Autocardaguitstap naar de NOORDERKEMPEN : HOOGSTRATEN - & BAARLE-HERTOG/NASSAU

donderdag 23 mei 2019 Waarde : 4 €

HOOGSTRATEN

Inhoud

HOOGSTRATEN ...... 3 Sint-Katharinakerk (Hoogstraten) ...... 5 Bouwgeschiedenis ...... 5 Vernieling en heropbouw ...... 6 Scheefzakken van de toren ...... 6 Het interieur ...... 6 Koorgestoelte ...... 7 Glasramen ...... 7 Wandtapijten ...... 8 Paneeltje uit ca. 1470 van grote waarde : “Het leven van Sint-Jozef” ...... 8 Klokken en beiaard ...... 10 Graftombe ...... 10 HET BEGIJNHOF VAN HOOGSTRATEN ...... 12 Geschiedenis ...... 12 Het uitzicht ...... 12 De kerk ...... 13 Extraatje : O-L-Vrouw van Pellevoisin <> Londerzeel ...... 13 De restauratie ...... 13 HET KLEIN SEMINARIE VAN HOOGSTRATEN ...... 14 ALFRED OST en HOOGSTRATEN ...... 16 MERKSPLAS- (en WORTEL)-KOLONIE ...... 18 DE DODENDRAAD ...... 20 De rol van de dodendraad in de oorlogsvoering ...... 20 Het concept ...... 21 Impact op de bevolking ...... 22 Technieken om door de versperring te raken ...... 23 Einde van de oorlog ...... 23 BAARLE-HERTOG & BAARLE-NASSAU ...... 24 Baarle-Hertog ...... 24 Castelré ...... 24 Baarle ...... 24 Ontstaan van de enclaves ...... 25 Een conflict als aanleiding ...... 25 Graafschap Holland ...... 25 Internationale status ...... 26 Een gat in de grens ...... 26 Een smokkelanekdote ...... 26 Boekentas vol boter ...... 26 Niet bevoegd te fouilleren ...... 27 Toemaatje : ENCLAVEWANDELING – (4 km) ...... 28 LANDLOPERS aan de “RAND van het LAND” ...... 30

2 HOOGSTRATEN Een stadje met smaak

Hoogstraten dankt waarschijnlijk zijn naam aan de “hoge straat”. Dit toponiem verwijst naar de oude weg die van het zuiden naar het noorden loopt en waarlangs de toenmalige gemeenschap zich ontwikkelde. De verschillende theorieën die een Romeinse steenweg in Hoogstraten situeren, zijn nooit bewezen.

Over de oudste geschiedenis van de stad is weinig geweten. Zowel uit de steentijd, bronstijd als de ijzertijd zijn sporen gevonden. Men kan pas met zekerheid spreken van een permanente bewoning vanaf de 12de en 13de eeuw. Uit die periode getuigen de eerste archiefstukken.

Hoogstraten ontstond binnen de parochie van Wortel. De kleine kerk Sint-Jan Baptist van Wortel is dan ook de moederkerk van de grote Sint-Katharinakerk van Hoogstraten. Het Wortel van 1155 was namelijk veel groter dan het huidige Wortel. Het nieuwe Hoogstraten overvleugelde al snel Wortel en werd het centrum van het “Land van Hoogstraten”. De reden hiervoor was dat hertog Hendrik I van Brabant de nieuwe nederzetting vrijheidsrechten gaf. Dat betekende dat de inwoners van Hoogstraten een eigen schepenbank kregen en markten mochten houden. Hierdoor ontwikkelde Hoogstraten zich tot een handelsstadje. Ook het kasteel van Hoogstraten, dat onder de parochie van Wortel bleef vallen, versterkte de centrumfunctie. De heer van Hoogstraten die hier woonde, was leenman van de hertog van Brabant en had Hoogstraten, Wortel en in leen.

In 1470 erfde ene Jasper van Culemborg het land van Hoogstraten. Tijdens zijn bewind werd in 1489 het Clarissenklooster gesticht. Dit klooster kende een grote bloei en het werd in de 17de eeuw als één van de mooiste gebouwen in de Nederlanden beschouwd. In1784 werd het door Jozef II afgeschaft. Nu is het volledig verdwenen. In 1835 kwam er het Klein Seminarie.

Over het kasteel van Hoogstraten of het Gelmelslot. Eén van de grote mysteries is de oude naam van het kasteel. Een legende vertelt dat Gelmel een aanvoerder van de Noormannen hier het kasteel zou hebben gebouwd. De naam leeft verder in de Gelmelstraat die naar het huidige Gelmelslot leidt. In de 15de eeuw liet Jan IV van Kuyc het alvast verbouwen. Antoon de Lalaing en Elisabeth van Culemborg lieten het dan door Rombout Keldermans omvormen tot een prachtig kasteel. Door oorlog en brand geraakte het kasteel in verval.

3 In 1810 werd er een bedelaarsgesticht ingericht, later zou het een landbouwkolonie en toevluchtshuis worden. Nu is het een Penitentiair Schoolcentrum. Het is de enige strafinstelling in Vlaanderen waar systematisch beroepsopleidingsprogramma’s voor gedetineerden georganiseerd worden.

Elisabeth van Culemborg werd waarschijnlijk in het Gelmelslot geboren op 30 maart 1475. Ze was de eerst geborene uit het huwelijk van Jasper van Culemborg met Johanna van Bourgondië, kleindochter van Filips de Goede. In 1501 huwde ze met Jan van Luxemburg, de eerste kamerheer van Filips de Schone. In 1508 na het overlijden van haar man, trouwde ze met Antoon de Lalaing. Het koppel verbleef in Hoogstraten, maar ook in of Brussel waar ze een eigen paleis bezaten.

Tijdens het bewind van Antoon en Elisabeth werd het land van Hoogstraten door keizer Karel V tot graafschap verheven. Hierbij werden Antoon de Lalaing en Elisabeth van Culemborg de eerste graaf en gravin van Hoogstraten. Zij behoorden tot de voornaamste adel in de Nederlanden. Antoon was de eerste raadsheer en Elisabeth hofdame van Margareta van Oostenrijk. Deze periode mag zeker als hoogtepunt in de geschiedenis van de stad genoemd worden. Zij waren immers de opdrachtgevers voor de bouw van het stadhuis en de Sint- Catharinakerk.

Het stadhuis van Hoogstraten is een mooi voorbeeld van burgerlijke laatgotische architectuur. Het werd gebouwd tussen 1530 – 1534 naar een ontwerp van Rombout II Keldermans. Hij was een bouwmeester uit Mechelen en lid van één van de belangrijkste bouwmeesterfamilies uit de periode van de Brabantse gotiek. Hij werd zelfs benoemd tot persoonlijk architect van keizer Karel V, die hem in 1516 in de adelstand verhief.

Het was Niklaas-Leopold van Salm die bij de dood van zijn grootmoeder Maria- Gabriëla de Lalaing in 1709 het graafschap erfde. In 1719 huwde hij de 17-jarige prinses en tevens verre nicht, Dorothea van Salm. Hierbij kwam een einde aan het bewind van de familie de Lalaing over Hoogstraten. Nikolaas-Leopold van Salm verkreeg van keizer Karel VI (Oostenrijkse periode) dat in 1740 het graafschap Hoogstraten verheven werd tot hertogdom en voegde de heerlijkheden Merksplas, Brecht, Ekeren, Hoevenen, Kapellen en bij het hertogdom, evenals het Hof van Hoogstraten in Brussel.

Met de slag van Fleurus op 26 juni 1794 kwam er definitief een einde aan de Oostenrijkse periode. Na het horen van alarmerende berichten over geestelijken en edellieden die in Parijs onder de guillotine terecht kwamen, besloot de familie van Salm te vertrekken. In 1794 verliet de hertogelijke familie het kasteel voorgoed en verloor Hoogstraten de titels van stad en hertogdom. Bij de Franse overheersing werden immers alle titels en voorrechten afgeschaft. Het kasteel en de gronden van 4 de hertog werden in beslag genomen en het kasteel werd omgebouwd tot bedelaarsgesticht.

Sint-Katharinakerk (Hoogstraten) De Sint-Katharinakerk in Hoogstraten werd gebouwd tussen 1525 en 1550 in opdracht van Antoon van Lalaing en Elisabeth van Culemborg, graaf en gravin van het graafschap Hoogstraten.

De kerk is in laatgotische stijl opgetrokken in Kempense baksteen naar plannen van architect Rombout II Keldermans (overleden in 1531). De toren is 105 meter hoog en vierkant aan de basis. De klokkentoren is achthoekig. Het geheel is gekroond met een ui bedekt met leien. Witte speklagen uit zandsteen maken de kerk tot een flamboyant geheel. De kerk is het derde hoogste kerkgebouw in België en een van de hoogste gebouwen in baksteen ter wereld. De hoogste bakstenen toren is die van de Martinskirche in Landshut, Duitsland: 130,6 meter. De tweede hoogste bakstenen toren – en tevens de hoogste van België – is die van de Onze-Lieve- Vrouwekerk in Brugge, met 115 meter. De kerk had niet te lijden onder de godsdienstrellen in de 16e eeuw, maar op 23 oktober 1944 werd de toren net voor de bevrijding door de terugtrekkende Duitse troepen gedynamiteerd. De wederopbouw volgde in de jaren 50 onder impuls van deken Lauwerys. Sinds 1936 is de kerk een beschermd monument.

Bouwgeschiedenis De Sint-Katharinakerk kwam op dezelfde plaats waar voorheen een kleine romaanse kerk stond. Deze kerk werd in de 13e en 14e eeuw en na een brand in 1442 heropgebouwd in gotische stijl. Uiteindelijk werd ze volledig gesloopt voordat men aan de bouw begon van de huidige kerk. Op 18 november 1525 werden de bouwwerken gestart. Het waren Antoon van Lalaing en Elisabeth van Culemborg, graaf en gravin van het graafschap Hoogstraten die opdracht gaven tot de bouw van de kerk. Ze werd gebouwd naar een ontwerp van Rombout II Keldermans. Zijn neef Anthonis III Keldermans kreeg de verantwoordelijkheid over het metselwerk van de toren. De werfleider was Hendrik Lambrechts. De aanvankelijke plannen waren om een vijfbeukige kerk te bouwen met in de buitenste beuken doorlopende zijkapellen, naar het voorbeeld van de kerk in Bourg-en-Bresse. Deze plannen werden echter herzien en herleid tot een goedkopere driebeukige kerk. De werken lagen waarschijnlijk om budgettaire redenen stil tussen 1534 en 1535. Niettegenstaande de keuze voor een plaatselijke baksteen als bouwmateriaal zorgde de moeizame levering van witte stenen herhaaldelijk voor bouwvertraging. De kerk werd op 5 oktober 1544 ingewijd. 5 De toren werd echter pas in 1546 volledig afgewerkt. In die tijd werden door dezelfde opdrachtgevers het stadhuis, het Gelmelslot en het clarissenklooster gebouwd.

Vernieling en heropbouw Op het einde van de Tweede Wereldoorlog (23 oktober 1944) werd de toren opgeblazen door het Duitse leger. De Duitsers vreesden dat de toren dienst kon doen als uitkijkpost voor de geallieerden. De toren vernielde in zijn val de middenbeuk en het stadhuis naast de kerk. Alleen de koorpartij, een gedeelte van de kruisbeuk, de zuilen en de bogen van de middenbeuk bleven toen overeind. Alle aanwezige glaswerken werden vernield. De meeste glas-in-loodramen waren echter sinds 1941 opgeborgen in de grafkelder van rijksvorst Nikolaas-Leopold van Salm-Salm en in 1952 herplaatst. Op 29 maart 1945 werd de kerk een tweede maal getroffen door een V1-bom, waardoor het hoogkoor werd beschadigd. De toren en de kerk werden naar origineel plan heropgebouwd onder de leiding van de architecten Jozef-Louis Stynen en Pol Berger. Er werd echter voor een betonnen dakgebinte gekozen. Op 1 juni 1958 was de laatste fase van de werken voltooid.

Scheefzakken van de toren Eind juni 2009 ontdekte men dat de toren stilaan begon scheef te zakken, weg van de middenbeuk. Dit is zowel binnen als buiten goed te zien door scheuren in de muur. Er vallen ook regelmatig stukken zandsteen naar beneden, zodat men gedwongen was een net te spannen. Volgens sommigen is het scheefzakken te wijten aan de mindere kwaliteit van het materiaal dat na de Tweede Wereldoorlog gebruikt werd om de kerk herop te bouwen. Er werd ook betonrot vastgesteld en de leien op de "ui" zijn aan vervanging toe.

Het interieur Het gulden schrijn

De kerk bevat glas-in-loodramen uit 1528-1535 en 1571, praalgraven van de stichters van de kerk, wandtapijten (ca. 1540) en een Heilig Bloedschrijn. Ook het koorgestoelte is uit de 16e eeuw (1532-1548). Uit later eeuwen dateren het hoogaltaar (1854- 1856), een kansel uit 1735 en een marmeren en een houten communiebank (beide uit 1767).

6 Koorgestoelte

Detail van het koorgestoelte in de Sint- Katharinakerk

De kerk bevat een klein gestoelte uit de 15e eeuw en een groot laatgotisch gestoelte, vervaardigd door Albrecht Gelmers in de periode 1532-1548. In de koorbanken vindt men de afbeeldingen van de apostelen en van heiligen terug. Daarnaast beeldde Gelmers ook heidense taferelen uit en moraliserende volksspreuken. Het is een van de laatste gestoeltes waarin de figuratieve verbeelding zich mocht uitleven, dit werd in 1563 door het Concilie van Trente verboden.

Glasramen De kerk telt een zeer ruime verzameling glasramen. Boven het altaar bevinden zich zeven hoge ramen die de zeven sacramenten uitbeelden. Ze zijn van de hand van de 17e-eeuwse glasschilder Anton Evertsz (van Culemborg). In de noordelijke zijbeuk bevindt zich een glasraam dat wordt toegeschreven aan Pieter Coecke van Aelst (1535). Boven het koorgedeelte bevinden zich zes ramen van Claes Matthijs. Het meest recente glasraam werd in 2005 in de zuiderkruisbeuk geplaatst en is van Raph Huet.

7 Wandtapijten De kerk herbergt vijf wandtapijten uit de jaren 1540. Ze stellen de patroonheiligen voor van de graaf en de gravin die de kerk lieten bouwen.

Paneeltje uit ca. 1470 van grote waarde : “Het leven van Sint-Jozef”

De Sint-Katharinakerk in Hoogstraten herbergt een TOPSTUK van de Vlaamse Gemeenschap. Het is een merkwaardig paneeltje uit de tweede helft van de vijftiende eeuw met taferelen uit het leven van Sint-Jozef.

Het paneeltje bevindt zich in een kapel van de rechterzijbeuk.

Het leven van Sint-Jozef voert ons terug naar de bron van onze wereldwijde faam als een regio van schilders. Kwam onze onbekende kunstenaar ook uit de stal van Doornik? Dan was hij een pionier. In elk geval bevat zijn schilderijtje veel ontleningen aan bekende Doornikse composities, onder meer een Verloving van Maria, toegeschreven aan de Meester van Flémalle (Madrid, Prado) en een Geboorte van Christus toegeschreven aan Jacques Daret (Madrid, Museo Thyssen-Bornemisza).

APOCRIEFE BRONNEN

Doorgaans weet men nog wel dat Jozef de man van Maria was, een timmerman, en de pleegvader van Jezus. Mensen in de vijftiende eeuw waren beter op de hoogte. Zij ontleenden hun kennis van details uit het leven van Jozef en Maria aan een apocriefe tekst, het Proto-evangelie van Jacobus.

Het is een Griekse tekst uit de tweede eeuw, die geliefd was in de Byzantijnse kerk, maar die in het Westen enkel gedoogd werd in bewerkte Latijnse vertalingen. Het Proto-evangelie vertelt ons over de ouders en de geboorte van Maria, haar opvoeding in de tempel van Jeruzalem, haar verloving met Jozef, de boodschap van de engel, de geboorte van Christus en de moord op de onnozele kinderen door Herodes. In het Proto-evangelie is Jozef veeleer een rijke aannemer dan een timmerman, een weduwnaar met kinderen die door een goddelijk teken uitverkoren wordt tot verloofde van Maria.

Het Hoogstraats paneeltje toont taferelen uit het leven van de Heilige Jozef naast elkaar in een doorlopend landschap, tegen een nog middeleeuwse gouden achtergrond. De leesrichting van links naar rechts verloopt niet helemaal chronologisch, want enkele gebeurtenissen zijn wat ongemakkelijk gerangschikt rond het centrum van de voorstelling, de stal waarin de geboorte van Christus plaatsvindt.

Van links naar rechts zijn volgende taferelen te herkennen : 8 a b c f d e g

a) Alle kandidaat-echtgenoten moeten zich met een twijg bij de tempel aanmelden; de twijg van Jozef schiet als enige uit in knoppen en bloesems. Dit zien we uiterst links gebeuren, tot grote verbazing van de omstanders. De tempel van Jeruzalem is hier traditioneel voorgesteld als een rond gebouw. b) De verloving van Maria en Jozef vindt plaats in een voorportaal, dat hier wat onbestemd van vorm is. In het schilderij van de meester van Flémalle in Madrid is het voorportaal duidelijk dat van een gotische kerk, een bouwkundige vingerwijzing dat we overgaan van het Oude Verbond naar het Nieuwe. c) Op de achtergrond zien we hoe Jozef Maria verlaat, nadat ze hem verteld heeft dat ze zwanger is. d) Meer naar rechts op de achtergrond spreekt een engel Jozef in een droom vermanend toe. Op de banderol kunnen we lezen wat hij precies zegt: “Joseph fili David noli timere accipere Mariam coniugem tuam quod in ea natum est de spiritu sanctu est” (Josef, zoon van David, wees niet bevreesd Maria, uw vrouw, tot u te nemen; het kind in haar schoot is van de Heilige Geest, Matt. 1:20). e) Schuin daaronder schilderde de onbekende meester het meest ontroerende tafereeltje van de reeks: Jozef keert terug naar Maria en knielt voor haar neer om vergiffenis te vragen voor zijn twijfel en impliciete beschuldiging. Hij kijkt haar intens aan en je ziet dat zij hem met een zacht gebaar vergeeft. De schilder beeldde hier met veel plezier Jozefs verschillende timmermans- werktuigen af: boor, zaag, bijlen, winkelhaak. f) Centraal zien we dan de stal van Bethlehem, een afdakje dat tegen een grot is aangebouwd. Maria knielt neer bij haar pasgeborene, die alert op haar uitgespreide mantel ligt, omringd door vier engelen. Jozef komt dichterbij met een kaars in zijn hand. Hij schermt het licht daarvan af met zijn hand, want er is nu een groter licht in de wereld opgegaan. g) Uiterst rechts verschijnt er opnieuw een engel in Jozefs droom, ditmaal om hem te waarschuwen dat hij met vrouw en kind naar Egypte moet vluchten. Het is een vriendelijke engel, hij legt voorzichtig zijn hand op Jozefs arm en zegt: “Sta op, neem het kind en zijn moeder, vlucht naar Egypte en blijf daar tot ik u waarschuw…” (Matt. 2:13). Hoewel veel scènes uit Jozefs leven

9 op apocriefe boeken gebaseerd zijn, hield de schilder zich voor de weergave van woorden dus strikt aan de erkende evangeliën. [Tekst overgenomen en herschikt uit OVK 2018.1.3] Klokken en beiaard Het oudste document dat betrekking heeft op de aanschaf van klokken voor de toenmalige Sint-Catharinakerk dateert van 12 juli 1430. Hierin is sprake van een lening om "die clocken mede op te helpen in den Torre". We spreken hier nog van de oude romaanse kerktoren. Wegens de grote rekening vermoedt men dat het om verscheidene klokken moest gaan van een vrij groot gewicht. In die tijd hing er ook een reeks van drie voorslagklokjes in de kerktoren. Aan het einde van de 15e eeuw klom hun aantal op tot 7 of 8 klokken, zodanig dat er een muzikaal voorspel uitgevoerd kon worden. Toen de kerk herbouwd werd werden de klokken in de nieuwe toren opgehangen. Ook het originele uurwerk werd teruggehangen op de nieuwe toren. Begin 16e eeuw werden diverse klokken gegoten voor de kerk van Hoogstraten. Volgens bronnen werd in 1521 een beiaard-meester benoemd wat laat vermoeden dat er toen reeds een beiaard aanwezig was. De beiaard telde in de 18e eeuw 40 klokken. De twee bekendste beiaardiers die deze beiaard bespeelden, waren vader Johannes en zoon Amandus de Gruytters. Deze laatste was de beiaardier tijdens de Franse revolutie. Zijn muziekspel werd ongetwijfeld beïnvloed door richtlijnen van de toenmalige Franse overheersers. Aangenomen wordt dat er op bevel Franse patriottische liederen werden gespeeld. De historische klokken werden vernield in de Tweede Wereldoorlog. De huidige klokken dateren van uit de periode van de heropbouw van de toren. In 1957 kwamen 24 Hemonyklokken van de onbruik geraakte kapittelbeiaard van de Antwerpse kathedraal naar Hoogstraten. Om tot een beiaard met 50 klokken te komen dienden er 26 klokken aangekocht te worden. De firma Michiels in Doornik stond in voor deze levering en voor het herstemmen en opkuisen van de 24 16de-eeuwse klokken. De vernieuwde beiaard werd feestelijk ingespeeld op zondag 1 mei 1960. Momenteel is de beiaard uitgerust met een automatisch speelwerk. De klokken werd in de periode 2005-2010 grondig gerestaureerd.

Graftombe Het marmeren grafmonument van de graaf en de gravin dateert van 1527-1529 en is van de hand van Jehan (Jean) Mone. In de Hollandse tijd (1815 – 1830) kreeg de hertog van Salm-Salm zijn gronden terug, zijn kasteel bleef echter eigendom van de staat. Niet enkel politiek maar ook economisch veranderde er veel. De belangrijkste beweging doorheen de 19de eeuw was, de verarming. De meerderheid van de bevolking in de Noorderkempen leefde in de gehele 19de eeuw op de rand van de armoedegrens. Op het einde van deze eeuw vestigden er

10 zich toch een sigaren -, een matten – en een tapijtfabriek. Ook de diamantnijverheid kende er een kortstondig bestaan.

In 1830, bij de onafhankelijkheid van België werd een telg uit het geslacht van Salm- Salm, Willem-Florentijn voorgedragen als eerste koning van het nieuwe België. Helaas voor zijn aanhangers werd het Leopold van Saksen-Coburg.

Van groot belang voor de streek, in het jonge België, waren de oprichting van de scholen: ‘het Spijker’ 1832 (nu koksschool), het ‘Klein Seminarie, 1834 (college) en het VITO, 1924 (Vrij Instituut voor Technisch Onderwijs). Belangrijk voor de ontsluiting van de streek was de aanleg van de tramlijn Antwerpen – Oostmalle – Hoogstraten in 1885.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog hielden “passanten” zich bezig met het overbrengen van vluchtelingen naar Nederland en het smokkelen van goederen. Met een speciaal raamwerk kropen zij door ‘den dodendraad’ een kilometerslange elektrische afsluiting onder hoogspanning. (zie tekst over de ‘dodendraad’).

Door de economische crisis van de jaren dertig sloot Nederland de grenzen voor buitenlandse producten. Hierdoor verloren vele mensen hun bijverdienste als groenten- of fruitkweker. De oplossing was een eigen veiling. In 1933 werd de veiling van Hoogstraten officieel gesticht. Verder was de oprichting van de Land – en Tuinbouwschool (1947) en het Proefbedrijf der Noorderkempen (1955) belangrijk voor de verdere ontwikkeling van land- en tuinbouw.

In 1977 fusioneerde de stad met de omliggende dorpen Meer, Minderhout en Wortel, waardoor op Rijkevorsel na, het oude land van Hoogstraten opnieuw verenigd werd.

Momenteel is Hoogstraten een verzorgingscentrum met een belangrijke onderwijs- en winkelfunctie. De aanleg van de E19 in 1972 zorgde voor een betere ontsluiting van de hele Noorderkempen. Hoogstraten is vandaag een levendig stadje met uitnodigende terrasjes te midden van een vruchtbare omgeving die iedereen uitnodigt om te komen wandelen of fietsen. Naast de imposante kerk en toren is de regio internationaal bekend om haar superlekkere aardbeien, die met reden hun kroon dragen en zo ook de eretitel “koninginnen van Hoogstraten” dragen.

Hoogstraten heeft een aparte charme die zijn uitwerking niet mist. Kom en geniet ervan.

Deze brochuer werd samengesteld door een intense samenwerking tussen de bestuursleden : Herman Taelemans, Robert Meert, Felix Perée & Lydia Metdenancxt

11 HET BEGIJNHOF VAN HOOGSTRATEN

Het verhaal van de begijnen, vrije religieuze vrouwen, behoort volkomen tot het verleden, maar begijnhoven, erkend als werelderfgoed, weerstonden de tand des tijds en vormen nog steeds bakens van stilte en rust in de vele steden in de Nederlanden. Zo ook in Hoogstraten.

Geschiedenis Het begijnhof van Hoogstraten werd officieel opgericht in 1380, alhoewel er op dat ogenblik reeds begijnen in Hoogstraten woonden. Een jaar later in 1381, doet Jan III Cuyck, heer van Hoogstraten, een belangrijke schenking aan het begijnhof, waardoor de begijntjes over een eigen woning kunnen beschikken. In hetzelfde jaar kregen ze tevens een toelating een eigen kapel en kerkhof in te richten. De uitbouw van het begijnhof tot een zelfstandige entiteit gebeurde slechts langzaam. Pas in 1436 bevestigde de paus de volledige scheiding van de parochiekerk en het begijnhof. In de 16de eeuw werd het begijnhof herhaaldelijk door brand geteisterd. Gedurende al die tijd kende het begijnhof slechts een gering aantal woningen. In 1553 telde het hof veertien woningen met minimum vijftien begijnen een halve eeuw later, tussen 1603 en 1605 was dit aantal gedaald tot amper twee begijnen. Pas vanaf de 17de eeuw (regeerperiode van Albrecht en Isabella) zou het aantal begijnen een sterke groei kennen, tot 160 op het einde van de eeuw. Deze sterke stijging had natuurlijk zijn gevolgen. Zo moesten er woningen worden bijgebouwd en werd begonnen met de bouw van een nieuwe kerk. Vanaf de tweede helft van de 18de eeuw liep het aantal begijnen geleidelijk terug. In 1972 vertrok het laatste begijntje uit het begijnhof.

Het uitzicht Het begijnhof van Hoogstraten is van het pleintype. Het bestaat uit 38 huizen, één convent (vergaderhuis van de begijnen) en de kerk. Het is omringd door een muur om de eenheid van de gemeenschap te bevestigen. De huizen staan in drie rijen, dragen dezelfde bouwstijl en hebben een witte gevel. De huizen staan gegroepeerd rond twee met gras begroeide pleinen, die fungeerden als bleekweiden. De begijnen voorzagen immers in hun onderhoud met wassen en bleken, hand – en verstelwerk. Een andere bron van inkomen was het lesgeven, tot wanneer dit verboden werd door de uitvaardiging van de wet op het lager onderwijs in 1879. De nummers 1 en 2 van de huizen werden ingericht tot museum. Een daarvan als Ostmuseum naar de naam van de schilder en tekenaar die een tijdje in Hoogstraten heeft gewoond. (wij vinden werken van deze kunstenaar ook terug in de Ostzaal in de abdij van Grimbergen). Verder vindt men in dit museum de collectie van de Hoogstraatse Oudheidkundige Kring, die een aantal documenten en voorwerpen in verband met het verleden van de stad groepeert. 12 De kerk Centraal binnen deze kleine parochie staat een kerk in Vlaamse Barok. De driebeukige begijnhofkerk is toegewijd aan Sint-Jan-de-Evangelist. Deze kerk, de bid- en bezinningsplaats voor de begijnen, werd opgericht in de jaren 1680 – 1687 door Libert Fabri. Met uitzondering van de barokke voorgevel is deze kerk aan de buitenzijde een sober gebouw; binnenin valt vooral het barokke meubilair op. De barokke parochiekerk is nog steeds in gebruik voor de eredienst en zeer in trek als ‘trouwkerk’. Vreemd genoeg was het de begijnen eertijds verboden huwelijken bij te wonen.

Extraatje : O-L-Vrouw van Pellevoisin <> Londerzeel In de begijnhofkerk staat links achteraan het beeld van O-L-Vrouw van Pellevoisin. Merkwaardig genoeg vinden wij eenzelfde beeld terug, achteraan op het oude kerkhof in Londerzeel.

Een korte uitleg over dit beeld kan misschien nuttig zijn. Estelle Faguette, geboren op 12 september 1843 in Saint-Memmie, nabij Chalons-sur-Marne en dochter van een failliete aannemer, is op de 18de december 1875 stervende aan tuberculose in haar longen en beendergestel, een abdominale tumor en verlamd. Volgens Estelle Faguette is O.-L.- Vrouw aan haar verschenen van 14 februari tot en met 8 december 1876 in Pellevoisin. Ze zou genezen zijn van tbc en buikvliesontsteking op jeugdige leeftijd. Ze werd 86 jaar oud. De verschijningen in Pellevoisin zijn volledig erkend door de Heilige Stoel in 1894. Tegenwoordig is er een jaarlijkse bedevaart tijdens het laatste weekend van augustus bij het Sanctuarium Notre-Dame te Pellevoisin.

De restauratie Eind vorige eeuw was het begijnhof met zijn witgekalkte huizen in verval geraakt en bevond zich in een belabberde toestand. Een groep burgers uit Hoogstraten die zich emotioneel betrokken voelden bij hun zo waardevol historisch erfgoed, richtten een vzw op onder de naam “Het Convent”. Zij opteerden voor een zachte restauratie met maximaal respect voor de bestaande toestand, zowel binnen als buiten. 34 gezinnen restaureerden elk één woning en samen pakten zij de gemeenschappelijke delen aan. Vandaag wordt het Begijnhof van Hoogstraten beheerd door deze vzw Convent, een vereniging van 34 gezinnen die de huisjes in erfpacht namen voor 99 jaar. De restauratie van “het Hof” werd in 1997 gelauwerd met de Vlaamse Monumentenprijs, in 1998 werd het begijnhof als UNESCO Werelderfgoed erkend.

13 HET KLEIN SEMINARIE VAN HOOGSTRATEN

Een verhaal, een belevenis

Al wandelend door de hoofdstraat van Hoogstraten, de ‘Vrijheid’ komt men voorbij de school “Het Klein Seminarie” genoemd.

Op deze plaats stichtten de clarissen in 1489 het klooster Onze-Lieve-Vrouw-ter- kroon. Door Antoon de Lalaing en Elisabeth van Culemborg werden in 1527 – 1528 nieuwe kloostergebouwen met een kapel opgetrokken. Op het einde van het Ancien Régime werden door Keizer Jozef II alle contemplatieve kloosterorden afgeschaft. Hierdoor verdwenen de clarissen uit Hoogstraten.

Kort na de Belgische onafhankelijkheid, in 1835 nam pastoor Cauwenbergh het initiatief om op deze plaats een college op te richten, van bij de aanvang met verplicht internaat en enkel voor jongens. Het Aartsbisschoppelijk College werd in 1837 omgevormd tot Eerste afdeling van het Aartsbisschoppelijk Seminarie te Hoogstraten door aartsbisschop Sterckx.. Meteen was het Klein Seminarie van Hoogstraten geboren, tot in de jaren 1950 ook bijgenaamd het Kempisch “pastoorsfabriekje”. Dit kwam omdat een van de missies van de school was het ontwikkelen van priesterroepingen.

Het Klein Seminarie heeft heel wat bekende oud-leerlingen: onder andere Frans Van Cauwelaert (was burgemeester van Antwerpen), Honoré Van Wayenbergh (was rector KU in Leuven); meer recent Bert Anciaux, Koen Geens, Lieven Van Gils … Wij denken ook aan Gerard Walschap die in hier april 1909 toekomt en de zevende voorbereidende volgt en tot eind juni 1910 de zesde Latijnse afsluit. Vanaf september 1910 naar het college van Boom en in september 1911 gaat hij naar het college van de missionarissen van het Heilig Hart te Asse tot 1917, waar hij zijn studies afmaakt volledig in het Nederlands met Hollandse leraars en leerboeken.

“Gedurende het hele trimester in Hoogstraten stond ik tijdens elke recreatie in het kamp van de kleine pajotten zo lang mogelijk met de rug tegen de muur van de studiezaal te staren naar de verste wolk boven het dak van het nieuwe gebouw. Ik maakte mezelf wijs dat ook moeder op dat ogenblik die wolk zag. Het heimwee week geleidelijk voor het verlangen naar wat ik door studie worden kon, en in de filosofie was het vrijwel geheel weggewist. Dromen doe ik alleen nog van mijn ouders, en niet dikwijls”. [Gerard Walschap]

(Fragment uit het boek”Gerard Walschap” door Frans De Boeck)

14 Om even in deze context te vermelden : een voor mij uiteraard bekende oud-leerling is mijn vader Pieter Taelemans. Hij volgde in Hoogstraten de Grieks-Latijnse humaniora van 1913 tot 1919. Hij heeft Walschap hier dus niet gekend. Door dorpspastoors werden jongelingen “waar iets in zat” naar het college doorverwezen; zo ook mijn vader door de toenmalige pastoor van Lippelo, J.Van Elsen, zijn oom langs moeders kant. Dit was niet ongewoon, want vanuit onze streek N-W Brabant kwamen nogal wat jongelingen terecht in dit “pastoorsfabriekje”. Het moet in die tijd niet gemakkelijk geweest zijn om van Londerzeel in Hoogstraten te geraken, ook niet voor Walschap. Van mijn vader weet ik – hij woonde toen in Asse – dat om in Hoogstraten te geraken hij volgend traject moest afleggen: eerst te voet tot Merchtem, als 11 à 12- jarige vergezeld van moeder of zuster. Vandaar stapte hij alleen te voet tot Lippelo, vanwaar de vader van een van de medeleerlingen hen met de koets tot Boom bracht. Vandaar dan nog tweemaal stoomtrammen, eerst tot Antwerpen, en vandaar tot Hoogstraten. Dit traject nam een hele dag in beslag. Het begrip tijd had toen een andere dimensie. Het was een beroerde tijd daar in Hoogstraten. Armoe troef. Gedurende de wereldoorlog leefden de leerlingen onder de bezetting en de leefomstandigheden waren er allesbehalve. Ver van huis, en het onderwijs was volledig in de taal van Molière, wat al een hele aanpassing was voor jongens van den buiten..

De 19de -eeuwse gebouwen uit die tijd werden in de loop van vorige eeuw volledig gesloopt en vervangen door nieuwbouw. Tot 1959, school en internaat zijn 125 jaar oud, worden voor het eerst externe leerlingen toegelaten. In de jaren 60 wordt het aanbod van studierichtingen uitgebreid met een moderne humaniora en zijn de leerlingen niet meer verplicht op internaat te gaan. De studiedifferentiatie ging verder in 1982 met een handelsafdeling waar de eerste meisjes lessen konden volgen.

Het Klein Seminarie vormt nu samen met andere scholen uit de streek de scholengemeenschap Markdal – Hoogstraten en blijft in de Noorderkempen een van de grootste aantrekkingspolen voor de schoolgaande jeugd.

[Herman Taelemans]

15 ALFRED OST en HOOGSTRATEN

Alfred Ost (Zwijndrecht °1884 - Antwerpen +1945) was een Vlaams kunstschilder die vanaf 1901 vooral het dagelijkse leven tekende en schilderde in Mechelen.

Maar hij liep wel school in het Klein Seminarie van Hoogstraten en behield zijn hele leven een bijzonder sterke band met deze stad.

In 1937 schenkt hij de gemeente Hoogstraten een ensemble van rond de tachtig werken. Die maken nu deel uit van de collectie van het Stedelijk Museum dat in het stemmige begijnhof is ondergebracht. Het museum, dat sinds 2012 met trots het label ‘erkend’ bij zijn naam draagt, is aan het uitgroeien tot het de facto kenniscentrum rond het werk van Alfred Ost. Er zijn nu al meer dan duizend werken aanwezig. Sinds einde 2011 is daar immers de schenking CARETTE bijgekomen, goed voor vijfhonderd stukken, documenten allerhande niet meegerekend. Een selectie uit deze nieuwe aanwinsten werd in 2018 aan het publiek voorgesteld op een grote tentoonstelling : ‘(B)engeltjes door Alfred Ost’.

De schenking gebeurde door de kleinkinderen van Joseph Carette, de kleermaker van Alfred Ost. Hij was natuurlijk meer dan dat. Sinds 1933 waren Carette en Ost oprechte vrienden. De diplomatie van Joseph Carette kon veel onheil vermijden. De impulsieve Ost wist dat en noemde hem daarom zijn ‘schutsengel’. Organisatie was ook niet aan hem besteed, Carette sprong in de bres. Hij was bijzonder loyaal jegens ‘Meester Alfred Ost’ (nooit zou hij het predicaat ‘meester’ overslaan) en die trouw werd op passende wijze beloond.

Carette was zeker geen kunstverzamelaar, wel een eerbiedig bewonderaar van zijn artistieke vriend. Hier treffen wij geen gericht aangelegde collectie aan. Daarom ook bevat de selectie een aantal atypische uitschieters. De volledige waaier aan artistieke uitingen van Alfred Ost komt erin voor, ook dat soort oefeningen dat waarschijnlijk nooit te koop zou worden aangeboden. Dan denk ik aan een reeks kleine schetsen in olieverf: karakterkoppen, stillevens en zelfs enkele landschappen. Er zijn ontwerpen voor geboortekaartjes, speelkaarten, commerciële affiches. Hier variëren de formaten van zeer klein tot ware grootte. Telkens weer valt de vloeiende lijn op waarmee hij zijn figuren gestalte geeft, of het dansende militairen met elegante partners uit de Belle Epoque betreft, of een

16 dromerige sigarettenrookster (adverteren voor rookwaren was toen even eerbaar als voor Verkadebeschuiten). Uiteraard ontbreken de stoere trekpaarden niet – Ost laat ze frontaal op ons afstormen – de olifanten uit het circus evenmin. Er zijn verrassende reeksen: mens en dier langs de Schelde met de drukke scheepvaart op de stroom, sfeerbeelden uit de schouwburg, verstilde veldkapellen of uitgelaten dansende koppels tijdens de bevrijdingsroes van 1944. De kleur gaat van de diepe toonaarden die wij vaak bij hem aantreffen, tot de helderste aquareltinten. Alles wordt opvallend beeldvullend behandeld en daarin herkent men de houding van de toegepaste graficus. De klant betaalt voor de afbeelding, voor het plaatje, luchten zijn dan bijkomstig. Wie wil er tenslotte geld uitgeven voor de uitbeelding van niets?

DE KLEREN MAKEN DE MAN (amusante anekdote)

Joseph Carette heeft zelf ooit zijn vroegste herinneringen aan ‘Meester Alfred Ost’ opgetekend. Die gelden een bestelling voor twee pakken, maar de desiderata van de schilder waren wel heel bijzonder. Het eenvoudigste eerst: geribd fluweel ‘zoals de kasseileggers’, een in het bruin (‘om te werken’) en een in het zwart (‘om te feesten’). Dan de maten: veel en veel te ruim, om over zijn normale kleren te kunnen dragen. Bovendien moest een zak groot genoeg zijn om een volledige map in op te bergen. Dan kwam hij nog aandraven met een stuk canvas; dat moest een binnenzak worden, ruim genoeg om een fles inkt in te stoppen. Een vloek voor een gerespecteerd vakman, maar de klant is koning. De wensen van de meester werden op de letter uitgevoerd en Ost was in de wolken.

[Tekst gebaseerd op een artikel in OKV2013.2 – van Rik Sauwens]

17 MERKSPLAS- (en WORTEL)-KOLONIE

Merksplas- en Wortel-Kolonie waren onderdeel van een groot en ambitieus plan. Doel: komaf maken met armoede. Dit grootschalige maatschappelijke experiment vond plaats aan het begin van de negentiende eeuw in de Verenigde Nederlanden. Daar worden in zeven jaar tijd zeven Koloniën van Weldadigheid opgericht: vijf in het noorden van Nederland en twee in het zuiden (Wortel en Merksplas), in wat nu de Belgische Noorderkempen zijn.

Uit het hele land worden grote aantallen mensen in armoede ernaartoe gestuurd: om aan landbouw te doen, school te lopen en discipline aan te leren. Er worden vrije en onvrije Koloniën gesticht. Vrije Koloniën huisvesten families in kleine hoeves. Onvrije Koloniën bestaan uit een centraal gesticht, omringd door grote hoeves waar duizenden kolonisten tewerkgesteld worden. Landlopers, bedelaars en ook weeskinderen worden al dan niet gedwongen opgenomen.

Aan de basis van dit ambitieuze initiatief ligt enerzijds een groot maatschappelijk probleem (armoede) en anderzijds het geloof in de maakbaarheid van de mens en het landschap. Zowel privémensen als overheden zijn erbij betrokken. De Koloniën krijgen veel internationale belangstelling.

In het bezoekerscentrum Kolonie 5-7 kan je een korte film bekijken over het gedeelde verleden van de zeven Koloniën van Weldadigheid. Initiatiefnemer Generaal Johannes van den Bosch wordt tot leven gewekt en deelt zijn ambitieuze ideeën met de kijker.

De Koloniën van Weldadigheid leverden een zeer typisch landschap op dat tweehonderd jaar na hun ontstaan nog altijd herkenbaar is. Dat is het resultaat van een doelgerichte ontginning door de mens. Ook belangrijke onderdelen van twee eeuwen bebouwing bleven bewaard. Nog altijd vervullen de voormalige Koloniën sociale, justitiële en welzijnsfuncties, en doen mensen er aan land- en bosbouw. Sinds enkele decennia erkennen wij als samenleving meer en meer de waarde van de Koloniën als erfgoed.

De Kolonie Merksplas (nu een gevangenisdomein)

De landloperskolonie werd opgericht op 4 juli 1824 (in de vijftienjarige periode dat België deel uitmaakte van Nederland). Landlopers werden tewerkgesteld in verschillende ambachten en in een bloeiende boerderij. Na de afschaffing in 1993 (wet 18 van 12 januari 1993) van de wet die de vrijheidsberoving voorzag van landlopers, bedelaars en souteneurs, kwam een aantal gebouwen, onder andere de boerderij, leeg te staan. Tegenwoordig wordt een deel van de infrastructuur gebruikt als gesloten centrum voor illegalen. Het hoofddeel van de gebouwen werd al langer als gewone gevangenis gebruikt.

De kolonie is een uitgestrekt domein, waarop naast de gevangenis, het illegalencentrum en de boerderijen onder andere ook een groot aantal woningen, een schooltje, brasserie, hotel en een kerk staan.

Ook stelt Merksplas-kolonie zich momenteel kandidaat om op de lijst van Werelderfgoed te komen staan samen met Wortel- kolonie, en drie Nederlandse gemeenten. In 2020 worden ze mogelijk erkend.

Wil je je helemaal laten onderdompelen in de boeiende geschiedenis van Wortel- en Merksplas-Kolonie?!

Elke vierde zondag van de maand kan je individueel aansluiten bij een Kolonie 5- 7 begeleide wandeling. Tijdens deze rondleiding laat een ervaren gids je mooie plekken in Merksplas-Kolonie zien en vertelt hij het verhaal van deze bijzondere landloperskoloniën. Inschrijven is niet nodig.

Locatie: Bezoekerscentrum Kolonie 5-7, Kapelstraat 10, 2330 Merksplas

Prijs: 5 euro per persoon, ter plaatse te betalen

Bezoek ook zeker elektronisch: http://www.kolonie57.be

19 DE DODENDRAAD

De Draad, ook Dodendraad of Dodenhek genoemd, was een 332 kilometer lange draadversperring die tijdens de Eerste Wereldoorlog door de Duitse bezetters van België werd aangelegd langs de grens tussen het bezette België en het neutrale Nederland. In Duitse stukken werd de versperring officieel aangeduid als Grenzhochspannungshindernis.

De rol van de dodendraad in de oorlogsvoering 1. Vooreerst waren er de oproepen van Koning Albert I en van kardinaal Mercier naar alle weerbare maar niet gemobiliseerde mannen om het IJzerfront te vervoegen ter ondersteuning van het Belgische leger. Na deze oproepen ontstonden er snel recruteringslijnen naar Nederland. De oorlogsvrijwilligers werden over de Belgisch-Nederlandse grens gesmokkeld (meestal naar Vlissingen) en daarna naar Groot-Brittannië gebracht om na een korte militaire opleiding aan het front te worden ingezet. 2. Na het uitbreken van de oorlog werd snel beslist om de coördinatiecel van de geallieerde spionagediensten in Nederland te vestigen. De spionage zelf gebeurde uiteraard in bezet gebied en bestond hoofdzakelijk uit spoorwegobservatie. Men schat dat er ongeveer 6000 agenten waren gespreid over een 300 lokale netwerken. 3. Er werden over de grens ook behoorlijk wat brieven naar en van de frontsoldaten gesmokkeld. Ophalen van de brieven gebeurde via koeriers De brieven werden dan naar Nederland gesmokkeld waar ze via postkantoren in Maastricht, Baarle-Hertog en Vlissingen naar Groot-Brittannië werden gebracht en verder naar het front. 4. De grens werd bovendien geteisterd door een bijzonder actieve smokkel. Ook de Duitsers werkten hieraan soms mee.

20 5. Ook Nederlandse kranten werden over de grens gesmokkeld. In ons land was er immers een Duitse perscensuur. 6. In de eerste oorlogsjaren maar ook nog daarna waren er gigantische vluchtelingenstromen richting Nederland. Men schat hun aantal op ongeveer 1 miljoen. Ze werden onthaald door particulieren en caritatieve organisaties of in rijksvluchtoorden opgevangen. Daarenboven werden ruim 30.000 tijdens het beleg van Antwerpen gevluchte militairen in Nederland ontwapend en geïnterneerd. Het gros van de burgervluchtelingen zou reeds vanaf november en december 1914 terugkeren naar België. Er zouden echter rond de 100.000 vluchtelingen in Nederland zijn gebleven. Het concept In de onmiddellijke omgeving van gouverneur-generaal von Bissing in Brussel werd in het begin van 1915 beslist om de gehele Belgisch-Nederlandse grens af te sluiten met een elektrische versperring. Hierdoor spaarde men bewakingsmanschap- pen uit die men nodig had zowel aan het westelijke als het oostelijke front. Met de uitvoering van het plan werd een aanvang genomen in de lente van 1915. De uitvoering gebeurde door Duitse genie- troepen. De versperring bestond uit een rij palen waarop porseleinen isolatoren werden geplaatst waaraan veelal gladde draad werd bevestigd maar soms ook prikkeldraad. Het aantal draden op ongeveer 30 cm van elkaar geplaatst, schommelde tussen de 3 en 10. Soms werden ze ook nog verticaal met elkaar verbonden. In of langs de versperring stonden op ongeveer 50 meter van elkaar palen van ongeveer 7 meter hoog die de aanvoerleiding droegen. Aan beide zijden van de draadafsluiting stond een beschermende laterale versperring. De totale breedte van de constructie bedroeg 2 tot 3 meter. Enkel de centrale draad stond onder spanning. Aan de Belgische kant van de versperring trokken er permanent Duitse militairen de wacht op. Op regelmatige afstanden waren er poorten in het hek.

Op het traject tussen de Schelde en de Duitse grens stonden er op regelmatige afstanden schakelhuizen om de 500 tot 3000 meter. Het waren er 130 in totaal. Die schakelhuisjes dienden als wachtlokaal voor 10 tot 40 manschappen en technici.

21 Er stond ook apparatuur om de spanning op de draden te beheren. Er stond immers niet altijd spanning op alle draden. De spanning bedroeg in principe 2000 volt. Een deel van de stroom was afkomstig van een zagerij in Lommel en de buskruitfabriek in Kaulille. Een deel kwam ook van een transformatorhuisje in Kapellen en van een kleine elektriciteitscentrale bij Heist. Het was voor de bouwers van het hek niet altijd mogelijk om zeer nauwkeurig de grens te volgen. Dat had voor gevolg dat er soms grote stukken Belgisch grondgebied werden afgesneden waardoor een stuk Belgisch niemandsland tussen de rijksgrens en de versperring kwam te liggen (bijvoorbeeld in Essen, Meerle en Poppel). De burgers mochten zich niet in de omgeving van de versperring begeven. Ze moesten steeds 100 tot 500 meter ervan wegblijven, naargelang de omstandigheden, het tijdstip of het landschap. Bij de uitvoering van de versperring deden zich soms eigenaardige omstandigheden voor zoals de dubbeldorpen. Dit zijn dorpen waar de Belgische dorpskom helemaal aansluit bij een Nederlandse dorpskom en waarbij de rijksgrens dus tussen of zelfs door de woningen loopt. Dit was onder andere het geval in Koewacht, De Klinge en Overslag. Bij de bouw van de versperring aarzelden de Duitsers overigens zelden om gebouwen af te breken of om bewoners uit hun huizen te jagen.

Impact op de bevolking De versperring sloot op de eerste plaats de Belgische grensbevolking af van vrienden, kennissen en familieleden in Nederland.

22 Ook waren er behoorlijk wat ongemakken voor landbouwers die akkers, weiden of velden hadden die dicht bij de versperring, aan de andere kant van de versperring of zelfs in Nederland lagen. Het toekennen van vergunningen om die akkers of velden te bewerken hing uitsluitend af van de willekeur van de plaatselijke vertegenwoordigers van de bezettende overheid. Wie op de grens betrapt werd op het overbrengen van vluchtelingen, oorlogsvrijwilligers, geheime documenten…werd bestraft met geldboetes, korte of lange gevangenisstraffen, deportatie tot zelfs de doodstraf na een schijnproces. Aan de draad zouden heel wat slachtoffers vallen : ofwel werden ze geëlektrocuteerd ofwel neergeschoten door grenswachters. Men beschikt over een lijst van ruim 950 gedocumenteerde slachtoffers aan de draad. Technieken om door de versperring te raken Velen hebben geprobeerd om door de versperring te komen : oorlogsvrijwilligers, agenten van inlichtingendiensten, mensen- en brievensmokkelaars, gewone smokkelaars… Er bestonden verschillende technieken om het hek te lijf te gaan : • Graven van een sleufje onder de onderste stroomdraad en zo onder de versperring kruipen • Wollen dekens rond twee boven elkaar liggende stroomdraden wikkelen • Een ton steken tussen de draden • Houten fietsvelg tussen de draden steken • Plaatsen van een ladder tegen een versperringspaal • Doorknippen van de draad met een hefboomkniptang. Dit moest snel gebeuren want er ging onmiddellijk een alarm af • Rubberen mat onder de draden schuiven. Zolang men tijdens het vasthouden van de draad op de rubberen mat bleef staan was er geen probleem. • Passeurskader : opplooibaar en geïsoleerd raam dat tussen de draden werd vastgezet.

Einde van de oorlog Na de oorlog werd de elektrische draadversperring meteen afgebroken, meestal door de plaatselijke bevolking. De draad was in het bijzonder welkom voor de landbouwers die hem konden gebruiken voor het afsluiten van hun weides. [Bron : De duivelsdraad aan de Belgisch-Nederlandse grens tijdens de Eerste Wereldoorlog door Em. Prof.dr.A. Vanneste verschenen in Tijdschrift, Heemkunde en lokaal-erfgoedpraktijk in Vlaanderen, Jaargang 3 – augustus 2013.]

23 BAARLE-HERTOG & BAARLE-NASSAU

Twee gemeenten – één dorp

Baarle-Hertog De gemeente Baarle-Hertog heeft een oppervlakte van 748 hectare en ongeveer 2.250 inwoners en bestaat uit 22 Belgische gebiedsdelen, enclaves genoemd, en kerkdorp Zondereigen. Baarle-Nassau De Nederlandse gemeente Baarle-Nassau omvat het gebied waarin al die 22 Belgische enclaves liggen. Daarnaast behoren ook 8 Nederlandse enclaves in de gemeente Baarle-Hertog tot haar grondgebied. Van die enclaves liggen er 7 (ook subenclaves genoemd) in de twee grootste Belgische enclaves en één enclave in het kerkdorp Zondereigen.

Castelré Heeft een unieke ligging als een schiereiland in België, omdat het met een smalle strook verbonden is met de rest van het grondgebied van Baarle-Nassau en er geen sprake is van een enclave. Toch is het gebied uniek, de bewoners kunnen hier spreken van hun Belgische Noorderburen

Baarle Het centrum van Baarle is de kern van de twee gemeenten. De grenzen lopen kriskras door wegen, huizen en gebouwen. Om dit zichtbaar te maken worden de 24 enclavegrenzen overal aangegeven met speciale stoeptegels en punaises in het wegdek. Op de huisnummerbordjes is de nationale driekleur weergegeven.

Het centrum van Baarle-Hertog midden in Baarle-Nassau Ontstaan van de enclaves De naam Baarle wordt voor het eerst vermeld in een akte van 992. Gravin Helsondis van Strijen en echtgenote van Ansfried, die na haar dood bisschop van Utrecht werd, schenkt in dat jaar gronden om er de abdij van Thorn in Limburg op te richten. Eén van die gronden was de villa Baerle. De abdij van Thorn werd gesticht omstreeks 980 en deze schenking staat vermeld in de stichtingsakte.

Een conflict als aanleiding In 1198 werd de basis gelegd voor de Baarlese enclaves. De aanleiding is een conflict tussen Dirk VII, graaf van Holland en Godfried II van , heer van . Het vrije Leen “Breda” was toen onderdeel van het Hertogdom Brabant. Dirk VII maakt echter vanaf 1190 aanspraak op de stad Breda en deze aanspraak wordt steeds dreigender. In 1198 schenkt Godfried van Schoten zijn bezittingen aan hertog Hendrik I van Brabant. Godfried van Schoten krijgt zijn stad meteen terug in gewoon leen. Mogelijk ter compensatie kreeg hij ook een groot gebied rond de stad, dat later de Baronie van Breda zou worden. De hertog had in het gebied al veel stukken land in leen gegeven aan andere leenmannen. Vaak waren dat de al ontgonnen gronden die later bij de hertog bleven. Daar ligt de oorsprong van de enclaves.

Graafschap Holland Hoewel de transactie tussen Hertog Hendrik I en Godfried van Schoten bedoeld was om de invloed van het Graafschap Holland te weren, kreeg dit Graafschap in de loop van de tijd langzaam meer invloed en de hertog verloor steeds meer zeggenschap over de Baronie van Breda. Via erfopvolging kwam de baronie in het bezit van het geslacht Nassau, dat ook aan de macht kwam in het Graafschap Holland. Vanaf dan werd een gedeelte van Baarle, Baarle-Nassau genoemd. Dat gold ook voor - Nassau, Sprundel-Nassau en (Princen) Hage-Nassau. Over de percelen in de Baronie die de Hertog aan de andere leenmannen in leen had gegeven, behield hij wel de volledige zeggenschap. Die kregen het achtervoegsel – hertog. Vandaar de naam 25 Baarle-Hertog. Alleen in Baarle bestaat de enclavesituatie nog steeds, in alle andere plaatsen is deze door vererving en samenvoeging opgeheven. Als enige plaats in de wereld is hier de middeleeuwse gebiedsindeling in stand gebleven.

Internationale status Bij de Vrede van Munster in 1648, aan het einde van de 80-jarige oorlog, kregen de enclaves voor het eerst een internationale status. De grens tussen de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden werd dwars door het Hertogdom Brabant getrokken. De Baronie van , met Baarle-Hertog, kwam bij de Zuidelijke Nederlanden die onder Oostenrijks bestuur stonden. De Baronie van Breda, met Baarle-Nassau kwam bij de Republiek der Zeven Verenigde Provinciën. Na de onafhankelijkheidsstrijd van België in 1830 werd uiteindelijk in 1843 de grens tussen Nederland en België vastgesteld. In deze regio bleven de grenzen gelijk aan die van voor de Franse tijd. Nu wil men echter gemarkeerde grenzen. Dit gebeurde door een commissie met de nodige hinderpalen.

Een gat in de grens Grenspaal 214 werd geplaatst op het punt waar de gemeente Alphen stopte. De volgende grenspaal, nummer 215, werd geplaatst op het punt waar de gemeente Chaam begon. Ter hoogte van Baarle- Nassau was er als het ware “een gat in de grens”. Om toch enige duidelijkheid te scheppen werd bij de grensovereenkomst, die opgesteld was in de Franse taal, een gemeentelijk document gevoegd waarin voor elk perceel beschreven was tot welke van de twee gemeenten het behoorde. Het heeft tot 1974 geduurd eer het gat in de grens werd gedicht en tot 1995 eer de laatste enclavegrenzen officieel werden vastgesteld en als rijksgrenzen erkend.

Midden in het centrum, voor de St. Remigiuskerk, staat een grenspaal. Dit is een getrouwe kopie van de officiële grenspalen en is hier in 1976 geplaatst ter herinnering aan de officiële vaststelling van de grens tussen Nederland en België tussen grenspaal 214 en 215. Deze grenspaal staat symbool voor alle internationale kruispunten binnen de Baarles. Op deze grenspaal staan beide nummers vermeld en aan iedere kant is de nationale Leeuw afgebeeld.

Een smokkelanekdote Boekentas vol boter Een kilo boter kostte in Holland net na de Tweede Wereldoorlog ongeveer 3 gulden. Een paar honderd meter verderop, net over de Belgische grens lag die prijs tweemaal zo hoog. Niet zo verrassend dus dat er in die dagen en vooral nachten heel wat boter heen en weer gesmokkeld werd. Sommige (kwa-)jongens gingen dan ook met een

26 boekentas vol boter op pad. Dit was niet zonder gevaar want ook als jongere moest je soms als je opgepakt werd, een tijdje ”zitten”.

Niet bevoegd te fouilleren En voor de volwassenen lag de straf nog een stuk hoger. Tot ongenoegen van de rijkswachters werden de smokkelaars daarom steeds inventiever. Zij maakten immers gretig gebruik van het gegeven dat die rijkswachters niet de bevoegdheid hadden om dames te fouilleren. Vele dames en meisjes konden daarom vrij probleemloos in hun kleding boter meenemen over de grens. Soms werden jassen met geheime zakken aan de binnenkant volgestopt met platgeslagen boter. Tot ook dit ontdekt kon worden door de rijkswachters. Zij zetten de vrouwen en meisjes gewoon een tijdje voor de kachel. De boter droop dan na een tijdje vanzelf uit hun kleren.

[Tekst overgenomen uit Baarlezine – Magazine van Baarle-Hertog-Nassau / Seizoen 2018-2019]

27 TOEMAATJE : ENCLAVEWANDELING – (4 km)

1. Vanaf het gemeentehuis links richting Brasserie den Engel. In de stoeptegels zie je een mozaïek van beide gemeentelijke wapenschilden. 2. Voorbij Brasserie den Engel (vóór Brownies & Downies) linksaf het voetpad in, Kerkepad. Dit paadje was vroeger een vluchtplaats voor ieder die de douane achter zich aan had zitten. 3. Je volgt het Kerkepad en gaat links onder de ‘poortwoning’ door. Links voor je zie je het St. Annaplein en de achterkant van het Nederlands gemeentehuis. 4. Je gaat rechtsaf. Daarna gelijk de 1e straat rechts, Klokkenstraat. Deze straat ligt gedeeltelijk op Nederlands en gedeeltelijk op Belgisch grondgebied en was in het verleden een echt smokkelstraatje. 5. Aan het einde van Klokkenstaat rechtsaf, Kapelstraat. In deze straten zie je diverse vuurwerkwinkels. 6. Aan het einde van de Kapelstraat linksaf, Molenstraat. Deze straat ligt nagenoeg geheel op Belgisch grondgebied.Je passeert de apotheek en het kerkhof van Baarle-Hertog. 7. Je blijft de Molenstraat volgen, voorbij de apotheek rechtsaf, Amalia van Solmsstraat. Het lijkt bijzonder dat er in België een straat ligt, genoemd naar een prinses van Oranje. Amalia van Solms was een prinses van Oranje, maar ook vrouwe van Turnhout. Die twee titels stelden haar in staat om op een beslissend moment het voortbestaan van de Belgische enclaves te waarborgen. Iets verder ligt het Hertog Hendrik I plein en de Pastoor van Herdegomstraat. Die zijn ook allebei genoemd naar personen die op een cruciaal moment een belangrijke rol speelden in de geschiedenis van Baarle-Hertog. Op het Hertog Hendrik I plein staat het beeld van de Pungelaer, symbool voor het smokkelen. 8. Je slaat vóór het beeldje rechtsaf en houdt rechts aan, Uitbreidingsstraat. In deze straat vind je het Belgisch postkantoor. 9. Aan het einde van de straat linksaf, je bent terug in de Molenstraat. Vlak voor de St. Remigiuskerk (de Belgische kerk) zie je café-restaurant “Brusselshof”. In dit pand zaten vroeger de Belgische douaniers.

28 10. Vanaf de Molenstaat ga je meteen voorbij de kerk linksaf. Aan het einde van het Kerkplein, rechtsaf, Kerkstraat. Aan je rechterhand, Kerkstraat 4, staat het Heemhuis. Het pand was van 1877 tot 1987 in gebruik als gemeentehuis van Baarle- Hertog. Op de zijgevel staat een standbeeld van Miet Pauw. Maria Verhoeven, die in Baarle Miet Pauw werd genoemd, was al op zestienjarige leeftijd in WO I actief als grensgids. Tijdens WO II ‘smokkelde’ zij Engelse en Amerikaanse piloten en agenten. Tegenover het Heemhuis staat de pastorie van Baarle-Hertog. Naast de pastorie staan de gebouwen van de voormalige meisjesschool van Baarle-Hertog. 11. Je blijft de Kerkstraat volgen. Op de T-kruising van de Stationsstraat en de Kerkstraat staan twee witte huizen. Deze hoorden ooit bij de spoorweg die hier lag. Het Bels lijntje is zo genoemd omdat het door een Belgische maatschappij rond 1860 werd aangelegd. Oorspronkelijk werden 6 keer per dag personen vervoerd, maar toen er busverbindingen kwamen was dat niet meer rendabel en werd in 1934 het personenvervoer stopgezet. Van 1934 tot 1973 reed er elke dag een goederentrein. 12. Net voorbij het Bels Lijntje linksaf, Parallelweg. Na 200 meter kom je bij het gemeentehuis van Baarle-Hertog. Nadien kom je weer terug op dit punt. Dit is het enige gemeentehuis ter wereld waar de rijksgrens doorheen loopt. 13. Je loopt terug en gaat linksaf, Pastoor de Katerstraat. Links zie je op huisnummer 3 een Nederlands woonhuis in Neorenaissance stijl (1915) en het voormalige klooster van de Broeders van de Christelijke Scholen. Dit is nu een cultureel centrum. 14. Je loopt verder rechtdoor. Voorbij de Molenbaan zie je links weer huizen met een Nederlands huisnummer. Hier ligt een stukje Baarle-Nassau geheel omringd door Belgisch grondgebied. Links Hotel den Bonten Os. Melkfabriek De Hoop was van 1904 tot 1971 de zelfstandige melkfabriek van Baarle. Tot 1954 brachten zowel de Nederlandse als Belgische boeren de melkbussen hierheen. 15. Je loopt verder rechtdoor tot aan het plein Loveren. Hier staat het huis met twee huisnummers, het Belgische nr. 2 en Nederlandse nr. 19. In dit pand was in 1585 Herberg De Swaen gevestigd. De driehoekige vorm van het plein is een typische ‘plaetse’, ook wel Frankische driehoek genoemd. 16. Op Loveren voor het pleintje langs rechtsaf. Je slaat vervolgens rechtsaf, Nonnenkuil. Deze straat is gedeeltelijk Nederlands en gedeeltelijk Belgisch, maar heet in beide gemeenten anders, Nonnenkuil (NL), Hoogbraak (B). Links aan het einde stond de voormalige Femisbank. Dit gebouw is deels op Belgisch en deels op Nederlands grondgebied gebouwd. Na de verkoop is een geheime doorgang ontdekt.

17. Aan het einde van de straat rechtsaf, Chaamseweg. Hier waren in de tweede helft van de 20e eeuw drie leerlooierijen actief, twee Nederlandse en een Belgische. Op huisnummer 54 (links) ziet u er een. Toen de enclavegrenzen van 1980 tot 1995 opnieuw gemeten werden, bleek dat het Belgische nr. 11 aan de Chaamseweg de voordeur op Nederlands gebied had. Aanvankelijk gold dit ook voor de deur van de woning nr. 10, maar hier konden raam en deur eenvoudig verwisseld worden. Je ziet dat aan het rooster dat niet voor de deur ligt, maar voor het raam. 18. Je loopt rechtdoor tot aan parkeerplaats de Loswal en gaat hier rechtsaf het Bels Lijntje op. Na het voormalige stationsgebouw linksaf, tussen de paaltjes en komt zo in de Stationsstraat. Hier linksaf. Het voormalige stationsgebouw uit 1867 is aan de buitenkant nog duidelijk herkenbaar. Na het opheffen van het personenvervoer heeft het gebouw tot 1972 dienstgedaan als puddingfabriek ‘La Bergère’. Nu is het een restaurant. 19. Je loopt verder de Stationsstraat door. Aan het einde rechtsaf, Nieuwstraat. Recht tegenover de Stationsstraat de Nederlandse apotheek. Op de muur van de textielwinkel op de hoek staat de grenslijn aangegeven. Tot 1993 was hier café ‘t Hoekske gevestigd. Het biljart stond op de grens, zodat de biljartballen hier altijd van het ene land naar het andere rolden. Je passeert de O.L.Vrouw van Bijstandskerk (de Nederlandse kerk), het St. Joseph Patronaat en Oma’s snoepwinkeltje.

20. Je vervolgt de route en bent terug bij het beginpunt.

29 Ter afronding een uitgebreide samenvatting van een boek rond dit thema door Lydia. LANDLOPERS AAN DE “RAND VAN HET LAND” in MERKSPLAS en in WORTEL “De grond van de Vagebond” “Het geld is een goede dienaar, maar een gevaarlijke meester.” Twee dorpen ver van de rest van de wereld, aan de Belgisch-Nederlandse grens, verscholen tussen akkers en bossen, halfweg tussen Antwerpen en Rotterdam. Af en toe haalde Wortel de krant, verder dan het streeknieuws van de Gazet van Antwerpen raakte het niet. Het Wortel van de jaren 1970 was een dorp van nog geen 1400 inwoners. Wortel was een dorp van boeren, bouwvakkers en gevangenisbewakers. De boeren woonden meestal buiten het dorp, de bouwvakkers werkten voor een plaatselijk bedrijf en de bewakers, die werkten in een van de drie gevangenissen : Hoogstraten, Wortel en Merksplas. De dorpsbewoners spraken van de “Ko-lo-nie”. De kolonie was een gigantisch groene long, ten noorden van het dorp. Honderden hectaren bossen en weilanden, onderhouden door de landlopers, die opgesloten zaten in het witte centrale hoofdgebouw. Vagebonden waren het, armoezaaiers, sukkelaars die anders wellicht op straat zouden leven in een of andere grootstad. Hier kregen ze kost en inwoning, in ruil hielpen ze bij het onderhoud van de bossen, werkten ze op de weilanden en in de vele ateliers en werkhuizen. Ze werden ook betaald, en als ze een tijd gewerkt hadden en genoeg geld verdiend hadden om hun leven zelf opnieuw in handen te nemen, mochten ze vertrekken (al kwamen de meesten snel terug naar de kolonie). Ook Merksplas had zijn kolonie. Dit domein had een veel grotere gevangenis dan Wortel, waar niet alleen landlopers verbleven, maar ook reguliere gevangenen (veroordeeld voor misdaden) en geïnterneerden. Was het toeval dat de Belgische samenleving haar verschoppelingen verstopte aan de rand van het land? Eind de jaren 1980 werd er voor het eerst gesproken over de afschaffing van de Wet op de Landloperij. Onder druk van Europa werd het strafwetboek aangepast : landloperij was voortaan niet meer strafbaar. Toen de landloperij uit het strafwetboek werd gehaald, verloren de kolonies hun bestaansrecht. Waarom de kolonies niet gewoon van het ministerie van Justitie naar dat van Sociale Zaken overgeheveld? De kolonie bood de vagebond toch beschutting tegen weer en wind, er was eten, ze werkten in de ateliers, op de boerderij of zelfs in de administratie van de instelling. De volledige tekst omvat nog 8 bladzijden en is integraal terug te vinden op onze website (mits onderaan op volgende pagina te kijken en te klikken op de derde file, zodat de download ervan aangevat wordt. (Ook op papier verkrijgbaar tegen 1 €.) Laat dit misschien een uitnodiging zijn om onze website eens te gaan bezoeken! (Desgevallend vanavond nog als je geboeid nog snel wilt verder lezen…) : https://www.davidsfonds.be/activity/division/activitydetail.phtml?id=64734 of >>> Google gewoon : “davidsfonds londerzeel” en je vindt ons snel. TOT VOLGENDE UITSTAP ! 30