“GODLOOCHENED, ONDEMOCRATISCH EN ONMENSELIJK”

Anticommunisme in Nederland ten tijde van de vroege Koude Oorlog

Masterscriptie Geschiedenis van de Internationale Betrekkingen Master Geschiedenis UvA J.B. Dieker

Begeleid door: dr. R. van Dijk Tweede lezer: dr. R van der Maar

December 2015 Lijst met afkortingen

AFL - American Federation of Labor ARP - Anti-Revolutionaire Partij BNV - Bureau Nationale Veiligheid BVD - Binnenlandse Veiligheidsdienst CDU - Christelijk-Democratische Unie CHU - Christelijk-Historische Unie CI - Centrale Inlichtingendienst CIA - Central Intelligence Agency CID - Centrale Inlichtingen Dienst (Londen) CNV - Christelijk Nationaal Vakverbond CPH - Communistische Partij Holland CPN - Communistische Partij Nederland CVD - Centrale Veiligheidsdienst ECA - European Cooperation Act EVC - Eenheids Vakcentrale GS III - Generale Staf III KAB - Katholieke Arbeidersbeweging KVP - Katholieke Volkspartij LSP - Liberale Staatspartij MG - Militair Gezag MLL - Marx-Lenin-Luxemburg front NAS - Nationaal Arbeids-Secretariaat NVB - Nederlandse Volksbeweging NVV - Nederlands Verbond van Vakverenigingen PvdA - Partij van de Arbeid PvdV - Partij van de Vrijheid RKSP - Rooms-Katholieke Staatspartij RSAP - Revolutionair-Socialistische Arbeiderspartij SDP - Sociaal-Democratische Partij SDAP - Sociaal-Democratische Arbeiderspartij SGP - Staatkundig Gereformeerde Partij VDB - Vrijzinnig Democratische Bond VS - Verenigde Staten VVD - Volkspartij voor Vrijheid en Democratie WBBBG - Wet Buitengewone Bevoegdheden Burgerlijk Gezag.

2 Inhoudsopgave

LIJST MET AFKORTINGEN ...... 2

INLEIDING ...... 4

1 EEN POLITIEKE LANDVERSCHUIVING ...... 8

1.1 DE OORLOG EN HET VERZET ...... 8

1.2 DE DOORBRAAKGEDACHTE ...... 10

1.3 HET IJZEREN GORDIJN VALT ...... 14

1.4 VAN AFKEURING NAAR BESTRIJDING ...... 19

2 EEN COALITIE BIJ UITERSTE NOODZAAK ...... 22

2.1 EEN GEZAMENLIJK BELEID VAN HERSTEL? ...... 22

2.2 DE NOLENS-DOCTRINE ...... 24

2.3 EEN VROEGE START ...... 26

2.4 POLITIEK OPPORTUNISME ...... 28

3 EEN NOODZAKELIJK KWAAD ...... 33

3.1 ORIGINE EN OPKOMST ...... 33

3.2 RELATIE MET PARLEMENT ...... 36

3.3 BEVOOROORDEELD? ...... 38

3.4 ANTICOMMUNISME IN DE PRAKTIJK ...... 41

4 ATLANTISCH GEORIËNTEERD ...... 45

4.1 DE MARSHALLHULP ...... 45

4.2 DE MARSHALLHULP IN NEDERLAND ...... 48

4.3 LABOUR DIPLOMACY ...... 50

CONCLUSIE ...... 56

BIBLIOGRAFIE ...... 58

PRIMAIRE BRONNEN ...... 58

SECUNDAIRE LITERATUUR ...... 59

WEBSITES ...... 62

3 Inleiding

Nederland wordt sinds de zestiende-eeuwse Opstand beschouwd als het land van de vrijheid bij uit- stek. Ook hedendaags wordt ons land nog steeds beschouwd als het toonbeeld van vrijheid en tole- rantie. Toch is dit een vertekend beeld. De Nederlandse Opstand kwam hoofdzakelijk voort uit een religieuze confrontatie. Vrijheid, zowel burgerlijk als politiek, was vooral een protestants privilege. Lange tijd is de katholieke bevolking achtergesteld ten opzichte van de protestante achterban en onthouden van basisvrijheden zoals politieke vertegenwoordiging en participatie. Een recenter voor- beeld hiervan is het politieke en sociale isolement waar Nederlandse communisten tot ver in de jaren tachtig van de vorige eeuw mee werden geconfronteerd. Nederland doet zich voorkomen als de tole- rantste mogendheid van Europa, maar tot kort geleden was – door de overheid geïnitieerde en ge- steunde – discriminatie aan de orde van de dag. Hoe is dit isolement te rechtvaardigen?1 Een aflevering van Andere Tijden van NPO Geschiedenis genaamd ‘James Bond in de polder’ heeft de interesse voor dit onderwerp verder aangewakkerd. Van 1949 tot 1989 heeft de Binnen- landse Veiligheidsdienst (hierna: BVD), met een volmacht van de Nederlandse overheid, de ver- meende binnenlandse communistische dreiging in kaart gebracht. Lange tijd werd gedacht dat Ne- derlandse communisten – als product van de escalerende Koude Oorlog – een vijfde colonne vorm- den en een Sovjetinvasie aan het voorbereiden waren. In de documentaire van Andere Tijden werd echter benadrukt dat in die vijftigjaar-durende periode er geen reële dreiging is geweest. De demo- cratische rechtstaat is nooit echt in het gedrang gekomen, aldus medewerkers van de BVD die deze dreiging moesten analyseren.2 Hoe kan het dan, dat er zo’n omvangrijk isolement is ontstaan?3 Als Nederlandse communisten nooit een werkelijke bedreiging hebben gevormd, wie was dan verantwoordelijk voor de totstandkoming van het anticommunistische perspectief en beleid in Nederland? De literatuur die over de communisten in Nederland is geschreven, weet vooral goed te benadrukken in wat voor een onmenselijke situatie zij terecht kwamen.4 Een beschuldigende vinger wordt veelal richting de naoorlogse regeringspartijen van die tijd gewezen, namelijk de (eerste) Rooms-Rode coalitie die bestond uit de Katholieke Volkspartij (hierna: KVP) en de Partij van de Ar- beid (hierna: PvdA). Lagen zij aan de basis van de anticommunistische hetze? De opgeschreven par- lementaire geschiedenis van het kabinet Beel-I gaat hier oppervlakkig op in. De auteur vraagt zich af of de PvdA en de KVP, in het licht van de verkiezingen, beiden gebaat waren bij een politieke indam-

1 E. Haitsma Mulier, E. Velema (ed.), Vrijheid ( 1999) 1-11. 2 D. Engelen, Frontdienst. De BVD in de Koude Oorlog (Amsterdam 2007) 45. 3 NPO Geschiedenis, Andere Tijden, ‘De BVD’ http://www.npogeschiedenis.nl/andere-tijden/afleveringen/2007-2008/De- BVD.html (laatst bekeken op 21-09-2015). 4 Bijvoorbeeld de werken van G. Verhips, Dwars, duivels en dromend. De geschiedenis van de CPN: 1938-1991 (Amsterdam 1995) en S. van de Velden, Van SDB tot SP. 125 jaar socialisme in Nederland (Amsterdam 2008).

4 ming van de communisten. De drie partijen putten immers uit een soortgelijk kiezersreservoir, zoals de arbeiders in de grote steden en mijnwerkers in de zuidelijke streken.5 Speelden er andere motie- ven voor de Rooms-Rode coalitie? Deze vraag wordt niet beantwoord. Partij-specifieke literatuur over de PvdA en KVP in de naoorlogse periode geeft tevens geen antwoord op de brandende vraag of zij zich schuldig maakten aan gelegenheidspolitiek. Frits Rover komt in zijn epistel over de PvdA in de Koude Oorlog tot het punt dat de sociaaldemocraten worstel- den met verschillende gevoelens ten opzichte van de communisten. Ook hij stelt dat de vermeende dreiging die de communisten vormden niet altijd de belangrijkste drijfveer voor anticommunisme binnen de PvdA was. Hij stelt dat de band tussen beide partijen ‘nooit echt goed was.’6 Daar blijft het bij. In de monografie van Hans Bornewasser over de KVP wordt tevens gesproken over de Commu- nistische Partij Nederland (hierna: CPN). Dit gebeurt in bevlogen termen als god loochenend, onde- mocratisch en onmenselijk. Tot een ontleding van de werkelijke motieven achter de wetsvoorstellen, die de vrijheid van communisten in Nederland sterk beperkte, komt het echter niet.7 In bovengenoemde literatuur komt ook de BVD ter sprake. De PvdA en de KVP waren voor een adequate beoordeling van de communistische dreiging immers afhankelijk van de informatiever- garing en verstrekking van de BVD. Oud BVD-medewerker en historicus Dick Engelen bestempelt de relatie die de politiek met de BVD onderhield als opmerkelijk eenzijdig, waarbij het kabinet aan het kortste eind trok. Engelens voormalige werkgever staat centraal in zijn proefschrift, dat geldt als het belangrijkste naslagwerk over de BVD. Hierin werpt hij een kritisch licht op haar taakstelling en diens toenmalige hoofd van de BVD; Louis Einthoven.8 De vraag wat Einthovens concrete invloed was op de taakuitvoering van de BVD in de beginjaren van de Koude Oorlog beantwoordt Engelen echter niet. Naast Engelen hebben ook Chris Vos en Frits Hoekstra als oud BVD-medewerkers hun verhaal gedaan over de dagelijkse gang van zaken binnen de dienst. Wat betreft Vos en Hoekstra was er nooit sprake van een communistische dreiging, maar wel van een gebrek aan transparantie. Transpa- rantie binnen de dienst en naar de overheid toe.9 Is dit van invloed geweest op de taakuitvoering van de BVD en dan specifiek bij de communistische beoordeling? Er zijn gevallen in de jaren zeventig van de vorige eeuw waarbij dit het geval was, maar kon dit ook al zijn voorgevallen in de vroege Koude Oorlog? Nog voordat deze definitief escaleerde? Hier is maar weinig over bekend. Dat de Koude Oorlog uiteindelijk escaleerde is maar al te goed bekend. Ook Nederland maak- te hier deel van uit. Hedendaags wordt Nederland gezien als één van de oudste en trouwste bondge-

5 M. Bogaarts, De periode van het kabinet Beel. 3 juli 1946 – 7 augustus 1948. Band C (Nijmegen 1989) 1910. 6 F. Rovers, Voor recht en vrijheid; de PvdA in de Koude oorlog 1946-1958 (Amsterdam 1994) 46-51. 7 J. Bornewasser, Katholieke Volkspartij 1945-1980, Band I. Herkomst en groei (tot 1963) (Nijmegen 1995) 190-201. 8 D. Engelen, Geschiedenis van de Binnenlandse Veiligheidsdienst (Den Haag 1995). 9 F. Hoekstra, In dienst van de BVD. Spionage en contraspionage in Nederland (Amsterdam 2004); C. Vos, e.a. De geheime dienst: verhalen over de BVD (Amsterdam en Ruinen 2005).

5 noten van de Verenigde Staten (hierna: VS). In de vuistdikke bundel van Hans Crabbendam over de Nederlands-Amerikaanse (diplomatieke) relatie van de afgelopen vierhonderd jaar wordt over de beginjaren van de Koude Oorlog voornamelijk de Marshallhulp toegelicht. Uiteraard zaten er conse- quenties aan een acceptatie van deze financiële ondersteuning. Had dit echter ook – in het licht van de Koude Oorlog – concrete gevolgen voor de communistische burger? Het blijft bij aannames en speculatie.10 Wat mondjesmaat ter sprake komt in de bundel van Crabbendam zijn de vakbonden. Ameri- kaanse en Nederlandse vakbonden zouden nauwe banden onderhouden. Vakbonden in Nederland waren daarnaast gelieerd aan politieke partijen. Literatuur over het Nederlands Verbond van Vak- verenigingen (hierna: NVV) stigmatiseert deze als een trouwe bondgenoot van de Amerikanen.11 Wat bedoelen de auteurs hiermee? Er wordt niet adequaat ingegaan op de vraag hoeveel invloed de Amerikanen op zowel politiek als vakbonden hadden. Laat staan de vraag wat er met deze invloed, indien aanwezig, werd gedaan en wat dat betekende voor de Nederlandse communist.12 Waar het (Nederlands) anticommunisme betreft, wordt dit veelal thematisch behandeld in een grotere monografie over bijvoorbeeld de Rooms-Rode coalitie, de BVD, Atlantische betrekkingen of Nederlandse vakbonden. Over motieven wordt gespeculeerd, maar geen uitsluitsel gegeven. Er bestaat daarnaast geen omvattend werk die de belangrijkste actoren – die op de voor- en achter- grond de totstandkoming van een anticommunistisch perspectief hebben bewerkstelligd – met el- kaar verbindt. Deze scriptie doet een poging om dat gat op te vullen. De centrale vraag die dan ook wordt gesteld is: welke actoren en drijfveren waren verantwoordelijk voor de totstandkoming van een anticommunistisch perspectief en hieruit volgend beleid in Nederland ten tijde van de vroege Koude Oorlog? Voor een beter begrip van de context en de positie waarin de communisten verkeerden zal in hoofdstuk één de geschiedenis van het communisme in Nederland en de uiteindelijke omvang van het isolement worden toegelicht. Welke rol speelde de CPN zelf? Waar de secundaire literatuur – met betrekking tot de naoorlogse communistische indamming – te kort schiet, kan primair bronnen- onderzoek een uitkomst bieden. Wat betreft het onderzoek naar de KVP en PvdA zijn er genoeg mo- gelijkheden. Het Documentatiecentrum voor Nederlandse Politieke Partijen in Groningen, het KVP- archief in Nijmegen, het PvdA-archief in Amsterdam en de gedigitaliseerde handelingen der Staten Generaal op statengeneraaldigitaal.nl liggen aan de basis van hoofdstuk twee. Wat waren de motie- ven van de KVP en PvdA en waar waren deze op gebaseerd?

10 J. Krabbendam, C. Minnen en G. Scott-Smith (ed.) Four centuries of Dutch-American relations 1609-2009 (Amsterdam 2009). 11 H. Sporken, ‘Een trouwe bondgenoot van de vrije wereld. Het NVV, het Marshall-plan en de internationale vakbeweging’, Cahiers voor de politieke en sociale wetenschappen 2.1 (1979). 12 E. Hueting, F. De Jong en R. Neij, Naar groter eenheid. De geschiedenis van het Nederlands Verbond van Vakverenigingen, 1906-1981 (Amsterdam 1983).

6 Onderzoek naar de BVD wordt bemoeilijkt door het feit dat het BVD-archief zeer beperkt toeganke- lijk is. Om die reden zal hoofdzakelijk worden uitgeweken naar de werken van Dick Engelen, die wel toegang is verleend tot de archieven van zijn voormalige werkgever. Daarnaast zijn in het Nationaal Archief in Den Haag tevens stukken opgenomen over de beginjaren van de Nederlandse veiligheids- diensten. Een bestudering hiervan kan mogelijk duidelijkheid brengen over haar werkwijze in de vroege Koude Oorlog. Hoofdstuk drie zal hier verder op in gaan. Welke rol speelde deze organisatie in de totstandkoming van een anticommunistisch perspectief? Wat betreft de invloed van de Ameri- kanen op zowel de Nederlandse politiek als vakbonden kan het archief van de Amerikaanse Buiten- landse Zaken worden benaderd. Als aanvulling hierop kan gekeken worden naar het NVV-archief in Amsterdam. Hoe bepalend waren de Amerikanen? Hoofdstuk vier zal hier hoofdzakelijk om draaien. Waarschijnlijk zijn er talloze actoren te vinden die van directe of indirecte invloed zijn ge- weest op de anticommunistische ontwikkeling in Nederland. Toch is bovengenoemde afbakening noodzakelijk om dit werk leesbaar en overzichtelijk te houden. De genoemde actoren vormen mijns inziens de spil in de totstandkoming van een anticommunistisch perspectief en hieruit volgend beleid in het Nederland van de Koude Oorlog. In de loop van deze scriptie zal duidelijk worden dat er een zeker overspannend raderwerk tussen de gestelde actoren ligt.

7 1 Een politieke landverschuiving

1.1 De oorlog en het verzet In de twee decennia voorafgaand aan de Tweede Wereldoorlog werd het Nederlandse politieke landschap gedomineerd door coalities van confessionele partijen. Uit angst voor secularisatie vorm- den de Rooms-Katholieke Staatspartij (hierna: RKSP), de Antirevolutionaire Partij (hierna: ARP) en de Christelijk Historische Unie (hierna: CHU) confessionele coalities in een poging om seculiere partijen buitenspel te zetten. Alhoewel de samenwerking tussen de katholieken en protestanten steeds moeizamer werd, hield deze stand tot de zomer van 1939.13 In de hierop volgende kabinetten Colijn- V en De Geer-II zouden de liberalen – in de vorm van de Liberale Staatspartij (hierna: LSP) en de Vrij- zinnig Democratische Bond (hierna VDB) – hun rentree maken in de regering. Voor de sociaaldemo- craten – in de vorm van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (hierna: SDAP) – was 1939 het jaar waarin zij voor het eerst zitting zouden nemen in het centrum van de Nederlandse politieke macht.14 Voorafgaand aan de vuurdoop van de SDAP was er binnen de partij een splitsing tussen re- formisten en orthodox-marxisten ontstaan. De orthodox-marxisten gingen vanaf 1909 verder onder de naam Sociaal-Democratische Partij (hierna: SDP) dat gaandeweg werd hervormd tot de Commu- nistische Partij Holland (hierna: CPH) en in 1935 tot Communistische Partij Nederland (hierna: CPN). Bij de vooroorlogse Tweede Kamerverkiezingen schommelden de communisten tussen de twee en vier zetels, waar er destijds nog honderd zetels te verkrijgen waren. Met de capitulatie van Neder- land in de Tweede Wereldoorlog zou deze situatie voor de CPN niet verbeteren. Het communisme was immers de ideologische tegenpool van het nationaalsocialisme. Dit sombere vooruitzicht was de voornaamste aanleiding voor de CPN om op de dag van de Nederlandse capitulatie, te weten 15 mei 1940, vrijwel direct over te gaan tot de illegaliteit.15 In tegenstelling tot het directe handelen van de CPN stelden de regerende en grote politieke partijen zich pacifistisch op. Sociaaldemocraten, confessionelen en liberalen verenigden zich in poli- tieke bewegingen als de Nederlandsche Unie.16 De Unie erkende de Duitse bezetter en trachtte te komen tot een modus vivendi met de Nazi’s. Deze absentie van strijdlust en moeiteloze erkenning van de gewijzigde politieke verhoudingen werd door de Koningin in Londen veroordeeld als defaitis-

13 Onder meer het gezantschap bij de Paus en het processieverbod voor katholieken zorgden voor irritatie en gevoelens van achtergesteldheid ten opzichte van de protestante bevolking. 14 J. Bosmans, Staatkundige vormgeving in Nederland. De tijd na 1940 (Assen 1999) 1-3. 15 Van de Velden, Van SDB tot SP, 110. 16 De Nederlandsche Unie was een politieke beweging die werd opgericht op 24 juli 1940. Officieel richtte zij zich op een erkenning van Duitse bezetting om zodoende een maatschappij op te bouwen die was gefundeerd op een brede nationale samenwerking, harmonie en sociale rechtvaardigheid. Onofficieel trachtte de beweging op deze manier de Nationaal Socia- listische Bond buiten spel te zetten en zodoende nog enige macht in handen te houden. Het latere hoofd van de Binnen- landse Veiligheidsdienst, Louis Einthoven, maakte deel uit van het driemanschap die leiding gaf aan de Nederlandsche Unie.

8 tisch. Bij de constructie van een vernieuwend naoorlogs parlementair stelsel zou daarom meer ruim- te moeten worden gecreëerd voor de moedige illegaliteit, aldus Wilhelmina.17 De gelijkgeschakelde reorganisatie van de CPN zou de langverwachte opmars voor een na- oorlogse politieke doorbraak kunnen vormen. Sinds de Russische Revolutie van 1917 en de hierop volgende moord op de Russische Tsarenfamilie was namelijk sprake van een duidelijke monarchale, maar ook maatschappelijke anticommunistische tendens in Nederland. De Romanovs waren immers sterk verwant aan de Oranjes. Daarnaast raakten Nederlandse burgers investeringen en bezittingen in Rusland kwijt als gevolg van de vele Sovjetnationalisaties. De mislukte socialistische staatsgreep van Troelstra uit 1918 heeft hier ook aan bijgedragen. Dit verklaart mede waarom de reorganisatie van de CPN zo soepel en snel kon verlopen. Er waren voorbereidingen getroffen om in vredestijd al over te gaan tot de illegaliteit. De landelijke leiding kwam te liggen bij een driemanschap bestaande uit Paul de Groot, Lou Jansen en Jan Dieters.18 Dat de CPN de eerste verzetsorganisatie van bezet Nederland was, betekende niet dat zij automatisch de meest uitgesprokene was. Als gevolg van het non-agressiepact dat Nazi-Duitsland met de Sovjetunie had gesloten, bagatelliseerden de Nederlandse communisten het optreden van de Nazi’s tot een imperialistische oorlog met de geallieerden. Zolang de Sovjetunie op goede voet stond met de Nazi’s nuanceerden de Nederlandse communisten de bezetting. De gehoorzaamheid van de Nederlandse communisten aan Moskou ging zodoende boven het landsbelang.19 Na de Duitse inval van de Sovjetunie op 22 juni 1941 veranderde echter alles. De imperialistische oorlog werd een be- vrijdingsoorlog en de strijd vóór het socialisme werd gefuseerd met het nationale verzet.20 De dagelijkse bezigheden van het communistische verzet kwamen neer op het maken van marxistische, nationale propaganda; het bieden van financiële ondersteuning aan ondergedoken communisten; en het op beperkte schaal plegen van sabotage.21 De grote man binnen het commu- nistische verzet was Paul de Groot. Als primair contactpersoon met Moskou was hij de meest in- vloedrijke man binnen het driemanschap en gold hij als de de facto leider van het communistische verzet.22 In april 1943 viel het driemanschap uit elkaar. Dieters en Jansen werden gearresteerd en gefusilleerd. Gevolg was dat De Groot zich genoodzaakt zag om uit het verzetsleven te stappen en onder te duiken. Hij sneed alle banden en relaties met de CPN door. De dagelijkse bezigheden wer- den achtereenvolgens voortgezet door Jan Postma en Jaap Brandenburg. Alleen Brandenburg en De Groot zouden van de voorgenoemde CPN’ers de oorlog overleven.23

17 Bosmans, Staatkundige vormgeving, 5-15. 18 Van de Velden, Van SDB tot SP, 111-117. 19 Verhips, Dwars, duivels en dromend, 79-88. 20 H. Galesloot en S. Legêne, Partij in het verzet: de CPN in de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam 1986) 78-100. 21 A. de Jonge, Het communisme in Nederland. De geschiedenis van een politieke partij (Den Haag 1972) 78. 22 F. Reuter, De communistische partij van Nederland in oorlogstijd. Herinneringen (Amsterdam 1978) 9-17. 23 Ibidem, 21-25, 70-78, 104.

9 De CPN was overigens niet de enige communistische beweging die deel uitmaakte van het Neder- landse verzet. De zetelloze Revolutionaire Socialistische Arbeiderspartij (hierna: RSAP) ging op in het Marx-Lenin-Luxemburg Front (hierna: MLL). Deze ondergrondse organisatie pleegde sporadisch aan- slagen en organiseerde (kleine) stakingen.24

1.2 De doorbraakgedachte Dagen, weken en in sommige gevallen zelfs maanden duurde de feestroes na de bevrijding op 5 mei 1945. De ontnuchtering was echter een bittere pil. Beetje bij beetje zou duidelijk worden welke gro- ve misdaden door de Nazi’s, veelal met behulp van Nederlanders, waren gepleegd. Denazificatie – naast herstel – was dan ook één van de belangrijkste punten op de naoorlogse agenda. Een voor- beeld hiervan was de opsporing en veroordeling van de colonne-Henneicke. Deze Nederlandse orga- nisatie overhandigde, voor het luttele bedrag van 7,50 gulden per arrestant, duizenden Joden aan de bezetter. Dergelijke collaboratie met de Nazi’s werd door de defaitistische houding van de versplin- terde politiek vergemakkelijkt. Politieke vernieuwing was daarom essentieel.25 Al tijdens de oorlog werd druk gespeculeerd over de toekomst van het Nederlandse politieke landschap. Het gros van politiek Den Haag werd door de Nazi’s geïnterneerd in een gijzelaarskamp nabij Sint-Michielsgestel, Noord-Brabant. De gijzelaarsgroep bestond uit politici van zowel liberale als sociaaldemocratische kampen alsook katholieke en protestante staatslieden. De communisten waren als actieve verzetsleden niet vertegenwoordigd in dit elitaire gijzelaarskamp. De politici in Sint- Michielsgestel kwamen tot de analyse dat de antithese26 en de hiermee gepaarde levensbeschouwe- lijke zuilgrenzen doorbroken moesten worden. Er moest een beperking komen op het aantal politie- ke partijen en een nieuwe brede, progressieve volkspartij worden opgericht. De ware scheiding zou niet bij confessie moeten liggen, maar tussen conservatieve en progressieve partijen. Dit ideaal werd gekscherend ‘De Geest van Gestel’ genoemd.27 Dat de CPN niet vertegenwoordigd was in Sint-Michielsgestel vormde geen blokkade om haar eigen ideeën uit te werken voor een herziening van het Nederlandse naoorlogse politieke landschap. Ook de CPN dacht aan een brede, progressieve volkspartij. Haar dictatoriale karakter strookte echter niet met de democratische waardes en principes van de bestaande politieke partijen. De slaafsheid aan Moskou, geïllustreerd door de communistische erkenning en handhaving van het Molotov-

24 Van de Velden, Van SDB tot SP, 117. 25 A. van Liempt, Na de bevrijding. De loodzware jaren van 1945-1950 (Amsterdam 2014) 23-45. 26 Met de antithese wordt het streven van confessionele partijen bedoeld die trachten te komen tot een niet te overbrug- gen tegenstelling met partijen die een seculiere grondslag hebben. De term antithese zelf is afkomstig van de gereformeer- de staatsman . 27 N. Beyens, Overgangspolitiek. De strijd om de macht in Nederland en Frankrijk na de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam 2009) 221-228.

10 Ribbentrop pact, vormde een tweede belangrijke motivatie om de CPN van doorbraakbesprekingen uit te sluiten.28 Ondanks haar heroïsche rol in de Tweede Wereldoorlog leek de CPN dus wederom veroordeeld te worden tot een bijrol in de Nederlandse politiek. Het was uiteindelijk Koningin Wil- helmina die de CPN wél uitnodigde op Paleis het Loo voor politiek overleg op het hoogste niveau.29 Wilhelmina voorzag dat een stabiel beleid van herstel en vernieuwing met de vooroorlogse, uitgemergelde partijen niet mogelijk was. De totstandkoming van een koninklijk noodkabinet was in haar ogen dan ook essentieel. Als formateurs voor dit kabinet schoof zij de sociaaldemocraat en de apolitieke Wim Schermerhorn naar voren. De keuze voor Schermerhorn was opmerkelijk maar goed te verklaren. Schermerhorn had zich in Sint-Michielsgestel ontwikkeld als de zegsman van de vernieuwing en hieruit volgende Nederlandse Volksbeweging (hierna: NVB).30 Bij de ervaren Drees had Wilhelmina meer twijfels. Drees was een vooroorlogse politicus die openlijk Wilhelmina’s ver- nieuwingspogingen nuanceerde. Hij voorzag dat een doorbraak niet zo rap zou verlopen. Gevestigde partijen als de ARP hadden zich immers al uitgesproken tegen vernieuwing. Wilhelmina kon de popu- laire Drees – die gold als spreekbuis van het verzet – echter niet negeren.31 Zowel Wilhelmina, Drees als Schermerhorn stonden wantrouwig tegenover een samenwer- king met de communisten. Wilhelmina had sinds de moord op de Romanovs een persoonlijke afkeer tegen communisten. Ook de Nederlandse communisten, ondanks hun forse aandeel in het verzet, moesten het hierbij ontgelden.32 Schermerhorns broer verdween eind jaren dertig in de Sovjetunie tijdens de zuiveringen onder Stalin. Hij was daar plaatsvervangend directeur-generaal van de natio- nale spoorwegen. Toentertijd heeft Schermerhorn zich hier nooit over uitgesproken. In latere kamer- sessies was zijn persoonlijke afkeer tegen het communisme als gevolg hiervan echter goed op te merken.33 Drees had als rasechte democraat problemen met de links-extremistische en dictatoriale grondslag van de CPN. Hij zette dan ook vraagtekens bij de afhankelijkheid van de CPN aan de com- munistische partij van de Sovjetunie.34 Het wantrouwen leidde ertoe dat Schermerhorn en Drees geen invloedrijke posities in het noodkabinet wilden afstaan aan de communisten. CPN-voorzitter Paul de Groot – die zich inmiddels had terug geknokt in de partijtop – en fractievoorzitter Gerben Wagenaar vroegen om twee zetels in het extraparlementaire kabinet. Hun werd echter één ministerpost zonder portefeuille aangeboden.

28 W. ten Have, De Nederlandse Unie. Aanpassing, vernieuwing en confrontatie in bezettingstijd 1940-1941 (Amsterdam 1999) 64. 29 J. , Opkomst en ondergang van de Nederlandse Volksbeweging (NVB) (Deventer 1978) 15-24. 30 De NVB werd direct na de bevrijding opgericht en vormde een beweging waar de vernieuwingsidealen van Sint Michiels- gestel uitgewerkt konden worden. Het bestond voornamelijk uit sociaaldemocraten en katholieken. 31 Bosmans, Staatkundige vormgeving, 18-23. 32 C. Fasseur, Wilhelmina. Krijgshaftig in een vormeloze jas (Amsterdam 2001) 27. 33 H.J. Langeveld, De man die in de put sprong. , 1894-1977 (Amsterdam 2014) 124. 34 J. Jansen van Galen, Drees. Wethouder van Nederland (Alphen aan de Rijn, 1980) 65-73; H. Daalder, Willem Drees (Hou- ten 1988) 301-302.

11 De communisten voelden zich op hun beurt niet serieus genomen door dit aanbod en besloten zich terug te trekken uit de formatie, waarmee zij zich definitief veroordeelden tot de oppositie. De wil om opgenomen te worden in een brede volkspartij was hiermee echter niet verdwenen.35 De eerste naoorlogse Tweede Kamerverkiezingen werden uitgesteld tot mei 1946. De NVB trachtte in het tussenjaar de gedroomde, breed gedragen volkspartij te construeren. De dominantie van de sociaaldemocraten in de NVB leidde ertoe dat deze nieuw te vormen partij een socialistische grondslag zou krijgen, maar niet teveel. Een atheïstische pijler, zoals het socialisme van Marx predikt, zou immers de confessionele partijen uitsluiten. Een confessionele pijler vormde op haar beurt weer een te groot obstakel voor de CPN. Al met al was het een zeer precair en broos project. Om die reden deed de CPN buiten de NVB om de volgende handreiking aan de SDAP:

“Er bestaat geen reden voor Nederlandse socialistische en democratische arbeiders om zich het bezit van hun eigen klassenpartij door de zgn. ‘nieuwlichters’ van de Volksbeweging te la- ten ontfutselen. Deze beweging van deels reactionaire, deels politiek-onklare burgerlijke in- tellectuelen poogt als immer het feit van de klassenstrijd te ontkennen en de arbeidersbe- weging te doen vergeten, wat haar grote voormannen Marx en Engels en haar Nederlandse leiders Domela Nieuwenhuis, Troelstra, Gorter en Wijnkoop haar hebben geleerd. Thans nu de arbeiders de zwaarste offers hebben gebracht voor de overwinning op Hitler en meer dan de helft van Europa in hun geest geregeerd wordt, is er minder reden dan ooit de roemrijke weg van het wetenschappelijk socialisme te verlaten.”36

De handreiking van de CPN werd door Drees voorgelegd aan het partijbestuur van de SDAP, die het resoluut afwees met de volgende verwoording:

“Een lange discussie is daarvoor niet nodig geweest, aangezien van meningsverschillen niets bleek [...] Het gevolg van de scheiding, die voor ons land in 1909 tot stand kwam, is een steeds verder uiteengaan geweest, in die mate dat er een diepgaand principieel meningsver- schil ontstond. Minder dan economisch opzicht demonstreerde dit verschil zich in de opvat- ting aangaan de democratie... Hoe zou de Nederlandse sociaaldemocratie kunnen besluiten tot een samenwerking met een partij, die zo slaafs aan een vreemde mogendheid gekoppeld is, dat zij bij iedere wending in de Russische politiek automatisch van koers verandert?”37

Met een afwijzing van het kabinet Schermerhorn-Drees, de NVB en de SDAP op zak, besloten de communisten tot heroprichting van de CPN. De CPN was na de oorlog korte tijd opgeheven in de hoop te kunnen opgaan in een nieuwe volkspartij. De partij zette na de heroprichting dik in op haar verzetsverleden in aanloop naar de verkiezingen van 1946. Hierbij werd moddergooien niet geweerd. De CPN beschuldigde de NVB ervan een te groot restauratief en confessioneel karakter te hebben en hiermee weinig ruimte overliet voor andersdenkenden. Ook de vermeende goedaardigheid van de

35 Langeveld, De man die in de put sprong, 195-206. 36 Bank, Opkomst en ondergang, 115. 37 Verhips, Dwars, Duivels en Dromend, 225.

12 Nederlandsche Unie, waar veel leden van de NVB deel van hadden uitgemaakt, werd openlijk in twij- fel getrokken en meermaals als defaitistisch en collaboratief bestempeld.38 De grootste vooroorlogse partij, de RKSP, had veel moeite met het socialistische karakter en de dominantie van de SDAP binnen de nieuw te vormen volkspartij. De eis dat de nieuwe volkspartij een rode vlag zou hanteren als partijsymbool tezamen met het lidmaatschap van de Socialistische Internationale viel dan ook niet goed. Deze eis van Drees is, vlak nadat hij de communisten zo reso- luut afwees, op zijn minst opmerkelijk te noemen. Het feit dat de prominente katholiek tijdelijk politiek buiten spel werd gezet als gevolg van een zuiveringsprocedure aangaande zijn verle- den bij de Nederlandsche Unie was dan ook de druppel. Nederlandse bisschoppen spoorden de ka- tholieke bevolking aan om terug te keren naar de RKSP en af te zien van een samenwerking met de sociaaldemocraten. De oproep vond veel gehoor en leidde op 22 december 1945 tot de oprichting van de Katholieke Volkspartij als opvolger van de RKSP.39 Van de oorspronkelijk gedroomde, breed gedragen volkspartij bleven uiteindelijk – naast de SDAP – alleen nog de VDB, de Christelijk-Democratische Unie (hierna: CDU) en wat politieke daklozen over. De VDB vertegenwoordigde lang niet alle liberalen. De Liberale Staatspartij was na de oorlog opgegaan in de Partij voor de Vrijheid (hierna: PvdV). Deze partij weigerde deel uit te maken van een door de sociaaldemocraten gedomineerde partij. Ook de CDU vertegenwoordigde maar een klein deel van de protestante bevolking. De ARP geloofde heilig in de verzuiling, tezamen met de Staatsge- reformeerde Partij (hierna: SGP). Ook de conservatief ingestelde Christelijk Historische Unie weiger- de samen te werken. De nuancering die Drees in 1945 aan Wilhelmina’s visie aanbracht bleek zo- doende toch gegrond. Desalniettemin mocht met de oprichting van de Partij van de Arbeid op 9 fe- bruari 1946 gesproken worden van een, zij het gematigde, doorbraak.40 Ondanks haar politieke isolement groeide de CPN, als gevolg van de popularisering van haar verzetsverleden, bij de verkiezingen van 1946 van drie naar tien zetels. De KVP kwam als winnaar uit de bus en zou hoogstwaarschijnlijk de formateur gaan leveren. Voor de PvdA vielen de verkiezingen zwaar tegen. De opgetelde som van zetels van de SDAP, VDB en CDU in 1937 was zelfs hoger dan de door de PvdA behaalde aantal zetels in 1946. De PvdA meende dat dit het gevolg was van het over- lopen van katholieke mijnwerkers naar de CPN en KVP. De felheid van de verkiezingscampagne deed de door Wilhelmina gedroomde doorbraak van de ‘hokjesgeest’ geen goed. Zij was dan ook zwaar teleurgesteld in de verkiezingsuitslag.41 Zie de tabel op de volgende pagina voor de exacte verkie- zingsuitslag van 1946. Belangrijk om op te merken is dat in 1946 de Tweede Kamer nog uit honderd zetels bestond.

38 Verhips, Dwars, Duivels en Dromend, 227; Van de Velden, Van SDB tot SP, 152-154. 39 Bank, Opkomst en ondergang, 156; Van Liempt, Na de bevrijding, 103. 40 Beyens, Overgangspolitiek, 229-251. 41 Ibidem, 253-255.

13

Partij # Stemmen Percentage # Zetels KVP 1.466.145 30,80 % 32 PvdA 1.347.940 28,31 % 29 ARP 614.201 12,90 % 13 CPN 502.963 10,56 % 10 CHU 373.217 7,84 % 8 PvdV 305.285 6,41 % 6 SGP 101.761 2,14 % 2 42

1.3 Het IJzeren Gordijn valt Na de verkiezingen van 1946 lag het initiatief voor kabinetsvorming bij de KVP, als zijnde grootste partij. Ondanks het feit dat de katholieken braken met de sociaaldemocraten in de NVB, alsmede het falen om tot een gemeenschappelijk verkiezingsprogramma te komen, zochten beide partijen toch toenadering tot elkaar. Dit was op zijn minst opmerkelijk te noemen. De PvdA was toentertijd be- hoorlijk links, veel linkser dan de partij hedendaags is. Daar waar de KVP toch zeker bestempeld mag worden als conservatieve partij in het rechter politieke spectrum. Het was de nieuwe voorman van de KVP, , die van mening was dat de eensgezindheid over een plan voor herstel een effec- tieve basis vormde voor een coalitie .43 Beel was zo overtuigd van deze eendracht dat hij voorafgaand aan de verkiezingen van 1946 al aanstuurde op een samenwerking tussen beide partijen:

‘Dat ligt zoo voor de hand [..] dat de programma’s van beide partijen al sterk naar elkaar toe gericht zijn. Het is een eerste eis dat wij een sterk progressieve politiek voeren op straffe van dat wij anders onzen tijd zullen missen en onze roeping als christen niet zullen volbrengen.’44

Deze uitspraak van Beel paste niet in de politieke context van die tijd. Als er sprake was van zoveel eensgezindheid, waarom faalden beide partijen dan in hun eerdere toenaderingen? Het feit dat Beel doelt op hun roeping als christen is mogelijk een indicatie dat er andere motieven speelden. Beel verving overigens als voorman van de KVP. Romme gold na de bevrijding als belangrijk- ste man binnen de KVP, totdat de CPN vraagtekens zette bij zijn oorlogsverleden. Het bleek dat Romme tijdens de bezetting financiële aangelegenheden met de Nazi’s was aangegaan. Naast de

42 Kiesraad, “Verkiezingsuitslagen Tweede Kamer 1946 – Nederland” http://www.verkiezingsuitslagen.nl/Na1918/Verkiezingsuitslagen.aspx?VerkiezingsTypeId=1 (laatst bekeken op 21-9-2015). 43 Bosmans, Staatkundige vormgeving, 34-36. 44 A. Visser, Alleen bij uiterste noodzaak? De rooms-rode samenwerking en het einde van de brede basis, 1948-1958 (Am- sterdam 1986) 16.

14 verheerlijking van haar eigen oorlogsverleden beschuldigde de CPN na de oorlog politici op structure- le basis van een collaboratief oorlogsverleden.45 De formatie van het eerste kabinet van de Rooms-Rode coalitie duurde slechts een maand. Deze coalitie regeerde onafgebroken – in verschillende kabinetten en samenstellingen – tot 1958. De populaire CPN werd buiten de formatie gehouden. Hetzelfde overkwam Wim Schermerhorn, wiens politieke carrière erop zat na de tegenvallende doorbraak. Vanaf 1946 begon de Koude Oorlog Ne- derland steeds meer in zijn grip te krijgen. Gevolg hiervan was dat het politieke wantrouwen waar de CPN onder leed, al snel zou worden versterkt door een maatschappelijk wantrouwen.46 Tijdens de conferentie van Yalta had Stalin nog vrije verkiezingen beloofd voor de Europese landen die in zijn invloedsfeer lagen. Eind 1945 werd duidelijk dat Stalin, met behulp van het enorme militaire overwicht dat hij had, een dictatoriaal communistisch blok in Oost-Europa aan het vormen was. Een politiek van vreedzame co-existentie tussen het kapitalisme en communisme zat er niet meer in. De verdeling van de internationale politiek in een bipolaire invloedssfeer zou al snel een feit worden. Wanneer de Koude Oorlog precies begon is moeilijk te dateren. Verschillende historici noe- men de ‘IJzeren Gordijn speech’ van Winston Churchill uit 1946 het aanvangspunt, of de presentatie van de Truman-doctrine in 1947, hoewel ook wordt bepleit dat de Koude Oorlog al in het Interbellum was begonnen.47 Vroeg of laat zou ook Nederland, ondanks haar neutraliteitsideaal, voor de keuze worden gesteld tot welke invloedssfeer zij behoorde. Het Rooms-Rode beleid van herstel – wat bestond uit het creëren van werkgelegenheid, prijsstabiliteit en evenwicht op de betalingsbalans – vereiste veel kapitaal. Teveel zou al snel blijken. Tegen de zomer van 1947 waren alle deviezen, goud- en dollar- voorraden uitgeput. Juist die dollarvoorraad was essentieel voor herstel, aangezien de VS de enige industriële mogendheid was die nog kon produceren en exporteren. In een poging om Europa niet geheel ten prooi te laten vallen aan de militaire dominantie van de Sovjetunie presenteerde de Ame- rikaanse minister van Buitenlandse Zaken George Marshall een plan om West-Europa via geldelijke ondersteuning voor een financiële ramp te behoeden.48 De Nederlandse regering heeft lang geprobeerd om geen zijde te kiezen in de Koude Oorlog. Deze positie was tegen 1947 echter onhoudbaar. De aanhoudende problemen in Nederlands-Indië zouden binnenkort een ingrijpen vereisen, wat een nog verdere uitputting van de voorraden zou betekenen. In de zomer van 1947 accepteerde de Nederlandse regering dan ook de Marshallhulp. Dit

45 Bosmans, Staatkundige vormgeving, 37. 46 Visser, Alleen bij uiterste noodzaak, 18-19. 47 D. Engerman, “Ideology and the Origins of the Cold War” in: M. Leffler en O. Arne Westad (ed.), The Cambridge History of the Cold War Volume One: Origins (september 2010) 20-43. http://universitypublishingonline.org.proxy.uba.uva.nl:2048/cambridge/histories/ebook.jsf?bid=CBO9781139056113 (laatst bekeken op 21-9-2015). 48 H. de Liagre-Böhl, ‘De rode beer in de polder’ in: J. Divendal (ed.), Nederland, links en de Koude Oorlog. Breuken en brug- gen (Amsterdam 1982) 14-21.

15 had uiteraard gevolgen voor de positie van Nederland in de internationale politiek. De acceptatie van de Marshallhulp kwam de regering op veel kritiek van de CPN te staan. De financiële noodzaak liet echter geen andere keuze over, waardoor de CPN met haar verweer een ergerlijke uitzondering vormde.49 De uitwerking en gevolgen van de acceptatie van de Marshallhulp in zowel binnenlandse als buitenlandse politiek zal later in dit stuk behandeld worden. Nederlands-Indië was de kurk waar de naoorlogse Nederlandse economie op dreef. Nadat Japan capituleerde, de Engelse troepen waren vertrokken en het Nederlandse leger afwezig was om haar greep op de kolonie te handhaven, braken de eerste nationalistische rebellieën uit. Zowel de VS als de Sovjetunie waren voorstander van dekolonisatie. Zij konden de nieuwgeboren naties binnen hun invloedsfeer verwerven. Onafhankelijkheid van de Indonesische republiek was echter financieel ondenkbaar voor de politieke meerderheid. Ook hier was het de CPN die zich als enige uitsprak voor dekolonisatie. Hedendaags zou de partij er bejubeld om worden, toentertijd duwde het de CPN ver- der in een isolement.50 1948 was een bepalend jaar voor de positie van de CPN. In februari werd in Tsjecho- Slowakije een communistische coup gepleegd. De coup verliep geheel zonder geweld. Het was echter het gemak waarmee de communisten een land met zo’n rijke democratische traditie op de knieën kon brengen, wat voor angstgevoelens binnen de Nederlandse samenleving zorgde. Het feit dat de CPN de ontwikkelingen in Praag toejuichte droeg hier niet aan bij. Het leidde tot argwaan en resul- teerde in de vraag of de CPN in staat was een dergelijke coup in Nederland te bewerkstelligen. De blokkade die de Sovjetunie in juli 1948 rondom Berlijn opzette – en daarmee veel burgers onthield van primaire levensbehoeftes – zorgde voor een definitieve veroordeling van de Sovjetunie, en in diens vaarwater ook de CPN. De rode beer had eindelijk zijn ware gezicht getoond.51 De slaafsheid van de CPN aan Moskou is uit de vele naoorlogse politieke koerswijzigingen duidelijk op te merken. Zodra de Sovjetunie haar buitenlandse politiek wijzigde, resulteerde dit in een aanpassing van het CPN-beleid. Een aanzienlijke rol was hierin weggelegd voor Paul de Groot. Tijdens de eerste fase van de bezetting botste zijn loyaliteit aan Moskou al met andere prominente CPN’ers.52 Het was tevens De Groot die met zijn eigenzinnige optreden voor veel commotie in de samenleving zorgde. Zijn ongenuanceerde uitspraken vormden een precedent voor de regering om een definitieve cordon sanitaire op te zetten rondom de CPN.53

49 Bosmans, Staatkundige vormgeving, 38-42. 50 T. Witte, Een verre vijand komt naderbij. De diplomatieke betrekkingen van Nederland met de Sovjetunie 1942-1953 (Kampen 1990) 70-80. 51 Liagre-Böhl, ‘De rode beer in de polder’, 22-33. 52 J.W. Stutje, De man die de weg wees. Leven en werk van Paul de Groot 1899-1986 (Amsterdam 2000) 288. Zoals Daan Goulooze. Goulooze bemande de illegale radiozender waarmee De Groot contact had met Moskou. De passieve opstelling die De Groot had als gevolg van de instructies uit Moskou botste met de visie van Goulooze. Hij was van mening dat de Nederlandse communisten assertiever moesten optreden tegen de Duitse bezetter. 53 Van de Velden, Van SDB tot SP, 156-157.

16 Dwars, bazig, zelfingenomen, ruw, onzeker, schuw, erudiet en listig zijn enkele benamingen die door oud-CPN’ers aan de persoon De Groot werden toegewezen.54 De Groot wist vrijwel direct na de oor- log de regie over de CPN in handen te nemen. In het proces hiertoe schakelde hij op vakkundige, haast Stalinistische wijze zijn concurrenten uit.55 De Groots ijzeren gezag en uitgesproken autoriteit leidde ertoe dat er een leiderschapscultus binnen de CPN ontstond. Buiten het partijkader viel dit echter zwaar tegen. Het was een man van uitersten, zowel in politieke als in privé sfeer.56 De volgen- de uitspraak die hij in 1949 in het communistische partijblad De Waarheid deed over een mogelijke uitbraak van een Derde Wereldoorlog getuigde hier van. Het vormde de directe aanleiding voor een Kamerdebat:

“Wanneer echter onze vijanden ons in de oorlog zouden storten, wanneer het bloed van de werkers moet vloeien om voor de dollar-belangen tegen hun broeders van de Sovjetunie te moeten vechten , dan behoeven onze imperialisten er niet aan te twijfelen wat er gebeuren zal, wanneer de Sovjetlegers hen voor zich uit zouden drijven, wanneer in Rome en Parijs zal gebeuren wat Thorez en Togliatti gezegd hebben, en dan zal ook Amsterdam en geheel Ne- derland niet ten achter blijven.”57

Ondanks haar heroïsche oorlogsverleden was de CPN gedoemd om terug te keren naar haar vooroor- logse politieke bijrol. Alhoewel de CPN haar positie na de oorlog niet overschatte, gezien de grote winst bij de verkiezingen van 1946, onderschatte zij wel de nog steeds aanwezige anticommunisti- sche gevoelens binnen het koningshuis, de politiek en de samenleving. Hierdoor overspeelde zij haar hand. De escalatie van de Koude Oorlog, de slaafsheid van de CPN aan Moskou en het ontbreken van enige nuance bij voorman Paul de Groot creëerden uiteindelijk een isolement waar de CPN pas in de jaren tachtig van de vorige eeuw uit zou komen. Onderzoeksbureau (TNS-)NIPO nam eind jaren veer- tig verschillende enquêtes onder de bevolking af met de vraag of zij het communisme als vijandig beschouwde. Op de volgende pagina staan de resultaten hiervan afgebeeld. Het isolement luidde in zekere zin een bepaalde cirkelversterking in; de politieke boycot van de CPN wakkerde het fanatisme onder de communisten verder aan, wat op haar beurt weer bijdroeg aan een verder isolement.

54 Zoals Frits Reuter, Jan van de Velden en Ger Verhips. Dit leid ik af uit hun desbetreffende boeken en memoires over hun communistische verleden en tijd bij de CPN. 55 I. Cornellissen, Paul de Groot, staatsvijand nr. 1. Een biografische schets (Amsterdam 1996) 82-101. 56 Stutje, De man die de weg wees, 283-292. 57 De Jonge, Het communisme, 98. De communistische leiders van Frankrijk en Italië, Maurice Thorez en Palmiro Togliatti, hadden enige tijd voor de uitspraak van De Groot gesteld dat in geval van een Sovjetinvasie, de communistische legers als bevrijders zouden worden ontvangen.

17 27-12-1945 Van welke der ‘Grote Drie’ verwacht u het meeste om de vrede te bewaren? USA 65% Engeland 30% Rusland 12% Geen mening 13%

29-07-1946 Wat is uw oordeel over de buitenlandse politiek van Rusland? Is deze gericht op verovering en uitbreiding 58% Is deze gericht op eigen veiligheid 21% Geen oordeel 21%

12-08-1946 Vormen naar uw mening één of meer van de ‘Grote Drie’ een gevaar voor de wereldvrede? Rusland 55% Verenigde Staten 55% Engeland 1% Rusland + USA + Engeland 2% Rusland + USA 2% Engeland + USA 2% Engeland + Rusland 1% Totaal bevestigend 68%

06-08-1947 Zijn er landen die de hele wereld willen beheersen? Ja 84% Neen 6% Geen oordeel 10%

Indien ja, welke? Rusland 59% USA 37% Andere landen 6%*

10-02-1948 Zou Rusland/USA geneigd zijn zelf een oorlog te beginnen of alleen oorlog voeren na een aanval? Rusland USA Oorlog zelf beginnen 57% 16% Alleen na aanval 27% 60% Geen oordeel 16% 24%

14-08-1948 Zijn er landen die de wereld willen veroveren? Zo ja, welke? Rusland 75% USA 26% Duitsland 14% Andere landen 7% Geen land 8%

Samenvattend overzicht van enige enquêtes over de noodzaak het communisme te bestrijden

Datum enquête jan 1948 feb 1948 mar 1948 apr 1948 mei 1948 jan 1949

Vindt u dat het communisme Bestreden moet worden?

Ja 67% 70% 79% 80% 76% 82% Neen 17% 16% 12% 14% 17% 11% Geen oordeel 16% 14% 9% 6% 7% 7% 58

58 De afgebeelde resultaten zijn afkomstig uit het werk van J. Blom, ‘Jaren van tucht en ascese. Enige beschouwingen over de stemming in herrijzend Nederland (1945-1950)’ in BMGN Low Countries Historical Review 96 (1981) 326-327.

18 1.4 Van afkeuring naar bestrijding Tot 1947 heeft het politieke wantrouwen waar de CPN mee werd geconfronteerd geen effect gehad op de communistische bijdrage in de Tweede Kamer. Integendeel, de CPN stelde zichzelf op als een progressieve en constructieve partij die veel wetsvoorstellen van de Rooms-Rode coalitie steunde. Deze steun hield stand ondanks de vele vervloekingen die de partij vanuit Rooms-Rode hoek al sinds 1946 kreeg te verwerken. Het kabinet Beel-I, dat zitting had van 3 juli 1946 tot 7 juli 1948, staat be- kend om de veldtocht die zij ondernam voor ‘het behoud van christelijke normen en een herstel van de geschokte moraliteit’, oftewel een bestrijding van het communisme.59 Als reactie op de steeds groter geachte buitenlandse militaire bedreiging sloot de regering in maart 1948 het Verdrag van Brussel met Engeland, Frankrijk, België en Luxemburg. Het verdrag hield een intensieve samenwerking op militair gebied in, alsook een sterke band en (militaire) afhankelijk- heid van de Verenigde Staten. Na de gebeurtenissen in Praag werd de mogelijkheid van een Neder- landse coup ineens een stuk reëler. Waar het voorheen bij politieke schouwspelen en academische verwijten in de Tweede Kamer bleef, kreeg de anticommunistische campagne vanaf maart 1948 ook een praktische zijde. Katholieke en protestante kerken, vakbonden en de overige politieke partijen schaarden zich achter een collectief ideaal van communistische indamming.60 De vraag hoe weerbaar een democratie kan en mag zijn, wil het zichzelf nog een volledige democratie noemen, rijst op wanneer de immense omvang van het aantal maatregelen gericht tegen de Nederlandse communisten duidelijk wordt. Op 4 maart 1948 stuurde KVP-lid Romme een brief naar premier Beel met een aantal voorstellen om de dreiging van een communistische coup te mini- maliseren. Het kabinet diende volgens Romme over te gaan tot het duidelijk stellen van grenzen en beperkingen aan de vrijheid van vereniging, vergadering, meningsuiting en drukpers; het kabinet moest de aanzienlijke immigratie beperken en hier een strenger toezicht op houden; ook moest het kabinet onmiddellijk beginnen met het ondersteunen van anticommunistische acties van kerken en universiteiten. Nadat de brief aan het kabinet werd voorgelegd werd er door de PvdA zelfs een vier- de paragraaf toegevoegd; communisten hoefden bij regeringsoverleg niet meer op voet van gelijk- heid te worden gesteld met vertegenwoordigers van andere partijen.61 Ondanks de brede politieke steun stond het kabinet in eerste instantie twijfelend tegenover verregaande maatregelen tegen de CPN en zusterorganisaties. De communisten waren inmiddels erg bedreven geworden in het organiseren van stakingen. In een toch al wankelende economie moest dit te allen tijde voorkomen worden. Van een verbod op de CPN en het uitsluiten van communisten uit de Tweede Kamer was dan ook geen sprake. De Rooms-Rode coalitie ging gedurende de kabinetten

59 M. Bogaarts, De periode van het kabinet Beel. 3 juli 1946 – 7 augustus 1948. Band C (Nijmegen 1989) 1907-1915. 60 Ibidem, 1915-1921. 61 Ibidem, 1922-1923.

19 Beel-I, Drees-I (zitting van 7-8-1948 tot 24-1-1951) en Drees-II (zitting van 15-3-1951 tot 2-9-1952) wel over tot de volgende maatregelen:

- Het opstellen van een lijst met ‘verboden verenigingen’ als de CPN en EVC voor ambtenaren. - Het opzetten van reserveformaties bij politie, leger en marechaussee waarbij reservisten geen lid van een communistische partij of vereniging mochten zijn. Deze reserveformaties luidde uiteindelijk de Wet Buitengewone Bevoegdheden Burgerlijk Gezag in. - Het ontslaan van communisten uit vertrouwensfuncties als wethouder, gedeputeerde of lid van een commissie. Dit was de aanloop naar een geheel ambtenarenverbod voor communisten. - De invoering van een bioscoopwet die reguleerde welke films er in een open dan wel besloten kring ge- toond mochten worden. - Het weigeren van twijfelachtige Tsjechische vluchtelingen na de Praagse coup van 1948. - Het breken van alle culturele banden en uitwisseling tussen Nederland, de Sovjetunie en haar satelliet- staten. - De weigering van communistische journalisten bij persverklaringen van de overheid, wat leidde tot open en gesloten sessies. - Het opzetten van ‘verboden plaatsen’ die niet toegankelijk voor de normale burger waren. - Er kwam een verbod op stakingen, wat in lijn was met de algemene loonpolitiek. - Er werden beperkingen gesteld op het uitgeven van reisdocumenten aan erkende communisten. - Geen radiozendtijd werd toegekend tijdens verkiezingen van 1948 aan de CPN.62

Bovenstaande maatregelen hielden het recht en niet de noodzaak op een verbod of beperking in. Het kabinet kon dus bij willekeur de maatregelen toepassen. De meest verregaande van bovenstaan- de wetgeving was de Wet Buitengewone Bevoegdheden Burgerlijk Gezag (hierna: WBBBG). Deze wet maakte het mogelijk om een civiele staat van beleg in vredestijd af te kondigen. In voorbereiding op zo’n situatie werden er door de veiligheidsdiensten lijsten opgesteld met ‘ongewenste personen’ (voornamelijk CPN’ers) die in geval van een invasie of dreigende revolutie in interneringskampen terecht zouden komen. Ook mag niet onderschat worden wat een enorme last de reserveformaties op de staatskas hadden. Om in economisch zware tijden over te gaan tot zulke uitputtende maatre- gelen getuigde van een zeer reëel geachte binnenlandse communistische dreiging.63 De uitvoering van de anticommunistische maatregelen verliep verschillend. In Amsterdam zetelden tegen 1948 twee CPN’ers in het college van burgemeester en wethouders, in één en in de gemeente Finsterwolde maar liefst zes van de acht. De situatie was het meest hachelijk in de laatstgenoemde gemeente. De communisten weigerden de belangen van de grotere boeren te

62 Bogaarts, De periode van het kabinet Beel, 1925-1988; P. Maas, C. Van Baalen en J. Clerkx, Parlementaire geschiedenis van de Nederland na 1945. Het kabinet Drees-Van Schaik. Band B (Nijmegen 1992) 398-405. 63 Maas, Parlementaire geschiedenis van de Nederland na 1945, 418-421.

20 behartigen en wilden enkel de kleine, proletarische boeren vertegenwoordigen. De CPN-wethouders voelden zich gesterkt door het feit dat zij een meerderheid vormden in de gemeenteraad. De lande- lijke indamming van communisten leidde zodoende tot fanatisme op gemeentelijk niveau. Ambtena- ren van andere partijen werden geïntimideerd en onder druk gezet door hun communistische colle- ga’s. Uiteindelijk zou het parlement eraan te pas moeten komen om het gehele college te ontslaan en meer gezag aan de burgemeester toe te kennen. In Amsterdam en Rotterdam hielden de wet- houders de eer aan zichzelf.64 Een aanzienlijke rol voor de beoordeling van de interne communistische dreiging was wegge- legd voor de BVD. De BVD was een product van de Centrale Veiligheidsdienst (hierna: CVD) die weer de opvolger was van het naoorlogse Bureau Nationale Veiligheid (hierna: BNV). De drie kerntaken van de BVD waren volgens de Tweede Kamer “het verzamelen, verifiëren en coördineren van inlich- tingen, voornamelijk afkomstig van de politieverbindingen, welke gegevens ter beschikking kwamen van overheidsinstanties, die vrij waren in de beoordeling van die gegevens; het stimuleren, adviseren en instrueren van de beveiliging van overheidsinstellingen en vitale bedrijven; het verzorgen van nationale verbindingen op ’security'-terrein.”65 Enige interpretatie in de exacte duiding van de taak- omschrijving van de BVD is dus vereist. De BVD was in het begin zeer impopulair. Het deed veel parlementariërs maar ook burgers denken aan de Gestapo. Uiteraard kon de BVD op veel kritiek van de CPN rekenen, die dondersgoed doorhad dat zij het primaire onderzoeksobject was. Desalniettemin werd de BVD door de politiek, na de internationale escalatie van de Koude Oorlog, gezien als een noodzakelijk kwaad. Aan het hoofd van de BVD stond Louis Einthoven, die een leidinggevende functie had vervuld binnen de Nederland- sche Unie.66 Zijn leiderschapskwaliteiten en persoonlijke voorkeuren zijn meermaals aanleiding voor een debat in de Tweede Kamer geweest. Om die reden worden de BVD en Louis Einthoven verderop in dit stuk behandeld.67 De communistische dreiging bleek een illusie te zijn die hoofdzakelijk was gegrond op het ongenuanceerde optreden van haar voorman Paul de Groot. De vraag of de CPN zich schuldig tracht- te te maken aan landverraad, en daarmee de verregaande anticommunistische maatregelen daad- werkelijk rechtvaardigde, is hiermee nog niet beantwoord. Het preventieve element en afschrikeffect van de anticommunistische maatregelen kan hier ook voor gezorgd hebben. Veel interessanter zijn de verborgen motieven van invloedrijke actoren die een katalyserende invloed hadden op de tot- standkoming en uitvoering van een anticommunistisch perspectief in Nederland.

64 Maas, Parlementaire geschiedenis van de Nederland na 1945, 405-414. 65 Ibidem, 424. 66 De overige leden van het driemanschap die de Unie leidden waren Johannes Linthorst Loman en Jan de Quay. 67 Maas, Parlementaire geschiedenis van de Nederland na 1945, 425-427.

21 2 Een coalitie bij uiterste noodzaak

De meest voor de hand liggende actoren die van invloed waren op de totstandkoming van een anti- communistisch beleid in Nederland waren de partijen die deel uitmaakten van de eerste Rooms- Rode coalitie; de KVP en de PvdA. Dat premier Beel voorafgaand aan de verkiezingen van 1946 ver- kondigde dat een samenwerking tussen beide partijen voor handen lag, is opmerkelijk. Zoals eerder gesteld vertegenwoordigden de KVP en de PvdA respectievelijk het rechter- en linker politieke spec- trum. Toch bleek de Rooms-Rode coalitie een stabiele en vruchtbare samenwerking te zijn die tot 1958 zou standhouden. Op welke fronten was er dan sprake van eensgezindheid? Om deze opmerke- lijke eendracht te verklaren is een analyse van beide verkiezingsprogramma’s uit 1946 vereist. Klopt het dat de programma’s ‘sterk naar elkaar zijn toegericht’?68

2.1 Een gezamenlijk beleid van herstel? Gezien het korte tijdsbestek waar de KVP en de PvdA mee te maken hadden – de KVP werd opgericht in december 1945, de PvdA in februari 1946, daar waar de verkiezingen al in mei 1946 werden ge- houden – waren beide verkiezingsprogramma’s vrij kort van aard. Beide programma’s stonden om die reden niet bekend als verkiezingsprogramma’s maar als urgentieprogramma’s.69 Desalniettemin waren de belangrijkste pijlers van beide partijen hierin opgenomen. Een vergelijking van deze urgen- tieprogramma’s levert een bijzondere vondst op. Het urgentieprogramma van de KVP is in tamelijk grote lijnen geschreven en thematisch on- derverdeeld in zeven onderwerpen, te weten; “Versterking der geestelijke en zedelijke grondslagen van ons volksleven; Wederopbouw van het verwoeste Vaderland; Herstel van de door de oorlogsom- standigheden geschonden volksgezondheid; Versterking en vernieuwing der economisch-sociale grondslagen van ons volksleven; Financieel Herstel; Herstel en uitbouw van het staatsbestel in het Koninkrijk; en Nederland in de Internationale orde.”70 Zoals te verwachten speelden religie, zedelijk- heid en moraliteit een hoofdrol in het programma van de KVP. De voorganger van de KVP – de RKSP – leidde tijdens het interbellum verschillende ‘rechtse’ kabinetten. Ondanks dat het beleidsplan van de KVP in ruime bewoordingen was opgeschreven, valt op te merken dat eenzelfde rechtse hoeksteen aanwezig was bij de KVP. Ter illustratie zijn op de volgende pagina enkele passages uit het urgentieprogramma van de KVP uit 1946 overgenomen.

68 Dit is eenzelfde uitspraak van Louis Beel afkomstig uit: A. Visser, Alleen bij uiterste noodzaak? De rooms-rode samenwer- king en het einde van de brede basis, 1948-1958 (Amsterdam 1986), 16. 69 Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (DNPP), ‘Urgentieprogram KVP 1946’ http://pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/root/verkiezingsprogramma/TK/kvp1946/ (laatst bekeken op 21-9-2015); Documentatiecen- trum Nederlandse Politieke Partijen (DNPP), ‘Urgentieprogram PvdA 1946’ http://pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/root/verkiezingsprogramma/TK/pvda1946/ (laatst bekeken op 21-9-2015). 70 DNPP, Urgentieprogram KVP, 1-7.

22 KVP over wederopbouw “Alles wordt in het werk gesteld ons het bedrijfsleven in overeenstemming met de gewijzigde omstandigheden weder op te bouwen, landbouw en industrie aan grondstoffen en machine- rieën te helpen en het ontwrichte verkeer te herstellen. Zonder te kort te schieten in haar taak in algemenen zin leiding te geven aan- en toezicht te houden op de ontwikkeling van het economisch leven, geeft de Overheid aan het particulier initiatief ruim baan voor deelneming aan dezen wederopbouw.”71

KVP over herstel volksgezondheid “Onder meer in verband met de bijzondere eisen, die de bestrijding der tuberculose en der geslachtsziekten in deze naoorlogse tijd stelt, moeten de particuliere organisaties door krachtdadige steun in staat gesteld worden haar werkzaamheden ten bate van de volksge- zondheid aan te passen aan de huidige nood.”72

KVP over sociaaleconomisch beleid “In de loon en prijspolitiek wordt, naarmate de omstandigheden dit toelaten het zwaarte- punt van bemoeiing van de Overheid naar het publiekrechtelijk georganiseerd bedrijfsleven verplaatst.”73

“Alleen indien alle indirecte middelen zijn uitgeput, gaat de Overheid ertoe zelf rechtstreeks werkgelegenheid te scheppen voor niet ingeschakelde arbeiders, zonder daarbij, voor wat betreft de positie der arbeiders en de voor deze geldende voorwaarden, terug te vallen in de oude werkverschaffing.”74

Bij de bestudering van het urgentieprogramma van de PvdA, dat aanzienlijk korter was dan zijn ka- tholieke tegenhanger, is op te merken dat de overheid – in tegenstelling tot het programma van de KVP – een prominente plek diende te krijgen in het leven van de burger. Een bestudering van het urgentieprogramma van de PvdA vereist vanwege haar losse en chaotische opbouw nogal wat inter- pretatie en verbeelding. Hieronder staan enkele passages uit het urgentieprogramma van de PvdA uit 1946 over het te voeren beleid op het gebied van wederopbouw, volksgezondheid en sociaaleco- nomisch ter vergelijking met het urgentieprogramma van de KVP uit 1946.

PvdA over wederopbouw “Nationaal welvaartsplan ter bevordering van bestaanszekerheid bij een behoorlijk be- staanspeil voor allen. Socialisatie van het mijnbedrijf, van de circulatiebank, van bedrijven van openbaar nut, zomede van daarvoor in aanmerking komende monopolistische bedrijven. Tevens overheidscontrole op het kredietwezen.”75

71 DNPP, Urgentieprogram KVP, 2. 72 Ibidem, 3. 73 Ibidem, 3. 74 Ibidem, 4. 75 DNPP, Urgentieprogram PvdA, 1.

23 PvdA over volksgezondheid “Invoering van een het gehele volk omvattend stelsel van Sociale verzekering en een toerei- kend ouderdomspensioen.”76

PvdA over sociaaleconomisch beleid “Planmatige productie- en afzetpolitiek in de landbouw.”77

“Nationaal plan voor de ruimtelijke ordening, mede gericht op bevordering van landschaps- schoon. Bijzondere maatregelen tot hulpverlening en wederopbouw der geteisterde gebie- den. Woningbouw op grote schaal, op de grondslag van een tienjarenplan.”78

Het zo snel mogelijk terugbrengen van de – in eerste instantie noodzakelijke – overheidsbemoeienis en een prominente plek voor het particuliere domein stonden bij de katholieken voorop. Bij de soci- aaldemocraten sprak men daarentegen van meerjarenplannen en nationalisering van nutsbedrijven. Toegegeven, deze verschillen hoefden niet te betekenen dat beide programma’s absoluut onvere- nigbaar waren. Om te stellen dat de verschillen op het gebied van wederopbouw en sociaalecono- misch beleid daarentegen een synthetiserende uitwerking hadden, zoals Beel stelde, is ook niet op zijn plaats. Wat was dan die verenigende schakel die de Rooms-Rode coalitie levensvatbaar maakte? Hetgeen dat beide partijen wel deelden in de desbetreffende urgentieprogramma’s was hun dekolonisatie-beleid. Zowel de KVP als de PvdA waren voor een hervorming van de koloniale politiek, wat een wijziging van de grondwet betekende. Nederlands-Indië zou over zelfbeschikkingsrecht moe- ten beschikken en op voet van gelijkheid met Nederland worden gesteld. Van financiële en soeverei- ne onafhankelijkheid was echter geen sprake.79 Het is, in mijn optiek, onwaarschijnlijk dat alleen de gedeelde koloniale visie de missende verenigende schakel vormde. Deze visie werd immers door vrijwel alle partijen – op de CPN na – gedeeld. De Amsterdamse politicoloog en hoogleraar Hans Daudt kwam tot eenzelfde conclusie en construeerde een aanvullende verklaring voor de onwaar- schijnlijk stabiele creatie van een Rooms-Rode coalitie.80

2.2 De Nolens-doctrine Daudt blaast met zijn visie nieuw leven in de Nolens-doctrine. Deze uit 1921 daterende doctrine – vernoemd naar de toenmalige fractievoorzitter van de RKSP, Willem Hubert Nolens – was gebaseerd op de antithese. Nolens stelde dat een religieuze scheidslijn tussen confessionele en seculiere partij-

76 DNPP, Urgentieprogram PvdA, 1. 77 Ibidem, 1. 78 Ibidem, 1. 79 Ibidem, 1; DNPP, Urgentieprogram KVP, 6. 80 Deze verklaring is opgenomen in een grotere bundel, namelijk: H. Daudt, ‘De ontwikkeling van de politieke machtsver- houdingen in Nederland sinds 1945’ in: G. Kooy, J. de Ru en H. Scheffer (ed.), Nederland na 1945. Beschouwingen over ontwikkeling en beleid (Deventer 1980).

24 en leidend zou moeten zijn voor de Nederlandse politiek. Alleen in geval van ‘uiterste noodzaak’ zouden confessionele partijen samen moeten werken met seculiere partijen, aldus Nolens. Tussen het kabinet Mackay uit 1888 en de gematigde politieke doorbraak van 1946 zou er volgens Daudt geen sprake zijn geweest van een ‘uiterste noodzaak’. In deze periode werd daarom afwisselend geregeerd door confessionele en liberaal-sociale coalities. Als gevolg van de antithese hadden de sociaaldemocraten zich namelijk aangesloten bij de eveneens seculiere liberalen. Daudt negeerde met deze visie echter de kabinetten Colijn-V en De Geer-II die de trend al in 1939 doorbraken door coalities te vormen met confessionelen en liberalen, gevolgd door een coalitie met de sociaaldemo- craten.81 Er zitten meer gaten in Daudts onderbouwing, maar ook zeker enkele interessante opvat- tingen. Daudt zet in zijn werk de ontwikkeling van de politieke machtsverhoudingen in Nederland uiteen. Elke partij in Nederland heeft in haar geschiedenis een minderheidspositie gehad. Dat wil zeggen dat geen enkele partij een absolute meerderheid heeft behaald bij de verkiezingen. Eens in de vier jaar worden de machtsverhoudingen vastgelegd bij de verkiezingen, waarna er een coalitie- vorming optreedt als gevolg van de verschillende minderheidsposities. Zetelwinst bij de verkiezingen hoeft zodoende niet tot een direct resultaat te leiden bij de vorming van een kabinet. Grote partijen kunnen evengoed in de oppositie belanden door de vorming van een rivaliserende coalitie, mits deze stabiel genoeg is. Zo belande de CPN in 1946 ondanks een verdriedubbeling van haar zetels, als ge- volg van de vorming van een Rooms-Rode coalitie, in de oppositie. De vraag die Daudt onder andere stelt is; waar was deze stabiele Rooms-Rode coalitie dan op gefundeerd?82 Ondanks de ingrijpende gebeurtenissen tussen de Tweede Kamerverkiezingen van 1937 en 1946 bleven de machtsverhoudingen in politiek Nederland grotendeels ongewijzigd. Daudt kwam tot deze conclusie door het Nederlandse politieke landschap te verdelen in ‘links’ en ‘niet-links’, vanwe- ge hun ideologische overeenkomsten. ‘Links’ zou bestaan uit sociaaldemocraten en communisten. ‘Niet-links’ zou op haar beurt weer opgebouwd zijn uit confessionelen en liberalen. ‘Niet-links’ heeft na de Tweede Wereldoorlog onafgebroken, tot 1967, een drie vijfde meerderheid in de Tweede Ka- mer gehad. Als de confessionele partijen samen met de liberalen van zo’n ruime meerderheid geno- ten, waarom werd er dan toch gekozen voor een coalitie met de ‘linkse’ sociaaldemocraten?83 Wat vormde dan die ‘uiterste noodzaak’ die de monopolisering van de Nederlandse politiek door de ‘niet- linkse’ partijen in de weg stond? Hier heeft Daudt het volgende antwoord op:

“Er was een uiterste noodzaak op economisch gebied als gevolg van de vereiste wederop- bouw [...] Er was ook een uiterste noodzaak met betrekking tot de Indonesië-politiek waar-

81 Visser, Alleen bij uiterste noodzaak, 9-14. 82 Daudt, ‘De ontwikkeling van de politieke machtsverhoudingen’, 178. 83 Ibidem, 180-182.

25 voor de meeregerende PvdA mede verantwoordelijkheid kreeg te dragen [...] Tenslotte was er een uiterste noodzaak om extreem links, de CPN, met een voor Nederlandse verhoudingen zo sterke aanhang (10 zetels in 1946, 8 in 1948, 6 in 1952 en in 1946 met 32% van de stem- men de grootste partij in Amsterdam) en de daarmee gelieerde Eenheidsvakcentrale te isole- ren van gematigd links en de bonafide vakbonden.”84

Zoals uit de vorige paragraaf is gebleken waren er nog steeds aanzienlijke verschillen op te merken tussen de urgentieprogramma’s van de KVP en de PvdA op het gebied van wederopbouw en sociaal- economisch herstel. In haar dekolonisatiepolitiek waren beide partijen ook niet uniek, de overige partijen – op de CPN na – steunden immers eenzelfde beleid. Toch zijn zij geen coalitie aangegaan. De antithese was daarnaast in 1939 al doorbroken. Deze eerdere doorbraak van de antithese maakte een naoorlogse samenwerking tussen confessionelen en sociaaldemocraten makkelijker, maar sloot in die zin de vorming van ‘linkse’ en ‘niet-linkse’ coalities niet uit. Wat dat betreft zit Daudt verkeerd. Zijn derde punt – de indamming van de CPN – blijft echter over. Was er sprake van een gezamenlijke anticommunistische campagne?

2.3 Een vroege start Dat persoonlijke ervaringen van bepalende naoorlogse beleidsmakers als Beel, Drees en koningin Wilhelmina een anticommunistisch wantrouwen tot gevolg had is begrijpelijk. Het verklaart waarom de CPN buiten eerdere kabinetsformaties is gehouden, ondanks haar gedeeltelijke ideologische overeenkomsten met de PvdA. Dat de CPN uiteindelijk een gewaande bedreiging vormde en een indamming vereist leek, is ook duidelijk. Tot op heden is aangenomen dat de internationale ontwik- kelingen van 1948 bepalend waren voor de Nederlandse politiek in hun keuze om over te gaan tot verregaande anticommunistische maatregelen.85 Daudt lijkt echter te zeggen dat de KVP en de PvdA in 1946 al tijdens de verkiezingen speelden met deze gedachte. Het was volgens hem zelfs een bepa- lende hoeksteen waarop de coalitie was gebouwd. Daudts opvatting blijkt deels gegrond te zijn. In maart 1946, twee maanden voor de Tweede Kamerverkiezingen, stuurde de PvdA een brief aan de KVP met het verzoek om tot een gezamenlijk urgentieprogramma te komen. Hier werden verschillende motivaties voor aangevoerd. Een daarvan was om ‘het communisme in ons land te keren.’ Omdat de KVP zich voorafgaand niet wilde toezeg- gen aan welke coalitie dan ook – wat overigens niet strookt met de uitspraak van Beel – werd hier vriendelijk voor bedankt.86 Het klopt dus dat er in 1946 al werd gesproken over een anticommunis- tisch optreden van de KVP en PvdA. Het bleef echter bij een eenzijdig aanbod van de sociaaldemo-

84 Daudt, ‘De ontwikkeling van de politieke machtsverhoudingen’, 187-188. 85 Bogaarts, De periode van het kabinet Beel, 1907-1909. 86 Internationaal Instituut van de Sociale Geschiedenis (IISG), Archief KVP, archiefnr. 146, Verslagen van vergaderingen 1946, ‘Notulen van vergadering partijbestuur KVP te 23 maart 1946’, 2.

26 craten. Van een verenigende schakel of een gezamenlijke hoeksteen was dus geen sprake. Wat bewoog de PvdA er toe om in 1946, nog voor de verkiezingen, van anticommunisme een gespreksonderwerp te maken? Voorzag zij de electorale winst van de communisten? Werd zij daar- om als een bedreiging gezien? Pas vanaf februari 1948 steunden de overige politieke partijen een anticommunistisch beleid van indamming, als gevolg van de internationale escalatie van de Koude Oorlog en de uitgesproken steun die de Nederlandse communisten hier aan gaven. De communisten stelden zich daarnaast tot eind 1947 constructief op in de Tweede Kamer. De CPN was één van de weinige partijen die veel van de progressieve wetsvoorstellen van de PvdA steunde, waarbij de CPN duidelijk stelling nam ten opzichte van de oppositie. Zo steunden de communisten het bekritiseerde monetaire beleid van de naoorlogse minister van Financiën Piet Lieftinck, inclusief de devaluatie van de gulden. Dat neemt overigens niet weg dat er sprake was van politieke strijd onderling.87 Een rechtvaardiging voor de houding van de sociaaldemocraten werd pas in december 1947 door de CPN gegeven. De communisten kondigden op hun eerste naoorlogse partijcongres in die- zelfde maand een koerswijziging aan. Zo predikte Paul de Groot het volgende:

“Uit de hoek van de katholieke duisterlingen, bij wie de geest van de inquisitie nog voort leeft, wordt nu en dan gedreigd met een muilkorf voor de Communisten. Er is in de leidende kringen van de PvdA een grootscheepse anticommunistische campagne in de maak [...] Wij roepen alle democratische Nederlanders, maar vooral de arbeidersklasse, op, om het scherp- ste protest daartegen te laten horen en onmiddellijk maatregelen te nemen om aan dit pro- test een veel grotere kracht bij te zetten dan tot dusver.”88

De communisten veroordeelden op het congres de voorgaande coöperatieve opstelling met de PvdA en de KVP en mat zich zo weer haar vooroorlogse revolutionaire strijdcultuur aan. Tussen de brief van de PvdA en de speech van De Groot zit echter anderhalf jaar. De Groots woorden zinspelen bo- vendien op een eerder optreden van de PvdA en KVP. In de handelingen der Tweede Kamer uit 1947 is een duidelijke aanleiding voor deze recalcitrante houding van De Groot te vinden.89 Zo stelde PvdA- politicus Marinus van der Goes van Naters tijdens de beraadslagingen van de Rijksbegroting van 1948 het volgende:

“Is men zich wel bewust [...] dat men de geestelijke wereldstrijd tegen het communisme in ons land praktisch aan één partij overlaat: de Partij van de Arbeid? [...] Vanaf 1917 hebben de socialisten de strijd daarentegen aangebonden en wij zijn steeds duidelijker gaan zien waartegen wij vechten en waarvoor wij vechten, maar wij eisen van de anderen, óók tegen- standers, maar in een geheel ander vlak, dat men onze strijd begrijpt en niet bemoeilijkt.”90

87 Bogaarts, De periode van het kabinet Beel, 1910. 88 Internationaal Instituut van de Sociale Geschiedenis (IISG), Archief KVP, archiefnr. 3665, ‘Redevoering van Paul de Groot, lid van de Tweede Kamer voor de CPN, uitgesproken op het partijcongres in december 1947’, 4,7. 89 Bogaarts, De periode van het kabinet Beel, 1911. 90 Staten Generaal Digitaal, Handelingen der Tweede Kamer, 1947-1948, 11-11-1947, ‘11e Vergadering’, 244-II, 245-I.

27 Van der Goes van Naters benadrukte met het bovenstaande dat de verantwoordelijkheid voor een anticommunistische campagne in Nederland door alleen de sociaaldemocraten werd gedragen. Het initiatief, gezien de brief uit 1946, lag bij de PvdA. Van een gezamenlijk Rooms-Rood optreden was in 1946 nog geen sprake, eerder van een sociaaldemocratische veldtocht. In hetzelfde debat wordt Van der Goes van Naters – in zijn roep tot het opnemen van de wapenen tegen de communisten – bijge- staan door zijn katholieke coalitiepartner in de vorm van Carl Romme. Ook de KVP had politieke strijd met de CPN in de Tweede Kamer. De woorden van Romme nemen echter duidelijk afstand van poli- tieke verwijten en beamen de noodzaak tot het nemen van maatregelen tegen de communisten:

“Wanneer ik het immers goed zie – en op dit punt hoop ik van harte dat ik het goed zie – dan is vandaag de dag geen vrijheid o.a. van vereniging en vergadering, wanneer die gedragen worden door of gericht zijn op nationaalsocialistische beginselen [...] Maar wij leven nu een- maal snel. Wij leven zelfs zo snel, dat men zich afraagt of de democratie in haar huidige ge- daante het wel altijd kan bijhouden [...] En wanneer deze vrees zou worden bewaarheid, dan zouden wij tegenover een dergelijk verschijnsel te zwakker staan, waar toch een andere dic- tatoriale beweging, het communisme, in ons vaderland volkomen geniet van de democrati- sche vrijheden om de democratie, van welke vorm ook, te ondermijnen en om het graf te delven voor onze democratische grondrechten.”91

Zodoende braken zowel de PvdA als de KVP definitief met misschien wel de meest constructieve oppositiepartij van de eerste Rooms-Rode coalitie. Natuurlijk was er onenigheid onderling. De Koude Oorlog kreeg steeds meer vorm en op verschillende (internationale) punten stonden de partijen lijn- recht tegenover elkaar. Dit resulteerde in een steeds sterker wordende polarisatie in de Tweede Kamer. Dat is echter geen reden voor een pleidooi tot het opnemen van een grondwettelijke strijd tegen een democratisch gekozen partij. Een rechtvaardiging werd zoals eerder gesteld pas in decem- ber 1947 gegeven, zo niet februari 1948. Wat kan tussen de brief van maart 1946 en de redevoering van Romme in november 1947 een aanleiding zijn geweest voor de vroege anticommunistische stel- lingname van de PvdA en de KVP?

2.4 Politiek opportunisme De verkiezingsuitslag van 1946 viel tegen voor de PvdA. Zelf weidde ze het aan het overlopen van kiezers naar de KVP en de CPN, waarvan de communisten de grootste winst behaalden. Dit kan een motivatie zijn geweest voor de sociaaldemocraten om over te gaan tot een anticommunistisch be- leid. In de parlementaire geschiedenis van het kabinet Beel-I wordt dezelfde vraag gesteld, maar niet beantwoord:

91 Staten Generaal Digitaal, Handelingen der Tweede Kamer, 1947-1948, 11-11-1947, ‘11e Vergadering’, 250-II, 251-I.

28 “De vraag kan echter gesteld worden of de anticommunistische campagne, zoals die door de grote partijen in het land onder meer in het parlement werd gevoerd, meer was dan verkie- zingskoorts. Hadden die partijen immers geen baat bij de bestrijding van de CPN, die aan- trekkingskracht kon uitoefenen op bepaalde delen van de achterban - van de PvdA in de gro- te steden; van de KVP in de merendeels katholieke industriegebieden als de mijnstreek - op een moment dat het land vanwege de Indische kwestie en de deviezentekorten in een crisis- stemming verkeerde?”92

Een electoraal motief lag meer voor de hand bij de PvdA dan de KVP. De PvdA vertegenwoordigde het linker politieke spectrum, daar waar de CPN gezien mag worden als extreem-links en de KVP als gematigd-rechts. Het zou tevens kunnen verklaren waarom de Rooms-Rode coalitie in 1958 uit elkaar ging. De aanhang en populariteit van de CPN was tegen die tijd vrijwel gedecimeerd. Van een ‘uiter- ste noodzaak’ zou dan ook geen sprake meer zijn.93 De KVP meldde zich echter pas laat in de anti- communistische campagne. Op de motieven van de katholieken zal later worden ingegaan. De PvdA meende alleen te staan in de strijd tegen de communisten en nam als allereerste het initiatief, daar- om zullen eerst de motieven van de sociaaldemocraten worden onderzocht. Evenals de CPN heeft de PvdA in 1947 (24-26 april) een partijcongres georganiseerd. Op dit congres werd voor het eerst openbaar gesproken over een communistische dreiging. Tijdens deze bijeenkomst zijn resoluties aangenomen die deze dreiging zouden moeten indammen. Deze resolu- ties dienen als indicatoren voor mogelijke motieven, voordat de CPN zelf een precedent vormde in december 1947.94 Een open bekentenis van de PvdA zal lastig te vinden zijn. Het toepassen van gele- genheidspolitiek om electoraal gewin kan immers bestempeld worden als het uitschakelen van poli- tieke rivalen. Met enige interpretatie kan echter tussen de regels door deze wens van de PvdA op het congres wel worden opgemerkt. Voorafgaand werd nog eens benadrukt dat het stemmenverlies aan de communisten klaarblijkelijk een belangrijke rol speelde binnen de partij:

“Het Congres is van oordeel, dat de Partij in de huidige situatie in de vertegenwoordigende lichamen een politiek dient te voeren, geheel los van die der communisten en zich niet te la- ten leiden door vrees voor stemmenverlies aan de communisten.”95

In februari 1947 had fractievoorzitter Van der Goes van Naters al in een lange brief aan het partijbe- stuur laten weten dat de PvdA, in de hoop om meer vat te krijgen op de arbeidersmassa in Neder- land, een strengere koers ten opzichte van de CPN moest varen. Om het stemmenverlies van 1946

92 Bogaarts, De periode van het kabinet Beel, 1910. 93 Visser, Alleen bij uiterste noodzaak, 14-19. 94 F. Rovers, Voor recht en vrijheid; de PvdA in de Koude oorlog 1946-1958 (Amsterdam 1994) 39; J. Bornewasser, Katholieke Volkspartij 1945-1980, Band I. Herkomst en groei (tot 1963) (Nijmegen 1995) 201. 95 Internationaal Instituut van de Sociale Geschiedenis (IISG), Archief PvdA, archiefnr. 141-142 , Stukken betreffende het 1e congres van de PvdA (april 1947, Utrecht). 1946-1947: Circulaires, correspondentie, verslagen van werkzaamheden, resolu- ties, beschrijvingsbrieven en andere algemene stukken. ‘Voorstellen voor het eerste congres van de Partij van de Arbeid op 24 – 25 en 26 april 1947’.

29 goed te maken, om erger te voorkomen en de PvdA tot een volwaardige volkspartij te maken diende de PvdA volgens Van der Goes van Naters zich onafhankelijker en feller op te stellen.96 In feite stuur- de Van der Goes van Naters hier al aan op maatregelen. Partijvoorzitter Koos Vorrink bevestigde in verdekte termen deze aspiraties in zijn openingsrede van het congres:

“Aan de andere kant moet de teleurstellende uitslag van de verkiezingen geweten worden aan het feit, dat enerzijds een aantal jeugdige kiezers en anderzijds een aantal vroegere kie- zers van de oude S.D.A.P. hun stem hebben uitgebracht op de communistische lijst [...] Het is ons allen voldoende bekend en wij schromen in het geheel niet ook in het openbaar te zeg- gen, dat dit ons met zorg vervult [...] Ook het partijbestuur meent, dat men het communisme niet bestrijdt door er concessies aan te doen [...] Beter is het de 10 pct. van bevolking, die communistisch heeft gestemd daar te brengen, waar zij hoort. Achter de Partij van de Ar- beid.”97

Uit het bovenstaande is naar mijn mening het volgende te concluderen. De combinatie van de vroege solitaire start van de PvdA in 1946 – nog voordat de vermeende communistische dreiging reële vor- men aannam – in een poging een anticommunistisch sentiment, perspectief en beleid in politiek Den Haag te bewerkstelligen, tezamen met de open bekentenis dat een stemmenverlies aan de concur- rent op het linker politieke spectrum de grootse vrees was, is voldoende aanleiding om op te maken dat voor de PvdA – in eerste instantie – politiek opportunisme zwaarder woog dan de dictatoriale of ondemocratische grondslag van de CPN. Zodoende zette de coalitie in 1947 al in op het vormen van reserveformaties binnen zowel politie, marechaussee als leger om (oud-)verzetsstrijders (lees: com- munisten) in toom te houden middels een overkoepelende organisatie met de naam Nationaal Insti- tuut Steun Wettig Gezag.98 Dit in een periode waarin de CPN zich nog constructief opstelde maar klaarblijkelijk een bedreiging voor de positie van de sociaaldemocraten vormde.99 In hoeverre kwamen de anticommunistische motieven van de PvdA overeen met die van de KVP? In hetzelfde debat van 11 november 1947 kwam Van der Goes van Naters met een opmerking die doet suggereren dat er sprake was van een duidelijke eensgezindheid binnen de coalitie:

“Er is echter ook van buiten af [CPN] kritiek op de wijze van samenwerking geuit, nl. dat deze te innig is. Tussen de Partij van de Arbeid en haar Ministers, en zelfs tot het geheel Kabinet zou een te intieme verhouding bestaan: er zouden dingen besproken worden, die de andere

96 Internationaal Instituut van de Sociale Geschiedenis (IISG), Archief PvdA, archiefnr. 549-550, Correspondentie van partij- bestuurders en functionarissen. 1946-1965: Marinus van der Goes Naters. 1947-1955, ‘Brief van Van der Goes Naters aan partijbestuur 17-02-1947’. 97 Internationaal Instituut van de Sociale Geschiedenis (IISG), Archief PvdA, archiefnr. 141-142 , Stukken betreffende het 1e congres van de PvdA (april 1947, Utrecht). 1946-1947: Circulaires, correspondentie, verslagen van werkzaamheden, resolu- ties, beschrijvingsbrieven en andere algemene stukken. ‘Openingsrede partijvoorzitter Koos Vorrink’. 98 M. Bogaarts, ‘Het wettig gezag gesteund? Enkele aantekeningen over achtergronden, ontstaan en verloop van het Natio- naal Instituut Steun Wettig Gezag 1948-1958’ in Politieke opstellen: jaarlijkse uitgave van het centrum voor Parlementaire Geschiedenis van de Juridische Faculteit 2 (1981) 33-51. 99 Bogaarts, De periode van het kabinet Beel, 1909.

30 partijen en het Parlement eerst later vernamen. In de stukken is incidentele raadpleging niet ontkend; gesteld is, dat, waar dit plaats vond, het de kracht van het Regeringsbeleid en het landsbelang heeft gediend.”100

Van der Goes van Naters stelde hier dat ‘incidentele raadpleging’ had plaatsgevonden binnen het kabinet om uiteindelijk ‘de kracht van het Regeringsbeleid en het landsbelang’ te dienen. Nu duidelijk is wat de PvdA met ‘de kracht van het Regeringsbeleid’ bedoelde, namelijk het in toom houden van de communisten ten faveure van de eigen positie, is de vraag wat de motieven van de katholieken waren. Zij steunden immers het sociaaldemocratische pleidooi voor het opzetten van onder andere het Nationaal Instituut Steun Wettig Gezag.101 Op 25 en 26 oktober 1947 heeft de KVP tevens een partijcongres georganiseerd voor haar leden. Een bestudering hiervan kan eventueel uitzicht bieden. Uit het urgentieprogramma van de KVP uit 1946 is duidelijk op te merken dat de christelijke normen en waarden tezamen met de zedelijkheid van de samenleving het fundament van de KVP vormden. Partijvoorzitter Andriessen nam in zijn openingsrede van het congres van oktober 1947 daarom uitgebreid de tijd om de CPN te stigmatiseren:

“Betrachten wij deze waakzaamheid tegenover een stelsel, dat in de encycliek “Divinis Re- demptoris” als godloos is gebrandmerkt, en voert het onze activiteit tot de hoogste hoogten op. Bedenken wij dat Europa eenmaal Hitler als Führer heeft gekend, God verhoede dat, me- de door onze nalatigheid, Joseph Stalin zijn plaats ooit zou innemen.”102

Tijdens het congres werd het communisme uitvoerig geanalyseerd, haar verhouding tot de KVP vast- gesteld en werd ten slotte besloten hoe de popularisering van deze atheïstische ontwikkeling bestre- den diende te worden. Het was de heer Olierook van het Centraal Vormingsinstituut van de Katholie- ke Arbeiders Beweging (hierna: KAB) en tevens lid van de KVP die de verhoudingen sommeerde:

“Het communisme is in zijn totaliteit onverenigbaar met het christendom, wijl het: als we- reld- en levensbeschouwing in zich draagt – en belijdt – de absolute ontkenning van het be- staan van God, de oneindig volmaakte Geest en Schepper van het heelal, alsmede van het le- ven hiernamaals; als sociaaleconomisch stelsel in strijd is met de leer der katholieke kerk over de menselijke persoonlijkheid, het eigendom, het gezin en de maatschappelijke verhou- dingen [...] Samenwerking met de communisten op welk levensgebied ook is derhalve als re- gel niet geoorloofd.”103

100 Staten Generaal Digitaal, Handelingen der Tweede Kamer, 1947-1948, 11-11-1947, ‘11e Vergadering’, 245-I, 245-II. 101 Bogaarts, ‘Het wettig gezag gesteund?’, 33-51. 102 Internationaal Instituut van de Sociale Geschiedenis (IISG), Archief KVP, archiefnr. 1, Stukken betreffende partijcongres- sen: 1947, 25 en 26 oktober, ‘Openingsrede partijvoorzitter Andriessen’. 103 Internationaal Instituut van de Sociale Geschiedenis (IISG), Archief KVP, archiefnr. 1, Stukken betreffende partijcongres- sen: 1947, 25 en 26 oktober, ‘Rede aangaande het communisme van de zeer eerwaardige heer dr. A. A. Olierook’.

31 Uit het bovenstaande mag geconcludeerd worden dat de goddeloosheid van het communisme voor de KVP als een grotere bedreiging werd gezien dan haar despotische inborst. Er werd wel gesproken over de totalitaire ambities van de communisten, maar dit was te verwaarlozen ten opzichte van haar atheïstische grondslag. Waarom werd er dan tot eind 1947 gewacht met het oproepen tot het nemen van maatregelen? Dit is te verklaren. Het is niet onwaarschijnlijk dat de combinatie van god- deloosheid, politieke macht en electorale kracht van de CPN heeft geleid tot een omslag in de ziens- wijze van de KVP eind 1947. Tegen oktober 1947 was immers duidelijk dat er in 1948 verkiezingen zouden plaatsvinden omwille van een grondwetswijziging als gevolg van de gewijzigde politieke situ- atie in Nederlands-Indië. De CPN had in 1946 grote winst geboekt bij de verkiezingen. De escalatie van de Koude Oorlog – en de hiermee gepaarde daling van de communistische populariteit – was eind 1947 al gaande, maar kreeg in Nederland pas vanaf 1948 vorm en was niet te voorzien. Het kan dus goed dat de vrees voor een nog grotere winst voor een atheïstische politieke partij de KVP heeft gedreven in een positie waarbij zij zich genoodzaakt zag om over te gaan tot politieke zuivering. Zo kan gesteld worden dat de electorale winst van de CPN in 1946 als primaire instigator voor zowel de PvdA als de KVP gold om over te gaan tot een anticommunistisch beleid. Zij het om stemmenwinst dan wel een confessionele motivatie. Enige nuance is wel op zijn plaats. Hiermee kan namelijk nog niet geconcludeerd worden dat er sprake was van een gezamenlijke Rooms-Rode anti- communistische campagne. De PvdA nam duidelijk het voortouw, waar na geruime tijd de KVP zich bij hen aansloot. Het kabinet heeft daarnaast lang geaarzeld met anticommunistische maatregelen en de uiteindelijke totstandkoming was het gevolg van steun van partijen als de Volkspartij voor Vrij- heid en Democratie (hierna: VVD), ARP en CHU die er in 1948 niet meer van overtuigd waren dat de CPN beschouwd moest worden als een partij die de democratische beginselen en vrijheden waar- borgde.104 Dit hoofdstuk concludeert met de stelling dat politieke strijd en rivaliteit aan de basis lagen van de communistische indamming. De indamming kwam echter in een stroomversnelling als pro- duct van politiek opportunisme en een ideologische confrontatie. In deze periode werd duidelijk afscheid genomen van retoriek in de Tweede Kamer. Deze premature koerswijziging werd uiteinde- lijk gesterkt door een reëel gewaande dreiging, waarvoor de CPN zelf een rechtvaardiging afgaf.

104 Bogaarts, De periode van het kabinet Beel, 1945.

32 3 Een noodzakelijk kwaad

“Als men de BVD een noodzakelijk kwaad wilt noemen, akkoord [...] Maar weinigen die zich realiseren dat de Westerse veiligheidsdiensten al sinds 1945 in oorlog zijn: een oorlog tegen psychologische en subversieve aanvallen.”105

De Rooms-Rode coalitie was niet de enige actor die van invloed is geweest op de totstandkoming van een anticommunistisch perspectief in het naoorlogse Nederland. De instantie die de communistische dreiging in kaart diende te brengen was de Binnenlandse Veiligheidsdienst. Het functioneren, de leiderschapskwaliteiten en persoonlijke voorkeuren van het toenmalige hoofd van deze dienst, Louis Einthoven, vormde meerdere malen de aanleiding voor een Kamerdebat.106 Kan het zijn dat de bepa- lende bewijsvoering vanuit de BVD, voor de beoordeling van de communistische dreiging, gebaseerd was op een subjectieve interpretatie van haar taakomschrijving? Oud BVD-medewerker Dick Engelen lijkt hier wel op te doelen:

“De communistische dreiging bleek kortom veel kleiner dan de BVD eerder op grond van nog onbekende gegevens had aangenomen.”107

Engelen heeft meerdere werken geschreven over zijn oude werkgever. Gezien het feit dat het groot- ste gedeelte van het BVD-archief ontoegankelijk is voor reguliere historici, gelden zijn werken dan ook als belangrijkste informatiebron voor dit hoofdstuk. Zijn werk is bovendien begeleid door een academische commissie die toezag op haar wetenschappelijke juistheid en bijdrage. Daar waar no- dig, zal Engelen aangevuld worden met ooggetuigenverslagen van andere oud BVD-medewerkers, tezamen met de memoires van het toenmalige hoofd van de BVD, Louis Einthoven.108 Vervolgens zal gekeken worden of door stukken uit het Nationaal Archief de getuigenissen van voorgenoemden gestaafd kunnen worden.

3.1 Origine en opkomst De eerste Nederlandse veiligheidsdienst dateert uit 1914. Vanwege het uitbreken van de Eerste We- reldoorlog ontstond er behoefte aan een dienst die zich bezig hield met het verkrijgen en bewerken van militaire inlichtingen alsook contraspionage. Deze dienst werd opgericht als afdeling III van de

105 L. Einthoven, Tegen de stroom in: levende vissen zwemmen tegen de stroom in - alleen de dooie drijven mee (Apeldoorn 1974) 214. 106 Maas, Parlementaire geschiedenis van de Nederland na 1945, 425-427. 107 D. Engelen, Frontdienst. De BVD in de Koude Oorlog (Amsterdam 2007) 45. 108 In dit geval zullen dat de werken van F. Hoekstra, In dienst van de BVD. Spionage en contraspionage in Nederland (Am- sterdam 2004) en C. Vos, e.a. De geheime dienst: verhalen over de BVD (Amsterdam en Ruinen 2005) zijn.

33 Generale Staf (hierna: GS III). GS III kende geen uitvoerende macht, waardoor arrestaties aan de poli- tie werden overgelaten. Aan het eind van de Eerste Wereldoorlog bevatte de dienst zo’n vierentwin- tig medewerkers. Buitenlandse activiteiten die de Nederlandse neutraliteit zouden kunnen schaden vormden voor GS III het primaire onderzoeksobject.109 De ‘vergissing van Troelstra’110 van 1918 creëerde een precedent voor GS III om in vredestijd te kunnen blijven opereren. Het internationale Marxisme dat tegen die tijd opkwam, maakte van lokale relschoppers transnationale revolutionairen. Er vond zodoende binnen GS III een verschuiving van focus plaats van buitenlandse observatie naar binnenlands extremisme. GS III werd in deze tijd omgedoopt tot de Centrale Inlichtingendienst (hierna: CI). De CI heeft ruim twintig jaar bestaan, tot mei 1940. Ironisch genoeg werden dus tot ver in de jaren dertig ook de sociaaldemocraten (Troelstra was tot 1925 partijleider van de SDAP), naast de communisten, geschaard onder de term ‘binnen- lands extremisme’.111 Na de machtsovername van Hitler in 1933 werden naast revolutionairen en communisten ook nationaalsocialisten een onderzoeksobject van de CI. Met de capitulatie in mei 1940 werden alle activiteiten van de CI en restanten van GS III opgeschort. Vanuit Londen vond in eerste instantie vrij- wel geen coördinatie plaats onder de verschillende verzetsgroepen. Zij moesten het zonder richtlij- nen of steun doen en waren voornamelijk op zichzelf aangewezen. In het midden van deze chaos maakte Louis Einthoven zijn opwachting. Als er één naam verbonden is met de opkomst en dominan- tie van de Nederlandse Veiligheidsdiensten in de beoordeling van binnenlandse dreigingen (lees: communisten), dan is dat die van Louis Einthoven.112 Einthoven zag op 30 maart 1896 in Surabaya, Nederlands-Indië het levenslicht. Van 1920 tot 1933 heeft hij verschillende functies vervuld als rechterlijk ambtenaar bij de Nederlands-Indische regering. In 1934 werd hij benoemd tot hoofdcommissaris van de Rotterdamse politie. Tijdens de oorlog maakte Einthoven deel uit van het driemanschap van de Nederlandsche Unie, waardoor hij in mei 1942 werd gearresteerd door de Duitse bezetter en geïnterneerd in het elitaire gijzelaarskamp van Sint Michielsgestel. Hier werd hij in september 1944 bevrijd.113 Einthoven kwam in het bevrijde zuiden in contact met Prins Bernhard, voor wie hij veel ontzag had. Einthoven creëerde een weder- zijds vertrouwen door in de tussenliggende periode tot mei 1945 te fungeren als schakel tussen het

109 F. Kluiters, De Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Den Haag 1993) 177-183. 110 D. Engelen, Geschiedenis van de Binnenlandse Veiligheidsdienst (Den Haag 1995) 13. De ‘Vergissing van Troelstra’ was een vergeefse oproep tot een socialistische revolutie in november 1918. De revolutiepoging is vernoemd naar de toenmali- ge partijleider van de SDAP, Pieter Jelles Troelstra. Door een gebrek aan organisatie en een sterke (monarchale) tegenbe- weging faalde de revolutiepoging. 111 Engelen, Geschiedenis van de Binnenlandse Veiligheidsdienst, 11-14. 112 Ibidem, 15-22. 113 Einthoven, Tegen de stroom in, 5-15, 148-158.

34 verzet in bezet gebied, de heropgerichte Centrale Inlichtingendienst (hierna: CID) in Londen en het Militaire Gezag (hierna: MG) in bevrijd gebied.114 Het MG – dat na de bevrijding, tot de terugkeer van een functionerende regering, het dage- lijkse nationale bestuur op zich nam – verzocht Einthoven in mei 1945 tot het opzetten van een in- stantie die zich zou bezighouden met het waarborgen van ‘de in- en uitwendige veiligheid van de staat’. Dit kwam voornamelijk neer op denazificatie; het opsporen van voormalige medewerkers van de Duitse geheime diensten, de huisvesting van deze oorlogsmisdadigers, hun behandeling en hun berechting. Deze instantie zou later bekend staan als het Bureau Nationale Veiligheid.115 Alhoewel vereerd door dit verzoek, volbracht Einthoven deze taak met tegenzin:

“Helaas was het werken met het overgrote deel van de nieuwe ambtenaren heel wat moeilij- ker. Het waren de mensen die financieel onderdak zochten en daarom de werkzaamheden van het BNV zo lang mogelijk wilden rekken [...] Al met al werd het BNV een nachtmerrie voor me [...] Ik slaagde er maar niet in de ergste knoeiers uit het apparaat te verwijderen; zij bleken over hoge relaties te beschikken. Er was nog maar één oplossing: de voortijdige op- heffing van het BNV.”116

Met de opheffing van de bijzondere staat van beleg kwam er een einde aan het MG en dus ook aan het BNV. Er bleef echter een behoefte aan een binnenlandse veiligheidsdienst. Met een zorgvuldig geselecteerde groep medewerkers werd in 1946, onder leiding van Einthoven en bij (geheim) Konink- lijk Besluit, de CVD opgericht. De CVD zou, in tegenstelling tot het BNV, geen executieve bevoegdhe- den krijgen en mocht dus niet aanhouden, arresteren of verhoren. Engelen vat de taakomschrijving van de CVD als volgt samen:

“Centraal in de taakomschrijving van de dienst stond het inwinnen van inlichtingen. Die in- lichtingen zouden betrekking moeten hebben op spionage, sabotage, ongewenste propagan- da en eventuele pogingen om het wettige gezag te ondermijnen of de grondslagen van de democratische rechtsorde aan te tasten. Het Koninklijk Besluit ging niet zover om aan te ge- ven welke personen en organisaties hij daarbij op het oog had. Het is echter aan weinig twij- fel onderhevig dat het hier in eerste plaats ging om enerzijds de inlichtingendiensten van de Sovjetunie en anderzijds de communistische organisaties in Nederland; de CPN en haar ne- venorganisaties.”117

Het Koninklijk Besluit waarmee de CVD werd opgericht, is door Einthoven zelf ontworpen. Hij dwong onder andere af dat de CVD een monopoliepositie op het binnenlandse inlichtingenwerk verkreeg. Door nadrukkelijk te benoemen dat de CVD geen executieve bevoegdheden had, trachtte Einthoven latere dissonantie met de procureurs-generaal van het Ministerie van Justitie te vermijden. De CVD

114 Ibidem, 163-184. 115 Engelen, Geschiedenis van de Binnenlandse Veiligheidsdienst, 22-23. 116 Einthoven, Tegen de stroom in, 186, 191, 194. 117 Engelen, Frontdienst, 25.

35 zou namelijk onder het departement van Justitie opereren. Het feit dat Einthovens concept amper werd gewijzigd bevestigde zijn dominante positie binnen de nieuwe veiligheidsdienst. De ministeriële verantwoordelijkheid voor de CVD kwam te liggen bij de minister-president, en niet bij de minister van Justitie. Dit leidde tot een bureaucratische loopgravenoorlog wat resulteerde in een hernieuwd Koninklijk Besluit in 1949, hoogstwaarschijnlijk op aansturen van Einthoven zelf. De CVD werd hierbij vervangen door de Binnenlandse Veiligheidsdienst. Het takenpakket, de werkzaamheden en de do- minantie van Einthoven binnen de binnenlandse veiligheidsdienst bleven vrijwel ongewijzigd. Het was voornamelijk een administratieve wijziging. Niet langer was de minister-president verantwoor- delijk voor de BVD, maar de minister van Binnenlandse Zaken. De BVD zou voortaan behoren tot het departement van Binnenlandse Zaken.118

3.2 Relatie met parlement Wie controleerde de BVD? De BVD was namelijk vrij impopulair in haar beginjaren. De dienst riep veel herinneringen aan de geheime politie van de Nazi’s op. Was het ontbreken van executieve be- voegdheden voldoende om de BVD te ontdoen van een dergelijk imago? Een essentieel onderdeel van een geheime dienst is dat een deel van haar werkzaamheden geheim zijn en blijven. Een be- scherming van deze geheimen tegen vijanden van de democratie kan bijdragen aan het behoud van diezelfde democratie. Anderzijds is het voor een democratie essentieel dat er een open en publiek debat gevoerd kan worden over het doel en middelen van de overheid. Dat betekent echter niet dat elke parlementariër of volksvertegenwoordiger op de hoogte is van de werkwijze en het bestaan van de desbetreffende geheime dienst.119 De voorganger van de CVD en BVD – de CI – had niet de verplichting om haar werkzaamhe- den kenbaar te maken aan elke parlementariër of burger die openbaarheid eiste. Alleen de desbe- treffende ministers waren op de hoogte van haar bestaan, laat staan haar activiteiten. Ook in het Koninklijke Besluit waarmee zowel de CVD als de BVD werden opgericht, werd niet gerept over de verplichting om informatie te delen met de belanghebbenden. In de tijd van de CVD was dit alleen de premier, ten tijde van de BVD was dit de minister van Binnenlandse Zaken.120 De CI, de CVD en de BVD waren – vanwege hun verborgen werkzaamheden en geheime karakter – een ondemocratisch wapen in een strijd om de democratie weerbaar te houden. Een binnenlandse veiligheidsdienst staat ten dienst van het kabinet, niet het parlement.121

118 Engelen, Geschiedenis van de Binnenlandse Veiligheidsdienst, 89-105. 119 Ibidem, 367. 120 Engelen, Frontdienst, 13-17. 121 R. Van Meurs, De BVD. Samenzweren tegen ambtenaren, studenten, journalisten, dominees en andere democraten (Am- sterdam 1978) 178.

36 Tijdens zijn gevangenschap kwam Einthoven in Sint Michielsgestel in contact met verscheidene voor- aanstaande politici die het naoorlogse politieke landschap zouden vormen. Tezamen met de sleutel- figuren van de NVB werd gesproken over een doorbraakpartij. Einthoven werd achtereenvolgens gepolst voor de positie van minister van Oorlog en minister van Justitie. Hij bedankte vriendelijk voor deze posities. Einthoven zou uit zijn op een duurzamere dienstbetrekking in het naoorlogse Neder- land. Eén die hem van langdurige en meer duidende invloed zou voorzien in de alledaagse gang van zaken, buiten de door hem verfoeide democratische controle om. In feite doelde Einthoven hier al op de organisatie van een veiligheidsdienst. Ook hij wist dat het noodkabinet Schermerhorn-Drees maar van korte duur zou zijn; namelijk totdat er verkiezingen werden gehouden.122 De CVD en de BVD waren afhankelijk van financiële steun van de Nederlandse staat. Dit hield in dat wanneer het aankwam op budgettair overleg of een beraadslaging voor de begroting, er een uitgebreide parlementaire controle plaatsvond. Dit was het enige moment waarop het parlement enigszins kritische vragen kon stellen over de werkwijze en bestaansrecht van de BVD. Tot 1949 wa- ren achtereenvolgens premier Schermerhorn, Beel en Drees verantwoordelijk voor de beantwoor- ding van deze vragen. Einthoven stond op goede voet met Schermerhorn en Beel. De relatie tussen Drees en Einthoven was een stuk moeizamer. Dit kwam voornamelijk doordat Einthoven moeite had met het feit dat de SDAP tot 1937 de marxistische ideologie had aangehouden. Dit projecteerde hij op Drees. Drees hekelde daarentegen de autoritaire stijl waarmee Einthoven – een in essentie al ondemocratisch instituut – bestuurde. Drees zou zich echter na de gebeurtenissen in Praag gemoe- delijker opstellen.123 Dat na 1949 niet langer de premier maar de minister van Binnenlandse Zaken verantwoorde- lijk was voor de democratische controle van de BVD veranderde niet veel. Controle op de werkwijze van de BVD beperkte zich tot ministeriële toetsing. De effectiviteit van de controle hing dus af van de mate waarin de desbetreffende minister zich wilde bemoeien met de BVD. Schermerhorn steunde een offensief beleid. Zo vroeg hij Einthoven om een ‘stay-behind’ organisatie na de bevrijding op te zetten. Die zou in eerste plaats het Nederlandse communisme in kaart moeten brengen, in afwach- ting van een Sovjetinvasie die Schermerhorn verwachtte.124 Beel hield zich grotendeels afzijdig. Vol- gens Engelen had Einthoven ‘Beel in zijn zak’. Beel zou geneigd zijn om niet alles te willen weten, zodat hij in de Tweede Kamer kon ontkennen van bepaalde zaken op de hoogte te zijn.125 Ondanks het feit dat Einthoven en Drees niet door één deur konden, bemoeide Drees zich amper met Einthoven en zijn dienst. Hierdoor kon Einthoven tot op vrij grote hoogte zijn eigen gang gaan. Ook de desbetreffende ministers die de premiers als verantwoordelijken opvolgden na 1949

122 Engelen, Geschiedenis van de Binnenlandse Veiligheidsdienst, 76-80. 123 Engelen, Frontdienst, 25-41. 124 Ibidem, 23-24. 125 Engelen, Geschiedenis van de Binnenlandse Veiligheidsdienst, 365-368.

37 maakten het Einthoven niet moeilijk en moedigden in veel gevallen een agressief beleid (jegens de communisten) aan. Einthoven deelde de ministers uitgebreid, maar selectief, mede hoe de stand van zaken was. Had een premier of minister niet ingestemd met de methodes en werkwijze van de BVD, dan miste hij tevens de bevoegdheden om de BVD aan banden te leggen. Op deze manier werd er een zeker carte blanche aan Einthoven gegeven.126 Binnen de zeer ruime grenzen die zijn ministers aan Einthoven gaven, kon hij zijn gang gaan. Einthoven trok zich hierbij weinig van het parlement aan. Wanneer het nodig was zorgde hij voor politieke rugdekking. Het is niet ondenkbaar dat het chronische gebrek aan politieke betrokkenheid verband houdt met de eerder genoemde persoonlijke en partijpolitieke motieven van de KVP en de PvdA. Hoe zat het dan met de overige partijen? De ARP steunde – niet geheel onverwacht gezien de naam van de partij – de BVD onvoorwaardelijk. De kleinere partijen stelden zich, afhankelijk van de internationale escalatie van de Koude Oorlog, dualistisch op.127 Einthoven had redelijk vrij spel tot de komst van een Vaste Kamercommissie voor de BVD in 1952. Deze commissie, bestaande uit de fractievoorzitters van de vijf grootste partijen, zou zich gaan buigen over een parlementaire controle van de BVD. Saillant detail is dat de communisten van deze commissie waren buitengesloten. De invloed van deze commissie moet echter niet overschat wor- den. Alhoewel de Nederlandse regering de eerste van zijn soort was met een parlementaire controle op haar binnenlandse veiligheidsdienst, was deze vrijwel machteloos en gehandicapt om resoluut op te treden.128 Normalisering van de ambtelijke betrekkingen en een werkelijke nationalisering van de BVD zouden pas na het vertrek van Einthoven in 1961 op gang komen.129

3.3 Bevooroordeeld?

“Dit alles impliceerde echter nog niet, dat in Haagse kringen kritiekloos tegen de BVD werd aangekeken. Kritiek was er genoeg, maar die had in hoge mate te maken met het oordeel dat men in ambtelijk en politiek Den Haag had over Einthoven en daarmee over de BVD, want, enigszins overdreven gesteld, Einthoven wàs de BVD en de BVD was Einthoven.”130

Wat deed Einthoven met zijn carte blanche? Zijn dominantie binnen de BVD was uitgesproken, zoals Engelen beaamt. De BVD was naar zijn eigenbeeld gevormd, met al zijn goede en slechte eigen- schappen. Los van de voorkeuren van Einthoven, kende de binnenlandse veiligheidsdienst echter al een antirevolutionaire en anticommunistische traditie. De opkomst van het internationale Marxisme

126 Ibidem, 369-370. 127 Engelen, Geschiedenis van de Binnenlandse Veiligheidsdienst, 191. 128 Van Meurs, De BVD, 176. 129 Hoekstra, In dienst van de BVD, 13. 130 Engelen, Geschiedenis van de Binnenlandse Veiligheidsdienst, 370.

38 en de hierop volgende revolutiepoging van Troelstra waren hier de oorzaak van. Engelen benadrukt verder dat de steeds groter wordende interne dreiging tijdens het Interbellum – die de Communisti- sche Partij van Holland in Nederland en de Communistische Partij van Indonesië in Nederlands-Indië belichaamden – ervoor zorgde dat kort na de oprichting van de CI, socialisten en communisten stee- vast een punt van aandacht waren. Tussendoor zijn zij kortstondig overvleugeld door de nationaalso- cialisten in Nederland, om vervolgens weer het primaire onderzoeksobject te worden en te blijven. Anticommunisme was zodoende een fundamenteel en structureel onderdeel van de Nederlandse veiligheidsdiensten, nog voordat Einthoven zijn opwachting maakte.131 Met de komst van Einthoven als hoofd van achtereenvolgens het BNV, de CVD en de BVD kwam weinig verandering in de gekleurdheid van de Nederlandse binnenlandse veiligheidsdienst. Het bestuurlijke inzicht van Einthoven kwam volgens Engelen neer ‘op een diepgeworteld persoonlijk anticommunisme’132. Om te verklaren hoe Einthoven de bestrijding van ‘de wereldproblematiek van het communisme’133 tot zijn levensdoel maakte, moet de persoon Einthoven worden begrepen, voordat de praktische zijde wordt toegelicht. Einthoven zag zichzelf als een apolitiek christen. Hij was opgegroeid in een protestants gezin maar hekelde de verzuiling. Hij bepleitte in Sint Michielsgestel al dat het christelijke geloof centraal diende te staan in een naoorlogs Nederland. Het feit dat Eintho- ven verschillende ministerposten afwees zou zijn apolitieke inborst moeten illustreren. Zijn verleden bij de Nederlandsche Unie – zoals beschreven in hoofdstuk twee – kan echter bestempeld worden als een kortstondige politieke carrière die door de bezetter, en dus niet door hemzelf, werd onderbro- ken. Even goed, het christelijke geloof woog zwaar voor Einthoven, dat moge duidelijk zijn. Religie en communisme gaan echter niet samen, wat een eerste motivatie voor Einthoven vormde.134 In zijn tijd als rechterlijk ambtenaar bij de Nederlands-Indische regering werd Einthoven ge- confronteerd met communistische opstanden die werden geïnitieerd door de Komintern. Eenmaal aangesteld als politiecommissaris van Rotterdam werd Einthoven geconfronteerd met scheepssabo- tage acties van de Sovjet-Russische inlichtingendienst.135 Daarnaast was Einthoven een overtuigd monarchist. Hij had veel ontzag voor prins Bernhard vanwege zijn oorlogsverleden en voor de on- vermurwbare Wilhelmina. Nu hoeft dit geen motivatie voor anticommunisme te zijn, maar orangis- me en communisme gaan nu niet bepaald samen.136 Al tijdens de oorlog raakte Einthoven geïmponeerd door buitenlandse inlichtingendiensten. Met name de diensten van het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten werden, in vergelijking met het chaotische Nederlandse inlichtingennetwerk, bejubeld. Op zijn naoorlogse Indische reizen

131 Engelen, Geschiedenis van de Binnenlandse Veiligheidsdienst, 11-22. 132 Engelen, Frontdienst, 23. 133 Ibidem, 13. 134 Einthoven, Tegen de stroom in, 91, 178. 135 Ibidem, 203. 136 Ibidem, 162-171.

39 raakte Einthoven verder geïndoctrineerd met anticommunisme als gevolg van de vele contacten die hij daar had met de Amerikaanse CIA. De Amerikanen steunden in eerste instantie een politionele actie van de Nederlandse regering tegen de Indonesische opstand, met als hoger doel de communis- ten uit Nederlands-Indië te verdrijven. Einthoven ging mee in dit beleid. De CVD en BVD zijn tevens naar Angelsaksisch model gevormd. Daarnaast stond Einthoven erop om in training bij zowel MI5 als de CIA te gaan. Een andere voorwaarde die Einthoven stelde was dat in het Koninklijk Besluit waar- mee de CVD werd opgericht, een clausule werd opgenomen waarin werd gesteld dat ook bevriende staten beschermd dienden te worden, indicerend op het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Einthoven had zodoende al vroeg in de Koude Oorlog – en misschien al tijdens de Tweede Wereld- oorlog – een zijde gekozen, in tegenstelling tot de Nederlandse regering.137 Volgens Chris Vos vormt de detachering van de Nederlandse acteur Rijk de Gooyer via de BVD aan de CIA één van de hoogtepunten van de nauwe samenwerking tussen de Amerikaanse en Nederlandse veiligheidsdiensten. Alhoewel de Gooyer pas eind jaren vijftig werd gerekruteerd en werkzaam was in de jaren zestig van de vorige eeuw (en daarmee los van de vroege Koude Oorlog staat), passeert deze toch de revue. Het is één van de weinige tastbare en toegankelijke verhalen over werkzame Amerikaanse/Nederlandse spionnen. Het illustreert goed hoe welwillend de BVD tegenover de CIA stond. De Gooyer heeft namelijk verschillende zeer risicovolle missies in Oost- Berlijn uitgevoerd in opdracht van de CIA, maar onder de vlag van de BVD.138 Einthoven overschatte zijn eigen rol en onderschatte zijn persoonlijke afkeer tegen het com- munisme.139 Hij stond hier echter niet alleen in. Verschillende oud-medewerkers van de BVD beamen het militante, persoonlijke anticommunisme dat binnen de BVD leefde. In veel gevallen speelde reli- gie hier een hoofdrol:

“De herinnering aan de oorlog wakkerde de angst aan voor het communistische gevaar. Maar ook het door velen aangehangen gereformeerde geloof vormde een anticommunistische in- spiratiebron [...] Uit die gereformeerde achtergrond werd dat toch een beetje als de personi- ficatie van de duivelse machten gezien [...] Zo stond het in de Bijbel en daar hield het verder mee op.”140

Het systeem hield zichzelf ook enigszins in stand. Het antecedentenonderzoek dat benodigd was om te kunnen concluderen of een sollicitant in aanmerking kwam voor een vertrouwensfunctie bij over- heidsinstanties was hier de oorzaak van. Het antecedentenonderzoek legde beslag op het grootste gedeelte van het BVD-personeel.141 Het ging niet zozeer om de praktische uitwerking hiervan, maar

137 Einthoven, Tegen de stroom in, 196-206. 138 Vos, e.a. De geheime dienst, 22-24. 139 Engelen, Geschiedenis van de Binnenlandse Veiligheidsdienst, 81. 140 Vos, e.a. De geheime dienst, 14. BVD’ers Frits Hoekstra en Leo Schipper beamen dit christelijke dogma binnen de BVD. 141 Ibidem, 18.

40 meer om de anticommunistische stellingname die de regering hiermee demonstreerde. Het is niet ondenkbaar dat dit tot onbedoeld gevolg had dat er anticommunistische cultuur werd gecreëerd onder het BVD-personeel. Veel medewerkers van het eerste uur waren namelijk doordrenkt met anticommunisme. Pas na het vertrek van Einthoven kwam hier verandering in.142 Dit werd pijnlijk zichtbaar toen eind jaren zestig werd besloten om een academische impuls te geven aan de BVD door veel nieuw – vers afgestudeerd – personeel aan te nemen. Zij werden geconfronteerd met een conservatief anticommunistisch bolwerk, zoals BVD’ers Frans Vink en Chris Vos verwoordden:

“De oudere generatie had inderdaad geharnaste karaktereigenschappen, maar de collegiali- teit en saamhorigheid was groot in een organisatie die zo sterk was afgeschermd. De nieuwe generatie zou de Dienst veranderen. Ze werden ook niet zo sterk door het anticommunisti- sche sentiment gedreven als de oude garde, al bleef die nog lang aan de macht binnen de Dienst.”143

Dat onschuldige communisten, die niets met een vijfde colonne of een revolutionaire instelling had- den, in de praktijk de dupe werden van de subjectieve interpretatie van de BVD wordt pijnlijk zicht- baar in het geval van CPN’er Gerard Geelhoed. Geelhoed maakte tijdens de Tweede Wereldoorlog deel uit van het verzet. Na de oorlog leidde dit tot een lidmaatschap van de CPN. Geelhoed was een voorstander van transparantie binnen de CPN en openheid naar de samenleving toe. Toen deze uit- bleef, verliet hij de partij in 1958. Desalniettemin bleef Geelhoed tot 1974 een onderzoeksobject van de BVD. Er werd ingebroken bij familieleden om brieven confisqueren die konden bijdragen aan een karakterschets voor de BVD. Tevens werd Geelhoed jarenlang telefonisch gestalkt door de BVD, die hem als informant wilde gebruiken. Toen Geelhoed weigerde mee te werken, werd hij gechanteerd met het openbaren van zijn communistische verleden aan zijn werkgever, wat waarschijnlijk tot ont- slag zou leiden. In 1974, vier jaar nadat Geelhoed lid van de PvdA was geworden, bleef de BVD dwarsliggen door zijn oorlogspensioen te blokkeren. Eens een communist, altijd een communist.144

3.4 Anticommunisme in de praktijk De vraag is of situaties zoals die zich bij Geelhoed hebben voorgedaan ook al optraden in de naoor- logse beginjaren van de CVD/BVD. De genoemde literatuur zinspeelt hierop maar kan het tegelijker- tijd niet hard maken met een casus. Het Nationaal Archief in Den Haag heeft een beperkte collectie over de Nederlandse veiligheidsdiensten die voornamelijk inzet op de jaren 1946-1952. Hoe ging het

142 Engelen, Geschiedenis van de Binnenlandse Veiligheidsdienst, 204, 214. 143 Vos, e.a. De geheime dienst, 27. 144 Ibidem, 32-33, 38-39.

41 er in de praktijk aan toe? Was de dominantie van Einthoven werkelijk zo bepalend voor de dienst en haar taakuitvoering? Zijn de getuigenissen van Engelen en Vos gegrond? Stukken die betrekking hebben op het algemene functioneren van de CVD en BVD zijn er ge- noeg. Tussen 1946 en 1948 deed de Commissie-Wijnveldt onderzoek naar de organisatie en taakstel- ling van de Nederlandse veiligheidsdiensten. Aanleiding hiervoor waren de beschuldigingen die van- uit de Rijkspolitie werden geuit over de werkwijze van het BNV, de voorloper van de CVD. Het BNV zou teveel als politiemacht optreden. De Commissie-Wijnveldt oordeelde snoeihard. Als gevolg van Einthovens beleidsfouten heersten er structurele wantoestanden binnen het BNV en verslechterden de relaties met de Rijks- en Gemeentepolitie in rap tempo. De commissie betreurde dan ook dat de leiding van de net opgerichte CVD aan eenzelfde persoon was toevertrouwd.145 Premier Beel stelde hierop een tweede commissie in die in 1949 haar rapport uitbracht. De Commissie-Prinsen kwam echter tot een heel andere conclusie. Er werd amper over de rol van Ein- thoven gesproken. Er werd voornamelijk advies gegeven over een duidelijke afbakening van de ver- schillende veiligheidsdiensten in Nederland. Met betrekking tot de CVD zou dit resulteren in een hernieuwd Koninklijk Besluit waarbij zij werd omgedoopt tot de BVD en onder werd gebracht bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Ondanks de eerste bezwaren over de handelswijze van Eintho- ven in 1948, waarin overigens niet werd gerept over een ongeoorloofd anticommunisme, werd zijn positie in 1949 met dit rapport bevestigd.146 Uit de maandelijkse rapportages van Einthoven aan de desbetreffende minister is tot 1949 geen persoonlijk anticommunisme te distilleren. De in het archief aanwezige verslagen over de peri- ode 1945-1949 zijn namelijk schaars. Er werd een enkele keer over organisatorische zaken gespro- ken, maar daar bleef het bij. De (anticommunistische) rapportages kwamen pas echt op gang vanaf 1949, in een periode waarin de Koude Oorlog in Nederland al onderweg was. Zoals uit de vorige hoofdstukken is gebleken, gaf de CPN vanaf eind 1947/begin 1948 een rechtvaardiging voor anti- communisme af. De rapportages die dus in 1949 spraken over een communistische dreiging, zijn dan ook niet te herleiden tot een ongeoorloofd militant anticommunisme van Einthoven, en in het ver- lengde daarvan zijn dienst.147 Stukken die de daadwerkelijke taakuitvoering van de CVD en BVD toelichten, leveren tevens geen onthullende feiten over haar werkwijze op. Het gros van de onderzoeken die door de CVD en BVD zijn gedaan naar de persoonlijke achtergronden van vermeende en gevestigde communisten zijn

145 Nationaal Archief, Archief Centrale Veiligheidsdienst (CVD) en Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD), archiefnr. 11, Stuk- ken betreffende de instelling en organisatie van de CVD en BVD 1946-1949, ‘Rapport Commissie-Wijnveldt.’ 146 Nationaal Archief, Archief Centrale Veiligheidsdienst (CVD) en Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD), archiefnr. 11, Stuk- ken betreffende de instelling en organisatie van de CVD en BVD 1946-1949, ‘Rapport Commissie-Prinsen.’ 147 Nationaal Archief, Archief Centrale Veiligheidsdienst (CVD) en Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD), archiefnr. 35, Stuk- ken betreffende het afleggen van verantwoording van de CVD, later de BVD, aan de Minister van Binnenlandse Zaken 1945- 1955, ‘Correspondentie met minister Drees.’

42 voor de reguliere historicus niet toegankelijk, aangezien het in veel gevallen persoonlijke informatie bevat die vanwege privacywetgeving niet vrijgegeven mag worden. Althans, tot 2023 niet. Daarnaast is er over de beginjaren van de CVD en BVD evenveel materiaal te vinden die inzet op antimilitaristi- sche groeperingen, nationalisten en rechts-extremisten. Communisten namen, gezien de frequentie van meldingen ten opzichte van overige vijanden van de staat, tot 1949 geen bijzondere positie in.148 Wanneer de aandacht wordt gevestigd op de interne verhoudingen bij Einthovens dienst, is er een casus te vinden uit februari 1946 waarin zijn dominantie en persoonlijke anticommunisme bevestigd lijken te worden. Aanleiding voor de casus was een klacht die Einthoven zelf had inge- diend, omdat hij van mening was dat verschillende medewerkers – die hij op uitzending naar Londen had gestuurd in voorbereiding op de oprichting van de CVD – niet ijverig genoeg in hun taakuitvoe- ring waren. Einthoven zei hierop het vertrouwen in de desbetreffende medewerkers op en stuurde aan op de installatie van de heer Crabbendam bij de CVD. Inspecteur Crabbendam had tijdens het BNV al onder Einthoven gefunctioneerd en lag aan de basis van de (politionele) problemen die de Commissie-Wijnveldt Einthoven persoonlijk kwalijk nam.149 De in ongenade geraakte medewerkers waren op hun beurt van mening dat Einthoven te snel resultaten wilde zien. Zij waarschuwden hem bovendien dat, met Crabbendam als invloedrijk persoon binnen de CVD, de dienst meer op een geheime politie leek dan op een inlichtingendienst. De CVD had immers geen executieve bevoegdheden, iets waar Crabbendam – als oud-politieagent – volgens de medewerkers zich maar al te graag van bediende:

“De mentaliteit van Crabbendam en zijn politiemannen deugt niet voor onze dienst en zal er nimmer voor deugen [...] Wij mogen niet zelf een politieapparaat worden; wij mogen niet zelf als de grootste communistenjagers bekend staan.”150

De heren Pot, Siedenburg, Gerbrands, Stall en Noyon (de desbetreffende medewerkers) waren van mening dat het BNV het beste in haar geheel opgeheven kon worden en de CVD met een schone lei diende te beginnen, los van enig voorgeschreven anticommunisme. Geen politiemensen maar jonge en geschoolde medewerkers moesten het personeelsbestand gaan vormen. Bovenstaand pleidooi mocht dan voornamelijk gericht zijn tegen Crabbendam, het feit dat hij vanaf den beginne van de CVD hoofd van afdeling B (dat zich specialiseerde in politiek extremisme) werd, tezamen met het feit dat van de desbetreffende medewerkers in de hierop volgende jaren weinig tot niets is terug te vin- den, kan gezien worden als een bevestiging van Einthovens dominantie en overeenkomstige prema-

148 Nationaal Archief, Archief Centrale Veiligheidsdienst (CVD) en Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD), archiefnr. 94, Staat van belangrijke leden van de CPN gedurende de periode 1945-1950. 149 Nationaal Archief, Archief Centrale Veiligheidsdienst (CVD) en Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD), archiefnr. 49, Afde- ling KA inzake klachten over de handelswijze van de dienst 1946-1950, ‘Nota van L. Pot, H. Siedenburg, P.R. Gerbrands, D. Stall en T. Noyon aan Kol. Einthoven over hun bevindingen in Londen inzake de werkwijze van MI5.’ 150 Ibidem.

43 ture anticommunisme binnen de dienst. Het zegt echter niets over haar daadwerkelijke taakuitvoe- ring die hierop volgde.151 Nu is in dit geval enige nuance op zijn plaats. Ja, de Nederlandse binnenlandse veiligheids- diensten waren, nog voordat Einthoven zijn opwachting maakte, al anticommunistisch en antirevolu- tionair in origine. De dominantie van Einthoven binnen de CVD/BVD tezamen met zijn persoonlijke afkeer maakten van de CVD/BVD een conservatief-religieuze, internationale inlichtingendienst. Bin- nen de CVD/BVD heerste als gevolg hiervan een dogmatische anticommunistische cultuur die tot ver in de jaren zestig van de vorige eeuw zou standhouden. De vraag of dit een adequate analyse van de binnenlandse communistische dreiging in de beginjaren van de Koude Oorlog heeft bezwaard is aan- nemelijk, maar niet onomstotelijk bewezen. De BVD was in mijn optiek geen prime mover van een anticommunistisch beleid, daar waren de KVP en PvdA (na Praag gesteund door de overige partijen) goed voor. De BVD zou over de uitvoe- ring van het beleid gaan. De dienst versterkte, zeker eind jaren vijftig en zestig – als gevolg van de invloed die zij had op het ambtelijke apparaat en samenleving – de totstandkoming van een anti- communistisch perspectief aanzienlijk. In die zin was de BVD dus zowel een product – in de zin van uitvoerder van een anticommunistisch beleid van de overheid – als instandhouder van een anticom- munistisch perspectief in Nederland.

151 Nationaal Archief, Archief Centrale Veiligheidsdienst (CVD) en Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD), archiefnr. 49, Afde- ling KA inzake klachten over de handelswijze van de dienst 1946-1950.

44 4 Atlantisch georiënteerd

“De Koude Oorlog bracht niet alleen een verheviging van het reeds bestaande anticommu- nisme, maar ook een nieuw element in de Nederlandse politiek, namelijk een chauvinistische bondgenoot-schappelijkheid met de landen van ‘het vrije Westen’, in het bijzonder de Verenigde Staten.152

Uit het voorgaande hoofdstuk is gebleken dat er sprake was van een nauwe samenwerking tussen de BVD en de CIA. Tegen het einde van de jaren vijftig van de vorige eeuw was de invloed van de Ameri- kanen binnen de BVD zelfs zo sterk dat werd aangedrongen om deze te verminderen, onder andere door de geldelijke afhankelijkheid van de Amerikanen terug te dringen.153 Tegen 1959 besloeg deze bijdrage ruim tien procent van het budget van de BVD. Het wegvallen van dit aandeel zou echter ingrijpende gevolgen hebben voor het functioneren van de BVD. Besloten werd om het gros van de Amerikaanse bijdrage te besteden aan variabele kosten, waarmee getracht werd de afhankelijkheid – en daarmee gepaarde invloed – te verminderen.154 Zoals eerder gesteld heeft de Nederlandse regering, in tegenstelling tot de BVD, lang gepro- beerd om geen zijde te kiezen in de Koude Oorlog. De aanvaarding van de Marshallhulp, als gevolg van de financiële malaise, leidde uiteindelijk tot een definitieve Atlantische oriëntatie. Het is niet ondenkbaar dat dit diplomatieke, maar ook binnenlandse gevolgen had. De Marshallhulp werd im- mers in landen als Italië en Frankrijk door de Amerikanen als pressiemiddel gebruikt. Dit leidde ertoe dat de communisten in het voorjaar van 1947 uit de Franse en Italiaanse regering verdwenen. De vraag rijst dan of dergelijke middelen door de Amerikanen zijn gebruikt om de Nederlandse politiek onder druk te zetten. Om hier achter te komen zal eerst verduidelijkt moeten worden wat de Mar- shallhulp precies was, wat de Amerikanen ermee trachtten te bereiken, hoe de Nederlandse regering hierop reageerde om vervolgens te kunnen concluderen of er daadwerkelijk sprake was van een suc- cesvol anticommunistisch pressiemiddel in Nederland.155

4.1 De Marshallhulp Historici die onderzoek doen naar het Europese herstel en de Marshallhulp kunnen worden onder- verdeeld in verschillende stromingen. Traditionalisten gaan uit van het oprechte en goedaardige karakter van de Marshallhulp. Dit waren historici van het eerste uur – eind jaren veertig en vijftig – die de genereuze daad van de Verenigde Staten vol bewondering aanschouwden. In de jaren zestig

152 Liagre-Böhl, ‘De rode beer in de polder’, 18. 153 In dit geval was dit (toekomstig hoofd van de BVD) Andries Kuipers die in zijn rapport van 1959 hier op aandrong. 154 Engelen, Frontdienst, 47-48. 155 Liagre- Böhl, ‘De rode beer in de polder’, 21-22.

45 ontstonden nieuwe ideeën onder het revisionisme. Revisionisten keken met een meer kritische blik naar de VS en hun Marshallhulp. Zij zijn van mening dat de VS vanwege strategische, politiek- economische doeleinden besloot om over te gaan tot een Europees herstelprogramma. In dit hoofd- stuk zal echter worden geredeneerd vanuit een post-revisionistisch standpunt.156 De Marshallhulp was een onderdeel van de bredere Truman-doctrine, vernoemd naar de Amerikaanse president Harry S. Truman. De doctrine was het gevolg van oplopende, naoorlogse spanningen tussen de Verenigde Staten en de Sovjetunie. Het kan daarom worden gezien als het begin van de Koude Oorlog. De directe aanleiding kan gezocht worden in de naoorlogse dreiging van communistische partizanenlegers in Griekenland en Turkije, nadat de Britten niet langer financieel en militair konden optreden.157 Onderstaand is een passage opgenomen van Trumans speech waarmee hij op 12 maart 1947 voor het Amerikaanse Congres zijn doctrine presenteerde:

“We shall not realize our objectives, however, unless we are willing to help free peoples to maintain their free institutions and their national integrity against aggressive movements that seek to impose upon them totalitarian regimes. This is no more than a frank recognition that totalitarian regimes imposed upon free peoples, by direct or indirect aggression, under- mine the foundations of international peace, and hence the security of the [...] The Government of the United States has made frequent protests against coercion and in- timidation in violation of the Yalta agreement in Poland, Rumania, and Bulgaria.”158

Truman verzocht het Amerikaanse Congres om een directe geldinjectie van 400 miljoen dollar voor Griekenland en Turkije, vergezeld met militair en medisch personeel om de ‘totalitaire dreiging’ te onderdrukken. Trumans speech verkondigde in principe alleen het geopolitieke streven van de VS om een democratische wereld te verwezenlijken. In die zin was de speech die de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken – George Marshall – op 5 juni 1947 hield, de economische tegenhanger van de Trumandoctrine. Truman noemde het zelfs twee helften van dezelfde noot. Marshall pleitte in zijn speech voor het opzetten van een grootschalig Europees financieel herstelprogramma. Hij was van mening dat niet het ontbreken van troepen, maar financiële chaos en malaise de vruchtbare onder- grond voor een communistische opstand vormden. Economische stabiliteit stond in zijn ogen gelijk aan politieke stabiliteit.159 Hieronder is een passage uit zijn speech overgenomen:

“The truth of the matter is that Europe's requirements for the next three or four years of for- eign food and other essential products - principally from America - are so much greater than

156 G. Lundestad, ‘Empire by invitation? The United States and Western Europe, 1945-1952’, in Journal of peace research 23 (1986) 263. 157 M. Hogan, The Marshall Plan. America, Britain and the reconstruction of Western Europe, 1947-1952 (Cambridge 1987) 26-31. 158 H. Truman, ‘President Harry S. Truman’s address before a joint session of Congres, March 12, 1947’ http://avalon.law.yale.edu/20th_century/trudoc.asp (laatst bekeken op 21-9-2015). 159 J. Killick, The United States and the European reconstruction, 1945-1960 (Edinburgh 1997) 80-82.

46 her present ability to pay that she must have substantial additional help or face economic, social, and political deterioration of a very grave character […] Our policy is directed not against any country or doctrine but against hunger, poverty, desperation and chaos. Its pur- pose should be the revival of a working in the world so as to permit the emergence of political and social conditions in which free institutions can exist.”160

De ware intenties van de Amerikanen en hun Marshallhulp zijn nog steeds een onderwerp van dis- cussie. In juni en juli van 1947 organiseerde de VS, in navolging van Marshalls oproep, verschillende samenkomsten tussen landen uit zowel Oost- als West-Europa, inclusief de Sovjetunie. Hier werd besproken welke mogelijkheden er waren voor een Amerikaanse betrokkenheid bij Europees her- stel.161 Op voorhand bepleitte de VS dat economische ondersteuning alleen zou gebeuren op basis van een vrije- en openmarkteconomie. De Sovjetunie kon dit niet verenigen met haar gesloten plan- economie, zoals te verwachten was. De Russen waren dus al op voorhand buitengesloten, waarna haar satellietstaten in Oost-Europa – onder druk – al snel volgden.162 In de jaren voorafgaand aan beide wereldoorlogen volgde de Verenigde Staten een isolatio- nistische politiek, naar de Monroe-doctrine.163 Het had voor de Verenigde Staten echter totaal geen nut om na de Tweede Wereldoorlog deze politiek voort te zetten. De Amerikaanse economie was inmiddels de grootste en nog geheel intact. Het Amerikaanse aanbod was zodoende veel groter dan haar eigen consumptie. Economisch-internationalisme (en vooral kapitalistische expansie) zou voor de hand liggen.164 Desalniettemin hadden Truman en Marshall hun woorden zorgvuldig gekozen. De Sovjetunie, kapitalisme of communisme werden niet genoemd, maar duidelijk was dat de intentie van de Trumandoctrine en de Marshallhulp lag bij een indamming van een totalitaire macht in Oost- Europa die burgerlijke vrijheden en vrije instituties onderdrukte, oftewel de Sovjetunie.165 In de Economic Cooperation Act (hierna: ECA), zoals de wet aangaande de Marshallhulp zou gaan heten, werden een aantal bilaterale afspraken gemaakt met de ontvangende landen. Economi- sche ondersteuning zou uiteraard niet zonder enkele voorwaarden komen. De hulpontvangende landen waren na acceptatie bijvoorbeeld verplicht om alles in het werk te stellen om handelsbarriè- res met omringende landen te slechten. Wanneer handel gedreven werd met de VS, diende het ex-

160 G. Marshall, ‘The "Marshall Plan" speech at Harvard University, 5 June 1947’ http://www.oecd.org/general/themarshallplanspeechatharvarduniversity5june1947.htm (laatst bekeken op 21-9-2015). 161 Hogan, The Marshall Plan, 50-53. 162 F. Inklaar, ‘The Marshall plan and the modernization of Dutch society’, in: J. Krabbendam, C. Minnen en G. Scott-Smith (ed.) Four centuries of Dutch-American relations 1609-2009 (Amsterdam 2009) 764. 163 De Monroe-doctrine is vernoemd naar de Amerikaanse president James Monroe. Monroe hield in 1823 voor het Ameri- kaanse Congres een speech waarin hij alle Europese inmenging op het Westerse halfrond, en vice-versa, als een taboe beschouwde. Hiermee luidde hij een politiek van isolationisme in die tot de Eerste Wereldoorlog zou standhouden. 164 Hogan, The Marshall Plan, 26. 165 Lundestad, ‘Empire by invitation?’, 264-267.

47 porterende land zelf voor de kosten van grondstoffen en producten op te draaien. Tevens zou de VS volledige financiële en economische openheid verlangen van het ontvangende land.166 De VS verkreeg, na een acceptatie van de Marshallhulp, in vrijwel alle Westerse economieën en financiële sectoren verregaand inzicht en invloed. Daarnaast kon de VS op elk willekeurig moment eisen stellen aan het leveren van bepaalde producten die alleen voor de VS gereserveerd waren. Het was te verwachten dat deze grote financiële en economische invloed ook politieke invloed met zich mee zou brengen. Verder stuurde de VS duidelijk aan op de vorming van een Europees (Amerikaans gezind) handelsblok. Dit omdat de VS uiteraard ook gebaat zou zijn bij een economisch en financieel herstel van West-Europa.167 In hoeverre dit tot politieke invloed in Nederland heeft geleid en moge- lijk op een verdere indamming van het communisme heeft aangestuurd, zal in de volgende paragraaf worden behandeld.168

4.2 De Marshallhulp in Nederland Ondanks dat de Nederlandse productie in de jaren na de oorlog al snel een acceptabel niveau be- haalde, liep de verhouding tussen import en export enorm scheef.169 Er werd veel meer geïmpor- teerd dan geëxporteerd wat weer een tekort op de betalingsbalans betekende. Dit drukte de nog schaars aanwezige dollarvoorraad en deviezen sterk. Bezuinigen middels rantsoenering, een distribu- tiestelsel en loon- en prijsbeheersing zou dit gat niet kunnen opvullen. Ook de essentiële bijdrage die Nederlands-Indië aan het nationaal inkomen leverde (voor de oorlog op 13,7 procent geschat) bleef uit tot de orde hersteld was. Voor de Duitse herstelbetalingen gold hetzelfde. In dit opzicht had de regering geen andere keuze dan de Marshallhulp te accepteren. Deed zij dit niet, dan zou de Neder- landse economie imploderen. Vanuit deze pragmatische overweging besloot de Nederlandse rege- ring, na hevig verzet van de CPN, in te stemmen met de Marshallhulp.170 De publieke opinie werd zorgvuldig gecultiveerd door zowel de Amerikaanse als de Neder- landse regering. Er zouden alleen maar voordelen zitten aan het Marshallplan. De grote herstelpro- jecten die door het vrijgekomen kapitaal mogelijk werden lieten duidelijk een resultaat zien, dat uit- gebreid werd getoond in bioscopen en via pamfletten. Om die reden heerste een voornamelijk posi- tief oordeel onder de Nederlandse bevolking.171 Dat betekende echter niet dat men niet doorhad wat de feitelijke politieke lading en consequentie van het Marshallplan was. Een ruime meerderheid gaf in 1947 via verschillende NIPO-enquêtes aan dat de Verenigde Staten met de Marshallhulp een af-

166 P. van der Eng, De Marshallhulp. Een perspectief voor Nederland, 1947-1953 (Houten 1987) 133. 167 Inklaar, ‘The Marshall plan’, 762. 168 Van der Eng, De Marshallhulp, 134. 169 Inklaar, ‘The Marshall plan’, 765. 170 Van der Eng, De Marshallhulp, 26-34. 171 Inklaar, ‘The Marshall plan’, 766.

48 zetmarkt creëerden voor hun overproductie, blijvende politieke invloed verschaften en een vrucht- bare bodem voor het communisme wegnamen. Toch stemde de pragmatische publieke opinie, zeker na de ontwikkelingen in Praag, hier mee in.172 De vraag is hoe politiek Den Haag, na de acceptatie van de Marshallhulp, tegenover de in- vloed van de Amerikanen stond. De machtspositie die de Amerikanen binnen de Nederlandse politie- ke besluitvorming verkregen, werd in 1949 nog eens pijnlijk duidelijk toen werd gedreigd met het stoppen van de Marshallhulp als Nederland zijn tweede politionele actie in Nederlands-Indië niet zou stoppen. Het behoud van Nederlands-Indië stond voor de politiek – op de CPN na – buiten kijf. Toch kon de regering niet anders doen dan toegeven, of het zou een financiële en economische crisis ris- keren. Dat de regering hiermee feitelijk toegaf mee te waaien met elke politieke wind van de Ameri- kanen werd in 1950 duidelijk, toen Nederland – wederom na dreiging van terugtrekking van de Mar- shallhulp – dringend werd verzocht om ‘een politionele actie’ in Korea met troepen te steunen.173 De opstandelingen in Nederlands-Indië waren niet communistisch. Het nieuw te vormen In- donesië zou dan ook geen bedreiging in de ogen van de VS zijn, zeker niet nadat de nationalisten een communistische opstand neersloegen.174 Dit vormde een motivatie voor de VS om de Nederlandse regering onder druk te zetten. De opstandelingen in Korea waren wel degelijk communistisch. Toen de Nederlandse regering niet direct gemotiveerd was om gevolg te geven aan de oproep van de VN om een troepenmacht naar Korea te sturen, volgde wederom pressie van de VS en gehoorzaamde Nederland volgens het anticommunistische buitenlandse beleid van de VS.175 Daarnaast zorgde het verlies van inkomsten uit Nederlands-Indië ervoor dat de Nederlandse overheid nog verder afhanke- lijk werd van de Marshallhulp en dus binnen de invloedsfeer van de Amerikanen bleef.176 Op het gebied van binnenlandse politiek is het in Nederland niet zover gekomen dat de Mar- shallhulp werd gebruikt om communisten uit het kabinet te krijgen, zoals in Italië en Frankrijk wel gebeurde. Puur om het feit dat de CPN uit eigen overweging nooit zitting heeft genomen in het kabi- net, wat weer het gevolg was van anticommunistische motieven van bepalende beleidsmakers. Het Marshallplan was echter niet het enige instrument van de VS. In de volgende paragraaf zal worden ingegaan op de manieren waarop de Amerikanen invloed wilden uitoefenen op het Nederlandse binnenlandse perspectief. Voor nu kan geconcludeerd worden dat het Marshallplan een politieke lading had en niet als een puur genereuze daad beschouwd dient te worden. De VS streefde met het Marshallplan strategische, geopolitieke doelen na die zo nodig met kracht werden bijgezet. Vanwege

172 Van der Eng, De Marshallhulp, 109-117. 173 D. Hellema, ‘The politics of asymmetry. The and the United States since 1945’, in: J. Krabbendam, C. Minnen en G. Scott-Smith (ed.) Four centuries of Dutch-American relations 1609-2009 (Amsterdam 2009) 579-585. 174 M. Frey, ‘Decolonizatiion and Dutch-American relations’ in: J. Krabbendam, C. Minnen en G. Scott-Smith (ed.) Four cen- turies of Dutch-American relations 1609-2009 (Amsterdam 2009) 613. 175 Hellema, ‘The politics of asymmetry’, 583. 176 Frey, ‘Decolonization and Dutch-American relations’, 619.

49 de economische malaise was de keuze voor het Marshallplan even onontkoombaar als noodzakelijk voor de Nederlandse regering. In die zin werd de VS dan ook uitgenodigd om een dominante positie in de Europese politiek te gaan vervullen. De Nederlandse aanvaarding van de Marshallhulp was zo- doende een pragmatische beslissing die een principiële kwestie beslechtte.177

4.3 Labour Diplomacy Om te bepalen wat de mogelijke invloed van de Amerikanen op het Nederlandse binnenlandse per- spectief op het communisme was, dient de aandacht verlegd te worden voorbij de politiek. De Tru- man-doctrine bestond namelijk niet alleen uit de Marshallhulp. Truman werkte ook een dergelijke ‘labor-diplomacy’ uit. Deze diplomatie kwam neer op het versterken van banden en invloeden met linkse vakbonden in West-Europa. Het fundament van het communisme werd immers gevormd door arbeiders, die veelal verenigd waren in (overwegend linkse) vakbonden. Een beheersing van een dergelijke macht zou kunnen leiden tot een indoctrinatie van arbeiders en een uitbanning van het communisme. In Nederland betrof dit de sociaaldemocratische vakbond het Nederlands Verbond van Vakverenigingen (hierna: NVV). De Amerikaanse overheid trachtte dit te bereiken via de American Federation of Labor (hierna: AFL).178 De AFL is eind 19e eeuw opgericht en kenmerkte zich door een langdurige strijd met socialis- ten en later communisten. Het binnenlandse conflict kwam neer op de stelling dat het AFL van me- ning was dat vakbonden los van de politiek dienden te staan, in tegenstelling tot de nauwe relatie die de socialistische vakbonden in de VS ambieerden. Religie en concurrente motieven waren daarnaast belangrijke drijfveren voor het AFL. De opkomst van het internationale marxisme en de globale ar- beidsonrust als gevolg van de Tweede Wereldoorlog motiveerden de AFL om buiten de VS interna- tionaal op te gaan treden. Omdat vakbonden in Europa veelal gelieerd waren aan politieke partijen, zag de Amerikaanse overheid kansen om – via de CIA – tevens invloed uit te oefenen op de Europese vakbonden (en politiek), naast het feit dat een beheersing van de arbeidersklasse in Europa zeer nut- tig kon zijn. Zodoende hadden het AFL en de Amerikaanse overheid een gemeenschappelijk doel.179 Wie – de AFL of CIA – exact de eerste handreiking heeft gedaan naar de ander is een onder- werp van discussie. In de archieven van de Hoover Institution Library and Archives zouden twee ‘top secret’ documenten aanwezig zijn die elkaar tegenspreken. De eerste stelt:

177 Lundestad, ‘Empire by invitation?’ 263, 268. 178 P. Koedijk, ‘The Netherlands and the United States, and anticommunism during the early Cold War’, in: J. Krabbendam, C. Minnen en G. Scott-Smith (ed.) Four centuries of Dutch-American relations 1609-2009 (Amsterdam 2009) 600-603. 179 Q.O. Hughes, ‘In the interest of democracy.’ The rise and fall of the early Cold War alliance between the American Feder- ation of Labor and the Central Intelligence Agency (Bern 2011) 16-23, 58-60.

50 “The AFL found that there were certain matters on which it was desirable and necessary to cooperate with the government for the achievement of certain common objectives.”180

De contraire memo, tevens te vinden in de Jay Lovestone Collection181 van de Hoover Institution Li- brary and Archives , stelt echter het volgende:

“The corporation [CIA] expressed a desire to work closely with the worker [AFL] in 1948 and early 1949.”182

Het probleem is dat beide bronnen lastig te verifiëren zijn. Aangezien de documenten niet gedigitali- seerd zijn en de enige exemplaren in een harde kopie in de archieven in Californië liggen, speelt de geografische afstand in dit geval ons parten. Dat is jammer, zeker aangezien de secundaire literatuur wijst op het feit dat in hetzelfde archiefstuk een uitgebreide taakomschrijving en overeenkomst tus- sen de CIA en het AFL zou liggen. Het zou neerkomen op het versterken van vrije en democratische vakbonden in Europa, om communistische invloed tegen te gaan .183 Vertrouwend op de academi- sche integriteit van de auteur184 en het feit dat de genoemde stukken open zijn voor bezoek en veri- ficatie, gaat dit onderzoek uit van een historisch accurate en betrouwbare bron. De ‘labour- diplomacy’ was dus een samenwerking tussen Amerikaanse vakbonden en de overheid. Waarom kozen de Amerikanen juist voor het NVV en niet voor de KAB of het Christelijk Na- tionaal Vakverbond (hierna: CNV)? Deze drie vakbonden vormden de kern van de naoorlogse ar- beidssector. Hierbinnen nam het NVV niet bepaald een dominante plaats in. Een motivatie voor de Amerikanen kan gevonden worden in de geschiedenis van het NVV. Het NVV werd opgericht in 1906 en maakte deel uit van de socialistische zuil. Zij was gelieerd aan de SDAP en later aan de PvdA. Met de afscheiding van de communisten van de SDAP in 1909 en de hieruit volgende CPH en latere CPN, ontwikkelde zich ook een vakcentrale die gelieerd was aan de communisten. Zij focuste zich puur op de klassenstrijd en een vernietiging van het kapitalisme. Dit waren respectievelijk het Nationaal Ar- beids-Secretariaat (hierna: NAS) en de naoorlogse Eenheids Vakcentrale (hierna: EVC).185 De communistische boodschap, zoals die zich na de revolutionaire gebeurtenissen van 1917 steeds sterker begon te manifesteren, kreeg een aanzienlijk gevolg in de communistische vakbond. Vrij snel nam de EVC dan ook een concurrentiepositie binnen de socialistische zuil in, ten opzichte van haar gematigde soortgenoot; het NVV. Beide vakbonden putten immers uit hetzelfde seculiere

180 Jay Lovestone Collection, Hoover Institution Library and Archives, box 714, folder: 1950s-8, ‘Top Secret memorandum.’ 181 Hughes, "In the interest of democracy.", 40-54. Jay Lovestone was het voormalige hoofd van de communistische partij van de VS. In de jaren veertig sloeg hij om en werd hij een belangrijke bron voor de Amerikaanse overheid. 182 Jay Lovestone Collection, Hoover Institution Library and Archives, box 381, folder: Correspondance Monk, 1951, ‘Untitled memorandum.’ 183 Ibidem. 184 In dit geval gaat het om het werk van Q. Hughes; "In the interest of democracy." 185 N. van Liere, ‘ Het NVV en de Oost-West tegenstelling. Van Koude Oorlog naar ontspanning’ in Studiecentrum voor vre- desvraagstukken 15 (1979) 4-8.

51 reservoir. Lastercampagnes waarbij werd gewaarschuwd voor de ware boodschap van het commu- nistisme, namelijk; geweld, onderdrukking, militaire discipline en een vakbond die aan de ketting lag van het regeringsapparaat, werden al snel een feit. De leiding van het NVV zag de communistische opmars als een bedreiging van de eigen organisatie en positie. Zodoende was al vroeg in de geschie- denis van het NVV sprake van een anticommunistische tendens. Dit kan een reden zijn geweest waarom de Amerikanen juist voor de sociaaldemocratische vakbond kozen. Zij hoefden hier immers alleen bestaande haatgevoelens aan te wakkeren.186 In het naoorlogse Nederland was geen ruimte voor radicale opvattingen. Voor een effectief herstel van Nederland was saamhorigheid en eendracht vereist. Ook binnen de arbeidssector heerste daarom na de oorlog een doorbraakgedachte. Met het oog op de wederopbouw werd aangestuurd op een brede samenwerking tussen de verschillende werknemersorganisaties, seculier en confessio- neel. Hieruit volgde de Stichting van de Arbeid.187 Naast het NVV sloten ook het CNV en het KAB zich aan bij de Stichting. Waar vakbonden voorheen bekend stonden als strijdbare arbeidersorganen hield het aansluiten bij de Stichting in dat vakbonden zich dienden te conformeren aan een kapitalistisch systeem met een corporatistische grondslag. Het NVV zou als spreekbuis tussen ondernemingsraden en overheidsorganen (zoals de nieuw op te richten Sociaal-Economische Raad) gaan fungeren. In plaats van op te roepen tot stakingen zou het NVV dus als overlegpartner in arbeidsconflicten optre- den. In ruil voor het omarmen van het kapitalisme en het definitief verwerpen van haar revolutionai- re karakter zou er werkgelegenheid en meer zeggenschap volgen voor de aangesloten vakbonden.188 De EVC zag de acceptatie van het kapitalisme als een verraad aan de arbeidersklasse. Een vakbond diende op te komen voor de rechten van de arbeider en niet te collaboreren met werkge- vers of de overheid. De EVC weigerde dan ook deel uit te maken van de Stichting, waarmee zij zich- zelf al vroeg – en zonder inmenging van de Amerikanen – in een isolement ten opzichte van de overi- ge vakbonden drukte. Het verheerlijkte verzetsverleden van de communisten veranderde hier niets aan.189 Ook na de oorlog bleef de EVC aansturen op arbeidsconflicten. Zo initieerde zij in de zomer van 1945 een grote staking in de haven van Rotterdam. Deze aanblijvende recalcitrante houding in een naoorlogse setting waarin de economie al erg wankel was, leidde zodoende tot een steeds die- per communistisch isolement binnen de arbeidssector. Arbeidsvrede werd door de verenigde vak- bonden essentieel geacht voor de opkrabbelende economie.190

186 E. Hueting, F. De Jong en R. Neij, Naar groter eenheid. De geschiedenis van het Nederlands Verbond van Vakverenigin- gen, 1906-1981 (Amsterdam 1983) 44-46, 109. 187 H. Israëls, J.W. Gerritsen en A. Mooij, ‘Aan den arbeid’. In de wandelgangen van de Stichting van de Arbeid, 1945-1995 (Amsterdam 1995) 15 188 H. Sporken, ‘Een trouwe bondgenoot van de vrije wereld. Het NVV, het Marshall-plan en de internationale vakbeweging’ in Cahiers voor de politieke en sociale wetenschappen 2.1 (1979) 49-50. 189 Hueting, Naar groter eenheid, 143-144. 190 Israëls, ‘Aan den arbeid’, 67.

52 Nog voordat de Amerikanen in het spel kwamen kon gesproken worden van een zelfgecreëerd iso- lement van de EVC. Dit weerhield de communisten er echter niet van om, gezien hun gedeelde socia- listische grondslag, een naoorlogse fusie te bespreken met het NVV. Het NVV sloeg deze echter van de hand. Dit versterkte de onderlinge afkeer en rivaliteit tussen beide vakbonden.191 Vanuit de Stich- ting werd sterk aangestuurd – door het KAB en CNV – op een breuk in de fusiebesprekingen. De re- calcitrante houding van de EVC was hier een oorzaak van, maar ideële motieven voor de confessione- le vakbonden speelden tevens een rol. Het goddeloze en totalitaire karakter van de EVC was een doorn in het oog. De vakbonden binnen de Stichting van de Arbeid deelden dus een zeker anticom- munisme.192 Financiële (Amerikaanse) ondersteuning van het NVV zou haar positie ten opzichte van de communisten zeker kunnen versterken. Vanaf 1948 zou dit dan ook op structurele basis hebben plaatsgevonden. Hier is echter weinig van terug te vinden, in zowel de Amerikaanse databases als in de archieven van het NVV. Het AFL meende echter al sinds 1945 ruim twee miljoen dollar te hebben uitgegeven aan de ondersteuning van non-communistische vakbonden in Europa.193 Is daarvan be- wijs terug te vinden in de archieven van het NVV? Zo ja, hebben de Amerikanen zo vroeg na de Tweede Wereldoorlog hiermee een bepalende invloed binnen het NVV verkregen? De eerste stukken die spreken over een betrokkenheid van het AFL bij de financiën van het NVV zijn van februari 1945, terwijl een groot gedeelte van Nederland nog bezet gebied was. Het In- ternationaal Verbond van Vakbonden hield op 6 februari 1945 een congres in Londen waar werd besproken hoe de arbeidsmarkt en voornamelijk arbeidsvrede na de oorlog bewerkstelligd diende te worden in Europa. Het NVV was evenals het AFL aanwezig. Op het congres presenteerde het AFL haar programma en intentie om via financiële ondersteuning van vakbonden de wederopbouw in bevrijde gebieden van Europa te bespoedigen. Voor het NVV zou 135.000 gulden gereserveerd zijn op een Zwitserse bankrekening. Hiervan zou het NVV een voorschot van 50.000 gulden ontvangen. Belangrijk om op te merken is dat de leider van het AFL – William Green – duidelijk stelde dat deze gift uitsluitend bedoeld was om het communisme te keren.194 Is daaruit op te maken dat een accep- tatie van de gelden bepaalde consequenties voor de ontvangers had? En was het NVV hiervan op de hoogte? Daar lijkt het wel op aangezien NVV-bestuurslid Kees van Lienden deze voorwaarden expli- ciet aanhaalde in zijn memorandum aan het bestuur van het NVV na zijn bezoek aan Londen.195 In de notulen van de vergadering van het hoofdbestuur van het NVV werd op 28 maart 1945 verder ingegaan op de gift van het AFL. Hieruit is duidelijk op te maken dat het NVV de gift heeft

191 De Jonge, Het communisme in Nederland, 83-84. 192 Israëls, Gerritsen en Mooij, ‘Aan den arbeid’, 117-118. 193 Hughes, "In the interest of democracy", 76. 194 Internationaal Instituut van de Sociale Geschiedenis (IISG), Archief NVV, archiefnr. 499, Notulen van hoofdbesturenver- gaderingen 1945, ‘Mededelingen van Van Lienden naar aanleiding van zijn verblijf in Londen’, 1. 195 Ibidem, 2.

53 geaccepteerd. Er wordt zelfs druk gesteggeld over de wijze waarop het uitgegeven diende te wor- den.196 Dit gesteggel liep door tot 2 april. Een deel van het hoofdbestuur zag het gereserveerde be- drag, ook na acceptatie, als een kapitaal dat niet in eigen beheer was, maar nog steeds van het AFL. Anderen waren van mening dat in ieder geval het voorschot van 50.000 dollar vrij te besteden was, zoals aan de broodnodige aanschaf van een nieuwe pers. Uiteindelijk concludeerde het hoofdbestuur dat de gelden bedoeld waren om de eigen positie te sterken, met als hoger doel de stabilisatie van de Nederlandse arbeidsmarkt (en dus het communisme te weren). Het hoofdbestuur schaarde de gelden hieruit voort onder eigen beheer en beschouwde het als vrij te besteden.197 In januari 1946 ontving het NVV vervolgens ‘lederen en andere goederen’ van het AFL.198 Wat hiermee werd bedoeld is onduidelijk. In februari 1946 ontvingen de sociaaldemocraten nog eens vijfentwintig auto’s van het AFL.199 Het NVV leek niet blind te zijn voor het feit dat de VS via het AFL en de Marshallhulp een poli- tiek doel nastreefde. Men was op de hoogte van het feit dat een sterke arbeidsmarkt een stabiele economie tot gevolg had, wat weer een afzetmarkt creëerde voor de Amerikaanse overproductie. Een ineenstorting van de economie zou tevens de zwakte van het kapitalisme bewijzen en Europa richting de Sovjetunie stuwen. Het was dus een kwestie van lijfsbehoud voor de VS.200 Het NVV bleef echter van mening dat met de geldinjectie van het AFL geen invloed binnen de vakbond werd ge- kocht, ondanks de gedeeltelijke erkenning van het hogere doel van het AFL. Dit getuigt ervan dat het NVV wel enigszins blind was voor de indirecte invloed die de Amerikanen wel degelijk verkregen. Er werd geen pressie uitgevoerd op het NVV of andere vakbonden zoals dat gebeurde in de politiek ten tijde van de politionele acties tegen Indonesië. Er was eerder sprake van een zekere soft power tac- tiek. Dit hield in dat via economische invloed onbewust een Atlantisch-gunstige oriëntatie werd ge- creëerd, bouwend op al aanwezige anticommunistische en wedijverende gevoelens.201 De politieke karikaturen – zoals die werden gepubliceerd in het maandblad van het NVV; de Stem van de Arbeid – herbergden een overduidelijke anticommunistische houding en waren vaak direct overgenomen van Amerikaanse tijdschriften. Geen prenten van stoere arbeiders, maar een politieke boodschap.202

196 Internationaal Instituut van de Sociale Geschiedenis (IISG), Archief NVV, archiefnr. 499, Notulen van hoofdbesturenver- gaderingen 1945, ‘Notulen van de vergadering van NVV- bestuur op 28-3-1945’, 3-4. 197 Internationaal Instituut van de Sociale Geschiedenis (IISG), Archief NVV, archiefnr. 499, Notulen van hoofdbesturenver- gaderingen 1945, ‘Notulen van de vergadering van NVV- bestuur op 2-4-1945’, 6-12. 198 Internationaal Instituut van de Sociale Geschiedenis (IISG), Archief NVV, archiefnr. 169, Besluiten van het Dagelijks Be- stuur, ‘Notulen van de vergadering van het Dagelijks Bestuur gehouden op 2 januari 1946’, 1. 199 Internationaal Instituut van de Sociale Geschiedenis (IISG), Archief NVV, archiefnr. 169, Besluiten van het Dagelijks Be- stuur, ‘Notulen van de vergadering van het Dagelijks Bestuur gehouden op 11 februari 1946’, 2. 200 Hueting, Naar groter eenheid, 218-220. 201 Sporken, ‘Een trouwe bondgenoot van de vrije wereld’, 66, 72. 202 F. De Jong, Een beeld van een vakbeweging. Geschiedenis van het Nederlands Verbond van Vakverenigingen, zoals die spreekt uit prenten en documenten, gebouwen en gedichten (Wageningen, 1976) 151, 162-163.

54 De vraag in hoeverre de anticommunistische visie van het NVV, zorgvuldig gesterkt door de Amerika- nen, daadwerkelijk heeft geleid tot een anticommunistische tendens binnen de gehele arbeidssector, is er één die er eigenlijk niet meer toe doet. Binnen het harmoniemodel van werknemersorganisaties en de overheid – de Stichting van de Arbeid – heerste namelijk zonder de inmenging van de Ameri- kanen en op initiatief van de EVC zelf al een sterk anticommunistisch klimaat. Het leidde er uiteinde- lijk zelfs toe dat het NVV, het CNV en het KAB nauwe banden onderhielden met de Binnenlandse Veiligheidsdienst. De BVD hield frequent overleg met de aangesloten vakbonden en zou meerdere infiltraties hebben opgezet, met als doel een uitwisseling van gegevens die het bedrijfsleven zou be- hoeden voor mogelijke communistische agitatie.203 Het anticommunisme van de grote vakbonden ging uiteindelijk gepaard met een discipline- ring van de achterban. De recalcitrante houding van de EVC en haar politieke equivalent de CPN, tezamen met een verdere escalatie van de Koude Oorlog, zorgde voor een definitief isolement van de communisten in Nederland. Ondanks dat er een indirecte invloed van de Amerikanen op te mer- ken was binnen het NVV, diende deze eerder als katalysator dan als initiator van een anticommunis- tisch perspectief in de Nederlandse arbeidssector en samenleving.204

203 Engelen, Frontdienst, 34. 204 Liagre- Böhl, ‘De rode beer in de polder’, 14, 31.

55 Conclusie

Alles samengenomen kan gesteld worden dat de grondige politieke indamming en het sociale isole- ment van de Nederlandse communisten ten tijde van de vroege Koude Oorlog een combinatie was van uiteenlopende actoren met gedeelde motieven. Rechtvaardiging van de maatregelen en het isolement werd door de CPN zelf gegeven, in het bijzonder door voorman Paul de Groot. Het onge- nuanceerde en recalcitrante optreden van De Groot leidde tot een omslag in zienswijze richting de Nederlandse communisten. Politieke verwijten en veroordelingen in de Tweede Kamer werden in 1948 vervangen door een omvangrijk stelsel van anticommunistische maatregelen die de eens zo populaire verzetspartij in een isolement stuwde. De (directe) democratie zou niet lang meer een democratie zijn, tenzij zij een weerbare democratie zou worden, ondanks de ongegronde basis waar deze maatregelen (naderhand) op bleken gebaseerd. Bij de totstandkoming van maatregelen was een hoofdrol weggelegd voor de partijen van de eerste Rooms-Rode coalitie; de PvdA en de KVP. Vragen die werden opgeworpen of er sprake was van een gezamenlijk, onderling bekokstoofde, anticommunistische hetze bleken ongegrond. Wat wel gesteld mag worden, is dat beide partijen – de PvdA meer dan de KVP – een wel heel vroege start hadden met het oproepen tot en voorbereiden van maatregelen in 1947. Opgewarmd door politieke strijd en gemotiveerd door electorale en confessionele drijfveren, werd de escalatie van de Koude Oorlog aangegrepen om het isolement van de CPN en haar aanverwanten, met behulp van andere partijen, in een stroomversnelling te brengen. Met dank aan de CPN zelf. De PvdA en KVP gaven in de strijd tegen het communisme een zekere carte blanche aan de instantie die de communistische dreiging (objectief) in kaart diende te brengen en als uitvoerder van de anticommunistische maatregelen moest optreden; de BVD. Binnen de BVD heerste echter een dogmatische anticommunistische cultuur, wat weer het gevolg was van de dominantie van het hoofd van de BVD Louis Einthoven en diens persoonlijke afkeer. Het is aannemelijk dat dit tot gevolg had dat de BVD er een nogal subjectieve interpretatie van haar taakomschrijving op na hield, wat op haar beurt onschuldige communisten in de vroege Koude Oorlog mogelijk onterecht heeft benadeeld. Als gevolg van de invloed die de organisatie had op zowel de politiek, ambtelijk apparaat als samenle- ving, waarborgde zij met haar bevooroordeelde opzet het anticommunistische sentiment in Neder- land tot ver in de jaren tachtig van de vorige eeuw. Voorgenoemde spelers hebben allen duidelijk een rol op de voorgrond gespeeld bij de com- munistische indamming in Nederland. De Amerikaanse overheid speelde wat dat betreft meer een rol op de achtergrond, puur om het feit dat anticommunisme in Nederland weinig aanzet nodig had. Zo brachten de Amerikanen de Nederlandse regering via de broodnodige Marshallhulp in haar in- vloedssfeer. Amerikaanse invloed op de totstandkoming van een anticommunistisch perspectief en

56 beleid was het duidelijkst op te merken in de Nederlandse buitenlandse politiek aangaande Neder- lands-Indië en Korea. Via de vakbonden wisten de Amerikanen tevens de Nederlandse arbeidssector (indirect) te beïnvloeden en een communistische indamming te versterkten. Hierbij werd gebouwd op al aanwezige anticommunistische en rivaliserende gevoelens. De CPN, PvdA, KVP, BVD, CIA, AFL en het NVV stonden allen in verbinding met elkaar. Met betrekking tot de indamming van de communisten in Nederland deelden zij een zekere neiging om nog voor de definitieve escalatie van de Koude Oorlog in 1948 – en een hiermee gepaarde rechtvaar- diging van de CPN zelf – over te gaan tot een communistisch cordon sanitaire. Deze actoren sterkten elkaar en hebben zodoende allen een bijdrage geleverd aan de totstandkoming en het behoud van een volwaardig anticommunistisch perspectief in het Nederland van de vroege Koude Oorlog. Dat deze stelling in eerdere historische werken niet eerder op deze schaal is uitgewerkt en opgemerkt is markant, maar vormt hopelijk een motivatie voor verder onderzoek. Wat tevens een onderwerp voor vervolgonderzoek kan zijn, is de analyse van het begrip vrij- heid in Nederland. Zoals in deze scriptie is opgemerkt, is na de Tweede Wereldoorlog het begrip vrij- heid geherdefinieerd. Waar voorheen (politieke) vrijheid in Nederland toch veelal werd geassocieerd met een directe democratie, werd in de jaren veertig van de vorige eeuw toch het verlangen uitgesp- roken om van de democratie een weerbare democratie te maken. Deze korte termijn ontwikkeling kan in het licht gesteld worden van een lange termijn ontwikkeling, namelijk; de definiëring van vrij- heid in Nederland door de eeuwen heen. In de inleiding is namelijk al gesteld dat dit begrip verschil- lend (en voornamelijk pragmatisch) geïnterpreteerd werd. Bestaande werken over het begrip vrijheid – zoals die van Haitsma Mulier en Velema205 – lopen daarnaast maar tot de twintigste eeuw. Dit onderzoek wil verder afsluiten met het uitspreken van de wens dat het een bijdrage kan leveren aan de beoordeling van de huidige internationale ontwikkelingen. Radicalisme is actueler dan ooit. De één zijn vrijheidsstrijder is de ander zijn extremist. Vrijheid, ook voor minderheden, is dus nog steeds een lastig punt. Een democratie weerbaar houden gaat vaak ten koste van onschuldige mensen. De burger moet kunnen rekenen op de juistheid en oprechtheid van de overheid. Een blind vertrouwen op politieke partijen en overheidsinstanties kan echter, zoals het verleden heeft uitge- wezen, een averechts effect hebben. Zijn burgerlijke en politieke vrijheden ondergeschikt aan hoger liggende belangen als staatsveiligheid en soevereiniteit? Of kenmerkt de doorontwikkeling van deze vrijheden juist de staat?

205 E. Haitsma Mulier, E. Velema (ed.), Vrijheid. Een geschiedenis van de vijftiende tot de twintigste eeuw (Amsterdam 1999).

57 Bibliografie

Primaire bronnen

Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (DNPP), ‘Urgentieprogram KVP 1946’ http://pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/root/verkiezingsprogramma/TK/kvp1946/ (laatst bekeken op 31-05- 2015).

Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (DNPP), ‘Urgentieprogram PvdA 1946’ http://pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/root/verkiezingsprogramma/TK/pvda1946/ (laatst bekeken op 31-05- 2015).

Internationaal Instituut voor de Sociale Geschiedenis (IISG), Archief NVV, archiefnr. 499, Notulen van hoofdbesturenvergaderingen 1945, ‘Mededelingen van Van Lienden naar aanleiding van zijn verblijf in Londen’.

Internationaal Instituut voor de Sociale Geschiedenis (IISG), Archief NVV, archiefnr. 499, Notulen van hoofdbesturenvergaderingen 1945, ‘Notulen van de vergadering van NVV- bestuur op 28-3-1945’.

Internationaal Instituut voor de Sociale Geschiedenis (IISG), Archief NVV, archiefnr. 499, Notulen van hoofdbesturenvergaderingen 1945, ‘Notulen van de vergadering van NVV- bestuur op 2-4-1945’.

Internationaal Instituut voor de Sociale Geschiedenis (IISG), Archief NVV, archiefnr. 169, Besluiten van het Dagelijks Bestuur, ‘Notulen van de vergadering van het Dagelijks Bestuur gehouden op 2 januari 1946’.

Internationaal Instituut voor de Sociale Geschiedenis (IISG), Archief NVV, archiefnr. 169, Besluiten van het Dagelijks Bestuur, ‘Notulen van de vergadering van het Dagelijks Bestuur gehouden op 11 februari 1946’.

Internationaal Instituut voor de Sociale Geschiedenis (IISG), Archief PvdA, archiefnr. 141-142 , Stuk- ken betreffende het 1e congres van de PvdA (april 1947, Utrecht). 1946-1947: Circulaires, correspon- dentie, verslagen van werkzaamheden, resoluties, beschrijvingsbrieven en andere algemene stukken. ‘Voorstellen voor het eerste congres van de Partij van de Arbeid op 24 – 25 en 26 april 1947’.

Internationaal Instituut voor de Sociale Geschiedenis (IISG), Archief PvdA, archiefnr. 549-550, Corres- pondentie van partijbestuurders en functionarissen. 1946-1965: Marinus van der Goes Naters. 1947- 1955, ‘Brief van Van der Goes Naters aan partijbestuur 17-02-1947’.

Jay Lovestone Collection, Hoover Institution Library and Archives, box 714, folder: 1950s-8, ‘Top Se- cret Memorandum.’

Jay Lovestone Collection, Hoover Institution Library and Archives, box 381, folder: Correspondence Monk, 1951, ‘Untitled Memorandum.’

Katholiek Documentatie Centrum (KDC), Archief KVP, archiefnr. 146, Verslagen van vergaderingen 1946, ‘Notulen van vergadering partijbestuur KVP te 23 maart 1946’.

Katholiek Documentatie Centrum (KDC), Archief KVP, archiefnr. 3665, Redevoering van Paul de Groot, lid van de Tweede Kamer voor de CPN, uitgesproken op het partijcongres in december 1947.

58

Katholiek Documentatie Centrum (KDC), Archief KVP, archiefnr. 1, Stukken betreffende partijcongres- sen: 1947, 25 en 26 oktober, ‘Openingsrede partijvoorzitter Andriessen’.

Katholiek Documentatie Centrum (KDC), Archief KVP, archiefnr. 1, Stukken betreffende partijcongres- sen: 1947, 25 en 26 oktober, ‘Rede aangaande het communisme van de zeer eerwaardige heer dr. A. A. Olierook’.

Nationaal Archief, Archief Centrale Veiligheidsdienst (CVD) en Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD), archiefnr. 11, Stukken betreffende de instelling en organisatie van de CVD en BVD 1946-1949, ‘Rap- port Commissie Wijnveldt.’

Nationaal Archief, Archief Centrale Veiligheidsdienst (CVD) en Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD), archiefnr. 11, Stukken betreffende de instelling en organisatie van de CVD en BVD 1946-1949, ‘Rap- port Commissie Prinsen.’

Nationaal Archief, Archief Centrale Veiligheidsdienst (CVD) en Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD), archiefnr. 35, Stukken betreffende het afleggen van verantwoording van de CVD, later de BVD, aan de Minister van Binnenlandse Zaken 1945-1955, ‘Correspondentie met minister Drees.’

Nationaal Archief, Archief Centrale Veiligheidsdienst (CVD) en Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD), archiefnr. 94, Staat van belangrijke leden van de CPN gedurende de periode 1945-1950.

Nationaal Archief, Archief Centrale Veiligheidsdienst (CVD) en Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD), archiefnr. 49, Afdeling KA inzake klachten over de handelswijze van de dienst 1946-1950, ‘Nota van L. Pot, H. Siedenburg, P.R. Gerbrands, D. Stall en T. Noyon aan Kol. Einthoven over hun bevindingen in Londen inzake de werkwijze van MI5.’

Staten Generaal Digitaal, Handelingen der Tweede Kamer, 1947-1948, 11-11-1947, ‘11e Vergadering.’

Secundaire literatuur

Bank, J., Opkomst en ondergang van de Nederlandse Volksbeweging (NVB) (Deventer 1978).

Beyens, N., Overgangspolitiek. De strijd om de macht in Nederland en Frankrijk na de Tweede We- reldoorlog (Amsterdam 2009).

Blom, J., ‘Jaren van tucht en ascese. Enige beschouwingen over de stemming in herrijzend Nederland (1945-1950)’ in BMGN Low Countries Historical Review 96 (1981) 300-335.

Bogaarts, M., De periode van het kabinet Beel. 3 juli 1946 – 7 augustus 1948. Band C (Nijmegen 1989).

Bogaarts, M., ‘Het wettig gezag gesteund? Enkele aantekeningen over achtergronden, ontstaan en verloop van het Nationaal Instituut Steun Wettig Gezag 1948-1958’ in Politieke opstellen: jaarlijkse uitgave van het centrum voor Parlementaire Geschiedenis van de Juridische Faculteit 2 (1981) 33-51.

Bornewasser, J., Katholieke Volkspartij 1945-1980, Band I. Herkomst en groei (tot 1963) (Nijmegen 1995).

59

Bosmans, J., Staatkundige vormgeving in Nederland. De tijd na 1940 (Assen 1999).

Cornellissen, I., Paul de Groot, staatsvijand nr. 1. Een biografische schets (Amsterdam 1996).

Daalder, H., Willem Drees (Houten 1988).

Daudt, H., ‘De ontwikkeling van de politieke machtsverhoudingen in Nederland sinds 1945’ in: G. Kooy, J. de Ru en H. Scheffer (ed.), Nederland na 1945. Beschouwingen over ontwikkeling en beleid (Deventer 1980) 178-197

Engerman, D., “Ideology and the Origins of the Cold War” in: M. Leffler en O. Arne Westad (ed.), The Cambridge History of the Cold War Volume One: Origins (september 2010), 20-43. http://universitypublishingonline.org.proxy.uba.uva.nl:2048/cambridge/histories/ebook.jsf?bid=CBO 9781139056113 (laatst bekeken op 1-5-2015).

Einthoven, L., Tegen de stroom in: levende vissen zwemmen tegen de stroom in - alleen de dooie drij- ven mee (Apeldoorn 1974).

Eng, P. van der, De Marshallhulp. Een perspectief voor Nederland, 1947-1953 (Houten 1987).

Engelen, D., Frontdienst. De BVD in de Koude Oorlog (Amsterdam 2007).

Engelen, D., Geschiedenis van de Binnenlandse Veiligheidsdienst (Den Haag 1995).

Fasseur, C., Wilhelmina. Krijgshaftig in een vormeloze jas (Amsterdam 2001).

Frey, M., ‘Decolonizatiion and Dutch-American relations’ in: J. Krabbendam, C. Minnen en G. Scott- Smith (ed.) Four centuries of Dutch-American relations 1609-2009 (Amsterdam 2009) 609-620.

Galesloot, H. en S. Legêne, Partij in het verzet: de CPN in de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam 1986).

Haitsma Mulier, E. en E. Velema (ed.), Vrijheid (Amsterdam 1999).

Have, W. ten, De Nederlandse Unie. Aanpassing, vernieuwing en confrontatie in bezettingstijd 1940- 1941 (Amsterdam 1999).

Hellema, D., ‘The politics of asymmetry. The Netherlands and the United States since 1945’, in: J. Krabbendam, C. Minnen en G. Scott-Smith (ed.) Four centuries of Dutch-American relations 1609- 2009 (Amsterdam 2009) 579-594.

Hoekstra, F., In dienst van de BVD. Spionage en contraspionage in Nederland (Amsterdam 2004).

Hogan, M., The Marshall Plan. America, Britain and the reconstruction of Western Europe, 1947-1952 (Cambridge 1987).

Hueting, E., F. De Jong en R. Neij, Naar groter eenheid. De geschiedenis van het Nederlands Verbond van Vakverenigingen, 1906-1981 (Amsterdam 1983).

60 Hughes, Q., In the interest of democracy. The rise and fall of the early Cold War alliance between the American Federation of Labor and the Central Intelligence Agency (Bern 2011).

Inklaar, F., ‘The Marshall plan and the modernization of Dutch society’, in: J. Krabbendam, C. Minnen en G. Scott-Smith (ed.) Four centuries of Dutch-American relations 1609-2009 (Amsterdam 2009) 761-772.

Israëls, H., J.W. Gerritsen en A. Mooij, ‘Aan den arbeid’. In de wandelgangen van de Stichting van de Arbeid, 1945-1995 (Amsterdam 1995).

Jansen van Galen, J., Drees. Wethouder van Nederland (Alphen aan de Rijn 1980).

Jong, F. de, Een beeld van een vakbeweging. Geschiedenis van het Nederlands Verbond van Vakvere- nigingen, zoals die spreekt uit prenten en documenten, gebouwen en gedichten (Wageningen 1976).

Jonge, A. de, Het communisme in Nederland. De geschiedenis van een politieke partij (Den Haag 1972).

Killick, J., The United States and the European reconstruction, 1945-1960 (Edinburgh 1997).

Kluiters, F., De Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Den Haag, 1993).

Koedijk, P., ‘The Netherlands and the United States, and anticommunism during the early Cold War’, in: J. Krabbendam, C. Minnen en G. Scott-Smith (ed.) Four centuries of Dutch-American relations 1609-2009 (Amsterdam 2009) 597-608.

Langeveld, H., De man die in de put sprong. Willem Schermerhorn, 1894-1977 (Amsterdam 2014).

Liagre-Böhl, H. de, ‘De rode beer in de polder’ in: J. Divendal (ed.), Nederland, links en de Koude Oor- log. Breuken en bruggen (Amsterdam 1982) 11-37.

Liempt, A. van, Na de bevrijding. De loodzware jaren van 1945-1950 (Amsterdam 2014).

Liere, N. van, ‘Het NVV en de Oost-West tegenstelling. Van Koude Oorlog naar ontspanning’ in Stu- diecentrum voor vredesvraagstukken 15 (1979).

Lundestad, G., ‘Empire by invitation’? The United States and Western Europe, 1945-1952’, in Journal of peace research 23 (1986) 263-277.

Maas, P., C. Van Baalen en J. Clerkx, Parlementaire geschiedenis van de Nederland na 1945. Het kabi- net Drees-Van Schaik. Band B (Nijmegen 1992).

Meurs, R. van, De BVD. Samenzweren tegen ambtenaren, studenten, journalisten, dominees en ande- re democraten (Amsterdam, 1978).

Reuter, F., De communistische partij van Nederland in oorlogstijd. Herinneringen (Amsterdam 1978).

Rovers, F., Voor recht en vrijheid; de PvdA in de Koude oorlog 1946-1958 (Amsterdam 1994).

Sporken, H., ‘Een trouwe bondgenoot van de ‘vrije wereld’. Het NVV, het Marshall-plan en de inter- nationale vakbeweging’ in Cahiers voor de politieke en sociale wetenschappen 2.1 (1979).

61 Stutje, J., De man die de weg wees. Leven en werk van Paul de Groot 1899-1986 (Amsterdam 2000).

Witte, T., Een verre vijand komt naderbij. De diplomatieke betrekkingen van Nederland met de Sov- jetunie 1942-1953 (Kampen 1990).

Velden, S. van de, Van SDB tot SP. 125 jaar socialisme in Nederland (Amsterdam 2008).

Verhips, G., Dwars, duivels en dromend. De geschiedenis van de CPN: 1938-1991 (Amsterdam 1995).

Visser, A., Alleen bij uiterste noodzaak? De rooms-rode samenwerking en het einde van de brede ba- sis, 1948-1958 (Amsterdam 1986).

Vos, C., e.a. De geheime dienst: verhalen over de BVD (Amsterdam en Ruinen 2005).

Websites

Kiesraad, “Verkiezingsuitslagen Tweede Kamer 1946 – Nederland” http://www.verkiezingsuitslagen.nl/Na1918/Verkiezingsuitslagen.aspx?VerkiezingsTypeId=1 (laatst bekeken op 21-9-2015).

Marshall G., ‘The "Marshall Plan" speech at Harvard University, 5 June 1947’ http://www.oecd.org/general/themarshallplanspeechatharvarduniversity5june1947.htm (laatst bekeken op 21-9-2015).

NPO Geschiedenis, Andere Tijden, ‘De BVD’ http://www.npogeschiedenis.nl/andere- tijden/afleveringen/2007-2008/De-BVD.html (laatst bekeken op 21-09-2015).

Truman, H., ‘President Harry S. Truman’s address before a joint session of Congres, March 12, 1947’ http://avalon.law.yale.edu/20th_century/trudoc.asp (laatst bekeken op 21-9-2015).

62