Faculteit Letteren & Wijsbegeerte

Gillis Vermeersch

Transitional Justice in Argentinië: "La lucha para Memoria, Verdad y Justicia"

Het Genocidedebat in de rechtszaal als reconstructie van het traumatisch verleden en historische waarheid (2006 – 2012)

Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de geschiedenis

Academiejaar 2013-2014

Promotor Prof. Dr. Berber Bevernage Vakgroep Geschiedenis

Verklaring i.v.m. de consulteerbaarheid

De auteur en de promotor(en) geven de toelating deze studie als geheel voor consultatie beschikbaar te stellen voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van gegevens uit deze studie.

Het auteursrecht betreffende de gegevens vermeld in deze studie berust bij de promotor(en). Het auteursrecht beperkt zich tot de wijze waarop de auteur de problematiek van het onderwerp heeft benaderd en neergeschreven. De auteur respecteert daarbij het oorspronkelijke auteursrecht van de individueel geciteerde studies en eventueel bijhorende documentatie, zoals tabellen en figuren. De auteur en de promotor(en) zijn niet verantwoordelijk voor de behandelingen en eventuele doseringen die in deze studie geciteerd en beschreven zijn.

ii

Woord vooraf

Bij het tot stand komen van de deze masterproef dienen enkele personen bedankt te worden. Allereerst mijn promotor professor Bevernage, die mij op het idee bracht om het genocidedebat in Argentinië nader te onderzoeken als onderdeel van het Transitional Justice proces. Ook Pieter De Pauw dient bedankt te worden, in die zin dat door zijn constante druk en oprechte bezorgdheid om mijn uitsteldrang, mij tot het effectief schrijven van deze thesis heeft aangezet. Mijn ouders en grootmoeder, bedank ik voor het financieren van mijn universitaire opleiding. Tot slot bedank ik mijn grootvader, die helaas enkele maanden geleden is overleden, om mij altijd bij te staan met zijn raad en wijsheid.

Wanneer er gevraagd werd naar mijn thesisonderwerp vroegen vele personen zich af, waarom Argentinië? Mijn eerste kennismaking met Argentinië kwam er twee jaar geleden met de bachelorproef bij het onderzoeken van stakingen voor politieke rechten in Brazilië, Chili en Argentinië tijdens hun dictaturen in de jaren ’70 en ’80. Daar maakte is voor het eerst kennis met een van de opmerkelijkste dictaturen van Latijns-Amerika en de even opmerkelijke strijd van de zeer actieve mensenrechtenbewegingen zoals de Madres en Abuelas de la Plaza de Mayo. Via het Onderzoeksseminarie sociale geschiedenis kwam ik terecht in het veld van Transitional Justice op aanraden van professor Deneckere en na een les in het vak Theoretische geschiedenis over het traumatisch verleden van Argentinië begon ik mij dieper te begeven in het Argentijnse Transitional Justice proces, wat ook de opzet van dit onderzoek is. De Argentijnse, en ook de Latijns-Amerikaanse context, interesseren mij enorm na het ontdekken van deze ontwikkelingen en hun opmerkelijke recente geschiedenis, waardoor dit onderzoek mij bleef interesseren en bleef aansporen om de achtergrond te doorpluizen. Het is dan ook spijtig dat noch in de vakgroep geschiedenis, noch in de vakgroep internationale politiek (waar ik een voorbereidingsprogramma volg) er aandacht besteedt wordt aan de Latijns-Amerikaanse context want voor beide disciplines vormen ze interessante onderzoekspistes en perspectieven die een belangrijke aanvulling zijn op de vaak dominante Westerse theorieën en visies.

Tot slot maak ik graag nog een opmerking over het WK voetbal. Tijdens het schrijven was er op de achtergrond een match van Argentinië bezig waar de voetbalcommentator een opmerking gaf over “de Argentijnen hebben gelukkig het grootste aantal psychiaters om dit te kunnen verwerken”, even later kwam ik hetzelfde tegen in een tekst van Mark Osiel, al bleek het niet te gaan over het verwerken van een voetbalmatch maar wel over een 30 jaar oud traumatisch verleden dat nog dagelijks veel Argentijnen bezig houdt.

Gillis Vermeersch 07/08/2014, Gent

iii

Inhoudsopgave

Inleiding ...... 1 Hoofdstuk 1 Transitional Justice, rechtszaken als middel van gerechtigheid en de rol van de rechtbank als vormer van historische waarheid: enkele theoretische uitgangspunten ...... 20 1.1 Het onderzoeksveld en de discipline van Transitional Justice ...... 21 1.2 Historical Truth: het belang van rechtbanken als producenten van de waarheid, de historische relevantie van het recht op waarheid en de relatie tussen de historicus en de rechter ...... 28 1.3 Transitional Justice en het belang van het narratief en discours voor het reconstrueren en herinneren van het verleden ...... 32 1.4 “Criminal Justice” : hoe ver moet gerechtigheid gaan? Enkele theoretische discussies over berechtingen in Transitional Justice ...... 34 1.5 Tussentijds besluit...... 44 Hoofdstuk 2 De historische evolutie van de strijd voor gerechtigheid en historische waarheid in Argentinië (1983 – 2003) ...... 45 2.1 Het presidentschap van Raúl Alfonsín: Waarheidscommissie CONADEP, de Juntaberechting en de amnestiewetten (1983 – 1986) ...... 46 2.2 De Menemjaren (1989 – 1999) ...... 58 2.3 De Simón strafzaak en de amnestie onder internationale druk (1999 – 2003) ...... 66 2.3.1 De internationale druk van buitenlandse berechtingen ...... 67 2.4 Het belang van de mensenrechtenbewegingen en hun strijd ...... 68 2.5 Tussentijds besluit...... 70 Hoofdstuk 3 “Post-Transitional Justice” in Argentinië: Nestór Kirchner en de heropening van de berechtingen. Laatste fase van verzoening met het verleden of verharding door het opkomend genocidediscours? (2003 – heden) ...... 72 3.1 Nestór Kirchner en staatsheropbouw (2003 – 2008) ...... 74 3.2 De berechtingen voor misdaden tegen de mensheid (“juicios por crímenes de lesa humanidad”) sinds 2006 als staatsheropbouw en verzoening ...... 83 Hoofdstuk 4 Het genocidedebat als gevolg van het heropenen van de berechtingen: een nieuwe interpretatie op het verleden? ...... 97 4.1 Wat is “genocide”? ...... 98 4.2 Genocide binnen het Internationaal Recht: kan de Argentijnse context als een genocide en de internationale misdaad van genocide gesteld worden?...... 105 4.3 De rol van de rechtbanken als producenten van historische waarheid en het reconstrueren van het verleden via het genocidedebat: de strafzaken voor misdaden tegen de mensheid tijdens de civiele-militaire dictatuur (2006 – 2012) ...... 115 Besluit ...... 150 Bibliografie ...... 152

iv

Inleiding

“Un terrorista no es sólo alguien con un revólver o una bomba, sino también aquel que propaga ideas contrarias a la civilización occidental y cristiana1” Jorge Rafael Videla, de facto president Argentinië 1976-1981

Met deze uitspraak door generaal Jorge Rafael Videla in 1976, vlak na de militaire coup die presidente Isabel Martínez de Perón afzette, was de toon gezet voor wat zou volgen in de komende jaren. Argentinië kwam terecht in de wreedste en bloedigste militaire coup die ze ooit gekend had, een periode in het Westen vaak gekend als de “Vuile Oorlog”, waarbij tussen ongeveer 30.000 personen om het leven kwamen. Hedendaags, in juli 2014, staat voormalig hoofd van de Provinciale politie van Miguel Osvaldo Etchecolatz terecht in de Federale rechtbank van La Plata voor misdaden tegen de mensheid gepleegd tijdens de civiele-militaire dictatuur van 1976 – 1983. Hij wordt aangeklaagd voor het bevelen van de ontvoering van personen en hun foltering in clandestien detentiecentrum “La Cacha”. Dit is reeds de derde maal dat Etchecolatz berecht zal worden voor de misdaden tegen de mensheid gepleegd onder zijn bevoegdheid als hoofd van de politie en als een van de topofficieren die medeverantwoordelijk was voor het uitvoeren van “El Proceso de Reorganización Nacional” in de provincie Buenos Aires. De eerste maal dat Etchecolatz berecht werd, ook door de rechtbank van La Plata, was tevens de eerste berechting sinds het heropstarten van de berechtingen voor misdaden gepleegd tijdens de civiele-militaire dictatuur, waarbij rechter Carlos Rozanski oordeelde dat de gepleegde misdaden plaatsvonden in een context van een genocide. Dit was een aardbeving in het Argentijnse rechtswezen als voor de gehele natie: naast het feit dat dit een van de eerste berechtingen was sinds het opheffen van de amnestiewetten, was dit tevens de allereerste erkenning van een Argentijnse rechtbank dat er een genocide had plaatsgevonden op de Argentijnse bevolking. Het staatsterrorisme kreeg hiermee een andere betekenis, Argentijnen werden verplicht hun verleden anders te bekijken door het opkomen van een nieuwe interpretatie van het verleden die een andere historische waarheid impliceerde, de mensenrechtenbewegingen kregen erkenning voor hun 20 jaar lange strijd voor “memoria, verdad y justicia” en Argentinië kwam terecht in een derde fase van Transitional Justice met nadruk op de zogenaamde “Criminal Justice”, wat ook vaak door politicologen wordt aangeduid als een Post- Transitional proces. Dit is dan ook de opzet van deze masterproef. De discipline van Transitional Justice zal nader bestudeerd worden in de Argentijnse context. Centrale onderzoeksvraag is hoe het Transitional Justice proces is ontstaan in Argentinië en hoe zich dat sinds 1983 heeft ontwikkeld, wat waren de belangrijke actoren en factoren in dit proces? Om dit beter te kunnen schetsen wordt dieper ingegaan op de bestaande literatuur, die vrij breed is, en theorieën van Transitional Justice, met

1 Vrij vertaald als: “een terrorist is niet alleen iemand met een revolver of een bom, maar ook iemand die ideeën propagandeert die in contradictie zijn met de Westerse en Christelijke civilisatie”. In: , geraadpleegd op 19.07.2014.

1

vooral een nadruk op “Criminal Justice”. Een basisstelling van dit Transitional Justice mechanisme is dat via het berechten van misdadigers, er verzoening zal ontstaan in de gemeenschap en het traumatisch verleden verwerkt kan worden, want er moet immers op de slachtoffers gefocust worden tijdens deze berechtingen. Is dit zo in Argentinië? Door het bestuderen van de historische ontwikkelingen en een korte analyse van de huidige berechtingen, in samenhang met verschillende theoretische uitgangspunten zal deze vraag nagegaan worden. Een ander belangrijk aspect die duidelijk te zien is in de Argentijnse context is het conflict tussen verschillende herinneringsdiscoursen, waarin verschillende groepen uit de samenleving een andere interpretatie op het verleden zullen hebben. Zorgt dit voor een verstoring van het verzoeningsproces die Transitional Justice tracht te creëren? Hierin zal vooral het genocidedebat bovenkomen en nader geanalyseerd worden. Na een opkomend maatschappelijk debat, vindt deze discussie ook plaats in de Argentijnse rechtbanken en dit kan belangrijk zijn voor de constructie en interpretatie van het verleden. Zal dit discours dan ook veel besproken worden tijdens de berechtingen die plaatsvonden tussen 2006 en 2012, en wat zijn hier de kenmerken van? Genocide moet gezien worden als een uitvloeisel van bovenstaand Transitional Justice proces, een nieuwe vorm tot herinnering. Heeft dit kans om de gemeenschap en het verzoeningsproces te beïnvloeden? Dit wordt nagegaan in de ontleding van de strafdossiers, waar stil gestaan wordt bij de vragen; erkennen rechtbanken dat er een genocide heeft plaatsgevonden, maakt dit kans op een nieuwe constructie van het verleden zoals de vorige processen gedaan hebben? Wat zijn hierin de belangrijkste actoren? Wat is hun argumentatie en zijn hier problemen mee? Het Intellectueel debat wordt ook blootgelegd en tot hoeverre leeft dit in de gemeenschap? Deelvragen van dit onderzoek, zullen respectievelijk besproken worden bij de verschillende hoofdstukken die elk een eigen focus en vragen hebben omtrent het Transitional Justice proces.

Dit onderzoek wil een bijdrage zijn voor Transitional Justice onderzoek in Argentinië, want het concept van genocide binnen de Transitional Justice literatuur wordt zeer weinig benadrukt of onderzocht. Toch heeft dit historisch gezien belangrijke implicaties wanneer er erkenningen van genocide zijn, zoals Robben stelt moeten Argentijnen anders over hun verleden nadenken. Daarnaast wil het aantonen van de problemen omtrent het genocidedebat in relatie met de internationale wetgeving, een vorm van kritiek zijn op het Genocideverdrag vanuit een studie van de Argentijnse context. Een kritiek die meer en meer aanhang krijgt bij genocideonderzoekers in Latijns-Amerika.

Methodologie, geraadpleegde literatuur en bronnen

Het operationeel kader van dit onderzoek en hoe aan de geraadpleegde literatuur en gebruikte bronnen is gekomen, wordt toegelicht in deze paragraaf en volgt de structuur van dit onderzoek, wat tevens de evolutie voor dit onderzoek was. Eerst wordt er ingegaan op de geraadpleegde literatuur over Transitional Justice en de Argentijnse context, waarna wordt overgegaan tot de geraadpleegde literatuur over genocidestudies. Vervolgens worden de gebruikte bronnen toegelicht met een specifiek onderscheid voor de bronnen gebruikt in hoofdstuk 3 om de context, problemen en toelichting bij de huidige berechtingen te schetsen en de Argentijnse strafdossiers van de

2

federale rechtbanken die gebruikt werden om het genocidedebat bloot te leggen in de Argentijnse rechtszalen. Hier zal niet ingegaan worden op de disciplines an sich, dit zal gebeuren bij de volgende hoofdstukken.

Geraadpleegde Literatuur

Transitional Justice en de Argentijnse context Om aan de nodige informatie over de besproken onderwerpen te komen, werd er eerst breed ingelezen in het onderzoeksveld van Transitional Justice om tot een breed begrip te komen van dit veld en hoe het zich heeft ontwikkeld in de verschillende academische disciplines. Er zijn vele publicaties over dit onderzoeksveld, gaande van het startpunt in de jaren ’80 en ’90 tot nieuwe ontwikkelingen in de 21ste Eeuw. Daarom werd er dan ook beslist beide te combineren om nieuwe inzichten te vergelijken met de oude, rekening houdend met de veranderde context in bijvoorbeeld het internationaal mensenrechtenregime (het Statuut van Rome, Internationale Tribunalen, etc.) en de verschillende mechanismen die doorheen de decennia gebruikt zijn, zoals waarheidscommissies, waarheidsberechtingen, nationale berechtingen, etc. Het was vooral de bedoeling om een breed begrip te krijgen van de impact en het belang van Transitional Justice voor de geschiedschrijving en andere disciplines zoals politicologie, internationaal recht, sociologie en andere. Vervolgens werden deze eerder theoretische werken doorgetrokken naar de Argentijnse context om de theorieën na te gaan op het Argentijns proces van Transitional Justice. Hiervoor werd vertrokken van de, in mijn oogpunt, drie hoofdwerken over Transitional Justice: Mark Osiel met zijn “Never again. Legal remembrance of administrative massacre”, Carlos Santiago Nino met zijn “Radical Evil on Trial” en Jaime Malamud Goti met zijn “Game without end”. Deze drie auteurs zijn zeer verschillend in hun visie over de Argentijnse context in de jaren ’80 en ’90, kaderend binnen het proces van Transitional Justice, en het omgaan van de maatschappij met het traumatisch verleden. Het is dan ook niet verwonderlijk dat zij daarom steevast geciteerd en besproken worden in het merendeel van de literatuur over Transitional Justice in Argentinië. Vanuit dit startpunt werd verdergegaan op de Argentijnse context met verschillende literatuur over de evolutie van 1983 tot heden, komende uit verschillende standpunten en disciplines. De reden waarom ook hier zo breed werd gekeken is omdat het heropenen van de berechtingen en de nieuwe fase van Transitional Justice sinds 2003 niet verklaard kan worden zonder het begrijpen van de geschiedenis en van verschillende factoren zoals de buitenlandse berechtingen, de druk komende van internationale rechtbanken, de veranderende politieke context, de strijd van mensenrechtenbewegingen, de druk vanuit de civil society, etc. Daarom zal in hoofdstukken 2 en 3 deze verschillende factoren en processen nader verklaard worden met behulp van deze literatuur en de theorieën van de theoretische werken.

De zoektocht naar deze literatuur zou niet mogelijk geweest zijn zonder online databanken zoals JSTOR voor het kunnen raadplegen van artikels. Veel artikels werden ook gevonden via het raadplegen van online studiecentra over Transitional Justice, zijnde van universiteiten (bijvoorbeeld CEDLA, Centrum voor Studie en Documentatie van Latijns Amerika2 van de Universiteit van Amsterdam)

2 Zie: , laatst geraadpleegd op 07.08.2014.

3

als van organisaties zoals het International Center for Transitional Justice3. De meeste geraadpleegde artikels komen uit wetenschappelijke tijdschriften zoals het “International Journal of Transitional Justice” en “Transitional Justice Review”. Er zijn veel academische disciplines die een tijdschrift voor Transitional Justice publiceren, wat het belang van dit onderzoeksveld zeker benadrukt.

De zoektocht naar boeken (als voor deze over genocide) was iets complexer gezien er niet veel beschikbaar was via de Universiteit Gent, met uitzondering van de klassieke werken zoals die van Osiel, Nino, Malamud Goti, Teitel en anderen, waarvan een grote collectie aanwezig is in de bibliotheek van de Rechtenfaculteit en de bibliotheek van de Conflict and Development. Andere werken zoals die van Elin Skaar en Kathryn Sikkink moesten aangevraagd worden via IBL, gezien er vele werken liggen in de Universiteit van Antwerpen en vooral de Université Libre de Bruxelles die een centrum voor Latijns-Amerikaanse studies heeft (Groupe d'études latino-américaines de l'Institut de Sociologie [GELA-IS])4. Toch dient hier zeker benadrukt te worden dat vele Argentijnse publicaties vertaald zijn in het Engels door de auteurs zelf of door andere academici, wat het een zeer toegankelijk studieonderwerp maakt voor Europese onderzoekers met geen of weinig kennis van het Spaans.

Tot slot moet er gesteld worden dat enkele van de geraadpleegde Argentijnse auteurs de beschreven periode persoonlijk hebben meegemaakt en dit vaak te merken is in de tekst. Vooral Osiel, Nino en Malamud Goti zullen hun eigen bevindingen staven en beargumenteren op basis van hun eigen ervaringen. Dit is vooral zo bij Nino en Malamud Goti, die juridische mensenrechtenadviseurs waren van president Raúl Alfonsín en tevens zeer dicht betrokken waren bij het Transitional Justice beleid van de president en de uitganspunten en strategie uitwerken. Nino zou dit beleid tot aan zijn dood in 1993 blijven verdedigen als de beste optie voor Argentinië terwijl Malamud Goti in zijn publicatie “Game without an end” in 1995 het beleid zal bekritiseren, waar hij dat voordien net zoals Nino verdedigde. Toch blijven dit zeker vooraanstaande en objectieve academische werken gezien deze auteurs actief waren in de academische wereld en een zeer gegronde argumentatie opbouwen. Naast deze Argentijnse academici werden ook veel buitenlandse academici geraadpleegd die een academische specialisatie in Argentinië en Zuid-Amerika hebben zoals Kathryn Sikkink en Elin Skaar.

Genocidestudies: geraadpleegde literatuur Na het onderzoeken van het Transitional Justice proces in Argentinië en het nader bekijken van de berechtingen voor misdaden tegen de mensheid sinds 2006, werd beslist dieper in te gaan op het genocidedebat dat een prominente plaats kreeg sinds het heropenen van de berechtingen in de Argentijnse academische wereld, politieke wereld, Justitie en de civil society. Allereerst werden theoretische werken over genocide geraadpleegd die dieper ingaan op het ontstaan en de evolutie van het concept genocide en de wettelijke vertaling ervan in het internationaal Verdrag inzake de Voorkoming en Bestraffing van genocide (1948) en de herbevestiging ervan met het Statuut van Rome (1998). Daarna werd vooral de wettelijke kant van het debat nader bekeken, hoe dit concept en het

3 Zie: , laatst geraadpleegd op 07.08.2014. 4 Zie: , laatst geraadpleegd op 07.08.2014.

4

Genocideverdrag specifiek in werking treed en wat de verschillen zijn met het concept misdaden tegen de mensheid. Om over te gaan op de Argentijnse context werd vervolgens literatuur geraadpleegd die het Genocideverdrag bekritiseren als te restrictief en dit komt vooral in uiting in recente genocidestudies die de contexten van Zuid-Amerikaanse militaire dictaturen en “hidden genocides5” nader bestuderen. Van hieruit werd Argentijnse literatuur geraadpleegd die ingaat op het genocidedebat in Argentinië. Er is geen uitgebreide literatuur over dit onderwerp maar de hoofdpublicatie die meermaals aangehaald en gebruikt wordt in de hedendaagse rechtszaken die genocide willen erkennen, zijn de publicaties van socioloog Daniel Feierstein. Naast het werk van Feierstein werden verschillende andere Spaanstalige bijdragen gelezen over dit topic die vooral ingaat op het waarom dat de Argentijnse context als een genocide moet erkend worden of waarom net niet. Ook moet het vermeld worden dat deze literatuur allemaal vrij recent is, gezien dit debat ook vrij recent is opgekomen sinds het heropenen van de berechtingen. Vooral de bijdrage van Antonius Robben, “Vuile oorlog, staatsterreur of genocide?”, is belangrijk om de impact van het genocidedebat te plaatsen in een genocidediscours die tracht het verleden te reconstrueren. Het moet zeker ook benadrukt worden dat genocidestudies een vrij jong onderzoeksveld is die de laatste jaren onderhevig is aan veranderingen in het denken over genocide en vooral de meer en meer voorkomende kritiek op het Genocideverdrag die in veel van de geraadpleegde literatuur voorkwam. Een belangrijk standpunt dat veel auteurs benadrukken, zoals Feierstein, is het belang van hun studie over genocide om lessen te leren uit het verleden en om een bijdrage te zijn in de preventie van genocide.

De meeste werken die hier werden gebruikt komen uit wetenschappelijke artikels geraadpleegd via wetenschappelijke genocidetijdschriften en academische centra zoals het Center for the Study of Genocide and Human Rights6 van Rutgers University Newark opgericht in 2007 en een prominent genocideonderzoekscentrum. Het geraadpleegd boek van Alexander Laban Hinton “Hidden Genocides” is een publicatie van dit onderzoekscentrum, die een genocideprogramma heeft die zich focust op de 20ste eeuw (met cases zoals Bosnië, Rwanda, Kosovo, etc.) maar ook op potentiële genocides in de 21ste eeuw zoals de toestand in Darfoer, Irak en de Democratische Republiek van Congo. Dit centrum combineert academici met verschillende achtergronden zoals geschiedenis, internationaal recht, sociologie, psychologie, economie, etc. Daarnaast is er het IAGS (International Association of Genocide Scholars7) die het tijdschrift “Genocide Studies and Prevention8” uitgeven en INOGS (International network of genocide scholars9) die het tijdschrift “Journal of Genocide Research10” uitgeven. Voor Zuid-Amerika is het belangrijkste onderzoekscentrum voor genocidestudies het in 2007 opgerichte Argentijnse CEG (Centro de estudios sobre genocidio11) van de Universidad Nacional de Tres de Febrero waar Daniel Feierstein de directeur van is. Zij geven het wetenschappelijk tijdschrift

5 Concept uit Alexander Laban Hinton, et. al. (eds.). Hidden Genocides. 6 Zie: , laatst geraadpleegd op 07.08.2014. 7 Zie: , laatst geraadpleegd op 07.08.2014. 8 Zie: , laatst geraadpleegd op 07.08.2014. 9 Zie: , laatst geraadpleegd op 07.08.2014. 10 Zie: , laatst geraadpleegd op 07.08.2014. 11 Zie: , laatst geraadpleegd op 07.08.2014.

5

“Revista de Estudios sobre Genocidio12” uit, wat tevens het eerste academische tijdschrift voor genocidestudies in Zuid-Amerika was. Dit was ook eerste onderzoekscentrum in Zuid-Amerika die zich richt op genocide en vooral door de invloed van Feierstein zich richt op de sociale praktijken van genocide waarmee men een bijdrage wil zijn als kritiek op de dominante genocidestudies waar de Zuid-Amerikaanse contexten vaak niet erkend worden (cfr. hoofdstuk 4). Argentinië wordt vaak gezien als een protagonist binnen Zuid-Amerika op vlak van Transitional Justice, maar dit is ook zo op het vlak van genocidestudies waar vooral Daniel Feierstein de pionier van is met bovenstaand onderzoekscentrum. Het werk van Mirta Mántaras kon niet geraadpleegd worden13, maar een beknopte uiteenzetting van haar stelling kon wel terug gevonden worden in enkele geraadpleegde strafdossiers.

Gebruikte bronnen

De gebruikte bronnen voor dit onderzoek bestaan vooral uit de strafdossiers van de provinciale federale rechtbanken die misdaden tegen de mensheid gepleegd onder de dictatuur berechten. Daarnaast werd voor het schetsen van de evolutie en toestand van de huidige berechtingen en het Transitional Justice proces dankbaar gebruik gemaakt van de jaarlijkse Informes van CELS als de statistieken die men bijhoudt van de berechtingen sinds 2006. Verder werden enkele nieuwsartikels van Infojus gebruikt en publicaties van het ICTJ en FIDH.

Informes en statistieken Cels De Informes zijn jaarlijkse verslagen over de toestand van de mensenrechten in Argentinië gaande van de toestand in de gevangenissen, sociale ongelijkheid, en andere, die gepubliceerd worden door CELS en te raadplegen zijn via hun website14. Tot 2005 was er jaarlijks een rubriek die de toestand van de strijd tegen de amnestie beschreef, maar sinds de afschaffing van de amnestiewetten in 2005 werd deze rubriek een jaarlijks verslag over de toestand van de berechtingen voor misdaden tegen de mensheid. Daarnaast publiceert men jaarlijks ook statistieken die de verschillende aspecten van de berechtingen in statistieken plaatst zoals het aantal aangeklaagden, aantal sterfgevallen, aantal vrijgesprokenen, leeftijd van de veroordeelden, etc.15 Deze publicaties worden geschreven door verschillende auteurs die werkzaam zijn binnen CELS en men is zeer detaillistisch en objectief. CELS, oftewel het Centro de Estudios Legales y Sociales, is een van de belangrijkste mensenrechtenbeweging in Argentinië die in 1979 tijdens de civiele-militaire dictatuur werd opgericht door Emilio Bignone, een advocaat wiens dochter permanent verdwenen is door de Junta. CELS maakte snel bekendheid via het meewerken met CONADEP en de heropbouw van Justitie na de dictatuur. Al snel werd CELS een platform waarbij slachtoffers en nabestaanden wettelijke steun konden krijgen in het aanspannen van rechtszaken tegen misdadigers van de dictatuur, hedendaags heeft CELS een netwerk van advocaten en juridische adviseurs die in de berechtingen optreden als querellante in naam van de slachtoffers en hun nabestaanden. Een andere belangrijke pijler is het verzamelen van

12 Zie: , laatst geraadpleegd op 07.08.2014. 13 Haar boek: “Genocidio en ” (2005). 14 Zie: , laatst geraadpleegd op 07.08.2014. 15 Zie: , laatst geraadpleegd op 07.08.2014.

6

bewijs en getuigenissen die ze gebruiken tijdens de berechtingen. Ondanks de amnestie bleef CELS met andere mensenrechtenorganisaties verder strijden voor “memoria, verdad y justicia” (cfr. hoofdstuk 2) maar richtte men zich vanaf midden de jaren ’90 ook op de brede mensenrechten in het land zoals de toestand in gevangenissen, het vaak voorkomend politiegeweld, discriminatie, gender en seksuele ongelijkheid en economische en sociale ongelijkheid.

Strafdossiers De vonnissen van de strafzaken voor misdaden tegen de mensheid gepleegd tijdens de civiele- militaire dictatuur van 1976 – 1983 voor de jaren 2006 – 2012 werden teruggevonden via de website van het Secretaría de Derechos Humanos van het Ministerio de Justicia y Derechos Humanos (het Staatsecretariaat van mensenrechten die onder het Ministerie van Justitie staat). Er is een online databank aangemaakt door het Staatsecretariaat waarin alle rechtszaken sinds 1985 tot eind 2012 alfabetisch en via provincie opgesomd staan, deze databank maakt deel uit van het Archivo Nacional de la Memoria (Nationaal Herdenkingsarchief)16. Deze databank werd voornamelijk gebruikt voor de correcte benaming van het strafdossier en voor een korte samenvatting van wie de aangeklaagden waren en welke straf zij kregen voor welke misdaad. Van daaruit werden de effectieve strafdossiers geraadpleegd via de website van CELS, die alle vonnissen vanaf 2006 tot eind 2012 bijhoud en voor consultatie beschikbaar stelt aan het grote publiek17. Enkele cases werden niet teruggevonden op de website van CELS maar werden teruggevonden via de website van Equipo Nizkor18, een organisatie die tevens alle rechtszaken online publiceert. Zonder deze online beschikbaarheid van deze strafdossiers was dit onderzoek niet mogelijk geweest. Voor informatie over de rechtszaken zelf werden de websites van mensenrechtenorganisaties gebruikt, zo hebben de meeste grote strafzaken een aparte website in beheer van mensenrechtenorganisaties waarop getuigenissen en documenten consulteerbaar zijn. Een voorbeeld zijn de rechtszaken betreffende clandestien detentiecentrum ESMA (Escuela Mecánica de la Armada) die op de website van de El Espacio Memoria y Derechos Humanos (Ex ESMA), een verzameling van verschillende mensenrechtenbewegingen, wordt bijgehouden19. Zoals in hoofdstuk 1 nader toegelicht zal worden bestaat er discussie binnen de historiografie over de kwaliteit van rechtszaken als historische bronnen, voor dit onderzoek wordt R. Wilson gevolgd die stelt dat vooral hoe, welke omvang, welke methoden en onderzoekprincipes zijn gebruikt bij het tot stand komen van het strafdossier van belang is20. De geraadpleegde strafdossiers zijn grotendeels van hoge kwaliteit en vaak gebaseerd op grondig historisch onderzoek om de misdaden te kadreren in de grote context van de civiele-militaire dictatuur.

De strafdossiers zelf verschillen niet veel van elkaar, zo zullen strafdossier komende uit dezelfde provinciale federale rechtbank (voor de werking van het rechtssysteem en de structuur, cfr. Hoofdstuk 3) dezelfde structuur en ook vaak dezelfde argumentatie hebben, omdat men vaak

16 Zie: , laatst geraadpleegd op 07.08.2014. 17 Zie:< http://www.cels.org.ar/blogs/total-de-sentencias-en-argentina/>, laatst geraadpleegd op 07.08.2014. 18 Zie: , laatst geraadpleegd op 07.08.2014. 19 Zie: , laatst geraadpleegd op 07.08.2014. 20 R. Wilson, “Humanity’s histories evaluating the historical accounts of internationale tribunals and truth commissions”, in: Politix, 80 (2007), 4, p. 43.

7

precedenten volgt in de argumentatie. De structuur van de strafdossiers zijn grotendeels uniform, zo zal altijd eerst een overzicht gegeven worden over de rechters, over welke zaken er in het vonnis een uitspraak komt, gegevens over de aangeklaagden, het benoemen van de rechters (voorzitter en 2 bijzitters), de advocaten van de verdediging en de advocaten en particulieren die de querella vormen. Daarna zal men de gepleegde misdaden bespreken en waarom ze tot het gerecht zijn gebracht met een staving van het bewijs en de aanklachten en een beschrijving van de staatsterreur op provinciaal grondgebied en de werking en structuur ervan. Vervolgens komt de fase van de beschuldigingen waarin het Openbaar Ministerie (Unidad Fiscal de Investigación de delitos de lesa humanidad) en de querella hun eisen voor bestraffing en het opsommen van bewijstukken aanleveren. Daarna volgt de verdediging van de aangeklaagden, de fase van beschuldiging en de verdediging worden dan ook de mondelinge en publieke fase genoemd, gezien er kans tot discussie is op basis van de bewijzen en de wet. Daarnaast worden de bewijsmaterialen genoemd en de getuigenissen, die meestal uit de onderzoeksfase komen en zullen de rechters de verschillende misdaden bespreken met de koppeling aan de toegepaste wetten. Ook zal men dan ingaan op de discussies tijdens de mondelinge fase en de eisen die door de querella en de verdediging werden aangehaald. Zo zal de verklaring dat de gepleegde misdaden, misdaden tegen de mensheid zijn altijd beargumenteerd worden vanuit de nationale en internationale wetgeving en in het geval dat de querella een bestraffing voor genocide eist, zal dit ook altijd (toch in de meeste gevallen) uitvoerig besproken worden. Tot slot gaat men na de argumentatie welke strafcategorie men zal toepassen op de gepleegde misdaden overgegaan tot de strafuitspraak met koppeling met welke strafwetten uit de Strafwet dit overeenkomt. Meestal zal men beëindigen met het oproepen van juridisch onderzoek naar personen die als misdadigers uit de getuigenissen zijn aangesteld, het oproepen tot de arrestatie of vrijlating van personen of benadrukt men nogmaals dat men de aanklachten en eisen van de verdediging en de querella verwerpt of aanneemt.

Tot slot moet zeker vermeld worden dat de openheid en het vlot toegankelijk zijn van deze bewijsstukken en bronnen op zijn minst opmerkelijk zijn. Deze strafdossiers die een gedetailleerd verslag zijn door de secretaris van de rechtbank volgt meestal enkele weken of maanden na de uitspraak. Ondanks de openheid van deze strafdossiers worden deze niet vaak door het grote publiek gelezen (vooral omdat ze vaak tussen 200 a 600 bladzijden tellen) en doen die een beroep op de media die ze samenvat, waarbij het gevaar bestaat dat die journalisten voorbarige conclusies maken en er een eigen draai aan geven zodat bepaalde personen worden zwartgemaakt21.

Rapporten van het International Center for Transitional Justice (ICTJ) en FIDH Enkele rapporten en uitgegeven publicaties en vrij te consulteren via de website van het ICTJ werden gebruikt in dit onderzoek. Het gaat vooral over rapporten over de toestand van Transitional Justice in Argentinië en een bespreking van de huidige berechtingen. De gebruikte is “Making justice. Further discussions on the prosecution of crimes against humanity in Argentina (in samenwerking met CELS)”. Het ICTJ is een non-profit organisatie die zich specialiseert in Transitional Justice over de gehele wereld, men heeft een heel team van academici uit verschillende disciplines, elk gespecialiseerd in een specifieke regio zoals Latijns-Amerika en Azië. Naast onderzoek zijn ze ook

21 M. Osiel, “Legal Remembrance of Administrative Massacre”, in: University of Pennsylvania Law Review, 144 (1995), 2, p. 541.

8

actief als adviserend orgaan op lokaal, nationaal en internationaal niveau, werken ze samen met verschillende organisaties en mensenrechtenbewegingen van de civil society van een staat in transitie en rapporteert men over de ontwikkeling van Transitional Justice in de wereld. Zo heeft het ICTJ een goede samenwerking met Argentijns mensenrechtenbeweging CELS. Daarnaast werd nog een rapport, “Argentina: advances and obstacles in legal proceedings against those responsible for crimes against humanity comitted during the dictatorship” van de FIDH (The International Federation for Human Rights) gebruikt voor het schetsen van de problemen en kritiek op de huidige berechtingen.

Infojus Noticias De actualiteit werd vooral bijgehouden voor informatie over de huidige berechtingen en het proces van Transitional Justice, maar ook voor het opzoeken van opiniestukken van intellectuelen en rechters over het genocidedebat. De voornaamste kranten die gebruikt werden zijn Página/1222 en de Engelstalige Buenos Aires Herald23, deze twee kranten zijn objectief in de verslaggeving want vele kranten in Argentinië zijn nog beïnvloed door politieke strekkingen zoals de krant La Nación. Het merendeel van de actualiteit en opiniestukken werd gevonden via de Infojus Noticias24, de nationale actualiteitsdienst van het Ministerie van Justitie waar een specifieke rubriek is voorzien voor de berechtingen van de misdaden tegen de mensheid tijdens de dictatuur. Deze verslaggeving is zeer objectief, niet verwonderlijk gezien het van een nationale overheidsdienst komt.

Historische Context (1953 – 1983)

De militaire coup van de Junta en de redenen waarom ze een groot deel van de bevolking doodden, kan niet volledig begrepen worden zonder naar de voorgeschiedenis te kijken, waarin vele factoren schuilen die zouden leidden tot de beslissing van het leger om een staatsgreep te plegen om de nationale orde en staatsveiligheid te herstellen. Argentinië was immers verzeild in een bloedig intern conflict sinds begin de jaren ‘70, wat door menig Argentijnse historici beschreven wordt als een beginnende burgeroorlog, niet toevallig vlak na de dood van president Juan Domingo Perón en de overname van het presidentschap van Isabel Martínez de Perón. Wat volgde was een bitter conflict tussen linkse en rechtse groeperingen maar ook conflict binnen het Peronisme, de complexe politieke erfenis van Juan Perón die verscheurd werd tussen linkse en rechtse militanten. Het doel van dit onderdeel is een korte historische context te geven van de gebeurtenissen die plaatsvonden voor de militaire Junta. Daarnaast wordt ook stilgestaan bij de militaire Junta van 1976 – 1983 en de rol en kenmerken van het Argentijnse leger. Verschillende academici, zoals historica Soledad Catoggio, benadrukken dat militarisme en het gebruik van geweld en foltering vrij normaal en ingeburgerd waren in de Argentijnse maatschappij. Sinds het ontstaan van de natie in 1816 heeft het land zes militaire coups gekend en die allemaal in de 20ste Eeuw, waarvan de bekendste die in

22 Zie: , laatst geraadpleegd op 07.08.2014. 23 Zie: , laatst geraadpleegd op 07.08.2014. 24 Zie: , laatst geraadpleegd op 07.08.2014.

9

1955 die resulteerde in de verbanning van Juan Perón en het begin van de politieke vervolging van het Peronisme en die in 1976 door de Militaire Junta. Quiroga stelt dan ook dat deze militaire coups grotendeels als legitiem werden gezien door de bevolking, er was een geloofsverlies in de democratie en een coup werd gezien als het herstellen van de orde van zaken door de militairen. Zo werd ook de militaire coup in 1976 verwelkomd door de bevolking omdat die een einde zou brengen aan de jaren van geweld en terug orde zou brengen in de maatschappij25. Dit zorgde dat er een tendens van autoritarisme en politieke instabiliteit ontstond, waarbij democratische regeringen vaak afhankelijk waren van de steun van het leger26.

Juan Domingo Perón en het Peronisme (1946 – 1955) en de invloed op het heden

Naast deze gewoonte en legitimiteit van het militarisme is het Peronisme een van de belangrijkste factoren die geleid heeft tot de militaire coup van 1976. Tot het aantreden van Juan Perón in 1946 als president was Argentinië een vrij conservatieve staat gestaafd op de idealen van de familie, het Christelijk geloof en een liberale economie die voordelig was voor de grote landeigenaars (een erfenis van koloniale tijden). Het presidentschap van Perón, zelf een militair, zorgde voor een dramatische verandering van de Argentijnse staat en zijn traditionele waarden. De idealen van Perón werd gegoten in een nieuwe politieke doctrine: het Justicialismo of beter gekend als het Peronisme. Tussen 1946 en zijn verbanning in 1955, ontwikkelde Perón een soort van populistische dictatuur met een democratische ondertoon. Hij centraliseerde de staat, legde de macht bij de uitvoerende macht en initieerde een nieuwe stijl van politieke participatie via sociale mobilisatie met een nadruk op de arbeidersbewegingen. Zijn sociaaleconomisch beleid was gericht op het verbeteren van de levenstandaard van de armen, de creatie van een grote publieke gezondheidszorg, een meer gelijke verdeling van de inkomens, de nationalisatie van belangrijke industrieën- en de creatie van een welvaartstaat. Daarnaast zorgde zijn vrouw Eva Perón ervoor dat de Senaat stemrecht voor vrouwen goedkeurde. Omwille van zijn politiek en economisch beleid was Perón enorm geliefd bij de arbeidersbewegingen en de armen, wat hem veel steun gaf via verschillende arbeidersorganisaties en de vakbonden. De grootste steun kwam van de socialistische CGT (La Confederación General del Trabajo de la República Argentina), die in 1946 hun ideologie veranderde naar het Peronisme en na de verbanning van Perón een van de belangrijkste activisten voor het Peronisme werden. Deze ontwikkelingen konden op niet veel steun rekenen van de conservatieve elite in Argentinië als van de Katholieke Kerk, die zich bedreigd voelde door het socialistisch karakter van het Peronisme. Een ander belangrijk aspect van het Peronisme is het gebruik van populisme en dit door de sterke macht die bij de president lag. Toch was er ook een andere kant aan de medaille, de staat werd omgevormd tot een politiestaat waarin politieke tegenstanders vervolgd, gefolterd en vermoord werden. In 1955 kwam het tot conflict tussen de Peronistische staat gesteund door de armen en arbeidersklassen en de conservatieve strekkingen, de Katholieke Kerk, grote delen van de middenklasse en de bovenste klasse en het leger. In september

25 M. Soledad Catoggio, The last military dictatorship in Argentina (1976-1983): the mechanism of state terrorism, in: http://www.massviolence.org/IMG/article_PDF/The-Last-Military-Dictatorship-in-Argentina-1976-1983-the.pdf, geraadpleegd op 22.07.2014. 26 F. Lessa, Memory and Transitional Justice in Argentina and . Against Impunity, New York, Palgrave Macmillan, 2013, p 32.

10

volgde er een Revolución Libertadora waarmee Perón via een staatsgreep verbannen werd en het land moest uitvluchten om uiteindelijk tot 1970 in Spanje in ballingschap te zitten27.

De Argentijnse staat en de gemeenschap wordt tot vandaag sterk beïnvloed door het Peronisme maar laat het duidelijk zijn dat sinds de dood van Perón er geen eenduidige betekenis van het Peronisme bestaat, net door het populisme en zijn verschillende beleidspunten had Perón steun bij linkse en rechtse politieke groepen, bij arbeiders als bij de middenklasse (omdat er een grote economische groei was), enz. Het Peronisme was dan ook een grote doorn in de ogen van het leger, die gefundeerd was op traditionele en conservatieve waarden. Niet verwonderlijk werd het Peronisme politiek vervolgd sinds 1955 en werden ze na de dood van Perón in 1973 verklaard als staatsvijanden door het leger. Het zou duren tot het presidentschap van Carlos Saúl Menem in 1989 dat het Peronisme opnieuw de dominante politieke strekking werd. In 2003 werd het Peronisme opnieuw de centrale politieke doctrine in Argentinië met de verkiezing van voormalig gouverneur van Santa Cruz Nestór Kirchner als president. Het beleid van Kirchner (2003 – 2008) als dat van zijn vrouw Cristina Fernández de Kirchner (2008 - heden) staat gekend als het “Kirchernismo”, een neoklassieke invulling van het Peronisme. Het Peronisme wordt positief in beeld gebracht, wat resulteerde in een positieve herinnering aan de strijd van de Peronistische activisten tussen 1973 – 1983 in de historische constructie van het verleden tijdens de berechtingen sinds 2006 (cfr. Hoofdstuk 3)28.

Het politiek vervolgen van het Peronisme en de politieke instabiliteit (1955 – 1973)

Socioloog Daniel Feierstein (cfr. Hoofdstuk 4) benadrukt dat Perón pragmatisch was en een van zijn grootste verwezenlijkingen het promoten van een nieuw gevoel van zelfwaarde en politiek bewustzijn voor de arbeidersklasse was. Een belangrijk gevolg hiervan is dat de arbeidersbewegingen en de vakbonden de mogelijkheid en vrijheid kregen van Perón om de staatsautoriteit op reguliere basis in vraag te stellen via protesten en stakingen, passend in het beleid van politieke participatie via mobilisatie. Dit zorgde dan ook voor een groot probleem voor de militaire regimes en de pseudo democratische regeringen tussen 1955 en 1973 die de erfenis van Perón trachtten te vernietigen maar geconfronteerd werden met een groeiend populair verzet in de vorm van economische boycotten, stakingen en straatprotesten. De situatie leidde tot meer spanningen vanaf de jaren ’60 door het gebruik van geweld van het leger op tegenstanders. Het politiek geweld nam toe en het verbeterde niet wanneer het leger, kaderend in de Koude Oorlog context en de vrees van de VSA voor een domino-effect van socialistische regeringen in Zuid- Amerika na de Cubaanse revolutie, een veiligheidsdoctrine begon te ontwikkelen gebaseerd op de veiligheidsdoctrine van de VSA. Communisme en linkse groepen begonnen geviseerd te worden en men trachtte deze groeperingen en activisten te verbieden via verschillende decreten. De polarisatie werd groter met het oprichten van de ERP (Ejercito Revolucionario del Pueblo, revolutionair volksleger) eind jaren ’60 die een anti-Peronistische en communistische (gebaseerd op Che Guevara) guerrillagroep was en de linkse Peronistische guerrillagroep gekend als de Montoneros. Peronisme

27 Ibidem, p. 32. 28 Ibidem, p. 32.

11

werd in twee kampen verdeeld, rechts versus links, en Perón steunde beide vanuit Spanje maar de sociale agitatie steeg, de repressie werd harder door het leger die deze groeperingen als enorme bedreiging voor de staatsveiligheid zag en de verdeeldheid binnen het Peronisme steeg29.

Het is in deze context dat het leger nog harder en repressiever optrad, socialisme en communisme waren de aartsvijand van hun nationale veiligheidsdoctrine en zo begon de constructie van een beeld van “de ander” en de stigmatisering van die “ander” (de linkse activisten) als bedreiging tegen “ons” (de Argentijnse bevolking)30. Dit resulteerde in het leger die in naam van de nationale staatsveiligheid de noodzaak zag om deze gezagsondermijnende elementen uit te roeien, een noodzakelijk kwaad voor de natie. Het hoogtepunt van het bloedig conflict tussen het leger en de linkse guerrillagroeperingen vond plaats in augustus 1972 waarbij 16 gevangengenomen Montoneros guerrillaleiders vermoord werden door soldaten in Trelew, dit staat ook gekend als het Trelew bloedbad, een gebeurtenis die gekenmerkt wordt als een collectief trauma voor de Peronistische beweging volgens Robben31.

Tegen alle verwachtingen in van de conservatieve elite en het leger in won de Peronistische Héctor Cámpora de verkiezingen van 1973 en zorgde hij voor de terugkeer van de verbannen, en reeds oude, Juan Perón die in oktober 1973 opnieuw president werd nadat Cámpora ten voordele van hem ontslag nam. Om de economische crisis aan te pakken kwamen er zware bezuinigingsmaatregelen, waardoor er een hoge inflatie ontstond en een grote sociale onrust, wat opnieuw resulteerde in een verhoging van het geweld32. De verdeeldheid binnen het Peronisme kwam tot een hoogtepunt doordat de verzwakte Perón openlijk de rechtse strekking steunde en de situatie liep helemaal uit de hand wanneer de Montoneros de vakbondsleider van de CGT vermoorden in 197333. In een poging het politiek geweld op te lossen, richtte Perón de Triple A (Alianza Anticomunista Argentina) op met het doel het elimineren van de linkse militanten34. Deze Triple A zou nog een belangrijke rol spelen tijdens de dictatuur en werkte samen met het leger, het is in deze context dat in 2006 rechter Norberto Oyharbide oordeelde dat de ontvoeringen en moorden door de Triple A tussen 1973 en 1975 misdaden tegen de mensheid construeren en daarom berecht kunnen worden35. Daarnaast vormden extreemrechtse groeperingen, het leger en de politiemacht ook moordeskaders om de linkse militanten hardhandig te bestrijden en kwam Argentinië in een virtuele burgeroorlog terecht. In deze context stierf Juan Perón juli 1974 en kwam zijn vrouw en toenmalig Vice-presidente Isabel

29 D. Feierstein, Political violence in Argentina and its genocidal characteristics, in: M. Esparza, H. R. Huttenbach en D. Feierstein, State violence and genocide in Latin America. The cold war years, Londen, Routledge Taylor and Francis group, 2010, pp. 44-46. 30 Buenos Aires, TOF de Bahía Blanca, Causa N° 982, 2012, pp. 3-30. 31 A. Robben, “Vuile Oorlog, staatsterreur of genocide? De Argentijnse worsteling met de herinnering aan de militaire dictatuur van 1976-1983”, in: Tijdschrift voor geschiedenis, 124 (2011), 4, p. 527. 32 Ibidem, p. 527. 33 D. Feierstein, art.cit., p. 45. 34 A. Robben, art.cit., p. 527. 35 L. Mallinder, The ongoing quest for trut hand justice: enacting and annuling Argentina’s amnesty laws, Queen’s University Belfast, Institute of Criminilogy and Criminal Justice, 2009, p. 6

12

Martínez de Perón aan de macht als presidente met een erfenis bestaande uit groot politiek geweld en een economie in puinhoop36.

De spiraal van geweld onder Isabel Martínez de Perón en de rol van het leger (1974 – 1976)

Na de dood van Juan Perón nam het geweld toe, waardoor de gehele maatschappij wegebde in een uitzichtloze toestand. De veiligheidsdoctrine van het leger kreeg meer en meer vorm en intelligentiediensten werden operationeel. Juan Perón had een Argentinië achtergelaten die een grote polarisering kende met de arbeidersklasse, armen, studenten, intellectuelen, activisten en andere aan de ene kant en de conservatieve elite met delen van de middenklasse, nationalisten, het leger en de Katholieke Kerk aan de andere kant. In 1974 voelden de meeste mensen zich fysiek en psychologisch bedreigd door het constante geweld en het leger vreesde dat hun wereldvisie (nationalisme, traditie, Kapitalisme, Katholiek geloof) op spel stond door de linkse militanten die ze beschuldigden dat ze een orde op basis van atheïsme en socialisme wilden opleggen in Argentinië. Daarnaast was er tegen 1976 een enorme inflatie en daling in de levensstandaard37.

Waarom het leger zo’n harde positie innam, kan verklaard worden via Ervin Staub, professor psychologie die zich specialiseert in de psychologie van massageweld en genocide. In zijn boek “The Roots of evil, the origins of genocide and other group violence” verklaart hij wat de factoren waren waarom het leger zich zo bedreigd voelde en wat zou resulteren in het massageweld. Zoals hierboven reeds beschreven waren de economische moeilijkheden en het politiek conflict en geweld de aanleidende factoren voor een virtuele burgeroorlog, maar daarnaast waren er ook culturele aanleidingen zoals hun zelfconcept en ideologie over de staat. Het leger en de militairen zien individuele rechten als een in dienst staan van het groter goed van de staat, ze hadden een paternalistische visie op de relatie met de gemeenschap. De militairen zagen zichzelf als de erfgenamen van een heroïsche traditie die terugging naar de onafhankelijkheid, dit werd zo ook aangeleerd in de militaire academies waarin zelfopoffering, devotie, plicht, karakter, eer en trots de kernbegrippen in de opleiding zijn. De militairen hadden dus een gemeenschappelijke identiteit op die waarden en waren zeer patriottistisch. In de jaren ’70 werd deze wereldvisie bedreigd door het communisme en ontstond er een anticommunisme die gesteund werd door de Veiligheidsdoctrine van de VSA en werd overgenomen. Maar de grootste reden van dit anticommunisme was de sterke devotie tot het Rooms-Katholicisme, waardoor de militairen zichzelf zagen als beschermers van de Christelijke waarden, dit alles heeft vorm van een ideologie binnen het leger. Door het toenemende geweld en de politieke onstabiliteit steeg ook het gevoel dat men de beschermers waren van de waarden en tradities van de nationale staat en de publieke orde. In die context werd iedereen die tegen deze waarden en normen was bestempeld als een potentiële vijand, tijdens de Junta zou dan ook blijken dat er vele onschuldige slachtoffers waren waarvan men vermoedde dat ze linkse sympathieën hadden. Men demoniseerde de guerrillastrijders via “het ander” versus “ons” paradigma en die strijders werden voorgesteld als slechts de top van de ijsberg waaronder een grote laag van

36 E. Staub, The roots of evil. The origins of genocide and other group violence, Cambridge, Cambridge University Press, 1992, p. 212. 37 Ibidem, pp. 211 – 212.

13

personen was die de tegengestelde ideologie van socialisme aangingen en een gevaar voor de veiligheid waren. Men benadrukte dat die tegengestelde ideologie zich op alle niveaus bevond waaronder universiteiten, de media, de kunsten, beroepen zoals psychiaters, sociologen en economisch andersdenkenden. Deze groepen zouden dan ook geviseerd worden. Deze ideologie, conflict van twee tegengestelde visies (socialisme en nationalisme), en de nadruk op Westerse en Christelijke waarden van familie, staat en moraal, waarop de Junta op gebaseerd zou worden, is belangrijk in het genocidedebat waar in hoofdstuk 4 op ingegaan zal worden38.

In deze context ontstond de nationale veiligheidsdoctrine die stelde dat de communistische en socialistische visie zich op alle domeinen van het nationale leven begon te manifesteren en vooral in het onderwijs, de economie, justitie en cultuur. In 1974 kwam het geweld tot een hoogtepunt en hadden de Montoneros een goeie 600 doden op hun geweten, waarop presidente Perón een staat van beleg afkondigt en de grondwettelijke rechten opschort39. Hierdoor kreeg het leger vrij spel en het onofficiële begin van de militaire staatsgreep en de eerste introductie van hun technieken begon in 1975 in de provincie Tucumán met het goedkeuren van decreto n°262/75, waarbij het leger startte met Operativo Independencia om de militanten van de ERP te elimineren40. Iets later gaf presidente Perón via enkele decreten het leger de opdracht om alle gezagsondermijnende elementen in het gehele land te elimineren via militaire operaties en gebruik van de veiligheidsdiensten, hiermee werd de “lucha contra la subversión41” officieel opgelegd in het gehele nationale territorium42.

De staatsgreep van 1976 en de civiele-militaire dictatuur van 1976 – 1983

Op 24 maart 1976 nam het leger de macht over en zette men presidente Isabel Martínez de Perón af die vluchtte naar Spanje, waar ze hedendaags nog verblijft ondanks het oproepen tot uitlevering van de federale rechtbank van Tucumán om terecht te staan voor misdaden tegen de mensheid gepleegd onder haar presidentschap. Het bestuur van de staat werd overgenomen door een militaire Junta onder leiding van de chefs van de drie strijdkrachten: luitenantgeneraal van het leger Jorge Rafael Vidala, admiraal van de marine Emilio Eduardo Massera en brigadiergeneraal Orlando Ramón Agosti43.

Onmiddellijk werd “El Proceso de Reorganización Nacional” (hierna “El Proceso”) opgelegd die het doel had de Argentijnse maatschappij te hervormen en te reorganiseren op basis van de waarden en normen van de nationale traditie, de Christelijke en Westerse waarden en op basis van de waardigheid van “el ser Argentino” (het Argentijns zijn). Hoofdpunten van “El Proceso” was de eliminatie en uitroeiing van alle gezagsondermijnende elementen in strijd met “El Proceso” en de

38 E. Staub, op.cit., pp. 210 – 229. 39 Ibidem, p. 219. 40 A. Robben, art.cit., p. 529. 41 De strijd tegen de gezagsondermijnende elementen zoals de Montoneros, ERP en iedereen tegen de waarden en normen van het leger. 42 Buenos Aires, TOF de Bahía Blanca, Causa N° 982, 2012, p. 24. 43 A. Robben, art.cit., p. 529.

14

promotie van economische ontwikkeling gebaseerd op kapitalisme en neoliberalisme als oplossing en vooruitgang voor het Argentijnse volk44. De eliminatie gebeurde via een gegeneraliseerd en systematisch uitroeiingsplan waardoor het nationale territorium opgesplitst werd in vijf grote verdedigingszones telkens onder commando van een “Cuerpo de Ejército”, deze zones werden op hun beurt dan weer opgesplitst in sub-zones en áreas waarin “grupos de tareas” (taakgroepen) verantwoordelijk waren voor de ontvoeringen en verdwijningen van personen. Naast het leger vormde de veiligheidsdiensten, de federale en provinciale politie als de lokale politiek belangrijke actoren in de operatie van “El Proceso”. Deze dictatuur was niet mogelijk zonder de burgerlijke steun van zakenlui, politici, de Katholieke Kerk, mediabedrijven en gedeelten van de middenklasse en de conservatieve elite die hoopten dat de Junta een einde zou betekenen van de politieke en economische malaise en instabiliteit45. Hier wordt dieper op ingegaan in hoofdstuk 3.

Via de “Acta para el proceso de Reorganización Nacional y Jura de la Junta Militar” werd bevestigd dat de generaals van de Fuerzas Armadas (het leger) de regering van de Argentijnse republiek op zich zouden nemen. Daarnaast werden alle elementen van een democratisch rechtstaat verboden zoals politieke partijen, het Nationaal Congres, vakbonden, etc46. Generaal Videla liet hierover geen twijfel bestaan: “[…] con ese objetivo combatiremos sin tregua a la delincuencia subversiva en cualquiera de sus manifestaciones, hasta su total aniquilamiento47”. Men noemde de strijd tegen de gezagsondermijnende elementen een noodzakelijke revolutionaire oorlog en men vergeleek het met de praktijken in Vietnam en Indochina, het is dan ook door de Junta dat de term “Vuile Oorlog” voor het eerst werd gebruikt, een vuile oorlog tegen bedreigingen die voor het goed van de staat geëlimineerd moeten worden48.

Het hoogtepunt van militaire staatsterreur (1976 – 1979) Er ontstond een cultuur van angst en de technieken van de militairen bestond uit ontvoeringen van verdachte personen naar clandestiene detentiecentra waar ze maandenlang gevangen werden gehouden en dagelijkse fysieke en psychische folteringen moesten ondergaan om informatie los te krijgen, executies van politieke militanten, ontvoeren van zwangere vrouwen waarna men de geboren kinderen confisqueerde en aan bevriende en militaire gezinde families gaf en misschien wel de gekendste praktijk: het permanent laten verdwijnen van personen. Zoals al aangehaald werden niet alleen militanten of personen die openlijk tegen de Junta waren opgepakt, maar ook personen waarvan men een vermoeden had of personen die simpelweg op de verkeerde plaats op de verkeerde tijd waren, tevens politieagenten die te veel wisten of orders weigerden uit te voeren werden vaak uit de weg geruimd49. Onder de slachtoffers waren, zoals gesteld door Ernesto Sábato (voorzitter CONADEP), “vakbondsleiders die streden voor betere lonen, jongeren actief in de studentenverenigingen, journalisten die te kritisch waren, psychologen en sociologen omdat ze een verdacht

44 Buenos Aires, TOF de Bahía Blanca, Causa N° 982, 2012, p. 25. 45 L. Mallinder, op.cit., p. 7. 46 Buenos Aires, TOF de Bahía Blanca, Causa N° 982, 2012, pp. 25-30. 47 Vrij vertaald als “met deze doelstelling vechten we tegen de gezagsondermijnende delinquentie en iedere manifestatie waarin ze voorkomt, tot zijn gehele vernietiging”. Uit: Buenos Aires, TOF de Bahía Blanca, Causa N° 982, 2012, pp. 27. 48 Buenos Aires, TOF de Bahía Blanca, Causa N° 982, 2012, pp. 3-30. 49 E. Staub, op.cit., p. 220.

15

beroep uitoefenden, jonge pacifisten, zusters en priesters die de Christelijke leer verkondigden in de sloppenwijken, de vrienden van al deze personen eveneens de vrienden van die vrienden en tot slot ook personen wiens naam werd aangegeven door motieven als persoonlijke wraak of door een ontvoerde persoon onder foltering50”. De ontvoeringen gebeurden voornamelijk door de “grupos de tareas” waarbij ze in burgerkledij en unanieme auto’s de slachtoffers blinddoekten en wegbrachten naar detentiecentra. Dit gebeurde vaak met hulp van de lokale politie die een groene zone creëerden rond de huizen van de slachtoffers en zo ontstond er een zone van vrij handelen waarin vaak kleine ontvoeringen plaatsvonden maar soms ook grote met behulp van helikopters of gewoon het ter plaatse doodschieten van de slachtoffers. De lokale politie was hiervan op de hoogte en zweeg in alle talen als nabestaanden over het lot van hun familielid kwamen informeren51.

In de meeste gevallen werden de ontvoerde slachtoffers naar clandestiene detentiecentra gebracht waar ze in onmenselijke en verschrikkelijke toestanden gevangen werden gehouden voor soms maandenlang. Vaak was er ook een circuit van detentiecentra: men werd eerst naar een operationeel centrum gebracht waar men gefolterd werd om informatie los te krijgen om vervolgens naar een uitroeiingscentrum te worden gestuurd waar de slachtoffers meestal werden gedood. Voorbeelden hiervan zijn “Circuito Camps” en het Circuit ABO in Buenos Aires provincie (“El Atlético”, “El Banco” en “El Olimpo”). In deze centra werden de slachtoffers geblinddoekt om hen gedesoriënteerd te krijgen en stond men onder voortdurende fysieke en fysische foltering. Voorbeelden van foltertechnieken waren: uithongering via bv. het geven van soep dat gegeten moest worden met een vork, “el picana” (elektrische schokken op alle lichaamsuitgangen), “el submarino” (nabootsen van de verdrinkingsdood in een emmer water), slaan met ijzeren staven, in kennels gestoken worden met agressieve honden, het hoofd in een zak met een agressieve kat steken, het folteren van gevangen of van de eigen kinderen voor de ogen van de slachtoffers, het seksueel misbruiken van vrouwen, etc. Nadat de slachtoffers niet meer “nodig” waren, werden ze in een weinig aantal gevallen vrijgelaten maar meestal “getransfereerd”, wat gelijk stond aan vermoord via bv. executie of het doodschieten na het delven van het eigen graf en verdwenen ze permanent uit de maatschappij. De meest gekende vorm van de staatsterreur waren de verdwijningen van personen en velen van deze “desaparecidos” zijn tot op heden nog niet teruggevonden, een groot aantal werd reeds via DNA en technieken van forensische antropologie geïdentificeerd52. Vaak werden de lichamen van de slachtoffers verbrand (“asaderos” genoemd), in zuur opgelost, in massagraven begraven en de meest bekende vorm: via de “vuelos de la muerte” (doodsvluchten) waarbij de slachtoffers gedrogeerd vanuit grote afstand in rivieren of de zee werden gegooid om zo het bewijs van de moorden weg te steken53.

50 Ibidem, p. 221. 51 Ibidem, pp. 220 – 221. 52 Ibidem, pp. 220 – 222. 53 FIDH, Argentina. Advances and obstacles in legal proceedings against those reponsible for crimes against humanity committed during the dictatorship, 2008, p. 7.

16

Het einde van de civiele – militaire dictatuur (1983)

Tot 1981 was er weinig tot geen verzet mogelijk tegen de Junta, de pers werd bedreigd en gecensureerd, opponenten ontvoerd en vermoord en het merendeel van de bevolking die niet collaboreerde leefde in angst, hoewel het de bevolking de machtsovername in 1976 grotendeels steunde omdat ze geloofden dat er een einde zou komen aan het geweld. Vanaf de jaren ’80 groeide het interne verzet tegen de Junta en de iconische strijd van de Madres de la Plaza de Mayo (hierna Madres) is hier een treffend voorbeeld van. De Madres trokken wekelijks naar de Plaza de Mayo in Buenos Aires om voor de Casa Rosada (presidentieel paleis) in een cirkelvorm rond het plein Plaza de Mayo te betogen en om informatie van de Junta te eisen over hun verdwenen dochters en zonen. De Madres werden gesteund door tal van mensenrechtenbewegingen zoals de Abuelas de la Plaza de Mayo (hierna Abuelas), Centro legal de estudias legales y sociales (hierna CELS) en tal van vakbonden, organisaties en anderen. De Junta trachtte meermaals de Madres het zwijgen op te leggen via een hardhandige aanpak en ze in de media te bestempelen als “las locas de la Plaza de Mayo” (de zottinnen) maar dit mislukte omdat hun macht kwam van hun status als moeders, het kernbegrip van de familie en diep verankerd in de Argentijnse maatschappij. Tezelfdertijd kreeg president Roberto Viola (generaal Viola volgde Videla op) te kampen met stijgende binnenlandse druk en beschuldigingen van mensenrechtenschendingen54.

Negen maanden later werd president Viola in december 1981 via een interne coup vervangen door generaal Leopoldo Galtieri die meer een meer te kampen kreeg met protesten en sociale druk, in die context kwam de beslissing om de Malvinas eilanden te heroveren55.

De Falklandoorlog (1982) , de val van de Junta en de onderhandelingen naar burgerbestuur In een poging om de legitimiteit van het leger te herstellen na de economische recessie en het groeiend verzet, lanceerde de Junta een campagne om de Malvinas eilanden terug onder soevereiniteit van de Argentijnse staat te brengen. Hun opzet slaagde want dit resulteerde in een proces van vaderlandliefde en nationalisme waardoor de Junta brede volkssteun kreeg voor hun oorlog tegen het Verenigd Koninkrijk. Het is net deze poging tot het herstellen van de legitimiteit, dat resulteerde in het volledig verlies van de legitimiteit van het leger. Men was alle steun en legitimiteit kwijt na de Falklandoorlog nederlaag en Mark Osiel benadrukt dan ook dat de grootste reden waarom er grote publieke steun was voor de berechting van de militaire top, net het feit was dat men gezichtsverlies had geleden door de Falklandoorlog56. Argentinië werd vernederd door de nederlaag tegen het Verenigd Koninkrijk dat resulteerde in massaprotest en betogingen in de al ontevreden gemeenschap waar de autoriteit van de Junta al aan het smelten was. De nederlaag wordt door vele Transitional Justice auteurs gezien als het startpunt van de democratische transitie, maar zoals Francesca Lessa terecht opmerkt was dit slechts de druppel in een al ontevreden gemeenschap. In juni 1982 was Galtieri verplicht op te stappen en kwam generaal Reynaldo Bignone in zijn plaats als president en hij kreeg te maken met het heropstarten van politiek verzet en dit in

54 F. Lessa, op.cit., p. 44. 55 Ibidem, p. 44. 56 M. Osiel, art.cit., p. 577.

17

de vorm van de unie van vijf politieke partijen (inclusief de Peronisten en de Radicalen, de twee grootste Argentijnse politieke partijen) in de Multipartidaria. De Junta nam voordeel uit het gebrek aan consensus tussen de politieke partijen en startte men de transitie naar burgerbestuur via onderhandelingen met de politieke partijen57. Toch ging men niet ondoordacht te werk en voor de transitie vernietigde men documenten en bewijsmateriaal om alles in de doofpot te steken, een daad die in 1999 werd bevestigd door de getuigenis van generaal Nicolaides. In 1983 publiceerde men de “Documento Final sobre la Guerra contra la Subversión y el Terrorismo”, waarin men het standpunt van de Junta verduidelijkte als strijders om de staat te beschermen en dat de fouten die gemaakt werden een noodzakelijk en onvermijdbaar kwaad waren in de strijd tegen de revolutionaire krachten. Het werd erkend dat er personen verdwenen waren, maar men dekte zichzelf in door te stellen dat vele verdwenen personen in ballingschap leefden of onder een valse identiteit leefden. Degenen die beiden zijn, kunnen wettelijk beschouwd worden als dood. Deze interpretatie en discours over wat er gebeurde in het verleden wordt tot op vandaag nog verdedigd door het merendeel van het militairen van tijdens de Junta, hun familieleden en solidariteitsorganisaties. Tegelijkertijd kwam er een institutionele akte die stelde dat lagere officieren niet bestraft kunnen worden omdat ze orders opvolgden, dit was de basis voor wat later de “Obedencia Debida” amnestiewet zou worden. Vervolgens kwam er in september 1983 de “Ley de Pacificación Nacional, ley n°22.924” (Wet van Nationale Pacificatie), en was een zelfamnestiewet voor alle leden van het leger voor de gepleegde misdaden tussen 1973 en 1982 (dus ook voor de Triple A onder Isabel Perón) met de benadrukking dat de confrontatie achter zich moet gelaten worden, men wederzijdse pijn moet vergeven en nationale pacificatie moest realiseren. Op 10 december 1983 won de radicaal Raúl Alfonsín de eerste democratische verkiezingen sinds de terugkeer naar democratie, en meteen werd duidelijk dat Alfonsín als president werk zou maken van een mensenrechtenbeleid wat de start van het Transitional Justice proces in Argentinië zou betekenen58.

Plan Condór De gehele regio van Zuid-Amerika werd gekenmerkt door militaire dictaturen die samenwerkten in functie van hun veiligheidsdoctrines. Een gezocht persoon was nergens meer veilig, het oversteken van de grens resulteerde vaak dat men werd doodgeschoten door soldaten van het buurland. Dit plan, met geheime financiering van de VSA, vond zijn ontstaan in Chili onder de dictatuur van generaal Augusto Pinochet. Plan Cóndor was een georganiseerd gecoördineerd transnationaal systeem tussen Argentinië, Bolivia, Brazilië, Chili, Paraguay en Uruguay59. Deze regionale tendens in belangrijk voor de Transitional Justice debatten en het genocidedebat in Zuid-Amerika, zie hoofdstukken 3 en 4. De Argentijnse context kan men dus plaatsen in een grotere regionale praktijk.

Het is in deze context dat de volgende hoofdstukken geplaatst moeten worden, de oorsprong voor de strijd voor gerechtigheid van de mensrechtenbewegingen en het genocidedebat ligt hem in de aard en praktijken van staatsterreur en massamoord van de Junta tijdens 1976 – 1983. In de rechtszaken wordt dan ook vaak door de rechters deze bloedige context vermeld en besproken om

57 F. Lessa, op.cit., p. 44. 58 L. Mallinder, op.cit., pp. 16-20. 59 J. P. McSherry, “Industrustrial repression” and operation Condor in Latin America, in: M. Esparza, H. R. Huttenbach en D. Feierstein, op.cit., p. 107.

18

de misdaden hierin te kaderen als misdaden tegen de mensheid en om de historische waarheid en het collectief geheugen van de Argentijnse staat te reconstrueren.

Opzet en structuur

19

Hoofdstuk 1 Transitional Justice, rechtszaken als middel van gerechtigheid en de rol van de rechtbank als vormer van historische waarheid: enkele theoretische uitgangspunten

“No scholar predicted that this was going to happen1” Elin Skaar, 2011

In dit hoofdstuk zal dieper ingegaan worden op de theoretische uitgangspunten en discussiepunten die terug te vinden zijn in de academische literatuur over Transitional Justice. Allereerst zal ingegaan worden op het onderzoeksveld en de veelzijdige discipline van Transitional Justice en zijn verschillende mechanismen, alvorens over te gaan op zijn rol binnen het veld van de geschiedenis. Gezien dit onderzoek zich nadrukkelijk focust op de rol van berechtingen in het Argentijnse Transitional Justice proces zal dieper ingegaan worden op een specifiek onderdeel van Transitional Justice, namelijk “Criminal Justice” of vergeldende gerechtigheid. Tevens zal ook het mechanisme van historische waarheid (“historical truth”) nader bekeken worden, een concept die een centrale rol speelt doorheen het Argentijnse proces en tot op vandaag nog steeds belangrijk is. Om het concept van historische waarheid beter te kunnen begrijpen, wordt naast de literatuur hierover in Transitional Justice ook ingegaan op de literatuur over Memory Studies die in een recent werk van Franscesa Lessa gekoppeld wordt aan het veld van Transitional Justice. Tot slot zal het belang van de rechtbank voor historisch onderzoek nader belicht worden met zijn rol als producent van historische waarheid, en zijn belangrijke rol als brenger van gerechtigheid binnen het Transitional Justice proces. De bedoeling van dit hoofdstuk is eerder theoretisch, de belangrijkste concepten die in dit onderzoek vaak aan bod zullen komen worden nader toegelicht en tevens dient dit als een beperktz status questionis over de bestaande literatuur over vooral Transitional Justice, die een zeer uitgebreid veld is met honderden publicaties. Deze theoretische uitgangspunten en discussiepunten zullen doorgetrokken worden naar de volgende hoofdstukken, met name hoofdstuk 2 en 3 waar de Argentijnse context in licht van deze theorieën nader bekeken zal worden. Hier zal niet ingaan op

1 Dit gaat over de toenemende berechtingen voor misdaden gepleegd onder autoritaire regimes op een globaal niveau. In: E. Skaar, Judicial Independence and human rights in Latin America: violations, politics, and prosecution, New York, Palgrave Macmillan, 2011, p. 16.

20

de theoretische aspecten en literatuur over genocidestudies, dit komt later in dit onderzoek aan bod in hoofdstuk 4 om het overzicht van dit onderzoek te kunnen bewaren.

1.1 Het onderzoeksveld en de discipline van Transitional Justice

Wereldwijd zijn er staten die problemen hebben met de heropbouw van hun staat na een burgeroorlog, een genocide of een gewelddadig conflict. Dit omgaan met het gewelddadig verleden vormt de basis van Transitional Justice. Dit veld kwam in de jaren ’80 en ’90 op om de transities naar democratie in Zuid-Amerika en Oost-Europa (na de val van de USSR) te verklaren en te begrijpen en is ondertussen in de 21ste Eeuw uitgegroeid tot een zeer belangrijk interdisciplinair onderzoeksveld en een belangrijk politiek beleid voor internationale organen, die via het veld staten komende uit een gewelddadig conflict helpen met de heropbouw van hun staat via het adviseren welk beleid genomen moet worden. Zo heeft dit veld een zeer belangrijke plaats in het beleid van de VN2 die naast het adviseren ook op voorhand tracht in te grijpen bij staten waar potentiële conflict dreigt uit te breken. Doorheen drie decennia heeft het veld veranderingen gekend, wat veel te maken heeft met de veranderende internationale context. Waar in de jaren ’80 en ’90 een hevig debat was ober gerechtigheid versus amnestie als beste beleid, is er hedendaags de consensus dat gerechtigheid de beste optie is om een staat te laten omgaan met zijn gewelddadig verleden. Een korte definitie van Transitional Justice bestaat niet en er is zeker geen consensus over, maar in dit onderzoek wordt Transitional Justice begrepen zoals Ruti G. Teitel dit omschrijft: “het concept van gerechtigheid in relatie met periodes van politieke veranderingen gekenmerkt door wettelijke antwoorden en acties om misdaden en misdadigers van het voorgaande repressief regime te confronteren3”. Ook de definitie gehanteerd door M. Fischer, die een aanvulling op die van Teitel is, is hier van toepassing4. Fischer stelt dat Transitional Justice uit de internationale mensenrechtenbeweging komt en in eerste instantie verwees naar het juridisch proces om mensenrechtenschendingen aan te klagen tijdens democratische transities gepleegd door repressieve en dictatoriale regimes, maar dat het concept in latere instantie is uitgebreid naar aanhoudende oorlogsmisdaden en massale mensenrechtenschendingen in gewelddadige conflicten (voorbeelden zijn Darfoer, Syrië, etc.). Daarnaast ziet de Fischer verzoening in de gemeenschap na het conflict als een vereiste voor het in vrede komen met het verleden en de gemeenschap, wat tevens een belangrijk aspect van Transitional Justice is geworden5.

2 Zo bestaat er sinds 2011 onder de Raad voor Mensenrechten een Special Rapporteur on the promotion of truth, justice, reparation and guarantees of non-recurrencein bij de VN, hedendaags is dit Dr. Pablo de Greiff. In: , geraadpleegd op 21.01.2014. 3 B. Bevernage, History, Memory and state-sponsored violence, New York, Routlegde Taylor and Francis Group, 2012, p. 6. 4 Verschillende geraadpleegde auteurs hanteren de definitie van Teitel en vullen die vaak aan met eigen interpretaties. 5 M. Fischer, “Transitional Justice and Reconciliation: Theory and Practice”, in: B. Austin, M. Fischer, H. J. Giessmann (eds.), Advancing Conflict Transformation: The Berghof Handbook II, Barbara Budrich Publishers, Framington Hills, 2011, pp. 406 – 407.

21

1.1.1 Korte geschiedenis van het onderzoeksveld en het concept

Transitional Justice kent zijn oorsprong als een beleidsvorm en academische discipline in de jaren ’80, waar het zich vooral focuste op hoe gemeenschappen van een autoritair regime naar een democratische transitie evolueerden en hoe men daarin omging met de gepleegde misdaden en terreur van het autoritair regime. Dit kwam vooral doordat vele voormalige autoritaire Zuid- Amerikaanse regimes zoals Brazilië, Argentinië, Paraguay en anderen een democratische transitie ondergingen en veel problemen hadden met het omgaan met het recente verleden, en dit had een verklaring nodig. Het dient dan ook niet te verbazen dat de disciplines van internationaal recht en politieke wetenschappen de pioniers van dit veld vormden6. Toch impliceert dit niet dat Transitional Justice voor de jaren ’80 niet voorkwam, er zijn verschillende visies over Transitional Justice in een historisch perspectief. Ruti G. Teitel ziet drie grote fasen, zijnde (1) De naoorlogse periode met het hoogtepunt de Neurenberg berechtingen (1945 – 1946) wat de basis voor de moderne internationale wetgeving voor mensenrechten was en een historisch precedent was, (2) de periode na de Koude Oorlog (1989) met de zogenaamde derde golf van democratische transities in Zuid-Amerika tijdens de jaren ’80 en de transities in de jaren ’90 in Oost-Europa, Afrika en Centraal-Amerika en (3) het “fin de siècle” van de 20ste eeuw met de toenemende globalisatie en stijgend politiek geweld en instabiliteit in verschillende staten, wat gepaard ging met een groot belang voor internationale mensenrechten in verschillende internationale organen en de strijd tegen terrorisme. Deze opdeling wordt gevolgd door o.a. Antonius Robben en Kathryn Sikkink. Jon Elster echter benadrukt dat hij al vormen van Transitional Justice ziet doorheen de geschiedenis, zoals bij het oude Athene, en ziet vijf clusters van Transitional Justice in de tweede helft van de 20ste eeuw, zijnde: (1) 1945 in West-Europa met de Neurenberg berechtingen en de Tokyo berechtingen in (1946 – 1948) voor misdaden gepleegd tijdens WOII, (2) 1975 in Zuid-Europa met de berechting van het kolonelsregime van Griekenland, (3) de jaren ’80 met de democratische transities in Zuid-Amerika waar vooral de berechting van de Juntaleiders van Argentinië in 1985 een belangrijk precedent is, (4) 1989 met de democratische transities in Oost-Europa en (5) de transities tussen 1979 en 1994 in Afrika7. Ongeacht welke focus of fasen er geweest zijn, is het belangrijk te stellen dat naast de evoluties in de jaren ’80, de evoluties van de jaren ’90, de veranderde internationale context en de situaties in de 21ste eeuw geleid hebben tot een zeer belangrijk veld die bestaat uit verschillende disciplines zoals internationaal recht, politieke en sociale wetenschappen, filosofie, geschiedenis, psychologie, antropologie en enzovoort8. De laatste jaren, en vooral sinds eind de jaren ’90 kwamen internationale strafgerechtshoven in beeld zoals het ICTY (International Criminal Tribunal for the former Yugoslavia ) en ICTR (International Criminal Tribunal for Rwanda) die een zeer belangrijk aspect en invloed zijn geworden op het Transitional Justice proces9. Transitional Justice is “an never ending story” en dit kan zeker gezien worden in de actualiteit met transities in Noord-Afrika sinds de Arabische Lente en zeer recent de gewelddadige situatie in Oekraïne, Syrië en Israël – Palestina.

6 F. Lessa, op.cit., p. 10. 7 J. Elster, Retribution and reparation in the transition to democracy, Cambridge, Cambridge University Press, 2006, p. 2. 8 F. Lessa, op.cit., p. 2. 9 M. Fischer, op.cit., p. 407.

22

1.1.2 Evolutie en discussie binnen het onderzoeksveld

Zoals Juan Méndez, Argentijns rechter en mensenrechtenactivist die momenteel de UN Special Rapporteur on torture and other cruel, inhuman or degrading treatment or punishment is, stelt is er geen consensus wat de beste manier is om het verleden aan te pakken. Wel is er een erkenning dat “sommige misdaden van zo’n magnitude zijn dat de wonden die ze achterlaten in een gemeenschap niet zomaar onder het tapijt mogen geveegd worden10”.

Zoals hierboven al aangehaald bestond de Transitional Justice literatuur en studie in de jaren ’80 en ’90 vooral uit juridische academici en politieke wetenschappers maar ook uit mensenrechtenactivisten en personen zoals rechters, procureurs en beleidsmakers zoals bv. Carlos Santiago Nino en Jaime Malamud Goti11. Een debat dat zijn oorsprong kent in deze periode en tot vandaag nog doorleefd is het zogenaamde “truth versus justice” dilemma of gesteld als de keuze tussen waarheid versus gerechtigheid, herstellen versus vergelding, berechtingen versus vergeven, vrede versus gerechtigheid of amnestie versus bestraffen12. De aanhangers van gerechtigheid en bestraffen, bv. Juan Méndez en Mark Osiel, waarbij berechtingen de beste methode is om met het verleden om te gaan en het geloof in de staat en het rechtswezen te herstellen, beargumenteerden dat er een universele plicht is om misdadigers te bestraffen voor de door hun gepleegde misdaden zoals foltering, genocide en oorlogsmisdaden13. Dit staat ook bekend als het mechanisme van bestraffende gerechtigheid of “Criminal Justice” en zal verder in dit hoofdstuk nader besproken worden. Aan de andere kant stonden de voorstanders van verzoening die zich focussen op het vergeven en begraven van het verleden, vaak via het geven van amnestie aan de misdadigers, omdat bestraffingen tot meer geweld zou leidden en amnestie de enige weg naar het verzoenen van de gemeenschap was om de toekomst te kunnen heropbouwen, “trying to close the books”14. Een voorstander van deze optie is Ackerman die stelt dat men beter de bewijsstukken zou verbranden zodat het volgende beleid dit niet zou kunnen gebruiken om personen zwart te maken, een “forgive and forget” beleid is de beste optie15. Het is zeker niet zo dat er enge dichotomie was tussen deze twee concepten, zo waren er vele academici die een tussenpositie innamen zoals Nino (cfr. supra), Hayner en Zalaquett. Een vaak gehoorde argumentatie van deze academici is dat waarheidscommissies een soort van “second best option” zijn omdat het de waarheid zal blootleggen in een gerechtelijk kader maar niet zal bestraffen. Een voorbeeld van een debat over hoe ver men moet gaan met bestraffen gebeurde in 1991 tussen Nino en Diane Orentlicher. Nino bekritiseerd de stellingen van Orentlicher toegepast op de Argentijnse context in zijn “The duty to punish past abuses of human rights put into context: the case of Argentina (1991)”. Nino beargumenteert dat Orentlicher geen rekening houdt met de omstandigheden waarin een opvolgende staat terecht komt en dat net die omstandigheden

10 F. Lessa, op.cit., p 11. 11 M. Fischer, op.cit., p. 407. 12 Ibidem, p. 409. 13 F. Lessa, op.cit., p. 11. 14 L. Huyse, “Introduction: Tradition-based Approaches in Peacemaking, Transitional Justice and Reconciliation Policies”, in L. Huyse en M. Salter (eds.), Traditional Justice and Reconciliation after Violent Conflict: Learning from African Experiences, International IDEA, Stockholm, 2008, p. 2. 15 B. Bevernage, op.cit., p. 7.

23

cruciaal en beslissend zijn voor de beslissing of men zal berechten of niet. Vooral haar stelling “algemene opdracht van de staat om misdaden van het vorig regime te bestraffen” krijgt veel kritiek, zo zal hij bewijzen dat dit een zeer moeilijke zaak is in een staat als Argentinië en dat dit ook zou moeilijk zijn in staten als Uruguay en Chili. Kort gesteld gaat hij niet akkoord met de stelling van Orentlicher die voorstander is van een verplichting tot bestraffing, maar gaat hij wel akkoord met haar stelling om een selectieve berechting te doen die dient als voorbeeld als volledig bestraffen niet mogelijk is en tevens een bevestiging is van de “rule of law”16. Deze discussie maakt al duidelijk dat er geen eenheid is over welk beleid het best toegepast wordt, en hier gaat het vooral om een conflict tussen een theoreticus (Orentlicher) en een beleidsmaker die het beleid in de praktijk omzet en uit eerste hand kan getuigen (Nino). Kort gesteld kwam het dilemma, ook wel “Devil’s choice” door Luc Huyse genaamd, er op neer dat men ofwel kon kiezen voor berechtingen en de “rule of law” waaruit historische gerechtigheid zou volgen maar met mogelijk gevaar van onstabiliteit en revolutie of dat men koos voor amnestie waarbij men via een proces van verzoening de gemeenschap kon heropbouwen17. Het gevaar bij dat laatste was het ontstaan van frustratie bij gedeelten van de gemeenschap. Zoals in volgend hoofdstuk zal blijken werden beide wegen toegepast in Argentinië en kwamen beide gevaren uit.

Zoals Priscilla B. Hayner stelt waren de debatten in deze periode eerder in het voordeel van de amnestieaanhangers, wat te zien is in quasi alle Zuid-Amerikaanse staten die in de jaren ’80 amnestie geven aan de misdadigers van de dictatuur. Dit is niet opmerkelijk voor de Zuid- Amerikaanse regio gezien Osiel stelt dat het geven van amnestie na een dictatuur gebruikelijk was in de regio18. De situatie zal in de praktijk en in de theorie veranderen vanaf de jaren ’90 en vooral eind de jaren ’90 omdat de mechanismen die men gebruikt zoals waarheidscommissies, selectieve berechting (als dit al voorkomt) en amnestie ofwel niet verreikend genoeg zijn maar ook niet tot verzoening leidt in een gemeenschap19. Vaak is het ook zo, zoals gesteld door Zalaquett, dat berechting en “Criminal Justice” mechanismen niet mogelijk was omdat er een transitie kwam via onderhandelingen tussen het autoritaire en nieuw regime, waarin vaak amnestie werd opgenomen als voorwaarde en de oude elites nog veel politieke en economische invloed hebben, waardoor een mogelijkheid bestond dat het leger de vrede en de stabiliteit kon verstoren20. De angst voor het oude regime is er nog en men durft meestal niet te vergaand gaan, amnestie is dan ook vaak de beste oplossing.

In de jaren ’90 kwam dan ook een verandering in het debat met o.a. N. Biggar die in zijn “Burying the Past” stelt dat er geen consensus kan zijn over welke optie nu de beste manier is maar dat het verleden niet vergeten mag worden en de “burden of history” moet aangepakt worden, ook in staten waar bestraffende gerechtigheid niet mogelijk is21. Tevens ontstond er een grote morele en politieke

16 C. S. Nino, “The duty to punish past abuses of human rights put into context: the case of Argentina”, in Yale Law Journal, 100 (1991), pp 2619 – 2621. 17 B. Bevernage, op.cit., p. 7. 18 M. Osiel, art.cit, p. 563. 19 M. Fischer, op.cit., pp. 409-410. 20 B. Bevernage, op.cit., p. 7. 21 Ibidem, p. 9.

24

beleidsshift volgens Luc Huyse door de grote groei van de mensenrechtencultuur die strijde tegen de amnestiecultuur. Vele NGO’s en enkele internationale instituties werden opgericht die de strijd tegen amnestie aangingen en staten de morele verplichting gaven om tot bestraffing en berechting over te gaan. Daaruit ontstond de creatie van internationale tribunalen en het Internationaal Strafhof in 1998 met het Statuut van Rome en de graduele verspreiding van het principe van universele gerechtigheid22. Met de eeuwwisseling ging Transitional Justice zich ook focussen op contexten die met veel geweld te maken hebben, naast het bestuderen van contexten die in een democratische transitie verwikkeld zijn. Hierdoor werd de dichotomie van gerechtigheid versus waarheid doorbroken en kwam er een consensus onder academici dat herstellende gemeenschappen zowel wettelijke, waarheidszoekende en herstellende benaderingen nodig hebben, m.a.w. universele gerechtigheid. In deze context kwamen andere disciplines terecht in het veld zoals filosofie en geschiedenis. De laatste jaren zijn er ook veel werken die “the politics of memory” bespreken die ingaan in hoe het verleden herinnerd wordt, er aandacht is voor herdenkingsplaatsen, en andere (cfr. supra). Daarnaast moet zeker gesteld worden dat Transitional Justice zich blijft ontwikkelen, zo is in het laatste decennium genderongelijkheid en seksueel geweld opgenomen in het veld23. Zo heeft CELS al veel onderzoek naar deze onderwerpen verricht en zijn er zelfs al berechtingen in de huidige strafzaken geweest voor de misdaad van seksueel geweld. Ook zijn er recent vele onderzoeken die transities en de verschillende mechanismen van Transitional Justice in grote datasets steken en analyseren om algemene uitspraken te kunnen doen. Zo is de studie van Kathryn Sikkink en C. Booth Walling “The impact of human right trials in Latin America” hier een voorbeeld van, waar men een dataset heeft gemaakt op basis van nationale en internationale berechtingen in honderd staten24.

Een opvallende trend, die uitvoerig beschreven wordt door Kathryn Sikkink in haar “The justice cascade, how human rights prosecutions are changing world politics”, is dat er in het laatste decennium veel meer berechtingen zijn voor misdaden gepleegd in het vorig regime en dat veel academici nu zelfs voorstander van berechtingen zijn25. Hiervoor gebruikt ze de term “Justice Cascade” waarin er een shift op globaal politiek niveau is ten voordele van “Criminal Justice”, wat Luc Huyse het principe van de universele gerechtigheid noemt. Dit is een proces die volgens Sikkink zijn oorsprong kent met de Neurenberg en Tokyo berechtingen die daarna stil kwam te staan tot de berechting van het Griekse kolonelsregime in 1975, waarna het proces in een langzame stroomversnelling kwam met de Argentijnse Juntaberechting in 1985 en de veranderingen op internationaal niveau in de jaren 90 met de opkomst van nieuwe mensenrechtenbewegingen, de ontwikkeling van internationale wetgeving en de derde democratiseringsgolf. De echte stroomversnelling kwam er in de 21ste eeuw met het in werking treden van het ICC in 2002 (Internationaal Strafhof), de internationale tribunalen voor Rwanda en voormalig Joegoslavië en nationale berechtingen in verschillende staten en dan vooral in de Zuid-Amerikaanse regio. Indien Sikkink gevolgd wordt zou

22 L. Husye, op.cit., p. 2. 23 M. Fischer, op.cit., pp. 411-412. 24 K. Sikkink en C. Booth Walling, “The impact of human right trials in Latin America”, in: Journal of Peace Research, 44 (2007), 4, p. 442. 25 K. Sikkink, The Justice cascade. How human rights prosecutions are changing world politics, Londen, W.W. Norton & Company, 2011, pp. 5-13.

25

“Criminal Justice” de grote consensus zijn in de praktijk al moet benadrukt worden dat andere mechanismen zoals amnestie nog zeker sterk aanwezig zijn in het Transitional Justice debat en de praktijk, vb. Spanje heeft nog een amnestie voor de misdaden van het Franco regime. Daarop is er kritiek, een vaak gehoorde kritiek is dat berechtingen de oude wonden van het verleden terug openen, terwijl de verzoening tussen slachtoffers en misdadigers net centraal moet staan26. Ook zijn er nog academici die een tussenpositie innemen zoals P. Zalaquett die van mening is dat waarheid van gerechtigheid losgekoppeld moet worden zodat staten twee opties hebben, het kiezen voor waarheid via waarheidscommissies waardoor er sneller vrede en verzoening zal komen of opteren voor gerechtigheid via berechtingen op voorwaarde dat ze gelimiteerd zijn27. Iets wat Sikkink bekritiseerd gezien beiden vormen zijn voorgekomen in verschillende staten, zoals Argentinië28. Transitional Justice kent dus een belangrijke evolutie, iets dat zeer duidelijk zichtbaar zal zijn toegepast op de Argentijnse context (cfr. Hoofdstuk 2) en het dilemma van amnestie of gerechtigheid blijft voortbestaan, al is de evolutie te merken dat vele academici voorstander zijn van het gebruik van meerdere mechanismen en dit net omdat iedere staat zijn eigen complexe context heeft en er soms niet enkel amnestie of berechting mogelijk is29.

1.1.3 De verschillende mechanismen van Transitional Justice

Hedendaags zijn er vijf pijlers (categorieën) met verschillende uitgangspunten en strategieën om Transitional Justice toe te passen. Vele staatsbeleidsvormen kunnen hierin teruggevonden worden, ook dienen deze strategieën als preventiemaatregelen om geweld te voorkomen30. Het dient benadrukt te worden dat dit een categorisering is die niet door iedere academicus gevolgd wordt, maar waar er wel een vrij grote consensus over bestaat. Het is ook niet zo dat er slechts één categorie wordt toegepast op een context, meestal worden verschillende gecombineerd om de gemeenschap te laten verzoenen met het verleden en de toekomst op te bouwen. Luc Huyse stelt dan ook dat iedere staat een unieke context heeft en ziet de evolutie van de klassieke dichotomie van gerechtigheid versus amnestie naar meerdere concepten van zowel gerechtigheid en verzoening als een positieve evolutie31. Deze pijlers werden voor het eerst geformuleerd door Alex Boraine (stichter ICTJ) die voorstander is van het combineren van bestraffende gerechtigheid met herstellende gerechtigheid32.

1. “Criminal Justice” (bestraffende gerechtigheid). Dit bestaat er uit dat misdadigers verantwoordelijk moeten gesteld worden voor hun gepleegde misdaden en dat de “rule of law” toegepast moet worden, wat resulteert in berechtingen in nationale gerechtshoven,

26 T. Roehrig, “Executive leadership and the continuing quest for justice in Argentina”, in: Human Rights Quarterly, 31 (2009), 3, p. 723. 27 K. Sikkink en C. Booth Walling, art.cit., p. 442. 28 Ibidem, p. 442. 29 L. Huyse, op.cit., p. 2. 30 Gebaseerd op M. Fischer, op.cit., pp. 411 – 412. 31 L. Huyse, op.cit., p. 2. 32 M. Fischer, op.cit., p. 411.

26

buitenlandse gerechtshoven of internationale tribunalen. Naast deze harde vorm van berechting en bestraffing zijn er ook zachtere vormen zoals administratieve procedures (verbod op publieke functie op te nemen), publieke blootstelling en sociale schaamte33. Dit wordt verder nader besproken. Een variant hierop is vergeldende gerechtigheid, die ontstaat wanneer er amnestie heerst en de misdadigers niet bestraft worden. Slachtoffers, nabestaanden en mensenrechtenbewegingen zullen dan vaak berechtingen eisen, als een soort van wraak voor de oneerlijkheid dat misdadigers niet bestraft worden.

2. “Historical Truth” (historische waarheid), ook wel het recht op de waarheid genoemd. Dit houdt in dat er kennis komt over wie de misdadigers waren, welke misdaden gepleegd zijn en vooral het waarom dat dit gebeurd is. Hierin spelen rechtbanken een zeer belangrijke rol (cfr. supra) en bestaan er verschillende vormen zoals waarheidscommissies (“truth commissions”), rechtszaken en waarheidsberechtingen (“truth trials”)34. Er bestaan volgens Boraine vier soorten waarheid: (1) de objectieve en forensische waarheid via bewijs en feiten, (2) narratieve waarheid via getuigenissen en bekentenissen, (3) sociale en dialogische waarheid via interactie, discussies en debatten en (4) helende waarheid via documentatie van de feiten. In dit onderzoek gaat het hem vooral over erkenning van de feiten en het reconstrueren van het verleden, hier wordt later dieper op ingegaan. Dit recht is zo belangrijk dat het tevens als concept is opgenomen in internationale wetgeving35.

3. “Restorative Justice” (helende gerechtigheid of vaak verzoening genoemd), wat vooral bestaat uit een herstelbetalingsbeleid waarin de staat financiële compensatie geeft aan de slachtoffers en hun nabestaanden. Daarnaast is ook een officiële schuldbekentenis van de staat zeer belangrijk als het erkennen van de misdaad door de staat. Verzoening is hier een belangrijk aspect van, zo stelt P. Hayner dat de pijn van individuelen, groepen en de gemeenschap hersteld kan worden via een helingsproces die de slachtoffers en misdadigers opnieuw integreren in de gemeenschap door de relaties her op te bouwen, zodat die niet beïnvloed zijn door het conflict en haat van het verleden36. Hier focust men vooral op constructie en transformatie. Gloppen ziet een minimale en maximale graad van nationale verzoening in een gemeenschap, minimale verzoening is het zonder geweld naast elkaar kunnen bestaan en maximale verzoening is dat men harmonieus samenleeft met een brede visie op een gemeenschappelijke toekomst. Een tussenpositie volgens Gloppen is een conditie waarin slachtoffers en misdadigers het met elkaar oneens zijn maar elkaars rechten respecteren als burgers met gelijke rechten. We benadrukt ze dat een nationale verzoening niet altijd gepaard gaat met individuele en collectieve verzoening want het afsluiten van een traumatische gebeurtenis kan jaren duren37.

33 S. Gloppen, “Roads to reconciliation: a conceptual framework”, in E. Skaar, S. Golppen en A. Suhrke (eds.), Roads to Reconciliation, s.l., Lexington Books, 2005, p. 18. 34 Ibidem, p. 18. 35 B. Bevernage, op.cit., p. 10. 36 A. Robben, Political Violence and Trauma in Argentina. The ethnography of political violence. Pennsylvania, University of Pennsylvania press, 2011, p. 180. 37 S. Gloppen, op.cit., pp. 20- 21.

27

4. Institutionele hervormingen, waarin men moet prioriteit geven aan het opbouwen van staatsinstituties die misdaden en contexten zoals die voorgevallen zijn, moeten kunnen tegenhouden i.p.v. zich te focussen op het verleden en de gepleegde misdaden38. Een voorbeeld is de hervorming en heropbouw van justitie, iets dat Nino enorm benadrukte bij de Argentijnse democratische transitie.

5. Amnestie en amnesie, of het omslaan van de bladzijde van het gewelddadig verleden. Dit gaat gepaard met een erkenning van wat er in het verleden is gebeurd, men de verantwoordelijkheid aanvaard en men begint aan de heropbouw van vertrouwen en verzoening. Naast amnestiewetten kunnen er ook presidentiële gratiën voorkomen, maar deze vormen worden hedendaags vaak veroordeeld door internationale organen.

Zoals de Argentijnse context duidelijk zal maken, zijn alle vijf pijlers toegepast in de evolutie van Transitional Justice. Dit benadrukt dat een combinatie van strategieën die gelijktijdig of verschillend naast elkaar opkomen zeer belangrijk is in het herstellen van de gemeenschap. Toch zijn deze categorieën ook onderhevig aan kritiek, zo zullen David en Choi zich afvragen of financiële compensatie, erkenning van de misdaden en het vertellen van de waarheid voldoende zal zijn voor de slachtoffers en nabestaanden. Zij zien slachtoffers als ongelijken in de menselijke relaties omdat door de misdaden de slachtoffers gedegradeerd zijn naar een sociale positie die ze anders nooit zouden aannemen, doordat zij vaak erkenning moeten eisen voor de gepleegde misdaden belanden ze een tweede maal in een slachtofferperspectief (zeker wanneer de staat hun eisen niet erkend) en ontstaat er een vorm van ongelijkheid tussen de slachtoffers en hun nabestaanden en de rest van de gemeenschap39.

1.2 Historical Truth: het belang van rechtbanken als producenten van de waarheid, de historische relevantie van het recht op waarheid en de relatie tussen de historicus en de rechter

Rechtbanken en rechtszaken spelen een zeer belangrijke rol in het construeren van de historische waarheid over wat er nu net precies gebeurd is in het verleden, iets dat vaak een eis is van de gemeenschap en hedendaags dan ook gezien wordt als een internationaal recht. Deze zoektocht naar waarheid en het erkennen ervan kan via verschillende instanties gebeuren, zo spelen waarheidscommissies hier een belangrijke rol in maar even belangrijk zijn waarheidsberechtingen en de focus van dit luik: nationale berechtingen in de rechtbank. De Argentijnse context en

38 E. Skaar, op.cit., p. 18. 39 R. David en S. Choi, “Victims on Transitional Justice: Lessons from the Reparation of Human Rights Abuses in the Czech Republic”, in: Human Rights Quarterly, 27 (2005), p. 394.

28

berechtingen zullen in dit luik ook nader besproken worden, om een beeld te geven van het historisch belang van deze berechtingen voor de historiografie

1.2.1 Het verband tussen de geschiedenis als discipline en het veld van Transitional Justice

Waarom zijn er in de laatste jaren meer en meer historici die zich op het veld van Transitional Justice focussen? Dit wordt verklaar door Berber Bevernage in zijn “History, Memory, and State-sponsored violence”. Over de relatie tussen de historicus en de rechter bestaat er heel wat discussie binnen de historiografie, zoals met o.a. het probleem van de historische en gerechtelijke tijd. Gerechtelijke tijd (time of jurisdiction) houdt in dat het mogelijk zijn van bestraffen en gerechtelijke vervolgen stopt na een bepaalde periode, met de uitzondering van mensenrechtenschendingen (cfr. supra). Historische tijd (Time of History) houdt in dat historisch onderzoek pas na een bepaalde periode mogelijk is, voornamelijk wanneer de betrokkenen overleden zijn en de archieven ontsloten zijn, dus er is een wachtperiode vooraleer historisch onderzoek mogelijk is40. Dit impliceert een groot probleem voor historici die onderzoek willen verrichten naar nog lopende rechtszaken want daarvan zijn de archieven vaak nog niet ontsloten, leven de betrokkenen nog en is het vaak actueel in de maatschappij. Dit is dan ook vaak het geval voor contexten met een Transitional Justice proces zoals Argentinië, die pas sinds 2006 tot heden berechtingen doet voor de misdaden gepleegd in 1976-1983. Bevernage stelt dat in het veld van Transitional Justice de grenzen tussen geschiedenis en gerechtigheid dan ook vrij vaag en doordringbaar41. Vooral het concept van “recht op de waarheid” is van grote relevantie voor historici, omdat zij nu eenmaal experten zijn op vlak van kennis van het verleden en het heden zullen koppelen aan het verleden, zo is het vaak dat Transitional Justice gebaseerd is op verschillende processen uit het verleden, zoals de Argentijnse context duidelijk zal maken. Volgens Teitel is er naast de bovenvermelde mechanismen dan ook een “Historical Transitional Justice” ontstaan, waarbij rechtsgeleerden aan historici zullen vragen om hun expertise in tribunalen te geven, zodat deze tribunalen lessen voor de toekomst zullen zijn. Ook zullen enkele historici zich begeven op het vlak van Conflict Management en verzoening, vanuit het verleden kunnen zij vaak een coherent beeld geven van wat de beste methode zou zijn42.

1.2.2 De rechter en de historicus: het belang van rechtszaken

In de historiografie is er vaak de gedachte dat het toedienen van gerechtigheid niet gepaard gaat met het schrijven van adequate historische accounts over misdaden tegen de mensheid en is er vaak de gedachte dat rechtbanken geen acceptabele historische versies kunnen geven43. Academici als Richard Wilson, John Evans en Carlo Ginzburg gaan hier niet mee akkoord en zien beide zelfs samengaan, wat hier besproken zal worden.

40 B. Bevernage, op.cit., p. 2. 41 Ibidem, pp. 5-11. 42 Ibidem, pp. 11-12. 43 R. Wilson, “Judging History: The Historical Record of the International Criminal Tribunal for the Former Yugoslavia”, in: Human Rights Quarterly, 27 (2005), 3, p 909.

29

J. Evans in zijn “History, Memory, and the law: the historian as expert witness” benadrukt dan ook dat er een verschil bestaat tussen de rechter en de historicus en hun disciplines en methodologie, een discussie die ook aangehaald wordt door Antoon De Baets in zijn “Na de genocide: waarheidsstrategieën van rechters en historici”, Carlo Ginzburg in zijn “The Judge and the Historian” en Richard Wilson in zijn publicaties “Judging History: the historical record” en “Humanity’s histories evaluating the historical accounts of international tribunals and truth commissions”. Strikt genomen is volgens De Baets het berechten van misdaden een taak voor de rechters en het uitleggen en verklaren van de feiten een taak voor historici maar beiden kunnen elkaar overlappen en volgens de auteur kan zelfs het omgekeerde voorkomen: de historici oordelen en rechters leggen uit. Dat laatste aspect zal vaak voorkomen in de onderzochte strafdossiers waar de rechters vaak de gepleegde feiten uitleggen en in een breder context plaatsen (historische dimensie van de feiten) en de historici (en anderen zoals sociologen) de feiten beoordelen als een genocide (cfr. hoofdstuk 4). De Baets benadrukt dat dit zeker het geval zal zijn bij strafzaken over genocide en misdaden tegen de mensheid omdat deze zaken geen verjaringstermijn hebben, wat kan resulteren in een grote afstand tussen de gepleegde feiten en de rechtszaak44. Zoals in het volgend hoofdstuk benadrukt zal worden was dit geen al te groot probleem in de Argentijnse context gezien in de 30 jaar die tussen de gepleegde feiten en de rechtszaken de mensenrechtenorganisatie vele bewijsstukken en getuigenissen hebben bijgehouden, CONADEP een bron aan informatie was maar ook doordat er eind de jaren ’90 zogenaamde waarheidsberechtingen plaatsvonden die veel bewijsmateriaal verzamelden voor de huidige berechtingen.

Een probleem dat vaak te zien is in de rechtbanken, volgens De Baets, en waardoor er de nodige kritische aandacht nodig is bij het historisch bestuderen van rechtszaken is dat strafzaken zich richten op de individuele schuld van de aangeklaagden en vaak niet ingaan op de grotere context waarin de misdrijven plaatsvonden. Volgens De Baets, wat ook benadrukt wordt door Wilson en Teitel45, is het ingaan op de grotere context dan ook niet de rol van een rechtbank maar zoals zal blijken uit de Argentijnse berechtingen gaan de rechters hier in de meeste gevallen net wel op in omdat de misdrijven zo ernstig zijn, dat ze niet los uit het groter geheel kunnen bekeken worden. Hierin treden ze dus buiten hun rol van enkel berechten en zullen sommige zelfs expliciet benadrukken dat ze een morele en juridische plicht hebben om het traumatisch verleden uitvoerig te beschrijven en de misdaden van de aangeklaagden in de context van de civiele-militaire dictatuur te plaatsen. Wel zullen andere rechtbanken benadrukken dat het hun plaats niet is om daar uitspraken over te doen, en zullen ze bij hun strikte juridische rol blijven in het berechten van personen voor hun individuele misdaden. Zo stelt Wilson dat “whether in a domestic trial or an international criminal courtroom hearing a genocide case, legal officials are regularly placed in the position of having to pronounce upon questions of historical import and to choose between competing historical explanantions46”. Dit zal vooral het geval zijn bij het genocidedebat waarbij rechters verplicht worden

44 A. De Baets, “Na de genocide. Waarheidsstrategieën van rechters en historici”, in: Tijdschrift voor geschiedenis, 116 (2003), 2, pp. 212-213. 45 Teitel benadrukt vooral het feit dat “criminal justice” individuele cases benadrukt terwijl zijn concept van “historical justice” het collectieve zal bekijken met een nadruk op het ontrafelen van de waarheid via waarheidscommissies en hun verslagen. Uit: R. Teitel, Transitional Justice, Oxford, Oxford University Press, 2000, p. 91. 46 R. Wilson, art. cit., p. 919.

30

om hierop in te gaan, een kwestie die grote implicaties kan hebben op de historiografie en hoe het verleden geconstrueerd zal worden in het collectief geheugen van de gemeenschap (cfr. Hoofdstuk 4).

Indien Boraine zijn classificatie toegepast wordt, kan men zien dat de onderdelen van waarheid ook gebruikt worden in de rechtszaken, wat dan ook allemaal neergeschreven is in de verslagen van de strafzaken en publiekelijk toegankelijk is. Objectieve en forensische waarheid wordt gestaafd met de onderzoeken en verslagen van het Argentijnse Forensische eenheid (EEAF), staatsdocumenten van de Junta, het Nunca Más rapport en anderen. Vooral de narratieve waarheid gebeurt in de rechtszaken, waar bekentenissen van misdadigers en getuigenissen van slachtoffers en nabestaanden uitvoerig besproken worden. Om het gevaar van de tijdsdruk (er zit dertig jaar tussen de feiten en de berechting, veel bejaarden staan onder berechting) tegen te gaan worden getuigenissen en bekentenissen vaak gefilmd en opgenomen zodat ze hergebruikt kunnen worden om de druk op de oudere personen te verlichten of om te gebruiken wanneer die personen reeds overleden zijn. Toch moet er even stil gestaan worden bij het gebruik van bekentenissen en getuigenissen vanuit een historisch perspectief, gezien het hier in tegenstelling tot harde objectieve bronnen zoals forensische verslagen die verifieerbaar en falsifieerbaar zijn, het hier gaat over subjectieve zaken en dan ook de historische kritiek nodig heeft. Ginzburg stelt dan ook dat er nooit 100% zekerheid is over een bepaald feit of bewijs, maar citeert Luigi Ferrajoli die stelt dat getuigenissen en andere bronnen in een rechtszaak verplicht zijn met elkaar te interageren zodat er een vorm van historische kritiek mogelijk is47. Gezien er in dit onderzoek geen getuigenissen of bekentenissen is gebruikt, zal dit ook niet verder besproken worden.

Tot slot dient zeker, in navolging van Wilson en Osiel, gesteld worden dat de waarheid kan veranderen na verloop van tijd, wanneer er bijvoorbeeld nieuw bewijsmateriaal bovenkomt zoals het geval is met de Argentijnse hedendaagse berechtingen48. Er kan zeker gesteld worden dat de bestudeerde rechtszaken, zoals verder besproken, zeer belangrijke actoren zijn in het construeren van wat er in het verleden gebeurd is. Zeker de getuigenissen en de bekentenissen van misdadigers zijn van groot belang omdat er nog steeds nieuwe informatie wordt gevonden die een nieuw beeld geeft over de impact van de militaire dictatuur. In die zin, zijn de strafdossiers en de rechtszaken zeer belangrijk voor de Argentijnse geschiedschrijving omdat ze historici net kunnen helpen om gaten op te vullen, als die feiten vergeleken worden met andere informatie. Dit alles past perfect in het kader van Transitional Justice, waar de eis voor waarheid een belangrijke eis en vereiste is om de gemeenschap te kunnen verzoenen. Rechtbanken spelen hier in Argentinië een grote en belangrijke rol in en worden daarom ook vaak gezien als publieke arena’s waar de waarheid geconstrueerd wordt en waar er dan ook conflict voorkomt tussen verschillende herinneringsdiscoursen, “la lucha por la verdad” (cfr. supra).

47 C. Ginzburg, “Checking the Evidence: the Judge and the Historian”, in: Critical Inquiry, 18 (1991), 1, p 84. 48 R. Wilson, art.cit., p. 49.

31

1.3 Transitional Justice en het belang van het narratief en discours voor het reconstrueren en herinneren van het verleden

Een basispunt binnen Transitional Justice is dat het traumatisch verleden nog vaak aanwezig is in het heden via het narratief van slachtoffers en misdadigers en in conflicterende discoursen over hoe het verleden nu juist herinnerd dient te worden. De boom in memory studies, uitgegroeid tot een academisch interdisciplinair onderzoeksveld, is nog vrij recent maar toont aan het dat er een interdisciplinaire discipline zich aan het ontwikkelen is die de relatie met het verleden en het verzoenen van de gemeenschap met zijn traumatisch verleden nader bestudeerd. Dit is zeker te merken in de literatuur over de Argentijnse context waar er enkele studies zijn over hoe het verleden herdacht wordt via onder andere herdenkingsplaatsen, het discours van hoe het verleden herinnerd wordt en welk beleid er is om het collectief geheugen vorm te geven in relatie tot het gewelddadig verleden. Een belangrijk onderdeel van deze memory studies is welk discours er dominant is in de maatschappij die het collectief geheugen van de gemeenschap mee construeert en welke andere discoursen er mee in conflict zijn. Voor de Argentijnse context over dit onderwerp werd vooral het werk van Antonius Robben gebruikt, die later aan bod zal komen. Naast het belang van discours en narratief, zijn de studies over herinneringsplaatsen en herinneringspraktijken een ander belangrijk aspect van Memory Studies. De maatschappelijke drang naar herdenking is geen nieuw fenomeen en kent een lange geschiedenis en door het werk van Pierre Nora “Les lieux de Mémoire” is de aandacht hiervoor binnen het historisch onderzoek toegenomen in o.a. studies naar een historische cultuur, het collectief geheugen en andere vormen van herdenken49. Een bespreking hiervan valt buiten het luik van dit onderzoek, er wordt vooral gefocust op de rol van discours, maar toch dient benadrukt te worden dat er hierover ook al enkele werken zijn gepubliceerd in Argentinië zoals E. Jelin haar “Politics of Memory”.

Memory (wat begrepen kan worden als herdenking en herinnering en hoe het verleden herinnerd moet worden) studies onderzoeken voornamelijk hoe diverse sociale groepen met het verleden ingaan en hoe hun herinneringspraktijken en herinneringsdiscoursen politieke implicaties hebben. Het is dan ook een belangrijk veld om de historische waarheid binnen Transitional Justice mee te onderzoeken omdat er via debatten in de maatschappij bepaalde discoursen dominant worden en zoals Lessa stelt vaak het Transitional Justice beleid en mechanismen zal beïnvloeden50. Dit hangt zeer nauw samen met het concept van historisch waarheid die de waarheid over wat er is gebeurt tracht te achterhalen. Verschillende groepen in de gemeenschap zullen nu eenmaal een eigen interpretatie hebben van wat er is gebeurt in het verleden, vaak gebaseerd op de eigen ervaringen, waardoor er verschillende herinneringsdiscoursen ontstaan over wat nu net gebeurd is. Zoals hieronder zal besproken worden, kan het voorkomen dat een bepaald discours een dominant discours wordt omdat de staat en rechtbanken deze ondersteunen. Verschillende groepen, door E. Jelin morele entrepreneurs gelabeld, zullen vaak ook hun achterban mobiliseren om sociale erkenning en

49 F. Lessa, op.cit., p. 3. 50 Ibidem, p. 3.

32

politieke legitimiteit te krijgen voor hun versie (hun discours)51. Dit kwam sterk voor in Argentinië en wordt de strijd om de waarheid genoemd of zoals gesteld door de Argentijnse mensenrechtenbewegingen: “La lucha para la verdad y memoria”. Mark Osiel stelt dan ook dat er in eerste instantie na een gewelddadig conflict een gemeenschappelijke collectief geheugen kan ontstaan (collectief geheugen als verhalen/narratief van de gemeenschap over ingrijpende gebeurtenissen die het leven voor een lange tijd beïnvloeden zoals oorlogen, genocides, etc.) door het gemeenschappelijk lijden wat voor een verhoogde solidariteit en verzoening kan zorgen, maar dat later het vaak voorkomt dat die feiten verschillend geïnterpreteerd worden door verschillende groepen waardoor verschillende versies ontstaan en een breuk in de solidariteit. Hij waarschuwt dan ook dat er niet snel een parallel getrokken mag worden tussen collectief geheugen (dus wat dominant in de gemeenschap is en vaak omarmd door de staat, m.a.w. het nationale trauma) en het individueel geheugen (persoonlijk trauma) want bepaalde individuen en groepen beleven het verleden anders, waardoor er een andere herinnering ontstaat52.

Zoals blijkt uit de stelling van Osiel heeft het concept “memory” verschillende problemen die ook aangehaald worden door verschillende auteurs zoals Fischer, Teitel en Wilson. Fischer stelt dat een belangrijk debat bij onderzoeken over “the politics of memory” het achterhalen is van wat nu net gezien moet worden als de “officiële” waarheid, welke zijde van het verhaal en welke versie klopt? Daaraan gekoppeld kan zich ook de vraag gesteld worden of de zoektocht naar een acceptabele versie van het verleden (de geschiedenis) kan leiden naar verzoening, zoals gesteld door menig academici53. Er moet dus opgepast worden met het concept “memory” binnen het historisch onderzoek, zoals o.a. Evans benadrukt, want memory idealiseert en demoniseert bepaalde gebeurtenissen en geschiedenis mag dit niet doen, het moet objectief blijven en bij de waarheid blijven54. Teitel staat ook kritisch tegenover het concept van een officieel historisch account omdat er dan slechts 1 autonome objectieve geschiedenis zou zijn die geen rekening houdt met andere versies van het verleden, al benadrukt hij wel net zoals Osiel dat een gedeeld collectief geheugen en één officiële geschiedenis kan zorgen voor een gemeenschapsgevoel en verzoening. Hij benadrukt dat de constructie van het collectief geheugen een proces is waarbij de representatie van het verleden in het licht van het heden wordt geplaatst en ziet een belangrijke rol voor het rechtswezen in de constructie ervan, een mening die ook door Osiel benadrukt wordt55. Hierin schuilt het gevaar van politieke beïnvloeding, zoals gesteld door Osiel die “memory” als een politiek wapen ziet56.

1.3.1 Rechtbanken als vormers van het collectief geheugen

Zoals Wilson hierboven al stelde kan het voorkomen dat een bepaald discours van hoe het verleden herinnert dient te worden, besproken wordt in de rechtbank. Historische waarheid die de

51 Ibidem, p. 19. 52 M. Osiel, art.cit., pp. 475 – 476 en p. 593. 53 M. Fischer, op.cit., p. 419. 54 J. Evans, “history, memory and the law: the historian as expert witness”, in: History and theory, 41 (2002), p. 334. 55 R. Teitel, op.cit., pp. 69-70. 56 M. Osiel, art.cit., p. 480.

33

rechtbanken uitgeven worden verwacht strikt objectief te zijn maar het kan zeker voorvallen dat ze een bepaald herinneringsdiscours net zullen bevestigen of ontkrachten, gezien ze vaak de arena zijn voor conflicterende herinneringsdiscoursen. Dit wordt bevestigd door Mark Osiel die ziet dat rechtbanken het collectief geheugen vaak hebben vormgegeven en dat het onvermijdelijk is dat de rechtbanken gebruikt zullen worden voor een strijd tussen conflicterende historische representaties van het verleden door groepen die herdenking en herinnering zoeken57. In hoofdstuk 4 is dit zeer belangrijk voor het opkomend genocidediscours en kan er zich de vraag gesteld worden hoe dit onthaald wordt in de rechtszaken.

1.4 “Criminal Justice” : hoe ver moet gerechtigheid gaan? Enkele theoretische discussies over berechtingen in Transitional Justice

Het belang van berechtingen en de rol van rechtbanken in het construeren van historische waarheid en hun belang voor de historiografie werd hierboven al toegelicht. Naast de discussie of het beste beleid berechten of amnestie verlenen is, is er binnen bestraffende gerechtigheid veel discussie over specifieke elementen zoals het hoe berechten, de omvang, morele implicaties, etc. Gezien dit onderzoek zich voor een groot deel richt op berechtingen wordt hier dan ook op ingegaan en zal het debat geschetst worden met verschillende voor – en tegenstanders. Naast enkele algemene werken en theoretici die zich in “Criminal Justice” specialiseren, werden Argentijnse auteurs geraadpleegd die tevens een grote invloed hebben gehad op het Transitonal Justice en het amnestie versus gerechtigheid dilemma tijdens de jaren ’80 en ‘90. Deze auteurs worden tot op vandaag steevast geciteerd, zo ook in de geraadpleegde literatuur, en worden dan ook in dit onderdeel en in de volgende hoofdstukken uitvoerig besproken en geanalyseerd. Het gaat over Mark Osiel en de twee mensenrechtenadviseurs van president Raúl Alfonsín, Jaime Malamud-Goti en Carlos Santiago Nino

1.4.1 Nino, Osiel en Malamud-Goti: grondleggers van het denken over Transitional Justice in Argentinië

Alvorens dieper in te gaan op de verschillende theoretische uitgangs-en discussiepunten, zullen eerst de visies van Nino, Osiel en Malamud-Goti nader verklaard worden. Dit vooral omdat beiden, en dan vooral Nino en Malamud-Goti, sterk betrokken zijn met het Transitional Justice proces in Argentinië. Hier zal vooral hun visie over berechtingen besproken worden, hun visies over de Argentijnse context wordt in het volgende hoofdstuk besproken. De werken van Osiel “Never again. Legal remembrance of administrative massacre” en Malamud-Goti “Game without end” werden beiden geschreven in 1995 en zullen vergeleken worden met enkele van hun recente werken zoals Osiel zijn “Making sense of mass atrocity” (2009) en Malamud-Goti zijn artikel “what’s good and bad about blame

57 M. Osiel, art.cit., p. 467 en 492.

34

and victims” (2005), dit om na te gaan of er na tien jaar veranderingen in hun denkkader te bespeuren zijn. Helaas kon dit niet gedaan worden voor het werk van Carlos Nino gezien hij in 1993 overleden is.

1.4.1.1 Carlos Santiago Nino Carlos Santiago Nino benadrukt in zowel “Radical Evil on trial58” en “The duty to punish past abuses of human rights put into context: the case of Argentina59”, dat bestraffing en berechting gelimiteerd moet worden, ongeacht de consequenties daarvan. Hij zal de rol van berechtingen onderzoeken sinds WOII en toepassen op de Argentijnse context in zijn “Radical Evil on trial”, op basis daarvan geeft hij verschillende argumenten waarom er moet opgepast worden met berechtingen. In zijn repliek naar Diane Orentlicher, wat al besproken is, zegt hij duidelijk dat er rekening moet gehouden worden met de omstandigheden en de context waarin een staat terecht komt na de transitie, zoals politieke en wettelijke moeilijkheden en morele implicaties. De topprioriteit voor een staat in een transitie moet het behouden en vestigen van het democratisch systeem zijn, omdat dit net een voorvereiste van de mogelijkheid tot berechtingen is. Wel erkent hij de waardevolle gevolgen die berechtingen kunnen hebben op de gemeenschap. Berechtingen en het bestraffen van misdaden zullen volgens Nino aantonen dat geen enkele groep boven de wet staat en zal het meehelpen met het consolideren van de democratie omdat de “rule of law” toegepast en bevestigd wordt. Toch mogen die berechtingen de consolidatie van de democratie niet verhinderen of in gevaar brengen, daarom zal hij de amnestiewetten van Alfonsín ook verdedigen omdat de democratische consolidatie van de staat op spel stond (cfr. supra). Op moreel vlak ziet Nino problemen met “retroactive justice60”. Het grote probleem hierbij is de focus op “schuld” en intentie van de misdadigers, wat volgens Nino kan leiden tot subjectiviteit. Daarom zal Nino een preventieve aanpak van berechting voorstellen. Het belangrijkste aspect van deze preventieve aanpak is dat berechtingen een precedent kunnen vormen als afschrikmiddel voor toekomstige mensenrechtenschendingen. Algemeen ziet hij enkele positieve en negatieve factoren die “retroactive justice” kunnen ondersteunen of er net obstakels voor kunnen zijn. Berechtingen zullen goed verlopen als en één groep de transitie controleert met een duidelijk leiderschap en wanneer er een sociale identificatie met de slachtoffers is voor de gruwelijke misdaden die gepleegd werden door de staat. Wanneer er echter een consensuele transitie is (dus compromis en consensus tussen oud en nieuw regime) en een tijdspanne tussen de misdaden en de trials zit, zal “retroactive justice” eerder negatieve bijwerkingen hebben. Nino kan eerder een als een tussenpositie gezien worden die voorstander van een selectieve berechting van de topverantwoordelijken is op basis van preventie en het bevestigen van de “rule of law”, maar tegelijkertijd is hij wel een tegenstander van volledige amnestie. Indien een volledige amnestie wordt toegepast, zoals gedaan werd door Menem, krijgt de gemeenschap de indruk dat de “rule of law” niet van toepassing is op iedereen. Dit is gevaarlijk omdat het de democratie en “rule of law” in gevaar kan brengen en een precedent voor hernieuwd geweld en verzuring kan zijn. Nino stelt het als volgt: “blanket pardons confirm the impression that the rule of law never applies to the powerful, creating

58 C. S. Nino, Radical Evil on trial, Yale, Yale University Press, 1996, pp. 1 – 232. 59 C. S. Nino, art.cit., pp. 2619 – 2639. 60 Kan gesteld worden als een synoniem voor “criminal justice”, hier gaat het nadrukkelijk over het bestraffen van misdadigers na een verloop van tijd van de gepleegde misdaden en de berechting. Dus een soort van terugkerende of vergeldende gerechtigheid.

35

incentives to act illegaly and fostering disaffection in the country61”. Belangrijk gedachtig te zijn bij Nino is dat hij rechtstreeks betrokken is en dat zijn argumentatie vaak bestaat uit het verdedigen van het Alfonsín beleid, hoewel zeer grondig en theoretisch onderbouwd, zijn de stellingen van Nino rechtstreeks gebaseerd op zijn praktijkervaringen als mensrechtenadviseur. Hoewel zijn visie vooral van toepassing is op contexten die in een transitie naar democratie zitten, passend in de dominantie van zulke werken tijdens de jaren ’80 en ’90, kunnen zijn stellingen zeker doorgetrokken worden naar de hedendaagse context.

1.4.1.2 Jaime Malamud Goti In “Game without end: state terror and the politics of justice62” stelt Jaime Malamud Goti, staatsecretaris en een van de architecten van de berechting van de Juntaberechting van 1985, dat hij net als Nino geloofde dat de Juntaberechting de “rule of law” en de democratische consolidatie zou versterken. Maar met dit boek, geschreven in 1995, neemt hij zijn woorden terug en gaat dit zelfs bekritiseren door te stellen dat het rechtssysteem te zwak was en autoriteit miste waardoor de ontwikkeling voor een echte democratie onmogelijk was. Het valt onmiddellijk op dat Malamud Goti vrij pessimistisch is over de Argentijnse context, zo stelt hij dat de berechtingen autoritarisme hebben bevorderd. Maar dit kan verklaard worden door de amnestiecultuur die domineerde in de jaren ’90 wanneer dit boek geschreven werd. Net zoals Nino zal hij ook geloven dat het bestraffen van misdadigers zal leiden tot een herstel in het geloof van de “rule of law”, het herstellen van de democratische autoriteit en zal dienen als een afschrikmiddel voor toekomstige misdaden (preventie). Maar waar Nino ingaat op de politieke gevolgen zoals het gevaar van democratische instabiliteit, zal Malamud Goti beargumenteren dat berechtingen de autoritaire trends die ze moeten voorkomen net gaan versterken. Hij ziet berechtingen als een mogelijk nieuwe bron van conflict omdat berechtingen zorgen voor de creatie van een gemeenschap die uit 2 groepen bestaat: schuldigen en onschuldigen (bipolariteit), misdadigers die door bv. limieten van gerechtigheid niet schuldig verklaard worden zijn dan onschuldig ondanks hun misdaden en door de selectie wordt de schuld (“blaming”) gegeven aan één sociale groep. Daarop besluit hij dat ondanks de positieve gevolgen die berechtingen kunnen hebben ze tenietgedaan worden door de negatieve effecten en dan vooral omdat de berechtingen misdadiger-gericht zijn en niet op de slachtoffers. Hij zal ook voorstanders van “Criminal Justice” bekritiseren net als academici in een tussenpositie omdat hij ziet dat selectieve berechtingen, zoals door Nino bepleit, geen afschrikmiddel zijn en dus geen nut hebben. Volledige berechting van iedereen die schuldig is, zorgt net voor een hoge polarisering in de gemeenschap tussen schuldigen en onschuldigen en hun achterban. Al begrijpt hij het morele gevoel dat misdadigers bestraft moeten worden. Verder zou dit ook zorgen voor een politiek en logistiek drama. Zijn boek wil dus vooral, op basis van eigen ervaringen, een waarschuwing zijn van wat de gevolgen zijn indien met een beleid van bestraffende gerechtigheid volgt. In 2005 schreef Malamud Goti een artikel “what’s good and bad about blame and victims63”, waarin hij bij zijn hierboven geformuleerde stellingen blijft en zo de Argentijnse ontwikkeling zal bekritiseren (dit is vlak voor de verklaring dat de amnestiewetten onconstitutioneel zijn door het Hooggerechtshof). Hij ziet deze

61 C. S. Nino, art.cit. p. 2630. 62 J. Malamud Goti, Game without end. state terror and the politics of justice, Oklahoma, University of Oklahoma Press, 1995, pp. 5-26. 63 J. Malamud Goti, “What’s good and bad about blame and victims”, in: Lewis and Clarck Law Review, 9 (2005), 3, , pp. 629-646.

36

ontwikkeling nog altijd als gevaarlijk voor de democratie, de polarisatie zal enorm toenemen en er zal een politieke kloof ontstaan. Het concept van “schuld” wordt hier nader besproken en hij stelt dat een schuld gesanctioneerd door de staat (een soort van officiële schuld) zorgt voor een zwart- wit logica van de politiek en zorgt voor de al vermelde visering van de schuld van één sociale groep. Dit is nefast voor de gemeenschap want het hindert de formatie van verantwoordelijke burgers en een pluralistische op recht gebaseerde gemeenschap. Toch moet een officiële schuld oplegging van de staat niet perse negatief zijn, dit impliceert immers een erkenning van de misdaden wat positief is voor de slachtoffers en gemeenschap, zorgt voor een nieuwe betekenis van het verleden en zal zorgen dat er een algemeen bewustzijn komt van burgerrechten en verantwoordelijkheden wat zal leiden tot de ontwikkeling van een pluralistische gemeenschap. Maar wanneer deze collectieve publieke schuld te lang duurt, zal het schadelijk worden. Schuld kan dus een gepast politiek middel zijn om een pluralistische gemeenschap te laten ontwikkelen maar dit mag enkel kortstondig zijn.

1.4.1.3 Mark Osiel Mark Osiel zijn centraal punt in zijn “Never again. Legal remembrance of administrative massacre64” is dat er door velen de gedachte is dat de beste manier om staatsterrorisme en genocide te vermijden het creëren van een collectief en permanent geheugen is en om de wet (“rule of law”) te hanteren d.m.v. berechtingen. Hierin ziet hij zes terugkerende problemen en obstakels, die hij in zijn werk toelicht. Zoals aangehaald bij historische waarheid stelt Osiel dat een collectief geheugen de gemeenschap in eerste instantie kan samenbrengen maar dit uiteindelijk opbreekt in verschillende interpretaties en “memories”. Osiel is een voorstander van “Criminal Justice” omdat dit op twee manieren kan bijdragen tot sociale solidariteit in de gemeenschap. Ten eerste omdat er een gedeeld geloof in het rechtssysteem en de “rule of law” ontstaat door de gemeenschap, omdat het bevestigd dat niemand boven de wet staat, het goed is voor het morele bewustzijn en het dient als afschrikking. Hierin volgt hij dus Nino en Malamud Goti. Ten tweede zal het zorgen voor een strijd in rechtbank tussen verschillende conflicterende herinneringsdiscoursen, die zorgt voor het promoten van publiek overleg en discussie over de gepleegde feiten, een collectief bewustzijn en voor een zelfevaluatie van de rol die personen hadden tijdens de dictatuur. Daarnaast zorgt die discussie voor een collectieve appreciatie van de “rule of law” en is het een uitlaatklep voor de emoties van de slachtoffers, die op zijn buurt solidariteit promoot waardoor slachtoffers hun zelfrespect terugkrijgen. Dit is een stelling die gedeeld wordt door Nino. Toch stelt Osiel enkele gevaren vast bij het opteren van berechtingen als beleid. Ten eerste kan het voorkomen dat de rechten van de aangeklaagden opgeofferd worden op het altaar van de sociale solidariteit. In een rechtszaak mag een individu niet bestraft of aangeklaagd worden voor de misdaden van anderen die uit zijn controle liggen. Daarom is er een grote kennis van de grotere context nodig eer men mag overgaan tot berechtingen, anders bestaat het gevaar dat men personen bestraft voor iets waar hij niet verantwoordelijk voor was. Ten tweede kunnen de berechtingen mislukken omdat ze een hele groep uit de gemeenschap viseren, iets wat ook gesteld wordt door Malamud-Goti. In “Making sense of mass atrocity65” gepubliceerd in 2009, blijkt Osiel nog altijd een voorstander te zijn van “Criminal Justice” die iedereen moet berechten die misdaden heeft gepleegd. Osiel ziet een positieve evolutie in de

64 Osiel, art.cit., p. 464 – 699. 65 M. Osiel, Making sense of mass atrocity, Cambridge, Cambridge University Press, 2009, pp. 3-84.

37

internationale wetgeving doordat de internationale misdaad van misdaad tegen de mensheid een verplichting heeft, als wetcategorie, dat de aangeklaagde deel uitmaakte van een groter plan en zich daar bewust van was. Hiermee wordt de grotere context in de rechtszaken behandeld maar een probleem hiermee is dat het kan voorvallen dat men personen bestraft die zaken die ver buiten hun controle lagen (waar hij in 1995 ook al voor waarschuwde). Tot slot moet gesteld worden dat uit zijn publicatie van 1995 Osiel eerder pessimistisch was over de Argentijnse context en niet geloofde dat er ooit een heropening van de berechtingen zou komen, niet onlogisch gezien de toenmalige amnestiecultuur. Dit pessimisme was niet langer merkbaar in zijn publicatie uit 2009 waar hij de evolutie van volledige berechtingen positief onthaalde.

1.4.2 Voordelige effecten van het berechten

Onder de geraadpleegde auteurs is er een grote consensus over enkele voordelige affecten, hoewel die vaak in vraag gesteld worden door verschillende auteurs.

1.4.2.1 Berechtingen als slachtoffer-gericht en het voorkomen van wraakgevoelens Zowel Huyse, Skaar, Osiel, Nino en Malamud-Goti stellen dat berechting en bestraffing gericht moet zijn op de slachtoffers. Er bestaat een morele plicht om de misdadigers te bestraffen omdat de slachtoffers vaak vergelding zullen eisen, een eis die ongeveer 20 jaar lang zichtbaar was in Argentinië. Luc Huyse stelt dat berechtingen kan zorgen voor het helen van de wonden en een afsluiting van het traumatisch verleden, er een erkenning komt van het geleden leed en de slachtoffers krijgen niet langer het label van minderwaardigen zoals ze onder het repressief regime kregen of het label van dubbele slachtoffers die ze krijgen als hun eis genegeerd wordt doordat de staat een amnestiediscours heeft, iets dat Osiel ook stelt66. Berechtingen zullen in die zin de enige manier zijn dat slachtoffers de volle erkenning krijgen voor de gebeurde misdaden. Malamud Goti heeft hier bedenkingen bij, vooral omdat hij berechtingen eerder ziet als gericht op de misdadigers (hun schuld en intentie) dan op de slachtoffers, iets wat ook gesteld wordt door Nino. Ook David en Choi stellen dit in vraag en vragen zich af of dit werkelijk voldoet aan de emotionele noden van de slachtoffers, helen is een langdurig proces en het heeft meer nodig dan alleen bestraffing67. Ook Huyse zal waarschuwen dat berechtingen vaak gericht zijn op de misdadigers en niet de volledige aandacht geven aan slachtoffers, wat net nodig is om hun wonden te kunnen helen. Vaak komt het voor dat rechtbanken wegens gebrek aan bewijs, een traag proces of problemen met het nationale gerechtelijke systeem, dat misdadigers vrijgesproken worden of lichte gevangenisstraffen krijgen, waardoor er ongenoegen en ongeloof komt in het rechtssysteem. E. Baines (2005) waarschuwt dan ook voor de gevolgen van het berechten in nationale rechtbanken van een groot aantal zaken of internationale misdaden (oorlogsmisdaden en misdaden tegen de mensheid) omdat het nationale rechtssysteem hier vaak niet voor gemaakt is68. Malamud Goti zal dit logistieke gevaar ook benadrukken net als Osiel die stelt dat de gepleegde misdaden soms niet volledig gevat worden door

66 L. Huyse, op.cit., p. 3. 67 R. David en S. Choi, art.cit., p. 167. 68 L. Huyse, op.cit., p. 5 en 185.

38

een nationaal rechtssysteem69. Deze praktische problemen kunnen heel wat gevolgen hebben voor het geloof en de werking van het “Criminal Justice” proces, iets wat te zien is in de Argentijnse context en bij het ontbreken van een Argentijnse genocidewetgeving. Het gevaarlijke van die praktische problemen is dat ze een gevoel van sympathie kunnen opwekken voor de misdadigers (die in een lang en zwaar proces terechtkomen, en versterkt wordt als er sprake is van een politieke showtrial) of voor grote frustratie bij de slachtoffers kunnen opwekken.

Een ander voordeel, in navolging van het voorgaande, is volgens Huyse dat berechtingen zorgen voor vrede en politieke stabiliteit omdat het persoonlijke wraaknemingen van slachtoffers en nabestaanden, die het recht in eigen handen zouden nemen, zal voorkomen. Dit zou nefast zijn voor de stabiliteit van de staat en daarom is het positief en goed voor de gemeenschap als de misdadigers van het publieke toneel verdwijnen70. Zowel Elster als Roehrig zullen dit benadrukken en stellen dat indien er geen berechting of slechts een selectieve berechting plaatsvind, de kans groot is dat er een wil van wraak ontstaat onder de slachtoffers waardoor vergelding en niet gerechtigheid centraal komt te staan71. Hoewel Nino hier mee akkoord gaat, dat berechtingen de wonden kunnen helen, zal hij waarschuwen voor wraak in berechtingen door het benadrukken van de schuld en intentie van de misdadigers om de wonden van de slachtoffers te helen (“evil” gebruiken om “evil” te bestraffen). Malamud-Goti is zonder twijfel ook een criticus hierop want hij stelt dat een langdurige periode van berechtingen waaruit een bepaalde groep geviseerd wordt, zal leiden tot polarisatie in de gemeenschap en net kan leiden tot meer geweld en conflict, een waarschuwing die ook gegeven wordt door Skaar72. Met dat laatste gaat L. Filippini ook akkoord, berechtingen hebben het gevaar van het verdiepen van een sociaal conflict maar toch zal hij benadrukken dat dit nadeel niet opweegt tegen de voordelen van berechtingen, iets waarop Malamud-Goti net het tegenstelde van zegt want de nadelen wegen niet op tegen de voordelen73. Dit benadrukt het feit dat individuele en collectieve verzoening jaren kan aanslepen, zoals door Skaar gesteld, en dat het traumatisch verleden versterkt kan worden met emoties als men voor een voldongen feit staat zoals een gebrek aan gerechtigheid.

1.4.2.2 Berechtingen als afschrikmiddel Berechtingen kunnen ook nuttig zijn als afschrikmiddel om verdere en toekomstige misdaden tegen de mensheid te voorkomen, dit wordt door o.a. Osiel, Teitel, Sikkink, Skaar en anderen benadrukt74. Juan Méndez stelt dan ook dat berechtingen wettelijk en ethisch wenselijk zijn om toekomstig geweld tegen te houden75. Ook Nino benadrukt dit en stelt dat berechtingen verdedigd kunnen worden op preventieve basis omdat “[…] trials wil counter those cultural patterns and the social trends that

69 M. Osiel, op.cit., p. 122. 70 L. Huyse, op.cit., p. 3. 71 T. Roehrig, art.cit., p. 724. 72 S. Gloppen, op.cit., p. 22. 73 L. Filippini, “Criminal prosecution in the search for justice,”, in: P. Arturo (ed.), Making Justice. Further discussions on the prosecution of crimes against humanity in Argentina, s.l.n.d., 2013, p. 16. 74 E. Skaar, op.cit., p. 7. 75 K. Sikkink, op.cit., p. 10.

39

provide fertile ground for radical evil76”. Malamud Goti gaat hier eerder niet mee akkoord omdat berechtingen geen nut hebben als ze enkel de topverantwoordelijken bestraffen.

1.4.2.3 Berechtingen als goed voor het imago van de staat in de internationale gemeenschap Politiek gezien kan de beslissing om te berechten ook positief zijn voor het imago van de staat in de internationale wereld, gezien berechten vaak een eis en morele plicht is die opgelegd wordt door de internationale organen en wetgeving. Tot eind de jaren ’90 was er wel geen grote internationale druk voor het toepassen van berechtingen wat dan ook minder belangrijk zou doorwegen in enkele publicaties uit begin van de jaren ’90. Zo stelt Nino in 1991, in reactie tot Orentlicher die een grote rol ziet in internationale wetgeving om berechtingen als morele plicht te stellen, dat er geen internationale verplichtingen zijn om de misdaden gepleegd tijdens dictatuur te bestraffen. Belangrijk is dat hij stelt dat Orentlicher zich baseert op hoe internationale wetgeving zich zou moeten ontwikkelen en hervormen maar dat dit nog niet van toepassing is, al ziet hij vooral gevaren in een grote rol van internationale wetgeving. De impact die internationale wetgeving later zou worden, kon toen nog niet voorspeld worden zoals een citaat van Nino duidelijk maakt: “[…] the possibility of the world powers presently reacting so harshly against a government for failure selectively to prosecute the violations of a previous regime is a complete fantasy77”. In een recente bijdrage uit 2013 stelt L. Filippini dat de internationale wetgeving net een grote hulp is in het berechten op nationaal niveau, iets dat ook gesteld wordt door Skaar en Sikkink, en zal hij Nino bekritiseren dat zijn voorspelde gevaren van de rol van internationale wetgeving net niet zijn uitgekomen, al kon Nino dat uiteraard niet voorspellen78.

1.4.3 Het gevaar van politieke beïnvloeding

Politieke beïnvloeding kan niet alleen vlak na een transitie voorvallen (om zo een voorbeeld te scheppen zoals Nino het stelde), berechtingen van misdadigers van mensenrechtenschendingen staat in vele landen hedendaags hoog op de politieke agenda, waarvan er zelfs sprake is van politieke afrekeningen om korte metten te maken met het verleden79. Bij het toepassen van “Criminal Justice” moet er dus opgepast worden voor wat Huyse, politieke belemmeringen noemt80. Skaar beargumenteert dat de vraag wanneer bestraffing mogelijk is veel afhangt van de politieke fases en dat Transitional Justice tussen justitie en politiek ligt, waardoor interactie en politieke beïnvloeding vaak onvermijdbaar is81.

76 Nino, art.cit., p. 2633. 77 Ibidem, p. 2633. 78 L. Filippini, op.cit., p. 17. 79 E. Skaar, op.cit., p. 7. 80 L. Huyse, op.cit., p. 3 81 E. Skaar, op.cit., p. 7.

40

1.4.4 Individuele versus collectieve schuld: hoe ver moet gerechtigheid gaan?

Berechtingen dienen zich vooral te focussen op de individuele verantwoordelijkheid en schuld van de misdaden gepleegd van een individu. Toch wordt er hier vaak over gedebatteerd in de Argentijnse gemeenschap en vooral omdat enkele mensenrechtenbewegingen de gehele maatschappij als verantwoordelijk zien voor de gepleegde misdaden, een debat dat versterkt werd met het genocidediscours. Menig academici zien veel problemen met het concept van collectieve schuld, Huyse beargumenteert dat collectieve schuld net een gehele gemeenschap verantwoordelijk stelt, wat een bron kan zijn voor negatieve stereotypen die voor meer geweld en haat kan zorgen i.p.v. verzoening82. Malamud-Goti stelt net hetzelfde en ziet het gevaar van polarisatie. Een nadeel echter van de focus op individuele schuld is dat rechtbanken vaak het groter perspectief, patroon en context ontgaan, iets waar Osiel voor waarschuwt (cfr. “historische waarheid”). Osiel stelt dat justitie een wereld met verschillende individuen ziet terwijl massageweld of genocide vooral een collectieve actie is, slachtoffers handelen volgens Osiel niet zozeer vanuit het individuele maar als leden van een sociale groep. Om die redenen focust de rechtbank zich enkel op wie de schuldige is, welke misdaad gepleegd is en in welke context dit voorkwam. Deze focus kan problematisch zijn voor misdaden als genocide waar net de grotere context moet benadrukt worden om de genocidale intenties van de misdadigers mee bloot te leggen83. Teitel ziet eerder dat de misdaden gezien moeten worden als staatsmisdaden (die het collectieve benadrukt) maar dat de berechting gebaseerd moet zijn op de individuele gerechtigheid, m.a.w. individuen die bestraft worden voor hun misdaden84.

1.4.4.1 Bestraffen van de top of van iedere betrokken persoon? Volledige of selectieve berechting? Uit het voorgaande kan zich dan de vraag gesteld worden of er een volledige of selectieve berechting moet plaatsvinden. Onder selectieve bestraffing wordt het berechten van de topverantwoordelijken begrepen (bv. generaals en politiecommandanten) terwijl een volledige berechting inhoudt dat iedereen die misdaden heeft gepleegd verantwoordelijk moet gesteld worden en berecht worden, waar eerder de nadruk ligt op de collectieve schuld. Deze problematiek is volgens Teitel dan ook een van de grootste dilemma’s na een transitie op vlak van “Criminal Justice”, moet het nieuwe regime alle misdadigers bestraffen of enkel de topverantwoordelijken (zoals de beleidsmakers en de legergeneraals)? Het probleem met selectieve berechting is volgens Teitel dat men zich kan afvragen op welke basis en criteria dit gebeurt, waar trekt men de lijn? Naast het opteren van een selectieve berechting kan er geopteerd worden voor een strafbeleid die tot de laagste rangen gaat en zelfs collaborerende burgers bestraft, maar ook deze optie heeft enkele problemen. Praktisch gezien, stelt Teitel, zal een selectie van berechtingen niet vermeden kunnen worden omdat er enkele belemmeringen en limieten van de “rule of law” zullen optreden zoals een groot aantal betrokkenen, schaarsheid van juridische bronnen in een transitie en de hoge politieke kosten van berechtingen, waardoor een soort van paradoxale willekeur in het prosecutiebeleid zal

82 L. Huyse, op.cit., p. 3. 83 M. Osiel, op.cit., p. 3. 84 R. Teitel, op.cit., p. 40.

41

komen. Het voordeel echter van volledige berechtingen is dat ze wettelijk gezien eerlijk zijn omdat iedereen bestraft wordt voor zijn misdaden en niemand boven de wet staat85. Teitel merkt hier een verschuiving in vanaf de jaren ’90 met voordien, dit is passend in de algemene verschuiving naar berechting als beste beleid, en ziet dat waar voordien het verantwoordelijk stellen en bestraffen van de politieke top voldoende was dit moeilijker houdbaar is door vooral de groeiende internationale wetgeving, een tendens die bevestigd wordt in o.a. de werken van Sikkink en Skaar86.

Jon Elster zal in zijn “retribution and reparation in the transition to democracy” pleiten voor meer onderzoek en aandacht voor de brede bevolkingslagen van de civil society die een regime hebben gesteund of mee gecollaboreerd hebben. Elster ziet in een gewelddadig conflict veel personen die voordelen hebben gehaald uit de misdaden van de misdadigers (hij citeert Mamdani die ze “beneficiaries of wrongdoing” labelt), ook al hebben ze zelf geen misdaden geleegd. Elster blijkt voorstander van volledige berechting te zijn met de voorwaarde dat “the punishment should fit the crime”, hoe erger de misdaad hoe zwaarder de straf87. Malamud-Goti gaat akkoord dat er bij gewelddadige conflicten veel personen bloed aan hun handen hebben en het regime openlijk of stilzwijgend gesteund hebben, maar ziet zoals Teitel een volledige berechting als praktisch onmogelijk omdat er bijvoorbeeld in Argentinië naast de meer dan 2000 verantwoordelijke militairen nog duizenden burgers zijn die het regime tolereerden en steunden en die kunnen niet allemaal gestraft worden88. Dit is tegengesteld aan de visie van Nino die net een voorstander van selectieve bestraffing is. Indien dit gepaard gaat met een erkenning door de staat van de gepleegde misdaden van het vorig regime, zal er uit de publieke discussie die ontstaat met de berechting van de topverantwoordelijken volgens Nino een publieke veroordeling van de misdadigers door de civil society ontstaan89. Osiel echter ziet net zoals Teitel voor – en nadelen bij zowel een selectieve en volledige berechting. Bij een selectieve berechting ontstaat het gevaar dat er een klimaat ontstaat van “we komen er mee weg”, zullen de slachtoffers gefrustreerd worden en komt de “rule of law” in het gedrang. Bovendien zal enkel de top van alle verantwoordelijken bestraft worden voor vele daden waar ze soms niet direct verantwoordelijk voor waren, zoals hierboven al bleek moet dit volgens Osiel te allen tijde vermeden worden90. Indien men volledige bestraffing doet riskeert men kleine figuren, zoals soldaten, te bestraffen voor zaken de ver buiten hun controle waren. Daarnaast ontstaat de kans dat het gerecht volledige berechting, gezien zo velen betrokken zijn, een lange tijd duurt en praktisch vrij onmogelijk is wat in het nadeel zal komen voor het bevorderen van de sociale solidariteit en het geloof in het rechtssysteem.

1.4.4.2 Debat schuld van lagere officieren en burgerlijke collaborateurs Dit debat is een uitvloeisel van volledige berechting, waarin iedereen die misdaden heeft gepleegd, zij het soldaten of zelfs burgers verantwoordelijk gesteld moeten worden voor hun daden. Toch is er heel wat discussie in hoe ver gerechtigheid moet gaan. Enkele auteurs stellen zich de vraag in

85 R. Teitel, op.cit., p. 41. 86 Ibidem, pp. 40- 44. 87 J. Elster, op.cit., pp. 2 - 39. 88 J. Malamud Goti, op.cit., pp. 12 – 13. 89 M. Osiel, op.cit., p. 22. 90 Ibidem, p. 22.

42

hoeverre bijvoorbeeld soldaten verantwoordelijk gesteld kunnen worden voor hun daden. Zowel Teitel als Elster zullen dit nader bekijken en kritische vragen stellen bij de vaak gehoorde repliek van soldaten “we volgden de orders die ons opgedragen werd”. Vele transitieregimes zitten dan ook met de vraag of er een onderscheid moet gemaakt worden tussen de bevelhebbers en de uitvoerders van de bevelen die enkel de orders volgden? Een probleem zal ontstaan als de misdaden en de intentie van de soldaten bewezen moet worden, want als een persoon (bv. een kolonel) een andere (bv. een soldaat) beveelt een misdaad te plegen wie is dan de overtreder. Skaar zal hier duidelijk op antwoorden en stelt dat een visie die lagere soldaten en politieagenten niet verantwoordelijk stelt voor hun daden omdat ze bevelen opvolgden een schending van het 4e principe van Neurenberg is, namelijk: “that a person who followed superior orders is still legally responsible for his actions […] if a moral choice was in fact possible to him91”. Nino gaat hiermee niet akkoord en zal net benadrukken dat het militair en politiepersoneel wettelijke bevelen opvolgden en daarom niet verantwoordelijk kunnen gesteld worden voor hun daden92. Genocide of staatsterrorisme zal in die context een speciaal geval zijn omdat hier de intentie van belang is, de regimeleiders bevelen repressie toe te passen op een plausibel vermoedelijk staatsgevaar93.

Criminal Justice in de Latijns-Amerikaanse context

Voor de Latijns-Amerikaanse context over “Criminal Justice” zijn er enkele academici die zich specifiek bezighouden met de trends in deze regio. Enkele belangrijke academici zijn Kathryn Sikkink en Elin Skaar. Zoals al aangehaald spreekt Kathryn Sikkink van een “justice cascade”, een globale trend naar op opteren van een “Criminal Justice” beleid waarin ze spreekt van een uitzonderingspositie van Latijns-Amerika, die volgens haar een soort van globale leider is op vlak van bestraffingen en berechtingen en een positieve zaak voor de mensenrechten is94. E. Skaar gaat akkoord met Sikkink in haar “judicial independence and human rights in Latin America: violations, politics and prosecution”, waarin ze stelt dat er op tien jaar tijd grote veranderingen zijn gebeurd in de Latijns-Amerikaanse politieke en wettelijke contexten dat past in een nieuw internationaal klimaat om mensenrechtenschendingen en voormalige staatshoofden te bestraffen. Deze evolutie zal Skaar labelen als “post-Transitional Justice” 95. Daarnaast valt in het laatste decennium volgens E. Jelin en E. Skaar op dat er een enorme boost is van “memory” in de regio en ze stelt dat dit in vele staten een sociaal proces is geworden met opkomst van herdenkingsmonumenten, musea, herdenkingsdagen en feesten, boeken, etc.96. Het valt op de geraadpleegde literatuur komende uit een hoekpunt van politieke wetenschappen en Conflict and Development Studies een zeer positieve houding hebben tegenover “Criminal Justice” en vooral de evoluties hierin in Zuid-Amerika. Meermaals worden deze evoluties door Sikkink en Skaar als positief gezien en stellen ze dat Argentinië een protagonist is op vlak van berechtingen en Transitional Justice. Deze literatuur staaft zeker de evolutie die sinds de

91 S. Gloppen, op.cit., p. 31. 92 R. Teitel, op.cit., pp. 41-45. 93 J. Eslter, op.cit., pp. 42-46. 94 K. Sikkink en C. Booth Walling, art.cit., p. 442. 95 E. Skaar, op.cit., pp. 1 – 19. 96 Ibidem, p. 5.

43

jaren ’90 is gebeurd, waarin “Criminal Justice” door veel academici als beleidsmakers als de beste optie wordt gezien. Toch moet er opgepast worden met deze eerder positieve visies over het huidig proces, zeker voor de Argentijnse context en dit ligt hem vooral in het Genocidedebat.

1.5 Tussentijds besluit

Een duidelijk basispunt in Transitional Justice is het bereiken van verzoening van de gemeenschap met elkaar en het verwerken van het traumatische en bloedig verleden. Hoe dit best bereikt wordt is een van de centrale punten van de discipline waar geen consensus rond bestaat. Aanhangers van amnestie, Restorative Justice bepleiten dat het verzoenen tussen misdadigers en slachtoffers centraal moet staan in het beleid omdat er anders gevaar is op hernieuwd geweld. Voorstanders van Criminal Justice en berechtingen zullen net stellen dat die verzoening enkel mogelijk is als er gerechtigheid is geschied. Zonder gerechtigheid zullen de slachtoffers gefrustreerd zijn, zullen emoties van wraak en haat voorkomen in de gemeenschap en kan het verleden niet verwerkt worden en dit is zeker nefast voor de gemeenschap. Toch is er hedendaags wel één consensus, iedere staat moet in zijn eigen context bekeken worden, de beste methode om verzoening te krijgen is het combineren van verschillende mechanismen en de historische waarheid en het universeel recht op de waarheid moet een centrale rol spelen.

44

Hoofdstuk 2 De historische evolutie van de strijd voor gerechtigheid en historische waarheid in Argentinië (1983 – 2003)

“Que como ya se sostuviera, por sobre toda consideración sobre la razón o sin razón de las diversas posiciones doctrinarias o ideológicas, es menester adoptar las medidas que generen condiciones propicias para que a partir de ellas, y con el aporte insustituible de la grandeza espiritual de los hombres y mujeres de esta nación, pueda arribarse a la reconciliación definitiva de todos los argentinos, única solución posible para las heridas que aún faltan cicatrizar y para construir una auténtica patria de hermanos1” Fragment uit Decreet 2471/90, Staatsblad december 1990

Uit bovenstaand fragment uit het Staatsblad van 1990 waarin president Carlos Saúl Menem een presidentiële gratie geeft aan de in 1985 veroordeelde Juntaleiders, blijkt dat de strijd voor “memoria, verdad y justicia” niet altijd even vlot is verlopen, integendeel. Er gaat een lange evolutie en strijd van voornamelijk de mensenrechtenbewegingen voor aan het heropenen van de berechtingen in 2006, met als hoogtepunt de afschaffing van de amnestiewetten in 2005 dankzij de Kirchner- regering. De evolutie van Transitional Justice, de eis voor gerechtigheid en historische waarheid, het reconstrueren van het verleden via conflicterende discoursen en de pogingen tot het verzoenen met het traumatisch verleden kent een dertig jaar lange geschiedenis die zeer belangrijk is in het begrijpen van de huidige toestand en context. Er werden verschillende mechanismen van Transitional Justice toegepast, enerzijds door de staat zelf en anderzijds onder impuls van de mensenrechtenbewegingen en de internationale context. Veel hing af van het politiek beleid van de presidenten en daarom is het zeker belangrijk om de invloed van het hyperpresidentialisme2 te benadrukken. Waar Carlos Menem een voorstander van amnestie en nationale verzoening was, was Nestór Kirchner een voorstander van gerechtigheid om tot verzoening te komen. Toch heeft het Transitional Justice proces nooit stilgestaan in Argentinië, ondanks de vaak ongunstige context. In dit

1 Vrij vertaald als: “Zoals al betoogd, boven alle overwegingen van reden of zonder reden van diverse leerstellige of ideologische posities, is het noodzakelijk maatregelen aan te nemen die gunstige voorwaarden met zich meebrengen, voor de onvervangbare geestelijke grootheid van de mannen en vrouwen van deze natie, om tot uiteindelijke verzoening te komen van alle Argentijnen, de enige mogelijke oplossing om de wonden te genezen en om een echte thuis voor alle broeders van de natie op te bouwen”. Uit: Decreto 2741 /90 - C. S. Menem indulta a comandantes juntas militares (Boletín Oficial, 30 diciembre 1990), uit: http://archivohistorico.educ.ar/sites/default/files/IX_18.pdf, geraadpleegd op 22.07.2014. 2 Kort gesteld dat de Argentijnse president enorm veel macht hebben op de uitvoerende macht en wettelijke macht, waarmee ze het Transitional Justice proces enorm konden beïnvloeden. Dit werd voor het eerst door Nino geformuleerd.

45

hoofdstuk wordt bij dit alles stilgestaan en zullen de verschillende fases nader toegelicht worden in kader van de theorie uit hoofdstuk 1, verschillende gebeurtenissen zullen besproken worden in kader van theoretische uitgangspunten en discussiepunten. Er wordt ook stilgestaan bij de rol van dominante staatsdiscoursen als reconstructie van het verleden. Eerst wordt dieper ingegaan op het Alfonsín beleid die het proces van Transitional Justice in gang zette maar vervroegd moest stoppen door een dreigende legeropstand, waardoor er amnestie gegeven werd. Ten tweede wordt het proces onder president Carlos Menem geschetst, hoewel er een amnestiecultuur dominant was, bleven de mensenrechtenbewegingen strijden voor gerechtigheid en zullen enkele belangrijke processen tot stand komen die zouden leidden naar de afschaffing van de amnestiewetten. Tot slot wordt zeer kort de chaotische periode tussen het Menem en Kirchner presidentschap besproken waar de voedingsbodem voor gerechtigheid ontstond en de amnestie onder internationale druk kwam te staan. Er werd gebruik gemaakt van verschillende gepubliceerde werken om tot een algemeen beeld te komen van de rol van verschillende actoren en processen binnen het Transitional Justice proces. Zo zijn er werken met een nadruk op de juridische processen, de politieke processen, de rol van internationale organen, de mensenrechtenbewegingen, etc. Er is veel geschreven over dit alles, als over specifieke elementen van Transitional Justice zoals het beleid van financiële compensatie door E. Güembe of het amnestiebeleid. Daarom werd een selectie gemaakt van beschikbare literatuur, ook op basis van wat in België beschikbaar was, om een algemeen beeld van het proces te komen die vanuit historisch punt noodzakelijk is om de hedendaagse situatie te kunnen begrijpen.

2.1 Het presidentschap van Raúl Alfonsín: Waarheidscommissie CONADEP, de Juntaberechting en de amnestiewetten (1983 – 1986)

Raúl Alfonsín was de eerste democratisch verkozen president sinds de jaren ‘70 die verantwoordelijk was voor de democratische transitie van het land. Hoewel de politieke partijen (Peronisten en Radicalen) één waren vlak voor de verkiezingen, verdween de samenwerking zeer snel door de grote politieke, sociale en economische problemen waarmee Alfonsín geconfronteerd werd na zijn verkiezing. De mensrechtenbewegingen riepen moord en brand en waren zeer duidelijk in wat hun wens was: “Juicio y castigo a todos los culpables3”, “berechting en bestraffing van alle schuldigen”. De grote vraag voor Alfonsín was dus hoe men het verleden zou aanpakken en of men het leger amnestie zou verlenen of bestraffen? Alfonsín had tijdens zijn verkiezingscampagne beloofd om mensenrechten een topprioriteit te maken en de schendingen van het leger te onderzoeken, waarmee hij de steun van de mensenrechtenbewegingen kreeg, maar dit zou niet van een leien dakje gaan gezien het leger vlak voor de transitie zichzelf beschermd had met de “Documento Final”, de “Ley de Pacificación” en het grotendeels vernietigen van het bewijs van hun misdaden (cfr. infra.). Met zijn verkiezing als president maakte Alfonsín een radicale breuk met de gewoonte om amnestie te hanteren na een militaire dictatuur, zoals de gewoonte in Latijns-Amerika was, en begon hij een weg voor te bereiden

3 K. Sikkink, op.cit., p. 69.

46

die zou leiden naar waarheid en gerechtigheid, vooral de wil voor gerechtigheid was een nieuwigheid in zowel Argentinië als Latijns-Amerika. Met dit mensenrechtenbeleid werd Alfonsín bijgestaan door zijn adviseurs hieromtrent: Nino en Malamud Goti. De grootste reden waarom dit beleid geopteerd werd, was om te voorkomen dat dit ooit nog zou voorvallen en om de democratie en “rule of law” te vestigen. Het discours van Alfonsín past dan ook perfect in de in hoofdstuk 1 beschreven visie van Nino die de hoofdarchitect van het beleid zou worden4.

De pijlers van het mensenrechtenbeleid waren (1) het discours van de twee demonen en (2) het leger werd een beleid van zelfevaluatie en zuivering opgelegd via een selectieve berechting op het eigen personeel via militaire rechtbanken om zo het leger te kunnen terug opnemen in de democratie. Indien het Hooggerechtshof van het leger (SCAAFF) dit zou weigeren, zou de zaak naar de burgerlijke federale rechtshoven overgebracht worden. Het Congres nam wet 23.040 in december 1983 aan die de zelfamnestie van het leger (de Ley de pacificación) onconstitutioneel verklaarde. Een belangrijk punt van Alfonsín was dat de tijdsduur kort moest zijn en de berechtingen beperkt, omdat dit anders nefast voor de stabiliteit kon zijn5. Malamud Goti kan hierin geplaatst worden die stelt dat als de schuld op een deel van de gemeenschap te lang duurt, dit voor polarisatie zorgt.

2.1.1 Het discours van Alfonsín : La Teoría de Los Dos Demonios versus de discoursen van Vuile Oorlog en staatsterrorisme

Voor Alfonsín stond de ontwikkeling en het behoud van de democratie, de stabiliteit en de verzoening van de gemeenschap centraal. In dit licht ontstond de controversiële theorie van de twee demonen waarmee Alfonsín zich zowel bij de mensenrechtenbewegingen, de slachtoffers als het leger onpopulair maakte. Dit discours stelde dat er naast het staatsgeweld van het leger, ook het antistaatsgeweld van de linkse guerrilla’s bestraft en verantwoordelijk gesteld moet worden, beiden waren verantwoordelijke (twee demonen) voor het geweld sinds de jaren ‘706. Het geweld werd met dit discours gezien als een confrontatie tussen twee gewapende tegenstanders die de samenleving terroriseerden met hun idealisme: het leger met hun messianistische drang om een Christelijke en Westerse maatschappij op te bouwen en de linkse guerrilla’s die een linkse utopie nastreefden7. Hierin werd de volledige burgerbevolking als onschuldige slachtoffers voorgesteld, waarmee collaborateurs zoals bedrijven en de Katholieke Kerk en personen die voordeel hadden van het regime buiten context gelaten8. Achterliggende bedoeling van dit discours was om te benadrukken dat niemand boven de wet staat en werd aangepast omdat het leger eiste dat zij niet alleen verantwoordelijk waren voor het geweld9. Zowel Robben, Wilson, Osiel en anderen zullen het Nunca Más rapport zien als een juridische bevestiging van dit discours, net als de berechtingen die

4 F. Lessa, op.cit., pp. 51-53. 5 Ibidem, pp. 51-53. 6 A. Robben, art. cit., p. 531. 7 Ibidem, p. 531. 8 L. Mallinder, op.cit., p. 25. 9 M. Osiel, op.cit. p. 127.

47

plaatsvonden dit ook benadrukten. Hiermee werd de theorie van de twee demonen het staatsdiscours die onderstreept werd in de rechtbank.

Het leger ging absoluut niet akkoord met dit discours en zag de feiten geheel anders, volgens hen was er sprake van een beginnende burgeroorlog en kan het revolutionair geweld niet op zelfde hoogte gesteld worden als het verdedigen van de staat tegen deze gezagsondermijnende elementen10. Hier is dus sprake van een ander herinneringsdiscour die zal ontstaan als reactie op de theorie van de twee demonen die een ander beeld en interpretatie van het verleden heeft. Het discours van het leger, dat ook aangehangen wordt door hun familieleden, organisaties en conservatieve kringen zal de naam “Vuile Oorlog” (“sucia guerra”) krijgen. Robben benadrukt dat de term “Vuile Oorlog” een complexe voorgeschiedenis kent, zo is het voor het eerst in 1974 gebruikt door nationalisten om marxistisch geweld mee te veroordelen, waarop het later door de Montoneros is overgenomen om de moorden van de Triple A en de repressie mee aan te duiden, waarna het werd overgenomen door de Junta die met deze term erkende dat er onconventionele middelen werd gebruikt om de linkse guerrilla’s te bestrijden maar dat dit volledig de schuld van de guerrilla’s was. Volgens Robben is deze term dan ook verankerd in twee wereldbeelden van goed versus kwaad, waarin alle middelen gerechtvaardigd zijn om het “kwade” te overwinnen en de staat veilig te stellen11.

Langs de andere kant hadden de mensrechtenbewegingen, slachtoffers en activisten massale kritiek op dit discours en voelden ze zich bedrogen door Alfonsín waarvan men dacht dat die in hun kamp stond (Alfonsín was immers een mensenrechtenactivist). Zij verwierpen absoluut het discours van de “Vuile Oorlog” maar ook dat van de theorie van de twee demonen, volgens hen had er een staatsterrorisme plaatsgevonden met onrechtmatig gebruik van massageweld door het leger waarvan de gehele bevolking het slachtoffer van werd12. De linkse guerrilla’s worden als zelfverdedigers en idealisten gezien die vochten voor een betere toekomst tegen een repressief regime en dit discours stelt ook dat iedereen die misdaden heeft gepleegd, zijnde het een generaal, een sergeant of een politieagent daarvoor moet bestraft worden13. Deze interpretatie zou lange tijd “gemarginaliseerd” worden en geen grote aanhang vinden, want velen in de maatschappij geloofden nog in de onschuld van de Junta en de shock zou pas komen wanneer er meer waarheid bovenkwam.

Dit zorgt voor conflicterende visies over wat er gebeurd was in het verleden maar ook hoe dat verleden moet aangepakt worden. Mensenrechtenbewegingen zullen volledige verantwoordelijkheid en berechting eisen, wat haaks staat tegen de beperkte berechting geopteerd door Alfonsín. Voor de mensenrechtenbewegingen en slachtoffers moet iedereen bestraft worden om te kunnen voldoen aan de eisen van gerechtigheid van de slachtoffers, terwijl Alfonsín (met Nino) een bestraffing van enkel de topverantwoordelijken en daders van de grootste misdaden als voldoende zagen voor de eis van gerechtigheid want de stabiliteit van de staat stond op spel. Dit leidt tot het ontstaan van grote frustratie bij de slachtoffers en de mensenrechtenbewegingen, iets

10 A. Robben, art.cit., p 532. 11 Ibidem, p. 531. 12 Ibidem, p. 532. 13 F. Lessa, op.cit., p. 53.

48

dat voor het merendeel van de Transitional Justice literatuur net moet vermeden worden, wat zal blijken bij de verdere evoluties van het Alfonsín beleid. Drie verschillende interpretaties dus over hetzelfde verleden die elk hun versie van het verleden trachten te ‘verkopen’ aan de gemeenschap, elk met hun eigen schuldigen en eisen.

2.1.2 De waarheidscommissie: CONADEP en het Nunca Más rapport

In de zoektocht naar de waarheid over wat er nu precies allemaal gebeurd was tijdens de civiele- militaire dictatuur en om dit allemaal te kunnen bewijzen, werd beslist een waarheidscommissie op te richten. Deze commissie, “Comisión Nacional sobre la Desaparición de Personas”, werd opgericht als een extraparlementaire commissie met tot doel het onderzoeken en blootleggen van de feiten betrekkende de verdwenen personen tussen maart 1976 en december 1983. De commissarissen bestonden uit prominente publieke figuren uit de journalistiek, intellectuele wereld, justitie en religie onder voorzitterschap van de schrijver Ernesto Sábato. CONADEP werkte 9 maanden lang, interviewde 1500 slachtoffers en nabestaanden en onderzocht de clandestiene detentiecentra verspreid over de natie. Hoewel de mensenrechtenbewegingen in eerste instantie weigerden mee te werken kwam er snel medewerking met het voorzien van getuigenissen en bronmateriaal die tijdens de dictatuur werd bijgehouden door o.a. CELS14. Vanuit het leger kreeg de commissie noch officiële nog niet-officiële medewerking maar de medewerking van de Abuelas was cruciaal volgens Lichtenfeld. Sinds 1984 gaven rechters het bevel tot opgravingen maar de medische dokters hadden weinig ervaring met het analyseren van skeletten en vele lokale forensische experten waren van de politiemacht en nog trouw aan de Junta15. CONADEP riep de hulp van de Abuelas in die in samenwerking met dr. Clyde Snow van de American Association for the Advancement of Science het EAAF (Equipo Argentino de Antropologia Forense) oprichtte, waarmee het onderzoek en identificatie van verdwenen personen steeg16. Tot vandaag speelt de EAAF een grote rol in het onderzoeken van DNA en werken ze nauw samen met de Abuelas om kinderen die ontvoerd werden te kunnen identificeren. In november 1984 publiceerde men de bevindingen en resultaten in het ondertussen wereldbekende Nunca Más rapport, waarin men besloot dat er op een systematische en organisatorische wijze mensenrechtenschendingen waren gepleegd in heel de natie17. Daarnaast concludeerde men dat er 8.961 personen verdwenen waren, hoewel deze schatting enorm bekritiseerd werd door mensenrechtenbewegingen die stellen dat rond de 30.000 personen verdwenen zijn18. Skaar benadrukt dat het aantal verdwenen nog niet echt accuraat in beeld gebracht kon worden omdat vele verdwijningen toen nog niet officieel aangeven waren19. In het voorwoord bevestigde Ernesto Sábato het discours van de twee demonen door de stelling dat linkse

14 Ibidem, pp. 53-54. 15 ICTJ, “Accountability in Argentina. 20 years later, Transitional Justice Maintains momentum”, in: ICTJ Case Study Series, 2005, p. 2. 16 Ibidem, p. 2. 17 F. Lessa, op.cit., p. 54. 18 L. Mallinder, op.cit., p. 35. 19 E. Skaar, op.cit., p. 26.

49

guerrilla’s even veel schuld hadden aan het geweld20. P. Hayner zal net als Nino benadrukken dat de publieke en officiële blootstelling van de waarheid zal zorgen voor een vorm van vergoeding naar de slachtoffers toe, kan leiden naar individuele en sociale heling en het ontstaan van een publiek debat over de misdaden en het verleden, waardoor de misdadigers een publieke veroordeling en stigma zullen krijgen en uiteindelijk naar verzoening21. Dit leek toch niet zozeer het geval te zijn maar er brak zeker een publieke discussie los want wat volgde was een wakker worden van de gemeenschap dat de Junta effectief schuldig was grove mensenrechtenschendingen. Maar er moet ook opgepast worden met waarheid, zoals Verdeja stelt, want soms is die zo pijnlijk dat het kan leiden naar wraak in een al verdeelde gemeenschap of drager zijn van nieuwe conflicten, zeker wanneer er amnestie bij komt kijken22. Osiel benadrukt dat de waarheid gepaard moet gaan met berechtingen of dat er anders gevaar of frustratie en ongenoegen ontstaat.

CONADEP leidde ook tot enkele onbedoelde gevolgen, zo lekte de lijst van 1.351 misdadigers uit in kranten, door Osiel “Pandora’s doos” genoemd omdat dit een proces van aangeven van strafzaken startte23. Hun voorstel voor het geven van financiële compensatie en economische hulp aan kinderen en familieleden van verdwenen personen zou leidden tot het aannemen van wet 23.466 die in 1986 pensioenen gaf aan families van verdwenen personen. Dit leidde tot de opsplitsing van de Madres in twee takken: de Asociación Madres de la Plaza de Mayo en de Madres de la Plaza de Mayo Línea Fundadora omdat die laatste geen enkele vorm van financiële compensatie wou maar gerechtigheid24. Toch was dit een uniek fenomeen in de regio en zeker voor het land want zoals Skaar stelt was dit een van de weinige contexten waar er berechting zou volgen op een waarheidscommissie, want meestal ging dat met amnestie gepaard25.

2.1.3 De berechting van de Juntaleiders in 1985: Breekpunt of mislukte poging?

“Señores jueces, quiero utilizar una frase que que no me pertenece, porque pertenece ya a todo el pueblo argentino: Nunca más26” Julio César Strassera, september 1985

Met bovenstaande woorden sloot openbaar aanklager Julio César Strassera de beschuldigingen af gericht tegen de aangeklaagde Junta leiders die in 1985 berecht werden voor de misdaden gepleegd onder de civiele-militaire dictatuur van 1976 – 1983. In 1984 mislukte het originele plan van Alfonsín om de militairen hun eigen rangen te laten zuiveren en berechten want het Militair Hooggerechtshof weigerde dit te doen waardoor dit overgeheveld werd naar het federaal Hof van

20 L. Mallinder, op.cit., p. 35. 21 M. Fischer, op.cit., p. 410. 22 E. Verdeja, “Political violence, justice, and reconciliation in Latin America”, in: M. Esparza, H. R. Huttenbach en D. Feierstein, op.cit., p. 170. 23 M. Osiel, op.cit., p. 135. 24 L. Mallinder, op.cit., p. 39. 25 S. Gloppen, op.cit., p. 3. 26 Vrij vertaald als: “heren rechters, ik zou graag een zin gebruiken die al tot het Argentijnse volk behoort: Nooit meer.” Uit:

50

Beroep in Buenos Aires27. Carlos Acuña stelt in “Transitional Justice in Argentina and Chile: a never- ending story?” de tweezijdige vraag of bij een transitie: (1) het voormalig regime het zal aanvaarden dat ze berecht zullen worden zonder in revolte te gaan en (2) indien er geen berechting maar amnestie is, de democratie kan overleven zonder de “rule of law” die moet aantonen dat alle burgers gelijk zijn voor de wet28? Men nam geen risico met de berechting gezien het leger al langs geen kanten wou meewerken en Alfonsín en Nino hun beleid liet al bij het begin in 1983 verstaan dat ze zouden opteren voor een beperkte berechting om te kunnen voldoen aan de eisen van waarheid en gerechtigheid van de gemeenschap en om de democratie en de “rule of law” te vestigen. Negen personen werden aangeklaagd, respectievelijk de Juntaleiders van de eerste drie Junta’s (1976 – 1983) en waren Jorge Rafael Videla, Emilio Eduardo Massera, Roberto Eduardo Viola, Armando Lambruschini, Orlando Ramón Agosti, Omar Domingo Graffigna, Arturo Basilio Dozo, Leopoldo Galtieri en Jorge Anaya29. De vierde Junta die de transitie naar democratie voorbereide werd niet berecht30. Uiteindelijk zouden deze negen personen aangeklaagd worden door Julio César Strassera op basis van 709 aanklachten zoals moord, illegale vrijheidsberoving, foltering, diefstal, etc. De berechting duurde van april tot december 1985, waarin 833 getuigen werden gehoord en de aangeklaagden veroordeeld werden als indirecte overtreders voor het bevelen van misdaden die op een systematische en organisatorische wijze plaatsvonden in heel de natie, deze uitspraak gelabeld als strafzaak Causa n° 13/84 zal in de huidige berechtingen een belangrijk bewijsstuk zijn31. Van de negen aangeklaagden werden slecht vijf personen berecht met vrij lage straffen gezien de ernst van de daden en werden er vier vrijgesproken32. Deze bestraffing werd internationaal geprezen, Argentinië was een van de eerste staten die na de Neurenberg en Tokyo berechtingen het principe van gerechtigheid in de praktijk bracht. Nino haalt aan dat het een heel andere context was dan in Duitsland, Japan en Griekenland waar de berechtingen konden plaatsvinden met steun van een buitenlands leger of het eigen leger (zoals Griekenland), dit was niet het geval in Argentinië waar er net tegenstand was33. Ook in de literatuur wordt deze berechting vaak als uitzonderlijk gezien, zo zullen Sikkink en Skaar deze berechting zien als het feit dat Argentinië een voorloper was op vlak van berechtingen en de eis voor gerechtigheid aandurfde. De keuze om de topverantwoordelijken te bestraffen was populair onder de bevolking door de grote mensenrechtenschendingen, het gezichtsverlies met de Falkland oorlog en de economische puinhoop die het leger achterliet en waarmee ze hun legitimiteit bij vele mensen verloren hadden34. Osiel stelt dan ook dat vele personen die voordien het regime steunden zich nu tegen hen keerden en dat dit voornamelijk te maken had met het feit dat het leger haar legitimiteit verloren had door de Falkland oorlog te verliezen35. Toch had een groot deel van de bevolking voordien nog vragen bij waarom de Junta veroordeeld moest

27 F. Lessa, op.cit., p. 54. 28 J. Elster, op.cit., p. 260. 29 F. Lessa, op.cit., p. 52. 30 L. Mallinder, op.cit., p. 41. 31 F. Lessa, op.cit., p.55. 32 E. Skaar, op.cit., p. 28. 33 C. S. Nino, art.cit.,p. 2623. 34 F. Lessa, op.cit., p. 51. 35 M. Osiel, art.cit., p. 620.

51

worden voor mensenrechtenschendingen en geloofde men nog steeds in de onschuld van de Junta36. Het was pas met het Nunca Más rapport van CONADEP en de getuigenissen tijdens deze berechting dat een groot deel van de civil society plots geconfronteerd werd het verschrikkelijke verleden, een verleden waar de mensenrechtenbewegingen, slachtoffers en activisten al jaren tegen streden. Sikkink toont dit aan met een getuigenis van een moeder die voor de berechting niet geloofde in wat er allemaal gebeurd was en Jorge Videla nog steunde, na de getuigenissen die ze gehoord had in de rechtbank kon ze haar oren niet geloven en kreeg ze een heel ander beeld van het verleden37. Dit toont duidelijk het belang van berechtingen aan in het construeren van het verleden en de vorming van het collectief geheugen. Dat laatste zal Osiel ook benadrukken, meestal is er na een transitie geen geloof in de rechtsorde en de politiek en kan een verdeelde traumatische gemeenschap voordeel halen uit een collectieve representatie van het verleden dat gecreëerd wordt door de berechtingen, gezien er dan een publieke discussie ontstaat wat bevorderlijk is voor de sociale solidariteit. Dit was zeker zo in Argentinië maar zoals al aangetoond werd waren er drie verschillende versies en discoursen over het verleden, waarvan de theorie van de twee demonen door de rechtbank en CONADEP bevestigd werd, waardoor er onmiddellijk conflicterende discoursen ontstonden. Volgens Osiel is dit immers onvermijdelijk. Vooral het ontstaan van publieke discussie was belangrijk volgens Osiel voor het creëren van een collectief geheugen en ook voor Nino die hierin een proces van collectief zelfbewustzijn en zelfevaluatie bij de bevolking zag als een publieke opportuniteit om te rouwen voor de slachtoffers en het ontstaan van een publiek debat die de misdadigers zou veroordelen38.

2.1.3.1 Problemen van de berechting Een eerste probleem, zoals gesteld door openbaar aanklager Julio César Strassera, is dat “There exist no provisions in our law that perfectly and precisely describe the form of criminality that shall be judged here39”. Zowel Osiel, Malamud Goti, Huyse en Baines benadrukken dat het vaak kan voorvallen dat een nationaal rechtssysteem niet klaar of bruikbaar is voor misdaden van zo’n groot kaliber. Strafcategorieën als misdaden tegen de mensheid of oorlogsmisdaden zouden pas in 1994 in de grondwet komen, waardoor men bij de verouderde nationale strafwet moest blijven. Gekoppeld aan dit probleem stellen Osiel en Teitel duidelijk dat niemand bestraft mag worden voor misdaden die buiten zijn controle liggen of die door anderen werden gepleegd. Hiermee komt men bij het probleem van het aantonen van de schuld van de Juntaleiders als bevelhebbers van de gepleegde misdaden. Teitel benadrukt dat de lagere rechtbanken een formule van “co-auteurschap” hanteerden die stelt dat de verantwoordelijkheid van de bevelhebbers en de bevelplegers volledig compatibel zijn bij dezelfde misdaad, dus zelfde straf en verantwoordelijkheid voor directe als indirecte overtreders40. Hiermee werden de Juntaleiders dus aansprakelijk voor het plannen en bevelen van folteringen en verdwijningen als directe overtreders maar waren ze indirect schuldig voor het plegen van die misdaden. Hierover ontstond heel wat controverse en het Hooggerechtshof besliste dit aan te passen naar de stelling dat de Juntaleiders schuldig bevonden werden als

36 K. Sikkink, op. cit., p. 61. 37 Ibidem, p. 72. 38 M. Osiel, art.cit., pp. 477-498 en 583. 39 M. Osiel, op.cit, p. 122. 40 R. Teitel, op.cit., p 45.

52

medeplichtigen en niet als indirecte overtreders omdat een persoon de controle heeft over het plegen van de daad41. Over dat laatste bestaat er discussie, zoals aangetoond door Elster en Teitel, gezien zich vaak de vraag gesteld wordt tot hoeverre de soldaten en lager personeel verantwoordelijk gesteld kunnen worden voor hun daden. Volgden ze orders omdat ze anders zelf gedood zouden worden of hadden ze wel een keuze tot controle over hun daden?

Daaraan gekoppeld kwam het probleem van hoe men de misdaden moest bewijzen, want zonder bewijs kan er geen berechting zijn. De enige kennis en bewijs die men had was het Nunca Más rapport van CONADEP waardoor er zeer beperkte kennis was, wat blijkt uit vier officieren die vrijgesproken werden door gebrek aan bewijs. Teitel ziet het grootste probleem daarvan met het kunnen bewijzen van de verdwenen personen. Zoals al aangehaald stond forensische antropologie op een laag pitje waardoor de identificaties lang op zich liet wachten en niemand kan aangeklaagd worden zonder bewijs dat de lichamen verdwenen waren42. Het laten verdwijnen van lichamen was dan ook de ultieme vorm van hoe de Junta hun misdaden trachtte te verduisteren.

2.1.3.2 Kritieken op de berechting De Juntaberechting wordt vaak samen met CONADEP door verschillende academici gezien als middelen zodat Alfonsín zijn verkiezingsbeloftes kon waarmaken43. Vooral de conservatieve groepen en legeraanhangers zagen dit als een politieke afrekening. Vaak is er in de literatuur te lezen dat het daarom een “politieke showtrial” was, zoals in vele transitiecontexten. Osiel erkent die kritiek maar waarschuwt om te nuanceren, Alfonsín wou boven alles (onder invloed van Nino) een publieke discussie en gewaarwording laten creëren waardoor het verleden gekend zou worden, gekoppeld aan een beperkte berechting die moest dienen als voorbeeld en afschrikmiddel, de jonge democratie bevorderen en bevestigen dat de “rule of law” gehanteerd werd. Dit past perfect in Nino zijn denkbeeld die van mening was dat na deze beperkte berechting er een publiekelijke veroordeling zou komen van het leger voor hun misdaden44.

Ook de mensenrechtenbewegingen, met de Madres en Abuelas op kop, konden niet lachen met deze beperkte berechting waarbij er bovendien slechts vier veroordeeld werden met lichte straffen en er ontstonden grote massaprotesten45. Ook het feit dat de Alfonsín regering deze berechting als een vorm van publieke opportuniteit zag om te rouwen om daarna te kunnen verzoenen en verder te gaan, schoot bij de mensrechtenbewegingen en vooral bij de Madres in het verkeerde keelgat, omdat die net koste wat kost een volledige berechting wouden zien46. Dit hoeft niet te verbazen want zoals o.a. Huyse en Teitel benadrukken moeten berechtingen op de slachtoffers gericht zijn, waarmee ze wraakgevoelens en onstabiliteit zullen voorkomen. Dit gebeurde echter niet waardoor de emoties en eis voor vergelding nog sterker werden na de ontgoochelingen rond CONADEP en het staatsdiscours van de twee demonen, dat uitdrukkelijk bevestigd werd met de berechting. Verdeja zijn

41 Ibidem, p. 45. 42 Ibidem, p. 78. 43 F. Lessa, op.cit, p. 56. 44 M. Osiel, art. cit., p. 518. 45 F. Lessa, op.cit., p. 55. 46 M. Osiel, art.cit., p. 518.

53

waarschuwing dat te grote kennis van de waarheid gekoppeld met beperkte gerechtigheid voor enorme frustratie en conflict kan zorgen. Wat Malamud Goti vreesde, kwam uit en er kwam een sterke polarisatie van de gemeenschap waar Alfonsín geen greep meer op had. Ook het leger was gefrustreerd door deze berechting die ze als een publieke vernedering zag nadat ze Argentinië had “beschermd” tegen de linkse guerrilla’s als de mensenrechtenbewegingen47.

2.1.4 De juridische waterval als reactie op de beperkte gerechtigheid

Na de berechting van de Juntaleiders volgde er een tweede ronde voor andere hooggeplaatste officieren, waaronder politiechef Ramón Camps en Miguel Osvaldo Etchecolatz48. Belangrijk hierbij is dat voormalig Montoneros leider Firmenich ook onder berechting moest komen, waarmee het discours van de twee demonen in de praktijk juridisch werd onderbouwd door zowel de berechting van de guerrillaleider en de Juntaleiders. Waar voor Alfonsín zijn beleid voor gerechtigheid hier kon stoppen gezien de topverantwoordelijken veroordeeld waren, bestond er een andere situatie doordat de “obedienca debida” (het volgen van orders door de lage officieren en soldaten, waardoor ze niet aansprakelijk gesteld konden worden) in 1983 via het Congres niet toepasbaar was49. Het plan voor berechting bestond dan ook uit drie graden van verantwoordelijkheid: (1) de planners, de leiders en de officieren die de bevelen gaven zoals Videla en Massera, (2) officieren, ondanks ze orders volgden of niet, grote misdaden begaan hadden en (3) officieren en soldaten die misdaden pleegden omdat het hen bevolen werd. Slechts de eerste twee categorieën gingen bestraft worden, de anderen zouden de kans krijgen zich te integreren in het democratisch proces50. Nino zag dit als een compromis tussen amnestie en volledige berechting, hij ging akkoord met het feit dat soldaten in hun ogen wettelijke orders volgden51. Maar door enkele amendementen vanuit de oppositie (die de populariteit van Alfonsín vreesden en hem in problemen wou brengen) werd dat laatste, het concept van “obediencia debida”, niet toepasbaar52. Dit verstoorde het plan van beperkte berechting enorm en mensenrechtenbewegingen als CELS en de Madres, samen met de slachtoffers en nabestaanden, grepen deze kans met beide handen gezien de grote frustratie. Het probleem, zoals Nino benadrukt, hiermee is dat de rechtbanken konden beslissen tot hoe ver de aansprakelijkheid ging53. Osiel zal deze evolutie net positief ontvangen omdat hierdoor ook personen gestraft kunnen worden die de Junta steunden en medeplichtig zijn aan massamoord54. Het lijkt of het beleid van Alfonsín zich tegen hem begon te keren want vlak na de transitie had hij vele pro mensenrechtenrechters aangesteld als rechters in de federale rechtbanken, waardoor deze rechters ver durfden gaan met aansprakelijkheid van misdadigers55. De mensenrechtenbewegingen, met CELS

47 E. Skaar, op.cit, p. 29. 48 Ibidem, p. 29. 49 C. S. Nino, art.cit., p. 2623. 50 F. Lessa, op.cit., p. 53. 51 Nino, art.cit.,p. 2626. 52 F. Lessa, op.cit., 53. 53 C. S. Nino, art.cit., p. 2623. 54 M. Osiel, art.cit., p. 519. 55 S. Gloppen, op.cit., p. 27.

54

als grootste, riepen slachtoffers en nabestaanden op om via hen, als querellante (cfr. supra), strafzaken te openen bij het gerecht. Wat volgde was een waterval aan strafzaken die werden geopend bij de rechtbanken56. Tegen midden 1986 waren er al 3.000 strafzaken naar het gerecht gebracht, dit was een bedreiging voor de stabiliteit volgens de regering Alfonsín en men trachtte dit dan ook tegen te houden door rechtbanken de opdracht te geven lagere officieren die in de ogen van de regering “slechts orders volgden” niet te behandelen, maar dit werd niet gerespecteerd57.

2.1.5 De amnestiewetten, Ley de Punto Final en Ley de Obedencia Debida, als noodzaak

Acuña stelt dat volgens de democratie alle misdadigers moeten berecht worden, maar dat amnestie vaak voorkomt net om de democratische stabiliteit te bewaren, zijn waarschuwing dat het leger in revolte kon gaan bij te veel berechtingen kwam dan ook uit58. Door de samenwerking tussen mensenrechtenbewegingen en progressieve rechters59 werden duizenden zaken geopend tegen de militairen. Het leger had er genoeg van en bedreigde de regering om te rebelleren als de berechtingen zouden blijven duren, enkele auteurs zien dit als een angst van het leger en een actie uit onmacht. De regering bracht daarom wet 23.492 in werking, een creatie van Malamud Goti, die bekend staat als de “Ley de Punto Final”, waarmee er een deadline van zestig daden ingezet werd op de mogelijkheid om strafzaken te openen bij de rechtbanken en alles na deze deadline ongeldig zou zijn. Alfonsín beargumenteerde dat dit een compromis tussen de eis voor gerechtigheid en het verzoenen van de gemeenschap was, een denkkader waarin Nino zijn visie duidelijk in zichtbaar is. Ook deze maatregel keerde zich tegen de regering en 500 nieuwe strafzaken werden geopend, gezien de mensenrechtenbewegingen (vooral CELS, Madres en de Abuelas) opriepen tot een massale opening van strafzaken en gezien vele rechters en openbare aanklagers hun vakantie opgaven om nog zoveel mogelijk strafzaken te kunnen behandelen voor de deadline. Hiermee was de maat vol voor het leger en in april 1987 ontstond er een rebellie onder leiding van de Carapintadas (daarom wordt deze en de volgende rebellies de Carapintadas rebellies genoemd), die een politieke oplossing voor de massale rechtsvervolgingen eisten60. Nino benadrukt dat er hiermee een dilemma voor de regering ontstond. Enerzijds kon men niets doen indien er een staatsgreep van de militairen zou komen, die de democratie terug tot nul zou brengen, en anderzijds zou het geven van amnestie via een presidentiële gratie de “rule of law” en de verzoening bedreigen (en het zou onconstitutioneel zijn geweest)61. Uiteindelijk werd wet 23.521, de Ley de Obedencia Debida, uitgevoerd die stelde dat het militair en politiepersoneel (gaande van officieren, soldaten, agenten, gevangenisbewakers, veiligheidsdienstpersoneel, etc.) wettelijke orders uitvoerden en daarvoor niet bestraft nog aangeklaagd kunnen worden, behalve voor de misdaden van verkrachting, diefstal, het eigenen van

56 Ibidem, p. 27. 57 F. Lessa, op.cit., p. 56. 58 J. Elster, op.cit., p. 207 59 Doorheen dit hoofdstuk en de volgende zal het begrip progressieve rechters gebruikt worden, hiermee worden rechters bedoeld die een aan de kant van de mensenrechtenbewegingen stonden en voorstanders van berechtingen en het onderzoeken van de waarheid waren. Nog steeds is het te merken dat er een aantal progressieve rechters werkzaam zijn, zoals bv. Carlos Rosanki (cfr. supra). 60 F. Lessa, op.cit., pp. 57 - 58. 61 C. S. Nino, art. cit.,p. 2629.

55

eigendom en het ontvoeren en ontvreemden van kinderen. De mensrechtenbewegingen reageerden woedend omdat alles dat bereikt was, vernietigd werd62. Nino zal deze amnestiewetten verdedigen en zeker de “Ley de Punto Final”, ondanks de onverwachte waterval die dat veroorzaakte, omdat dit een grote legeropstand die de democratie zou bedreigen heeft tegengehouden. De “Ley de Obedencia Debida” bewees zijn nut bij de tweede en derde Carapintadas opstanden want stelt Nino, dit werd nu door het leger zelf onderdrukt waarin ze hun steun aan de democratie gaven omdat ze geen vrees meer voor berechtingen hadden. In 1989 viel de regering Alfonsín door de economische en politieke problemen en hij was de steun kwijt van de mensenrechtenbewegingen63.

2.1.6 Hoe kan de shift van gerechtigheid naar amnestie verklaard worden?

Waar het tussen 1983 en 1986 leek dat Argentinië de weg ging inslaan naar gerechtigheid, kwam hier een bruusk einde aan met de amnestiewetten eind 1986. Hiermee sloeg Argentinië de weg in naar amnestie en kwam verzoening centraal te staan, waarmee het aansloot met de tijdsgeest binnen Transitional Justice waar de grote consensus was dat verzoening centraal moest staan en zoals Hayner stelde, de beste optie een waarheidscommissie is die de waarheid blootlegt gekoppeld met een amnestie zodat de gemeenschap verzoend kan worden. Argentinië leek uiteindelijk deze weg op te gaan omdat het niet anders kon wegens het gevaar van de democratische onstabiliteit door de opstanden en ongenoegen van het leger, maar dat resulteerde dan weer in een deuk van “de rule of law” volgens Osiel en Teitel en grote frustratie bij de mensrechtenbewegingen, de slachtoffers en hun nabestaanden. Bovendien was de publieke opinie verdeeld en dit door verschillende discoursen van de staat, het leger en de mensenrechtenbewegingen en begreep men de volledige context van wat er was gebeurd nog niet volledig, ondanks het Nunca Más rapport en de getuigenissen in de rechtszaken. Het leger bleef ontkennen en zweeg in alle talen. Nino bleef tot zijn dood in 1993 het beleid dat hij samen met Alfonsín uitwerkte verdedigen en stelt het ook voor als een succes, ondanks de amnestiewetten die noodzakelijk waren, die een resultaat was van een delicaat equilibrium64. Nino ziet vooral een mislukking van het beleid door factoren die buiten de staat stonden, zo was het leger bang voor volledige berechting zeker met de juridische waterval tussen 1983 – 1986 en de “Obediencia Debida” die niet goedgekeurd werd door het Congres, terwijl de mensenrechtenbewegingen bang waren voor amnestie en daarom volledige berechtingen eisten die het leger ongerust maakte. Het leger kon de stabiliteit omverwerpen terwijl de mensenrechtenbeweging de legitimiteit van de regering kon bedreigen gezien hun steun van de publieke opinie, beiden kwamen dan ook in milde vorm voor65. De beperkte berechting leidde dus volgens Nino tot een publieke discussie waarin de gemeenschap een zelfevaluatie deed van hun morele verantwoordelijkheid, de “rule of law” werd toegepast op de topverantwoordelijken en er zou verzoening komen omdat de officieren en personeel die orders volgden ongestraft, mits wel een publieke veroordeling en stigma door CONADEP en de berechting, terug in de samenleving werden opgenomen. Vooral dat laatste zien Malamud Goti en Osiel net niet, de “Obediencia Debida” zorgde

62 F. Lessa, op.cit., p. 59. 63 C. S. Nino, art.cit., pp. 2624 - 2629. 64 Ibidem, p. 2638. 65 Ibidem, pp. 2631- 2632.

56

net voor een ontbreken van de “rule of law” en grote frustratie bij de slachtoffers. Malamud Goti, de ontwerper van de Ley de Punto Final, zal later terugkomen op wat er gebeurd was in deze periode. Hij benadrukt dat deze berechting in plaats van de democratie en de “rule of law” te versterken, dit net niet deed en voor een verdere polarisatie van de gemeenschap zorgde en leidde tot meer autoritarisme, wat zichtbaar zou worden bij Menem. Verder benadrukt hij dat er een gemeenschap ontstond die gepolariseerd werd tussen schuldigen en niet schuldigen, waardoor verzoening zeer ver kwam te staan. Ook op de selectie van de berechting heeft hij kritiek: “I often feel we have treated the military like scapegoats. It is now clear to me we have done nothing about the civilians who marched with the military and later turned their backs on them66”. Ook Osiel zal dat laatste benadrukken, de duizenden personen die ook schuldig waren liepen vrij rond en zouden niet reflecteren over hun misdaden. Integendeel, vele voormalige collaborateurs herschreven hun “memory” na de Juntaberechting67. Wel benadrukt Osiel dat de berechtingen, hoewel hij zeker geen voorstander is van de beperktheid, samen met CONADEP een publieke discussie lieten ontstaan waarmee een collectief geheugen ontstond over de misdaden van het verleden, hoewel dit snel in drie verschillende herinneringsdiscoursen werd gestoken. Zoals ook door Sikkink gesteld kwam er door de getuigenissen in de rechtszaal en CONADEP extreme verhalen voor die bleven plakken in het collectief geheugen68. Osiel stelt dat het effect pas vanaf 1995 zou zichtbaar zijn met de erkenning van de gepleegde fouten door de legertop. Alfonsín en Nino richtten zich volgens Osiel te veel op de creatie van een collectief geheugen die zou ontstaan via de berechting van de Juntaleiders terwijl ze beter hadden gefocust op meer waarheid en gerechtigheid, want de gemeenschap begreep de volle context nog niet en was verdeeld. De grootste reden waarom er geen sociale solidariteit kwam was omdat de berechting niet op de slachtoffers waren gericht, waardoor hun geloof in de “rule of law” verdween69. Zoals in het theoretisch kader al gesteld werd door Huyse, Teitel en anderen moeten de berechtingen net slachtoffergericht zijn, anders bestaat er kans op emoties van wraak en grotere eisen voor vergelding, wat ook gebeurd is door het discours van de twee demonen, de waarheidscommissie, de berechting en als toppunt de amnestiewetten.

De “Obedencia Debida” liet grote misdadigers vrijuit gaan wat de “rule of law” nog meer ondermijnde of zoals Skaar stelde dat het een lijnrechte breuk met het 4e principe van Neurenberg was. Ook auteurs als Teitel en Elster staan kritisch tegen het concept dat lagere soldaten geen berechting krijgen omdat ze slechts bevelen volgden, ze stellen dat de misdadigers altijd een keuze hadden. Er ontstond geen echt afschrikmiddel zoals Nino hoopte, want er zouden opstanden komen wat niet zou gebeurd zijn hadden er volledige berechten geweest. Hoewel volgens voorstanders van amnestie en verzoening en academici in een tussenpositie, zoals Zalaquet en Nino, dit net verklaard kan worden door de shift naar volledige berechting door de rechtshoven. Deze auteurs stellen net dat volledige berechtingen, zoals dreigde te gebeuren, leiden tot politieke instabiliteit. Beiden hebben rake punten maar er moet rekening gehouden worden met het tijdskader en de omstandigheden, zoals Nino ook beargumenteerde tegen Orentlicher. Gerechtigheid was al een opmerkelijke beleidskeuze

66 M. Osiel, art.cit., p. 584. 67 Ibidem, p. 584. 68 Ibidem, p. 584. 69 Ibidem, pp. 540-557.

57

in het denkkader van deze periode waar amnestie en verzoening centraal stond en de keuze voor een beperkte berechting was uitzonderlijk.

2.2 De Menemjaren (1989 – 1999)

De verwezenlijkingen van beperkte gerechtigheid en de zoektocht naar waarheid, ondanks de amnestiewetten, van het Alfonsín beleid die de gemeenschap moesten verzoenen, werden tenietgedaan door het presidentschap van de neoconservatieve peronist Carlos Saúl Menem. Het beleid van Menem werd gekenmerkt door een proces van nationale verzoening waarbij vergeten (amnesie) en vergeven (amnestie) centraal stond en culmineerde in een presidentiële gratie voor de veroordeelde officieren. Volgens Gloppen kunnen er drie soorten van nationale verzoening zijn, Menem koos duidelijk voor de brede vorm van nationale verzoening waarin iedereen met elkaar zou samenleven zonder dat het traumatisch verleden doorleeft. Hoewel Gloppen waarschuwde dat dit immers niet tot collectieve en individuele verzoening zou leidden, wat zeer duidelijk te merken zal zijn in de jaren ’90 als reactie op het Menem beleid. Algemeen kan gesteld worden dat tot een onverwachts heropkomen van het traumatisch verleden in 1995 de bevolking grotendeels de amnestiecultuur volgde. Zowel Malamud Goti als Nino zouden het Argentijnse presidentschap sinds Menem als autoritair zien, waarbij de president een sterke invloed en macht zou hebben op zowel de uitvoerende en wettelijke macht, wat zou blijken bij de hervormingen in Justitie die Menem zou doorvoeren. Het leek dat ook Argentinië uiteindelijk toch de trend in de regio zou volgen door het hanteren van een amnestiecultuur en zich zou focussen op nationale verzoening en de toekomst. Een beleid dat tot de jaren ’90 het voordeel van de meeste Transitional Justice academici zou genieten.

2.2.1 “los Indultos”: De presidentiële gratie van Menem (1989 – 1990)

Juan Méndez waarschuwt dat militaire leiders laten lopen via amnestie, de mogelijkheid biedt nieuwe schendingen aan te wakkeren in de nabije of verre toekomst en het de nieuwe politieke orde in een ontkenning van de “rule of law” zal plaatsen70. Vooral dat laatste zal de meest voorkomende kritiek op deze gratie zijn, zoals ook door Acuña al aangehaald. Ondanks groot protest vanuit de mensenrechtenbewegingen konden ze Menem niet tegenhouden, die de nationale verzoening als de topprioriteit zag en de relatie met het leger terug wou herstellen71. De eerste ronde vond plaats in 1989, vlak na de verkiezingsoverwinning van Menem, en bestond uit Decreet 1.002 voor 277 militairen en burgers aangeklaagd voor mensenrechtenschendingen, Decreet 1.003 voor 64 guerrillastrijders en Uruguayaanse soldaten betrokken in Plan Cóndor, Decreet 1.004 voor de militairen van de Carapintadas opstanden en Decreet 1.005 voor drie Juntaleiders die door de Krijgsraad veroordeeld waren voor wanbeheer tijdens de Falkland oorlog72. De tweede ronde en de

70 T. Roehrig, art.cit., p. 724 71 F. Lessa, op.cit., p. 60. 72 L. Mallinder, op.cit., pp. 75 – 80.

58

meest bekritiseerde kwam er in december 1990 met Decreet 2.741 voor de in 1985 veroordeelde Juntaleiders, Decreet 2.742 voor Montoneros leider Firmenich en Decreten 2.743 – 2.746 voor officieren als Etchecolatz en voormalige ministers tijdens de Junta zoals Martínez de Hoz. Deze gratie werd snel aanvaard door het Hooggerechtshof die vol zat met rechters die pro Menem waren, een bewijs van de verregaande invloed van Menem op de wettelijke macht73. Niet verwonderlijk volgde hier een massaprotest op zowel in het binnen – als buitenland en vooral op Decreet 2.471 die de Juntaleiders zoals Videla vrijlieten. De mensenrechtenbewegingen en slachtoffers waren teleurgesteld en kwaad. Ook Nino reageerde kwaad op deze gratie: “These pardons extended to even the main officers responsible for organizing the whole machinery of terror74”, bovendien werd hiermee de “rule of law” volledig tenietgedaan en stond men weer bij af volgens Nino, een gedachte ook benadrukt door Osiel. Voorstanders van verzoening en amnestie zullen dit net zien als een goede evolutie in het verzoeningsproces omdat Argentinië anders in een spiraal van geweld en onstabiliteit kon geraken. Toch zullen de meeste geraadpleegde auteurs en voorstanders van “Criminal Justice” deze beslissing zien als een mislukking tot verzoening, want zoals verder zal blijken werd het ongenoegen groter en steeg de polarisatie in de maatschappij75. Volledige amnesie was onmogelijk geworden door de waarheidscommissie en de Juntaberechting, de waarheid was geweten en die bleef hangen. Het enige wat gebeurde was een toenemende frustratie bij slachtoffers, mensenrechtenbewegingen en nu zelfs gedeelten van de civil society, waarmee de zaden voor een hevige strijd voor waarheid, geheugen en gerechtigheid gepland werden.

2.2.1.1 Rechtstreekse gevolgen van de gratie Terence Roehrig waarschuwt dat het gevolg van het niet berechten of het geven van administratieve sancties kan leiden tot voormalige misdadigers die de politiek instappen, wat ook gebeurde na de gratie verleend door Menem76. In 1991 richtte generaal Aldo Rico zijn eigen partij op (MODIM) waarmee hij 11% procent van de stemmen haalde in Buenos Aires provincie en vier zetels in de Kamer kreeg. Ook generaal Domingo Bussi ging in de politiek en verloor met slechts 3% het gouverneurschap van de provincie Tucumán, een provincie die volgens Malamud Goti nochtans tiranniek bestuurd werd door generaal Bussi zelf. Enkelen zouden hun voorbeeld volgens tijdens de jaren ’90. Net dit feit is een van de drie elementen volgens Malamud Goti dat er autoritaire trends tot stand gekomen waren als rechtstreeks gevolg van de berechtingen. Naast misdadigers die in de politiek stappen is een tweede element het brute politiegeweld en het derde element het autoritair discours van Menem die vaak journalisten bedreigde en in 1992 tegen studenten die tegen zijn onderwijspolitiek protesteerden, zei dat ze wel eens verdwenen personen zouden kunnen worden77.

CELS speelde het spel hard en ging deze gratie en de amnestiewetten gaan aanvechten via het IACHR (Inter-American Commission on Human Rights, een autonoom orgaan van de Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS) die als doel het beschermen en promoten van mensenrechten in de regio

73 Ibidem, pp. 75 –80. 74 C. S. Nino, art.cit., p. 2630. 75 E. Skaar, op.cit, p. 34. 76 T. Roehrig, art.cit., p. 723. 77 J. Malamud Goti, art.cit., p. 5.

59

heeft78) en vroeg tevens om mechanismen van internationale bescherming op Argentinië op te leggen79. Het gevolg was dat de IACHR daarmee akkoord ging en via rapport 28/92 de amnestiewetten en de gratie onconstitutioneel verklaarde omdat het inging tegen de “American Convention on Human Rights” en riep de Argentijnse overheid op om financiële compensatie te geven aan de slachtoffers. Dit zou de eerste maal zijn dat een internationaal orgaan druk op de Argentijnse overheid zal plaatsen en een voorbeeld van hoe de mensrechtenbewegingen alle openingen die ze kunnen gebruiken gaan toepassen om iets aan de situatie te doen80.

2.2.2 Het Transitional Justice beleid van Menem: helende gerechtigheid en historische waarheid

Ondanks de amnestie en het focussen op vergeten en vergeven, stond het Transitional Justice proces niet stil. De focus kwam te liggen op helende gerechtigheid via financiële compensatie voor familieleden van slachtoffers en naar het onderzoeken wat er gebeurd was met de verdwenen kinderen (beiden deels omdat het IACHR hiervoor opriep in hun rapport). Via presidentieel decreet kwamen er dan ook drie wetten die financiële compensatie gaf aan slachtoffers van het staatsgeweld81. De mensenrechtenbewegingen gebruikten alles wat ze konden en er werden enkele openingen voorzien in de amnestiewetten. Het ontvoeren en ontvreemden van kinderen vormde geen deel uit van de “Ley de Obedencia Debida” en de Abuelas gingen zich sinds 1991 op deze opening focussen. De zoektocht naar de “levende verdwenen kinderen” werd tot op heden hun centrale focus82. Vele ontvoerde kinderen, die kleinkinderen van deze Abuelas waren, werden opgegroeid in gezinnen die nauwe banden met het leger hadden en bestempeld waren als “goede families”. De Abuelas werkten in hun zoektocht samen met het door de staat in 1992 opgerichte CONADI (Comisión Nacional por el Derecho a la Identidad, Nationale Commissie voor het Recht op Identiteit) en de Banco Nacional de Datos Genéticos (Nationale Bank van Genetische Data)83. Belangrijk is dat het recht op identiteit benadrukt wordt in artikel 6 en 7 van het VN Verdrag inzake rechten van het Kind, waardoor hun werk wettelijk beschermd zou worden sinds de grondwetshervorming in 199484. Een rechtstreeks gevolg hiervan was dat rechters bloedtesten konden opvragen om de ware identiteit van personen te ontdekken en de latere “juicios por sustracción de menores” waren hier een uitvloeisel van. Andere bewegingen zoals CELS richtten zich op het recht op historische waarheid en vulden informatie aan met nieuw onderzoek, gezien dit het enige was wat ze konden doen.

78 Uit:< http://www.oas.org/en/iachr/mandate/what.asp>, geraadpleegd op 27.07.2014. 79 L. Mallinder, op.cit., p. 86. 80 F. Lessa, op.cit., p. 61. 81 J. Elster, op.cit., p. 216. 82 S. Gloppen, op.cit., p. 25. 83 J. Elster, op.cit., p. 217. 84 F. Lessa, op.cit., p. 66.

60

2.2.3 De grondwethervorming van 1994

CELS was onrechtstreeks verantwoordelijk voor deze hervorming gezien zij bij het IACHR pleitten voor internationale beschermingsmechanismen voor Argentinië. Onder druk van het IACHR en omdat Menem de internationale gemeenschap wou tonen dat Argentinië een voorbeeldrol wou zijn op vlak van mensenrechten werden via artikel 75, clausule 22 tal van internationale mensenrechtenverdragen opgenomen in de grondwet en kregen ze vanaf dan hiërarchie boven de nationale wetgeving, een voorbeeld is het Verdrag inzake de bestraffing en preventie van genocide. Skaar benadrukt dat dit aan de grond ligt van een evolutie naar groeiende juridische afhankelijkheid van de uitvoerende macht dat tegen het eind van de jaren ’90 zou leidden naar een sterke wil van rechters en openbare aanklagers om mensenrechtenschendingen te onderzoeken en te bestraffen, wat nu mogelijk was door het gebruik van internationale wetgeving85. Zoals verder zal blijken met de hernieuwde strijd voor gerechtigheid zouden verschillende rechters handig inspelen op internationale ontwikkelingen, waardoor nieuwe opportuniteiten ontstonden. Samen met de grondwetshervorming vormt dit een van de factoren die zou leidden tot het heropstarten van de berechtingen in 2006. Zonder het te beseffen plantte Menem hier de zaden voor een evolutie die zijn vergeet en vergeef beleid onmogelijk zou maken.

2.2.4 1995: De impact van de bekentenis van Scilingo: “the past is back with a vengeance”

“Publicy coming forward to give such testimony is a way of returning to a horrible past that we are trying to forget86” Carlos Saúl Menem, 1995

“[…] is een manier om terug te gaan naar een verschrikkelijk verleden dat we proberen te vergeten”, dit was de repliek van president Menem op de publieke bekentenis van voormalig legerofficier Adolfo Scilingo die in 1995 de “vuelos de la muerte” openlijk bekende, wat door Horacio Verbitsky gepubliceerd zou worden. Het is dan ook niet verrassend dat Menem niet gediend was met deze bekentenis die het verleden weer prominent in beeld zette in de Argentijnse civil society en zijn amnestiebeleid in verlegenheid en diskrediet bracht (en zeker omdat dit vlak voor zijn herverkiezing viel)87. Osiel stelt dan ook dat telkens als er nieuwe feiten aan het licht komen, soms jaren later, dit een publiekelijk schandaal veroorzaakt en een debat ontstaat of de innerlijke demonen wel goed zijn aangepakt, in dit geval duidelijk niet88. De onverwachte bekentenis werd Scilingo ook niet in dank afgenomen door een groot gedeelte van het leger, die hem als een verrader zag en doodsbedreigingen opstuurde uit vrees voor grote bekentenissen. Uiteindelijk werd Scilingo ontvoerd en vluchtte hij naar Spanje waar hij een proces ontketende die de strijd voor gerechtigheid grondig zou veranderen. Wat volgde was een bekentenis van de legertop door stafchef Martín Balza voor de gepleegde misdaden gevolgd door andere hoge officieren, hoewel een deel van de generaals bleef ontkennen89. Acuña stelt dat net

85 S. Gloppen, op.cit., p. 3. 86 M. Osiel, art.cit, p. 464. 87 Ibidem, p. 666. 88 Ibidem, p. 672. 89 Robben, op.cit., p. 180.

61

dit laatste geleid heeft tot een onhoudbaarheid van de amnestie en het niet meer omkijken naar het verleden, want gecombineerd met de historische waarheid leidde dit ongewild tot een soort van domino-effect die roet in het eten gooide van Menem zijn verzoeningsbeleid90. Osiel ziet de bekentenis van Balza als een erkenning van het leger van de Juntaberechting en stelt dat er nu wel een vol bewustzijn bij de bevolking ontstond, waar dit nog niet zo was in de jaren ’80. Het horen en erkennen van de misdadigers zelf maakte het onmogelijk dit nog langer te ontkennen. Dit is voor Osiel dan ook een positief proces, gezien sociale solidariteit en verzoening een moeilijk en interactief proces is dat van beide kampen moet komen. Niet veel later na de bekentenis van stafchef Balza gaf ook voormalig Montoneros leider Firmenich een bekentenis en verontschuldiging voor de daden en het geweld gepleegd door de Montoneros91. Dit kan als een grote stap voorwaarts gezien worden in helende gerechtigheid waar beide groepen zich verontschuldigen bij de bevolking als voor verzoening zoals door Osiel gesteld wordt. Als kers op de taart, bij manier van spreken, gaf ook de Katholieke Kerk een verontschuldiging voor de mislukking van haar instituties om de wandaden tegen te houden al gaf ze geen verantwoordelijkheid toe, wie mee collaboreerde deed dat op eigen verantwoordelijkheid92. Die verontschuldigen moeten in context geplaatst worden, want die van Balza en de Katholieke Kerk kwamen er vooral door de bekentenis van Scilingo die een stilzwijgen onmogelijk maakte, zeker gekoppeld aan het toenemend bewijs die door de mensenrechtenbewegingen bovenkwam. Wat gebeurde kan volgens Alexander Wilde gesteld worden als gebeurtenissen zoals mensenrechtenschendingen en massageweld die de neiging hebben om terug te komen, vermomd als “irruptions of memory”93. Ook binnen de theorie van “Criminal Justice” kan dit verklaard worden gezien er geen verzoening kan komen zonder gerechtigheid, het verleden flakkerde weer op en de eis voor vergelding werd sterker. Na deze bekentenis werd de strijd voor gerechtigheid, geheugen en waarheid dan ook frontaal ingezet door vooral de mensenrechtenbewegingen, gesteund door een groter wordend deel van de civil society die geschokt reageerde op deze bekentenis. Waar Menem zijn amnestiecultuur van vergeten en vergeven zes jaar leek stand te houden, brokkelde deze langzaam maar zeker af en volgens Osiel is dat ook logisch. Osiel stelt dat het een principe van de psychologie is dat mensen niet kunnen vergeten ook al zouden we beter vergeten. Hij stelt dat als iemand verplicht wordt om te vergeten, dit een paradox opwekt waardoor herinneringen weer opflakkeren, een duidelijke kritiek op verzoeningen en amnestieaanhangers94. Ook Robben volgt Osiel hierin en stelt dat de slachtoffers gebukt gaan onder posttraumatische effecten omdat het traumatisch verleden niet verwerkt kan worden, waardoor het verleden als een schim aanwezig blijft95. Na de Scilingo bekentenis, volgden nog andere bekentenissen in die trend maar kwamen er ook krachtige en giftige uitspraken van legerofficieren die bleven ontkennen zoals Alfredo Astiz in 1998 die een schrikwekkende getuigenis aflegde waarin hij openlijk de moorden beschreef zonder schaamte96.

90 J. Elster, op.cit., p. 207. 91 M. Osiel, art.cit., p. 633 en 577. 92 L. Mallinder, op.cit., p. 94. 93 F. Lessa, op.cit., p. 57. 94 M. Osiel, art.cit., p. 570 en 626. 95 A. Robben, art. cit., p. 533. 96 L. Mallinder, op.cit., p. 110.

62

2.2.5 De hernieuwde strijd voor gerechtigheid en waarheid

Zoals aangehaald lieten de amnestiewetten enkele deuren op een kier, die deuren werden dan ook met alle kracht geopend door de mensenrechtenbewegingen. Een belangrijke hernieuwing in de strijd naar gerechtigheid was sinds 1997 het openen van “juicios por sustracción de menores” of in de volksmond beter gekend als de “robo de bebés”, die zich baseerden op onderzoek van CONADI sinds 1992 en in een stroomversnelling kwamen door de Scilingo betekenis, vooral door de grondwetshervorming waardoor bestraffing mogelijk werd en omdat ontvoeringen en ontvreemding van kinderen niet beschermd werd door de “Ley de Obediencia Debida”97. De grote doorbraak en morele overwinning in de strijd voor gerechtigheid kwam er in 1998 wanneer Jorge Videla gearresteerd en veroordeeld werd tot huisarrest voor deze misdaad en in 1999 zeven voormalige officieren veroordeeld werden voor de verdwijning van 194 baby’s. Deze rechtszaken en hun juridisch onderzoek zouden belangrijke bronnen en referenties worden in de huidige berechtingen die gaan over de ontvreemding van kinderen. Deze strijd was er vooral een van de Abuelas, die zoals Sikkink benadrukt, die strijd voerden binnen het wettelijk kader van het systeem. Een belangrijk reden waarom dit mogelijk was, was omdat de ontvoering van kinderen een misdaad tegen de mensheid construeert en door de hiërarchie van internationale wetgeving (waar misdaden tegen de mensheid toe behoort) werd het mogelijk de misdadigers hiervoor te bestraffen, want een misdaad tegen de mensheid is niet onderhevig aan amnestie en een verjaringstermijn. De amnestie kon in deze zaken niet gebruikt worden en dit vormt een andere belangrijke factor die zou leiden tot de berechtingen, vooral door de toepassing van het internationaal recht. Zoals Skaar reeds zei was dit een van de nieuwe opportuniteiten waar progressieve rechters op inspeelden en het volgde recente internationale ontwikkelingen die misdaden tegen de mensheid verbreedde met het Statuut van Rome in 199898.

Het verleden werd opnieuw het centrum van de publieke belangstelling en in dit licht ontstond een nieuwe mensenrechtenbeweging: H.I.J.O.S. (Hijos por la Identidad y la Justicia contra el Olvido y el Silencio; Kinderen voor Identiteit, Gerechtigheid, tegen Amnesie en Stilte). Deze beweging bestaande uit kinderen van verdwenen personen was vooral opgericht uit frustratie aan een gebrek van gerechtigheid en ging het in eigen handen nemen via hun escraches, hun slogan was dan ook “si no hay justicia, hay escrache99”. Deze escraches kunnen vergeleken worden als een moderne variant van de “charivari” waarin leden van H.I.J.O.S. de woningen van misdadigers zal besmeuren met woorden als “genocida” en optochten zal organiseren langs woningen van misdadigers zodat ze een publiek stigma zouden krijgen door de gemeenschap via “public shaming”100. Deze vorm van publieke veroordelingen, dat men heden nog doet, kan gezien worden als een gevolg van geen berechtingen waar nabestaanden het recht in eigen handen zullen nemen omdat de staat niets doet.

97 S. Gloppen, op.cit., p. 36. 98 Ibidem, p. 36. 99 “Indien er geen gerechtigheid is, is er een escrache”. Uit: F. Lessa, op. cit., p. 65. 100 D. Benegas, “If there’s no justice: Trauma and identity in post-dictatorship Argentina”, in: Performane Resaerch, 16 (2011), 1, pp. 20-26.

63

2.2.5.1 Politieke gevolgen Er zou ook politiek druk ontstaan op de amnestiewetten. Onder grote publieke belangstelling diende de centrumlinkse oppositiepartij Frente para un país Solidario in 1998 een voorstel in om de amnestiewetten af te schaffen, wat grote steun van de bevolking had en politici verplichtte hier een standpunt over in te nemen. Dit was een mokerslag van Menem (ook omdat zijn veto mislukte) gezien zijn eigen partij voor een afschaffing stemde en het voorstel aanvaard werd door beide kamers van het Congres via wet 24.952, hoewel het juridisch geen impact had, was het een begin van politieke verandering101.

2.2.5.2 Juicios por la Verdad Deze waarheidsberechtingen zijn unieke berechtingen die tot stand zijn gekomen onder impuls van de mensenrechtenbewegingen, met CELS op kop. Het bijzondere aan deze vorm van berechten is dat ze dezelfde methode en processen volgens als een gewone strafzaak maar hier mogen de rechters geen veroordeling of bestraffing geven102. E. Maculan zal in zijn “Prosecuting international crimes at national level: lessons from the Argentine truth-finding trials” deze vorm als een ideale oplossing zien in Transitional Justice contexten waar er geen gerechtigheid mogelijk is door amnestie omdat het gerechtigheid met historische waarheid combineert, een visie gedeeld door L. Filippini103. Deze berechtingen werden mogelijk door de geslaagde petitie van CELS bij het IACHR voor het recht op waarheid, een principe dat zoals in hoofdstuk 1 aangehaald in de jaren ’90 een internationaal recht werd, waarmee ze de steun kregen van internationale organen en enkele binnenlandse gerechtshoven104. Dit wordt dan ook gezien als een van de grootste innovatieve creaties in de strijd voor waarheid, waar progressieve rechters en mensenrechtenbewegingen hand in hand werkten. Dit zou een belangrijk precedent vormen voor de huidige berechtingen en vinden nog steeds plaats.

2.2.6 Herinneringsdiscoursen: Amnestie, “Vuile Oorlog” en Staatsterrorisme

Terwijl het Menem beleid een amnestiecultuur van vergeten en vergeven promootte, kwam er in de jaren ’90 en vooral sinds 1995 een conflicterende herinneringspolitiek tussen leger en conservatieve krachten versus mensenrechtenbewegingen en slachtoffers. Er ontstond volgens Robben een systeem van ontkenning van de feiten door het leger en onthulling door de bewijzen van de mensrechtenbewegingen105. Na de Juntaberechting in 1985 trachtte het leger de bevolking te overtuigen dat zij het slachtoffer waren geworden van staatsterreur en benadrukten ze dat de dictatuur een revolutionaire oorlog was gesteund door de USSR en Cuba om de veiligheid van de staat te beschermen via hun discours van “Vuile Oorlog”. Na de Juntaberechting in 1985 versterkte men dit discours door de bewijzen van de verdwijningen in diskrediet te brengen, opiniestukken en

101 J. Elster, op.cit., p. 219. 102 E. Maculan, “Prosecuting international crimes at national level: lessons from the Argentine truth-finding trials”, in: Utrecht Law Review, 8 (2011), 1, p. 106. 103 Ibidem, p. 106. 104 Ibidem, p. 107. 105 A. Robben, art.cit., p. 533.

64

interviews te geven in kranten en de veroordeelde Juntaleiders als martelaars te zien106. Ook rechtse en conservatie groepen gebruikten dit discours en collectief geheugen en voerde dit in de praktijk uit met harde kritiek op de regering en de organisatie van herdenkingen voor vermoorde officieren door de linkse guerrilla’s en herdenkingsmissen met sympathiserende priesters107.

Dus er waren nog steeds alternatieve en verschillende interpretaties in het proces van collectieve herinnering, toch kregen zowel het amnestiediscours en de “Vuile Oorlog” discours ferme deuken sinds 1995 door het toenemend bewijs, de bekentenissen en de berechtingen voor waarheid en ontvreemding van kinderen. Het leek erop dat het discours van staatsterrorisme meer en meer aanhang kreeg in de civil society sinds 1995108. Dit getuigt dan ook hoe historisch bewijs en rechtspraktijken het collectief geheugen en het denken over het verleden kunnen beïnvloeden. Daarnaast komt in deze periode al licht het genocidediscours op bij de mensenrechtenbewegingen, die aandacht zal leggen op de brede collaboratie van de civil society tijdens de Junta.

2.2.7 Waarom mislukte de poging tot nationale verzoening?

Lorenz stelt dat tijdens de eerste helft van de jaren ’90 vele Argentijnen het verleden als een afgesloten hoofdstuk zagen, zoals de strategie van Menem was, en er was weinig plaats voor politieke mobilisatie en een zwakke opkomst bij herdenkingsplechtigheden georganiseerd door o.a. de Madres109. Toch ontstond er een heel andere situatie sinds 1995 waarbij het verleden plots terug centraal in de civil society stond, hoe komt dit? Verschillende actoren en factoren liggen hieraan de basis maar zowel de zoektocht naar waarheid door de Abuelas en CELS, de beginnende vormen van gerechtigheid via de “juicios por sustracción de menores” en de “juicios por la Verdad”, de grondwethervorming van 1994 die zorgde voor een groeiende onafhankelijkheid van de rechters en het kunnen gebruiken van internationale wetgeving kaderend met een groeiende internationale aandacht voor mensenrechten zoals bv. door het IACHR, leidden tot een enorme druk op het amnestiebeleid van Menem. In tegenstelling tot de vorige periode, zoals Osiel benadrukt, waar de civil society nog niet volledig begreep wat er was gebeurd kwam hier verandering in met de bekentenis van Scilingo en het domino-effect die dit veroorzaakte. Waardoor de bevolking zich bewust werd van de feiten en er een publieke discussie ontstond. Hierdoor ontstond er een grotere vraag naar gerechtigheid en kwam het staatsterrorismediscours van de mensenrechtenbewegingen en slachtoffers meer in beeld. Hayner stelt dat het heropbouwen van relaties die niet achtervolgd worden door het verleden centraal moet staan om nationale verzoening te krijgen, en dit mislukte grandioos sinds het tweede helft van de jaren ’90. Gloppen zijn nauwe definitie van nationale verzoening waar slachtoffers en misdadigers samenleven en elkaars rechten erkennen maar het niet met elkaar eens zijn, lijkt hier van toepassing. Hij benadrukt dan ook dat nationale verzoening niet leidt tot individuele en collectieve verzoening, een proces dat hier duidelijk ook niet gebeurd is door de heropflakkering van het traumatisch verleden. Dit kan logisch verklaard worden met de

106 Ibidem, p. 532. 107 M. Osiel, art.cit., p. 579. 108 A. Robben, art.cit., pp. 533 – 534. 109 Ibidem, p. 539.

65

theorieën van “Criminal Justice” die net stellen dat indien er veel waarheid is maar geen gerechtigheid, er geen verzoening kan zijn. Net het omgekeerde gebeurde en waar o.a. Huyse en Osiel voor waarschuwden leek te gebeuren: door de amnestie werden de slachtoffers voor een tweede maal slachtoffer omdat hun eisen niet erkend werden. Zowel Osiel, Skaar en Robben benadrukken dat in de jaren ’90 (en nog steeds) Argentinië de hoogste per capita psychiaters heeft in de wereld, een duidelijk teken volgens Robben dat vele Argentijnen last hebben van posttraumatische psychische problemen door het verleden dat hen blijft achtervolgen110. Dat amnestie niet leek te werken kan volgens Nino verklaard worden omdat volledige amnestie vermeden is door de creatie van een moreel bewustzijn van het verleden door CONADEP en het mensenrechtenbeleid van Alfonsín, iets dat Sikkink ook bevestigd111. Dit alles lijkt dus te passen in de shift binnen Transitional Justice naar berechting omdat amnestie niet bleek te werken om verzoening te krijgen en slechts voor meer polarisatie en conflict zorgde. Juan Méndez zei in 2004 dan ook duidelijk: “Argentina shows that human rights issues stay in society, regardless of what the state or politicians decide. The fact that, after the Full Stop and Due Obedience Laws, the issue did not die, that civil society kept it alive, is a lesson that Argentina gives to the world112”.

2.3 De Simón strafzaak en de amnestie onder internationale druk (1999 – 2003)

In 1999 werd Fernando de la Rúa president en hoewel hij beloofde meer aandacht te schenken aan mensenrechten opteerde hij uiteindelijk voor een verderzetting van het Menem beleid113. Veel kans op handelen had hij immers niet want in 2001 zou het land in een spiraal van economische malaise terechtkomen. Hoewel het Transitional Justice proces op een laag pitje kwam te staan betekende dit niet dat het stil stond, integendeel. Het discours van staatsterrorisme zou publieke aanhang winnen in deze periode door de levendige herinnering die deze periode teweegbracht aan de Junta haar neoliberaal beleid en het brute politiegeweld tegen betogingen, die deed denken aan de militaire repressie114. De eis voor gerechtigheid zou hierdoor nog sterker worden. Gerechtelijk gezien was de belangrijkste juridische evolutie in deze periode de uitspraak in de Simón strafzaak (een voorbeeld van een “juicio por sustracción por menores”) door rechter Cavallo, gebaseerd op een wettelijk argument geformuleerd door CELS, die stelde dat de amnestiewetten onconstitutioneel waren. Het zou vooral CELS zijn, in samenwerking met de Abuelas, die deze case zouden beïnvloeden als querellantes. De Abuelas zorgden voor het terugvinden van de identiteit van het verdwenen kind Claudio Victoria Poblete, waarop CELS Julio Héctor Simón (“El Turco Julián”) en Juan Antonio Del Cerro aanklaagde. CELS wou ze ook aanklagen voor de verdwijning en moord op de ouders van

110 Ibidem, p. 344. 111 K. Sikkink, op.cit., p. 18. 112 L. Filippini, op.cit., p. 4. 113 F. Lessa, op.cit., p. 68. 114 A. Robben, art.cit., p. 534.

66

Claudia, maar gezien de amnestiewetten was dit nog niet mogelijk, waarop CELS de rechtbank aandrong tot het gebruik van internationale wetgeving (mogelijk sinds 1994) om de amnestiewetten onconstitutioneel te verklaren. Vlak voor deze case had het IACHR een belangrijk precedent gecreëerd in de “Barrios Altos” case waar de Peruaanse amnestiewetten ongeldig werden verklaard115. Dit was de rechtstreekse aanleiding voor het onconstitutioneel verklaren van deze wetten door het Hooggerechtshof in 2005 (cfr. Hoofdstuk 3). Naast het benadrukken van de hiërarchie van de internationale verdragen, de “Barrios Altos” zaak en de wettelijke uitspraak van Garzón over te nemen uit de Spaanse rechtszaak tegen Argentijnse officieren (cfr. supra), bevestigde Cavallo als eerste rechter in Argentinië dat wat er gebeurd was in de civiele-militaire dictatuur daden van genocide waren. Cavallo kan duidelijk in het profiel van progressieve rechters geplaatst worden.

2.3.1 De internationale druk van buitenlandse berechtingen

Een andere techniek van de mensenrechtenbewegingen, slachtoffers en hun nabestaanden was het openen van rechtszaken in het buitenland, waarmee ze internationale druk op de amnestie verkregen. Sinds 1996 tot het aantreden van Nestór Kirchner als president zouden verschillende Europese staten Argentijnse misdadigers aanklagen voor de moord op staatsburgers van die landen tijdens de dictatuur. Dit feit kan geplaatst worden in een volledig opkomend internationaal regime die mensenrechten zal promoten en binnen Transitional Justice waarin de focus op berechtingen van voormalige misdadigers centraal kwam te staan, beiden hangen dan ook nauw samen met elkaar. Al onder Menem kwamen er vragen tot uitlevering van misdadigers vanuit Italië en Spanje. In 1996 startte de Italiaanse Tweede Strafrechtbank van Rome met een onderzoek naar 70 Italianen en Argentijnen van Italiaanse herkomst die verdwenen waren tijdens de dictatuur, waardoor er in 2000 via een “in absentia116” berechting een veroordeling “in absentia” voor twee officieren en vijf marineofficieren was met gevangenisstraffen gaande van 24 jaar tot levenslang117. De veroordeelden waren grote namen zoals Generaal Suárez Mason en Generaal Santiago Omar Riveros, die levenslang kregen voor ontvoering, foltering en moord. Op basis van dit Italiaans onderzoek werd er in Spanje een gerechtelijk onderzoek geopend onder magistraat Baltasar Garzón, wat in 1997 zou resulteren in het vragen van uitlevering en het aanklagen van 186 personen voor gepleegde misdaden tijdens de dictatuur voor foltering, terrorisme en genocide op basis van universele gerechtigheid, perfect passend in het globaal tot stand komen van dat concept zoals Huyse benadrukt118. Menem reageerde met Decreet 111/98 die alle staatsorganen verbood om samen te werken met het Spaanse Audiencia Nacional119. Deze berechting zou van uitzonderlijk belang zijn voor de huidige berechtingen die zich met het vraagstuk over genocide bezighouden en zullen daarom in hoofdstuk 4 nader besproken worden. De Spaanse onderzoeken zouden leidden tot verschillende uitleveringseisen en bestraffingen “in absentia”. Deze uitleveringseisen, vooral in 2001, werden hardnekkig geweigerd

115 Amnesty International, “Legal memorandum: the full stop and due obedience laws”, 2003, p. 4. 116 “In Absentia” is het berechten en bestraffen van personen die niet in levende persoon in de rechtbank aanwezig kunnen zijn. In het Nederlands staat dit ook gekend als een juridische procedure in verstek. 117 Amnesty International, op.cit., p. 4. 118 R. Wilson, “Prosecuting Pinochet: international crimes in Spanish domestic law”, in: Humans Rights Quarterly, 21 (1999), p. 932. 119 J. Elster, op.cit., p. 219.

67

door president De la Rúa op basis van het territorialiteitsprincipe vastgelegd in Decreet 1.581 die alle uitleveringsaanvragen afwees120. In juli 2001 eiste de Duitse rechtbank van Neurenberg het arrest en de uitlevering van Generaal Carlos Guillermo Suárez Mason voor de moord op een Duitse sociologe in 1977. In augustus eiste de Italiaanse overheid de uitlevering van Alfredo Astiz op grond van moord en genocide maar ook dit werd geweigerd door de Argentijnse overheid op grond van het territorialiteitsprincipe en met de vermelding dat de aanklacht voor moord en genocide niet mogelijk is wegens de amnestie. Op hetzelfde moment eiste de Franse overheid tevens de uitlevering van Astiz voor de moord op twee Franse nonnen. Later op dat jaar zou de druk op de regering vergroten om de aangeklaagde officieren uit te leveren naar Spanje, zo zou Mexico de uitlevering van Ricardo Miguel Cavallo aan Spanje (niet te verwarren met rechter Cavallo) eisen op grond van terrorisme, foltering en genocide121. In 2003 zou dit uiteindelijk lukken via een decreet van president Kircher en zou Miguel Cavallo in 2008 terug uitgeleverd worden aan Argentinië om in 2011 berecht te worden122.

Vooral de Spaanse onderzoeken onder Garzón met de expliciete vermelding van genocide lokte heel wat discussie uit in de Argentijnse civil society. De roep voor berechtingen werd nog groter en ging gepaard met een groeiende internationale druk, Roth-Arrianza noemt dit het “Pinochet-effect” gezien Garzón naast de aanklacht tegen de Argentijnse officieren Generaal Pinochet arresteerde in Madrid123. De amnestiewetten waren onhoudbaar gezien grote delen van de civil society met de mensenrechtenbewegingen op kop en vele rechters en openbare aanklagers opriepen om een eind aan de amnestie te maken. Zoals bleek uit 1998 ontstond er daarvoor ook een politiek draagvlak maar werd dit op de achtergrond geduwd door de economische malaise. Het enige dat nodig was, was vijf minuten politieke moed die zou voorkomen bij het presidentschap van Nestór Kirchner, waardoor Argentinië na 20 jaar in een nieuwe fase van Transitional Justice zou terechtkomen. Deze buitenlandse berechtingen zijn dan ook een van de belangrijkste factoren in het afschaffen van de amnestie. Het is tevens hier dat het opborrelen van het genocidediscours opgemerkt kan worden, Garzón opende met deze formulering een debat die hedendaags gevoerd wordt in de rechtbanken.

2.4 Het belang van de mensenrechtenbewegingen en hun strijd

Doorheen dit hoofdstuk is duidelijk gebleken van de grote rol die de mensenrechtenbewegingen hebben gespeeld, en nog spelen, in hun “lucha contra la impunidad” en “la lucha para verdad, memoria y justicia”. Vooral mensenrechtenbewegingen als CELS, Abuelas de la Plaza de Mayo, Madres de la Plaza de Mayo en HIJOS werden benadrukt. Sikkink en Skaar zien vooral sinds de Menem jaren, gekenmerkt door amnestie, het ontstaan van een generatie mensenrechtenactivisten die van gemarginaliseerde groepen in de eerste jaren van de jaren ’90 (Menem drukte ze met zijn discours in een hoek)

120 Amnesty International, op.cit., p.4. 121 Ibidem, p. 4. 122 Ibidem, p. 5. 123 T. Roehrig, art.cit., p. 734.

68

voorstrijders van waarheid en gerechtigheid werden124. Deze sterke generatie van mensenrechtenactivisten is te zien in progressieve rechters en aanklagers die topposities zouden bekleden op internationaal niveau zoals Luís Moreno Ocampo, die openbaar aanklager bij het ICC werd en Juan Méndez, die naast de eerste United Nations Special Adviser on the Prevention of Genocide ook belangrijke posities had bij Human Rights Watch en het ICTJ. Dit blijkt ook uit het feit dat Argentijnse diplomaten zeer actief betrokken waren bij het ontstaan van het ICC, wat dan weer gelinkt kan worden aan de voorbeeldrol die Argentinië wil spelen op vlak van universele mensenrechten sinds de jaren ’90125. Het merendeel van de geraadpleegde literatuur is het er dan ook over eens dat zijn al dan niet de grootste actoren waren die het huidig proces tot stand hebben gebracht, hun onvermoeibare strijd gaven ze nooit op, ook al leek het uitzichtloos.

Toch zijn niet alle geraadpleegde auteurs even positief over deze groeperingen en vooral Nino zal ze bekritiseren omdat ze het beleid van Alfonsín in gevaar brachten en Malamud Goti zal ze vooral zien als actoren die door hun strijd voor meer polarisatie in de gemeenschap hebben gezorgd omdat hun discours vooral gericht is op een zwart-wit visie van schuldigen en onschuldigen, een zeer nefast discours voor verzoening volgens Malamud Goti. Nino gaat akkoord maar zal de mensenrechtenbewegingen ook zien als een sleutelrol in de transitie die door hun moed en doorzetting tijdens de dictatuur een soort van derde collectieve agent waren geworden die “retroactive justice” beïnvloedde126. Maar hij ziet hun eis voor volledige berechtiging en de focus op 1 demon als een bedreiging voor de precaire toestand waarin Argentinië zich in de jaren ’80 bevond. Dit komt duidelijk voor wanneer hij stelt dat: “they sought to punish each and every person responsible for the abuses, regardless of their degree of involvement” […] “even if society were at the verge of dissolution, it had the duty to punish the last offender”127.Een stelling dat niet past in het beperkte berechten kader van Nino, omdat het ook tevens een bedreiging is voor het re-integreren lagere officieren via het concept van “Obediencia Debida”. Elster plaatst de mensenrechtenbewegingen (en slachtoffers) vooral in een context van emoties zoals kwaadheid, haat, verontwaardiging, waardoor het vaak voorkomt dat hun acties gedreven wordt door emoties. Dit speelt dan ook een grote rol en is duidelijk te merken bij de mensenrechtenbewegingen in Argentinië, zoals de woede van de Madres, de haat van H.I.J.O.S., het verdriet van de Abuelas, wat leidde en nog steeds leidt tot een eis voor zware bestraffing (vergeldende gerechtigheid) van de misdadigers128. Tot slot zal Osiel deze groepen en activisten vooral zien als slimme strategen die een ethisch voordeel zullen halen uit hun discours omdat bv. de Madres een hoger moreel argument hebben door het aanhalen van de “desaparecidos”, dit omdat het moederschap een Argentijns natie-ideaal is. Verder ziet hij ze vooral als meesters in het omzetten van elke politieke controverse in termen van mensenrechten, waardoor vele bewegingen en linkse partijen een alliantie aangaan omwille van politieke doelen129. Vooral dat laatste is een kritiek die vaak te horen is op de alliantie van Nestór Kirchner met vooral de Madres de La Plaza de Mayo Línea Fundadora.

124 K. Sikkink, op.cit., p. 15. 125 Ibidem, p. 15. 126 C. S. Nino, op.cit., pp. 111-112. 127 Ibidem, p. 111-112. 128 J. Elster, op.cit., p. 35-36. 129 M. Osiel, art. cit., p. 577.

69

2.5 Tussentijds besluit

Qua betreft de geraadpleegde literatuur kan zeker vastgesteld worden dat de verschuiving binnen het veld van de Transitional Justice, het zogenaamde gerechtigheid versus amnestie debat, zeer duidelijk voorkomt in de Argentijnse context. Zowel Nino als Malamud Goti waren geen voorstander van volledige berechtingen, terwijl Osiel net die berechtingen noodzakelijk ziet om tot verzoening te geraken. Doorheen deze geschiedenis van Transitional Justice in Argentinië lijkt het alsof de aangehaalde theoretici van “Criminal Justice” gelijk hebben als ze stellen dat er geen verzoening kan zijn zonder gerechtigheid, een feit dat duidelijk merkbaar is in de jaren ’90 door de creatieve acties van de mensenrechtenbewegingen, slachtoffers en progressieve rechters die alles uit de kast halen en achterdeuren zullen gebruiken om de strijd voor waarheid en gerechtigheid aan te halen. Toch hebben theoretici met een aandacht voor verzoening, zoals Hayner en Nino, en theoretici van “Criminal Justice” die wijzen op potentiële gevaren ook gelijk als ze stellen dat berechtingen het gevaar hebben van democratische instabiliteit en het laten opborrelen van conflict en polarisatie, iets dat blijkt eind jaren ’80 met de legeropstanden. Toch kan zeker besloten worden dat amnestie noch theoretisch, noch praktisch lang houdbaar blijkt, eenmaal de waarheid geweten is lijkt amnestie moeilijk houdbaar en wordt de strijd tegen de straffeloosheid van slachtoffers slechts groter. Hoewel in eerste instantie de nationale verzoening leek te werken, kwam die abrupt tot een einde wanneer de waarheid over het verleden pijnlijk terug boven kwam. Argentinië is op basis van zijn historische evolutie zeker een protagonist in het veld van Transitional Justice en lijkt zelfs perfect mee te gaan met de shift in het denken in het Transitional Justice veld in de jaren ’90 door een perfect voorbeeld te zijn wat de gevolgen van een amnestiecultuur zijn, wanneer de waarheid over het verleden geweten is. Sikkink heeft zeker gelijk dat Argentinië gezien kan worden als een protagonist in de regio met o.a. CONADEP en het Nunca Más rapport, een praktijk die in verschillende staten als voorbeeld heeft gediend130.

In het volgende hoofdstuk zal besproken worden hoe het Transitional Justice een nieuw elan kreeg onder het presidentschap van Nestór Kirchner. Wat opviel in de geraadpleegde literatuur was dat vele auteurs een startpunt zetten bij zijn mensenrechtenbeleid en zijn beslissing om de amnestiewetten af te schaffen. Zoals hier gebleken is was de amnestiecultuur al onhoudbaar en wat volgde was, mijn inzien, slecht een gevolg van een historisch proces waar Kirchner politiek gezien handig op inspeelde, al is zijn rol niet te onderschatten. Daarom een korte opsomming van de factoren en actoren die een grote invloed gespeeld hebben bij het ondermijnen van de amnestie en de het losbarsten van de strijd voor waarheid, geheugen en gerechtigheid. De zaden voor de strijd van gerechtigheid waren al gepland met de Juntaberechting, waarna een waterval aan strafzaken ontstond tot de Ley de Punto Final. Waarna de mensenrechtenbewegingen in actie schoten met de strijd voor gerechtigheid, aangewakkerd door de Ley de Obediencia Debida en de gratie van Menem. De mensenrechtenbewegingen en slachtoffers waren belangrijke actoren die via creatieve omwegen de strijd tegen de straffeloosheid aangingen, zoals de Abuelas die zich richtten op de ontvoering van kinderen via de “juicios por sustracción de menores” en het zoeken van informatie van hun verdwenen kleinkinderen. CELS richtte zich volledig op historische waarheid door bewijzen te ontrafelen en via

130 K. Sikkink, op.cit., p. 15

70

gerechtelijke wijze, via het IACHR, de amnestie aan te vechten en zich te legitimeren op het recent internationaal aanvaard recht op waarheid, wat zou leidden tot de “Juicios por la Verdad”. Ook door hun wettelijke actievoering bij het IACHR kwamen er mechanismen van helende gerechtigheid via financiële compensaties en een grondwetshervorming die internationale mensenrechtenverdragen een hiërarchie boven de nationale wetgeving zou geven. Op dat laatste maakten progressieve rechters massaal gebruik van om mensenrechtenbewegingen bij te staan in het onderzoeken naar verdwenen personen en kinderen en het aangaan van strafzaken, het hoogtepunt de verklaring van rechter Cavallo met de Simón strafzaak die de amnestiewetten onconstitutioneel verklaarde, in navolging van het rapport van IACHR die dit reeds in 1992 aankaartte. Deze rechtszaken zorgden, in navolging van de theorie van Osiel, een verhoogde publieke discussie en werd met deze nieuwe bewijzen verplicht anders naar hun verleden te kijken. Daaraan gekoppeld kwam de civil society tot een volledig besef van wat er in het verleden gebeurd was met de Scilingo bekentenis, die leidde tot een domino-effect waardoor het amnestiediscours en het “Vuile Oorlog” discours ferme deuken kreeg ten voordele van het staatsterrorismediscours van de mensenrechtenbewegingen, slachtoffers en activisten. Het verleden kon niet langer ontkend worden. Tot slot speelde de internationale context een zeer grote rol sinds eind de jaren ’90, waar voordien het IACHR al een grote druk, en volgens Maculan, Skaar en Filippini een grote rol speelde, toepaste op de Argentijnse overheid met haar rapport in 1992 en het steunen van o.a. CELS. De shift eind de jaren ’90 naar groeiende internationale aandacht voor gerechtigheid (gepaard aan o.a. end of history discoursen waar men dacht dat oorlog iets van het verleden was en er ene periode van vrede aanbrak) is te merken aan de internationale druk op Argentinië door de stijgende uitleveringseisen en de berechtingen van voormalige officieren “in absentia”. Tot slot kunnen ook de acties van de staat niet over het hoofd gezien worden, door de creatie van CONADI, de Genetische Bank, het actief zich richten op de waarheid wat er met verdwenen kinderen was gebeurd en vooral de grondwetshervorming van 1994, zorgde voor een onbedoelde stimulans in de strijd voor gerechtigheid. Daarom is het belangrijk al deze factoren te onderdrukken als stimulans, want veel hangt samen met elkaar waardoor zich de vraag gesteld kan worden of het niet eerder een toevallige samenloop van factoren was? Dit alles had volgens Skaar het gevolg dat er een stijging van burgerlijke – militaire spanningen was131. Wat leek op een herhaling van de situatie in 1986 – 1987 werd tegenhouden door een desastreuse economische inflatie, waardoor Argentinië tot 2003 in chaos verzeild zal geraken en de strijd voor gerechtigheid en waarheid plaats moest maken voor de strijd op leefloon en sociale voorzieningen.

131 E. Skaar, op.cit., p. 36.

71

Hoofdstuk 3 “Post-Transitional Justice” in Argentinië: Nestór Kirchner en de heropening van de berechtingen. Laatste fase van verzoening met het verleden of verharding door het opkomend genocidediscours? (2003 – heden)

“Hablemos claro, no es rencor ni odio lo que nos guía: es justicia y lucha contra la impunidad. Los que hicieron este hecho tenebroso y macabro, tienen un sólo nombre: son asesinos repudiados por el pueblo entero1” Nestór Kirchner, maart 2004

Met bovenstaande symbolische woorden tijdens de symbolische portretafhaling van voormalige presidenten generaal Bignone en generaal Videla in 2004 in het Militair College tijdens de 28ste verjaardag van de militaire coup, werd de nieuwe politieke wind die door Argentinië zou waaien onmiddellijk duidelijk.

Zoals reeds aangehaald stelt Alexander Wilde, die vooral Transitional Justice in Chili onderzoekt, dat historische gebeurtenissen zoals mensenrechtenschendingen en massageweld de neiging hebben om terug te komen, vermomd als “irruptions of memory”. Daarmee wil hij aantonen dat in Chili na een tijdsinterval opnieuw bestraffende gerechtigheid kwam voor de misdaden van het verleden2. Dit is ook zo voor Argentinië sinds 2006, 21 jaar na de Juntaberechting. Zoals het vorig hoofdstuk aantoonde waren er tal van factoren die sinds het tweede helft van de jaren’ 90 hebben geleid tot deze evolutie, een combinatie van historische waarheidsmechanismen, beginnende vormen van bestraffende gerechtigheidsmechanismen en de onvermoeibare strijd en eis voor vergelding door de mensrechtenbewegingen hebben daartoe geleid. Het is dan ook duidelijk gebleken, in navolging van de theorieën over “Criminal Justice”, dat dit verklaard kan worden door een frustratie bij slachtoffers die dubbel slachtoffer waren geworden door de amnestie en het niet voldoen van hun eisen zodat ze hun trauma niet kunnen verwerken, zoals Osiel al beargumenteerde. Toch zou de

1 Vrij vertaalt als: “Laten we eerlijk zijn, het is geen rancune of haat dat ons drijft maar gerechtigheid en de bestrijding van straffeloosheid. Degenen die deze duistere en macabere feiten hebben gepleegd, hebben één naam; het zijn moordenaars verworpen door de gehele bevolking.” Uit: , geraadpleegd op 26.07.2014. 2 F. Lessa, op.cit., p. 57.

72

keuze voor berechtingen opmerkelijk zijn in een gemeenschap die uit de zwaarste periode van zijn geschiedenis kwam en waarin alle geloof in de rechtstaat was verdwenen door het brute politiegeweld en de zware economische problemen. Nino, net als theoretici die verzoening als het beste beleid promoten, zullen dan ook waarschuwen dat berechtingen de reeds verdeelde maatschappij niet in het gevaar mogen brengen doordat ze, zeker volledige berechtingen, de democratie instabiel kunnen brengen. De “rule of law” was verdwenen en de situatie kan wat vergeleken worden met de transitie vlak na de Junta met het grote verschil dat de waarheid ten volle geweten was en amnestie geen optie meer was, nationale verzoening zou er niet komen als er geen gerechtigheid kwam. Hoe kan het dan verklaard worden dat, zoals menig theoretici zouden bepleitten, dat er net geen instabiliteit kwam en een grote basis gevonden werd voor de berechtingen? Dit is dan ook het opzet van dit hoofdstuk. Hoe kwamen deze berechtingen tot stand en wat zijn de gevolgen hiervan? Lijken de theoretici van “Criminal Justice” gelijk te krijgen dat er pas verzoening kan zijn met gerechtigheid die op de slachtoffers is gericht en dit de democratie zal bevorderen? Of zijn er toch gevaren te merken die, indien Malamud Goti gevolgd wordt, voor een meer gepolariseerde maatschappij zorgen en zullen theoretici die kritiek hebben op het gebruik op “Criminal Justice” een punt hebben als verzoening niet of moeilijk bereikt kan worden via berechtingen omdat oude wonden terug heropend worden? Het doel is dus het nagaan of bestraffende gerechtigheid werkelijk een goed middel is om de gemeenschap te verzoenen en het verleden aan te pakken om conflict in de toekomst te vermijden. Dit proces van “Criminal Transitional Justice” is een nog lopend debat en dus zijn slechts voorbarige conclusies mogelijk, maar zijn er al enkele vaststellingen waar te nemen op basis van de geraadpleegde literatuur en theoretische uitgangspunten. Wat belangrijker is aan deze periode is de grote verandering in het denken over het verleden door het staatsterrorismediscours die door de staat omarmd zal worden en dat er een nieuw herinneringsdiscours zal optreden, dat van genocide. Het benadrukken van deze processen dient als een voorbeschouwing om het genocidedebat te kunnen verklaren die een rechtstreeks gevolg is van deze processen in Transitional Justice. Naast de literatuur wordt de actualiteit betrokken en enkele vaststellingen via de geraadpleegde strafdossier tussen 2006 – 2012. Daarom zal ook kort de werking van het Argentijns rechtssysteem besproken worden en enkele juridische termen nader besproken worden. Het is zeer belangrijk dat deze berechtingen bekeken worden vanuit hun historisch perspectief en de voorgeschiedenis van het Argentijnse Transitional Justice proces om deze processen te kunnen begrijpen en waarom ze net een uitvloeisel zijn van een dertig jaar durend historisch proces die nog steeds aan het evolueren is en de constructie van het verleden beïnvloed. Want zoals Fischer stelt is Transitional Justice een langetermijnproces3.

Kathryn Sikkink ziet het huidig proces van Transitional Justice in Argentinië sinds 2003 als een “post transitional proces”, waarbij de 1e golf onmiddellijk plaatsvond bij de transitie naar democratie met de berechting van de voormalige Juntaleiders in 1985 als hoogtepunt. Deze golf was kort maar krachtig gezien de amnestiewetten in 1987 en de presidentiële gratie van Carlos Menem tussen 1989 en 1990 een einde betekende voor de eerste golf. De tweede golf startte in 2003 met het aantreden van Nestór Kirchner als president en was in feite het vervolg van de eerste golf gezien die in het decennium er tussen nooit een stille dood is gestorven. Deze tweede golf is anders in context gezien de veranderde internationale context (zowel politiek met het einde van de Koude Oorlog en een

3 M. Fischer, op.cit., p. 422.

73

internationale grote aandacht en belang voor mensenrechten, vooral binnen de VN) en de veranderende nationale toestand. Sikkink plaatst deze golf als een eerste zeer belangrijk proces in de gehele Zuid-Amerikaanse regio, waarbij Argentinië net zoals bij de eerste golf tussen 1983 – 1987 een regionale en zelfs globale protagonist is op vlak van waarheid en gerechtigheid4. Jon Elster labelt het huidig Transitional Justice proces als een “second wave Transitional Justice” omdat er volgens hem drie fases van deze “second wave” zijn: (1) onmiddellijke actie na de transitie, (2) lange tijd van geen officiële acties (dus van de staat) en (3) een hernieuwing van de actie5. Enkele auteurs zien het huidig proces als een soort van laatste fase in Argentinië terwijl andere auteurs en de praktijk net wijst op problemen die kunnen wijzen dat dit slechts een nieuwe fase is.

3.1 Nestór Kirchner en staatsheropbouw (2003 – 2008)

Bij de verkiezingen van 2003, met de laagste opkomt in Argentinië ooit, kwam het in de tweede ronde tussen voormalig president Carlos Saúl Menem en de vrij onbekende gouverneur van Santa Cruz Nestór Kirchner. Kirchner werd verkozen, na de terugtrekking van Menem, met slechts 22% van de stemmen6. Er was heel wat ongeloof in het kunnen van Nestór Kirchner en niemand kon voorspellen dat hij Argentinië een weg zou laten inslaan die een einde betekende van de amnestie en een heropstarten van de berechtingen voor gepleegde misdaden onder de civiele-militaire dictatuur. Carlos Saúl Menem zei tijdens zijn campagne nog “si Kirchner ganara la Presidencia, no termina su mandato porque no tiene poder7”. Net het tegenovergestelde gebeurde, in 2008 beëindigde Kirchner zijn ambtsperiode als een van de populairste Argentijnse presidenten ooit en werd zijn beleid verdergezet door zijn vrouw, Cristina Fernández de Kirchner, die in 2008 het ambt van president overnam tot op heden. Alvorens in te gaan op het Transitional Justice beleid dienen enkele kanttekeningen gemaakt te worden. Nino zijn concept van hyperpresidentialisme kan zeker ook toegepast worden op Kirchner gezien hij het Hooggerechtshof hervormde zodat zijn juridische hervormingen er snel konden doorkomen om het mensenrechtenbeleid van start te laten gaan. Zowel Nestór en Cristina krijgen dan ook vaak de kritiek dat ze populistisch zijn, geen echte onterechte kritiek maar dit moet in zijn context geplaatst worden. J. P. Luna benadrukt dan ook dat beide presidenten gezien kunnen worden als een Neoklassiek Peronisme, een politieke strekking dat net gebaseerd is op eerder links populisme dat gekaderd kan worden in het “Bolivarisme” die sinds de 21ste eeuw Latijns-Amerika kenmerkt door de “Pink Tide” (centrumlinkse regeringen met vaak populistische presidenten zoals wijlen Hugo Chávez in Venezuela, Evo Morales van Bolivia, “Pepe” Mujica van Uruguay en voormalig “Lula” Da Silva van Brazilië)8. Reeds in zijn inauguratiespeech

4 K. Sikkink, op.cit., p. 5 J. Elster, op.cit., p. 6. 6 F. Lessa, op.cit., p. 52. 7 Vrij vertaald als “Indien Kirchner het presidentschap wint, gaat hij zijn termijn niet beëindigen omdat hij geen macht heeft”. Uit: , geraadpleegd op 23.07.2014. 8 J. P. Luna, “The left turns: why they happened and how they compare”. In: Cameron en Hershberg. Latin America’s Left Turn, p. 23-29.

74

werd duidelijk dat Nestór Kirchner naast een populair mensenrechtenbeleid ook een sterk economisch beleid zou inslaan die gebaseerd zou zijn op sociale welvaart en groei, beide waren pijlers in zijn politiek proces tot staatsheropbouw na de chaotische jaren tussen 2001 en 2003. Armoede en straffeloosheid werden dan ook door hem gezien als een onrecht dat bestreden moet worden.

3.1.1 Het mensenrechtenbeleid van Nestór Kirchner

Naast het economisch beleid dat centraal stond in de staatsheropbouw kwam het mensenrechtenbeleid te staan. Kirchner had veel sympathie voor de strijd van de mensenrechtenbewegingen en was zelf een gevangene (net als zijn vrouw Cristina) tijdens de civiele-militaire dictatuur doordat hij lid was van de linkse Juventud Universitaria Peronista, een groep die enorm geviseerd werd door de Junta en waarvan de leden vaak vermoord werden9. Om zijn beleid kracht bij te zetten creëerde hij een breed electoraal front “Frente para la Victoria” waarin zijn Peronistische partij (Partido Justicialista, de partij door Perón opgericht) samen met sociale bewegingen deel van waren10. Passend in het huidig denken over Transitional Justice, waarin theoretici als Huyse en Flectcher pleiten voor het gebruik van verschillende mechanismen als het beste beleid om verzoening te verkrijgen, zal dit ook door de Kirchner regering gebeuren die naast berechtingen (“Criminal Justice”) ook geheugen, historische waarheid en financiële compensatie (“Restorative Justice”) zal promoten. Zoals al aangehaald zien vele auteurs Nestór Kirchner als de bepalende factor in de afschaffing van de amnestie die de blokkades voor berechtingen wegnam, voorbeelden hiervan zijn Terence Roehrig, Kathryn Sikkink en Filippini11. Toch moet zeker rekening gehouden worden met de aangehaalde factoren en actoren en mag de rol van Kirchner niet onderschat als overschat worden. Er is dan ook veel kritiek op dit mensenrechtenbeleid van Kirchner, auteurs zoals Lessa en Malamud Goti zullen het zien als een handig gebruik voor de eigen politiek doelen en populariteit, een gevaar waar Osiel al voor waarschuwde12. Ook binnen de mensenrechtenbewegingen zijn de meningen verdeeld, waar de Madres het Kirchnerbeleid met haar en tand zullen verdedigen zal de AEDD (Asociación Ex-Detenidos Desaparecidos) het vooral zien als een gebruik voor de eigen doelen, het is dan ook tijdens Kirchner zijn regeerperiode en bij Cristina Kirchner dat de mensenrechtenbewegingen meer verdeeld zullen geraken13.

3.1.1.1 Juridische hervormingen Een van zijn eerste maatregelen was de afzettingsprocedure van het Hooggerechtshof omdat die rechters zeer nauw geassocieerd werden met de corruptie van de jaren ’90 en het Menem beleid. Hij verminderde het aantal leden terug tot vijf i.p.v. negen leden en verving ze met prominente juristen (die vaak een mensenrechtenachtergrond hadden), waardoor er een aura van onpartijdigheid

9 F. Lessa, op.cit., p. 221. 10 Ibidem, p. 71. 11 T. Roehrig, art.cit., p. 772 12 F. Lessa, op.cit., p. 221. 13 Ibidem, p. 71.

75

ontstond die nodig was om het geloof in Justitie en de “rule of law” te herstellen14. Dit ging gepaard met een zuivering van publieke functies (justitie, leger en federale politie) en het plaatsen van het leger onder burgercontrole, maatregelen die volgens Roehrig binnen het “Criminal Justice” proces passen15. Daarna maakte Kirchner het mogelijk dat buitenlandse uitleveringen mogelijk werden via het afschaffen van het decreet van De la Rúa. De belangrijkste hervorming hierin was de afschaffing van de amnestiewetten en het onconstitutioneel verklaren van de gratie van Menem, wat verder aan bod komt. Verder in 2003 liet Kirchner de geheimhouding van de militaire archieven opheffen zodat Justitie die konden gebruiken, als om een openheid van de bronnen te creëren zodat heel de natie en onderzoekers die kunnen raadplegen16.

3.1.2 Het creeëren van een “memory” voorde natie: het geheugenbeleid

Een belangrijke impuls werd door Kirchner gegeven aan het herdenken van het verleden. Zoals Jelin en Skaar stellen wordt “memory” hedendaags meer en meer een sociaal proces, wat duidelijk te zien is in het geheugenbeleid van de Kirchner regering. Vele detentiecentra werden getransformeerd in herdenkingsmusea, herdenkingsplaatsen en monumenten werden gebouwd, herdenkingsdagen zoals de jaarlijkse “fiesta de la democracia” werden gelanceerd en er verschenen talrijke publicaties over het verleden. Hierin werkte Kirchner nauw samen met de mensenrechtenbewegingen die hierin een belangrijk rol spelen. Het belangrijkste symbolische moment vond plaats in 2004 bij de 28ste verjaardag van de militaire coup waarmee Kirchner via zijn toespraak en de symbolische portretafneming bevestigde en duidelijk maakte dat leger onder burgercontrole kwam te staan17. Een andere belangrijke maatregel was Decreet 1259/03 in 2003 die toezag op de oprichting van “Archivo Nacional de la Memoria” (Nationaal Geheugenarchief) met als doel het digitaliseren van de archieven, de coördinatie van archieven over de dictatuur, etc.18.

Sinds 2002 bestond het Intituto Espacio para la Memoria die de voornaamste mensenrechtenbewegingen van Buenos Aires verenigd om de herinnering aan de dictatuur levendig te houden, onderwijsprogramma’s te ontwikkelen en voormalige detentiecentra om te vormen in musea19. Kirchner speelde hierin een belangrijke rol door het voormalige ESMA te transformeren in een herdenkingsmuseum en herdenkingsplaats voor de slachtoffers en tevens diende als een herinnering voor de hele staat wat hun verschrikkelijk verleden was20. CELS en AEDD wouden het ESMA vooral als een juridisch bewijs zien en als een materiële getuigenis van de genocide21. Ondertussen zijn er meer dan 200 herdenkingsplaatsen in Buenos Aires alleen, die volgens Robben

14 Ibidem, p. 71. 15 T. Roehrig, art. cit., p. 724. 16 FIDH, op.cit, p. 10. 17 T. Roehrig, art.cit., p. 737. 18 FIDH, op.cit., p 10. 19 A. Robben, art.cit.,p. 535. 20 T. Roehrig, art.cit., p. 737. 21 CELS, Informe anual 2005, p. 42.

76

dienen als tastbare plaatsen van de staatsterreur22. Deze plaatsen moeten dan ook gezien worden als “lieux de memoires”, een begrip van P. Norra die te omschrijven valt als herinneringsplaatsen waar de mens in verbinding staat met het verleden. Toch zijn deze herdenkingsplaatsen zeker niet altijd even neutraal, gezien de grote rol van de mensrechtenbewegingen hierin en omdat ze volledig passen in het staatsterrorismediscours. Een voorbeeld is de herdenkingsplaats in Trelew voor gesneuvelde Montoneros bij het “Masacre de Trelew”, zoals bij het discours zal besproken worden zorgt dit voor een verdere demoniseren van het leger en het “goedspreken” van de acties van de guerrilla’s, een gevaarlijke houding die de constructie over het verleden tracht te beïnvloeden. Bovendien is er binnen de mensenrechtenbewegingen veel discussie over de precieze invulling van deze herdenkingsplaatsen23.

Een andere grote invalshoek van enkele mensenrechtenbewegingen zoals de Madres, APDH, Abuelas en het Ex ESMA is het intact houden van het collectief geheugen aan de civiele-militaire dictatuur. In dit kader geven ze vaak vormingen aan jongeren (vb. het Jóvenes y Memoria project van Ex ESMA), geven ze rondleidingen in detentiecentra, roepen ze op om deel te nemen aan de publieke zittingen van de berechtingen en geven ze vaak handboeken uit om jongeren te vormen over hun verleden. Dit kadert dan ook in een slogan van de Madres: “la única lucha que se pierde es la que se abandona24”. Toch is er zeker ook tegenwerking op dit geheugenbeleid, zo organiseren verschillende solidariteitsgroepen die het leger steunen een eigen nationale herdenkingsdag voor alle gesneuvelde soldaten door de linkse guerrillaterreur, als reactie25.

3.1.3 Discours: staatsterrorisme als nieuw staatsdiscours en het genocidediscours als alternatief?

Waar de voormalige staatsdiscoursen van de theorie van de twee demonen en de amnestie volledig naar de achtergrond zijn verdwenen in de 21ste Eeuw zal er naast het dominante staatsdiscours van staatsterrorisme en het discours van de “Vuile Oorlog” een nieuw alternatief discours opkomen die meer en meer aanhang lijkt te vinden, het discours dat er een genocide in Argentinië heeft plaatsgevonden. Zowel Robben als Lessa zal benadrukken dat er tussen deze drie conflicterende historische en morele interpretaties van het verleden een blijvend conflict is waarin de groepen elkaar bestrijden in de civil society, er is dus een blijvend trauma aan het verleden en dit wordt door die discoursen net in stand gehouden26. Dit conflict om interpretatie zal duidelijk merkbaar zijn in de geraadpleegde strafdossiers in de redevoeringen tussen de verdediging, de querella en de rechters.

22 A. Robben, art.cit., p. 535. 23 F. Lessa, op.cit., p. 75. 24 Vrij vertaald als “de enige strijd die men verliest, is deze die men opgeeft”. In: Lessa, op.cit., p. 76. 25 M. Soledad Catoggio, art.cit, p. 15. 26 A. Robben, art.cit., p. 525.

77

3.1.3.1 Staatsterrorisme Sinds het presidentschap van Kirchner heeft de staat het discours van staatsterrorisme, die lange tijd door de mensenrechtenbewegingen en slachtoffers werd gepromoot en vanaf eind de jaren ’90 aan aanhang en belang won, zich toegeëigend. Een belangrijke implicatie hiervan is dat enkel het leger als verantwoordelijk wordt gezien als misdadigers en niet de linkse guerrilla’s. Deze stelling van de mensenrechtenbewegingen werd overgenomen door de staat waardoor deze groepen niet meer aansprakelijk gesteld worden voor het geweld. Dit heeft belangrijke implicaties, zo wordt het geweld dat in de jaren ’70 gepleegd werd op de achtergrond geduwd al is er wel onderzoek naar, maar dan vooral naar de acties van de Triple A en worden de guerrillastrijders eerder voorgesteld als idealisten die voor vrijheid vochten27. Het gevaar hier is dat er een soort van vertekening op het verleden ontstaat, want de critici hebben zeker een punt dat ook de linkse guerrilla’s vele doden en terreur op hun geweten hebben, een goede 600 soldaten. Waar de theorie van de twee demonen dit feit nog erkende, is dit verdwenen en dit heeft gevolgen voor de historische interpretatie. Dit discours werd meermaals bevestigd door enkele symbolische daden. In 2006 werd het voorwoord van het Nunca Más rapport herschreven door het Staatsecretariaat van Mensenrechten onder opdracht van Kirchner, waarin staatsterrorisme en de volledige schuld van het leger wordt benadrukt in plaats van de theorie van de twee demonen28. Een andere symbolische gebeurtenis was wanneer in 2009 bij de Parque de la Memoria naast de namen van de slachtoffers van het staatsterrorisme ook de namen van de guerrillastrijders gegrift stonden, wat de verschuiving in interpretatie over het verleden zeer duidelijk maakt. Het hoogtepunt immers was de gerechtelijke uitspraak die linkse guerrillastrijders vrijsprak omdat hun misdaden geen misdaden tegen de mensheid zijn waardoor ze verjaard zijn29.

Dit overnemen van het discours van de mensenrechtenbewegingen op vlak van het mensenrechtenbeleid, stelt zich de vraag of Nestór Kirchner deze bewegingen heeft gebruikt voor de eigen politieke agenda? Zoals hierboven gesteld blijven de Madres en Hebe de Bonafini (de voorzitster van de Madres) uitermate trouw aan de regering. In 2006 kondigden de Madres aan dat ze hun jaarlijkse verzetsmars op de Plaza de Mayo annuleren omdat ze de Kirchner regering niet als hun tegenstander zien en volgens Humphrey en Valvarde komt dit net omdat de Madres, net zoals andere mensenrechtenbewegingen zoals de Abuelas, zichzelf erkent voelen als staatspartners en niet langer als gemarginaliseerde groepen30. De auteurs hebben hier zeker een punt want de Madres en de Abuelas verschijnen vaak in het openbaar naast de president, en zeker sinds presidente Kichner, op officiële plechtigheden31. Zoals Humphrey en Valverde stellen, werden vele eisen van de mensenrechtenbewegingen dan ook ingewilligd door Kirchner zoals het afschaffen van de mogelijkheid van buitenlandse uitleveringen, het ESMA dat een museum werd, de afschaffing van de amnestiewetten en het goedkeuren van de misdadigers te berechten32.

27 D. Feierstein, op.cit., p. 46. 28 F. Lessa, op.cit., p. 128. 29 A. Robben, art.cit., p. 535. 30 M. Humphrey en E. Valverde, “Human Rights Politics and Injustice: Transitional Justice in Argentina and South Africa”, in International Journal of Transitional Justice, 2(2008), 1, p. 98. 31 Dit is vooral te merken op de sociale media van o.a. presidente Kirchner (o.a. twitter) 32 M. Humphrey en E. Valverde, art.cit.,p. 96.

78

3.1.3.2 Vuile Oorlog Sinds het heropstarten van de berechtingen en zeker sinds de genocide-erkenning van rechter Rosanki (cfr. supra), ontstonden als reactie enkele solidariteitsgroepen die samen met de voormalig militairen en politiepersoneel enorme kritiek hierop zouden hebben. Menig aangeklaagden zoals Omar Santiago Riveros, Astiz en Etchecolatz roepen moord en brand dat zij politieke gevangenen zijn van een politiek systeem die linksgezind is, zoals bij enkele berechtingen zal blijken. Een voorbeeld van zo’n groep is de Asociación de Familiares y Amigos de los Presos Políticos de la Argentina (Associatie van Familie en Vrienden van Politieke Gevangenen in Argentinië) onder leiding van Cecilia Pando die protesten aan rechtbanken zullen organiseren en als reactie op de Madres, een maandelijks protest op de Plaza de Mayo organiseren waar ze foto’s dragen van gesneuvelde soldaten33. Zij zullen het discours van de “Vuile Oorlog” promoten en verdedigen en vaak kritiek geven op de huidige berechtingen en het staatsterrorisme veroordelen als politiek getint omdat het een politieke lynch is van de voormalige beschermers van het vaderland, en ze kunnen al zeker niet lachen met het feit de linkse guerrillastrijders niet veroordeeld worden. Bij de verdediging in de rechtszaken zullen de advocaten dan ook vaak de misdaden van de aangeklaagden plaatsen in de grotere context van het revolutionair geweld van die tijd, en dat ze handelden uit veiligheid van de staat of omdat ze slechts bevelen van hun oversten volgden. Objectief gezien moet deze kritiek zeker erkend worden, het feit dat linkse guerrillagroepen geen aansprakelijkheid krijgen lijkt een oneerlijkheid van het Recht, dat voor iedereen gelijk hoort te zijn.

3.1.3.3 Genocide Het overnemen van het staatsterrorismediscours door de staat en het feit dat dit onderstreept wordt in de rechtbanken, was een grote overwinning in de strijd van waarheid, geheugen en gerechtigheid van de mensenrechtenbewegingen. Toch kwam er sinds 2005 een ander discours op de voorgrond die de civiele-militaire dictatuur willen erkennen als een genocide en dit zal aanvechten in de huidige rechtszaken. Zo zal de querella van mensenrechtenbewegingen vaak in de rechtszalen benadrukken dat er een erkenning van de rechtbank moet komen dat er een genocide heeft plaatsgevonden en dat de misdadigers bestraft moeten worden voor de internationale misdaad van genocide, daar wordt in hoofdstuk 4 breed op ingegaan. In de laatste jaren is deze stelling uitgegroeid tot een groot debat in de Argentijnse maatschappij, waar het bijstand krijgt van enkele intellectuelen (met in het bijzonder Daniel Feierstein, cfr. supra) en zelfs door de staat gedeeltelijk is overgenomen. Zo zullen zowel het Openbaar Ministerie en het Staatsecretariaat van mensenrechten de erkenning van een genocide aanvragen en vaak ook de bestraffing voor genocide. Toch zijn er nog vele tegenstander tegen het erkennen dat er een genocide heeft plaatsgevonden. Zoals in hoofdstuk 4 nader besproken zal worden, was de start van de berechtingen onmiddellijk een grote wervelwind die het denken over het verleden van menig Argentijnen zou beïnvloeden. Zowel de misdaden van Miguel Etchecolatz als priester Von Wernich werden gezien als misdaden tegen de mensheid gepleegd in de context van genocide, de eerste uitspraak ooit die juridisch gezien erkende dat er een genocide had plaatsgevonden. Zoals in hoofdstuk 1 aangegaan zijn rechtbanken belangrijke vormers in het construeren van het verleden en het beïnvloeden van het collectief geheugen van de staat, volgens Robben zorgde deze uitspraak dan ook voor een verplichting van de

33 A. Robben, art.cit., p. 538.

79

Argentijnen die anders naar hun geschiedenis keken en het riep ongemakkelijke vragen op over de collectieve betrokkenheid bij de terreur van de Junta34. Een belangrijke implicatie van het aannemen van dit discours is dat er nu gerefereerd wordt naar het verleden als een “civiele-militaire dictatuur”, een benaming die door vele publicaties en staatsorganen is overgenomen. Dit bevestigd net dat de herinnering aan het verleden is aangepast naar het erkennen dat niet enkel het leger en politie verantwoordelijk waren voor de dictatuur maar ook de brede bevolkingsgroepen zoals zakenlui, priesters, normale gezinnen, politici, etc. het regime steunden of voordeel uit haalden. In zekere zin lokte dit een publieke discussie uit waar, indien de theorie van Nino gevolgd wordt, er een proces van zelfevaluatie ontstaat en de bevolking hun morele verantwoordelijk nader ging bekijken. Genocide impliceert immers een collectieve actie van een groep tegen een groep waarin de gehele maatschappij in betrokken is.

Hoe kan de opkomst van dit discours verklaard worden? Robben ziet het als een cultureel trauma waarin leden van een collectiviteit die afschuwelijke zaken hebben meegemaakt, dit niet kunnen uitwissen en hun herinneringen zal tekenen en die hedendaags boven komt via de berechtingen en door de conflicterende discoursen35. Het metaforisch taalgebruik van genocide is al terug te vinden tot de dictatuur zelf waar de recent overleden Rodolfo Matarollo met andere activisten een boek publiceerde: “Argentina: proceso al genocidio” waarin men de praktijken van de Junta beschreef en benadrukte dat dit een genocide construeerde36. In de jaren ’80 werd vooral het woord “genocida (een genocidepleger)” gebruikt door o.a. de Madres en Emilio Mignone (CELS) die stelde dat de Junta: “een ware genocide hebben uitgevoerd, namelijk de massamoord op een deel van de samenleving zonder enige vorm van proces37”. Veel verder dan een metaforisch taalgebruik kwam het niet, maar zoals aangehaald kwamen de eerste juridische erkenningen dat er een genocide had plaatsgevonden van de Spaanse Baltasar Garzón, wat zijn weerklank vond bij de mensenrechtenbewegingen en de intellectuele wereld bij bv. Feierstein38. Sinds het heropstarten van de berechtingen werd dit nu ook benadrukt door enkele rechters, waarvan de eerste Carlos Rosanki was bij de Etchecolatz en von Wernich strafzaken. Maar niet alle rechtbanken zullen dit erkennen en velen blijven het ook zien als een politiek conflict waarin de Junta staatsterreur gebruikte om politieke groepen uit te roeien (passend in het staatsterrorisme kader). Maar zoals zal blijken zullen vele rechters geen genocide verklaren of erkennen omdat het niet binnen de huidige internationale definitie van genocide valt.

Binnen de meeste mensenrechtenbewegingen is de bewoording van “genocidio” en “genocida” dagelijkse kost en worden de misdadigers ook meestal met “genocida” aangesproken, zoals blijkt uit een korte analyse van de websites en opiniestukken van o.a. de Madres Línea Fundadora, Abuelas, H.I.J.O.S., APDH en CELS. Wel is het zo dat doorheen de Informes van CELS van 2005 – 2012 geen woord te vallen is over genocide, ondanks het debat in de rechtszaken, al is men wel voorstander van het erkennen van een genocide zoals blijkt uit de geraadpleegde strafdossiers waar CELS vaak een querellante is. In navolging van het reeds aangehaalde geheugenbeleid die op eerste zicht enorm

34 A. Robben, art. cit., p 525. 35 Ibidem, p. 526. 36 Ibidem, p. 526. 37 Ibidem, p. 539. 38 Ibidem, p. 536.

80

onderhevig lijkt te zijn onder het staatsterrorismediscours, worden de voormalige detentiecentra vaak aangehaald als een materieel bewijs dat er een genocide heeft plaatsgevonden, iets dat door o.a. de Madres, CELS en rechters zal benadrukt worden. Vooral de zogenaamde “afectados39” zullen een sterk genocidediscours hanteren in hun taalgebruik en interpretatie van het verleden, zo stelt H.I.J.O.S. dat de term genocide moet gehanteerd worden omdat de totaliteit en systematiek van het uitroeiingsplan van de Junta enkel zo kan omschreven worden, als een genocidaal plan40. Dit discours zullen ze dan ook gebruiken in hun “escraches” die zonder geweld verlopen, want gerechtigheid is voor de rechtbanken maar zelf stellen ze dit als een teken om geen continuüm tussen het nu en het verleden te creëren, want de Junta gebruikte geweld en wraak via geweld werkt net hetzelfde als genocide, en dat moet vermeden worden41. Volgens M. O’Donnell, is de genocide- erkenning dan ook een nieuwe eis geworden van de mensenrechtenbewegingen die in de rechtszaken pleiten voor een erkenning van de Junta als een genocide42. Zij zullen dan ook trachten, en dit vooral de “afectados”, de civil society te beïnvloeden via opiniestukken, acties en dergelijke om de bewustwording aan te wakkeren, iets dat sommige rechters ook zullen trachten te doen (cfr. supra). De rechtbank zal dan ook een arena zijn waar ze dit discours zullen proberen te installeren als historische interpretatie, zoals zowel Filippini en O’Donnell zullen benadrukken, omdat rechtbanken belangrijke actoren in het reconstrueren van de historische waarheid zijn zoals al bleek uit het verleden.

In de intellectuele en politieke wereld zijn er al vele publicaties verschenen over genocide en zal de Argentijnse context vaak vergeleken worden met de Armeense genocide of de Holocaust, zoals het werk van Daniel Feierstein “El genocidio como práctica social. Entre el nazismo y la experiencia argentina”. Zo verschenen er al publicaties over de arbeidsverhoudingen tijdens de genocide, het dagelijks leven onder de genocide en over mensen die onderduikers hielpen43. Ook zijn er al staatspublicaties verschenen waarin de Argentijnse context vergeleken wordt met de Armeense genocide zoals “La Shoá, los genocidios y crímenes de lesa humanidad: Enseñanzas para los juristas44” uitgegeven door het Staatsecretariaat van mensenrechten als resultaat van een seminarie betreffende genocide. Presidente Kirchner zal het taalgebruik van “genocidio” en “genocida” ook hanteren in haar discoursen. Dit blijkt uit een korte blik op het discours van Cristina Kirchner die steevast “genocida” en de gebeurtenissen als een genocide (“genocidio”) ziet45. Zeer belangrijk in dit debat is dat Argentinië via een gerechtelijke uitspraak de Armeense genocide erkent als een van de weinige staten in de wereld en een museum in Buenos Aires heeft opgericht voor de herdenking aan de

39 Mensenrechtenbewegingen die voornamelijk bestaan uit directe nabestaanden van slachtoffers, zoals de Madres, Abuelas en H.I.J.O.S. 40 D. Benegas, art.cit, p. 24. 41 Ibidem, p. 26. 42 M. O’Donnell, “New dirty war judgements in Argentina: national courts and domestic prosecutions of international human rights violations”, in: New York University Review, 84 (2009), p. 336. 43 A. Robben, art. cit. P. 537. 44 Ministerio de Justicia y Derechos Humanos.Secretaría de Derechos Humanos La Shoá, los genocidios y crímenes de lesa humanidad : enseñanzas para los juristas / ; coordinado por Roxana Perel. - 1a ed. - Buenos Aires : Ministerio de Justicia y Derechos Humanos de la Nación. Secretaría de Derechos Humanos, 2011. 173 p. 45 Op basis van , geraadpleegd op 29.07.2014. Website van de Argentijnse president, waar alle speeches “discursos” bijgehouden worden.

81

Armeense genocide, een feit dat niet alleen het aangehaalde voorbeeldrol van Argentinië bewijst op vlak van mensenrechten, maar ook een duidelijk signaal dat de staat en een deel van de gerechtelijke wereld een genocide erkent in Argentinië en in andere contexten waar er discussie over is zoals in Armenië. Toch is niet iedereen in de politieke wereld een voorstander van het erkennen van de context als genocide, zo stelt Diego Guelar dat deze misdaden zowel door links en rechts gepleegd werden (waarmee hij het discours van de twee demonen aanhangt) en ziet het staatsterrorisme (“terrorismo de estado”) als een uniek en onvergelijkbaar fenomeen die met zekerheid misdaden tegen de mensheid construeren maar geen genocide, het vergelijken van de Argentijnse case met de Armeense genocide, Rwanda-Burundi, en de etnische zuivering in Bosnië is volgens hem dan ook een historische blunder46.

Stemmen uit de gerechtelijke wereld zijn ook duidelijk, zo stelde het voormalige hoofd van het Staatssecretariaat voor Mensenrechten Martín Gras het volgende. “Los efectos del genocidio todavía están en la sociedad”, de effecten van de genocide zijn tot op vandaag nog voelbaar in de gemeenschap volgens Gras en het Staatssecretariaat zal daarom in vele zaken als querellante de misdadigers verantwoordelijk stellen voor genocide en vraagt steevast de erkenning van de context als een genocide47. Belangrijk is dat ook het Openbaar Ministerie vaak de erkenning van genocide vraagt, vooral in de strafzaken met hoge officieren.

Het lijkt er dus op dat een discours gedragen door de mensenrechtenbewegingen gedeeltelijke aanhang heeft binnen de gerechtelijke, intellectuele en politieke wereld. Zeker is dat het laatste woord hierover nog niet gezegd is maar zoals zal blijken in het volgende hoofdstuk is een genocide- erkenning niet de moeilijkheid maar wel het bestraffen voor de misdaad van genocide gezien dit wettelijk stricto sensu niet mogelijk is. Deze eis van de mensenrechtenbewegingen lijkt dus niet mogelijk te zijn en Bonner zal stellen dat dit een voorbeeld is van hoe de internationale wetgeving, die eerst door hen als scheidrechters naar Argentinië is gebracht, zich nu tegen hen lijkt te keren. Dit discours moet vooral gezien worden als een verderzetting van het staatsterrorismediscours, waarin het belangrijkste gevolg de medeplichtigheid van burgers en collaborateurs bevestiging is, al dan niet gepaard met een medeplichtigheid van de gehele Argentijnse maatschappij. Toch moet zeker ook benadrukt worden dat dit een debat is dat naast de rechtbank zich ook afspeelt in de civil society als een maatschappelijk debat, zoals hier zeer kort aangehaald. Maar het gevaarlijkste van dit genocidediscours is dat ze een alternatief is op de interpretatie van het verleden die zijn eigen verantwoordelijken ziet en zijn eigen mechanismen heeft, een gevaar zowel door Robben als M. E. Borsani benadrukt48. Waar staatsterrorisme de feiten vooral zal benadrukken als een systematische uitroeiing van de staat (de Junta) tegen zijn bevolking die volgens hen “gezagsondermijnende elementen” waren, impliceert genocide net dat de Juntaleiders de intentie hadden om een menselijke groep uit de Argentijnse gemeenschap doelbewust uit te roeien omdat die niet binnen

46 In: , laatst geraadpleegd op 01.08.2014. 47 In: http://memoria.telam.com.ar/noticia/gras---los-efectos-del-genocidio-estan-en-la-sociedad-_n1097, geraadpleegd op 01.08.2014. 48 M. Borsani, “el genocidio argentino: espacio de la extranjería”, in: http://www.hechohistorico.com.ar/archivos/Introduccion_Filosofia_2011/ponencia_borsanime.asp, geraadpleegd op 01.08.2014.

82

hun denkkader paste en daarmee de gehele gemeenschap in betrokken in het waarschuwen en demoniseren van die “gezagsondermijnende elementen” die de staatsveiligheid bedreigden, zoals in hoofdstuk 4 nader besproken zal worden.

3.2 De berechtingen voor misdaden tegen de mensheid (“juicios por crímenes de lesa humanidad”) sinds 2006 als staatsheropbouw en verzoening

Het tweede luik van Kirchner zijn staatsheropbouw kon van start gaan in 2005, wanneer het Hooggerechtshof de amnestiewetten onconstitutioneel verklaarde als in contradictie staande met de internationale wetgeving, twee jaar nadat het Congres dit gedaan had. Niet iedereen was even enthousiast en voormalige presidenten Alfonsín en Menem stellen, elk voor hun eigen redenen en achtergrond, vragen bij dit proces. Menem zegt dat “mijn gratie zorgden voor tien jaar vrede en het is verkeerd dat de ene kant wordt berecht en de andere niet49”, een duidelijke sneer naar het feit dat de linkse guerrillastrijders niet bestraft worden. Zoals aangehaald, zal hier kort nader bekeken worden of berechtingen inderdaad voor verzoening en het verwerken van trauma’s over het verleden kan zorgen, in navolging van theoretici van “Criminal Justice” zoals Osiel. Maar er zal ook stil gestaan worden bij de mogelijke negatieve effecten die berechtingen, en zeker volledige, kunnen hebben op de gemeenschap en het verzoeningsproces. In 2005 schreef Malamud Goti dan ook het volgende, vlak voor het heropstarten van de berechtingen, wat de gevolgen kunnen zijn van de strafzaken na 25 jaar terug te heropenen. Al voor de berechtingen ziet hij dat de publieke opinie verdeeld is in twee kampen; het merendeel die de misdadigers berecht willen zien en een kleine centrum (en extreem) rechtse minderheid die stelt dat het verleden gesloten moet blijven. In het anti-kamp zijn tevens personen terug te vinden die van menig zijn dat de tijd om te berechten voorbij is, ondanks de brutaliteit van de feiten. Malamud Goti gaat akkoord met die laatsten en vreest vooral voor een politieke kloof, onnodige politieke spanningen en druk op de democratische instituties50. Wat met zekerheid gezegd kan worden is dat het huidig proces een interactief debat is tussen verschillende actoren en ook tussen theoretici. Maculan zal eerder een tussenpositie in dit debat zijn, hij gaat akkoord waar Malamud Goti stelt dat verzoening in het gedrang komt door een conflict tussen slachtoffers tegen misdadigers, maar ziet ze ook van een historisch belang omdat ze een verdere ontdekking van de waarheid met zich meebrengen en net zoals Osiel stelt ze het collectief geheugen kunnen construeren gebaseerd op een gedeeld tragisch verleden51. Het bovenkomen van meer waarheid wordt over het algemeen beschouwd als een van de positieve gevolgen van de berechtingen met bv. het opkomen van nieuwe namen van verdwenen personen of misdadigers. Dat laatste kan gezien worden vanuit het “Criminal Justice” perspectief net als de argumentatie dat een verwerking van het verleden mogelijk is via de berechtingen, al zullen critici benadrukken dat die

49 T. Roehrig, art.cit., p. 744. 50 J. Malamad Goti, art.cit., p. 630. 51 E. Maculan, art.cit., p. 116.

83

net voor een herleven van het trauma zorgt. Toch heeft deze evolutie, of ze nu positief of nefast is, geleid voor grote maatschappelijke discussie, het reconstrueren van het verleden in het collectief geheugen en is een ontkenning van het verleden niet langer mogelijk. Doorheen dit luik worden de geraadpleegde strafdossier, de Informes van CELS, een rapport van FIDH en een rapport van CELS – ICTJ gebruikt naast de weinige literatuur die hier op ingaat of beschikbaar is.

3.2.1 Argentinië als voorbeeldrol op vlak van berechtingen.

De berechtingen zijn, ondanks de kritiek erop, sinds 2010 verankerd in het staatbeleid en meerdere prominenten van de juridische en politieke wereld benadrukken dat dit proces tot het einde moet doorgezet worden, zoals Jorge Auat (procureur generaal van de Procuraduría de Crímenes contra la Humanidad) die benadrukt dat het een proces is dat het politieke overstijgt en verder zal gaan onder toekomstige regeringen52. Dat Argentinië een voorbeeldrol heeft, wordt voor verschillende auteurs, vooral academici binnen de politieke wetenschappen (en meer bepaald Conflict and Development Studies) ook aangehaald zoals Elin Skaar. Ook de stelling dat Argentinië een voorbeeldfunctie heeft op het vlak van berechtingen en “Criminal Justice” blijkt uit een vergelijking met de Transitional Justice processen uit andere landen in de regio. Zo is er in Uruguay nog een dominante cultuur van amnestie met beginnende pogingen tot bestraffen53 en is er een gelijkaardige situatie in Brazilië waar er een vorm van amnesie over het verleden heerst54. Staten die wel “op de goede weg” zijn op het vlak van “Criminal Justice” zijn Chili die een gelijkaardig proces als Argentinië kent met berechtingen voor misdaden gepleegd onder de Pinochet dictatuur en dictator Fujimori in Peru55. Daarnaast wijzen zowel het rapport van ICTJ – CELS en de Informes van CELS op het groeiend aantal juridische onderzoeken en zelfs bestraffingen op vlak van seksueel misbruik in de detentiecentra en mishandeling van vrouwen, een trend die volgens Fischer recent aan het opkomen is in het veld van Transitional Justice, die ook te zien is in de berechtingen waar er tussen 2006 tot 2014 3% van de strafzaken een berechting voor seksueel misbruik was56.

Zoals Luc Huyse stelt kwam er sinds de jaren ’90 het concept van universele gerechtigheid op, dat staten de verantwoordelijkheid hebben om oorlogsmisdadigers te bestraffen, wat duidelijk bleek uit de arrestatie van Pinochet en de aanklacht tegen Argentijnse militairen van Baltasar Garzón. Waar Spanje gerechtelijke onderzoeken deed voor Argentijnse misdaden, deed Argentinië dit in 2010 voor het Franco-regime van Spanje. Gezien de amnestie is het wettelijk verboden juridisch onderzoek te plegen naar dit verleden in Spanje en daarom dienden enkele nabestaanden en slachtoffers, als querellante, een klacht in waardoor er een rechtszaak ontstond die onderzoeken doet voor misdaden tegen de mensheid gepleegd tijdens het Franco-regime, met de steun van Baltasar Garzón en

52 In: http://www.infojusnoticias.gov.ar/nacionales/juicios-de-lesa-todas-las-garantias-estan-absolutamente-dadas-4170.html, geraadpleegd op 01.08.2014. 53 In: http://www.pagina12.com.ar/diario/elpais/1-251337-2014-07-23.html, geraadpleegd op 01.08.2014. 54 In: http://www.pagina12.com.ar/diario/elpais/1-251337-2014-07-23.html, geraadpleegd op 01.08.2014. 55 L. Filippini, op.cit., p. 12. 56 Ibidem, p. 26.

84

Amnesty International57. Deze rechtszaak benadrukt dat het gaat om internationale misdaden met universele jurisdictie, een omdraaiing van de situatie van 1999.

3.2.2 Het tot stand komen van de berechtingen: juridische procedures, concepten, structuur en toestand van de huidige berechtingen

Een kleine achtergrond van hoe en wat de belangrijkste actoren van de huidige berechtingen zijn, is noodzakelijk om het proces beter te kunnen begrijpen als voor het volgende hoofdstuk om de rol van internationale wetgeving beter te kunnen plaatsen. Gezien de grote impact van de internationale wetgeving die door de nationale rechtbanken gebruikt wordt om de aangeklaagden te bestraffen voor misdaden tegen de mensheid (bevestigd in ieder onderzocht strafdossier), wordt ook kort stilgestaan bij wat nu net misdaden tegen de mensheid zijn.

3.2.2.1 Structuur en procedure van de “juicios por delitos de lesa humanidad” De rechtszaken voor de misdaden tegen de mensheid worden gehouden in de dertien federale districten (de provincies) bij de provinciale federale gerechtshoven en de federale rechtbanken van de Hoofdstad Buenos Aires (wat een autonome stad met eigen bestuur is, buiten de jurisdictie van Buenos Aires provincie). Een strafzaak kan geopend worden door de openbare aanklagers van het Procuraduría de Crímenes contra la Humanidad (orgaan van de Procureur Generaal voor deze berechtingen van het Openbaar Ministerie), of door private personen zoals slachtoffers, nabestaanden of organen die dat in hun naam doen zoals mensenrechtenbewegingen. Dat laatste wordt het querella systeem genoemd en is vrij uniek omdat het de kans geeft om vrij gemakkelijk een strafzaak te openen door burgers indien ze voldoende prima facie bewijs hebben, dit is dan ook een reden waarom er duizenden lopende strafzaken zijn. In de meeste case zijn er meerdere querellantes, zo zijn er strafzaken met vijf verschillende querellantes. Een belangrijke actor tijdens de berechtingen is het Secretaría de Derechos Humanos (Staatssecretariaat voor Mensenrechten), die onder het Ministerie van Justitie staat en bevoegd is voor de berechtingen voor misdaden tegen de mensheid. Zij zullen dan ook in iedere strafzaak een querellante zijn, die naast het Openbaar Ministerie en de andere querellantes deelnemen aan het gerechtelijk debat en eisen zullen stellen in de fase van beschuldigingstelling. Elke querella heeft zijn eigen eisen, eigen advocaten die in naam van hun querella tijdens de mondelinge en publiekelijke fase in discussie zullen treden met hun eigen bewijsmateriaal, waarom de aangeklaagde bestraft moet worden voor een bepaalde misdaad, etc. Naast de openbare aanklagers en de querellantes is er ook nog de verdediging van de aangeklaagden, deze kan bestaan uit één advocaat of meerdere, wat voornamelijk afhangt van de keuze van de aangeklaagden (soms gaan ze samen en soms ook niet). Zoals duidelijk blijkt hebben de staatsorganen hun eigen specifieke diensten zoals het Openbaar Ministerie en het Ministerie van Justitie die hun eigen diensten hebben voor deze berechtingen en lopen de berechtingen via de provincies en de Hoofdstad, al is er sinds 2007 een hervorming gekomen om de berechtingen efficiënter te laten verlopen. De berechtingen worden opgedeeld volgens zone (tijdens de Junta)

57 In: http://www.infojusnoticias.gov.ar/nacionales/repudian-los-dichos-de-duhalde-sobre-la-causa-contra-el-franquismo- 4574.html, geraadpleegd op 01.08.2014.

85

waarin ze voorkwamen en er zijn zogenaamde megacausas betreffende de misdaden gepleegd in grote detentiecentra, zoals het ESMA of “Circuito Camps”58.

De procedure loopt via een vast stramien, na het indienen van een aanklacht op basis van prima facie bewijs wordt een juridisch onderzoek geopend via de Juzgados Federales de Instrucción, ook wel de onderzoeksfase genoemd (etapa de instrucción). Als er voldoende bewijs is vastgesteld, wordt de strafzaak doorverwezen naar de Tribunales Orales en lo Criminal Federales, wat het publieke en mondelinge fase is waarna de strafuitspraak volgt. In deze fase kunnen de querella, openbare aanklagers en de verdediging in discussie treden, hun eisen formuleren en elkaars argumentatie en bewijsmateriaal in twijfel trekken, waarna de strafzaken meestal eindigen met de argumentatie van de rechters die ook op alle aangehaalde elementen uit de discussie ingaan. Dit wordt allemaal neergeschreven in een strafdossier dat enkele weken of maanden later wordt vrijgegeven. Tijdens deze laatste fase kan iedereen die wil de zittingen bijwonen. Er is mogelijkheid tot beroep op basis van de onderzoeksfase (de 1ste fase), waarna de zaken overgedragen worden naar de Hoven van Beroep (Cámaras Federales de Apelaciones en lo Criminal y Correccional Federal). Beroep daarna is ook nog mogelijk via het Hof van Cassatie (Cámara Nacional de Casación Penal) of via het Hooggerechtshof (Corte Suprema de Justicia de la Nación) indien het over uitzonderlijke beroepen en zaken van constitutionaliteit gaat59.

3.2.2.2 Het concept van Misdaden tegen de mensheid Misdaden tegen de mensheid zijn naast genocide en oorlogsmisdaden de drie vormen van internationale misdaden die door het ICC kunnen berecht worden sinds het Statuut van Rome. Misdaden tegen de mensheid zijn terroristische acties van brutaliteit zoals foltering, moord, uitroeiing, etc. die gepleegd zijn door de staat op zijn eigen bevolking, vaak onder bescherming en rechtvaardiging van een staatsbeleid60. Kort gesteld werd berechten voor misdaden tegen de mensheid in Argentinië mogelijk door de erkenning van het Hooggerechtshof dat de verjaringstermijn niet geldig is op misdaden tegen de mensheid, in dit geval voor misdaden tussen 1967-1983, behalve voor de linkse guerrilla’s. Juridisch werd het mogelijk door de afschaffing van de amnestiewetten en de gratie door het Hooggerechtshof met als hoofdreden dat het een schending van de internationale verdragen was, die sinds 1994 hiërarchie hebben in de Argentijnse grondwet en wetgeving. De strafzaken gebruiken voor de berechting, zoals P. Parenti (Argentijns rechter in meerdere strafzaken) het stelt, een dubbele classificatie: de misdaden onder berechtingen passen onder één of meerdere criminele categorieën onder de nationale Argentijnse strafwet, maar construeren daarnaast ook internationale misdaden tegen de mensheid omdat die laatste er net voor zorgt dat er geen verjaringstermijn mogelijk is61. Net dat laatste is zeer belangrijk en zal vaak in twijfel getrokken worden door de verdediging omdat het net door de internationale wetgeving mogelijk is dat er berechtingen kunnen zijn, onder nationale wetgeving geldt de verjaringstermijn.

58 Op basis van eigen observaties van de strafzaken en ICTJ Briefing p4 en het doornemen van , laatst geraadpleegd op 31.07.2014. 59 E. Maculan, art.cit., p. 111. 60 F. Guariglia, “International crimes and non-state actors”, in: P. Arturo (ed.), op.cit., p. 98. 61 P. Parenti, “The prosecution of International Crimes in Argentina”, in: International Criminal Law Review, 10 (2010), p. 503.

86

Dit is ook een kritiek die vaak gehoord wordt bij tegenstanders van berechtingen62. Een voorbeeld is de misdaad van foltering die in drie vierde van de onderzochte strafdossiers wordt bestraft onder zowel nationale als internationale wetgeving, want foltering is opgenomen binnen de categorie van misdaden tegen de mensheid. Dit hoeft niet te verbazen gezien de praktijk van foltering in de detentiecentra routineus en wreed waren, vallen ze overduidelijk in het nationale en internationale wettelijk concept van foltering63.

3.2.2.3 Afschaffing van de amnestiewetten en de gratie: de gerechtelijke procedure en evolutie Zoals al aangehaald was de uitspraak in de Simón strafzaak de rechtstreekse aanleiding in de afschaffing van de amnestiewetten omdat deze tegenstrijdig waren met de internationale wetgeving die sinds 1994 een hiërarchie had in Argentijnse wetgeving en omdat ze om die reden tegenstrijdig waren met de “American Declaration on Human Rights”, Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en de VN “Convention against Torture and Other Cruel, Inhuman or Degrading Treatment or Punishment”64. In 2003 kwamen twee belangrijke wetten tot stand die naast berechtingen ook voor een mogelijk zou zorgen dat internationale wetgeving mogelijk wordt, zoals het bestraffen voor misdaden tegen de mensheid. Wet 25.778 gat constitutionele hiërarchie aan de VN Conventie over de niet-verjaring van oorlogsmisdaden en van de misdaden tegen de mensheid die in 1968 door Argentinië geratificeerd werd via wet 24.58465. Hoewel de internationale verdragen al sinds 1994 hiërarchie hadden, werd dit pas met deze wet bevestigd. Bovendien zou vooral de Argentijnse ratificatie van 1968 van belang zijn omdat de misdaden van de dictatuur daarna plaatsvinden, indien ze voordien plaats gevonden hadden zou dit niet toepasbaar zijn volgens de wetprincipes (het legaliteitsbeginsel). Dit werd in 2004 juridisch bekrachtigd door het Hooggerechtshof in de “Arancibia Clavel” strafzaak waarin de rechtbank erkende dat misdaden tegen de mensheid gepleegd tussen 1967-1983 niet onderhevig zijn aan een verjaringstermijn en dus ook niet kunnen ingeroepen worden en dit volgens internationale wetgeving66.

Wet 25.779 verklaarde zowel de “Ley de Punto Final” en de “Ley de Obedencia Debida” onconstitutioneel67. Het was wachten tot 2005 wanneer het Hooggerechtshof de onconstitutionaliteit erkende en zich baseerde op de “Barrios Altos” strafzaak van het IACHR (cfr. infra) en de Simón strafzaak van 2001, waardoor de amnestie niet langer toepasbaar was op internationale misdaden68. Een belangrijk punt hierin was vooral de stelling dat Argentinië de internationale verplichting had tot het bestraffen van misdaden tegen de mensheid en dit door het “Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten” die hiërarchie in de grondwet heeft69.

62 T.Roehrig, art.cit., p. 723. 63 FIDH, op.cit., p. 8. 64 Ibidem, p. 15. 65 Ibidem, p. 14. 66 F. Raimondo, “Overcoming domestic legal impediments to the investigation and prosecution of human rights violations: the case of Argentina”, in: http://www.wcl.american.edu/hrbrief/18/2raimondo.pdf, geraadpleegd op 01.08.2014. 67 FIDH, op.cit., p. 14. 68 T. Roehrig, art.cit., p. 738 69 F. Raimondo, art.cit., p. 17.

87

In 2006 volgde dan ook de eerste strafzaak die zonder de amnestiewetten werd uitgevoerd, dit was de strafzaak tegen Julio Héctor Simón (de opvolging van de zaak in 2001) voor de illegale vrijheidsberoving en foltering op het koppel Poblete (wat in 2001 nog niet kon door de amnestie) en de kidnapping van hun dochter70.

In 2007 werd met een 4-2 stemming in het Hooggerechtshof de verleende gratie door Menem, het derde obstakel die berechtingen wettelijk verhinderden, onconstitutioneel verklaard omdat ze in strijd waren met de internationale wetgeving op basis van de verklaring van het IACHR, omdat ze in strijd zijn met het recht op waarheid. Voordien werd al de gratie voor voormalig economieminister Martínez de Hoz, Jorge Videla, Emilio Massera, generaal Omar Santiago Riveros en Cristino Nicolaides onconstitutioneel verklaard71. In 2010 volgde de rest. Toch benadrukt Raimondo dat het verlenen van een gratie niet tegenstrijdig is met de internationale wetgeving en dat er veel kritiek is op de argumentaties van het Hooggerechtshof in alle drie de gevallen. Dit blijkt uit de vaak gehoorde argumentatie dat een berechting voor misdaden tegen de mensheid retroactief is omdat wanneer de misdaad gepleegd is de internationale verdragen nog niet van toepassing waren in Argentinië en volgens het legaliteitsbeginsel72 ze daarvoor dan ook niet bestraft mogen worden73. Net om die reden komt er in ieder strafdossier (64 strafzaken tussen 2006 – 2012) een argumentatie voor waarom men de gepleegde misdaden behandelt als misdaden tegen de mensheid en de argumentatie van de verdediging afwijst betreffende het gebruik van internationale wetgeving door de rechtbank. Dit zal een van de grootste obstakels zijn bij de berechtingen voor genocide.

3.2.2.4 Situatie van de berechtingen Op basis van de meest recente statistieken van CELS74, gepubliceerd in maart 2014, kan er kort een toestand van de huidige berechtingen gegeven worden. Dit zijn conclusies sinds de start van de berechtingen en gebaseerd op juridische bronnen. In totaal zijn er 115 strafzaken beëindigd met een strafuitspraak (inclusief de hier 64 geraadpleegde strafdossiers) met twaalf strafzaken die dit jaar nog afgerond moeten worden zoals de “Plan sistemático de apropiación de bebés II” (opvolger van de beruchte Videla strafzaak, cfr. supra.) met o.a. Generaals Bignone en Omar Riveros als aangeklaagden en “ESMA III” (derde deel voor misdaden gepleegd in dit detentiecentrum) waar 68 aangeklaagden berecht zullen worden voor 789 ontvoeringen en moorden (waaronder de “vuelos de la muerte”)75. Verder zijn er tussen 2006 en 2014, 2450 personen aangeklaagd voor misdaden. Van alle strafzaken tot 2014 zijn er 171 personen vrijgesproken en 1883 personen berecht met strafuitspraak. De meest voorkomende strafcategorieën zijn foltering, illegale vrijheidsberoving, moord en ontvreemding van minderjarigen (kidnapping). Een andere interessante opmerking is dat maar liefst 41% met levenslang gestraft wordt, gevolgd door 28% voor straffen tussen 16 en 25 jaar celstraf.

70 FIDH, op.cit., p 18. 71 T. Roehrig, art.cit., p. 741. 72 Het legaliteitsbeginsel stelt dat niemand bestraft mag worden voor een misdaad als die ten tijde van het plegen nog niet onderhevig aan een strafbare wetgeving stond. 73 F. Raimondo, art.cit., p. 18 74 Gebaseerd op raadpleging van , geraadpleegd op 31.07.2014. 75 In: http://www.infojusnoticias.gov.ar/nacionales/nueve-juicios-de-lesa-empezaran-en-la-segunda-mitad-del-ano-4525.html 21/06, geraadpleegd op 02.08.2014.

88

3.2.3 Controverses rond het onderstrepen van het staatsterrorisme in de berechtingen

Waar de Juntaberechting en de strafzaken tussen 1984 – 1986 het staatsdiscours van de twee demonen onderstreepte en bevestigde met hun uitspraken, zullen de huidige trials dit doen voor het bij Kirchner tot dominant geworden discours van staatsterrorisme. Ook het feit dat het Hooggerechtshof bevestigde dat de misdaden gepleegd door de linkse guerrilla’s geen misdaden tegen de mensheid vormen, waarmee ze verjaard zijn en niet bestraft kunnen worden, leidt tot heel wat controverse in de civil society en bij conservatie kringen en solidariteitsorganisaties van het leger die de berechtingen “el huevo de la serpiente” noemen76. Zo benadrukte de centrumrechtse senator Ricardo Bussi (de zoon van meermaals aangeklaagde generaal Bussi) dat “degenen die het vaderland hebben beschermd worden bestraft, terwijl de guerrilla vrijuit gaat”. Cecilia Pando benadrukt hetzelfde en stelt dat: “alle slachtoffers moeten gerespecteerd worden en iedereen die misdaden heeft gepleegd moet bestraft worden als er bestraffing moet zijn77”. Hiermee wil ze vooral aankaarten dat vele militairen het slachtoffer waren van links guerrillageweld, maar tevens dat ze een voorstander is van amnestie en “closing the books”. Ook buiten deze kringen is daar kritiek op te vinden door bijvoorbeeld mensenrechtenactiviste Graciala Fernández Meijide die de heroïsche voorstelling van de Montoneros zal bekritiseren en het ziet als een politiek beleid van de Kirchner regeringen. Ook de solidariteitsgroepen zullen het mensenrechtenbeleid als een politiek middel voor populariteit door Kirchner zien, iets dat zoals gesteld ook bij bepaalde mensenrechtenbewegingen te horen is, net als bij politici en in de juridische wereld. Zo stelt Julio César Strassera (openbaar aanklager van de Juntaberechting) dat de berechtingen voor politieke doelen gebruikt worden78. Dit kan zeker gekaderd worden in het hyperpresidentialisme van Nino waar Kirchner inderdaad grote invloed op Justitie had en binnen de waarschuwing van Osiel voor enorme politieke beïnvloeding.

In de laatste jaren, door de traagheid en langdurigheid van het berechtingsproces waardoor het proces uitzichtloos lijkt, stellen enkele gedeelten van de gemeenschap zich de vraag of het niet genoeg is geweest en of de gemeenschap zich niet beter op de toekomst richt in plaats van de focus op het verleden. De voornaamste kritieken die te horen zijn, bestaat uit de beslissing om de berechtingen te heropstarten verwerkelijk was omdat dit volgens hen onconstitutioneel was, de amnestie gerespecteerd moet worden als enige manier om de periode vredevol en verzoenend af te sluiten en dat er door het gebruik van de internationale wetgeving een te grote nadruk komt op de rechten van de misdadigers in het nadeel van de aangeklaagden79. Zo stelde Diego Guelar in 2010 (politicus PRO) dat, “we moeten het tragisch verleden afsluiten met een brede amnestiewet nadat Justitie de huidige en lopende vonnissen heeft afgesloten80”. Hoewel Guelar door de politieke wereld en zijn eigen partij veroordeeld werd voor deze uitspraak, lijkt er hedendaags meer en meer aanhang in de politieke wereld te vinden voor zo’n richting. Zo heeft oud president Duhalde zich in 2011 uitgesproken voor amnestie en het stoppen van de berechtingen81. Deze stellingen passen perfect in

76 T. Roehrig, art. cit., p. 742. 77 Ibidem, p. 744. 78 F. Lessa, op.cit., p. 72. 79 L. Filippini, op.cit, p. 19. 80 CELS, Informe anual 2010, p. 20. 81 CELS, Informe anual 2011, p. 30.

89

het kader van verzoeningstheoretici zoals Malamud Goti, Hayner en Nino die stellen dat massale berechtingen nefast zijn voor de verzoening en dat er een focus moet komen op verzoening om verder als gemeenschap te kunnen. Naast voorstanders die terug naar de amnestie willen, zijn er ook voorstander die slechts beperkt willen berechten om het proces te kunnen controleren, een argumentatie die in op lijn van Nino en het Alfonsín beleid zit omdat een beperkte berechting de “rule of law”, democratie en verzoening zal bevorderen zonder de nefaste gevolgen van polarisering, conflict en onstabiliteit. Daniel Feierstein begrijpt dit gevoel zeker maar zegt dat het niet willen of kunnen praten over het verleden nefast is voor het verwerken van het trauma, zodat het niet verwerkt kan worden. Om dit trauma te kunnen verwerken moet het geanalyseerd worden en besproken worden, waar de rechtbanken een goed middel voor zijn. Het verzet tegen deze berechtingen en het praten over het verleden ziet hij als ongemakkelijk voor gedeelten voor de gemeenschap omdat net zo velen betrokken waren bij de Junta82. Robben zal de zelfde mening hebben over het niet kunnen verwerken van een trauma en Osiel ziet het praten en analyseren ervan in de berechtingen ook als bevorderlijk voor de sociale solidariteit en het verwerken van het trauma, om net tot verzoening te geraken.

3.2.4 Debat van aantal slachtoffers

Een van de grootste debatten over de civiele-militaire dictatuur is hoeveel personen door de staatsterreur gestorven zijn. Verschillende instanties zoals het Nunca Más rapport van CONADEP, CELS en andere mensenrechtenbewegingen, het Staatsecretariaat van mensenrechten, enzovoort hebben eigen schattingen. Een belangrijke evolutie in die trend gebeurde in 2006 wanneer de Kirchner regering het voorwoord van het Nunca Más rapport herschreef en, kaderend in het staatsterrorismediscours, het aantal 9.000 aanpast naar 30.000. Dit kan gezien worden als een erkenning voor de cijfers gehanteerd door de mensenrechtenbewegingen. Maar ook is dit een zekere logische conclusie gezien nieuwe forensische onderzoeken van de EAAF en getuigenissen en bekentenissen uit de strafzaken nieuwe namen naar boven brengen die in 1983 nog niet geweten waren. Wel is het zo dat voormalige legerofficieren en hun solidariteitsgroepen die 30.000 doden in twijfel trekken en eerder aanleunen bij 9.000 gestorven guerrillastrijders die een bedreiging vormden voor de staat. Een exact cijfer zal waarschijnlijk nooit geweten zijn daar vele lichamen nog niet teruggevonden zijn en Soledad Catoggio beargumenteert daarom ook dat het niet kunnen geven van een exact cijfer net het clandestien werken van de repressie bewijst en dat cijfers er niet om doen maar de verdwenen persoon83.

3.2.5 Problemen met de berechtingen

Uit een analyse van de berechtingen sinds 2006 tot 2012, met het volgen van de actualiteit, heeft tot een blootleggen van enkele problemen geleid die het proces kunnen verstoren.

82 Infojus noticias feierstein. 83 Soledad catoggio, p. 10.

90

3.2.5.1 Tijdsdruk, overbelasting en traagheid Zowel Baines als Malamud Goti waarschuwen voor logistieke problemen indien men opteert voor volledige berechtingen, het rechtssysteem kan daar immers niet op voorbereid zijn en dit is wat er gebeurde in 2006 en tot op heden zorgt voor een langdurig proces. Wat het probleem leek te worden bij de tweede ronde van berechtingen in 1984 – 1986 vlak voor de amnestiewetten, lijkt ook hedendaags te gebeuren. Vele rechtbanken kunnen de grote hoeveelheid aan strafzaken en de daarbij gepaarde werkdruk niet aan. Dit komt voornamelijk doordat strafzaken geopend kunnen worden door burgers indien ze genoeg prima facie bewijs hebben, Maculan ziet ze dan ook “als paddenstoelen uit de grond schieten84”. Een voorbeeld zijn de zogenaamde megacausas85 zoals ESMA die honderden getuigen heeft en daardoor ook zeer lang duren, zo is het gestart in 2010 en loopt het nu nog. Een ander rechtstreeks gevolg is de tijdspanne en de vaak bejaarde leeftijd van de aangeklaagden. Deze tijdspanne heeft het gevolg dat vele personen overleden zijn of sterven tijdens het juridisch onderzoek, zowel getuigen als aangeklaagden. Sinds 2006 tot 2014 zijn er 345 aangeklaagde personen gestorven voor hun berechting86. Dit zorgt voor frustratie bij de mensenrechtenbewegingen en de slachtoffers omdat de aangeklaagden in een zekere zin “hun gerechtigheid ontlopen”. Ook het sterven van getuigen kan nefast zijn voor voldoende bewijs in sommige zaken, al wordt hier hedendaags handig op ingespeeld door getuigenissen op camera vast te leggen zodat die nog gebruikt kunnen worden na het overlijden. Cristina Fernández de Kirchner zegt duidelijk dat: “we have an obligation to design new instruments to ensure that everyone responsible for the worst genocide in our history is tried and punished […]87”. Dat de tijdsdruk voor zorgen baart tot bij de presidente is niet onbelangrijk en menig auteurs vrezen dan ook voor de gevolgen hiervan voor het berechtingsproces, Filippini benadrukt dan ook dat “some observers argue that the slow pace of the trials wille rode the ability of Argentina to finally come to terms with justice88”. Raimondo erkent dit probleem maar onderstreept het belang van gerechtigheid: “True, justice should happen in a timely fashion, but it is better late than not at all89”. Ook CELS maakt zich zorgen want het ziet er naar uit dat de berechtingen nog zeker twintig jaar nodig hebben, wat een mokerslag voor de slachtoffers is, maar ziet sinds 2010 positieve evoluties en een stijgend aantal strafzaken dat geëindigd worden per jaar en stelt dat er een verplichting is aan “Justicia, nada más, pero nada menos90”. Er zijn nog vele vragen en nog veel moet uitgeklaard worden maar de tijd dringt, ieder jaar sterven meer aangeklaagden en getuigenissen. De tijd dringt en de frustratie loopt op bij nabestaanden en slachtoffers die gerechtigheid willen zien. De voorzichtige conclusie dat nog minsten twintig jaar zal nodig zijn voor de berechtingen tot een goed einde te brengen ziet Malamud Goti als een groot gevaar want dit zorgt voor een te lange notie van schuld en werkt polarisatie in de hand, zoals aangetoond bij de bestaande controverses.

84 E. Maculan, art. cit. P. 116. 85 Dit zijn grote strafzaken met soms honderden aangeklaagden, getuigenissen en strafbare feiten, waardoor ze vaak opgedeeld moeten worden in verschillende stadia, ook wel “tramo” genoemd. 86 In: , geraadpleegd op 03.08.2014. 87 L Mallinder, op.cit., p. 130. 88 L. Filippini, op.cit., p. 4. 89 F. Raimondo, art.cit., p. 19. 90 CELS, Informe anual 201, p. 17.

91

3.2.5.2 Medewerking van voormalig militair- en politiepersoneel, getuigenissen en betekenissen In 2007 als reactie op voormalige officieren die weigerden mee te werken kwam er via presidentieel decreet een verplichting op voormalig en huidig militair- en politiepersoneel als overheidsmedewerkers om te getuigen als ze opgeroepen worden door het gerecht91. Een andere poging om medewerking te verkrijgen is via wet 25.241 (“Ley del Arrepentido”) waarbij aangeklaagden strafvermindering krijgen als ze informatie geven over schuldigen, bepaalde strafzaken, etc92. Dat laatste is zowel onpopulair bij voormalige legerofficieren omdat dit collega’s kan aansporen het zwijgen te verbreken waardoor de kans bestaat dat ze zelf aangeklaagd worden als bij nabestaanden en mensenrechtenbewegingen.

Een probleem dat sinds de start van de berechtingen voorkomt is de onveiligheid en bedreigingen aan het adres van getuigen en voormalig legerpersoneel die bekentenissen willen afleggen. De meest gekende zaak is die van López, een sleutelgetuige in de Etchecolatz strafzaak die vlak voor de strafuitspraak verdween en nooit is teruggevonden, waardoor de angst en de gedachte aan de “desaparecidos” sterk boven kwam. Het wordt vermoed dat het om legerpersoneel gaat die hem het zwijgen wouden opleggen uit vrees voor grote getuigenissen93. Ook bij de aangeklaagden is hetzelfde te zien, een voorbeeld is de strafzaak tegen Febres die vermoord werd vlak voor zijn berechting. Over de Febres zaak wordt het vermoed dat de marine en kustwacht achter deze vermoedelijke moord zit om de integriteit van het leger en collega’s te beschermen die kans hadden om door Febres genoemd te worden94. De vele intimidaties die zowel getuigen als voormalige officieren krijgen voor ze bekennen heeft verregaande implicaties. Getuigen durven uit angst niet meer getuigen en voormalige officieren ontkennen uit angst voor represailles de gepleegde daden, daarnaast is er een vergelijking met de dictatuur door de verspreiding van angst en onrustwekkende verdwijningen zoals de ondertussen symbolisch geworden López zaak. En het is net die angst en herinnering aan het verleden om een doek over het verleden te houden. Voor de slachtoffers is dit een dreun omdat er geen bekentenissen volgen noch bestraffing en gerechtigheid mogelijk is

3.2.5.3 Gebrek aan bewijs: “Falta de Mérito” Gezien er dertig jaar tussen de gepleegde feiten en de rechtszaak zit, is er soms onvoldoende bewijs om aangeklaagden schuldig te stellen voor bepaalde misdaden95. Dit komt nog in vrij veel strafzaken voor, ook kan het gebeuren dat een strafzaak niet verder gaat naar de publieke en mondelinge fase gezien de onderzoeksfase oordeelde dat er te weinig bewijs was.

91 L. Mallinder, op.cit., p. 127. 92 L. Filippini, op.cit., p. 46. 93 CELS, informe anual 2007, p. 19. 94 A. Robben, op.cit. p. 179. 95 T. Roehrig, art.cit., p. 742.

92

3.2.6 De nadruk op civiele-militaire dictatuur in de strafzaken: waar stopt gerechtigheid?

In 1995, tijdens de Menem jaren waar amnestie de nieuwe koersrichting was, schreef Osiel in zijn “Mass atrocity” het volgende:

“Since only a few will ever be prosecuted, the many who collaborated in myriad ways are discouraged from any serious self-examination. In fact, they often prominently join the ranks of the accusers, hurling invective at the former rulers whose policies they implemented and whose lies they chose to believe96”

Een decennium later begon er een trend die niemand jaren voordien had durven denken, vele burgers zoals politici, zakenlui, families die ontvoerde kinderen opvoedden, burgerlijke werknemers van de veiligheidsdiensten, priesters, enzovoort werden aangeklaagd en zelfs berecht voor gepleegde misdaden tijdens de civiele-militaire dictatuur of medeplichtigheid ervan. Vele auteurs, zoals Soledad Catoggio benadrukken dat het functioneren van de staatsterreur niet enkel bij de legertop lag maar ook bij duizenden officieren, politie – en veiligheidsdienstenpersoneel en een groot aandeel burgers zoals zakenlui, families die ontvreemde kinderen ontvreemden en politici97. Een van de grootste ontwikkelingen van de huidige berechtingen is een focus op volledige berechting waar iedereen die misdaden heeft gepleegd bestraft moet worden, ongeacht rank of leeftijd. Het concept van “Obediencia Debida” waar Nino voor pleitte is volledig van de kaart geveegd. Filippini ziet deze focus als een belangrijk proces omdat het de indruk en perceptie geeft dat het staatsterreur ook buiten het militaire kader plaatsvond en gesteund werd, iets dat in de jaren ’80 en ’90 niet door de staat erkend werd98. Teitel merkte in 2000 al een verschuiving vanaf de jaren ’90 met het verantwoordelijk stellen en bestraffen van de politieke top onvoldoende was omdat dit moeilijker houdbaar was door vooral de groeiende internationale wetgeving, een shift die inderdaad gebeurd is. Dit hangt nauw samen het staatsterrorisme en genocidediscours dat stelt dat iedereen die misdaden heeft gepleegd bestraft moet worden en de grote consensus dat er nu gesproken wordt van een “civiele-militaire dictatuur” die de brede verantwoordelijkheid en collaboratie benadrukt. Dit is een trend die veel kritiek heeft en waar ook heel wat verzet tegen is uit zowel conservatieve kringen, solidariteitsgroepen van het leger en voorstanders van een focus op verzoening, een verzet die Feierstein vooral ziet omdat het over grote delen van de gemeenschap gaat. In de onderzochte rechtszaken zijn er enkele cases die dit verduidelijken. Voorbeelden zijn de strafzaken tegen ministers Martínez de Hoz en Jaime Lamont Smart, burger Alonso Omar, rechter Victor Hermes Brusa en een handelsreiziger en elektrisch reparateur in “Cicruito Camps”.

De statistieken van CELS leggen deze trend duidelijk bloot gezien tussen 2006 tot 2014 maar liefst 297 burgers (12%) (waaronder zakenlui, journalisten, priesters, burgerpersoneel van de veiligheidsdiensten, notarissen, advocaten, politici, voormalige rechters en dokters, etc.) aangeklaagd zijn en 51 berecht (10%), 736 aangeklaagden (30%) uit het militair personeel met 183 gestraften (37%) en 606 aangeklaagden (25%) van de Provinciale politie waarvan 154 berecht (31%)99.

96 M. Osiel, art. cit., p. 580. 97 M. Soledad Catoggio, art.cit. p. 7. 98 L. Filippini, op.cit., p. 15. 99 In: , percentages eigen berekening op basis aantal aangeklaagden en bestraften.

93

CELS ziet dit als een van de grootste uitdagingen voor de komende jaren maar benadrukt dat de staat de verplichting heeft om deze “mandos medios” te bestraffen100.

3.2.6.1 “Criminal Justice” toegepast: waar stopt gerechtigheid? Hoewel deze trend zeker veel aanhang kent binnen voorstander van berechtingen, waarschuwen die toch ook dat te verregaande berechtingen zorgt dat er geen einde meer in zicht is en ze waarschuwen dan ook voor het niet meer kunnen controleren van dit proces. Een kritiek die zeker kan toegepast worden als naar het aantal aangeklaagden gekeken wordt. Waar dit proces voor verzoening en gerechtigheid moet zorgen, loopt het eerder de andere kant uit volgens voorstanders van verzoening, die waarschuwen voor meer conflict en zeker omdat met dit proces een groot deel van de gemeenschap wordt geviseerd. Het lijkt erop dat geen enkele misdadigers, zijnde sergeant in het leger, een notaris, dokter of een koppel die een kind “adopteerde” gespaard wordt. Ook de vaak gehoorde argumentatie van lagere officieren en politiepersoneel zoals Teitel en Elster aangingen van “wij volgden enkel bevelen”, “iemand anders zou het gedaan hebben” of “we zouden zelf vermoord worden” komen duidelijk voor in de berechtingen. Toch valt het op dat deze personen vaak een lichtere straf krijgen. Ook burgers krijgen meestal lichtere straffen en worden soms vrijgesproken. Dit is een evolutie waar Osiel, ondanks hij voorstander is, zal voor waarschuwen want hij stelt duidelijk dat niemand gestraft mag worden voor misdaden waar hij niet verantwoordelijk voor is. Hier schuilt vooral het gevaar van misdaden tegen de mensheid, die een systematisch plan veronderstelt maar geen intentie van de aangeklaagden nodig heeft om hiervoor te kunnen bestraffen, iets dat genocide wel nodig heeft. Net om die reden kan men lager personeel en burgers bestraffen voor misdaden tegen de mensheid al staat dit onder grote kritiek omdat deze personen vaak niet op de hoogte waren van het grote “Proceso” van de legertop en effectief enkel bevelen opvolgden. In hoeverre dit eerlijk is, staat onder discussie maar Osiel ziet hier vooral problemen mee. Indien de visie van Staub aangehaald wordt, was het legerpersoneel via indoctrinatie zodanig getraind was dat ze geloofden dat ze het deden uit bescherming van het vaderland. Deze berechtingen zorgen dus zeker voor een morele discussie hieromtrent, maar zeker is dat deze trend zich zeker zal verderzetten, zoals bleek uit een recente reactie van procureur generaal Jorge Auat die stelt dat: “we moeten dringend werk maken van burgerlijke en juridische medeplichtigen als zakenlui te bestraffen, want anders ontstaat het gevaar van een gevoel van ongerechtigheid101”.

3.2.7 Hoe ziet de toekomst eruit: zal de geschiedenis zich herhalen of is dit de laatste fase van Transitional Justice in Argentinië?

De berechtingen sinds 2006 zijn overduidelijk het gevolg van een lange strijd in zowel de civil society als in de politieke en gerechtelijke wereld. Ondertussen zijn vele hoge kopstukken (sommige zoals Menéndez meermaals) berecht, net als lagere officieren en zelfs burgers. Hier kan zich de vraag gesteld worden of het Transitional Justice proces daarmee op zijn einde loopt? Als de rechtstreeks betrokkenen verouderen en sterven waarmee een hele generatie verdwijnt, zal de eis voor

100 CELS, Informe anual 2012, p. 30. 101 In: , geraadpleegd op 03.08.2014.

94

gerechtigheid nog zo sterk zijn en zal er geen tendens opkomen om deze periode af te sluiten? Er zijn al tekenen tevoorschijn gekomen met de huidige fase, naast problemen van eerder praktische aard zoals de traagheid, ook problemen die verzoening in de weg staan en polarisatie in de hand werken zoals blijkt uit de controverse rond het staatsterrorismediscours en de berechtingen die dit net in het hand werken door alle schuldigen te bestraffen tot burgers toe en de linkse guerrillastrijders bij manier van spreken vrijuit laat gaan. Heeft Malamud Goti gelijk als er een sterke polarisatie ontstaat in een staat gekenmerkt door een opdeling tussen schuldigen en niet schuldigen? Op het eerste zicht lijkt zo’n polarisatie niet zodanig ver te gaan, het zijn vooral voormalig leger en politiepersoneel en hun familieleden en solidariteitsgroepen samen met eerder conservatieve kringen (zoals kleine centrumrechtse en extreemrechtse partijen) die kritiek hebben op de huidige gang van zaken, hoewel dat er ook stemmen te horen zijn in de politieke en juridische wereld om de berechtingen stop te zetten.

Het hoofdkenmerk van berechtingen binnen “Criminal Justice” is dat ze moeten zorgen dat de wonden bij de slachtoffers geheeld kunnen worden en op de slachtoffers gericht zijn, is dit het geval? Hier is menig discussie rond, enkele auteurs zoals Maculan zullen net benadrukken dat de wonden heropend worden door het veel te moeten getuigen in strafzaken waardoor het trauma constant boven komt, zoals Roehrig die stelt dat de horror van het verleden terug bovenkomt102. Maar andere auteurs zoals Feierstein, Robben en Osiel zien daarnet een soort van publieke discussie in mogelijk die het trauma helpt te verwerken. Toch zijn de berechtingen zeker op de slachtoffers gericht zoals blijkt uit de publieke toegang. Het helende effect van de berechtingen bij het verwerken van trauma’s en het promoten van een publieke discussie, die zowel Osiel als Nino benadrukken, komt duidelijk voor in het open karakter van de berechtingen. De meeste berechtingen zijn openlijk toegankelijk voor het grote publiek en vele mensenrechtenbewegingen roepen dan ook om deel te nemen aan de zittingen. Maar er kan frustratie ontstaan door personen die vrijgesproken worden of straffen die te licht zijn. De rechtbanken krijgen vaak de kritiek van tegenstanders dat ze politieke “showtrials” zijn die geen rekening houden met de rechten van de aangeklaagden, al lijkt dit zeker niet het geval want men wikt en weegt tussen gerechtigheid en eerlijkheid van het recht, als er geen bewijs is worden ze dan ook vrijgesproken en er wordt rekening gehouden met leeftijdsgebonden factoren. Maculan stelt dat ze van historisch belang zijn omdat ze een verdere ontdekking van de waarheid met zich meebrengen en net, zoals Osiel stelt, ze het collectief geheugen kunnen construeren gebaseerd op een gedeeld tragisch verleden.

Toch kan zeker gesteld worden dat concepten als universele gerechtigheid en de plicht tot bestraffen een grote rol heeft gespeeld in het tot stand komen van dit proces want had de grondwetshervorming van 1994 er niet geweest, waren de internationale mensenrechtenverdragen niet hiërarchisch en ging wettelijk gezien er geen bestraffing mogelijk geweest zijn. Nestór Kirchner heeft vele verschillende vormen van Transitional Justice mechanismen gebruikt zoals historische waarheid, helende gerechtigheid, institutionele hervormingen en bestraffende gerechtigheid, waardoor nogmaals blijkt dat Argentinië een voorbeeldrol heeft op vlak van Transitional Justice en volgt het de hedendaagse consensus zoals Huyse aangaat dat verschillende mechanismen gevolgd moeten worden. Toch moet deze shift naar “Criminal Justice” en de grote voorbeeldrol van

102 T. Roehrig, art.cit., p. 742.

95

Argentinië, zoals geformuleerd door Sikkink en Skaar genuanceerd worden want er zijn nog veel problemen en gevaren en Huyse zijn stelling moet zeker gevolgd worden dat er naast berechtingen andere mechanismen moeten gebruikt worden om tot verzoening te geraken. Ook de rol van Nestór Kirchner in dit proces staat onder discussie, hij heeft veel rechtstreekse invloed op het proces uitgeoefend waardoor zich de vraag kan gesteld worden of hij een bepalende factor was of het misbruikte voor zijn eigen politieke doelen? De waarheid ligt ergens tussenin: hij heeft zeker handig ingespeeld op de onhoudbaarheid en grote eis van de civil society en de morele steun van de mensenrechtenbewegingen van vooral de Madres was zeer welkom voor zijn populariteit.

Tot slot is een belangrijk gevolg dat samengaat met de berechtingen de dominantie van het staatsterrorismediscours en het opkomend genocidedebat. Het staatsterrorismediscours kan vooral gezien worden als een vat voor polarisatie die historisch gezien vrij oneerlijk is ten opzichte van het leger die in zekere zin zich verzette tegen het geweld van de linkse guerrilla’s door hun eigen overtuiging. De staat heeft door het aannemen van dit discours afstammend uit de mensenrechtenbewegingen gezorgd voor een gevaarlijke beïnvloeding van de constructie van het verleden, die onder grote kritiek staat van aanhangers van het “Vuile Oorlog” discours. Hierdoor ontstond er een botsing van verschillende discoursen met een verschillende interpretatie van het verleden maar zoals Robben stelt lijkt de historische waarheid en het wettelijk bewijs aan de kant van het staatsterrorismediscours te staan wat ook blijkt in de rechtszaken die dit onderstrepen met hun berechtingen voor misdaden tegen de mensheid. Toch moet dit genuanceerd worden want er zijn geen juridische onderzoeken naar het geweld door linkse guerrilla’s omdat deze volgens een uitspraak van het Hooggerechtshof verjaard zijn. Vooral het opkomend genocidediscours en daarbij gepaard debat lijkt net de sociale spanningen tussen voorstanders van berechtingen versus tegenstanders te verhogen, wat de stelling van Malamud Goti lijkt te bevestigen. Er is zeker sprake van een stijgende publieke intimidatie tussen beide groepen in de civil society, zo is zijn er als reactie publicaties van namen van getuigen door de solidariteitsorganisaties die trachten angst op te wekken gekoppeld aan de onrustwekkende verdwijningen van enkele getuigen en bedreigingen, terwijl de Madres en H.I.J.O.S morele veroordelingen zullen organiseren op de Plaza de Mayo of via escraches. Ook al gaat het eerder om een conflict tussen twee groepen van de gemeenschap waar zeker de volledige gemeenschap niet mee betrokken is. Osiel waarschuwde al voor het gevaar van “memory” als politiek wapen die de interpretatie van het verleden en de waarheid kan verdraaien. Toch blijft het verleden zeker plakken in het collectief geheugen en moet er opgepast worden voor een wraak van het verleden, waar de mensenrechtenbewegingen begin de jaren ’90 in een vergeethoek werden geduwd, gebeurd nu voor de solidariteitsgroepen. Elster waarschuwt voor een verderzetting van het trauma op de volgende generaties en het is zeker zo dat dit lijkt te gebeuren door mensenrechtenbewegingen die jongeren bewust willen maken van hun verleden en familieleden van solidariteitsgroepen die strijden voor het onrecht dat hun familielid wordt aangedaan door de staat. Vergelijk het met de Belgische context waar kinderen van collaborateurs een lange tijd gekend stonden en nog staan bij de oudere generaties als “kinderen van zwarthemden”. Zoals Lessa stelt wordt het collectief geheugen van de Argentijnen blijvend geconstrueerd, gedeconstrueerd en her-geconstrueerd103.

103 F. Lessa, op.cit., p. 81

96

Hoofdstuk 4 Het genocidedebat als gevolg van het heropenen van de berechtingen: een nieuwe interpretatie op het verleden?

“Primero mataremos a todos los subversivos, luego mataremos a sus colaboradores, después... a sus simpatizantes, enseguida... a aquellos que permanecen indiferentes, y finalmente mataremos a los tímidos1” Ibérico Saint Jean, de facto gouverneur Buenos Aires provincie, mei 1977

Bovenstaand citaat laat weinig tot de verbeelding spreken, het “Proceso” ging verder dan alleen het uitroeien van de gezagsondermijnende elementen zoals de Peronistische en Marxistische militanten, maar viseerde de gehele maatschappij die openlijk, of waarvan de militaire Junta vermoedde, dat ze tegen het politiek, economisch en sociaal plan van de Junta waren. Dit gebeurde allemaal in naam van “la lucha contra la subversión” en men zag dit als een noodzakelijk kwaad, een “Vuile Oorlog”, om Argentinië te zuiveren van de elementen die haar en de staatsveiligheid bedreigde. Zoals in hoofdstuk 3 aangehaald kwam er sinds 2005 onder impuls van de mensenrechtenbewegingen een alternatief discours de kop opsteken, dat van genocide. De historische oorsprong hiervan ligt al in de dictatuur maar kreeg vooral weerklank door de aanklacht van Baltasar Garzón, die verschillende strafzaken zou beïnvloeden om de internationale misdaad van genocide te onderzoeken en zelfs pogingen zal ondernemen om misdadigers hiervoor te bestraffen. Daarnaast zal het tevens belangrijk zijn dat verschillende rechtbanken expliciet of tussen de regels de Argentijnse context zullen erkennen als een genocide. Het genocidedebat dat zich afspeelt in de rechtszaken heeft bitter weinig aandachtig gekregen en dit hoeft enerzijds niet te verwonderen. In een puur juridische zin is het bestraffen voor genocide niet mogelijk volgens de nationale en in zekere zin de internationale wetgeving, zoals verder besproken wordt.

In dit hoofdstuk wordt het historisch belang van de rechtbanken als onder producenten van de waarheid bekeken net als hun rol als vormers van het collectief geheugen in context van het opkomend genocidediscours. Zoals bleek uit de vorige hoofdstukken hebben de rechtbanken een belangrijke rol gespeeld bij het onderstrepen of bevestigen van een dominant discours, zo

1 Vrij vertaald als: “Eerst doden we alle gezagsondermijnende verzetslui, later doden we hun medeplichtigen, daarna … hun sympathisanten, onmiddellijk daarna …. Iedereen die onverschillig blijft, en uiteindelijk doden we de schuchtere personen”. Uit: http://www.taringa.net/posts/offtopic/1982527/Famosas-frases-de-la-dictadura-Argentina.html, geraadpleegd op 07.08.2014.

97

onderstreept de Juntaberechting de theorie van de twee demonen en wijzen de huidige berechtingen in het onderstrepen en bevestigen van het staatsterrorismediscours. Hier zal vooral worden nagegaan of rechtbanken zich uitspreken over genocide en of ze hiermee het genocidediscours gaan bevestigen of net tegenspreken. Zoals zal blijken zullen de meeste rechtbanken vooral problemen hebben met de juridische afbakening van het concept genocide waardoor de voorgeschiedenis en de wettelijke discussies rond genocide ook besproken zullen worden om het debat beter te kunnen begrijpen. De vraag is of wanneer rechtbanken erkennen dat er een genocide heeft plaatsgevonden in Argentinië, dit een belangrijke rol kan spelen op de interpretatie van het verleden? Zoals Robben aanging verplicht dit de Argentijnen anders naar hun verleden te kijken. Een andere belangrijke vraag is wat de argumentatie is waarom ze het erkennen als genocide of waarom net niet, daarnaast is het ook belangrijk na te gaan of men probeert de misdadigers te bestraffen voor genocide, zoals de querella vaak aanvraagt. Hoewel dit strikt gezien niet mogelijk is, kan het proberen en de argumentatie even belangrijk zijn als een erkenning van genocide en de problemen bij de huidige definitie van genocide blootleggen. Naast een wettelijke impuls bij progressieve rechters om de Argentijnse context als een genocide te laten erkennen, moet dit zeker ook begrepen worden als een eis van de mensenrechtenbewegingen via de querella die dit zullen plaatsen om erkenning te krijgen voor het leed van de slachtoffers. Ook moet dit debat zeker geplaatst worden als een uitloper en gevolg van het in hoofdstuk 2 en 3 beschreven Transitional Justice proces, die zijn oorsprong kent bij de Spaanse berechting en voor het eerst opduikt in 2006 bij de Etchecolatz en von Wernich berechtingen. Daarom hoopt dit hoofdstuk daar een aanvulling op te zijn, op enerzijds het belang van genocide-erkenning en de wettelijke argumentaties van de rechters in de rechtbanken als manier om het verleden te reconstrueren via deze historische interpretatie en het genocidediscours in zekere zin te onderstrepen en anderzijds om de problemen die de huidige internationale definitie van genocide met zich meebrengt met de Latijns-Amerikaanse context en gelijkaardige contexten zoals Argentinië die net buiten de boot vallen. Daarnaast zal in navolging van het vorig hoofdstuk ook nagegaan worden of het genocidediscours een blokkering voor het verzoeningsproces zal zijn?

4.1 Wat is “genocide”?

Het concept genocide werd voor de eerste maal gebruikt door de jurist Raphael Lemkin in 1944 en komt van het Griekse “genos” (ras of stam) en het Latijnse “cide” doden2. Genocide is hedendaags een internationale misdaad tegen de mensheid naast oorlogsmisdaden en misdaden tegen de mensheid zoals gedefinieerd in VN Verdrag inzake de Voorkoming en de Bestraffing van Genocide (1948, hierna Genocideverdrag) en herbevestigd in het Statuut van Rome (1998). Sinds 2002 staat het onder jurisdictie van het Internationaal Strafhof indien de staat het Verdrag heeft geratificeerd. Artikel 2 van het Genocideverdrag stelt dat: “ieder van de volgende misdaden gepleegd met de intentie tot vernietiging, geheel of gedeeltelijk, van een nationale, etnische, raciale of religieuze groep, zoals: (a) het vermoorden van

2 E. Staub, op.cit., p. 7.

98

leden van de groep; (b) ernstige lichamelijke of mentale schade toebrengen op leden van de groep; (c) opzettelijk levenscondities de groep opleggen berekend om hun gehele of gedeeltelijke fysische vernietiging te veroorzaken; (d) maatregelen opleggen gericht op het voorkomen van geboorten binnen de groep en (e) met geweld kinderen overbrengen van de ene groep naar de andere3”. Daarop stelt Artikel 3 dat de volgende misdaden bestraft kunnen worden volgens het Genocideverdrag: “(a) genocide; (b) samenzwering om genocide te plegen; (c) directe en publieke aanzetting om genocide te plegen; (d) pogingen om genocide te plegen en (e) medeplichtigheid in genocide4”.

4.1.1 Genocide als een uniek concept in de internationale wetgeving en verschil met misdaden tegen de mensheid

Er wordt in de literatuur vaak aangegaan dat de misdaad van genocide uniek en specifiek is in vergelijking met de andere internationale misdaden. Hier is zeker kritiek op, zoals C. Fournet stelt zou genocide niet mogen impliceren dat het belangrijker of erger is dan misdaden tegen de mensheid of oorlogsmisdaden want het bovenaan plaatsen van genocide als “ergste misdaad der misdaden” zorgt volgens Fournet voor een vorm van spot voor slachtoffers van andere misdaden, die minstens even erg zijn5. Toch wordt dit vaak gedaan en zo is te zien dat mensenrechtenbewegingen als de Madres en H.I.J.O.S. net een genocide-erkenning willen omdat dit een grotere morele impact heeft dan misdaden tegen de mensheid. Schneider benadrukt ook het belang van de hogere stigmatisering dat een genocidebestraffing dan misdaden tegen de mensheid heeft omdat dit door velen als de ergste misdaad der mensheid wordt gezien en daarom een groot afschrikmiddel zal zijn voor toekomstige misdrijven6. Dit laatste past perfect in het “Criminal Justice” kader die stelt dat berechtingen een grote rol hebben in het voorkomen van toekomstige misdaden, volgens Schneider zou dit dus zeker zorgen voor een efficiënt afschrikmiddel. Ook Juan Méndez zal dit benadrukken omdat het concept grote aandacht trekt maar waarschuwt voor een te grootschalig gebruik van het concept gezien het daarom zijn “unieke” kan verliezen7. Verschillende auteurs zien pur sang geen groot verschil tussen misdaden tegen de mensheid en genocide in een juridische zin, Feierstein bekritiseerd dit net omdat zo de intentie niet verklaard kan worden van het waarom, want in een berechting voor genocide moeten de intenties blootgelegd worden, iets dat bij misdaden tegen de mensheid niet nodig is8.

3 A. Cliquet, Leidraad Internationaal Publiekrecht, Gent, Academia Press, 2013, p. 118. 4 Ibidem, p. 118. 5 C. Fournet, The crime of destruction and the law of genocide. Their impact on collective memory, Cornwall, MPG Books LTD, 2007, p. 1. 6 H. Schneider, “Political genocide in Latin America: the need for reconsidering the current internationally accepted definition of genocide in light of Spanish and Latin American Jurisprudence”, in: American University International Law review, 25 (2010), 313, p. 353. 7 J. Méndez, Taking a stand: the evolution of Human rights, New York, Palgrave Macmillan Trade, 2011, p. 185. 8 D. Feierstein, op.cit., p. 70.

99

4.1.2 Het tot stand komen van het concept “genocide”: politiek compromis en belang van antecedenten

De vernietiging van menselijke groepen heeft een lange geschiedenis, die een climax kende in de 20ste Eeuw met vooral de Holocaust maar ook met minder gekende contexten zoals de Armeense genocide door Turkije, de etnische zuivering van Stalin, de massamoorden van het Khmer regime in Cambodja, de Rwandese genocide, enzovoort9. Het concept ontstond als onmiddellijk gevolg van de Holocaust waar het nog een “crime without name” was volgens Churchill, maar het eindresultaat in het Genocideverdrag van 1948 verschilde met de definitie van Lemkin en de eerste definiëring door de VN Algemene Vergadering in 1946. Dit is belangrijk want in de onderzochte strafdossiers en literatuur wordt steevast naar deze precedenten gerefereerd. Ook de recente uitspraken uit strafzaken van het ICTR en ICTY zijn belangrijk en worden ook vaak geciteerd in de onderzochte strafdossiers.

4.1.2.1 Het concept “genocide” volgens Lemkin (1944) Lemkin zag genocide als een gecoördineerd plan met verschillende acties gericht op de vernietiging van de essentiële fundaties van het leven van nationale groepen, met als doel de vernietiging van deze groepen. De doelstellingen van zo’n plan zijn de desintegratie van de politieke en sociale instituties, de cultuur, de taal, nationale gevoelens, religie en het economisch bestaan van nationale groepen gepaard met de vernietiging van persoonlijke veiligheid, vrijheid, gezondheid, waardigheid en het leven van individuen van deze groepen10. De oorsprong van de exclusie van politieke en andere groepen is terug te vinden bij Lemkin die stelde dat deze groepen cohesie en stabiliteit (ze zijn vaak niet permanent, vb. een politieke ideologie kan veranderen) misten en het gevaar er was dat staten weigerden te ondertekenen als dit in het verdrag stond, wat ook zo bleek11.

4.1.2.2 De resolutie 96 (I) van de VN Algemene Vergadering (1946) De gehanteerde definitie van deze resolutie bouwde grotendeels op de definiëring van Lemkin en stelde: “genocide is a denial of the right of existence of entire human groups […] Many instances of such crimes have occured, when racial, religious, political and other groups have been destroyed, entirely or in part12”. Genocide werd bovendien in analogie met de nationale wetgeving over moord vergeleken: het doden van een individu is het ontnemen van zijn recht op leven, net als het vernietigen van een groep het ontnemen van hun recht op bestaan is. Het nemen van iemand zijn leven is strafbaar ongeacht de karakteristieken van de groep of de identiteit van een slachtoffergroep. Men erkent uitdrukkelijk ook politieke en andere groepen omdat die in het verleden vaak slachtoffer van een genocide waren13. Het belangrijkste aan deze definitie is dat politieke en andere groepen (zoals bv. economische groepen) in deze definitie onder de bescherming van genocide staan, iets dat niet meer

9 A. Laban Hinton, T. La Pointe, D. Irvin-Erickson (eds.), Hidden genocides. Power, knowledge, memory, Londen, Rutgers University Press, 2014, p. 2. 10 G. Stanton, “Sticks and stones may break your bones, but hateful words can kill you”, in: http://www.genocidewatch.org/images/Sticks_and_Stones_May_Break_Your_Bones.pdf, geraadpleegd op 03.08.2014. 11 D. Feierstein, op. cit., p. 49. 12 E. Staub, op.cit., p. 8. 13 H. Schneider, art.cit., p. 318.

100

voorkwam bij het Genocideverdrag in 1948. De reden is terug te vinden bij de grote onenigheid tijdens de “traveaux préparatoires” over deze definitie waarbij vooral Stalin (USSR) en enkele andere staten zoals het Verenigd Koninkrijk geen inclusie van de politieke groepen wilden omdat enkel raciale en nationale groepen objectief zichtbaar zijn terwijl andere en politieke groepen onstabiel en niet permanent zijn14. Achterliggende reden is vooral Stalin die vreesde voor gevolgen gezien hij zelf een grote politieke zuivering had gedaan en het VK die een bloedige koloniale geschiedenis had. Voorstanders van deze definitie pleitten net dat de inclusie van politieke groepen en andere groepen zou refereren naar iedere vernietiging van een menselijke groep15. Om politiek conflict met vooral de USSR tegen te gaan (de Koude Oorlog hing in de lucht) werd beslist politieke groepen en andere groepen niet in de definitie te brengen. Maar laat nu net de 20ste eeuw de meeste massamoorden hebben die om politieke redenen was, een feit dat nochtans door Resolutie 96 (I) erkend werd.

4.1.2.3 Statuut van Rome (1998) en aanpassingen door de internationale Tribunalen Naast de oprichting van het Internationaal Strafhof (ICC) diende het Statuut van Rome als een herbevestiging van het Genocideverdrag en dit via Artikel 6, waardoor de genocidedefinitie onveranderd bleef. Bij de onderhandelingen was er nochtans een discussie om een bredere definitie aan te nemen maar werd er geopteerd dit niet te doen, maar in plaats daarvan wel een nieuwe en bredere definitie van misdaden tegen de mensheid te hanteren16.

Vooral het ICTR en ICTY hebben vele vragen rond de definitie beantwoord in hun uitspraken zoals de lichte uitbreiding van het definiëren van een groep, het stellen dat massaverkrachting een daad van genocide is en het belang van haatdiscours in de intentie en tot stand brengen van genocide17. Een eerste belangrijke uitspraak kwam uit de Prosecutor v. Akayesu zaak in het ICTR die oordeelde dat er ook beschermde groepen kunnen bestaan buiten de vier beschermde groepen, op voorwaarde dat die groepen stabiel en permanent zijn, waarbij politieke groepen toch uit de boot vielen. Dit werd bevestigd in de Prosecutor v. Jelisic case (ICTY) die stelde dat politieke en economische groepen mobiel zijn en daarom niet beschermd kunnen worden. De belangrijkste uitspraak uit de Jelisic zaak is dat de rechtbank oordeelde dat een nationale groep niet per se hoeft te bestaan in een objectieve realiteit maar dat dit ook bekeken moet worden vanuit het perspectief van de misdadigers18. Vooral dat laatste is belangrijk en bevestigd de visie van Daniel Feierstein en Maria Mántaras die de nationale Argentijnse groep zien als geconstrueerd door de Junta.

4.1.3 Hoe ontstaat een genocide?

Hier zijn verschillende uitgangspunten op met de meest gekende theorie de fases beschreven door Gregory Stanton (directeur NGO Genocide Watch). Stanton ziet tien fases in het tot stand komen die

14 E. Staub, op.cit., p. 8-9. 15 D. Feierstein, op.cit., p. 49. 16 Ibidem, p. 70. 17 H. Schneider, art.cit., p. 320. 18 Ibidem, p. 322-325.

101

geen lineair proces is en samen kunnen voorvallen. Zo ziet hij een classificatie tussen “ons” en de “ander” op basis van ras, etniciteit, religie of nationaliteit; symbolisatie in het herkenbaar maken van de ander (vb. het dragen van een symbool); discriminatie waar de dominante groep instituties gebruikt om rechten van de “ander” af te nemen; dehumanisatie waarin de dominante groep de humaniteit van de geviseerde groep ontkent (vb. vergelijking met ziektes); organisatie met het plannen en inschakelen van milities voor het vuile werk (vb. “grupos de tareas”); polarisatie via haatdiscours dat vaak tot honderden malen wordt herhaald en een basis kan zijn tot het aanzetten en plegen van genocide omdat het een gerechtvaardigde cultuur van genocide laat ontstaan; voorbereiding met de laatste stappen voor de “zuivering van de ander” waarin de bevolking bang gemaakt wordt van de “ander”, omdat als we ze niet eerst doden zelf gedood worden; vervolging met het opstellen van “dodenlijsten” en de slachtoffers geselecteerd worden; uitroeiing waarbij de slachtoffers niet meer als menselijk gezien worden en ontkenning met het vernietigen van alle bewijsmateriaal19.

Een variant hierop zijn de fases van Daniel Feierstein zoals beschreven in zijn “El genocidio como práctica social”. Zijn fases zijn gebaseerd op paralellen tussen de Holocaust en de Vuile Oorlog en hij combineert sociale, wettelijke, politieke en psychologische stadia. Basispunt is dat de zes stappen (periodización) naast een fysieke uitroeiing van de slachtoffergroep, de genocide ook gericht is op de “reorganiserende genocide” die de sociale relaties tracht te hervormen. Dit is een alternatieve visie op genocide die grote weerklank vindt in genocidestudies in Latijns-Amerika als in de onderzochte strafdossiers. Allereerst is er de “la construcción de una otredad negativa”, of in navolging van Stanton het creëren van een “ander” die een eerste stap naar een demarcatie is, gesponsord door een autoritaire macht die het collectief geheugen tracht aan te passen. “de ander” ziet hij vooral als een imaginaire constructie en een metafoor voor het “anders zijn” die bv. sociale groepen opsplitst op basis van ras of politieke ideologie. Ten tweede volgt de “el hostigamiento” of de intimidatie die gepaard gaat met sporadische aanvallen op “ander” (de geviseerde slachtoffergroep) waarmee men vooral de reactie van de gemeenschap wil afwachten. Ten derde volgt de “el aislamiento” of de isolatie waarmee men de sociale banden van de “ander” met de volledige gemeenschap wil doorknippen. Ten vierde volgt “el debilitamiento sistemático” of de systematische verzwakking van de “ander” via foltering, sporadische moorden, vernederende praktijken en een proces van selectie. De genocide zal echt plaatsvinden bij de vijfde stap “el aniquilamiento matieral” waarbij de “ander” geheel of gedeeltelijk wordt uitgeroeid en de lichamen verdwijnen om de sporen te kunnen wissen. Een laatste fase volgt de genocide en is de “la realización simbólica” waarbij de genocide niet erkend wordt, waardoor de genocide compleet is. Deze stappen zullen net als bij Stanton vaak samenvallen maar het doel op zich is de vernietiging van het fysieke lichaam (stap 5) en het geheugen aan de “ander” (stap 6)20.

Een eerder psychologische-culturele verklaring van genocide kan gevonden worden bij E. Staub zijn “The roots of evil. The origins of genocide and other group violence”. Staub ziet het startpunt van genocide

19 G. Stanton, “the 10 stages of genocide”, in: http://www.genocidewatch.org/genocide/8stagesofgenocide.html, geraadpleegd op 03.08.2014. 20 D. Feierstein, El genocidio como práctica social, entre el nazismo y la experiencia argentina, Buenos Aires, Fondo de Cultura Económica, 2008, pp. 215 – 246.

102

bij bepaalde karakteristieken van een cultuur en de structuur van de gemeenschap in combinatie met grote moeilijkheden en levensomstandigheden in de gemeenschap. Daaruit ontstaan psychologische noden die kan leiden tot het gaan viseren van een groep, wat begint als een gradueel groeiende mishandeling kan uitmonden in massamoord of genocide. Staub ziet daarin drie fases waarin de eerste fase bij het individu plaatsvindt die door extreme levenstoestanden zich laat leiden door bepaalde motieven en een ontstaan van een nieuwe visie op de wereld (vaak op basis van een ideologie van een bepaalde groep) waarin men andere groepen als een zondebok voor de slechte levensomstandigheden zal zien. Te vergelijken met de constructie van een “ander”. Tegelijkertijd kunnen deze motieven in de gemeenschap groeien en ontstaan op basis van de karakteristieken van de cultuur (collectieve gedachten, instituties die bepaalde waarden voordragen, etc.), iets dat sneller tot stand komt in autoritaire staten. Tot slot zullen er kleine acties gebeuren waardoor de slachtoffers van een groep verder gedevalueerd worden en er een zelfconcept ontstaat bij de misdadigers dat deze acties gerechtvaardigd zijn, waarop genocide volgt. Belangrijk is dat Staub stelt dat dit enkel mogelijk is door de passiviteit van bijstanders, een feit zoals bleek bij het genocidediscours die de Madres hard veroordelen21.

Alle drie deze visies kunnen zeker toegepast worden op Argentinië. Staub heeft zeker een punt dat er een autoritair karakter aanwezig was in de jaren ’70 door de geweldspiraal die voor angst en onveiligheid zorgde en de slechte economische toestand. De Junta zou de linkse groepen hiervoor verantwoordelijk stellen en ze omschrijven als een bedreiging terwijl zij zichzelf voorstelden als de beschermers van de natie, iets dat grote gedeelten van de civil society geloofde. Hierin past het concept van zowel Stanton als Feierstein van het construeren van de minderwaardige “andere”. Via de media, het haatdiscours volgens Stanton, werd dit gevoel sterk aangehaald en de Junta zag hun acties als gerechtvaardigd om de veiligheid te garanderen en de Christelijke en Westerse traditie van de staat te behouden. Volgens Stanton is Argentinië slechts aan fase vier geraakt maar vele verdere elementen zijn waar te nemen en Feierstein zal zeker benadrukken dat er een volledige genocide heeft plaatsgevonden via onder andere isolatie en de fysieke uitroeiing van een gedeelte van de nationale groep. Het belangrijkste verschil tussen Stanton en Feierstein is dat Stanton bij de vier beschermde groepen van het Genocideverdrag blijft, maar dat Feierstein alle menselijke groepen inrekent die als sociale groepen op basis van bv. politieke ideologie (of ras, of economische gedachten) bestempeld werden als “een ander”, iets niet Argentijns dus niet behorend tot de Argentijnse nationale groep. Maar is er dan sprake van genocide op menselijke groepen of staatsterreur tegen de bevolking in de Argentijnse context? Volgens Stanton geen genocide maar voor Feierstein wel.

4.1.4 Implicaties bij berechtingen: het bewijzen van de “dolus specialis” en het collectieve aspect

Wilson stelt dat zowel het concept van misdaden tegen de mensheid als genocide consequenties hebben omdat ze een collectieve component heeft, zo is een slachtoffer van een genocide zowel een individu als een groep, waardoor genocideplegers naast schuldig te zijn van de dood van een

21 E. Staub, op.cit., p. 4-5.

103

individueel (neem bv. een Peronistische universiteitsstudent) ook de intentie hadden om een hele menselijke groep te doden (in dit voorbeeld de gehele Peronistische menselijke groep die deze idealen volgden)22. Misdaden tegen de mensheid bevestigen zeker het staatsterrorisme dat mogelijk was door brede lagen van de bevolking, in dat opzicht is genocide hetzelfde zij het dat dit een collectieve actie veronderstelt terwijl staatsterrorisme de staat tegen de bevolking is. Rechtbanken oordelen zoals aangehaald in hoofdstuk 1 in termen van individuele verantwoordelijkheid: crimineel en slachtoffers, schuldig of niet schuldig. Bij de misdaad van genocide wordt net de collectieve verantwoordelijkheid benadrukt, een trend die theoretici als Huyse en Maculan voor waarschuwen als nefast voor de verzoening, omdat het een actie van een groep tegen een andere groep is met als doel de sociale transformatie van de gemeenschap. Zoals aangehaald in hoofdstuk 3 bestaat er hier discussie over, zo zal Feierstein ook waarschuwen dat niet de gehele maatschappij veroordeeld en aansprakelijk mag gesteld worden maar enkel degenen die misdaden hebben gepleegd door vb. collaboratie. Net zoals Osiel stelt, moet individuele schuld de hoofdzaak blijven in de rechtbanken en niet de collectieve schuld van een gehele maatschappij, want het is de actie (misdaad) van het individu die telt en die moet veroordeeld worden. Waar staatsterrorisme de feiten vooral zal benadrukken als een systematische uitroeiing van de staat (de Junta) tegen zijn bevolking die volgens hun “gezagsondermijnende elementen” waren, impliceert genocide net dat de Juntaleiders de intentie hadden om een menselijke groep uit de Argentijnse gemeenschap doelbewust uit te roeien omdat die niet binnen hun denkkader paste en daarmee de gehele gemeenschap in betrokken in het waarschuwen en demoniseren van die “gezagsondermijnende elementen” die de staatsveiligheid bedreigden. Dit is te merken in de onderzochte strafdossiers waar men bij misdaden tegen de mensheid (waar men genocide afwijst) de individuele schuld van de aangeklaagden zal benadrukken op basis van x aantal feiten, maar zoals Wilson stelt heeft dit ook een collectieve component en zal de rechtbank het staatsterrorisme van de staat zeker benadrukken en de feiten daar in kaderen.

Vooral het berechten voor genocide verloopt vaak moeizaam in een rechtszaak omdat men de “dolus specialis”, de specifieke intentie tot het willen uitroeien van een specifieke groep moet kunnen bewijzen, het moet gaan over een van de vier beschermde groepen van het Genocideverdrag anders is er geen sprake van genocide. Allereerst moet men de “mens rea” (specifieke intentie van de misdadigers) kunnen bewijzen, maar daarnaast ook de “actus reus” oftewel het bewijs dat de uitroeiing tegen een specifieke groep was waar men de intentie voor had. Met andere woorden moet (1) de intentie om de daad te plegen, (2) de intentie tot de vernietiging van de geviseerde groep en (3) de intentie van de aangeklaagde(n) om te participeren hierin bewezen worden23. Hier komt het probleem van “Criminal Justice” ook terug voor en vooral Osiel zijn stelling dat niemand veroordeeld mag worden voor zaken die buiten zijn controle lagen. De genocidale intentie van een misdadiger blootleggen zal een moeilijke klus zijn omdat de grotere context moet aangetoond worden en daarvoor een grote bewijslast voor nodig is, iets dat misdaden tegen de mensheid niet nodig hebben omdat de intentie niet bewezen moet worden24. Moeilijker zal het worden wanneer men lagere officieren of zelf burgers tracht te bestraffen voor genocide want hoe kan men de “mens

22 R. Wilson, art.cit., p. 49. 23 F. Lessa, op.cit., p. 52. 24 M. Osiel, op.cit., p. 3.

104

rea” van deze personen bewijzen? Hier kunnen de morele vraagstukken weer boven zoals geformuleerd door Teitel en Elster, is het aannemelijk dat lagere officieren enkel hun bevelen opvolgden en zich niet bewust waren van de grotere context? Een zeer moeilijk debat dat dan ook voor problemen zal zorgen bij de onderzochte strafdossiers, waar vaak gesteld wordt dat de intentionaliteit niet bewezen kan worden, of net wil via een uitgebreide argumentatie.

4.2 Genocide binnen het Internationaal Recht: kan de Argentijnse context als een genocide en de internationale misdaad van genocide gesteld worden?

Dit is een zeer grote discussie waar er zeker geen consensus over bestaat. Alvorens in te gaan op de verschillende standpunten binnen de academische en juridische wereld over de Argentijnse context, zal eerst een algemeen debat geschetst worden. Deze theoretische uitgangspunten zullen vaak gebruikt worden door de rechters in hun argumentatie in de strafzaken.

4.2.1 Genocide: de discussie betreffende de huidige definiëring

William A. Schabas vraagt in zijn werk af of de acties in Bosnië en Herzegovina als een genocide kunnen doorgaan en stelt over de vier beschermde groepen binnen het Genocideverdrag het volgende: “[…] one of the most controversial aspects of the definition of genocide25”. De discussie over de huidige definiëring zal hem vooral richten op de beperkte vier groepen en de exclusie van bv. politieke groepen. De huidige definitie staat meer en meer onder druk, vooral in het laatste decennium.

4.2.1.1 Alternatieve definities Binnen genocidestudies en de literatuur hieromtrent zijn er verschillende definities van genocide als variant op de internationale definitie van het Genocideverdrag, zoals die van Feierstein. Enkele voorbeelden zijn Helen Fein die genocide als de systematische uitroeiing ziet van grote aantallen van de bevolking zolang ze in een onverdedigbare positie zitten en geen reële bedreiging voor de misdadigers vormen, of Barbara Turff en Ted Gurr die het concept van “politicide” hebben ontwikkeld om de exclusie van politieke groepen uit het Genocideverdrag op te vangen en veronderstelt het vermoorden van individuen of groepen door de overheid vanwege hun politieke achtergrond of ideologie26. Indien de slachtoffers van de Argentijnse context als een politiek groep gezien worden, kan dit concept toegepast worden. Het concept van “democide”, ontwikkeld door de politicoloog Rummel, veronderstelt de moord van iedere persoon of bevolking door hun overheid en kan genocide, politicide en massamoord betekenen en is een verderzetting van het concept

25 H. Schneider, art. cit., p. 316. 26 D. Feierstein, op.cit., p. 57.

105

“politicide”. Rummel wil hier vooral overheidsmoorden mee aanduiden die niet onder het Genocideverdrag vallen en tevens niet bestaan uit misdaden gepleegd via gewapend vuur27. Argentinië valt dus buiten dit concept.

4.2.1.2 Critici en discussiepunten Een groot discussiepunt dat vaak in de literatuur terugkomt, is het waarom religieuze groepen zijn opgenomen en politieke niet, omdat beiden tot op zekere zin gelijk te stellen zijn. Feierstein begrijpt dit niet en vraagt zich af waarom een religieuze ideologie meer zwaartekracht heeft dan een politiek ideologie want ze construeren beiden een geloofssysteem28.

Een ander vaak gehoorde kritiek is dat het Genocideverdrag in casu ongelijkheid in de hand werkt, wat een schending van het gelijkheidsprincipe van het Recht is. Zowel Feierstein en Schneider benadrukken dit en stellen dat door de definitie te limiteren naar vier groepen er een groep beschermden en niet-beschermden ontstond, wat impliceert dat enkelen meer recht op leven hebben dan anderen29. Schneider stelt dat als een misdadiger misdaden pleegt die opgesomd staan in de conventie met de specifieke intentie tot het geheel of gedeeltelijk vernietigen van een politieke of andere groep dit een ernstiger misdrijf dan misdaden tegen de mensheid is maar niet bestraft voor genocide kan worden door het Genocideverdrag. Schneider zal dan ook oproepen tot een herwerking van de definitie om politieke groepen erin op te nemen en ziet enkele pistes daarvoor. Als voldoende staten politieke groepen opnemen als een beschermde groep van genocide in hun nationale wetgeving kan dit uitgroeien tot internationaal gewoonterecht. Een andere optie is het amenderen van het Genocideverdrag30.

Het Center for the study of genocide and human rights van Rutgers Univeristy Newark heeft een “critical genocide studies project”, waarvan het boek “Hidden Genocides” van Alexander Laban Hinton een publicatie van is, die de definitie enorm zal bekritiseren omdat het geen rekening houdt met zogenaamde “hidden genocides”, contexten die niet erkend worden als een genocide of vergeten zijn maar plots terug op de voorgrond kunnen komen zoals de Armeense genocide31. Feierstein zal dit onderstrepen en stelt dat kleine groepen vaak vergeten worden, zoals de Griekse en Syrische christenen bij de Armeense genocide32.

4.2.1.3 Verdedigers van de huidige definitie Hoewel er een groot aandeel critici zijn op de huidige definitie zijn er zeker evenveel aanhangers voor het behoud ervan, en dit vooral binnen de juridische wereld en rechtsgeleerdheid. Feierstein verklaart dit door de verbreding van de strafcategorie van misdaden tegen de mensheid, met het Statuut van Rome, waardoor de definitie van het Genocideverdrag vastgeroest werd in de academische

27 R. Rummel, “Democide versus genocide: which is what?”, in: http://www.hawaii.edu/powerkills/GENOCIDE.HTM, geraadpleegd op 06.08.2014. 28 D. Feierstein, op.cit., p. 49. 29 Ibidem, p. 50. 30 H. Schneider, art.cit., p. 353. 31 A. Laban Hinton, et.al., op.cit., p. 2-9. 32 D. Feierstein, op.cit., p. 69.

106

wereld. Dit is dan ook te merken in de genocidestudies volgens hem en heeft twee grote gebreken: het reeds aangehaalde schending van het gelijkheidsprincipe en het concept van misdaden tegen de mensheid ontbreekt de verklarende macht (intentie tot) van het waarom, wat genocide wel heeft33.

4.2.2 Genocidestudies: de Latijns-Amerikaanse context als kritiek op de huidige dominantie binnen genocidestudies

L. Filippini waarschuwt voor theorieën die gebaseerd zijn op een Westerse en Europese context omdat het unieke van iedere context moet bewaard worden, hoewel dit duidt op voornamelijk theorieën van Transitional Justice, is dit zeker ook toepasbaar op genocide34. M. Esparza stelt dat de laatste twee decennia het onderzoek naar genocides enorm is gegroeid tot een interdisciplinair veld (o.a. sociologen zoals Feierstein en antropologen zoals Stanton) met veel onderzoek naar gekende genocides als de Holocaust en de Armeense en Rwandese genocides, maar dat er een soort van “virtual silence” bestaat over de vraag of er gesproken kan worden van genocide in Latijns-Amerika tegen linkse groeperingen tijdens de Koude Oorlog tussen de jaren ’40 en ’90. Dit komt volgens Esparza omdat politieke groepen niet opgenomen zijn in het Genocideverdrag en omdat genocidestudies een vrij eurocentrisch debat zijn met een grote aandacht voor de Holocaust als een uniek fenomeen35. In Latijns-Amerika hebben er in het laatste decennium verschillende academici zich gericht op genocidestudies en vooral de eigen Latijns-Amerikaanse contexten hierin. De meest gekende academicus op dit vlak is de Argentijn Daniel Feierstein die naast een pionier te zijn in dit veld in eigen land, dit ook voor de regio is. Het door zijn opgerichte onderzoekscentrum “Centro de Estudios sobre genocidio” wijdt zich vooral op de sociale praktijken van genocide (in navolging van Feierstein) en heeft als doelstelling een contributie als kritiek te zijn op de dominante genocidestudies36. Dit omdat de Latijns-Amerikaanse contexten doorgaans niet erkend worden als genocides door de exclusie van politieke groepen uit het Genocideverdrag en omdat velen van oordeel zijn dat de categorie van nationale groep niet toepasbaar is op Argentijnse en gelijkaardige contexten uit de regio.

De publicatie van M. Esparza, H. R. Huttenbach en D. Feierstein, “State violence and genocide in Latin America” wil een bijdrage zijn voor de internationale gemeenschap om hen aan te zetten tot de erkenning en bestraffing van de misdaad van genocide en wil tevens de problemen met de huidige internationale wetgeving over genocide aankaarten voor de Latijn-Amerikaanse contexten, omdat in de historische en sociologische achtergrond van genocides vele lessen zitten die kunnen doorgetrokken worden naar een globale context om de huidige definitie in vraag te stellen37. Esparza ziet drie belangrijke historische achtergronden die toepasbaar zijn op de Latijns- Amerikaanse contexten, zijnde (1) sinds de koloniale geschiedenis ontstond er een polarisatie in de gemeenschap gebaseerd op klasse, ras en etniciteit maar vooral sinds de Cubaanse revolutie de

33 D. Feierstein, op.cit., p. 70. 34 L. Filippini, op.cit. ,p. 71. 35 M. Esparza, et.al., op.cit., p1. 36 Zie: http://untref.edu.ar/institutos_centros/ceg-centro-de-estudios-sobre-genocidio/, geraadpleegd op 07.08.2014. 37 M. Esparza, et.al., op.cit., p1.

107

opkomst van linkse groeperingen die een institutionalisatie van geweld door leger en politie meebracht; (2) de sociale constructie van “de ander”, “el pueblo”, als een apart politieke groepering (eisten betere levensomstandigheden voor armen, arbeiders, etc.) die als een kanker moest uitgeroeid worden voor het zich kon verspreiden en (3) de rol van de VSA die veiligheidsdoctrines promootte tegen linkse groeperingen om de staat te beveiligen38. Argentinië is volgens Feierstein hier een perfect voorbeeld van door de lange inkomensongelijkheid en dominantie van grootgrondbezitters, de opkomst van linkse groeperingen binnen het Peronisme en Marxisme, de institutionalisatie van geweld door conflicten tussen linkse groeperingen (vb. Montoneros) en het leger en politiemacht in de jaren ’70 en de veiligheidsdoctrine van de Junta die een legitimatie was om deze gezagsondermijnende elementen uit te roeien, gesteund door de VSA (behalve Carter die een mensenrechtenbeleid promootte maar al snel verdween met Reagan)39.

H. Schneider zal in haar “political genocide in Latin America” stellen dat de huidige definitie tekortschiet voor de Latijns-Amerikaanse context en erkennen dat de recentelijke opkomst van alternatieve interpretaties in de regio zoals Argentinië en Guatemala, die een eis zullen benadrukken om de definitie te verbreden naar politieke groepen, noodzakelijk is. Schneider ziet de aanvullende uitspraken uit het ICTR en ICTY als een kritische vorm en precedent om de definitie aan te passen en benadrukt de noodzaak aan het opnemen van politieke groepen in de definitie40.

4.2.3 Argentinië: Genocide of misdaden tegen de mensheid?

De wreedheid van de Junta werd al toegelicht in het historisch kader, de foltertechnieken die men massaal hanteerde waren pur sang onmenselijk, zoals volgende foltertechniek tegen vooral Joodse gevangenen duidelijk maakt: “[…] insert a tube into a man’s anus or a woman’s vagina and seal into it a rat, which then tries to get out by gnawing its way through the victim’s body41”. Ook bestaat er een grote consensus dat de systematische staatsterreur van de Junta gericht was op het beschermen van hun visie over de staat: een Christelijke en Westerse natie die samen met het “El ser nacional” (het Argentijns zijn) beschermd moest worden. De grootste discussie gaat over het profiel van de slachtoffers, de zogenaamde “gezagsondermijnende elementen” maar zoals Aguila stelt kon dit vele vormen aannemen, van een actieve Peronistische militant tot iemand die per toeval een flyer van een van de geviseerde organisaties in handen had42. De Junta was zonder twijfel een staat met een Janusgezicht daar het de plicht had zijn bevolking te beschermen (het officiële gezicht) maar in alle verborgenheid en clandestiniteit staatsterreur op een groot deel van de bevolking toepaste (het verborgen gezicht), M. Feitlowitz ziet dit als een “night and fog” clandestiene wereld naast de publieke wereld43. Toch is het erkennen van een genocide een ander iets dan het effectief bestraffen voor de internationale misdaad van genocide. Na het schetsen van de juridische problematiek rond

38 M. Esparza, et.al., op.cit., pp. 4- 5. 39 D. Feierstein, op.cit., p. 44-46. 40 H. Schneider, art.cit., pp. 318-353. 41 E. Staub, op.cit., p. XIII. 42 M. Esparza, et.al., op.cit., p. 141. 43 M. Feitlowitz, A lexicon of terror: Argentina and the legacies of torture, New York, OUP USA, 1999, p. 20.

108

het concept genocide in de Argentijnse wetgeving, worden de verschillende discussiepunten in de Argentijnse intellectuele en gerechtelijke wereld blootgelegd over het waarom of waarom niet erkennen van de Argentijnse context als een genocide.

4.2.3.1 Juridische implicaties van genocide in de Argentijnse wetgeving Alle onderzochte rechtszaken kunnen in geval ze dit argumenteren de context wel erkennen als een genocide maar kunnen niet bestraffen voor de internationale misdaad van genocide, hoe komt dat? De context voor genocide is helemaal anders dan voor misdaden tegen de mensheid, die zoals in hoofdstuk 3 beschreven, uitdrukkelijk door het Hooggerechtshof erkent werden via de “Clavel” strafzaak (2004), gevolgd door een niet toepasbaarheid van verjaringstermijnen en amnestie (erkend in de Simón strafzaak in 2005) op de misdaden gepleegd door het leger en de Triple A in de jaren ’70 tot 1983. Deze tijdsdimensie is belangrijk gezien de Junta pas officieel startte in maart 1976, er in 1975 al een voorloper van de systematische terreur in de provincie Tucumán was waardoor dit ook onder misdaden tegen de mensheid valt.

Het grote probleem met de Argentijnse context ligt bij het legaliteitsbeginsel, waarbij de internationale misdaad van genocide zoals gedefinieerd in het Genocideverdrag geen equivalent heeft in de Argentijnse nationale wetgeving. Het legaliteitsbeginsel (ook wel nullum crimen, nulla poena sine praevia lege poenali) is nationaal als internationaal erkend als een principe van gerechtigheid en als een mensenrecht die stelt dat de wettelijke realiteit van het tijd van het plegen van de misdaad in context moet gehouden worden, met andere woorden: indien bij het plegen van de misdaad er hiervoor nog geen wettelijke bestraffing voor was, mag er ook niet voor gestraft worden achterna, wanneer er wel een wet hiervoor is44. Er is geen nationale wetgeving over genocide in de Argentijnse strafwet ten tijde van de misdaden en hoewel de misdaad van genocide geïmplementeerd is sinds de grondwetshervorming van 1994 kan dit niet retroactief worden toegepast zonder dit principe te schenden, waardoor de geloofwaardigheid van het rechtssysteem in gedrang komt. Dit is een barrière die het Hooggerechtshof al voor misdaden tegen de mensheid heeft opgelost via de “Clavel” uitspraak maar staat dan ook omwille van dit legaliteitsprincipe onder veel kritiek. Het Hooggerechtshof argumenteerde dan ook dat er in de jaren ’60 een gelijkaardige nationale wetgeving was, waardoor er geen sprake is van een retroactieve toepassing van internationale wetgeving45. Toch is dit ook voorgekomen bij de processen van Neurenberg waar er geen nationale wetten bestonden en stellen enkele rechtbanken dat dit in context moet geplaatst worden bij ernstige misdaden tegen de mensheid, die niet kunnen verjaren46. Vooral de solidariteitsgroepen van het leger zoals bv. “Hijos y Nietos de Presos Políticos” en de al vermelde Cecilia Pando zullen grote kritiek hebben hierop en stellen dat het legaliteitsbeginsel gerespecteerd moet worden en dat de toepassing van misdaden tegen de mensheid retroactief is gebeurd en daarmee onconstitutioneel is47.

44 N. Roth-Arrianza, Digest of Latin American Jurisprudence on international crimes, Washington DC, 2010, p. 157. 45 Brunner p. 243. 46 N. Roth-Arrianza, op.cit., p. 163. 47 In: < http://www.infojusnoticias.gov.ar/nacionales/hijos-y-nietos-de-represores-protestaron-contra-los-juicios-de-lesa- 1800.html>, geraadpleegd op 04.08.2014.

109

4.2.3.2 Is er een substantieel gedeelte van de bevolking gedood? Een punt dat vaak aangehaald wordt is dat de Argentijnse context niet als een genocide gezien kan worden maar als staatsterrorisme omdat er “slechts” tussen de 9.000 a 30.000 doden waren, wat relatief klein is in vergelijking met andere genocidecontexten. Staub haalt dit ook aan en ziet de context eerder als een massamoord voor politieke redenen, maar zegt er onmiddellijk bij dat de aard en structuur van het geweld zeker aansluit bij een genocide48. Dezelfde mening heeft Vezzetti die stelt dat het huidig empirisch bewijs eerder wijst op een selectieve uitroeiing die niet voldoende is om genocide te construeren49. N. Klein echter argumenteert ook dat het niet in vergelijking is qua aantal doden maar dat het wel een genocide construeert, net als alle staten die onderdeel van Plan Cóndor waren50. Moet genocide gekarakteriseerd worden door de uitkomsten ervan (is er een substantieel aantal doden?) of door de intentie van de misdadigers om de slachtoffergroep te vernietigen als een groep? Dit is een debat dat volgens Hiebert en Policzer ook in genocidestudies vaak voorkomt, waar theoretici die zich focussen op de uitkomsten stellen dat de intentie zeer moeilijk bewijsbaar is en daarom niet centraal mag staan, terwijl de andere kant net de intentie centraal gaan plaatsen51.

“Dolus specialis”, was de intentie tot genocide aanwezig? Het kunnen bewijzen van een specifieke intentie is zoals aangehaald van belang in de rechtszaken, vaak is er dan ook een discussie of die intentie er wel was. Voorstanders van een genocide- erkenning zullen stellen dat dit te bewijzen valt uit de documenten, media en uitspraken van de Juntaleiders en hoge officieren. Een voorbeeld is het citaat van Ibérico Saint Jean aan het begin van dit hoofdstuk of de uitspraak van generaal Diaz Bessone die stelt dat een reeks individuen en groepen geëlimineerd moesten worden want de “werkelijke intentie is om een nieuwe en levensvatbare politiek systeem te organiseren52”.

4.2.3.3 De slachtoffers als een politieke of nationale groep of als gewoon individuen? Een groot discussiepunt is of de slachtoffers behoren tot een politieke of nationale groep? Dit is een moeilijkheid waar er geen consensus over bestaat. Het Nunca Más rapport en het voorwoord van Sábato maakten al duidelijk dat er sprake was van een systematische aanval op de bevolking die meerdere bevolkingsgroepen trof zoals studenten, priesters, vakbondslui, psychologen en sociologen, intellectuelen, journalisten en mensen die op de verkeerde tijd en plaats waren of waarvan men vermoede dat ze een bedreiging waren. Dit is een driezijdige discussie tussen aanhangers en critici van het gebruik van nationale groepen om genocide te kunnen toepassen, aanhangers en critici van politieke groepen die zich voornamelijk focust op de exclusie van politieke groepen uit het Genocideverdrag en critici die de slachtoffers als leden van de bevolking ziet en niet als een groep uit de gemeenschap (erkennen van staatsterrorisme maar niet van genocide).

48 E. Staub, op.cit.,p. 9. 49 H. Vezzetti, “Uses and limits of the figure of genocide”, in: < http://www.africanrhetoric.org/pdf/07_AYOR%203,2%20Vezzetti.pdf>, geraadpleegd op 02. 08.2014. 50 N. Klein, The Shockdoctrine, Uitgeverij de Geus, 2009 p.102. 51 M. Esparza, et.al., op.cit., p. 69. 52 D. Feierstein, op.cit., p. 56.

110

De slachtoffers als leden van de nationale groep Een van de grootste bepleiters om de Argentijnse slachtoffers als leden van de nationale groep te erkennen is Feierstein. Daniel Feierstein omschrijft zijn concept van “reorganiserende genocide” die tot doel had de transformatie van de gehele Argentijnse gemeenschap via de gedeeltelijke uitroeiing van de nationale groep in meerdere publicaties, deze Argentijnse context als een genocidale sociale praktijk moet volgens Feierstein wettelijk erkend worden. Kort gesteld was de Vuile Oorlog een poging om de sociale relaties van de gemeenschap te hervormen via terreur en dood op basis van de creatie van een sociale wereld volgens het wereldbeeld van de Junta, het vernietigen van de individuele vrijheid en het installeren van een hiërarchische visie die bestond uit economische neoliberalisme, Westerse cultuur en Christelijke religie53. Het was volgens Feierstein een vernietiging van Argentijnen op Argentijnen om een visie op de gemeenschap op te leggen. Op basis daarvan zal Feierstein een argumentatie aanhalen waardoor een berechting voor genocide in de Argentijnse rechtszaken wel mogelijk kan worden, zijn startpunt is dat nieuwe interpretaties volgens het Genocideverdrag en het Statuut van Rome wel mogelijk zijn, wat bewezen is met de uitspraken van het ICTY en ICTR. Allereerst baseert hij zich op de genocidedefinitie van Lemkin die stelt dat het ultieme doel van een genocide de vernietiging van een identiteit van een nationale groep is en om de identiteit van de misdadigers op de rest van de gemeenschap op te leggen. Op basis daarvan stelt hij dat een genocidebestraffing mogelijk is als de Argentijnse slachtoffers gezien worden als deel van de nationale groep die via een systematische vernietiging van hun nationale identiteit gedeeltelijk vernietigd werden om de identiteit van de Junta te kunnen opleggen. Het ultieme doel is dus de vernietiging van een gedeelte van de nationale groep maar ook het transformeren van de gemeenschap staat centraal en deze intentie kan niet verklaard worden met de strafcategorie misdaden tegen de mensheid. Om dit te kunnen realiseren komt zijn aangehaalde stappenplan boven waarin vooral het creëren van de ander (“la otredad”) centraal staat als het startpunt van een genocide. Met deze stelling wenst Feierstein een precedent te creëren voor andere contexten en om de rechtszaken te kunnen aansporen dit te doen.

Er bestaat heel wat kritiek op de theorie en het concept van een “reorganiserende genocide” van Feierstein. Soledad Catoggio is heel cru door te stellen dat dit een misbruik van de huidige definitie is en ziet de context eerder als massamoorden door staatsterrorisme54. Ook zijn concept van de gedeeltelijke vernietiging van de nationale groep wordt bekritiseerd door auteurs die stellen dat een nationale groep verschillend moet zijn met die van de misdadigers. Zo stelt Gil Gil dat personen die dezelfde nationale nationaliteit hebben niet begrepen kunnen worden als een “subgroep” wiens criterium cohesie is gebaseerd op een nationale identiteit, zoals Feierstein stelt. De context moet eerder gezien worden als een slachtoffergroep die niet bepaald werd door zijn nationaliteit maar door zijn vermeende, vooral politieke oppositie, tegen het regime, waardoor het misdaden tegen de mensheid construeert en geen genocide want het gaat eerder om politieke groepen. Er kan volgens haar pas gesproken worden van een genocide als er een autogenocide heeft plaatsgevonden: de

53 D. Feierstein, op.cit., pp. 44-48. 54 M. Soledad Cataggio, art.cit., p. 17.

111

massale vernietiging van personen die tot dezelfde nationaliteit behoren als de misdadigers, wat hier het geval niet is gezien enkele slachtoffers buitenlanders waren55.

Feitlowitz zal in haar “lexicon on terror” een gelijkaardige visie hebben als Feierstein en stelt dat de Juntaleiders op basis van “el ser nacional”, de collectieve nationale ziel en bewustzijn, de repressie als tegen een minderheid die niet als Argentijnen gezien wordt (personen die tegen of niet in het plaatje van de visie van de Junta past). Dit past volgens Feitlowitz duidelijk in het kader van een nationale groep, wie niet in het plaatje van de Junta haar “Argentijns zijn” past behoort niet tot de Argentijnse nationale groep. Daaraan gekoppeld ziet ze ook grote religieuze noties van de Junta, ze zullen het “Proceso” zien als een beleid dat de staat gered heeft van gezagsondermijnende gevaren en het ontwikkelde de economie die in puin lag. De doelstellingen van “El Proceso” zagen de Juntaleiders als “heilige verantwoordelijkheden” die ervoor zouden zorgen dat Argentinië de Westerse Christelijke concert van naties zou toetreden. Bovendien ziet Feitlowitz verschillende bijbelreferenties in het discours van Juntaleiders en vooral Jorge Rafael Videla die de linkse groeperingen vaak zal bestempelen als “antichristen”56.

Mirta Mántaras zal het ook zien als een systematische aanval tegen de nationale groep en ziet dat de Junta een nationale groep vernietigde die voor de Vuile Oorlog nog niet bestond, het was eerder een groep die de Junta zelf creëerde bestaande uit alle groepen en personen die tegengesteld aan hun visie en doelstellingen van “El Proceso” waren, ze creëerden met andere woorden “interne vijand”57. Deze visie werd internationaal gerechtelijk erkend in de Jelisic zaak.

Een andere argumentatie dat het om een genocide tegen de nationale groep was, is te vinden uit de 500 ontvreemde kinderen, een misdaad die duidelijk opgenomen is in Art. 2 e) van het Genocideverdrag58.

Slachtoffers als leden van een politieke groep Een vaak gehoorde argumentatie is dat de slachtoffers deel uitmaakten van een politieke groep op basis van een gedeelde ideologie zoals bv. het Peronisme of het Marxisme. Hoewel deze uitgesloten worden uit de internationale wetgeving benadrukt Roth-Arrianza dat enkele pleiters hiervan de geschiedenis van het concept benadrukken dat dit door een politiek compromis (Stalin en de VK) niet in het Genocideverdrag is geraakt en niet omwille van wettelijke redenen59. Deze vorm gaat vaak gepaard met een bredere kritiek op de internationale definitie, men tracht de slachtoffers dus niet te stellen als deel van de nationale groep zodat het binnen het Genocideverdrag valt, maar erkennen de tekortkomingen van de strikte huidige definitie en stellen vaak dat er een verandering moet komen om gelijkaardige contexten te kunnen erkennen. Een voorbeeld is Eduardo Rodolfo Freiler die de slachtoffers als behorend tot een politieke groep ziet en benadrukt dat de vier groepen van

55 D. Feierstein, op.cit., pp. 44-48. 56 M. Feitlowitz, op.cit., p. 23 – 25. 57 H. Shneider, art.cit., p. 341. 58 N. Klein, op.cit., p. 114 59 Roth Arrianza, op.cit., p. 18.

112

het Genocideverdrag slechts voorbeelden zijn en niet bedoeld waren om restrictief te zijn60. Een ander voorbeeld van theoretici die stellen dat er een massamoord op politieke groepen was, zijn Harff en Gurr die beargumenteren dat er een “politicide” heeft plaatsgevonden in Argentinië omdat de slachtoffers leden waren van groepen die zich engageerden in politieke oppositie tegen de Junta, al zal Feierstein dit bekritiseren want dan kan ook etnocide en andere “-cides” toegepast worden61.

Juan Méndez stelt dat de Argentijnse context niet voldoet aan de voorwaarden van de definitie omdat het hier om een politieke groep gaat en daarom misdaden van de mensheid moet toegepast worden. Toch gelooft hij niet dat dit een mindere impact zou mogen hebben dan een bestraffing voor genocide omdat er geen hiërarchie mag zijn tussen de drie strafcategorieën van misdaden tegen de mensheid, een stelling die Fournet al aanhaalde62. Hij benadrukt dat genocide internationaal en nationaal niet mogelijk is via beide wetgevingen en zal Garzón zijn breed gebruik van genocide dan ook bekritiseren omdat het tegenstrijdig aan de internationale wetgeving is. Toch is hij geen tegenstander van genocide want hij stelt duidelijk dat de wetgeving kan veranderen en met tijd het Genocideverdrag aangepast kan worden, net daarom is het beter om nu binnen het wettelijk bereik te blijven63.

Slachtoffers als individuen en politieke dissidenten Een andere vorm van kritiek binnen deze discussie is dat de slachtoffers tot geen enkele groep behoorden. Deze critici op het gebruik van genocide zoals Martín Lozada en Hugo Vezzetti stellen dat de militairen geen duidelijk gedefinieerde groep probeerden te vernietigen en dat de slachtoffers niet werden vermoord voor wat ze deden of dachten, ze werden vermoord omdat ze politieke dissidenten waren64. Vezzetti wijst op het gevaar dat een te brede interpretatie van een nationale groep kan hebben, zoals bv. Feierstein doet, want in de Argentijnse context bestaat de nationale groep uit individuen met verschillende etnische, culturele en religieuze achtergronden wat het moeilijk maakt om over een gemeenschappelijke identiteit te spreken van de slachtoffers. De slachtoffers waren divers zoals nonnen, vakbondslui, studenten, etc., een tegengestelde visie aan auteurs die net stellen dat dit bewijst dat het om een nationale groep behoort en niet tot een politieke groep. Verder geeft hij nog enkele andere elementen die het gebruik van genocide in twijfel trekt zoals (1) het staatsterrorisme stamt af van voor 1976, (2) er is nog veel empirisch bewijs nodig, (3) de meeste moorden vonden plaats in de eerste twee jaren, want wel niet impliceert dat er geen slachtoffers meer waren erna en (4) er was een “mentaliteit” waarin vele burgers toelieten dat het systeem functioneerde. Vezzetti ziet om deze reden de context eerder als een burgeroorlog65.

M. Lozada ziet de context als het leger die met zijn veiligheidsdoctrine (passend in het transnationale Plan Cóndor) zijn traditionele rol van verdedigers van de staat verliet om de interne vijanden zoals linkse groeperingen te bestrijden, al zal het leger via hun discours volhouden dat ze

60 H. Schneider, art.cit., p. 318. 61 D. Feierstein, op.cit, p. 63. 62 J. Méndez, op.cit., p. 192. 63 Ibidem, p. 192. 64 D. Feierstein, op.cit., p. 55. 65 H. Vezzetti, art.cit., p. 29-39.

113

hiermee de staat beschermden. In die context stelt hij dat het misdaden tegen de mensheid construeren omdat de Junta handelde uit vrees voor een bedreiging van de nationale veiligheid tegen individuen waarvan men dacht dat ze deel uitmaakten van linkse of bedreigende groeperingen66.

Dit is een kritiek die ook weerklank heeft buiten Argentinië en vooral te horen was na de Garzón uitspraak die als eerste de definitie enorm verbreedde en onder druk zette. Dit zal op zijn beurt vooral bekritiseerd worden door auteurs in het “pro genocide-erkenning” kamp die stellen dat de notie van individuele politieke dissidentie onhoudbaar is door de groepsdimensie met als grootste argumentatie hoe zij de 500 ontvoerde kinderen dan zien, want kinderen kunnen niet gekenmerkt worden als politieke dissidenten, zoals Feierstein beargumenteert67. Aanhangers hiervan zien de feiten als een massamoord van de staat tegen politieke dissidenten, passend binnen misdaden tegen de mensheid en het staatsterrorismediscours.

4.2.3.4 Debat binnen de juridische wereld Ook binnen de juridische wereld zijn er diverse meningen betreffende dit debat. Zo zal Martín Gras (Staatssecretariaat voor Mensenrechten) benadrukken dat de Junta een militaire dictatuur was met medeplichtige burgers die de macht centraliseerde om de gemeenschap te transformeren, deze stelling ligt in de lijn van Feierstein zijn reorganiserende genocide. Niet verwonderlijk gezien de werken van Feierstein vele juristen en rechters heeft beïnvloed. Hij zal dan ook de integratie van burgers zien als een bevestigen van het concept van “civiele-militaire” dictatuur en volgt net als Robben dat dit een gevolg van het genocidedebat is die een grotere collectiviteit benadrukt dan misdaden tegen de mensheid68.

N. Lorenzo (rechter La Plata die samen met Rosanki enkele berechtingen deed zoals de Etchecolatz strafzaak) is voorstander van een genocide-erkenning maar erkent, zoals O’Donnell en Schneider benadrukken, dat een bestraffing volgens internationale wetgeving niet mogelijk is, noch volgens de Argentijnse strafwet. Toch benadrukt hij het juridisch belang van een genocide-erkenning omdat dit voor een publiek bewustzijn heeft gezorgd en dat men nu praat in de gemeenschap over genocide. Hij roept andere rechtbanken dan ook op om ook een genocide-erkenning op te nemen in de uitspraak, iets dat slechts weinigen hebben gedaan tot nu toe69.

C. Slepoy (advocaat) benadrukt dat vele rechtbanken de aanklachten voor een genocide-erkenning omwille juridische en sociale implicaties weigeren, ondanks het feit dat het leeft in het sociale bewustzijn van de natie met de vaak gehoorde slogan “cárcel a los genocidas” (genocideplegers opsluiten). Het zal het verschil tussen misdaden tegen de mensheid en genocide benadrukken, waar

66 M. Lozada, “Law’s response to crimes against humanity: some lessons from Argentina”, in: Inaugural address Utrecht university, 2008, p. 2 – 11. 67 D. Feierstein, op.cit., p. 55. 68 In: , geraadpleegd op 01.08.2014. 69 N. Lorenzo, “Genocidio y derechos humanos en la Argentina hoy”, in: HTTP://WWW.TESIS11.ORG.AR/GENOCIDIO-Y- DERECHOS-HUMANOS-EN-LA-ARGENTINA-HOY/, geraadpleegd op 05.08.2014. .

114

misdaden tegen de mensheid de brede en stelselmatige aanval tegen de burgerbevolking is met als objectief de vernietiging zonder onderscheid in de getroffen burgerbevolking terwijl bij genocide de ene groep (hier de Junta) de gehele of gedeeltelijke vernietiging van een menselijke groep plant, waardoor genocide een specifieke intentie nodig heeft wat misdaden tegen de mensheid niet nodig hebben. Zowel Slepoy als Lorenzo zullen benadrukken dat de genocide-erkenning door enkele rechtbanken en de constante aanklacht door de querella, er net voor gezorgd heeft dat er zich een publiek bewustzijn heeft ontstaan en dat het leeft in het sociaal bewustzijn, dus net als Robben al benadrukte: het verplicht Argentijnen anders over hun geschiedenis na te denken en dit wordt net door de rechtbanken gestimuleerd zoals uit volgende punt zal blijken.

4.3 De rol van de rechtbanken als producenten van historische waarheid en het reconstrueren van het verleden via het genocidedebat: de strafzaken voor misdaden tegen de mensheid tijdens de civiele-militaire dictatuur (2006 – 2012)

De symbolische uitspraak bij de Etchecolatz strafzaak dat de Vuile Oorlog een genocide was, lanceerde een precedent die door enkele rechtbanken overgenomen zou worden of hen aanspoorde een alternatieve argumentatie uit te spreken om de Vuile Oorlog als een genocide te erkennen. Alvorens op de huidige strafzaken over te gaan worden de voorgaande strafzaken van de Juntaberechting (1985) en de symbolische Simón strafzaak (2001) kort aangehaald om het concept van genocide na te gaan, gevolgd door de uitspraak van Baltasar Garzón die een argumentatie ontwikkelde die een belangrijk precedent zou worden voor de Argentijnse rechtszaken, hoewel dit zwaar bekritiseerd werd in de internationale gerechtelijke wereld. Andere invloeden, naast onderstaande stafzaken, zijn de strafzaken “in absentia” zoals aangegaan in hoofdstuk 2 waar er ook aanklachten tegen genocide waren.

4.3.1 Causa 13/84 (1985) en de Simón Case (2001 en 2005) als precedenten

4.3.1.1 De Juntaberechting: Causa 13/84 De allereerste maal dat het concept viel in een Argentijnse strafzaak was in de Juntaberechting waar openbaar aanklager Julio César Strassera beschreef dat de gepleegde misdaden “[…] kunnen gesteld worden als de grootste genocide die heeft plaatsgevonden in de jonge geschiedenis van onze natie70”. Toch zal hij niet het concept van genocide aangaan want dit is niet mogelijk vanwege geen wetgeving hiervoor in de nationale strafwet en omdat hij de theorie van de twee demonen niet wou ondermijnen71. Wettelijk gezien was dit nog niet mogelijk, de internationale wetgeving was ook nog

70 C. Leegstra, “ la memoria de la lucha: ç un nuevo régimen de memoria?”, in: http://sedici.unlp.edu.ar/bitstream/handle/10915/33195/Documento_completo.pdf?sequence=1, geraadpleegd op 07.08.2014. 71 Ibidem.

115

niet toepasbaar, wat 20 jaar later een ander verhaal zou zijn. Toch wordt deze strafzaak vaak geciteerd in de huidige berechtingen en dit omdat het systematisch georganiseerde plan “El Proceso” hier bewezen en benadrukt werd, een belangrijk element in het bewijzen van zowel misdaden tegen de mensheid (systematische aanval tegen de bevolking moet bewezen worden) als van genocide (er was een intentie en een vooropgesteld plan).

4.3.1.2 De Simón Strafzaak Zoals in hoofdstuk 2 aangegaan, was het belangrijkste element in de uitspraak van rechter Cavallo in 2001 het onconstitutioneel verklaren van de amnestiewetten. In Causa N° 17.768, “Simón, Julio Héctor y otros s/privación ilegítima de la libertad, etc.” werd de bestraffing voor genocide door de querella aangevraagd maar niet aanvaard door de rechtbank omdat dit voor te veel praktische gevolgen zou zorgen, hoewel men de wil begreep. De hoofdargumentatie is dat een genocidebestraffing tegen de internationale wetgeving zou zijn (het Genocideverdrag) en dat de misdaden, misdaden tegen de mensheid construeren omdat de argumenten voor een genocidebestraffing tevens niet doorslaggevend genoeg waren. Toch is dit ook opmerkelijk omdat dit wel de eerste maal was dat een rechter zich uitsprak over het feit dat wat plaatsvond in Argentinië een genocide kon zijn72. In 2006 volgde de effectieve bestraffing voor de ontvreemding van het kind Poblete uit detentiecentrum “El Olimpo” en de ontvoering en foltering op haar ouders, waar de toepassing van misdaden tegen de mensheid wel mogelijk was gezien de recente uitspraken van het Hooggerechtshof (in 2001 gelde de amnestie nog). Dit was tevens de eerste berechtingen sinds het heropstarten van de berechtingen. Er wordt geen vermelding gemaakt van genocide en de misdaden worden gesteld als misdaden tegen de mensheid73.

4.3.2 De impact van de Audiencia Nacional en de argumentatie van Baltasar Garzón

De aanklacht tegen voormalige Argentijnse officieren kwam er volgens Wilson door een collaboratie van mensenrechtenactivisten en Spaanse slachtoffers van de Junta. In vergelijking met andere landen zoals Italië en Frankrijk is een berechting “in absentia” niet mogelijk volgens de Spaanse wetgeving, maar bood dit voor de activisten en slachtoffers een historische kans om hun verhaal te vertellen onder internationale aandacht, druk te zetten op de nationale amnestiewetgeving, het creëren van historische waarheid en aandacht in eigen land. In 1997 volgde een internationale aanklacht, gebaseerd op het principe van universele gerechtigheid die erkend was in de Spaanse strafwet, tegen grote koppen als Videla, Viola, Massera, Galtieri, Bignone (voormalige Juntaleiders) en 93 anderen. De aanklacht luidde voor misdaden van genocide, terrorisme, foltering, ontvoeringen, verdwijningen en luchtpiraterij door de “vuelos de la muerte”. Wat volgde was een grootschalig juridisch onderzoek met honderden getuigen, duizenden documenten en de vrijwillige medewerking van Adolfo Scilingo die naar Spanje was gevlucht in 1995. Scilingo deed nog enkele schokwekkende getuigenissen zoals te stellen dat er 1.500 soldaten participeerden in tussen de 250 a 300 “vuelos de la muerte” die ca. 4.400 mensen het leven koste, wat resulteerde in een mediastorm in

72 Causa N° 17.768, “Simón, Julio Héctor y otros s/privación ilegítima de la libertad, etc. 73 Causa N° 1056 y 1207. “Simón, Julio Héctor y otros s/privación ilegítima de la libertad, tormentos y ocultación de un menor de diez años”. TOF 5, 04/08/2006.

116

Argentinië. Toch kwamen er problemen tevoorschijn bij de effectieve berechting. Genocide, terrorisme en foltering stonden onder universele jurisdictie in de Spaanse wetgeving en er bestond een nationale genocidewetgeving, waardoor het legaliteitsbeginsel niet geschonden kon worden. Verder oordeelde men dat de amnestiewetten niet geldig waren voor berechtingen in het buitenland en veroordeelde men het gebruik van amnestiewetten als tegenstrijdig met de internationale verdragen die Argentinië had geratificeerd, waardoor men de plicht had de officieren uit te leveren74. Maar zoals gezien weigerden zowel presidenten Menem als De la Rúa op basis van het territorialiteitsprincipe, waardoor enkel Scilingo bestraft kon worden want “in absentia” was niet mogelijk in Spanje.

4.3.2.1 De Scilingo aanklacht voor genocide Een jaar later, in 1998, na het afronden van het juridisch onderzoek volgde de aanklacht tegen Adolfo Scilingo. De argumentatie waarom genocide juridisch mogelijk was kwam doordat internationale verdragen volgens de Spaanse grondwet voorrang hadden, net zoals in Argentinië dus maar met het verschil dat er al een genocidewetgeving bestond sinds 1973. De Spaanse genocidewetgeving stelde dat er enkel sprake kan zijn van genocide indien de intentie er was om een nationale, sociale of religieuze groep uit te roeien, hiermee is er een belangrijk verschil met het Genocideverdrag omdat raciale is veranderd door sociale groepen wat een bredere notie van nationale groepen inhoudt. Belangrijk hier is dat een nationale groep breed geïnterpreteerd werd als een nationale menselijke groep, gekarakteriseerd door iets en geïntegreerd in de grotere collectiviteit van de gemeenschap75. Garzón ontwikkelde een argumentatie gebaseerd op drie grote argumenten. Het eerste argument was dat de slachtoffers gezien kunnen worden als behorend tot de Argentijnse nationale groep omdat de misdadigers de vernietiging zochten van de structuur van de sociale relaties binnen de staat om het leven van de gehele natie te veranderen, wat in lijn is met Art. 2 van het Genocideverdrag gezien deze nationale groep gedeeltelijk werd uitgeroeid om de sociale fabricatie van de staat te veranderen. Het doel van de Junta was om een nieuwe orde te vestigen, zoals Hitler wou doen in Duitsland, waar er geen plaats was voor bepaalde groepen die niet in het plaatje pasten en in de weg stonden van de nieuwe Argentijnse natie. Ten tweede stelde hij dat de slachtoffers ook geplaatst kunnen worden als een religieuze groep omdat de verdediging van de Christelijke en Westerse waarden door de Junta een ware kruistocht was via het “Proceso” en het tot doel had moraal, ideologie, familie en andere instituten die sociale relaties reguleren radicaal te veranderen. Dus iedereen die een alternatieve constructie van sociale identiteit had moest verdwijnen76. Ook gebruikte hij uitspraken van legerofficieren zoals admiraal Mendia om dit te bewijzen, die zei dat men vocht “tegen alles dat tegen de Christelijke en Westerse ideologie ingaat en daarom hebben we de steun van de Kerk77”. Ten derde stelde hij dat ook etnische groep kon toegepast worden en dit omdat Joden vaak “speciale behandelingen” kregen, zoals het moeten luisteren naar speeches van Hitler en Nazi- muziek, ook de foltering tegen hen was bijzonder wreed (cfr. infra)78. Voor zijn conclusie baseerde Garzón zich ook op een studie van de Central de los Trabajadores Argentinos en de Confederación de

74 R. Wilson, art.cit., pp. 931 - 956 75 Ibidem, pp. 957 – 969. 76 D. Feierstein, op.cit., p. 51 – 53. 77 Ibidem, p. 47. 78 Ibidem, p. 46.

117

Trabajadores de la Educación de la República Argentina die stelde op basis van een lijst met namen van verdwenen mensen uit hun organisaties dat de Junta: “En este intencionalidad de los represores de crear un país a su imagen y semejanza está la causa del genocidio y su objetivo: destruir los grupos que lo impedían o podían impedirlo79”. Dit stond onder grote internationale aandacht en vooral veel kritiek op voornamelijk de brede interpretatie van de nationale groep. Een voorbeeld is A. Gil Gil die dit als een schending van het legaliteitsbeginsel zag.

4.3.2.2 De Scilingo bestraffing in 2005 Ondanks de argumentatie van Garzón en de mogelijkheid tot bestraffing voor genocide onder de Spaanse wetgeving werd dit afgewezen en werd Scilingo veroordeeld voor misdaden tegen de mensheid. De Audiencia Nacional baseerde zich hiervoor op recente uitspraken van internationale tribunalen en stelde dat de slachtoffers gezien moeten worden als politieke groepen en die zijn niet opgenomen in de Spaanse wetgeving als het Genocideverdrag omdat ze niet stabiel en permanent zijn (een uitspraak die in de Akayesu strafzaak van het ICTR volgde). Het classificeren als nationale groep was niet overtuigend genoeg omdat een deel van de slachtoffers geen Argentijnen waren, waarmee men een enge interpretatie van de nationale groep gebruikte terwijl Garzón een brede interpretatie nam80. Feierstein ziet de grootste reden hiervoor in het feit dat vlak voor de berechting de Spaanse strafwet was hervormd om consistent te zijn met het Statuut van Rome en zo de verbrede categorie van misdaden tegen de mensheid werd toegepast, maar men erkende wel het tekortkomen van het politieke groepen in het Genocideverdrag. Uiteindelijk kreeg Scilingo 640 jaar voor misdaden tegen de mensheid81.

4.3.3 De strafzaken sinds het heropstarten van de berechtingen (2006 – 2012)

Om te kunnen nagaan in hoeverre het genocidedebat plaatsvindt in de rechtszaken voor de misdaden gepleegd tijdens de Junta werden alle rechtszaken tussen 2006 tot eind 2012 geraadpleegd om tot een coherent beeld te komen. Het gaat om 64 strafzaken en drie aangehaalde strafzaken die in 2013 plaatsvonden maar gezien nog niet alle strafdossier voor dat jaar zijn vrijgegeven werd dat jaar niet opgenomen in dit onderzoek. Er zijn drie grote vormen van uitspraken op te merken: rechtszaken die een genocide erkennen enerzijds op basis van nationale groepen, rechtszaken die proberen te bestraffen voor genocide, rechtszaken die de slachtoffers als een politieke groep zien al zware kritiek zullen uiten op het Genocideverdrag, rechtszaken die noch een genocide erkennen of ervoor willen bestraffen omwille van verschillende argumentaties en rechtszaken die het concept genocide niet vermelden. Doorheen onderstaand stuk zal opvallen dat vele rechtszaken precedenten van andere rechtbanken volgen, waardoor er verkort kan ingegaan worden op hun standpunt over genocide. Voor de zaken Etchecolatz, Von Wernich en “Circuito Camps” werd gebruikt gemaakt van enkele Engelstalige literatuur die de uitspraken hebben vertaald, dit als aanvulling op de

79 Vrij vertaald als: “uit deze intentionaliteit van de misdadigers om een land te creëren naar hun eigen beeld en gelijkenis is de misdaad van genocide en zijn doelstelling: de groepen die tegen zijn of kunnen in de weg staan vernietigen”. Uit: HTTP://WWW.PAGINA12.COM.AR/DIARIO/ELPAIS/1-124769-2009-05-12.HTML, geraadpleegd op 05.08.2014. 80 H. Schneider, art.cit., pp. 238 – 333. 81 D. Feierstein, op.cit., p. 53.

118

strafdossiers. Er zal ook stilgestaan worden bij zogenaamde “megacausas” en significante berechtingen en hun context, gezien zij quasi alle elementen van de staatsterreur bevatten en er veronderstelt kan worden dat er in deze zaken zwaar gedebatteerd zal worden over genocide. Ook omdat deze strafzaken vaak grote koppen zoals Generaal Videla of Generaal Luciano Benjamín Menéndez zullen berechten, die als hoogste Juntaleiders verantwoordelijk waren voor het uitvoeren en bevelen van “El Proceso”, waardoor in een genocidecontext ervan uit gegaan kan worden dat de intentie tot genocide sneller bewezen kan worden. Bovendien kan zich de vraag gesteld worden of de mensenrechtenbewegingen als querella een grote invloed spelen op het eisen van genocide, want zoals gesteld, benadrukken meerdere auteurs dat de rechtbanken de arena zijn waar de verschillende discoursen elkaar tegenkomen.

4.3.3.1 Het symbolisch begin: de genocide-erkenning door de rechtbank van La Plata bij de strafzaken Etchecolatz en Von Wernich (2006 – 2007) Beide strafzaken werden gedaan door de rechtbank Tribunal Oral en lo Criminal Federal (hierna, TOF) N° 1 de La Plata door rechters C. Rosanki, N. Lorenzo en H. Issauralde. Beiden werden enorm beïnvloed door de uitspraak van Garzón in de Scilingo strafzaak van 1998. In beide zaken oordeelde men dat het ging om misdaden tegen de mensheid gepleegd in de context van een genocide, waarmee men een genocide erkent maar verwees men de eis van de querellante om te bestraffen voor genocide om de wet niet te schenden, namelijk het recht op een eerlijke verdediging.

M. O. Etchecolatz: Causa N°29 (2006) Miguel Osvaldo Etchecolatz was politiecommandant van Zone I in Buenos Aires en stond onder direct commando van de Primer Cuerpo de Éjercito o.l.v. generaal Suárez Mason. Hij werd veroordeeld tot levenslang als coauteur voor zes moorden, zes ontvoeringen en zeven folteringen op personen tussen 1976 en 1979. Het was de querellante van AEDD, met name Julio López die later voor de strafuitspraak permanent zou verdwijnen, die de bestraffing voor genocide zou aanvragen. De berechting duurde drie maanden en baseerde zich op 130 getuigen82. Rosanki zou zich door vier zaken baseren in zijn argumentatie: (1) Resolutie 96 (I) van de VN, (2) Causa 13/84, (3) de uitspraak van Garzón in 1998 en (4) de argumenten van Daniel Feierstein.

Op de vraag van de querellante om te bestraffen voor genocide, antwoordde de rechtbank dat dit wettelijk en technisch niet mogelijk is en dit vooral om een schending van het principe van recht op een eerlijke verdediging niet te schenden. Want de aanklacht voor genocide was niet aangevraagd tijdens de onderzoeksfase, waardoor er nu ook geen bestraffing voor kan zijn omdat de verdediging de kans niet heeft gehad zich daar op voor te bereiden. Maar daarna gaf men een grondige argumentatie waarom de Argentijnse context net wel moet erkend worden als een genocide, waarvoor men zich focuste op de slachtoffers als deel van de nationale groep. Ten eerste verwees Rosanki naar Resolutie 96 (I) waarin politieke groepen wel werd opgenomen om uiteindelijk niet in het Genocideverdrag van 1948 terecht te komen door de toenmalige politieke omstandigheden, een reden die volgens Rosanki niet gesteund kan worden door de filosofie van het Recht. Dit impliceert een grote kritiek op de huidige definitie van genocide die enkel tot stand is gekomen door een

82 Causa: N° 29 "Etchecolatz, Miguel Osvaldo s/ homicidio calificado". Tribunal Oral Federal n° 1 de La Plata.september 2006. 231 p.

119

politiek compromis. Ten tweede is de exclusie van politieke groepen geen belemmering voor het gebruik van het concept genocide, want in Argentinië vond een gedeeltelijke uitroeiing van de nationale groep plaats. Een concept ontleend aan Feierstein en volgens Rosanki bewezen door Causa 13/84 die stelde dat “El Proceso” een systematisch georganiseerde massavernietiging was door de Junta, een proces die identiek voor heel het land was en een lange tijd duurde. Ten derde maken de gepleegde misdaden zoals het ontvreemden van kinderen van de ene naar de andere groep, de folteringen, de moorden, de opsluitingen in clandestiene detentiecentra, enzovoort, dat het gaat om misdaden tegen een groep van Argentijnen of inwoners van Argentinië op dat moment, waarmee het duidelijk een uitroeiing van de Argentijnse bevolking was. Vooral het benadrukken van toenmalige inwoners is belangrijk omdat dit ingaat tegen de kritiek dat er ook buitenlandse slachtoffers waren, door ze te stellen als inwoners passen ze wel in de nationale Argentijnse groep. De Junta had de intentie om een gedeelte van de Argentijnse bevolking te vernietigen omdat die niet pasten in het beeld en visie van de Junta en zo het installeren van een nieuwe orde gebaseerd op hun visie in de weg stond. Ten vierde oordeelde Rosanki dat het niet gaat om specifieke individuen maar om duizenden verdwenen of vermoorde personen zonder politieke of ideologische redenen anders dan het feit dat ze behoorden bij bepaalde gemeenschappen, sectoren of groepen van de Argentijnse nationale groep, waarvan de Junta besliste dat ze niet passen in hun visie en daarom moeten verdwijnen. Dit is eens stelling gebaseerd op het werk van Mirta Mántaras (cfr. infra). Tot slot oordeelde de rechtbank dat op basis van de voorgaande analyse dat de term nationale groep toepasbaar is omdat de misdadigers het doel hadden een deel van de sociale relaties te vernietigen om zo substantiële veranderingen te kunnen opleggen die heel de natie zouden veranderen. Daarmee komt de conclusie dat het een systematische vernietiging was van een substantieel gedeelte van de Argentijnse nationale groep met de intentie het transformeren van de natie, de sociale relaties, de manier van leven en om de toekomst te herdefiniëren83. Omwille van dit alles stelt de rechtbank dat ze de juridische en ethische plicht hebben dit te erkennen als een genocide. Rosanki benadrukt ook dat de rechtbank een rol heeft om het collectief geheugen te reconstrueren en om een toekomst te construeren gebaseerd op de kennis van de waarheid om dit te kunnen vermijden in de toekomst en om een publiek bewustzijn te kunnen creëren84.

Etchecolatz verweet deze berechting onderhevig te zijn aan “grotere politieke machten” en zag zichzelf als een politieke gevangene85. Maar deze berechting zou naast een genocide-erkenning vooral symbool staan als de verdwijning van getuige López en de vele bedreigingen die de rechters gekregen hadden, waardoor de angst en herinnering aan het verleden terug boven kwam. President Nestór Kirchner zou reageren met: “het verleden is niet verslagen […] maar we kunnen niet terug gaan naar dat verleden86”. Een duidelijk boodschap om door te gaan met de berechtingen.

83 D. Feierstein, op.cit., pp. 53-55. 84 Causa: N° 29 "Etchecolatz, Miguel Osvaldo s/ homicidio calificado". Tribunal Oral Federal n° 1 de La Plata.september 2006. 231 p. 85 Leavi Mesa, “Los sentidos de la justicia: juicio por genocidio y la desaparición de Jorge Julio López en la ciudad de La Plata”, in: < http://conti.derhuman.jus.gov.ar/2011/10/mesa_12/leavi_mesa_12.pdf>, geraadpleegd op 05.08.2014. 86 Ibidem.

120

C. von Wernich: Causa N° 2506/07 (2007) Christian von Wernich was een Rooms-Katholieke kapelaan werkzaam bij de politie van Buenos Aires en actief in “Circuito Camps” (een circuit van clandestiene detentiecentra in Buenos Aires provincie). Volgens vele getuigenissen zette hij gevangenen onder druk om mee te werken met de folteraars en voerde vaak zelf psychologische en morele foltering uit, waardoor hij volgens het Openbaar Ministerie zich volledig bewust was van de situatie (en dus de intentie had). Net als bij de Etchecolatz strafzaak vroeg de querella, maar nu ook het Openbaar Ministerie, de bestraffing voor genocide aan maar zal de verdediging vragen von Wernich vrij te spreken omdat hij “slechts” een priesterfunctie had. Alvorens over te gaan naar genocide deed de rechtbank een andere opmerkelijke uitspraak, men verwees naar de specifieke wreedheid op Joodse slachtoffers zoals bleek uit enkele getuigenissen en vraagt zich af of er sprake is van antisemitisme. Men haalt het rapport Nunca Más aan die stelt dat er een speciale behandeling voor Joden was en stelt dat dit verder moet onderzocht worden. Dit was een element dat Garzón ook al had aangehaald. Op de vraag van genocide stelt men opnieuw dat dit wettelijk niet kan door een risico op de schending van het recht op een eerlijke verdediging, maar benadrukt men opnieuw de juridische en ethische noodzaak om de context als een genocide te erkennen. Men volgt grotendeels het precedent van de Etchecolatz zaak maar zal enkele aanvulling geven om de argumentatie meer kracht te geven. Als extra bewijs voor de systematische aanval en terreur door “El Proceso” haalt men naast Causa 13/84 ook Causa 44/85 aan, waarin Etchecolatz in 1986 veroordeeld is voor meerdere folteringen en waarin de systematische terreur ook bevestigd wordt. De argumentatie waarom het gaat om een gedeelte van de nationale groep en de genocidale praktijken om de gemeenschap te hervormen is gebaseerd op Feierstein zijn concept van “reorganiserende genocide” en de Etchecolatz zaak, maar benadrukt dat de transformatie van de sociale relaties een bewijs van de intentionaliteit tot het plegen van genocide is. Ook zal men de studie van Mirta Mántaras aanhalen om de kritiek dat hun definitie van nationale groep te breed is tegen te gaan. Zoals al aangehaald stelt Mántaras dat het gaat om een nationale groep die voor de Junta nog niet bestond en gevormd werd door de perceptie van de Junta van alle personen en groepen die niet in het plaatje van “El Proceso” en hun wereldbeeld paste. Om die reden werden de slachtoffers vermoord. Omwille van dit alles vormt dit misdaden tegen de mensheid gepleegd in de context van een genocide die plaatsvond tussen 1975 en 1983. Dat laatste is belangrijk gezien het voorbereiden van “El Proceso” in de provincie Tucumán in 1975 met “Operatie Onafhankelijkheid” inbegrepen wordt als een genocide. Tot slot stelt men dat een erkenning voor genocide belangrijk is voor de historische waarheid en het construeren van een “memory” voor de verschillende generaties en de toekomst87.

Een belangrijke implicatie van de Von Wernich berechting was dat dit symbool stond voor de erkenning van de rol van de Katholieke Kerk tijdens de Junta, waar in 1995 al een verontschuldiging voor kwam voor priesters die dat op eigen verantwoordelijkheid deden zoals Von Wernich88. Dit is zeker een opmerkelijk feit. Indien de theorie en stellingen over collectieve en individuele schuld wordt doorgetrokken kunnen enkele conclusies getrokken worden. Er kwam geen bestraffing van

87 Causa: 2506/07. “Von Wernich, Cristian Federico s/ Inf. Arts. 144 Bis, 144ter, 80 inc. 7, 54 del C.P”. Tribunal Oral Federal n° 1 de La Plata. 2007. 413 p. 88 M. Esparza, op.cit., p. 173.

121

genocide voor priester Von Wernich en dit hoeft niet te verbazen want Osiel waarschuwt dat niemand bestraft mag worden voor contexten en misdaden die boven zijn controle uitgingen, zoals vele auteurs aangaan is dat dan ook een basisprincipe van de wet. De hoofdtaak van de rechtbank blijft immers het oordelen van de individuele schuld zoals door vele auteurs benadrukt. Er kan zich dan ook de vraag gesteld worden of iemand als Von Wernich de ware intentie had om medeplichtig te zijn aan genocide? Iets wat noodzakelijk is indien men wil bestraffen voor genocide. Er kan beargumenteerd worden dat Von Wernich veel wist door actief werkzaam te zijn in het ESMA en deel te nemen aan psychische folteringen, maar of dit een intentie blootlegt of impliceert of hij afwist van de ware intenties van de Junta is een andere vraag. Toch legt dit zeker bloot van wat zowel Robben als Feierstein als opgemerkt hebben, een genocide-erkenning zoals hier gebeurd is, legt net het collectieve aspect ervan bloot dat de gehele bevolking of toch een gedeelte ervan in een zekere zin medeplichtig was. Dat een priester schuldig gesteld wordt, wijst op het al vermelde trend naar het schuldig stellen van collaborateurs. Dit is dan ook de bedoeling geweest van de rechtbank die het stelt in het genocidediscours die niet mogelijk was geweest zonder de medeplichtigheid en steun van meerdere lagen van de bevolking, hier duidelijk verwijzend naar de Katholieke Kerk. Enkele andere strafzaken zullen dit ook benadrukken, zoals hieronder zal blijken.

Zowel bij Etchecolatz en Von Wernich door de rechtbank van La Plata werden grotendeels dezelfde argumentaties en uitspraken gebruikt. Gezien de stelling dat men de producent van de waarheid wil zijn en rechter Lorenzo dit duidelijk benadrukt in een later interview dat men het bewustzijn wil aanwakkeren in de gemeenschap (cfr. infra), een stelling die zowel Osiel als Nino ook als een belangrijke functie van de rechtbank zien, lijkt dit een bevestiging te zijn van het genocidediscours. Lorenzo benadrukt dat het volgens hen slechts een bevestiging was van wat leefde in de gemeenschap en men wou tevens voldoen aan de eisen van de slachtoffers voor wie deze berechtingen uitermate belangrijk zijn. Na deze uitspraak en de vorige van Etchecolatz zijn enkele solidariteitsgroepen ontstaan die de aangeklaagde officieren steunen als reactie op de genocide- erkenning die zij niet erkennen (zij volgen het “Vuile Oorlog” discours). Beide rechtszaken spoorden ook andere rechtbanken in het land aan om het zelfde te doen, wat ook zou gebeuren.

4.3.3.2 Rechtszaken waarin er een genocide-erkenning heeft plaatsgevonden op basis dat de slachtoffers lid zijn van een nationale groep Deze rechtszaken zullen vaak de uitspraken van La Plata volgens of nieuwe interpretaties formuleren, waarin men de context erkent als een genocide maar niet kan bestraffen omwille van juridische obstakels. Rechtbanken die de uitspraak van La Plata volgen als precedent in het benadrukken dat het ging om de gedeeltelijke vernietiging van de nationale groep worden vaak bekritiseerd. Scheider zal benadrukken dat de interpretatie van een nationale groep in plaats van een politieke groep tegen de internationale rechtsgeleerdheid gaat omdat deze interpretatie van de nationale groep niet als stabiel en permanent kan gezien worden, in navolging van diverse uitspraken in de ICTY en ICTR. Een kritiek die vaak terug te vinden is in rechtbanken die de slachtoffers als een politiek groep ziet. Hoewel de interpretatie die de geviseerde groep stelt als bestaande in de perceptie van de Junta (dus zij creëerden de groep) gevolgd wordt in de internationale uitspraak, is die enkel toepasbaar op de vier beschermde groepen van het

122

Genocideverdrag89. Een vaak geciteerde kritiek is die van A. Gil Gil die een enge interpretatie van de nationale groep aanhangt en de nationale groep als personen van dezelfde nationaliteit ziet, waardoor het niet toegepast kan worden door de buitenlandse slachtoffers.

San Luis: Causa N° 344 y 526-F-26 (2009) door de TOF de San Luis Dit is eerder een uitzonderlijke uitspraak gezien er geen expliciete vermelding is bij de strafuitspraak dat het gaat om misdaden tegen de mensheid gepleegd in een context van genocide, zoals in de La Plata uitspraken, maar dat de rechter tijdens de argumentatie zich verplicht voelt om de Argentijnse context als een genocide te erkennen. Dit is de eerste uitspraak sinds Von Wernich dat een rechtbank zich uitsprak voor genocide, in alle voorgaande cases van 2008 en 2009 werd dit afgewezen omwille van verschillende redenen (cfr. supra). Dit is een rechtszaak die drie verschillende strafzaken (uit de onderzoeksfase) samen berecht en is gericht tegen vijf officieren, de Jefes van de politie van San Luis, de “grupo de tareas D-2” en de commandant van de sub-zone, die elk levenslang kregen voor ontvoeringen, folteringen en moorden met voorbedachten rade. Ook gaat het om het bevelen van misdaden in clandestiene detentiecentra “La Amalia” en “La Escuelita”. Zoals in de meeste strafzaken het geval zal is, vraagt de querella hier de bestraffing voor de misdaad van genocide aan, waar de rechtbank al onmiddellijk een belangrijke uitspraak bij doet: “Esta demanda del reconocimiento de una verdad […]90”. De rechter (Raúl Alberto Rodríguez) ziet deze eis als een erkenning van de waarheid die men niet kan voldoen omwille van juridische beperkingen door het legaliteitsbeginsel en het recht op een eerlijke verdediging, gezien het niet in de onderzoeksfase voorkwam. Toch voelt de rechter zich moreel en juridisch verplicht om een genocide te erkennen tussen 1976-1983 door de systematische vernietigingspraktijk van politieke opponenten die plaatsvond. Verder gaat men gedeeltelijk de uitspraak van La Plata gebruiken om het problemen rond de huidige genocidedefinitie te benadrukken en te verwijzen naar de bredere definities van 1946 en Lemkin, en dat de exclusie van politieke groepen een oneerlijkheid en schending van het gelijkheidsprincipe van het recht is, in navolging van Feierstein. Er wordt benadrukt, iets dat in de vorige strafzaken van Tucumán ook zou voorkomen (cfr. supra), dat het niet hebben van een nationale wetgeving van genocide een grote fout van het Nationaal Congres is. Maar dat er wettelijk gezien geen groot verschil is tussen misdaden tegen de mensheid (straffen tussen 3 – 25 jaar) en genocide (straffen tussen 5 – 25 jaar) maar men benadrukt dat genocide vaak gesteld wordt als “de ergste misdaad der misdaden” en men citeert F. Sánchez die stelt dat: “genocide is een misdaad tegen de mensheid, maar niet alle misdaden tegen de mensheid zijn een genocide91”. Om de ongelijkheid van de exclusie van politieke groepen nogmaals te benadrukken, citeert men Zaffaroni die stelt dat er nergens een definitie van moord bestaat die niet alle moorden erkent als een moord, waarom is dit dan bij genocide wel?

Daarna ontwikkelt men een argumentatie met de hoofdvraag of er een genocide plaatsvond in Argentinië en of het concept van nationale groepen kan toegepast worden gezien politieke groepen niet mogelijk is door de beperking van het Genocideverdrag? Allereerst benadrukt men dat er een

89 H. Schneider, art.cit., p. 337-340. 90 SENTENCIA N°344 N° 526-F-26. "FISCAL S/ AV. DELITO". TRIBUNAL ORAL FEDERAL DE SAN LUIS.648P. 12/03/2009, p. 453 91 SENTENCIA N°344 N° 526-F-26. "FISCAL S/ AV. DELITO". TRIBUNAL ORAL FEDERAL DE SAN LUIS.648P. 12/03/2009, p. 455

123

verdeeldheid onder juristen is over het concept van een nationale groep, de ene zullen het breed interpreteren terwijl de andere het eng zullen interpreteren. Voorbeelden van een enge interpretatie zijn theoretici als Gil Gil en dit is o.a. gevolgd in de Colombo strafzaak (cfr. supra) omdat het gaat om een nationale groep tegen een nationale groep en geen sprake is van 1 nationale groep, iets dat voorstanders van een brede definitie zoals Feierstein en Mántaras net wel zullen benadrukken. De rechtbank zal dit laatste volgen en citeert de theorie van Feierstein dat er een reorganiserende genocide heeft plaatsgevonden van een gedeelte van de nationale groep (nationale groep als de gehele bevolkingsgroep die een link hebben met de staat). Vervolgens worden de stellingen van Feierstein en Mántaras aangegaan dat de geviseerde groep gecreëerd werd door de perceptie van de Juntaleiders, men creëerde een “ander” (zie ook de 1ste stadium van het ontstaan van een genocide bij zowel Feierstein als Stanton). Deze subjectieve interpretatie zorgt voor het creëren van een interne vijand, zoals gesteld door Mántaras waaronder iedereen valt die niet past in het plaatje van een Christelijke en Westerse orde. Om het bewijs van de intentionaliteit hiervan te bewijzen (de “mens rea” en “actus reus”) citeert men enkele uitspraken van Juntaleiders als Videla. Ook kan dit bewezen worden met het slachtofferprofiel van de “gezagsondermijnende elementen” die opgesloten en vermoord werden in de clandestiene detentiecentra die bestonden uit studenten, kinderen, docenten, arbeiders, militanten, journalisten, etc. Het gaat volgens de rechtbank duidelijk om een nationale groep omwille van het slachtofferprofiel, wat de aangehaalde visies van een brede nationale groep staaft. Daarna gaat men over hoe de “dolus specialis” kan bewezen worden die vereist is om van genocide te kunnen spreken. De rechtbank oordeelt dat er meer dan genoeg bewijs is om de intentie bloot te leggen gezien de vele documenten, getuigenissen, etc. die aantonen dat de Junta de gehele maatschappelijke orde wou transformeren via de vernietiging van de sociale relaties en iedereen tegengesteld aan hun visie moest verdwijnen. Een groot bewijs hiervoor is de materiële verdwijning van vele lichamen als het wegsteken van de genocide, passend in de visie van Feierstein. Op basis van deze argumentatie besluit men dat het erkennen dat er een genocide heeft plaatsgevonden, dit de gemeenschap de kans geeft om een collectief geheugen te creëren en het toelaat om het idee van “Nunca Más” te beschermen voor toekomstige herhalingen. Dit laatste volgt de La Plata uitspraken als argumenten van de querella die in onderstaande strafzaken zal benadrukt worden92.

Buenos Aires La Plata: Causa N° 2901/01 (2010) door de TOF N°1 de La Plata Deze strafzaak heeft net als zijn precedenten dezelfde presiderende rechter: Carlos Rosanki die zijn reputatie als “progressieve rechter” wederom zal bevestigen door de Argentijnse context als een genocide te beschouwen. Hiervoor wordt hij bijgestaan door rechters R. Falcone en M. Portela. Deze strafzaak gaat over de gepleegde coup en overname van de gevangenis van La Plata in 1976 en de daaropvolgende moorden en folteringen in deze gevangenis. Er zijn 13 aangeklaagde gevangenisbewakers (waarvan enkele dokters) van de Unidad Carcelaria N°9 de la Plata naast directeur Abel David Dupuy die rechtstreeks verantwoordelijk is voor het bevelen van deze misdaden onder zijn toezicht en kreeg daarvoor levenslang. Deze gevangenis was een van de belangrijkste detentiecentra die vooral politieke gevangenen had die “Pabellones de la Muerte” werden genaamd gezien zij als extreem gevaarlijk werden gezien door hun lidmaatschap van de Montoneros en de ERP.

92 SENTENCIA N°344 N° 526-F-26. "FISCAL S/ AV. DELITO". TRIBUNAL ORAL FEDERAL DE SAN LUIS.648P. 12/03/2009, p. 453-464.

124

Tijdens de beschuldigingsfase werd door het merendeel van de querella en het Openbaar Ministerie gevraagd de misdaden te stellen als genocide. Rosanki opent zijn argumentatie met de benadrukking (zoals hij zelf stelt: nogmaals dezelfde benadrukking als in de vorige strafzaken) voor de juridische en ethische noodzaak om de Argentijnse context als een genocide te erkennen. Daarna verwijst hij naar de Etchecolatz zaak waar hij ook al pleitte dat de rechtbank een rol als producent van de waarheid heeft en daarmee een grote rol speelt in het construeren van de waarheid en het collectief geheugen. Hij zal grotendeels dezelfde argumentatie geven als de precedenten zoals het citeren van de Garzón uitspraak, het concept en visie van Feierstein van een reorganiserende genocide en dat een substantieel gedeelte van de nationale groep werd uitgeroeid, gekoppeld aan de visie van Mántaras dat dit op basis van de interpretatie van de Juntaleiders gebeurde en het aanhalen van de problemen met het Genocideverdrag zoals het excluderen van politieke groepen waar grote kritiek op gegeven wordt. Op basis daarvan oordeelt dat dit misdaden tegen de mensheid zijn, gepleegd in een context van genocide, waarmee de Argentijnse context wettelijk als een genocide wordt erkent. Toch waarschuwt Rosanki voor de mogelijk gevolgen hiervan zoals de permanente verdwijning van getuige López, als volgens hem het gevolg van de genocide-erkenning, maar de waarheid moet primeren volgens hem en deze uitdaging moet aangepakt worden. Dit is geen onbelangrijke stelling want enkele Transitional Justice theoretici zouden die permanente verdwijning net zien als een gevolg van berechtingen en Malamud Goti zijn concept van polarisatie door berechtingen kan in dat opzicht ook worden doorgetrokken omdat een genocide-erkenning net de collectieve verantwoordelijkheid van een gemeenschap benadrukt, waardoor er grotere kans op polarisatie is, zoals bleek uit de reacties van oud militairen en solidariteitsgroepen van het leger. Maar de reactie van Rosanki past op zijn buurt dan weer in lijn van theoretici van “Criminal Justice” die ook stellen dat een grote factor van berechtingen is, het laten primeren van de waarheid is als enige manier om verzoening te krijgen en een collectief bewustzijn te creëren, zoals bv. ook door Osiel gesteld.

Dupuy blijft zijn schuld ontkennen na de strafuitspraak en hoopt dat God hem helpt om nog een eerlijke berechting te krijgen. Carlos Rosanki was niet tevreden met deze berechting gezien de lichte straffen die gegeven werden en pleitte in vele gevallen voor zwaardere straffen. Hij zal in zijn volgende strafzaak (tegen Omar Alonso en Herzberg) deze strafzaak bekritiseren93.

Buenos Aires La Plata: Causa N° 2379 (2011) door de TOF N°1 de Mar del Plata Deze strafzaak voor de moord op Ana Lía Delfina Magliaro door kolonel Valentín Fortunato Rezett in 1976 werd gezien als misdaden tegen de mensheid gepleegd in de context van een genocide. De rechtbank gaat hier vrij kort op in maar men volgt de uitspraken van La Plata zoals hierboven beschreven. Men volgt Feierstein zijn concept van een reorganiserende genocide tegen een gedeelte van de nationale bevolking. De rechter benadrukt dat men zich ten volle bewust is van de internationale wetgeving en de onmogelijkheid maar gaat daar niet dieper op in omdat men hier slechts de Argentijnse context als een genocide wil erkennen en niet bestraffen voor genocide94.

93 Buenos Aires La Plata: Causa N° 2901/01, pp. 534-547 94 Buenos Aires La Plata: Causa N° 2379, pp. 32-33.

125

Mendoza: Causa N° 001-M (2011) door de TOF N°1 de Mendoza De tweede rechtszaak van deze provincie zal de misdaden gepleegd door 5 voormalige provinciale politieagenten (levenslang en 1 agent die 12 jaar kreeg) zal akkoord gaan met de vraag van de querella om te oordelen voor misdaden tegen de mensheid gepleegd in de context van de internationale misdaad van genocide in het belang van historische waarheid. Hoewel iets anders in formulering dan de voorgaande strafzaken erkent men dus dat er een genocide heeft plaatsgevonden in Argentinië. Er wordt een eigen argumentatie geformuleerd die zich onder andere baseert op Feierstein en Luis Aguirre (een professor strafrecht van de Universidad Nacional de La Plata y de La Pampa). Men verwijst naar de voorgaande strafzaken van Etchecolatz en Von Wernich en stelt dat hieruit de vereiste intentionaliteit voor het plegen van genocide kan verklaard worden. Deze strafzaken bewijzen de algemene context, het plegen van misdaden die systematisch gericht zijn tegen dezelfde groep, de omvang van de wreedheden, het feit dat men systematisch slachtoffers kiest vanwege hun lidmaatschap van een bepaalde groep en de herhaling van vernietigende handelingen. Daarna wordt de discussie betreffende het Genocideverdrag besproken en citeert men het Informe Whitaker die stelt dat een hervorming nodig is omdat de exclusie van politieke en andere groepen een gevaarlijke context creëert voor misdaden om politieke redenen. Dit is een kritiek die ook te horen is in enkele onderstaande strafzaken zoals Tucumán. De Etchecolatz wordt verder besproken en men ziet dat een genocide-erkenning er kwam in plaats van een bestraffing omwille het risico op het schenden van het recht op een eerlijke verdediging. Deze rechtbank ziet de Etchecolatz uitspraak als een significante vooruitgang in de strafuitspraak als het bewustzijn van de Argentijnse gemeenschap. Voor deze berechting baseert men zich dan ook op de argumentatie van de Etchecolatz strafzaak en ziet men de slachtoffers als een nationale groep die gedeeltelijk werd uitgeroeid via genocidale praktijken (een reorganiserende genocide dus). De slachtoffers werden voorgesteld door de Junta als gevaren en hun bestaan was daarom een gevaar voor het bestaan en de overleving van de andere groep en daarom werd hun uitroeiing gerechtvaardigd. Dit past duidelijk in de fases van Stanton, Feierstein en Staub die benadrukken dat de gemeenschap werd bang gemaakt voor de “ander” door het haatdiscours van de Junta, iets dat deze rechtbank ook aangaat door verschillende citaten van Juntaleiders te citeren. Daarom besluit men in lijn met het Statuut van Rome dat het gaat om misdaden tegen de mensheid in de context van een genocide omdat het niet anders kan en men benadrukt dat dit de best mogelijke optie is om de totaliteit van de misdaden juridisch te kaderen, iets dat andere rechtszaken ook benadrukken als men verplicht wordt misdaden tegen de mensheid te opteren95.

Buenos Aires Bahía Blanca: Causa N° 982 (2012) door de TOF de Bahía Blanca In deze rechtszaak werden 17 aangeklaagden bestraft voor misdaden gepleegd in de stad Bahía Blanca en de detentiecentra in de regio zoals bv. “La Escuelita”. Belangrijk is dat er een zeer grondig historisch kader geschetst wordt, wat verklaard wordt door de rechter die benadrukt dat het schetsen van de context belangrijk is zodat de juiste straf gegeven kan worden en om de herhaling van deze misdaden in de toekomst te voorkomen. Duidelijk passend in het “Criminal Justice” kader dat berechtingen moeten dienen als een afschrikmiddel net als het volgende. De rechter benadrukt daarnaast het belang van berechtingen in het construeren van het collectief geheugen van de natie

95 Mendoza: Causa N° 001-M, pp. 144-148.

126

en het juist weergeven van de historische waarheid. Belangrijk is dat tijdens het schetsen van het historisch kader dieper wordt ingegaan op de constructie van “een ander” door de Junta96. De rechtbank zal oordelen dat het hier gaat over misdaden tegen de mensheid gepleegd in de context van een genocide, maar niet met unanimiteit want rechter Triputti heeft een afwijkende mening want er kan geen genocide mogelijk zijn door het legaliteitsbeginsel. Voor de argumentatie zal men zich baseren op de hiervoor vermelde precedenten en vooral de La Plata uitspraken en benadrukt nogmaals het belang van het erkennen van een genocide voor de constructie van het collectief geheugen en de constructie van een toekomst gebaseerd op de historische waarheid die het vermijden van nieuwe doden door deze misdaden fundamenteel vermijd. Hier stelt men dus wederom dat het om een reorganiserende genocide gaat en dat de slachtoffers geconstrueerd moeten worden als leden van de nationale groep, daarom spreekt de rechtbank zich uit voor een genocide-erkenning97.

4.3.3.3 Rechtszaken die proberen te bestraffen voor de internationale misdaad van genocide Deze rechtszaken proberen verder gaan dan louter een erkenning dat het misdaden tegen de mensheid waren gepleegd in een context van genocide. Hier probeert men effectief te bestraffen voor genocide, naast een erkenning dat er een genocide heeft plaatsgevonden. Toch komt men altijd op hetzelfde struikelblok: het legaliteitsbeginsel en vaak het recht op een eerlijke verdediging gezien het niet onderzocht werd in de onderzoeksfase. Deze zaken zullen vooral de La Plata argumentering van Rosanki volgen en de slachtoffers als deel van de nationale groep zien en de vereiste intentionaliteit (“dolus specialis”) bewijzen. Belangrijk is dat deze rechters de intentie hebben om te bestraffen voor genocide, iets dat vele rechters niet zullen durven aangaan.

Buenos Aires La Plata: Causa N° 2965/08 (2010) door de TOF N°1 de La Plata Waar de vorige drie strafzaken door de TOF N°1 de La Plata alle drie een genocide erkennen en wegens wettelijke obstakels niet kan berechten voor genocide, zal men dit hier wel proberen en dit is op zijn minst gezegd opmerkelijk. Ten eerste is dit nog nooit gebeurd en is dit in casu niet mogelijk en ten tweede gaat het hier over een relatief kleine zaak voor de ontvoering en ontvreemding van een kind, waarvoor ook een burger onder berechting staat. Deze berechting is tegen burger Alonso Omar die het kind María Natalia Alonso adopteerde nadat het “geconfisqueerd” werd door Kapitein Juan Carlos Herzberg uit clandestien detentiecentrum “La Cacha”. Alonso vervalste daarop het geboortecertificaat van het kind en de persoonlijke gegevens van zijn vrouw en zichzelf zodat het leek alsof het hun kind was. De querella bestaat hier uit de Abuelas die zich specialiseren in zulke strafzaken en het kind (ondertussen een volwassen vrouw) in 2006 hielp in de zoektocht naar haar echte ouders via DNA onderzoek, in samenwerking met de Genetische Bank die ook aan dit onderzoek meewerkte, en zo terecht kwam bij haar grootmoeder. De querella vroeg de bestraffing voor misdaden tegen de mensheid aan in context van een genocide en het Openbaar Ministerie vroeg daarnaast ook te bestraffen voor genocide, gezien dit een specifieke misdaad is die past in art.

96 Buenos Aires Bahía Blanca: Causa N° 982, pp. 3-23 97 Buenos Aires Bahía Blanca: Causa N° 982, pp. 542-554

127

2.2. e) van het Genocideverdrag (het overbrengen van kinderen van de ene groep naar de andere groep)98.

De rechtbank ging in op deze aanvragen en aanvaardde onmiddellijk dat de gepleegde misdaden moeten gezien worden als gepleegd in de context van een genocide, zoals ze in de vorige strafzaken al bewezen heeft. Op basis daarvan vermeld Rosanki dat hij wederom op een systematische wijze de antecedenten zal opsommen waarom men dit doet, hier volgt men dezelfde argumentatie als de vorige strafzaken. Uiteindelijk komt men bij de gekende conclusie dat de slachtoffers behoren tot de nationale groep, zoals bevestigd in de Etchecolatz, von Wernich en Dupuy strafzaken, waardoor er sprake is van een genocide. Daarop wil men in deze strafzaak verder bouwen en de aangeklaagden veroordelen en bestraffen voor genocide. Het bewijzen van de intentie is al gebeurd in Causa 13/84 en Causa 44/85 die een systematische terreur en vernietiging van “El Proceso” al blootlegt. Daarop volgt men Feierstein die stelt dat misdaden tegen de mensheid de totaliteit van de hier gepleegde misdaden niet volledig kan omvatten omdat het geen intentionaliteit moet bewijzen. Ook hier geeft men de reeds gekende argumentatie dat het om een “reorganiserende genocide” gaat die een substantieel gedeelte van de nationale groep heeft uitgeroeid. Tevens benadrukt men opnieuw de rol die rechtbanken hebben als producenten van de waarheid en het belang dat een genocide- erkenning heeft voor het construeren van de waarheid en het collectief geheugen. Waarom men net overgaat tot het effectief willen bestraffen tot genocide wordt verklaard met artikel 2.2. e) van het Genocideverdrag en dat in meerdere strafzaken al bewezen is dat er een systematisch plan bestond voor het overbrengen van kinderen uit de ene groep naar de andere (via het in beslag nemen van deze kinderen na de geboorte in clandestiene detentiecentra). Waardoor er ook een bewuste geboortebeperking-intentie en plegen is, wat duidelijk past in de internationale misdaad van genocide. Tot slot is Rosanki zich er volledig van bewust dat een bestraffing juridisch niet mogelijk is, maar hij benadrukt het belang van deze argumentatie omdat dit een belangrijk precedent kan vormen voor berechtingen van gelijkaardige strafzaken die nog in de onderzoeksfase zijn (waarbij genocide kan opgenomen worden, waardoor het niet afgewezen kan worden door het recht op een eerlijke verdediging). Op basis van al het voorgaande oordeelt men de aangeklaagden schuldig voor misdaden tegen de mensheid gepleegd als onderdeel van een systematisch plan tot ontvreemding van pasgeboren kinderen, in de context van een genocide die plaatsvond in Argentinië tijdens de laatste civiele-militaire dictatuur99.

Capital Federal: Causa N° 1351 (2012) door de TOF N°6 Deze strafzaak is op zijn minst gesteld de meest symbolische berechting die tot nu toe heeft plaatsgevonden en waarschijnlijk zal plaatsvinden, gezien aangeklaagde ex president Jorge Videla in 2013 is gestorven. Het systematisch plan van het ontvreemden van kinderen is hier het onderwerp van berechting en wordt vaak gezien als het hoogtepunt van een proces dat eind de jaren ’90 onder impuls van de Abueles begon via de “Juicios por la sustracción de menores”. Onder de negen aangeklaagden waren grote kopstukken van de Junta: Jorge Rafael Videla, Antonio Vañek (Admiraal van de Marine), Jorge Acosta, Reynaldo Benito Bignone (voormalig president) en Omar Santiago

98 Buenos Aires La Plata: Causa N° 2965/08, pp. 1-19. 99 Buenos Aires La Plata: Causa N° 2965/08, pp. 129-153.

128

Riveros (commandant Campo de Mayo en IV Cuerpo de Éjercito). Hoofddoel van de berechting was het bestaan bewijzen en bestraffen van de systematische en gegeneraliseerde praktijk van ontvoeringen, ontvreemdingen, geheimhouden en vervalsen van de identiteit van minderjarigen in het kader van “El Proceso”. Tijdens de berechtingen werden vele getuigenissen gehoord van jongeren die hun identiteit terugvonden via DNA stalen van de Genetische databank en het hoeft niet te verwonderen dat dit de belangrijkste berechting was voor de Abuelas, die deel waren van de querella. De presiderende rechter was Dr. María del Carmen Roqueta en de strafzaak bouwde verder op de rechtszaken van eind de jaren ’90. Verschillende querellantes zullen een genocide-erkenning en/of bestraffing aanvragen, zo zullen de Abuelas net als in de voorgaande strafzaak in La Plata (2010) en ESMA (2011) benadrukken dat het systematisch plan van het ontvreemden van kinderen in overeenkomst met de internationale wetgeving gezien moet worden als genocide. Een andere querellante vraagt de veroordeling van Videla als directe schuldige van genocide. Er is geen unanimiteit in het oordeel van de rechters over genocide, zo zal rechter Domingo Luis Altieri een andere visie hebben.

Rechter Roqueta en rechter Julio Luis Panelo stellen ten eerste dat politieke groepen niet opgenomen zijn in het Genocideverdrag, maar dat dit geen obstakel hoeft te zijn voor dit misdrijf omdat de intentie er wel was tot het opnemen van politieke groepen voor het Genocideverdrag, er wordt verwezen naar de antecedenten van Lemkin en Resolutie 96 (I). Daarnaast stelt men dat ook de categorie van nationale groepen, begrepen vanuit een brede interpretatie van een menselijke nationale groep, ook toegepast kan worden op de slachtoffers. De rechters stellen dat niet het feit dat de personen tot dezelfde natie behoren telt, maar het feit dat er een menselijke nationale groep bestaat die gedifferentieerd en gekenmerkt wordt door een gemeenschappelijk kenmerk. Daniel Feierstein wordt gevolgd wanneer men benadrukt dat de doelstelling van de Junta de gedeeltelijke vernietiging was van de nationale groep met als doel het substantieel transformeren van de sociale relaties en het veranderen van het dagelijks leven. De duizenden slachtoffers moeten in die zin gezien worden als individuen behorend tot de nationale groep. Deze nationale groep, in navolging van Mántaras, bestond en werd gecreëerd in de subjectieve interpretatie van de Junta. Het doel was de verplaatsing van kinderen van personen die gezien werden als gezagsondermijnende elementen over te brengen naar de “goede” groep die ideeën en een levensstijl hadden die aansloten bij die van de Junta. Op basis van het voorgaande erkent men met zekerheid dat er een genocide heeft plaatsgevonden, maar kan men niet bestraffen voor de misdaad van genocide. De rechtbank wil het recht op een eerlijke verdediging niet schenden, omdat dit wederom niet is voorgekomen tijdens de onderzoeksfase. Men wil dit immers niet schenden omdat de rechtbank zelf anders een grove schending begaat en dit kan niet de bedoeling van het recht zijn. Zoals aangehaald ging rechter Altieri niet akkoord omdat de gepleegde feiten moeten bestraft worden voor de internationale misdaad van genocide. Hiervoor zal hij grotendeels de ESMA uitspraak volgen en zal hij de slachtoffers niet als een nationale maar als een politieke groep zien. Tevens zal hij zoals in de ESMA berechting kritiek geven op het Genocideverdrag dat religieuze groepen wel als stabiel en permanent beschouwd maar politieke groepen niet (cfr. supra). Verder refereert hij naar de Nazipraktijken met kinderen (de levensborg) en citeert hij Baltasar Garzón die gelijkaardige praktijken terugziet in het Franco-regime. Hij besluit met te benadrukken, zoals Feierstein, dat misdaden tegen de mensheid de

129

totaliteit van deze misdaden niet omvat en daarom een genocidebestraffing nodig is, wat helaas niet mogelijk is vanwege het recht op een eerlijke verdediging100.

Dit is een zeer belangrijke berechting en niet alleen omdat men de context als een genocide erkent, maar ook omdat voor de eerste maal de hoogst mogelijk straf volgens de Argentijnse strafwet werd gegeven. Jorge Rafael Videla werd veroordeeld tot 50 jaar, wat een grote symbolische daad was. Vañek kreeg 40 jaar, Acosta 30 jaar, Omar Riveros 20 jaar en Bignone 15 jaar. Normaal werd tot nu toe nooit grotere straffen dan 25 jaar gegeven maar dit werd niet gedaan bij Videla, Vañek en Acosta. De andere aangeklaagden die lagere officieren waren en 1 burger kregen mildere straffen (5 – 15 jaar). Hier is het duidelijk te merken dat de hogere officieren zwaardere straffen krijgen dan lagere officieren en burgers, een trend die doorheen de geraadpleegde strafzaken ook op te merken is.

4.3.3.4 Rechtszaken die een genocidebestraffing moeten afwijzen daar de slachtoffers tot een politieke groep behoren maar de striktheid van het Genocideverdrag bekritiseren Deze rechtszaken zullen oordelen dat de slachtoffers onderdeel waren van een politiek groep omdat ze niet passen in de categorie van een nationale groep volgens de internationale wetgeving. Belangrijk is dat men hier benadrukt dat zolang het Genocideverdrag onveranderd blijft, er niets kan veranderen waarmee men kritiek heeft op de exclusie van politieke groepen. Dit past perfect in de mening van Juan Méndez die hetzelfde stelt. Wel zal men proberen te oordelen of genocide toepasbaar is via zowel politieke als nationale groepen.

Tucumán Vier van de vijf berechtingen in de provincie Tucumán zullen dit benadrukken in hun argumentatie, waardoor men sterk de precedenten zal volgen. Het bizarre is dat men dit niet volgt in de laatste zaak in 2012 al kan dat zijn omdat het slechts een bestraffing van een lagere officier ging.

Deze argumentatie werd voor het eerst geformuleerd in Causa N° V – 03/08 in 2008 voor het bevelen van de moord op voormalig senator van Tucumán Guillermo Vargas Aignasse in 1976 op bevel van Generaals Menéndez en Bussi (als hoogste officieren van de provincie Tucumán). Men zal oordelen voor misdaden tegen de mensheid omdat genocide wettelijk gezien niet toepasbaar is. Er wordt zich de vraag gesteld of de gepleegde misdaden kunnen gezien worden als een genocide en of de vermoorde Vargas in de categorie van een politieke groep hoort. Men start de argumentatie dat de internationale misdaad van genocide geregeld is via het Genocideverdrag dat in 1956 geratificeerd werd en constitutionele hiërarchie kreeg in 1994 en erkennen dat de exclusie van politieke en andere groepen onder kritiek staat. Er wordt verwezen naar Resolutie 96 (I) en de definitie van Lemkin waar deze wel werden opgenomen maar buiten de boot vielen met het Genocideverdrag die slechts vier groepen beschermt en om genocide te construeren moeten de slachtoffers lid zijn van een van die gedetermineerde groepen. Feierstein wordt geciteerd en men volgt zijn mening dat de exclusie oneerlijk is voor personen en groepen die uit deze categorie vallen en zoals Feierstein benadrukt een schending van het gelijkheidsprincipe van het Recht is. De grote kritiek hierop van

100 Capital Federal: Causa N° 1351, pp. 1197-1214.

130

de rechtbank is dat een strafbaar feit daarmee geconstrueerd wordt op basis van de kenmerken van de slachtoffers (behoren ze tot een van de vier groepen?). Daarna stelt men vast dat er bredere interpretaties en definities van genocide bestaan in andere disciplines zoals geschiedenis, filosofie, sociologie en politicologie die dichter aansluit bij de definitie van Lemkin. Daaruit concludeert men dat Vargas, als Peronistische senator, lid van een politieke groep was en daarom wettelijk gezien buiten het Genocideverdrag valt, althans in zijn huidige vorm. Het ziet er volgens de rechtbank niet naar uit dat daar snel verandering in komt gezien er geen overtuigende tekenen te zien zijn in de internationale rechtbanken, zoals reeds aangehaald bij de Jelisic en Akayesu strafzaken die expliciet politieke groepen excluderen. Gezien dit wettelijk niet mogelijk is, stelt men zich de vraag of Vargas gezien kan worden als een lid van de nationale groep. Dit ziet men niet als mogelijk omdat er geen sprake is van 1 nationale identiteit omdat tijdens de dictatuur twee verschillende nationaliteiten aanwezig waren: die van de Junta en die van de vervolgden en tegenstanders101. Het was een nationale groep tegen een nationale groep.

Dit wordt bevestigd in de volgende strafzaak Causa N° J – 29/09 in 2010 voor de gepleegde misdaden in clandestien detentiecentrum “Jefatura de Policía”. Toch breidt men hier de vorige argumentatie uit met een krachtige stelling, de rechtbank oordeelt dat het raadzaam zou zijn dat er een formele hervorming van het Genocideverdrag zou komen met de inclusie van politieke groepen. Ten tweede raadt men aan om een nationale Argentijnse wetgeving te creëren die genocide opneemt die politieke groepen beschermt en dit om een precedent te vormen voor de gehele Latijns- Amerikaanse regio om de misdaden in zijn werkelijke vorm te kunnen aanduiden102. Dit kan gezien worden als een kritiek op de huidige definitie omdat die de misdaden niet juist interpreteert voor de regio, een kritiek ook aangegaan in het werk van M. Esparza, Huttenbach en Feierstein. De derde strafzaak Causa N° A – 81/11 in 2011 voor de ontvoering en moord op twee personen volgt tevens de argumentaties van 2008 en 2010. Opnieuw ziet men de twee vermoorde personen als leden van een politieke groep en komt men bij hetzelfde probleem. Om deze misdaad kracht bij te zetten omdat het niet onder genocide valt, gebruikt men het concept “masacre represiva” van Hugo Vezzeti die stelt dat de strijd van de Junta een repressief slachten was als product van een politieke beslissing gestuurd door politieke motieven en tegen slachtoffers die acties deden, of waarvan de Junta vermoedde dat ze het deden, tegen die politieke motieven103. Tot slot wordt dit ook benadrukt in Causa N°1119/00 in 2011 tegen de voormalige intelligentie-chef van de Tucumán provinciale politie en Menéndez. Hier zal het Openbaar Ministerie de bestraffing van genocide aanvragen maar men volgt opnieuw de bovenstaande precedenten maar een van de rechters, dr. Villalobo gaat niet akkoord en zal via een “voto de disidencia” zich uitspreken voor een bestraffing van genocide. Hiervoor herhaalt bij zijn eigen argumentatie die hij gaf bij Causa N° 17468 in 2010 bij het TOF de Córdoba (cfr. supra)104.

101 Causa N° V – 03/08, pp. 131-136 102 Causa N° J – 29/09, pp. 376-382 103 Causa N° A – 81/11, pp. 88-94 104 Causa N° 17468, pp. 134-148

131

Santiago del Estero Causa N° 90783/03 in 2010 door de TOF de Santiago del Estero wijzen de vraag van de querella tot het bestraffen voor misdaden tegen de mensheid gepleegd in een context van genocide af, voor de ontvoering, foltering en moord op een 18–jarige universiteitsstudent door drie politieagenten. Deze uitspraak volgt grotendeels de hierboven aangehaalde uitspraak in Tucumán en men zal de exclusie van politieke groepen uit het Genocideverdrag bekritiseren en tevens oproepen om een nationale wetgeving voor genocide te construeren en het Genocideverdrag te hervormen105.

Capital Federal Een van de belangrijkste berechtingen die plaatsvond in het jaar 2011 en een van de grootste tot nu toe was Causa N° 1270 voor de misdaden gepleegd in het ESMA door o.a. Jorge Acosta en Alfredo Astiz. De eerste rechtszaak die moest berechten voor het ESMA werd opgeschort wegens de plotse dood van Febres (cfr. infra) en ondertussen is het vervolg van deze rechtszaak (ESMA III) volop bezig. Het belang van deze zaak is ook te zien aan het aantal querellantes, naast het Staatsecretariaat voor Mensenrechten is er CELS, Abuelas, Madres Línea Fundadora, Liga Argentina por los Derechos Humanus, Asociación Madres, AEDD, de Communistische Partij, particulieren zoals slachtoffers en nabestaanden en nog andere kleinere organisaties. Vier querellantes zullen tijdens de beschuldigingen de bestraffing voor genocide aanvragen en dat de context als een genocide erkend wordt gezien de ernst van de gepleegde feiten, elk volgens zijn eigen interpretatie. Het Staatsecretariaat zal de context van een systematisch genocidaal plan eisen en het ESMA dient daar als het perfecte bewijs voor (men verwijst naar de moord op de twee Franse nonnen door Astiz) volgens hen. Men haalt voornamelijk de elementen van de La Plata uitspraken aan en stelt dat er een systematisch vernietigingsplan van een gedeelte van de nationale groep en het Argentijnse volk was om een nieuwe orde op te leggen en dat dit al begon in 1975 in Tucumán. Men haalt aan dat het slachtofferprofiel van het ESMA duidelijk toont dat het niet enkel om politieke groepen ging, maar duidelijk om een nationale groep, zoals ook in de strafzaak in San Luis is aangehaald. Dit zou genoeg bewijs moeten zijn om te berechten voor genocide, maar men erkent er onmiddellijk bij dat dit onmogelijk zal zijn door de onoverbrugbare barrière van het legaliteitsbeginsel. De querellante van CELS en de Abuelas, die een speciale interesse hebben in de clandestiene materniteit van het ESMA (“la Sardá de Chamorro” genoemd), willen een precedent creëren voor gelijkaardige strafzaken, een argumentatie dat al te horen was in de strafuitspraak voor een gelijkaardige case in La Plata (2010). Een andere querellante (Dra. Bregman) stelt dat de ontvoering van kinderen en het vervalsen van hun identiteit een duidelijk onderdeel van genocide vormt en daarvoor bestraft moet worden106.

Wat volgt is op zijn minst gezegd opmerkelijk, de rechter zal alle precedenten die toen (2011) gebeurd zijn aangaan en een volledige ontleding van het concept genocide en de mogelijkheden om dit toe te passen op Argentinië aangaan, ook al stelt men al van in het begin dat men niet kan berechten op risico van de schending van het legaliteitsbeginsel en het recht op een eerlijke verdediging. De bedoeling is om de argumentatie die men hier heeft als kritiek en document op te sturen naar het Hooggerechtshof die zich daarover moet uitspreken.

105 Causa N° 90783/03, pp. 86-91. 106 Causa N° 1270, pp. 1720-1735

132

De rechtbank stelt dat er een duidelijk verschil moet gehouden worden tussen genocide en misdaden tegen de mensheid, waarmee men Feierstein citeert die dit ook stelde. Ook waarschuwt men voor andere definities als politicide of etnocide omdat die niet de totaliteit van genocide omvatten. In wat volgt geeft men een bespreking van het Genocideverdrag, de ratificatie ervan in 1956, het Statuut van Rome en de recente internationale strafzaken van het ICTY en ICTR. Daarbij komt men tot de conclusie dat er problemen zijn met het Genocideverdrag en zijn definiëring van genocide. Juridisch zit het probleem hem bij (1) het bewijzen van de intentionaliteit, (2) de karakteristieken van de beschermde groepen en (3) de graad van gehele of gedeeltelijke vernietiging van één van deze groepen. De rechtbank erkent, zoals in andere strafzaken, dat er brede definities bestaan in andere disciplines en roept dan ook op om verder te denken dan de strikte juridische definitie waaraan men in deze berechting aan verbonden is. Daarna gaat men over tot verdere kritiek op het Genocideverdrag. De rechtbank ziet een probleem met het concept van “nationale groep” omdat de omschrijving daarvan niet duidelijk is. Als men zich baseert op de rechtsgeleerdheid moet de nationale groep gezien worden als een groep personen die verenigd zijn door een afkomst, gemeenschappelijke cultuur en hoeft dit niet perse gekoppeld zijn aan territoriale criteria en is het niet nodig om onderdaan (dus de nationaliteit hebben) van de staat waar men zich in bevind als voorwaarde om lid van de nationale groep te zijn. Dit is al een belangrijke kritiek op voorstanders (vb. Gil Gil) en rechtszaken die een enge interpretatie hebben die vaak stellen dat net het feit dat er buitenlandse slachtoffers zijn, de nationale groep niet toegepast kan worden. Wat volgt is een bespreking van religieuze, raciale en etnische groepen onder het Genocideverdrag. Daarna benadrukt men dat groepen die uitgesloten worden uit het Genocideverdrag groepen zijn die niet homogeen, stabiel of permanent zijn. Maar net daarin ziet men een ander probleem, wat is dan het verschil tussen religieuze en politieke groepen? Dit is een kritiek die Feierstein reeds aanging en stelde dat ze gelijk zijn en even onstabiel zijn.

Daarna gaat men over op deze strafzaak en men stelt dat de slachtoffers eerder een heterogene groep zijn en eerder gebondenheid vormen op basis van politieke motieven, politieke groepen dus. Hiervoor haalt men enkele eerdere strafzaken aan en geeft men een argumentatie over politieke groepen. Dit is in grote lijnen hetzelfde als die van Tucumán en Santiago del Estero, waar men benadrukt dat deze bij Lemkin en Resolutie 96 (I) wel opgenomen waren en men citeert Feierstein in de oneerlijkheid en dat het een schending van het gelijkheidsprincipe van het Recht is dat politieke groepen uitgesloten zijn door een politiek compromis uit 1948. Enkele theoretici worden overlopen die de exclusie van politieke groepen beschermen, zoals W. Schabas, maar stellen onmiddellijk dat dit in contradictie staat met religieuze groepen waar geen probleem over bestaat. De rechtbank ziet hier politieke groepen bestaande uit personen met een gedeeld ideaalbeeld (vb. het Peronisme), waaruit vrijwilligheid om bij de groep te horen dan ook het enige criterium is om bij deze groep te horen. Maar dit is ook zo voor religieuze groepen stelt de rechtbank. Het doel van het Genocideverdrag is net de bescherming van de meest kwetsbare groepen, maar de recente geschiedenis toont net aan dat dit politieke groepen zijn. In die zin faalt het Genocideverdrag in zijn doelstelling: het beschermen van de kwetsbare groepen en dit is pijnlijk duidelijk in de geschiedenis van Zuid-Amerika tijden de jaren ’60 en ’70. De rechtbank concludeert dat men juridisch gezien verplicht is de strafcategorie van misdaden tegen de mensheid toe te passen maar benadrukt onmiddellijk dat dit het collectieve van de groep niet erkent, de kwetsbaarheid niet beschermd en geen aandacht heeft voor de intentionaliteit zoals ook benadrukt door Feierstein en andere strafzaken. De rechter is van mening dat hier verandering moet in komen en gaat verder door alle

133

vonnissen op te noemen en hun argumentaties te bespreken hoe zij geoordeeld hebben over genocide, dit zijn de La Plata, Tucumán, San Luis, La Pampa en andere uitspraken. Daaruit wordt geconcludeerd dat de huidige strikte definitie het bestaan van groepen mensen ontkent (politieke groepen dus) en als men zo’n misdaden in de toekomst wil tegenhouden men dit juridisch moet aanpakken en bekritiseren. Omwille van dit alles en de aangehaalde contradicties en onrecht geeft men een kopie aan het Hooggerechtshof zodat de hoogste bevoegdheden van de staat dit kunnen aankaarten bij de internationale organisaties en de inclusie van politieke groepen in het Genocideverdrag moet promoten, een probleem dat buiten deze rechtbank ligt stelt de rechter tot slot. Van de 17 veroordeelden kregen de meeste levenslang (waaronder Astiz) en zware straffen107. Astiz zal reageren met grote woorden en verwijt de berechting een lynchpartij te zijn en onder controle te zijn van de Kirchner regering die hij verwijt een tirannie te zijn op basis van “voto popular”. Hij gaat verder met dit een juridisch terrorisme te noemen gecreëerd door de “staatsgreep” van Nestór Kirchner en verwijt Cristina Fernández de Kirchner openbaar eerbetoon te doen aan linkse terroristische groepen (in verwijzing naar de Montoneros en ERP die vrijgesproken zijn), een discours dat ook vaak te horen is bij de zogenaamde solidariteitsgroepen.

4.3.3.5 Rechtszaken die een genocide-erkenning en bestraffing afwijzen met een gegronde argumentatie Deze rechtszaken zullen de aanvraag van de querella, vaak gesteund door het Openbaar Ministerie, in beraad nemen maar zal het afwijzen. Meestal omdat dit tegen internationale wetgeving is en tegen het legaliteitsbeginsel is en/of tegen het recht op eerlijke verdediging omdat dit niet in de onderzoeksfase voorkwam en slechts aan bod kwam in de beschuldigingsfase. Een ander vaak terugkomend element is dat het om politieke groepen gaat en dat er geen intentie (“mens rea” en “actus reus”) te bewijzen valt.

Córdoba: TOF de Córdoba Causa N° 17468 y N°16954 in 2010 voor misdaden gepleegd onder commando door Menéndez en Videla en Causa M12/2012 in 2012 voor de misdaden gepleegd door drie politieagenten wijzen een genocide-erkenning en bestraffing af, maar het opmerkelijke hier is dat dezelfde rechter, de assisterende rechter Pérez Villalobo, in beide zaken een “voto de disidencia” gaf omdat hij de aangeklaagde feiten als genocide wou bestraffen, dit is eerder opmerkelijk gezien in het merendeel van de strafzaken er een unanieme beslissing van de drie rechters is, al kwam dit al voor.

Causa N° 17468 gaat over de executies en de extreme folteringen gepleegd door de politieagenten van de Penintenciaría N° 1 de Córdoba. Menéndez was verantwoordelijk hiervoor als Commandant van de III Cuerpo de Éjercito (waaronder Córdoba zich bevond) en samen met Videla verantwoordelijk als planners en het laten uitvoeren van “El Proceso”. Een belangrijke trial dus over twee topofficieren van de Junta en rechter J. Diaz Gavier (voorzitter) oordeelt dan ook dat het gaat om misdaden tegen de mensheid in de context van een gegeneraliseerde en systematische aanval op de bevolking en stelt dat genocide niet in deze context past wegens het Statuut van Rome en het Genocideverdrag. Daar gaat rechter Villalobo niet mee akkoord en stelt dat het reeds is aangetoond dat het de intentie van

107 Causa N° 1270, pp. 1741-1897

134

de Junta was om de vernietiging van diverse sociale, politieke, religieuze, culturele, syndicale en studentengroepen die onderdeel vormen van menselijke nationale groep. Dit komt volgens hem duidelijk voor in de misdaden hier onder berechting en stelt dat misdaden tegen de mensheid niet volledig past in alle elementen van de misdaden en daarom genocide beter gepast is. Een mening die aansluit bij Feierstein die ook stelt dat misdaden tegen de mensheid niet voldoende de ware intentie kan blootleggen. Niet verbazend dat Villalobo verder Feierstein zal citeren en de La Plata uitspraken van rechter Rosanki om aan te tonen dat het gaat om de gedeeltelijke vernietiging van de nationale groep (gesteld in een brede interpretatie als een menselijke nationale groep in navolging van de definitie van Lemkin) met als doel de transformatie van de sociale relaties. Verder haalt hij Garzón aan door te stellen dat er inderdaad sprake was van religieus fundamentalisme bij de officieren. Om deze redenen passen de 29 moorden van deze zaak gepleegd in 1976 onder genocide omdat hij een brede interpretatie van de nationale groep ziet en dat de Junta alle mensen vernietigde die tegenstrijdig met hun “Proceso” en dat dit ook voorkwam in andere contexten zoals Vietnam en Armenië. De rechtbank wijst dit immers af en stelt dat er juridisch gezien geen wezenlijk verschil tussen misdaden tegen de mensheid en genocide is en dat men het legaliteitsbeginsel niet wil schenden108. Hetzelfde gebeurde in Causa M12/2012 in 2012 door dezelfde rechtbank en rechters, waar Villalobo dezelfde argumentatie gebruikte maar opnieuw werd afgewezen omwille van dezelfde redenen109.

Santa Fe: TOF de Santa Fe en TOF de Rosario Causa N° 03/08 in 2009 door de TOF de Santa Fe Capital tegen voormalige politieagenten van de stad Santa Fe en een voormalige rechter Victor Hermes Brusa voor de gepleegde misdaden (moord, ontvoering en foltering) in detentiecentrum “La Casita”, erkent de aanvraag van een van de querellantes tot een genocide-erkenning niet. Men volgt de internationale wetgeving en stelt dat genocide valt onder het Genocideverdrag en geen strafbaar feit is in de Argentijnse wetgeving, hoewel een fout van het nationaal Congres, waardoor men het niet kan toepassen zonder het legaliteitsbeginsel te schenden. Men gaat verder met de stelling dat enkele gepleegde misdaden overeenkomen met het Genocideverdrag zoals de fysieke en mentale foltering op leden van een groep, de intentie tot het geheel of gedeeltelijk vernietigen van een groep en geboortebeperking op de groep leggen (ontvreemden van kinderen). Alleen is hier het probleem dat de slachtoffers lid zijn van de politieke groep en dus niet onder bescherming van het Genocideverdrag komen. Maar de grootste reden dat men het afwijst is dat het een schending van het recht op een eerlijke verdediging zou zijn omdat het niet voorkwam in de onderzoeksfase. Daarom vormen het misdaden tegen de mensheid in context van een systematische en gegeneraliseerde aanval op de bevolking110. Wel lijkt men te erkennen dat het zou kunnen doorgaan als een politieke genocide maar men gaat er niet op in. Dit is het omgekeerde van bv. de uitspraken in Tucumán waar men het niet bestaan van een nationale genocidewetgeving zal aankaarten. Men erkent dit ook maar roept niet op tot een verandering hierin, het lijkt dat de ene rechter verder durft te gaan dan de andere en veel afhangt van de interpretatie gezien de internationale wetgeving hier ook niet bekritiseerd wordt. Dit zal

108 Causa N° 17468, pp. 293-335 en 10-19 109 Causa M12/2012, pp. 134-148. 110 Causa N° 03/08, pp. 115-121

135

gevolgd worden in de twee volgende strafzaken in de provincie zijnde Causa N° 34/07 in 2010 voor de moord op een docente door voormalig Santa Fe politiecommissaris Facino111 en Causa N° 223/10 tegen José González112.

Een andere interpretatie is te horen bij Causa N° 120/08 in 2012 voor de misdaden gepleegd door generaal Diaz Bessone als bevelgever en voormalige provinciale politieagenten voor moord en illegale vrijheidsberoving als publieke functionarissen. De querellante van het Staatssecretariaat voor Mensenrechten vraagt voor een erkenning van de misdaden in de context van een genocide terwijl een andere querellante stelt dat de slachtoffers gezien moeten worden als leden van een nationale groep. De rechtbank gaat hier zeer kort op in en stelt dat de slachtoffers niet als een nationale groep kunnen gesteld worden maar als ze al enige gemeenschappelijke kenmerken hebben, het eerder op basis van een politieke ideologie is en dan vormen ze politieke groepen wat op zijn buurt niet onder het Genocideverdrag valt. De rechtbank ziet het eerder als een heterogene groep die niet verbonden is door iets als ras of religie maar werden geconstrueerd door de Junta als “vijand” om eerder politieke redenen en daarom zijn het misdaden tegen de mensheid113. Deze rechtbank zal dus ook eerder zijn twijfels hebben bij het stellen dat het om een duidelijk gedefinieerde politieke groep gaat, een argumentatie die voor het eerst geformuleerd werd in Causa N° 1487 tegen gouverneur Colombo in Formosa (cfr. supra).

Buenos Aires: TOF de San Martín In Causa N° 2023-2031-2043 in 2009 voor de misdaden gepleegd in detentiecentrum en legerbasis “Campo de Mayo” vragen enkele querellantes voor de bestraffing voor genocide en enkele andere, waaronder het Staatssecretariaat voor Mensenrechten, voor een genocide-erkenning. Dit hoeft niet te verbazen gezien het hier gaat om een significante berechting met grote koppen onder berechting zoals voormalig president Bignone en Generaal Omar Riveros (de commandant van Campo de Mayo). Toch zal de rechtbank noch een erkenning of bestraffing erkennen en dit omwille van drie redenen. Ten eerste citeert met de “Vargas” strafzaak in Tucumán (cfr. infra) die reeds stelde dat er geen sprake is van een nationale groep. De rechtbank gaat hier verder op in en stelt dat de nationale groep volgens het Genocideverdrag een groep personen is met een gemeenschappelijk verleden, heden en toekomst en een universele cultuur. Hier is er immers sprake van twee nationaliteiten. Ten tweede gaat het om politieke groepen en citeert men het Informe van Equipo Nizkor (Brussel, 2007) die stelt dat de slachtoffers door de Junta gezien werd als een contradictie met hun politiek en sociaal project en dus een gevaar voor de staatsveiligheid vormden, ze werden dus niet aangevallen omdat ze lid waren van een groep, iets dat vereist wordt voor een genocidebestraffing. Bovendien zijn politieke groepen mobiel, een vereiste sinds de Akayesu uitspraak. Ten derde kan op basis van het vorige de vereiste “mens rea” en “actus reus” niet bewezen worden114. Dit wordt gevolgd in Causa N°4012 in 2011 waarbij de querella de context van een genocide aanvraagt bij de uitspraak maar dit

111 Causa N° 34/07, pp. 105-107 112 Causa N° 223/10, pp. 78-80 113 Causa N° 120/08, pp. 615-616 114 Causa N° 2023-2031-204, pp. 3333-336.

136

niet erkend wordt door de rechtbank115. Tevens werd dezelfde argumentatie aangegaan in Causa N° 2376 in 2012 die een vervolg was op de vorige strafzaken, waardoor het dus niet verrassend is dat de aanvraag van de querella afgewezen werd116.

Capital Federal: TOF N°1 – 2 en 5 In 2009 tijdens Causa N° 1261 y 1268 door de TOF N°5, wordt door de querellante van AEDD gevraagd of de misdaden gesteld kunnen worden als een genocide omdat er zo een sociale en juridische erkenning zou komen voor de gemeenschap zodat die met het verleden kan omgaan en het in de toekomst kan vermijden. Dit past zowel binnen het kader van Transitional Justice als genocidepreventie die stellen dat een berechting kan dienen als een afschrikmiddel en tevens voor verzoening kan zorgen omdat de gemeenschap het verleden kan laten rusten. Het ging om een berechting tegen een belangrijk kopstuk, generaal J. Olivera Rovere (tweede commandant van I Cuerpo de Éjercito en o.a. verantwoordelijk voor het functioneren van de detentiecentra in Buenos Aires), wat ook blijkt uit het strafdossier dat meer dan 1600 bladzijden telt. De rechtbank is echter kort (slechts 2 pagina’s) in haar argumentatie op de vraag van de querella, de figuur van genocide kan niet toegepast worden vanwege het riskeren van een schending van het recht op een eerlijke verdediging (wederom figuur niet voorgekomen tijdens de onderzoeksfase) als het legaliteitsbeginsel. Verder benadrukt men dat men niet ingaat op een genocide-erkenning gezien een sociale en juridische erkenning van genocide buiten de jurisdictie van dit tribunaal valt. Waar in La Plata door Rosanki daar net wel wordt op ingegaan, verwijst de rechter dit als geen taak van de rechtbank, men blijft hier dus bij de strikte juridische rol van de rechtbank117.

Causa N° 14216/03 in 2010 door het TOF N°2 voor het bevelen van ontvoeringen van meer dan 150 gevallen aan de “grupo de tarea” van het Batallón 601 kaderend in het Circuito ABO (circuit tussen drie detentiecentra: “Club Atlético”, “Banco” en “Olimpo”) door generaal Tepedina als Jefe van het Batallón 601 en Julio Héctor Simón, wijst tevens de aanvraag van de querella om te bestraffen voor genocide omdat de slachtoffers leden van een nationale groep zijn af. Men volgt grotendeels vorige strafzaken die nationale groepen niet erkennen en stelt hier dat hoewel er bredere interpretaties bestaan van de definitie van genocide, men hier vastzit met de juridische definitie en daarom bestraft voor misdaden tegen de mensheid. Nationale groep zal men afwijzen omdat uit basis van het bewijs bleek dat de slachtoffers bestaan uit een heterogene groep en zoals in andere zaken aangehaald ze slachtoffers waren “per toeval” want er waren geen objectieve meetbare kenmerken omdat ze geconstrueerd werden als vijand door de Juntaleiders. Bovendien kan het niet omdat er ook buitenlandse slachtoffers waren en men volgt de visie van Gil Gil (er waren twee nationale groepen en het gaat eerder om politieke redenen wegens tegenstelling aan het project van de Junta, dus er is geen sprake van de vernietiging van de nationale groep want er waren tevens ook buitenlandse slachtoffers en die hebben een andere nationaliteit). De slachtoffers werden uitgepikt op basis van

115 Causa N°4012, pp. 60-65 116 Causa N° 2376, pp. 57-61. 117 Causa N° 1261 y 1268, pp. 1532-1534

137

politieke doelen van de Junta en sluit daarom aan bij misdaden tegen de mensheid en niet met genocide118.

Ook in Causa N° 1627 door het TOF N°1 in 2011 wijst men de vraag van de querella om de misdaden te erkennen als gepleegd in een context van een genocide af, en dit doet men zeer bondig door te stellen dat dit een duidelijke schending zou inhouden van zowel het legaliteitsbeginsel als het recht op een eerlijke verdediging. Toch zal men zeker de ernstige feiten hier benadrukken als zware misdaden tegen de mensheid gezien het hier gaat om misdaden gepleegd door de Servicio de Información del Estado (SIDE, de staatsveiligheidsdienst) in clandestien detentiecentrum “Automotores Orletti” waar meer dan 300 personen gefolterd werden en de meesten ervan permanent verdwenen. In deze berechting staat de Jefe van het SIDE, een agent van SIDE en twee burgerlijke agenten van de SIDE onder berechting voor ontvoeringen en folteringen in meer dan 60 gevallen119.

Het vervolg van de Circuito ABO berechting kwam in 2012 met Causa N° 1824 tegen twee personen, waaronder voormalig een officier van de Veiligheidsdienst van de provinciale politie die bestraft werd voor het bevelen van ontvoeringen en folteringen in 152 gevallen. Men volgde dezelfde uitspraak als de eerste uitspraak in 2010, hoewel het Openbaar Ministerie hier de bestraffing voor genocide samen met de querella aanvroeg gezien de ernst en hoeveelheid van de feiten. Men construeert de slachtoffers als politieke groepen en deze worden niet beschermd door het Genocideverdrag, waardoor de misdaden geconstrueerd moeten worden als misdaden tegen de mensheid120.

Buenos Aires: TOF de Mar del Plata Hoewel de rechtbank in Causa N° 30746 in 2009 de aanvraag van de figuur van genocide zal afwijzen, vond er toch een grote discussie plaats tussen het Staatsecretariaat voor Mensenrechten en de rechtbank over de applicatie van de figuur van genocide. Het gaat hier over de ontvoering, foltering en moord op Carlos Labolita op bevel van Luitenantkolonel Mansilla in een detentiecentrum onder commando van Veiligheidschef Duret. De querellante van het Staatssecretariaat zal de La Plata uitspraken overnemen in hun argumentatie omdat er een ethische en juridische noodzaak aan een genocide-erkenning is en dat dit belangrijk is voor de constructie van het collectief geheugen als voor het kunnen omgaan met het verleden voor de slachtoffers en de familieleden (die hier ook een querellante vormden). Zoals de voorgaande Causa in Capital Federal benadrukt men de noodzaak om te voldoen aan de eisen van de slachtoffers. Tot slot benadrukt de querella dat men de vaak gehoorde oproep, dat verzoening moet centraal staan en dat er naar de toekomst moet gekeken worden, afwijst. Het Recht moet een producent van de waarheid zijn en het correct toepassen van de wet is de eerste stap naar een herstel en verzoening, dit past perfect binnen “Criminal Justice” theoretici die stellen dat berechtingen centraal staan in het verkrijgen van waarheid en verzoening. Toch zal de rechtbank dit afwijzen, ten eerste om een schending van het recht op een eerlijk verdediging te voorkomen gezien dit niet in de onderzoeksfase voorkwam. Daarnaast ziet men de slachtoffers als

118 Causa N° 14216/03, pp. 821-825 119 Causa N° 1627, pp. 1245 120 Causa N° 1824, pp. 400-406.

138

behorend tot een politieke groep en ziet men een onmogelijkheid om de slachtoffers te zien als een nationale groep, waarbij men het werk van A. Gil Gil aanhaalt. Dus een genocide-erkenning is wettelijk niet mogelijk, net als een bestraffing omdat de vereiste intentionaliteit niet bewezen kan worden, hiervoor verwijst men naar de Scilingo zaak in Spanje (2005) waar er van genocide toch geopteerd is voor misdaden tegen de mensheid omdat dit beter bij de context past. Het Genocideverdrag erkent enkel de gehele of gedeeltelijke vernietiging van een nationale, etnische, raciale of religieuze groep waar politieke groepen niet onder vallen wegens hun onstabiliteit121.

Formosa: TOF de Formosa De enige rechtszaak in Formasa tussen 2006 en 2012 was Causa N° 1487 in 2009 tegen voormalig gouverneur van Formosa Juan Carlos Colombo die schuldig werd verklaard voor het bevelen van ontvoeringen en moorden gepleegd in detentiecentrum “La Escuelita” en daarvoor levenslang (25 jaar) kreeg. Colombo gaf als gouverneur financiering aan het operationaliseren van “El Proceso” met geld uit de provinciale schatkamer en zag toe op het functioneren van “La Escuelita”. Hier zal de querella vragen om de misdaden te stellen in “el marco de genocidio” (context van genocide) en men volgde de argumentatie van Feierstein en de Rosanki argumentering dat er een substantieel gedeelte van de Argentijnse nationale groep systematisch is vernietigd om de sociale relaties te transformeren. Tevens vraagt men de erkenning omwille van een juridische en ethische noodzaak. Belangrijk hier is dat waar het Openbaar Ministerie in andere strafzaken dit vaak volgt, dit hier niet doet en een pleidooi geeft waarom het niet om genocide gaat. De rechtbank zal dit afwijzen en stelt dat het wettelijk niet mogelijk is door de vereiste intentie via “mens rea” en “actus reus”. Na een beschrijving van deze concepten in relatie met een bevestiging daarvan in internationale tribunalen stelt men dat er geen voldoende bewijs is dat Colombo de daden, die passen binnen het Genocideverdrag, heeft gepleegd met de specifieke intentie van de gehele of gedeeltelijke vernietiging van een van de concrete groepen. Daarnaast benadrukt men de uniciteit van het concept genocide die thuishoort in uitzonderlijke gevallen zoals de Holocaust en de Armeense genocide. Omwille van het bovenstaande en omdat het een schending van het legaliteitsbeginsel en de rechtsgeleerdheid zou zijn past men genocide niet toe. Net zoals in enkele voorgaande strafzaken benadrukt men dat dit een technisch tribunaal is die enkel een juridische beslissing moet nemen. Ook zal men de concepten van nationale en politieke groepen afwijzen, want men ziet de slachtoffers als “blancos” die tegengesteld waren aan het politiek en sociaal project van de staat en als een gevaar gezien werden. De slachtoffers werden dus niet geviseerd omdat ze tot een groep behoorden maar eerder voor hun politieke visies en sociale waarde als individu, de misdadigers hadden dus niet de vereiste “mens rea”. Er is dus geen sprake van een groep en dus ook niet van een intentionaliteit. Bovendien waren twee slachtoffers van Colombo twee buitenlanders, waardoor het concept van nationale groep volgens de rechtbank zeker niet kan, een mening in lijn van Gil Gil. Een heel andere interpretatie zou te horen zijn in de tweede berechting in 2013 waar men net wel genocide zal erkennen en kritiek zal geven op deze berechting als een zekere mislukking122.

121 Causa N° 30746, pp. 83-90 en 209-218. 122 Causa N° 1487, pp. 231-239.

139

Chaco: TOF de Chaco De tweede rechtszaak in deze provincie, en tevens de laatste voor de bestudeerde periode, in 2010 voor de foltering en executie van 11 Montoneros-strijders gekend als de “Masacre de Margarita Belén” wees de vraag van de querella om te bestraffen voor genocide af. Hiervoor volgt men dezelfde argumentatie als Causa N° 1487 in 2009 in Formosa door te stellen dat de “mens rea” en “actus reus” niet bewezen kunnen worden en dat de slachtoffers geen lid waren noch van een politieke of nationale groep. Men beëindigd de argumentatie door te stellen, zoals in enkele voorgaande strafzaken, dat dit een technische rechtbank is met de enige taak het berechten. Al erkent men wel het bestaan van bredere definities in andere disciplines123.

La Pampa: TOF de Santa Rosa De enige rechtszaak in La Pampa, in 2010, door het TOF de Santa Rosa voor de misdaden gepleegd door voormalige commissarissen van de provinciale politie en luitenantkolonel N. Greppi wezen de vraag van de querella voor de toepassing van de figuur van genocide af. Men volgt Causa N° 03/08 in 2009 door de TOF de Santa Fe Capital als argumentatie om te stellen dat het hier gaat om politieke groepen en niet om een nationale groep, hiervoor citeert men vooral Gil Gil en dat die buiten de bescherming van het Genocideverdrag valt, hoewel de misdaden passen binnen het Genocideverdrag. Daarbij benadrukt men dat dit niet kan door het legaliteitsbeginsel. Op basis van deze twee argumenten wijst men genocide af.

Salta: TOF de Salta Causa N° 209/03 in 2010 door de TOF de Salta voor de moord op twee personen zal oordelen dat het hier om politieke groepen gaat en doordat die niet beschermd worden door het Genocideverdrag, er geen genocide mogelijk is. Men baseert zich op gelijkaardige uitspraken zoals in Santa Fe en La Pampa124.

Buenos Aires: TOF N°1 de La Plata Dit is de enige van de vijf onderzochte strafdossier van de TOF N°1 de La Plata (2011, Causa N° 1265) die genocide niet zal erkennen en zal afwijzen, iets dat toch opmerkelijk is. Het dient wel gesteld te worden dat het hier om andere rechters ging (dus niet Rosanki) en het om een minder zware zaak gaat, het gaat om de foltering die een gevangenisbewaker had toegepast in zeven gevallen. De querella zullen vragen om de misdaden te erkennen in het licht van een genocide maar de rechtbank zal dit zeer kort afwijzen omdat het in strijd is met het recht op een eerlijke verdediging125.

Misiones: TOF de Posadas De meeste recente uitspraak door het TOF de Posadas zal in Causa N° 87/10 in 2012, voor misdaden gepleegd door de politie van Misiones, in tegenstelling tot zijn voorgangers (cfr. supra) wel een argumentatie houden over genocide. De rechter geeft kort negen punten waarom de context niet als

123 CAUSA: Nº 306/01, pp. 373-392 124 Causa N° 209/03, pp. 106-112. 125 Causa N° 1265, pp. 68-69.

140

een genocide kan erkend of bestraft worden. De definitie wordt geregeld via internationale wetgeving en wordt erkend via het Statuut van Rome en het ICTY en ICTR, de vereiste “mens rea” en “actus reus” kan niet aangetoond worden in deze context, op basis van het voorgaande opteert men voor misdaden tegen de mensheid omdat die geen intentionaliteit vereisen, het gaat om politieke groepen en die worden niet beschermd door het Genocideverdrag, de slachtoffers erkennen als nationale groep is niet mogelijk en men citeert daarvoor de visie van Gil Gil (bestaan van twee nationale groepen), de slachtoffers werden vermoord door hun oppositie aan het sociocultureel en economisch plan van de Junta en niet omdat ze tot een lid van een gedetermineerde groep behoorden en een bestraffing van genocide zou het legaliteitsbeginsel schenden. Toch erkent men dat er bredere definities bestaan in andere disciplines maar men benadrukt dat men een technisch orgaan is dan enkel moet berechten over de individuele schuld126. Deze uitspraak baseert zich op enkele voorgaande argumentaties door verschillende rechtbanken.

4.3.3.6 Rechtszaken zonder vermelding of bespreking van genocide Er wordt niet in alle strafzaken een vermelding gemaakt van genocide, zo zijn er enkelen waar noch de querella, het Openbaar Ministerie of de rechtbank zelf een discussie houdt over het onderwerp. Deze strafzaken zullen de systematiek van deze ernstige daden erkennen en ze in het kader van staatsterrorisme plaatsen in de zin van dat de Junta een deel van de bevolking vermoorde onder het objectief van het verdedigen van de staat tegen alle “gezagsondermijnende” elementen. Daarom ziet men de gepleegde misdaden als misdaden tegen de mensheid. De strafzaken worden hier per provincie kort aangehaald, al is het vaak zo dat er in andere rechtszaken van deze rechtbanken wel sprake is van een discussie van genocide. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat hem om kleinere zaken gaat, lagere officieren, enzovoort. Het gaat om 29 rechtszaken en worden hier niet bresproken, voor een lijst zie bijlage.

4.3.3.7 Korte beschouwing van genocide-erkenningen in 2013 In 2013 hebben er drie belangrijke strafzaken plaatsgevonden die de Argentijnse context als een genocide erkenden, dit is Causa N° 3119 in Formosa, Causa N° 1960/10 – 1991/10 y 2138/11 in Entre Ríos en Causa N° 2955 in Buenos Aires La Plata.

De eerste strafzaak in 2013 die een genocide erkende was een zeer belangrijke berechting voor de misdaden gepleegd in het netwerk van clandestiene detentiecentra gekend als “Circuito Camp”, die functioneerde in negen districten en bestond uit 29 detentiecentra. Deze strafzaak volgt het voorgaande vonnis van de TOF N°1 La Plata van rechter Rosanki en trachtte na een erkenning van een genocide op basis van de gedeeltelijke uitroeiing van een gedeelte van de nationale groep ook de aangeklaagden te bestraffen voor genocide, wat niet kon omwille van het recht op een eerlijke verdediging. Daarop besloot men te berechten dat het patroon van het circuit het ultiem bewijs was van een systematische uitroeiing waardoor de gepleegde misdaden tegen de mensheid geconstitueerd kunnen worden als genocide, al is dit niet juridisch mogelijk. Een opmerkelijk

126 Causa N° 87/10, pp. 380 - 382

141

gestrafte was voormalig rechter en minister van de Buenos Aires regering Jaime Lamont Smart, waarvan de rechtbank oordeelde dat hij aantoont dat de misdaden niet mogelijk waren geweest zonder de assistentie van de minister en dat dit de relatie tussen de civil society en het leger duidelijk maakt. Ook voormalig Minister Martínez de Hoz was aangeklaagd maar stierf in 2013 vlak voor de strafuitspraak, een gemist kans voor gerechtigheid was de repliek van enkele mensenrechtenbewegingen. Een andere opmerkelijke uitspraak is dat de rechtbank aandringt om seksueel geweld als misdaden tegen de mensheid te categoriseren, wat overeenkomt met de groeiende aandacht binnen Transitional Justice voor deze misdaden. Daarnaast riep men op de detentiecentra te sluiten en omvormen tot “sites of memory”, wat perfect past binnen het geheugenbeleid van de Kirchner presidenten waarin vele detentiecentra omgevormd worden tot herdenkingscentra van het traumatisch verleden. Tot slot riep men op tot meer onderzoek naar de collaborerende rol van de Katholieke Kerk en Justitie tijdens de Junta, waarmee men het collectieve aspect benadrukt dat het een civiele-militaire dictatuur was waar niet alleen het leger schuld aan had127.

Een tweede uitspraak waar men genocide erkende was de tweede rechtszaak in de provincie Formosa voor de misdaden gepleegd van acht personen (legerofficieren en politieagenten) in detentiecentrum “La Escuelita”. Men ziet de strafzaak in 2009 als een vorm van mislukking, al kan het zijn dat door de tijdspanne van vier jaar het genocidediscours meer aanhang heeft gevonden door enkele belangrijke genocide-uitspraken die gebeurden na de vorige strafzaak in 2009 die enkel de La Plata uitspraken van Rosanki in 2006 en 2007 als precedent had. De rechtbank oordeelde dan ook voor misdaden tegen de mensheid gepleegd in de context van een genocide, waarmee men een genocide erkent. Men ziet het als genocidale sociale praktijken in navolging van de theorie van Feierstein en stelt dat vele elementen al bewezen zijn in vorige strafzaken. Het discours is vrij opmerkelijk gezien men ferme kritiek heeft op het Genocideverdrag die maar vier groepen beschermd, ze “El Proceso” vergelijken met de Conquista en dat er een “juridische schimmel” bestaat die genocidale sociale praktijken juridisch niet erkend. Een belangrijke uitspraak, die perfect te linken valt met theoretici van “Criminal Justice”, is dat het tijd is voor waarheid en gerechtigheid gezien vele slachtoffers sociaal invalide zijn door een lange tijd (30 jaar) een tekort te hebben meegemaakt van gerechtigheid en met de misdadigers moesten samenleven. Een uitspraak die duidelijk niet past in de visie van voorstanders die verzoening centraal plaatsen en berechtingen als nefast zien, want de rechtbank ziet dit als belemmerend voor de slachtoffers128.

De derde uitspraak in 2013 waar men een genocide wettelijk erkent is in Entre Ríos waar de TOF de Paraná vier personen berecht voor ontvoeringen en verdwijningen door provinciale politieagenten. Men volgt de argumentatie van de strafuitspraak van San Luis om de slachtoffers als een nationale groep te stellen die gedeeltelijk is uitgeroeid en om te bewijzen dat de “dolus specialis” bewezen kan worden. Daarom oordeelt men voor misdaden tegen de mensheid gepleegd in de context van een genocide129.

127 Causa N° 3119, pp. 57-60. 128 Causa N° 1960/10 – 1991/10 y 2138/11, pp. 332-335. 129 Causa N° 2955, pp. 218-229

142

4.3.4 Nabeschouwingen en analyse van de bestudeerde berechtingen

Uit de bovenstaande bespreking is duidelijk gebleken dat er een geen consensus bestaat er of er een genocide heeft plaatsgevonden in Argentinië tijdens de civiele-militaire dictatuur. Er zijn verschillende argumenten te horen en Robben lijkt gelijk te hebben dat de rechtbanken een arena zijn tussen verschillende herinneringsdiscoursen wat bleek uit de eisen van de querella en de interpretaties van de rechters. Allereerst moet zeker benadrukt worden dat het onderscheid dat hier gemaakt werd op basis van genocide-erkenning of bestraffing, het afwijzen ervan, het bekritiseren van het Genocideverdrag of het niet vermelden van genocide slechts diende om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden, namelijk in welke mate de Argentijnse rechtbanken voor de berechtingen van de dictatuur ingaan op het genocidediscours en dit wettelijk gaan herkennen of afwijzen. Dit impliceert zeker niet dat enkele berechtingen belangrijker zijn dan de andere, hoewel er zeker “high profile” strafzaken zijn gebeurd, want het feit dat er 64 strafzaken tussen 2006 en 2012 zijn gebeurd lijkt inderdaad te bevestigen dat Argentinië zijn verleden hard aanpakt via berechtingen en “Ciminal Justice” om zo tot verzoening met het verleden te komen.

4.3.4.1 Argumenten van de rechters Van de 64 onderzochte strafdossiers zijn er zeven rechtszaken die wettelijk zullen erkennen dat er een genocide heeft plaatsgevonden door de misdaden te berechten als misdaden tegen de mensheid gepleegd in de context van een genocide en twee strafzaken die dit ook zullen erkennen maar tevens een argumentatie zullen aangaan waarom deze misdaden bestraft zouden moeten worden voor de internationale misdaad van genocide. Dit komt neer op een goede 14% van de strafzaken tussen 2006 en 2012, hoewel dit weinig lijkt moet dit in context geplaatst worden. Zes strafzaken (een goede 10%) zullen in hun argumentatie een genocidecontext niet uitspreken, maar geven grote kritiek op het Genocideverdrag en zullen tussen de regels door laten blijken dat de Argentijnse context veel weg heeft van een genocide, maar dit juridisch gezien niet kunnen erkennen door de beperkingen van het Genocideverdrag die politieke groepen niet beschermd. Deze strafzaken kunnen in zekere zin dus ook gezien worden als een onofficiële erkenning dat er een genocide heeft plaatsgevonden, maar men spreekt zich er niet officieel voor uit na de argumentatie, waar dit bij de vorige strafzaken wel expliciet in de strafuitspraak kwam. Dit is niet verbazend want een officiële wettelijke erkenning kan enkel indien men de slachtoffers construeert als een nationale groep, waardoor het binnen het Genocideverdrag past. 20 andere strafzaken zullen op aanvraag van de querella tijdens de beschuldigingsfase op het genocidedebat ingaan om dit vanwege verschillende argumentaties gebaseerd op nationale en internationale wetgeving afwijzen, wat neerkomt op een goede 40%. De rest, 29 strafzaken, vermelden niet over genocide, dus kan gesteld worden dat er in 45% van de onderzochte strafdossiers geen genocidedebat plaatsvindt. Dit impliceert dus dat in 55% van de gevallen er een genocidedebat in de rechtszaal aanwezig is, wat staaft dat het genocidedebat een enorme impact heeft in de Argentijnse gerechtelijke wereld omdat de rechtbanken verplicht worden hier op in te gaan door de eisen van de querella en er een standpunt over te formuleren130.

130 Berekening gebaseerd op n = 64 en op basis daarvan het berekenen van de percentages.

143

Erkennen van de slachtoffers als nationale groepen De zeven strafzaken die de context van genocide erkenden gebruikten doorgaans een gelijkaardig betoog om dit te staven. Allereerst ging men het probleem van de exclusie van politieke groepen aan uit het Genocideverdrag, waarna men dit bekritiseerde omdat de antecedenten (de definitie van Lemkin en de Resolutie 96 (I) van de VN) ze wel includeerden. Meestal verwees men naar Feierstein die dit stelt als een schending van het gelijkheidsprincipe van het recht, iets dat deze rechtbanken ook zullen erkennen als een oneerlijk iets dat tot stand is gekomen door een politiek compromis in 1948 en herbevestigd met het Statuut van Rome. Het belang van precedenten komt uit duidelijk voor, daar men zowel verwijst naar oude rechtszaken (Causa 13/84, Causa 44/85 en vaak de uitspraak van Garzón uit 1998) als voorgaande precedenten, zo worden de precedenten van La Plata door rechter Rosanki steevast aangehaald in de argumentatie en baseert men zich daarop. Ook het belang van literatuur en genocidestudies komt voor in deze berechtingen, die zich zullen baseren op voornamelijk het werk van Feierstein die ze zullen overnemen om aan te duiden dat het gaat om een reorganiserende genocide die een gedeelte van de nationale groep heeft uitgemoord om de sociale relaties van de gemeenschap volledig te veranderen. Vaak in combinatie met het werk van Mirta Mántaras om aan te duiden dat dit een nationale groep was die gecreëerd werd door de perceptie van de Junta, waarop “interne vijanden” werden onderscheden. Waarom men een genocide erkent, wordt vaak verklaard omdat men dit doet voor het belang van de constructie van de waarheid, zoals uitdrukkelijk gesteld in alle rechtszaken. Wanneer er getracht wordt om te berechten komt men telkens op hetzelfde probleem, dat van het legaliteitsbeginsel en het recht op een eerlijke verdediging. Vooral het probleem van het legaliteitsbeginsel wordt door de rechters als vele querellantes gesteld als een onoverbrugbare barrière waardoor een genocideberechting nooit zal mogelijk zijn. Ondanks men niet kan berechten hoopt men hiermee een precedent te creëren en zal men de intentionaliteit (“dolus specialis”) bewijzen, dit meestal via verschillende documenten, getuigenissen en citaten van Juntaleiders. Maar ook de clandestiene detentiecentra als materieel bewijs, wat ook door mensenrechtenbewegingen benadrukt wordt en de permanente verdwijning van lichamen als ultiem bewijs van de clandestiene intentionaliteit. Ook het haatdiscours (zoals Stanton en Feierstein aangaan) en de creatie van “een ander” wordt vaak aangehaald als bewijs.

Ondanks hun creativiteit om toch een argumentering te formuleren die past binnen het Genocideverdrag is er vaak kritiek op de gebruikte brede interpretatie van de nationale groep. Een gelijkaardige discussie zoals die voorkomt in de literatuur. Hier zal men een brede menselijke groep zien die aparte karakteristieken hebben maar wel onderdeel zijn van een nationale groep, dit bewijst men vaak door het slachtofferprofiel van de detentiecentra. Tegenstanders die een enge interpretatie zal bepleiten zoals Schneider en Gil Gil zien het vooral als ene conflict tussen twee nationale groepen: de Junta tegen politieke dissidenten en daarom is het beter om van politieke groepen te spreken, ook omdat buitenlandse slachtoffers niet tot dezelfde nationale groep kunnen behoren door een andere nationaliteit. Dit laatste zullen aanhangers van een brede definitie dan net zien als wel toepasbaar.

Erkennen van de slachtoffers als politieke groepen Vele rechtbanken zullen omwille van de bovenstaande enge interpretatie van nationale groepen, de slachtoffers zien als politieke groepen. Hier zijn twee varianten in: rechtbanken die daarop het Genocideverdrag zullen bekritiseren en rechtbanken die dit zullen erkennen op basis van de internationale wetgeving en de recente internationale strafzaken zoals de Akayesu en Jelisic case die

144

bevestigen dat politieke groepen niet permanent en stabiel genoeg zijn om beschermd te worden door het Genocideverdrag. Ook theoretici als Schneider en Feierstein zullen dit bekritiseren en vooral het argument van Feierstein dat er bijna geen verschil is met religieuze groepen is, wordt door enkele rechtbanken ook erkend. Dit wordt gezien als een contradictie en een fout van het internationaal recht omdat religieuze groepen minstens even onstabiel zijn. Dit is een kritiek die ook door bovenstaande rechtszaken (die het als nationale groepen zien) wordt bekritiseerd. Gekoppeld aan de literatuur kan er dus gesteld worden dat er veel kritiek, zowel theoretisch en in de praktijk, is op de huidige definitie van het Genocideverdrag. Rechtbanken met kritiek zullen dan ook vaak oproepen tot een formele hervorming van het Genocideverdrag als tot het creëren van een nationale wetgeving met de inclusie van politieke groepen, zoals in andere staten als Frankrijk, Costa Rica, Brazilië, Portugal en waar er een brede nationale wetgeving bestaat die politieke en sociale groepen beschermen131. Dit kan een precedent vormen voor de regio en als enkele staten dit volgen kan dit staatspraktijk worden en met tijd internationaal gewoonterecht worden, waardoor het Genocideverdrag onder grote druk zou komen te staan. Toch ziet het er niet naar uit dat dit binnenkort zal gebeuren, wat ook de rechtszaken van Tucumán bevestigen, want de internationale strafzaken lijken het Genocideverdrag en het Statuut van Rome grotendeels te volgen. Enkele rechtszaken benadrukken ook het belang van de inclusie van politieke groepen omdat zo de specifieke misdaden door de militaire regimes in Latijns-Amerika tussen de jaren ’70 en ’80 beter beschreven zouden worden, zoals ook gesteld in de publicatie van Esparza et.al. Andere rechtszaken die de slachtoffers als een politieke groep stellen maar de wetgeving niet zullen bekritiseren, benadrukken vooral dat een berechting voor genocide niet kan door het legaliteitsbeginsel, de intentionaliteit niet bewezen kan worden, het simpele feit dat ze buiten het Genocideverdrag vallen en het recht op een eerlijke verdediging.

De slachtoffers als heterogene groep Tot slot zullen enkele rechtszaken net geen specifieke groep zien, wat overeenkomt met de argumentaties van vb. Vezzetti en Lozada. Toch zullen deze rechtszaken, net als quasi alle andere, benadrukken dat de slachtoffers “interne” vijanden waren die geconstrueerd werden via de perceptie van de Juntaleiders. Een element waar ook grote consensus over is in de literatuur zoals bij Lozada, Mántaras, Feierstein, Feitlowitz en anderen.

Misdaden tegen de mensheid en het verschil met de misdaad van genocide Erger of niet erger, of de rechtbank oordeelt voor misdaden tegen de mensheid of genocide, iedere dode is een dode te veel stellen vele auteurs. Ook al kan er in Argentinië geen bestraffing voor genocide zijn, dit impliceert zeker niet dat de misdadigers minder hard gestraft worden, want er is zeer weinig verschil in termen van bestraffing. Ook zijn beide onvergankelijk in tijd, waardoor geen verjaringstermijn mogelijk is. Toch zullen vele rechtbanken het belang van genocide benadrukken in hun argumentatie, vooral wanneer rechtbanken die de genocide erkennen niet kunnen bestraffen, en de categorie van misdaden tegen de mensheid moeten gebruiken wat de totaliteit van de misdaden niet omvat omdat het de intentionaliteit niet vereist. Dit is ook een kritiek terug te vinden bij Feierstein die dit ook als een groot probleem ziet. Toch zullen vele rechtbanken ook

131 N. Klein, op.cit., p. 101.

145

oordelen dat er net weinig verschil is tussen beide categorieën en zullen ze niet ingaan op de grotere morele impact van genocide. Zoals al aangehaald is dit volgens Feierstein te verklaren door de verbreding van het concept misdaden tegen de mensheid door het Statuut van Rome. Al lijkt dit niet echt een groot verschil te maken in de onderzochte strafzaken waar er vaak strenge straffen gegeven worden en men vooral ingaat op de genocide om het te erkennen in het belang van de historische waarheid. Zoals Fournet stelt zou er geen hiërarchie mogen zijn tussen beide categorieën want iedere onschuldige dode is er een teveel, terwijl anderen dan zullen stellen dat het unieke van het concept van genocide moet bewaard worden voor grotere contexten. Méndez stelde al dat genocide niet makkelijk toepasbaar mag zijn omdat het anders zijn impact als afschrikmiddel kan verliezen.

4.3.4.2 Significantie van de berechtingen Een nuance dat gelegd moet worden is op vlak van significantie van de berechtingen, zo zijn er berechtingen voor grote kopstukken, grote detentiecentrum of over fundaties van de Junta. Daarnaast zijn er ook kleine berechtingen voor moorden en ontvoeringen, vaak gepleegd door lagere officieren. De meeste strafzaken waar er een genocide-erkenning was ging over vrij belangrijke berechtingen zoals Etchecolatz als commandant van de Buenos Aires politie, de Jefes van de politie in San Luis, de misdaden in de gevangenis van La Plata en de misdaden gepleegd in de stad Bahía Blanca, maar ook over strafzaken die gelijkaardig zijn aan berechtingen waar genocide werd afgewezen of zelfs niet besproken wordt zoals een moord op een vrouw in Mar del Plata en misdaden gepleegd door politieagenten in Mendoza. Wederom moet hier het belang van de interpretatie van de rechters benadrukt worden, gezien drie zaken met een erkenning door Carlos Rosanki gebeurde. Toch zijn er ook berechtingen geweest over grote zaken waar genocide is afgewezen zoals “Circuito ABO”, “Campo de Mayo” tegen Generaals Bignone en Omar Riveros of de berechting van Generaals Videla en Menéndez in Córdoba.

De berechtingen voor de ontvreemding en vervalsen van minderjarige kinderen dient wat extra uitleg. Deze berechtingen stammen uit eind de jaren ’90 als enige mogelijkheid om misdadigers te berechten onder de amnestiewetten onder impuls van de Abuelas, die in deze rechtszaken tot op heden steevast een querellante zullen vormen. Enkele rechtszaken voor deze specifieke vorm van misdaad zullen net geen genocidediscussie hebben of het afwijzen terwijl er twee belangrijke berechtingen zijn geweest op vlak van deze misdaad die net wel ingaan op genocide en het zullen erkennen. Zowel de strafzaak tegen Alonso Omar en Herzberg (La Plata, 2010) en de strafzaak over de systematische ontvreemding van kinderen (Capital Federal, 2012) zullen benadrukken dat dit overduidelijk een genocidale praktijk is die op alle vlakken genocide bewijst. Dit zullen dan ook de twee enige strafzaken zijn die zullen proberen te berechten voor genocide omdat dit aan alle voorwaarden van Art. 2.2.e) van het Genocideverdrag zal voldoen en via het construeren van de slachtoffers als onderdeel van de nationale groep perfect toepasbaar is in de misdaad van genocide. Deze misdaad wordt dan ook vaak gezien als de meest erge misdaad gepleegd door de Junta die het clandestiene plan van de Junta blootlegt. Dit verschil tussen strafzaken over dezelfde thematiek leggen duidelijk bloot dat veel afhangt van de interpretatie van de rechters, zo had de strafzaak tegen Omar, Rosanki als rechter die in al zijn strafzaken een genocide-erkenning geeft. Wel moet er een kanttekening gemaakt worden bij de berechting van Capital Federal, dit was gezien zijn omvang en grote kopstukken een uitzonderlijke berechting waardoor het logisch lijkt dat hier grote aandacht aan besteedt is en dat er een genocide-erkenning kwam door de grootschaligheid van deze

146

misdaden. Deze twee rechtszaken riepen tevens op dat gelijkaardige zaken dit precedent zou volgen, maar enkele strafzaken voor dezelfde misdaden in 2012 zouden dit net niet doen, wat wederom het belang van de interpretatie van de rechters onderstreept.

4.3.4.3 Belang van de interpretatie door de rechters Een groot aandeel van de genocide-erkenningen ligt bij de rechtbank van La Plata, en dit door rechter Rosanki. Dit is symbolisch gezien de stad van La Plata een van de hardst getroffen gebieden van de Junta was en tevens een belangrijke politieke waarde heeft omdat er in deze stad hevig gestreden is tegen de amnestie door de belangrijkste mensenrechtenbewegingen zoals Abuelas, Madres, AEDD en H.I.J.O.S132. Guariglia beargumenteert dat sommige rechters de grenzen van misdaden tegen de mensheid overstijgen door de acties van de Junta tegen zijn eigen bevolking te zien als genocidale praktijken, zoals door Feierstein bepleit wordt, Rosanki past duidelijk in dat profiel133. Margaret O’Donnell ziet het proberen van de wettelijke definitie van genocide uit te breiden als een gevolg van het Argentijnse Transitional Justice proces die ervoor zorgt dat rechtbanken wettelijke interpretaties hanteren die in contradictie staan met de internationale wetgeving134. Ook dit kan toegepast worden bij de berechtingen gepleegd door Rosanki die op een zeer creatieve wijze een precedent heeft gelanceerd in de Argentijnse gerechtelijke wereld. Vaak wordt dan ook benadrukt dat een genocide-erkenning er moet komen voor de slachtoffers en het erkennen van hun leed, tevens om een afschrikmiddel te zijn voor toekomstige misdaden en om een waarheid te construeren als een collectief geheugen voor het heden en de toekomst. Elementen die allemaal passen in de theorieën van “Criminal Justice”. Al kan gezegd worden dat waar O’Donnell dit ziet als in strijd tegen de internationale wetgeving is, dit het eigenlijk niet is omdat er geen berechtingen zijn gebeurd voor genocide maar enkel genocide-erkenningen en de formulering van kritieken op het Genocideverdrag dat een breed draagvlak heeft in genocidestudies en literatuur (cfr. infra).

Juridisch is het dus niet mogelijk om te bestraffen via enkele obstakels als het Genocideverdrag, het Statuut van Rome, het legaliteitsbeginsel en het recht op eerlijke verdediging. Toch weerhoudt dit bepaalde rechters, zoals Rosanki, niet om een genocide-erkenning uit te spreken of zelfs het proberen tot het effectief bestraffen voor genocide, waar men altijd botst op het legaliteitsprincipe. Roth-Arrianza stelt dan ook dat dit een perfect voorbeeld is van creatieve antwoorden die de rechters formuleren op de vraagstukken van de internationale wetgeving toegepast op de nationale context135. Skaar lijkt opnieuw gelijk te krijgen als ze stelt dat progressief ingestelde Argentijnse rechters altijd wel een achterdeur vinden en creatief omspringen met wettelijke vraagstukken die op eerste zicht onmogelijk lijken. De rechtszaken die een genocide-erkenning (misdaden tegen de mensheid in de context van een genocide) uitspreken zijn hier een perfect voorbeeld van omdat ze een precedent creëren maar binnen de nationale en internationale wetgeving blijven en tevens de internationale wetgeving over genocide bekritiseren en een publiek debat lanceren in de

132 Leavi Messa, art.cit., p. 3. 133 M. Esparza, op.cit., p. 104. 134 M. O’Donnell, art.cit., p. 334. 135 Roth Arrianza, op.cit., p. IX.

147

gemeenschap. Zorgen deze uitspraken, zoals Feierstein, benadrukt voor precedenten in de regio en is Argentinië op dat vlak ook een protagonist in de regio? Argentinië is zeker niet de enige context met dit probleem, de vermeende genocide van het Khmer regime van Pol Pot tegen de Cambodjaanse bevolking werd door het ICC niet erkend als een genocide omdat het tegen politieke groepen was, al zullen vele personen zoals David Hawk en Hurst Hunnum dit bekritiseren en eerder zien als een deel van de nationale groep die tegen de politieke ideologie van de Khmer was, een gelijkaardige visie is terug te vinden bij enkele strafzaken en theoretici als Daniel Feierstein en Feitlowitz. Sinds 2007 zijn er ook berechtingen in Cambodja tegen de voormalige leiders van de Rode Khmer waar men ook tracht te berechten voor genocide136. Zal het zorgen voor staatspraktijk zoals o.a. Schneider en O’Donnell aangaan? Zoals al aangehaald is dit mogelijk als er een nationale wetgeving komt, maar deze mag niet retroactief zijn dus kan ze nooit toepasbaar zijn op huidige berechtingen op risico van een schending van het legaliteitsbeginsel, maar kan het wel als staatspraktijk en dienen als een precedent voor de regio (cfr. infra).

Toch zijn er nog vele verschillende interpretaties in Argentinië zelf waardoor de creatie van een nationale wetgeving nog veraf lijkt, net als een consensus over dit onderwerp. Wat wel zeker kan gesteld worden, in navolging van Alexander Laban Hinton137, is dat iedere auteur een eigen interpretatie heeft over het concept genocide, dit blijkt uit zowel de discussie op het internationale en nationale niveau, de geraadpleegde literatuur en de onderzochte strafdossiers.

4.3.4.4 Querella Doorheen de strafzaken is duidelijk te zien dat de querella, zowel de mensenrechtenbewegingen, het Staatssecretariaat voor Mensenrechten en particulieren zoals slachtoffers en nabestaanden, doorgaans de bestraffing en/of erkenning voor genocide zullen aanvragen. Vaak wordt hier ook op ingegaan door het Openbaar Ministerie. Dit lijkt dus het grote belang van de mensenrechtenbewegingen in hun strijd voor gerechtigheid opnieuw te bevestiging, net als hun strijd voor waarheid en geheugen door het promoten van het genocidediscours tijdens de beschuldigingsfase. Al beseft men zich volledig dat een bestraffing niet mogelijk is, toch hoopt men altijd op een erkenning en zoals Gras al stelde probeert het Staatssecretariaat altijd een genocide- erkenning te krijgen en dit in het belang van het construeren van de waarheid.

4.3.4.5 De rol van de rechtbank als verteller van de historische waarheid Alle rechtbanken die genocide erkenden zullen deze rol benadrukken, net zoals vele querellantes. Rechtbanken zullen door de bevolking doorgaans gezien worden als instituten die de waarheid zullen berechten en daar ligt net het belang van de rechtbanken. Toch volgen niet alle rechtbanken dit en enkele rechtbanken zullen dan ook uitdrukkelijk benadrukken dat ze slechts technische tribunalen zijn en enkel zich zullen bezighouden met het berechten van de individuele schuld, wat ook de kerntaak van de rechtbank is. Maar waarom benadrukken rechters als Rosanki dan dat de rechtbank een grote rol en taak heeft om het collectief geheugen van de natie te construeren en voor waarheid te zorgen? Een taak die door onder andere Osiel, Teitel en Huyse wordt onderstreept.

136 H. Schneider, art.cit.; p. 321. 137 A. Laban Hinton, op.cit., p. 4.

148

Dit heeft vooral te maken met het voldoen aan de eisen van de slachtoffers en het onderstrepen van het genocidediscours. Michel Foucault wordt vaak aangehaald tijdens de rechtszaken daar hij stelt dat de rechtbanken producenten van de waarheid zijn. Laban Hinton zal dit bevestigen door te stellen dat de historische interpretatie van een gebeurtenis afhangt van het huidig moment en dat het menselijk discours (wat mensen dus geloven wat de waarheid is van de geschiedenis) samengaat met discoursen van grotere systemen zoals sociale, wettelijke en politieke machten138. Dit kan zeker gelinkt worden aan het opkomend genocidediscours als alternatief dat hier door enkele rechtbanken onderstreept werd, en verder besproken zal worden in het volgende stuk.

Enkele rechtszaken zullen ook het historische belang van de berechtingen bepleiten, ze zien de berechtingen als historische lessen voor de toekomst en de toekomstige generatie in de hoop van deze misdaden te kunnen vermijden. Door een kennis en waarheid te verkondigen (historische waarheid) trachten ze de toekomstige gemeenschap bewust te maken van wat voor verschrikkelijk verleden er zich heeft afgespeeld. Dit past dan ook perfect in wat Teitel bedoeld met “Historical Transitional Justice”, waarbij tribunalen lessen voor de toekomst zijn.

Dat de waarheid over het verleden bovenkomt tijdens de berechtingen blijkt uit de conclusies die soms gemaakt worden, zoals het vinden van nieuwe misdadigers. Een opmerkelijke conclusie was bij de von Wernich strafzaak waar de rechtbank opriep voor het grondiger onderzoeken van antisemitisme, iets dat Garzón, Feitlowitz en Osiel ook al benadrukten. Een andere rechtbank riep dan weer op voor meer onderzoek naar seksueel geweld als misdaad. Doorheen de berechtingen komen dus ook nieuwe elementen bij, die een nieuw beeld over het verleden kan geven. Dit lijkt dus een voordeel van het juridisch onderzoek en de berechtingen te zijn en past in het “Criminal Justice” kader.

Wilson zijn stelling dat “whether in a domestic trial or an international criminal courtroom hearing a genocide case, legal officials are regularly placed in the position of having to pronounce upon questions of historical import and to choose between competing historical explanantions139” lijkt zeker waar te zijn en de rechtbanken worden verplicht een argumentatie aan te gaan die het genocidediscours onderstreept of afwijst, of het staatsterrorismediscours als historische interpretatie zal onderstrepen. Het discours van de Vuile Oorlog wordt meestal door de verdediging aangehaald als historische interpretatie maar dit wordt steevast afgewezen door de rechtbanken, en dit doordat de historische waarheid dit niet kan staven.

138 A. Laban Hinton, op.cit., p. 3. 139 R. Wilson, art.cit., p. 919

149

Besluit

"Vanaf het moment van hun ontvoering waren de slachtoffers volslagen rechteloos; zonder enig contact met de buitenwereld, vastgehouden op onbekende plaatsen, onderworpen aan helse martelingen, onwetend van wat hun op termijn of het volgende moment te wachten stond, de kans lopend met blokken cement aan hun voeten in een rivier of in zee te worden gegooid of tot as te worden verbrand; toch waren ze geen dingen en hadden ze nog menselijke eigenschappen: ze voelden pijn, herinnerden zich hun moeder of hun kind of hun vrouw, schaamden zich peilloos diep als ze publiekelijk werden verkracht...140"

Deze woorden van schrijver Ernesto Sábato in het voorwoord van het Nunca Más rapport spreken voor zich en beschrijven hoe de slachtoffers zich moeten gevoeld hebben tijdens hun soms maandenlange opsluiting in detentiecentrum met de daarbij gepaarde fysieke en mentale foltering. Vele slachtoffers worden nog dagelijks geconfronteerd met deze traumatische en pijnlijke herinneringen en beseffen dat ze geluk hebben, dat zij niet het zelfde lot ondergingen als vele van hun lotgenoten, ze verdwenen niet permanent en werden geen “desaparecido”. Vele slachtoffers werden nooit teruggevonden omdat hun lichaam permanent verdween om de clandestiniteit van de Junta te verdoezelen, waardoor nabestaanden nooit de kans hebben gehad om te rouwen of te weten wat er met hun kind of familielid is gebeurd. Om die reden kunnen vele nabestaanden het traumatisch verleden niet verwerken en blijft het verleden als een schim op de Argentijnse gemeenschap achter. Op de dag van dit schrijven, kwam de Argentijnse gemeenschap even tot stilstand in deze context. De kleinzoon van de voorzitster van de Abuelas de la Plaza de Mayo, Estela de Carlotta, werd na 36 jaar geïdentificeerd als haar kleinzoon die door de Junta geconfisqueerd werd van haar gevangengenomen dochter (die later vermoord werd) uit een clandestien detentiecentrum en ter adoptie gegeven werd aan een Junta gezinde familie. Het werk en de strijd van de Abuelas, die al sinds de Junta strijden en nooit opgaven ook wanneer de strijd uitzichtloos leek tijdens de amnestie in de jaren ’90, lijkt hiermee een van haar grootste overwinningen te hebben gehaald. Hun jarenlang werk om kinderen die door de Junta gestolen werden, volgens velen de meest beruchte genocidale praktijk van de Junta, te identificeren via DNA brengt de waarheid naar de gemeenschap en de slachtoffers. Presidente Cristina Fernández de Kirchner reageerde met: “Argentinië is een beetje rechtvaardiger dan gisteren, de strijd voor “Memoria, Verdad y Justicia” zijn werkelijk de fundamenten van dit Argentinië die we aan het opbouwen zijn”141.

De weg die Argentinië in de laatste dertig jaar aflegde is op zijn minst gesteld opmerkelijk, en dit zeker in de manier hoe men getracht heeft om te gaan met het traumatisch verleden aan de civiele- militaire dictatuur van de Junta. Uit bovenstaande uitspraak van presidente Kirchner blijkt duidelijk dat het Transitional Justice proces en de weg naar verzoening nog volop bezig is en dat Argentinië, ondanks de vele berechtingen en juridische processen voor misdaden gepleegd tijdens de Junta, nog lang niet ten einde is of aan zijn laatste fase zit. Argentinië is zeker niet de enige context die dit

140 Uit wikipedia, mijn kennis van het Spaans is te gebrekkig om de literaire woorden van Sábato op even treffende wijze te kunnen vertalen 141 Abuelas.

150

meemaakt, zoals aangehaald is hetzelfde bezig in Cambodja en zijn er daar ook berechtingen tegen de voormalige Khmer leiders waar men net zoals in Argentinië tracht de gemeenschap te verzoenen via het berechten van de misdadigers. Op dag van dit schrijven werden in Cambodja de twee belangrijkste leiders voor levenslang veroordeeld voor misdaden tegen de mensheid.

Zal er ooit verzoening zijn? Hier kan geen antwoord op gegeven worden, al lijkt Argentinië indien de visie van voorstanders van berechtingen binnen “Criminal Justice” op de goede weg te gaan en lijkt voldaan te worden aan de eisen van de slachtoffers, waardoor verzoening en een kunnen afsluiten van het verleden mogelijk lijkt binnen afzienbare tijd. Met de berechtingen komt nieuw bewijs en nieuwe feiten uit het verleden boven water, waardoor de waarheid over het verleden telkens nieuwe inzichten krijgt. Toch is er kritiek in de maatschappij, enkele politieke partijen willen liever afsluiten en zich op de toekomst richten, slachtoffers en nabestaanden zijn gefrustreerd samen met de mensenrechtenbewegingen over de traagheid van het huidig proces met het gevaar dat misdadigers sterven voor ze berecht kunnen worden en er lijkt meer polarisatie, in navolging van Malamud Goti, zichtbaar in de gemeenschap sinds de berechtingen, een kritiek ook geformuleerd door voorstanders van verzoening. Het genocidedebat in de rechtszaal en het genocidediscours in de gemeenschap lijken deze polarisatie net te versterken. Het collectieve van de misdaden, de medeplichtigheid van burgers zoals zakenlui en priesters wordt meer en meer benadrukt en versterkt door dit discours. Menig theoretici en zelfs strafzaken spreken zich uit de dictatuur nooit mogelijk was zonder de collaboratie en men spreekt meer en meer van een “civiele- militaire dictatuur”. Dit staat in contrast met personen die een andere interpretatie van het verleden hebben, velen en het grotendeel van de rechtszaken ziet de feiten nog steeds als een staatsterrorisme waar enkel het leger en de politiek verantwoordelijk is voor de moord op hun politieke opponenten en iedereen die tegen hun “Proceso”. Daarnaast is er nog een kleine conservatieve groep, zoals Malamud Goti stelt, die bestaat uit grotendeels solidariteitsgroepen van het leger die het verleden interpreteren zoals de Junta: het was een burgeroorlog waar het leger zich wettelijk verdedigde tegen de bedreigingen van linkse guerrilla’s die de staat in gevaar brachten. Het leger beschermde enkel de staat en deze berechtingen zijn voor hen dan ook een “juridisch terrorisme” gepromoot door de linkse Peronistische en populistische Kirchner regeringen die de linke guerrillastrijders als helden en slachtoffers portretteren (door de vele Peronistische strijders). Drie interpretaties van het verleden voor het zelfde verleden die met elkaar in conflict staan in de gemeenschap en in de rechtszaal en de een al gevaarlijker is voor de interpretatie van het verleden dan het andere. Zal er met een nieuwe president in 2015 een ander herinneringsdiscours centraal komen te staan als het dominante staatsdiscours of blijft alles zoals het nu is? Zeker is dat het verleden nog lang niet verwerkt is en zolang de huidige mensenrechtengeneraties blijven strijden voor “Memoria, Verdad y Justicia” zal de strijd voor historische waarheid en gerechtigheid via berechtingen niet snel tot een einde komen. Juan Méndez zegt dan ook met rede: “Thirty years later the wounds are still open, the victims are still there […] Argentina has moved on, is moving on and in fact is moving on thanks to the trials, not in spite of them142”.

142 Uit: < http://america-latina.blog.lemonde.fr/2010/11/23/en-argentine-il-ny-a-pas-eu-de-genocide/>, geraadpleegd op 07.08.2014.

151

Bibliografie

Gebruikte bronnen

Strafdossiers

CAUSA Nº 2965/09 “ALONSO OMAR –HERZBERG, JUAN CARLOS S/ INF. ARTÍCULOS 139, 146 Y 293 C.P.” ON DECEMBER 14, 2010 AT LA PLATA, PROVINCE OF BUENOS AIRES, 172 P.

CAUSA: N° 2901/09 (EX 15275) "DUPUY, ABEL DAVID Y OTROS S/ HOMICIDIOS Y OTROS" (UNIDAD PENITENCIARIA 9 DE LA PLATA –U9-). TRIBUNAL ORAL FEDERAL N° 1 DE LA PLATA.. 2010. LA PLATA. 588 P.

CAUSA N° 3.119 “CAMICHA, JUAN CARLOS Y OTROS S/ ASOCIACIÓN ILÍCITA, PRIVACIÓN LLEGÍTIMA DE LA LIBERTAD, ETC.” 352 P. 2013.

CAUSA: N° 2023 – 2031 - 2043, "RIVEROS, SANTIAGO OMAR Y OTROS S/ PRIV. ILEGAL DE LA LIBERTAD, TORMENTOS, HOMICIDIOS, ENTRE OTROS" (CAMPO DE MAYO). TRIBUNAL ORAL FEDERAL Nº 1 DE SAN MARTÍN. 2009. 423 P.

CAUSA N° 1487 “COLOMBO, JUAN CARLOS S/ ASOCIACIÓN ILÍTICA EN CALIDAD DE JEFE, PRIVACIÓN ILEGITIMA DE LA LIBERTAD REITERADA Y AGRAVADA, TORMENTO ARGAVADO REITERADO, DESAPARICIÓN FORZADA DE PERSONAS EN FUNCIÓN DEL DELITO DE HOMICIDIO. 475 P. PODER JUDICIAL DE LA NACIÓN: TRIBUNAL ORAL EN LO CRIMINAL FEDERAL DE FORMOSA SENTENCIA N°417. 2009

CAUSA: Nº 30746 “LABOLITA CARLOS ORLANDO Y D’ALESSANDRO DE LABOLITA ROSA S/ QUERELLA – LAS FLORES”. TRIBUNAL ORAL FEDERAL DE MAR DEL PLATA. 2009. 269 P.

CAUSA: Nº 2379 “REZETT, FORTUNATO VALENTÍN SOBRE HOMICIDIO CALIFICADO ART. 80 CP SEGÚN LEY 14.616” TRIBUNAL ORAL FEDERAL N° 1 DE MAR DEL PLATA. 2011. 48 P. (REZETT – VESUBIO – I CUERPO DEL EJÉRCITO)

CAUSA Nº 982 CARATULADA “BAYÓN, JUAN MANUEL Y OTROS S/PRIVACIÓN ILEGALDE LA LIBERTAD AGRAVADA, REITERADA, APLICACIÓN DE TORMENTOS REITERADA, HOMICIDIO AGRAVADO, REITERADO A BOMBARA, DANIEL JOSÉ Y OTROS EN ÁREA DEL CUERPO EJÉRCITO V. 2012. 635 P

T.O.F. PARANÁ -L. DE E. N°: 1.960/10, 1.991/10 Y 2138/11- “HARGUINDEGUY,ALBANO EDUARDO Y OTROS S/INF. ART. 151 Y OTROS DEL C. PENAL”,“DIAZ BESSONE, RAMÓN GENARO Y OTROS S/ INF. ART. 141 Y OTROS DELC. PENAL”Y “VALENTINO, JUAN MIGUEL Y OTROS S/ INF. ART. 141 YOTROS DEL C. PENAL”. SENTENCIA N°013/13. APRIL 2013.

SENTENCIA N°344 N° 526-F-26. "FISCAL S/ AV. DELITO". TRIBUNAL ORAL FEDERAL DE SAN LUIS.648P. 12/03/2009

CAUSA: N° 1261 Y 1268. "SUÁREZ MASON, CARLOS GUILLERMO Y OTROS S/ PRIV. ILEG. DE LIBERTAD" (PRIMER CUERPO DEL EJÉRCITO). TRIBUNAL ORAL FEDERAL Nº 5.. 2009. 1528 P. JEFES DE ÁREAS

CAUSA: N° 14216/03. "SUÁREZ MASON, CARLOS GUILLERMO Y OTROS S/ PRIV. ILEG. DE LIBERTAD" (PRIMER CUERPO DEL EJÉRCITO) ABO. TRIBUNAL ORAL FEDERAL Nº 2. 2010. 1037 P.

CAUSA: Nº 1627 (EX 1601 EN TOF 2 Y 2637/04 EN JF Nº 3) "NN Y OTROS S/PRIVACIÓN ILEGAL DE LA LIBERTAD" (PRIMER CUERPO DEL EJÉRCITO) -AUTOMOTORES ORLETTI" TOF 1. 2011. 1271 P.

152

CAUSA: 1270 “DONDA, ADOLFO MIGUEL S/ INFRACCIÓN AL ART. 144 TER, PÁRRAFO 1° DEL CÓDIGO PENAL -LEY 14.616-” Y ACUMULADAS 1271, 1275, 1276, 1277, 1278, 1298, 1299. TRIBUNAL ORAL EN LO CRIMINAL FEDERAL N° 5, DE LA CIUDAD AUTÓNOMA DE BUENOS AIRES. (ESMA II). 2005 P. 2011.

CAUSA: Nº 1824 “GODOY PEDRO SANTIAGO Y OTRO S/ INF. ARTS. 144 BIS INC. 1° 6 Y ÚLTIMO PÁRRAFO -LEY 14.616-, EN FUNCIÓN DEL 142 INC. 1° -LEY 20.642- DEL C.P.; 144 BIS, ÚLTIMO PÁRRAFO EN FUNCIÓN DEL ART. 142 INC. 5° DEL C.P., EN CONCURSO REAL CON INF. ARTS. 144 TER, PRIMER PÁRRAFO -LEY 14.616- DEL C.P.” (TRAMO CIRCUITO ABO). T.O.C.F. N° 2. 2012

CAUSA: N° 1351 “NICOLAIDES CRISTINO; VIDELA, JORGE RAFAEL Y OTROS” - ACUMULADAS: 1499, 1604, 1584, 16983/04, 3063/10 (PLAN SISTEMÁTICO DE ROBO DE BEBÉS). TRIBUNAL ORAL EN LO CRIMINAL FEDERAL N° 6. 2012. 1326 P.

MENÉNDEZ EN BUSI: AUSA: "VARGAS AIGNASSE GUILLERMO S/SECUESTRO Y DESAPARICIÓN".-EXPTE. V-03/08.-2008. 146 P.

CAUSA: Nº J - 29/09 “JEFATURA DE POLICÍA DE TUCUMÁN S/SECUESTROS Y DESAPARICIONES”. 2010. 406 P.

CAUSA: EXPTE. A – 81/11 “AGUIRRE, LIANA CECILIA S/ SU DENUNCIA”. TRIBUNAL ORAL EN LO CRIMINAL FEDERAL DE TUCUMÁN. 2011. 101 P.

CAUSA: Nº 1119/00 “ROMERO NIKLISON MARÍA ALEJANDRA S/SU PEDIDO. NRO. 401.118/04 Y SUS ACUMULADOS: ROMANO MIGUEL ARMANDO Y OTROS S/INF. A LOS ARTS 213 BIS Y 189 BIS DEL C.P. EXPTE NRO 358/76 Y “MENESES ADOLFO FRANCISCO S/SU PEDIDO”. 2011. 178 P.

CAUSA: N° 17468 "ALSINA, GUSTAVO ADOLFO Y OTROS S/ IMPOSICIÓN DE TORMENTOS AGRAVADOS Y HOMICIDIOS CALIFICADOS" Y CAUSA: N°16954 "GONTERO, OSCAR FRANCISCO Y OTROS S/ PRIVA ILEG DE LA LIBERTAD Y TORMENTOS (EX CAUSA "URQUIZA LUIS ALBERTO")" (CAUSA VIDELA). JUZGADO FEDERAL N° 3 DE CÓRDOBA. TRIBUNAL ORAL FEDERAL N° 1 DE CÓRDOBA.

CAUSA: M12/2012 “MENÉNDEZ, LUCIANO BENJAMÍN Y OTROS P.SS.AA. PRIVACIÓN ILEGÍTIMA DE LA LIBERTAD, IMPOSICIÓN DE TORMENTOS AGRAVADOS Y HOMICIDIO CALIFICADO POR ALEVOSÍA Y POR LA PLURALIDAD DE PARTÍCIPES EN 3 OPORTUNIDADES”. TOF N° 2 DE CÓRDOBA. 2012. 260 P.

CAUSA: Nº 03/08 (EX Nº 152/07) "BRUSA VÍCTOR HERMES Y OTROS S/ INF. ART. 144 BIS CP". TRIBUNAL ORAL FEDERAL DE SANTA FE. 2009. 421 P. CAUSA: Nº 34/07 "FACINO, MARIO S/PRIV. ILEG. LIB.-TORMENTOS-ENCUB-HOMIC.”. TRIBUNAL ORAL FEDERAL DE SANTA FE. 2010. 130 P.

CAUSA : 223/10 “GONZALEZ, JOSÉ MARÍA S/ PTA. INF. ARTS. 151 CP., 144BIS INC. 1º (LEY 14.616) EN FUNCIÓN DEL 142 INC. 1º (LEY 20.642) Y 79 C.P. (EN CONCURSO REAL ART. 55 C.P.)”. TRIBUNAL ORAL FEDERAL SANTA FE. 2011. 96 P.

CAUSA: 120/08 "DÍAZ BESSONE, RAMÓN GENARO Y OTROS S/ HOMICIDIO, VIOLACIÓN Y TORMENTOS Y ACUMULADAS" (EX Nº 130/04 "FECED I") Y ACUMULADAS 91/08; 47/09 Y 138/09. TOF N° 2 DE ROSARIO. 2012. 628 P.

CAUSA: N° 87/10 “HERRERO, CARLOS OMAR; GIMÉNEZ FELIPE NICOLÁS; MENDOZA GUILLERMO ROQUE S/ PRIVACIÓN ILEGITIMA DE LA LIBERTAD AGRAVADA”. Y ACUMULADAS CAUSA N° 96/2011 Y CAUSA N° 161/11. 2012. 416 P.

CAUSA: Nº 306/01 CARATULADA "LARRATEGUY (MARGARITA BELÉN)" RECARATULADA N° 1074/09 "RENÉS, ATHOS GUSTAVO Y OTROS S/ HOMICIDIO AGRAVADO- 11 HECHOS EN CONCURSO REAL Y EN CONCURSO REAL CON PRIVACIÓN ILEGÍTIMA DE LA LIBERTAD AGRAVADA- CUATRO HECHOS EN CONCURSO REAL". TOF RESISTENCIA. 2011. 422P.

CAUSA: 14216/03. "SUÁREZ MASON, CARLOS GUILLERMO Y OTROS S/ PRIV. ILEG. DE LA LIBERTAD (PRIMER CUERPO DEL EJÉRCITO) - LA PAMPA”. TRIBUNAL ORAL FEDERAL DE SANTA ROSA (LA PAMPA). 2010. 473 P.

CAUSA: N° 9078/03 "KAMENETZKY, ADELA INÉS INTERPONE QUERELLA C/ MUSA AAZAR". TRIBUNAL ORAL FEDERAL DE SANTIAGO DEL ESTERO. 2010. 95 P.

CAUSA: N° 3115/09. "HERRERA, RUBÉN NELSON; HERRERA, PEDRO JAVIER; GENTIL, MIGUEL RAÚL; MULHALL, CARLOS ALBERTO; ZANETTO, JORGE HÉCTOR; GUIL, JOAQUÍN; Y SORAIRE, ANDRÉS DEL VALLE S/ ENCUBRIMIENTO EN CONCURSO IDEAL CON EL TIPO PENAL DE OMISIÓN DE REPRESIÓN DE DELINCUENTES; HOMICIDIO CALIFICADO EN DOS HECHOS EN CONCURSO REAL Y LESIONES; COACCIÓN AGRAVADA Y LESIONES, EN PERJUICIO DE MIGUEL RAGONE, SANTIAGO CATALINO ARREDES Y MARGARITA MARTÍNEZ DE LEAL”. TRIBUNAL ORAL EN LO CRIMINAL FEDERAL DE SALTA. 2011. 142 P.

CAUSA: 001-M “MENENDEZ SANCHEZ, LUCIANO BENJAMÍN Y OTROS S/INFR. ART. 144 BIS C.P.” TRIBUNAL ORAL FEDERAL CRIMINAL N° 1, DE MENDOZA.2011. 375 P. (PACO URONDO)

153

Geraadpleegde rapporten

FIDH. Argentina. Advances and obstacles in legal proceedings against those reponsible for crimes against humanity committed during the dictatorship, 2008, 42 p.

Amnesty International. Legal memorandum: the full stop and due obedience laws, 2003, 47 p.

CELS, Informe anual 2005 Informe anual 2007 Informe anual 2010 Informe anual 2011 Informe anual 2012

Geraadpleegde literatuur

Boeken

A. Cliquet, Leidraad Internationaal Publiekrecht, Gent, Academia Press, 2013, 145 p.

A. Robben, Political Violence and Trauma in Argentina. The ethnography of political violence. Pennsylvania, University of Pennsylvania press, 2011, 480 p.

B. Bevernage, History, Memory and state-sponsored violence, New York, Routlegde Taylor and Francis Group, 2012, 250 p.

C. Fournet, The crime of destruction and the law of genocide. Their impact on collective memory, Cornwall, MPG Books LTD, 2007, 250 p.

C. S. Nino, Radical Evil on trial, Yale, Yale University Press, 1996, 232 p.

D. Feierstein, “Political violence in Argentina and its genocidal characteristics”, in: M. Esparza, H. R. Huttenbach en D. Feierstein, State violence and genocide in Latin America. The cold war years, Londen, Routledge Taylor and Francis group, 2010, 251 p.

E. Skaar, Judicial Independence and human rights in Latin America: violations, politics, and prosecution, New York, Palgrave Macmillan, 2011, 316 p.

E. Staub, The roots of evil. The origins of genocide and other group violence, Cambridge, Cambridge University Press, 1992, 336 p.

154

E. Verdeja, “Political violence, justice, and reconciliation in Latin America”, in: M. Esparza, H. R. Huttenbach en D. Feierstein, op.cit., pp. 169-181

F. Guariglia, “International crimes and non-state actors”, in: P. Arturo (ed.), op.cit., pp. 91-105.

F. Lessa, Memory and Transitional Justice in Argentina and Uruguay. Against Impunity, New York, Palgrave Macmillan, 2013, 319 p.

J. Elster, Retribution and reparation in the transition to democracy, Cambridge, Cambridge University Press, 2006, 352 p.

J. Malamud Goti, Game without end. state terror and the politics of justice, Oklahoma, University of Oklahoma Press, 1995, 256 p.

J. Méndez, Taking a stand: the evolution of Human rights, New York, Palgrave Macmillan Trade, 2011, 185 p.

J. P. Luna, “The left turns: why they happened and how they compare”. In: Cameron en Hershberg. Latin America’s Left Turn, pp. 23-29.

J. P. McSherry, “Industrustrial repression and operation Condor in Latin America”, in: M. Esparza, H. R. Huttenbach en D. Feierstein, op.cit., pp. 107-123

K. Sikkink, The Justice cascade. How human rights prosecutions are changing world politics, Londen, W.W. Norton & Company, 2011, 342 p.

L. Filippini, “Criminal prosecution in the search for justice,”, in: P. Arturo (ed.), Making Justice. Further discussions on the prosecution of crimes against humanity in Argentina, s.l.n.d., 2013, pp. 11-46.

L. Huyse, “Introduction: Tradition-based Approaches in Peacemaking, Transitional Just ice and Reconciliation Policies”, in L. Huyse en M. Salter (eds.), Traditional Justice and Reconciliation after Violent Conflict: Learning from African Experiences, International IDEA, Stockholm, 2008, pp. 1-22.

L. Mallinder, “The ongoing quest for trut hand justice: enacting and annuling Argentina’s amnesty laws”, Queen’s University Belfast, Institute of Criminilogy and Criminal Justice, 2009, p. 6 (157)

M. Fischer, “Transitional Justice and Reconciliation: Theory and Practice”, in: B. Austin, M. Fischer, H. J. Giessmann (eds.), Advancing Conflict Transformation: The Berghof Handbook II, Barbara Budrich Publishers, Framington Hills, 2011, pp.405-430.

M. Osiel, Making sense of mass atrocity, Cambridge, Cambridge University Press, 2009, pp. 3-84. (257) R. Teitel, Transitional Justice, Oxford, Oxford University Press, 2000, 304 p.

S. Gloppen, “Roads to reconciliation: a conceptual framework”, in E. Skaar, S. Golppen en A. Suhrke (eds.), Roads to Reconciliation, s.l., Lexington Books, 2005, pp. 17-45.

155

A. Laban Hinton, T. La Pointe, D. Irvin-Erickson (eds.), Hidden genocides. Power, knowledge, memory, Londen, Rutgers University Press, 2014, 217 p.

D. Feierstein, El genocidio como práctica social, entre el nazismo y la experiencia argentina, Buenos Aires, Fondo de Cultura Económica, 2008, 405 p.

M. Feitlowitz, A lexicon of terror: Argentina and the legacies of torture, New York, OUP USA, 1999, 320 p.

N. Roth-Arrianza, Digest of Latin American Jurisprudence on international crimes, Washington DC, 2010, 384 p.

N. Klein, The Shockdoctrine, Uitgeverij de Geus, 2009 p.102.

Artikels

A. De Baets, “Na de genocide. Waarheidsstrategieën van rechters en historici”, in: Tijdschrift voor geschiedenis, 116 (2003), 2, pp. 212-230.

A. Robben, “Vuile Oorlog, staatsterreur of genocide? De Argentijnse worsteling met de herinnering aan de militaire dictatuur van 1976-1983”, in: Tijdschrift voor geschiedenis, 124 (2011), 4, pp.524-554.

C. Ginzburg, “Checking the Evidence: the Judge and the Historian”, in: Critical Inquiry, 18 (1991), 1, pp 79 – 92.

C. Leegstra, “ la memoria de la lucha: ç un nuevo régimen de memoria?”, in: http://sedici.unlp.edu.ar/bitstream/handle/10915/33195/Documento_completo.pdf?sequence=1, geraadpleegd op 07.08.2014

C. S. Nino, “The duty to punish past abuses of human rights put into context: the case of Argentina”, in Yale Law Journal, 100 (1991), pp 2619 –2639.

D. Benegas, “If there’s no justice: Trauma and identity in post-dictatorship Argentina”, in: Performane Resaerch, 16 (2011), 1, pp. 20—30.

E. Maculan, “Prosecuting international crimes at national level: lessons from the Argentine truth- finding trials”, in: Utrecht Law Review, 8 (2011), 1, pp. 106-121.

F. Raimondo, “Overcoming domestic legal impediments to the investigation and prosecution of human rights violations: the case of Argentina”, in: http://www.wcl.american.edu/hrbrief/18/2raimondo.pdf, geraadpleegd op 01.08.2014.

156

G. Stanton, “Sticks and stones may break your bones, but hateful words can kill you”, in: http://www.genocidewatch.org/images/Sticks_and_Stones_May_Break_Your_Bones.pdf, geraadpleegd op 03.08.2014.

G. Stanton, “the 10 stages of genocide”, in: http://www.genocidewatch.org/genocide/8stagesofgenocide.html, geraadpleegd op 03.08.2014.

H. Schneider, “Political genocide in Latin America: the need for reconsidering the current internationally accepted definition of genocide in light of Spanish and Latin American Jurisprudence”, in: American University International Law review, 25 (2010), 313, pp. 313 – 355

H. Vezzetti, “Uses and limits of the figure of genocide”, in: < http://www.africanrhetoric.org/pdf/07_AYOR%203,2%20Vezzetti.pdf>, geraadpleegd op 02. 08.2014.

ICTJ, “Accountability in Argentina. 20 years later, Transitional Justice Maintains momentum”, in: ICTJ Case Study Series, 2005, pp. 1-10.

J. Evans, “history, memory and the law: the historian as expert witness”, in: History and theory, 41 (2002), pp. 326 – 352.

J. Malamud Goti, “What’s good and bad about blame and victims”, in: Lewis and Clarck Law Review, 9 (2005), 3, , pp. 629-646.

K. Sikkink en C. Booth Walling, “The impact of human right trials in Latin America”, in: Journal of Peace Research, 44 (2007), 4, pp. 427 -455

Leavi Mesa, “Los sentidos de la justicia: juicio por genocidio y la desaparición de Jorge Julio López en la ciudad de La Plata”, in: < http://conti.derhuman.jus.gov.ar/2011/10/mesa_12/leavi_mesa_12.pdf>, geraadpleegd op 05.08.2014

M. Borsani, “el genocidio argentino: espacio de la extranjería”, in: http://www.hechohistorico.com.ar/archivos/Introduccion_Filosofia_2011/ponencia_borsanime.asp , geraadpleegd op 01.08.2014.

M. Humphrey en E. Valverde, “Human Rights Politics and Injustice: Transitional Justice in Argentina and South Africa”, in International Journal of Transitional Justice, 2(2008), 1, pp. 83 – 105.

M. Lozada, “Law’s response to crimes against humanity: some lessons from Argentina”, in: Inaugural address Utrecht university, 2008, pp. 1 – 22.

M. O’Donnell, “New dirty war judgements in Argentina: national courts and domestic prosecutions of international human rights violations”, in: New York University Review, 84 (2009), p. 333- 370.

157

M. Osiel, “Legal Remembrance of Administrative Massacre”, in: University of Pennsylvania Law Review, 144 (1995), 2, pp. 463-704.

M. Soledad Catoggio, “The last military dictatorship in Argentina (1976-1983): the mechanism of state terrorism”, in: http://www.massviolence.org/IMG/article_PDF/The-Last-Military- Dictatorship-in-Argentina-1976-1983-the.pdf, geraadpleegd op 22.07.2014.

N. Lorenzo, “Genocidio y derechos humanos en la Argentina hoy”, in: HTTP://WWW.TESIS11.ORG.AR/GENOCIDIO-Y-DERECHOS-HUMANOS-EN-LA-ARGENTINA-HOY/, geraadpleegd op 05.08.2014. .

P Parenti, “The prosecution of International Crimes in Argentina”, in: International Criminal Law Review, 10 (2010), pp. 491 – 517.

R. David en S. Choi, “Victims on Transitional Justice: Lessons from the Reparation of Human Rights Abuses in the Czech Republic”, in: Human Rights Quarterly, 27 (2005), pp. 392 – 435.

R. Rummel, “Democide versus genocide: which is what?”, in: http://www.hawaii.edu/powerkills/GENOCIDE.HTM, geraadpleegd op 06.08.2014.

R. Wilson, “Humanity’s histories evaluating the historical accounts of internationale tribunals and truth commissions”, in: Politix, 80 (2007), 4, pp. 31 – 58.

R. Wilson, “Judging History: The Historical Record of the International Criminal Tribunal for the Former Yugoslavia”, in: Human Rights Quarterly, 27 (2005), 3, pp 908 – 942.

R. Wilson, “Prosecuting Pinochet: international crimes in Spanish domestic law”, in: Humans Rights Quarterly, 21 (1999), pp. 927 – 960.

T. Roehrig, “Executive leadership and the continuing quest for justice in Argentina”, in: Human Rights Quarterly, 31 (2009), 3, pp. (721-747

158

Bijlagen

Hieronder een lijst van de geraadpleegde strafdossiers voor misdaden tegen de mensheid tussen 2006 en eind 2012, per provincie en in chronologische volgorde.

Formosa CAUSA N° 1487 “COLOMBO, JUAN CARLOS S/ ASOCIACIÓN ILÍTICA EN CALIDAD DE JEFE, PRIVACIÓN ILEGITIMA DE LA LIBERTAD REITERADA Y AGRAVADA, TORMENTO ARGAVADO REITERADO, DESAPARICIÓN FORZADA DE PERSONAS EN FUNCIÓN DEL DELITO DE HOMICIDIO. 475 P. PODER JUDICIAL DE LA NACIÓN: TRIBUNAL ORAL EN LO CRIMINAL FEDERAL DE FORMOSA SENTENCIA N°417. 2009

FORMOSA: CAUSA N° 3.119 “CAMICHA, JUAN CARLOS Y OTROS S/ ASOCIACIÓN ILÍCITA, PRIVACIÓN LLEGÍTIMA DE LA LIBERTAD, ETC.” 352 P. 2013.

Capital Federal CAUSA: N° 6859/98. "GONZÁLEZ NAYA, ARTURO FELIX Y OTROS S/ PRIVACIÓN ILEGAL DE LA LIBERTAD" (BATALLÓN 601). JUZGADO FEDERAL Nº 4. 2007. 219P. AKA CONTRAOFENSIVA DE MONTONEROS

CAUSA: N° 16441/02. "SUÁREZ MASON, CARLOS GUILLERMO Y OTROS S/ PRIV. ILEG. DE LA LIBERTAD (PRIMER CUERPO DEL EJÉRCITO) - MASACRE FÁTIMA". TRIBUNAL ORAL FEDERAL Nº 5. 2008. 214 P.

CAUSA: N° 14216/03. "SUÁREZ MASON, CARLOS GUILLERMO Y OTROS S/ PRIV. ILEG. DE LA LIBERTAD". TRIBUNAL ORAL FEDERAL Nº 5.

CAUSA: N° 1261 Y 1268. "SUÁREZ MASON, CARLOS GUILLERMO Y OTROS S/ PRIV. ILEG. DE LIBERTAD" (PRIMER CUERPO DEL EJÉRCITO). TRIBUNAL ORAL FEDERAL Nº 5.. 2009. 1528 P. JEFES DE ÁREAS

CAUSA: N°19398/02. "REI, VÍCTOR E. Y OTRA S/ SUSTRACCIÓN DE MENORES DE DIEZ AÑOS" (POR LA APROPIACIÓN DEL MENOR ALEJANDRO SANDOVAL). TRIBUNAL ORAL FEDERAL Nº 6. 2009.

CAUSA: N° 14216/03. "SUÁREZ MASON, CARLOS GUILLERMO Y OTROS S/ PRIV. ILEG. DE LIBERTAD" (PRIMER CUERPO DEL EJÉRCITO) ABO. TRIBUNAL ORAL FEDERAL Nº 2. 2010. 1037 P.

CAUSA: Nº 10906/97 “FALCO, LUIS ANTONIO S/SUPRESIÓN ESTADO CIVIL” (POR LA APROPIACIÓN DE JUAN CABANDIÉ). TRAMITA POR CÓDIGO VIEJO. JUZGADO EN LO CRIMINAL Y CORRECCIONAL FEDERAL Nº 1 DE LA CAPITAL FEDERAL. 2011. 181 P

159

CAUSA: 1270 “DONDA, ADOLFO MIGUEL S/ INFRACCIÓN AL ART. 144 TER, PÁRRAFO 1° DEL CÓDIGO PENAL -LEY 14.616-” Y ACUMULADAS 1271, 1275, 1276, 1277, 1278, 1298, 1299. TRIBUNAL ORAL EN LO CRIMINAL FEDERAL N° 5, DE LA CIUDAD AUTÓNOMA DE BUENOS AIRES. (ESMA II). 2005 P. 2011.

CAUSA: N° 1696 “BIGNONE, REYNALDO BENITO ANTONIO; MUIÑA, LUIS Y MARIANI, HIPÓLITO RAFAEL S/ INF. ARTS. 144 BIS INCISO 1° Y ÚLTIMO PÁRRAFO -LEY 14.616-, 142 INCISOS 1° Y 5° -LEY 20.642- DEL C.P.” TRIBUNAL ORAL EN LO CRIMINAL FEDERAL N° 2.- (HOSPITAL POSADAS). 2011. 390 P.

CAUSA: Nº 1824 “GODOY PEDRO SANTIAGO Y OTRO S/ INF. ARTS. 144 BIS INC. 1° 6 Y ÚLTIMO PÁRRAFO -LEY 14.616-, EN FUNCIÓN DEL 142 INC. 1° -LEY 20.642- DEL C.P.; 144 BIS, ÚLTIMO PÁRRAFO EN FUNCIÓN DEL ART. 142 INC. 5° DEL C.P., EN CONCURSO REAL CON INF. ARTS. 144 TER, PRIMER PÁRRAFO -LEY 14.616- DEL C.P.” (TRAMO CIRCUITO ABO). T.O.C.F. N° 2. 2012

CAUSA: N° 8905/07 “SIMÓN ANTONIO HERMINIO Y OTROS S/ PRIVACIÓN ILEGAL DE LA LIBERTAD”. JUZGADO NACIONAL EN LO CRIMINAL Y CORRECCIONAL FEDERAL Nº 4 2012. 267 P. (BATALLÓN 601 II)

CAUSA: N° 1351 “NICOLAIDES CRISTINO; VIDELA, JORGE RAFAEL Y OTROS” - ACUMULADAS: 1499, 1604, 1584, 16983/04, 3063/10 (PLAN SISTEMÁTICO DE ROBO DE BEBÉS). TRIBUNAL ORAL EN LO CRIMINAL FEDERAL N° 6. 2012. 1326 P.

San Luis

SENTENCIA N°344 N° 526-F-26. "FISCAL S/ AV. DELITO". TRIBUNAL ORAL FEDERAL DE SAN LUIS.648P. 12/03/2009

Córdoba SENTENCIA N° 22/08 CAUSA: 13172. "BRANDALISIS, HUMBERTO HORACIO Y OTROS S/ AVERIGUACIÓN ILÍCITO" (MENÉNDEZ 1). TRIBUNAL ORAL FEDERAL N° 1 DE CÓRDOBA. 2008.

CAUSA: N° 17468 "ALSINA, GUSTAVO ADOLFO Y OTROS S/ IMPOSICIÓN DE TORMENTOS AGRAVADOS Y HOMICIDIOS CALIFICADOS" Y CAUSA: N°16954 "GONTERO, OSCAR FRANCISCO Y OTROS S/ PRIVA ILEG DE LA LIBERTAD Y TORMENTOS (EX CAUSA "URQUIZA LUIS ALBERTO")" (CAUSA VIDELA). JUZGADO FEDERAL N° 3 DE CÓRDOBA. TRIBUNAL ORAL FEDERAL N° 1 DE CÓRDOBA.

CAUSA: M12/2012 “MENÉNDEZ, LUCIANO BENJAMÍN Y OTROS P.SS.AA. PRIVACIÓN ILEGÍTIMA DE LA LIBERTAD, IMPOSICIÓN DE TORMENTOS AGRAVADOS Y HOMICIDIO CALIFICADO POR ALEVOSÍA Y POR LA PLURALIDAD DE PARTÍCIPES EN 3 OPORTUNIDADES”. TOF N° 2 DE CÓRDOBA. 2012. 260 P.

Corrientes CAUSA: N° 276/04. "DE MARCHI, JUAN Y OTROS S/ SUP. TORMENTOS AGRAVADOS, PRIVACIÓN ILEGÍTIMA DE LA LIBERTAD AGRAVADA POR EL TIEMPO Y DESAPARICIÓN FORZADA DE PERSONAS

160

EN CONCURSO REAL" (EX REGIMIENTO DE INFANTERÍA 9 DE CORRIENTES). TRIBUNAL ORAL FEDERAL DE CORRIENTES

CAUSA: N° 50/07. "ULIBARRIE, DIEGO MANUEL P/ SUP. PRIVACIÓN ILEGÍTIMA DE LA LIBERTAD Y DESAPARICIÓN FORZADA DE PERSONAS". TRIBUNAL ORAL FEDERAL DE CORRIENTES. 2009

CAUSA: 601/06 "PANETTA, ÁNGEL VICENTE S/ DENUNCIA". 2011. 191 P.

Misiones CAUSA: N° 1-521/06 "CAGGIANO TEDESCO, CARLOS HUMBERTO, BELTRAMETTI, JUAN ANTONIO S/ PRIVACIÓN ILEGÍTIMA DE LA LIBERTAD, PRIVACIÓN ILEGÍTIMA DE LA LIBERTAD AGRAVADA POR TORTURAS, TORTURA SEGUIDA DE MUERTE". TRIBUNAL ORAL FEDERAL DE POSADAS. P. 157. 2009

CAUSA: Nº 30/09 (1-881/06) "CUENCA JOSÉ MARÍA, GÓMEZ RUBÉN ALBERTO, PERSONAL DE LA COLONIA PENAL DE CANDELARIA MISIONES (U-17) DURANTE LOS AÑOS 1976 A 1983 S/TORTURAS AGRAVADAS". TRIBUNAL ORAL FEDERAL DE POSADAS. 2009.

CAUSA: N° 87/10 “HERRERO, CARLOS OMAR; GIMÉNEZ FELIPE NICOLÁS; MENDOZA GUILLERMO ROQUE S/ PRIVACIÓN ILEGITIMA DE LA LIBERTAD AGRAVADA”. Y ACUMULADAS CAUSA N° 96/2011 Y CAUSA N° 161/11. 2012. 416 P.

Tucumán MENÉNDEZ EN BUSI: AUSA: "VARGAS AIGNASSE GUILLERMO S/SECUESTRO Y DESAPARICIÓN".- EXPTE. V-03/08.-2008. 146 P.

CAUSA: Nº J - 29/09 “JEFATURA DE POLICÍA DE TUCUMÁN S/SECUESTROS Y DESAPARICIONES”. 2010. 406 P.

CAUSA: EXPTE. A – 81/11 “AGUIRRE, LIANA CECILIA S/ SU DENUNCIA”. TRIBUNAL ORAL EN LO CRIMINAL FEDERAL DE TUCUMÁN. 2011. 101 P.

CAUSA: Nº 1119/00 “ROMERO NIKLISON MARÍA ALEJANDRA S/SU PEDIDO. NRO. 401.118/04 Y SUS ACUMULADOS: ROMANO MIGUEL ARMANDO Y OTROS S/INF. A LOS ARTS 213 BIS Y 189 BIS DEL C.P. EXPTE NRO 358/76 Y “MENESES ADOLFO FRANCISCO S/SU PEDIDO”. 2011. 178 P.

CAUSA:EXP. N° A -190/11 “AGUIRRE EMMA DEL VALLE S/ SU DENUNCIA POR PRIVACIÓN ILEGITIMA DE LA LIBERTAD Y OTROS DELITOS”. 2012. 85P.

Santa Fe CAUSA: Nº 03/08 (EX Nº 152/07) "BRUSA VÍCTOR HERMES Y OTROS S/ INF. ART. 144 BIS CP". TRIBUNAL ORAL FEDERAL DE SANTA FE. 2009. 421 P.

CAUSA: Nº 34/07 "FACINO, MARIO S/PRIV. ILEG. LIB.-TORMENTOS-ENCUB-HOMIC.”. TRIBUNAL ORAL FEDERAL DE SANTA FE. 2010. 130 P.

161

CAUSA : 223/10 “GONZALEZ, JOSÉ MARÍA S/ PTA. INF. ARTS. 151 CP., 144BIS INC. 1º (LEY 14.616) EN FUNCIÓN DEL 142 INC. 1º (LEY 20.642) Y 79 C.P. (EN CONCURSO REAL ART. 55 C.P.)”. TRIBUNAL ORAL FEDERAL SANTA FE. 2011. 96 P.

CAUSA: N° 26/10 "MARTINEZ DORR, ROBERTO JOSÉ S/INF. ART. 144 BIS INC 1° DEL C.P. Y ART. 144 TER. 1° Y 2° PÁRRAFO DEL C.P. SEGÚN LEY 14.616 Y ART. 55 C.P.” TRIBUNAL ORAL FEDERAL DE SANTA FE. 2012. 102 P.

CAUSA: Nº 131/07 "GUERRIERI, PASCUAL Y OTROS..." (QUINTA DE FUNES). TRIBUNAL ORAL FEDERAL Nº 1 DE ROSARIO. 2010. 296 P.

CAUSA: 120/08 "DÍAZ BESSONE, RAMÓN GENARO Y OTROS S/ HOMICIDIO, VIOLACIÓN Y TORMENTOS Y ACUMULADAS" (EX Nº 130/04 "FECED I") Y ACUMULADAS 91/08; 47/09 Y 138/09. TOF N° 2 DE ROSARIO. 2012. 628 P.

Buenos Aires: TOF de San Martín CAUSA: N° 2023 – 2031 - 2043, "RIVEROS, SANTIAGO OMAR Y OTROS S/ PRIV. ILEGAL DE LA LIBERTAD, TORMENTOS, HOMICIDIOS, ENTRE OTROS" (CAMPO DE MAYO). TRIBUNAL ORAL FEDERAL Nº 1 DE SAN MARTÍN. 2009. 423 P.

Buenos Aires: TOF de Mar del Plata CAUSA: Nº 30746 “LABOLITA CARLOS ORLANDO Y D’ALESSANDRO DE LABOLITA ROSA S/ QUERELLA – LAS FLORES”. TRIBUNAL ORAL FEDERAL DE MAR DEL PLATA. 2009. 269 P.

CAUSA: Nº 4447 "MALUGIANI JUAN CARLOS..." JUZGADO FEDERAL Nº 3 DE MAR DEL PLATA. 2010. 378 P.

CAUSA: Nº 2086 "MOLINA,GREGORIO S/INFRAC. ARTS. 119 Y 120 DEL CP (LESA HUMANIDAD)" (“NOCHE DE LAS CORBATAS”). TRIBUNAL ORAL FEDERAL DE MAR DEL PLATA. 2010. 146 P.

CAUSA: Nº 2379 “REZETT, FORTUNATO VALENTÍN SOBRE HOMICIDIO CALIFICADO ART. 80 CP SEGÚN LEY 14.616” TRIBUNAL ORAL FEDERAL N° 1 DE MAR DEL PLATA. 2011. 48 P. (REZETT – VESUBIO – I CUERPO DEL EJÉRCITO)

CAUSA: 2473 “PRIVACIÓN ILEGAL DE LA LIBERTAD AGRAVADA, IMPOSICIÓN DE TORMENTOS AGRAVADOS Y HOMICIDIO CALIFICADO”. TOF DE MAR DEL PLATA. TANDIL. 2012. 78 P.

Buenos Aires: TOF de La Plata CAUSA Nº 2965/09 “ALONSO OMAR –HERZBERG, JUAN CARLOS S/ INF. ARTÍCULOS 139, 146 Y 293 C.P.” ON DECEMBER 14, 2010 AT LA PLATA, PROVINCE OF BUENOS AIRES, 172 P.

CAUSA: N° 2901/09 (EX 15275) "DUPUY, ABEL DAVID Y OTROS S/ HOMICIDIOS Y OTROS" (UNIDAD PENITENCIARIA 9 DE LA PLATA –U9-). TRIBUNAL ORAL FEDERAL N° 1 DE LA PLATA.. 2010. LA PLATA. 588 P.

162

CAUSA: N° 3042/10 “GUERRERO, PEDRO CÉSAR S/ TORMENTOS”. TRIBUNAL ORAL FEDERAL N° 1 DE LA PLATA. (UNIDAD 9). 2011. 102 P.

Buenos Aires: TOF de Bahía Blanca CAUSA Nº 982 CARATULADA “BAYÓN, JUAN MANUEL Y OTROS S/PRIVACIÓN ILEGALDE LA LIBERTAD AGRAVADA, REITERADA, APLICACIÓN DE TORMENTOS REITERADA, HOMICIDIO AGRAVADO, REITERADO A BOMBARA, DANIEL JOSÉ Y OTROS EN ÁREA DEL CUERPO EJÉRCITO V. 2012. 635 P

Chaco CAUSA: N° 1169/2009. “CABALLERO, HUMBERTO LUCIO Y OTROS S/TORMENTO AGRAVADO (ART. 144º TER, 1º Y 2º PÁRRAFO DEL C.P. INCORPORADO POR LEY 14.616)”. TRIBUNAL ORAL FEDERAL DE RESISTENCIA. 2010. 162 P.

CAUSA: Nº 306/01 CARATULADA "LARRATEGUY (MARGARITA BELÉN)" RECARATULADA N° 1074/09 "RENÉS, ATHOS GUSTAVO Y OTROS S/ HOMICIDIO AGRAVADO- 11 HECHOS EN CONCURSO REAL Y EN CONCURSO REAL CON PRIVACIÓN ILEGÍTIMA DE LA LIBERTAD AGRAVADA- CUATRO HECHOS EN CONCURSO REAL". TOF RESISTENCIA. 2011. 422P.

Salta CAUSA: N° 563/99. “PALOMITAS 1: LAS PALOMITAS - CABEZA DE BUEY - CABEZA DANIEL VICENTE Y OTROS S/ DENUNCIA” (MASACRE DE PALOMITAS). JUZGADO FEDERAL Nº 2 DE SALTA.. 2010. 249 P.

CAUSA: Nº 209/03 "NN S/DENUNCIA DESAPARICIÓN (MELITÓN BUSTOS)". TRIBUNAL ORAL FEDERAL DE SALTA.2010. 61P.

CAUSA: N° 3115/09. "HERRERA, RUBÉN NELSON; HERRERA, PEDRO JAVIER; GENTIL, MIGUEL RAÚL; MULHALL, CARLOS ALBERTO; ZANETTO, JORGE HÉCTOR; GUIL, JOAQUÍN; Y SORAIRE, ANDRÉS DEL VALLE S/ ENCUBRIMIENTO EN CONCURSO IDEAL CON EL TIPO PENAL DE OMISIÓN DE REPRESIÓN DE DELINCUENTES; HOMICIDIO CALIFICADO EN DOS HECHOS EN CONCURSO REAL Y LESIONES; COACCIÓN AGRAVADA Y LESIONES, EN PERJUICIO DE MIGUEL RAGONE, SANTIAGO CATALINO ARREDES Y MARGARITA MARTÍNEZ DE LEAL”. TRIBUNAL ORAL EN LO CRIMINAL FEDERAL DE SALTA. 2011. 142 P.

CAUSA :138/11 “MENÉNDEZ, LUCIANO BENJAMÍN Y OTROS S/DENUNCIA - LAS PALOMITAS – CABEZA DE BUEY (HOMICIDIO - PRIVACIÓN ILEGÍTIMA DE LA LIBERTAD Y OTROS)”. J.F. Nº 2 DE SALTA. 2011. 292 P. (MASACRE DE PALOMITAS II)

Mendoza CAUSA: N° 2365-M. "MENÉNDEZ, LUCIANO B. Y OTROS P/ AV. INF. ARTS. 144, 142, 292 Y 293 C.P.". TRIBUNAL ORAL FEDERAL Nº 2 DE SAN RAFAEL, MENDOZA. 2010. 405 P.

163

CAUSA: 001-M “MENENDEZ SANCHEZ, LUCIANO BENJAMÍN Y OTROS S/INFR. ART. 144 BIS C.P.” TRIBUNAL ORAL FEDERAL CRIMINAL N° 1, DE MENDOZA.2011. 375 P. (PACO URONDO)

La Rioja CAUSA: N° 5124/06 "MENÉNDEZ, LUCIANO BENJAMÍN Y OTROS S/ HOMICIDIO CALIFICADO Y FALSEDAD IDEOLÓGICA" (EX VILLAFAÑE). TRIBUNAL ORAL FEDERAL DE LA RIOJA.

Entre Ríos: TOF de Paraná T.O.F. PARANÁ -L. DE E. N°: 1.960/10, 1.991/10 Y 2138/11- “HARGUINDEGUY,ALBANO EDUARDO Y OTROS S/INF. ART. 151 Y OTROS DEL C. PENAL”,“DIAZ BESSONE, RAMÓN GENARO Y OTROS S/ INF. ART. 141 Y OTROS DELC. PENAL”Y “VALENTINO, JUAN MIGUEL Y OTROS S/ INF. ART. 141 YOTROS DEL C. PENAL”. SENTENCIA N°013/13. APRIL 2013.

CAUSA: 2031/10 “ZACCARIA, JUAN ANTONIO Y OTROS S/ INFRACCIÓN ARTS. 139 2DO. PARR. Y 146 CP”. TRIBUNAL ORAL EN LO CRIMINAL FEDERAL DE PARANÁ

Rio Negro CAUSA: EXP. 728 “CODINA, RUBÉN A. – LOBOS, VÍCTOR M. – NAVARRETE, SIXTO – NAVARRETE, ELFIO E. – PEDERNERA, RAÚL L.G. – CASTELLI, NÉSTOR R. Y MARASCO, ALBERTO M. S/ DELITOS C/ LA LIBERTAD Y LAS PERSONAS”. 2011. 90 P. (SARMIENTO)

San Juan CAUSA: 964 “C/QUINTEROS RAQUEL JOSEFINA Y LUIS ABERTO TEJADA POR INF. A LOS ARTS. 146, 139 INC. 2°, 296 Y 293 2° PÁRRAFO DEL CÓDIGO PENAL”. TRIBUNAL ORAL EN LO CRIMINAL FEDERAL DE SAN JUAN. 2011. 121 P. (SUSTRACCIÓN DE MENORES)

Santiago del Estero CAUSA: N° 9078/03 "KAMENETZKY, ADELA INÉS INTERPONE QUERELLA C/ MUSA AAZAR". TRIBUNAL ORAL FEDERAL DE SANTIAGO DEL ESTERO. 2010. 95 P.

CAUSA N° 960/11. : “ALIENDRO, JUANA AGUSTINA Y OTROS S/ DESAPARICIÓN FORZADA DE PERSONAS, VIOLACIÓN DE DOMICILIO, PRIVACIÓN ILEGÍTIMA DE LA LIBERTAD, TORMENTOS, ETC. IMPUTADOS: MUSA AZAR Y OTROS” 2012. 660 P. TOF SANTIAGO DE ESTERO.

La Pampa CAUSA: 14216/03. "SUÁREZ MASON, CARLOS GUILLERMO Y OTROS S/ PRIV. ILEG. DE LA LIBERTAD (PRIMER CUERPO DEL EJÉRCITO) - LA PAMPA”. TRIBUNAL ORAL FEDERAL DE SANTA ROSA (LA PAMPA). 2010. 473 P.

164