel de vlammen het raam tot op grote hoogte 'aflikten', bleef de schade beperkt. Hierdoor bleef het zevende glas wonder boven wonder behouden en kunnen liefhebbers uit alle windstreken zich hopelijk nog tot in lengte van jaren vergapen aan dit monument. Wim de Groot heeft met zijn Engelstalige boek, met een overvloed aan uitzonderlijk fraaie en soms ook nog niet eer­ der gepubliceerde illustraties, ervoor gezorgd, dat bezoekers alles over het glas te weten kunnen komen.

Wim de Groot (ed.) The Seventh Window. The King'.s Window donated by Philip II and Mary Tu.dor to Sint]anskerk in Gouda (1557). Verloren Publishers Hilversum 2005, 304 blz., 40,- euro. Zie voor bijzonderheden ook de website van de redacteur: www.wi.mde- groot.nl ·

Sint-Janskerk-Kalender Over de Goudse Glazen valt bijzonder veel te lezen, maar meer nog kan men ervan genieten door er naar te kijken. Dat kan in de Sint Janskerk, maar nu ook bij u thuis. De Commissie Behoud Goudas Sint-Jan heeft er namelijk voor gezorgd dat voor het eerst sinds jaren weer een kalender is samengesteld. Verdeeld over twaalf kleurrijke platen worden de belangrijkste schoonheden van de monumentale kerk getoond, zoals het kerkinterieur, het Moreau-orgel en bovenal acht details van de bekendste glazen. De kalender kost 5 euro en is verkrijgbaar in de toeristenwinkel van de Sint-Jan.

Tidinge van Die aoude 215 Havenstaddagen - Waterconferentie - 2005

Victor Poolen

Stichting Gouda Havenstad 1 Na de niet geheel geslaagde Havenstaddagen van vorig jaar 2004, -toen Kadedagen geheten- besloten de besturen van de Historische Vereniging 'die Goude' en van het Binnenhavenmuseum Turfsingel (BIHAT) om activiteiten en manifestaties op en om de ij Goudse grachten te bundelen. Daarom werd begin dit jaar de Stichting Gouda ..,. Havenstad opgericht, waarin op persoonlijke titel de bestuursleden Hans Suijs en Victor Poolen van 'die Goude' en Paul Rietjens en Wim van Boxmeer, respectievelijk voorzitter .:: en penningmeester van BIHAT, en Dirk de Jong en Peter Sluisman van de werkgroep Havenstaddagen als bestuur optreden. Ingebracht worden de uitvoerende activiteiten van de werkgroep Gouds Watergilde van ~ 'die Goude' -zoals de Waterconferentie- en van de werkgroep Havenstaddagen van BIHAT. Verder wil de nieuwe stichting alle activiteiten stimuleren en zo nodig coördine• ren die de stad Gouda tot weer een echte haven- en waterstad kunnen maken. Met nadruk wil de Stichting historische en culturele aspecten van de activiteiten vooropstel­ len, waarbij daaruit voortvloeiende commerciële activiteiten niet de toon mogen zetten, .~ dus 'geen kermis- of braderiegehalte'. Gouda Havenstaddagen 2005 s Met als thema 'baggeren' werden de Havenstaddagen, in samenwerking met de gemeen­ te Gouda, gehouden van 17 tot en met 19 juni 2005. Aan de Veerstal meerde de histori­ sche emmerbaggermolen 'Friesland' uit 1936 a(en werd er in het gebouw de Scheepswerf een expositie gehouden over deze oude beroepstak. Het thema baggeren was gekozen uit vreugde over het feit dat het Hoogheemraadschap Rijnland en de gemeente Gouda overeenstemming hadden bereikt over het baggeren van de grachten en de Haven, waarmee eind van dit jaar een begin zal worden gemaakt. In de loop van vrijdag 17 juli meerden uit heel Nederland ca. vijftig schippers met hun historische binnenschepen af in de Turfsingel en werden zij op de Markt door het ~ gemeentebestuur ontvangen. Zaterdag waren er rond het Binnenhaven Museum bij de Mallegatsluis de diverse traditionele activiteiten zoals oude ambachten, maar werden er ook demonstraties van diverse moderne beroepen gegeven zoals lassen. Door de bin­ nenstad zwierf een zevental shanty- en viswijvenkoren, die er daarmee ook een bruisen­ de dag van maakten, niet in het minst ondersteund door het zonnige weer.

Waterconferentie 2005 Op uitnodiging van 'die Goude' werd vorig jaar de waterconferentie gehouden met een tiental historische verenigingen, die vanuit eigen ervaringen met elkaar discussieerden over het opengraven van gedempte grachten of over een betere inpassing van bestaand water in stedenbouwkundige ontwikkelingen (zie ook Tidinge van oktober 2004, p. 147 ev.). Dit jaar is gezocht naar verbreding van onderwerpen met betrekking tot het water en met meer verdieping daarvan door de deelnemers zelf. Vier externe inleiders waren bereid om vanuit hun vakgebied en ervaring een onderwerp aan de orde te stellen en daarna als gespreksleiders te fungeren in werkgroepen van ongeveer tien personen die hun thema's verder zouden bediscussiëren. Bij de op 18 juni 2005 gehouden waterconferentie in het Stadhuis te Gouda waren onder meer aanwezig vertegenwoordigers van de historische verenigingen, van de Hoogheemraadschappen Rijnland en Delfland, de Erfgoedhuizen van Utrecht en Zuid­ Holland, ambtenaren van de gemeente Gouda en namens het gemeentebestuur we.thou-

216 Tidinge van Die Ooude der Roland van Schelven en Jan van Dijk, nestor van de gemeenteraad. Als dagvoorzitter trad op Nico Habermehl, voorzitter van de Historische Vereniging 'die Goude'.

Openingstoespraak Wethouder Roland van Schelven, porte­ feuillehouder monumenten en steden­ bouwkundige ontwikkeling binnenstad Gouda, opende de conferentie met een toe­ spraak, waarin hij de ontwikkelingen in Gouda onder de aandacht bracht. Hij ver­ wees daarbij naar het projectprogramma Cultureel- en Havenkwartier, dat een impuls moet opleveren voor het aan de Hollandsche IJssel gelegen zuidelijk deel van de binnenstad. Inmiddels is daar een bewegwijzerde route gereedgekomen, die als Veerstalroute langs de IJssel loopt. Verder worden er gedachten ontwikkeld Wethouder Roland van Schelven. om in Gouda het water meer in het zicht terug te brengen door gedempte grachten open te graven en overkluizingen te verwijderen. Aan de hand van de videopresentatie Leven met Water gaf hij vervolgens een toelichting op de aanwezigheid van het water in Gouda en de historische betekenis daarvan. Hij deelde verder mee dat het college van Burgemeester en Wethouders besloten heeft om de drie langs de Haven nog aanwezige 'rinketten' tot waterbouwkundige monumenten te verklaren. Deze rinketten bedienden bij hoogwater de schuiven van de huisriolerin­ gen van de herenhuizen, waardoor het instromende water deze schoon spoelde en loos­ de op de achtergelegen grachten aan de Peperstraat en de Spieringstraat. Aan het aanwe­ zige raadslid Jan van Dijk werd gevraagd of hij in het middagprogramma deze rinketten officieel als monument wilde inwijden. Deze nam de uitnodiging graag aan en prees de wethouder voor zijn enthousiaste inzet om het water weer een duidelijke rol in de stad te laten spelen. Vervolgens vonden de inleidingen van de thema's plaats, waarna de deelnemers aan de conferentie over vier werkgroepen werden verdeeld en afzonderlijk aan de slag gingen.

Thema: Het waterweefsel van de stad in beweging. 'Functie en beleving van het water liggen dicht bij elkaar', is de stelling die Robert Tensen, stedenbouwkundige bij de Grontmij NV te Waddinxveen, als uitgangspunt nam in zijn betoog over het waterweefsel. Een en ander illustreerde hij aan de hand van lichtbeelden. De levendigheid die water aan een stad geeft, wordt versterkt door het varen in de grachten en voor wat betreft Gouda het schuren van die grachten. Het waterweefsel -de samenhang van de grachten en overige waterlopen- en de plekken daarom heen moeten door een combinatie van het nu en het verleden weer kunnen worden benut. Samenvatting discussie werkgroep: Een sterke verbondenheid van Gouda met het water vormt de grootste constante in haar geschiedenis. De functie en de beleving van het watersysteem zijn afhankelijk van elkaar. Voor een hoge bebouwingsgraad is juist water nodig als ordenend element en gebruik daarvoor zo mogelijk de historische context.

Thema: Varend historisch erfgoed en zijn binding met de stad 'Schepen brengen beweging in het water en schippers hebben dat gedaan', en met zijn

Tidinge van Die Ooude 21. 7 tweede stelling 'Museumhavens kunnen mooi zijn, maar stilliggen is dodelijk' hield Jan Pieter Janse, mede-oprichter van het Binnenhavenmuseum Turfsingel te Gouda, een betoog over het varend historisch erfgoed. Het toekennen van duurzame economische functies aan het water en de schepen is noodzakelijk om die schepen in beweging te houden en daarmee çle levendigheid van een de stad te versterken. Particuliere personen hebben zich ingezet voor het behoud van de bedrijfsvaartuigen. Maar er moet niet alleen gered en op gewoond worden, maar er moet ook mee gevaren worden. Jan Pieter Janse gaf vervolgens een overzicht van de in Nederland aanwezige museumhavens, waarbij hij Rotterdam als schoolvoorbeeld stelde zoals dat in overleg en uitvoering met de gemeentelijke overheid als eerste binnenhavenmuseum in Nederland tot stand is gekomen. Daarnaast liet hij beelden zien van Leiden, Dordrecht en ,; Groningen. Als vierde in de tijd ging het Binnenhavenmuseum Turfsingel -dit jaar 15 jaar geleden- van start. Samenvatting discussie werkgroep: In een historische binnenhaven moeten geen vreem­ de eenden zijn (bijvoorbeeld geen Westlander in Gouda). 'Museumhavens bestaan niet' Gelden voor varend erfgoed moeten concurreren met die voor alle andere functies. Gouda moet een 'Batavia-project' krijgen.

Thema: Hoe krijg je een sluis (of brug) weer functioneel Hetty van der Stoep, Technische Universiteit Wageningen, projectleidster integrale gebiedsuitbrei­ ding Stolwijkersluis, poneerde de stelling 'Sluisherstel is gebiedsherstel'. De rijksnota Belvedere geeft als uitgangspunt van beleid dat monumenten niet alleen opgeknapt dienen te worden, maar ook weer functies moeten krijgen binnen een groter ver­ band. Kort samengevat: 'Behoud door ontwikkeling'. Het mogelijk herstel van de Stolwijkersluis wordt betrokken op de ruimtelijke ontwikkelingen van het achtergelegen poldergebied en de oude dorpskern van de buurtschap Stolwijkersluis. Hierbij gelden niet alleen motieven van het direct betrokken gebied, Hetty van der Stoep. maar wordt ook aansluiting gezocht met het Cultureel- en Havenkwartier van de binnenstad van Gouda. Hierbij wordt dan gedacht aan een verbinding voor kleinschalige vaartuigen -zoals fluisterboten- tussen de stad en de Krimpenerwaard en met de sluis als toegang tot dit poldergebied. Samenvatting discussie werkgroep: Voor het behoud van een historische sluis is positie­ ve beleving van het publiek essentieel. Een sluis is een belangrijke Nederlandse identi­ teit als onderdeel van de cultuurhistorie en inspiratiebron. Historische bruggen en slui­ zen moeten bij restauratie ook economisch belang opleveren voor de stad. Acties voor sluisherstel die alleen voortkomen uit historische motieven zijn gedoemd te mislukken. Een dode sluis is geen sluis: hij werkt niet.

Thema: Inbruggeren, ofwel hoe schakel je burgers in bij klein onderhoud van bruggen Cor Verhülsdonk is als actief lid van het Goudse Watergilde, het Goudse Bruggengilde en het Haags Gilde, nauw betrokken bij het vrijwilligerswerk. Met zijn inleiding verving hij de met vakantie afwezige Wim Brouwer, op wiens initiatief een aantal groepen van burgers/buurtbewoners bruggen hebben 'geadopteerd'. Het grootonderhoud aan de

218 1ïdinge van Die Ooude bruggen wordt door de gemeente uitgevoerd, maar de 'verzorging' schiet daar over het algemeen bij in. In overleg met de gemeentelijke toezichthouder verrichten buurtbewo­ ners kleinschalig onderhoud aan de bruggen om die er weer verzorgd bij te laten liggen. Te denken valt daarbij aan het met water schoonvegen, onkruid verwijderen, kleine beschadigingen repareren, enz. Het Gilde denkt aan het instellen van een jaarlijkse Bruggendag en het gebruik van een bruggenvlag bij geadopteerde bruggen. Samenvatting discussie werkgroep: Hoe betrek je de burger erbij? Monumentenbordjes met vermelding van de eigen geleverde prestatie is nodig om de burger enthousiast te maken. Er dient erkenning te komen van roerende monumenten: er is geen ondersteunende organisatie, hiervoor bij de provincies aankloppen.

Afsluiting Na de gehouden discussies in de werkgroepen, kwamen de deelnemers weer bij elkaar . in de raadszaal en werd er per werkgroep verslag gedaan van de bevindingen, zoals die hierboven per thema kort zijn samengevat. De voorzitter sloot de bijeenkomst af en nodigde iedereen uit om in de middag als eersten de Historische Vaart mee te maken met de sinds kort in de Haven afgemeerde fluisterboten. Uitgereikt werd een door het Gouds Watergilde, in samenwerking met de gemeente Gouda, samengesteld vaarboekje, dat inmiddels ook bij de VW verkrijgbaar is.

Middagprogramma Voordat deze eerste Historische Vaart plaatsvond, werd de rinket bij de afmeerplaats van de fluisterboten offi­ cieel ingewijd als gemeentelijk monument. Raadslid en nestor Jan van Dijk deed dat door er een fles symbo­ lische champagne overheen uit te gieten. Het middagprogramma werd verzorgd door de leden van het Gouds Watergilde. Als historische watergidsen gaven zij toelichting op de historisch belangrijke gebou­ wen en waterbouwkundige elementen in en langs de vaarroute. De dag werd afgesloten in het schipperswachthuis bij de Mallegatsluis, te midden van shantykoren en belangstel­ lenden tijdens deze Havenstaddagen 2005. Masterplan Stolwijkersluis

Adri van den Brink Doop van de rinket. In september vorig jaar werd het startschot gegeven voor het project Integrale Gebiedsuitwerking Stolwijkersluis. Dit project resulteert nu een jaar later in een masterplan dat een concrete en uitvoerbare visie geeft op de toe­ komstige ontwikkeling van de zuidelijke stadsrand van Gouda. Uitgangspunten voor de planontwikkeling waren het herstellen en weer doorvaarbaar maken van de monumen­ tale Stolwijker schutsluis en het behoud van het open veenweide-landschap achter de sluis. Het masterplan voorziet hierin. Verder is achter de sluis een passantenhaventje voor vaarrecreatie geprojecteerd. De polder zelf (dat ,vil zeggen het gebied dat wordt omsloten door de buurtschap Stolwijkersluis, de rioolwaterzuivering en de toekomstige zuidwestelijke randweg) wordt volgens het masterplan ontwikkeld tot groengebied voor

Tidinge van Die Ooude 219 extensieve recreatie, met in het midden een 'waterdoolhof' dat bereikbaar is met kanos en elektrische fluisterbootjes. Het waterdoolhof dient ook als expositieruimte voor kunstobjecten gemaakt van natuurlijke materialen en land art. Ten slotte omvat het masterplan een zorgboerderij (bijvoorbeeld voor dagbesteding van verstandelijk gehan­ dicapten) en uitbreiding van het langs de Gouderakse Tiendweg gelegen volkstuinen­ complex (compensatie voor aanleg randweg en ontwikkeling spoorzone). Om het gebied vanuit de stad beter bereikbaar te maken wordt voorgesteld het pontveer dat eeuwenlang de Veerstal met het Regthuys verbond, in ere te herstellen. Het masterplan legt een nadrukkelijke verbinding met de plannen die in het kader van het Cultureel- en Havenkwartier worden ontwikkeld. In de toekomst zou het dan weer mogelijk zijn vanuit de Haven via de Stolwijkersluis de Krimpenerwaard in te varen en te genieten van de cultuurhistorische rijkdom, van het contrast tussen de dichtheid van de stad en de openheid van het polderlandschap, enz. Het masterplan is opgesteld door onderzoekers van Wageningen Universiteit. Die Goude was een van de initiatiefnemers van het project. In de Tidinge van april 2003 is uitvoerig aandacht besteed aan de geschiedenis van de Stolwijkersluis (Gespaard Landschap, aflevering 1). In maart 2004 volgde in de lezingenserie van de vereniging een presentatie van mogelijke toekomstscenario's voor de sluis. Het plan dat er nu ligt is opgesteld in nauwe samenspraak met maatschappelijke organisaties, omwonenden en overheden. Die Goude heeft daarin actief bijgedragen. Het resultaat is een plan dat mag rekenen op brede ondersteuning. Het voorziet ook in een voorstel voor uitvoering, zodat de betrokken partijen er verder mee aan de slag kunnen. Het plan wordt in okto­ ber gepresenteerd. Het project werd mogelijk gemaakt door bijdragen van de rij ksoverheid (in het kader van het Belvedere-programma), gemeente Gouda, de provincie Zuid-Holland, het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, de Stichting Experimenten Volkshuisvesting (Programma Woonnatuur) en Dienst Landelijk Gebied. In het volgende nummer van de Tidinge zal uitgebreid aandacht worden besteed aan het masterplan, als een voorbeeld van hoe, mede door toedoen van 'die Goude', de geschiedenis van Gouda door hedendaagse ruimtelijke maatregelen weer tot leven kan worden gewekt.

Voor meer informatie: Hetty van der Stoep, Wageningen Universiteit, tel. 0317-482695 of e-mail [email protected].

Een nieuw logo Het leek zo eenvoudig: in het reeds decennia lang gehanteerde logo de naam 'Oudheidkundige Kring die Goude' vervangen door de in april 2003 geïntroduceerde naam 'Historische Vereniging die Goude'. De praktijk bleek echter weerbarstig. Verschillende vormgevers en bestuursleden beten zich erin vast, maar hoe onwaarschijn- lijk het ook mag klinken, het lukte niet de nieuwe naam op een bevredigende wijze in rr het oude logo op te nemen. Henk Otten, de echtgenoot van bestuurslid Maartje Otten-Alkema, kwam met een even eenvoudige als briljante oplossing: een geheel nieuw logo. In de bestuursvergadering van 18 oktober 2004 toonde hij zijn ontwerp en lichtte dat kort en krachtig toe. Het door hem ontworpen logo past bij het open karakter van deze tijd. Belangrijk is de her­ kenbaarheid van het nieuwe logo, dat is gebaseerd op de zeventiende-eeuwse platte­ grond van Gouda. Het voltallige bestuur reageerde enthousiast en met een kleine aanpassing werd het logo vastgesteld. Daarmee was het dossier nog niet gesloten. Een professionele vormgever moest vervolgens zorgen voor een perfecte technische uitvoering en voor een nieuw

220 1ïdinge van Die Ooude ontwerp van briefpapier, enveloppen, lidmaatschapsdocumenten en visitekaartjes. Hiervoor werd grafisch ontwerper Wim Zaat aangetrokken, die de Stadsgeschiedenis zo fraai vorm heeft gegeven. Dat vergde het nodige overleg, maar op 9 juni 2005 was ook die klus geklaard. Hiermee is de Historische Vereniging die Goude de trotse bezitter van een modern, kleurig, herkenbaar en eigentijds logo. Het nieuwe logo is in kleur op de website ( www.diegoude.nl) te vinden. Binnenkort volgen het briefpapier en de envelop­ pen.

Historische Vereniging die Goude

Afscheid van ...

Gezicht op de ringvaart en de Zuidplaspolder, waar in de nabije toekomst de woonwijk Westergouwe gerealiseerd wordt (foto: Jan H. Kompagnie).