Politieke Theorie En Geschiedenis
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Politieke theorie en geschiedenis E.H. Kossmann bron E.H. Kossmann, Politieke theorie en geschiedenis. Bert Bakker, Amsterdam 1987 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/koss002poli01_01/colofon.htm © 2008 dbnl / erven E.H. Kossmann 2 FOTO STICHTING STATIEF HENK PLATENBURG E.H. Kossmann, Politieke theorie en geschiedenis 7 Woord vooraf Politieke Theorie en Geschiedenis omvat een keuze uit de verspreide opstellen en voordrachten van prof. dr. E.H. Kossmann, aan de auteur aangeboden bij zijn afscheid als hoogleraar in de geschiedenis na de Middeleeuwen aan de Rijksuniversiteit te Groningen. Het comité heeft in overleg met de auteur bij de samenstelling twee doeleinden nagestreefd. Het heeft een representatief beeld willen geven van de belangstelling en het werk van de auteur gedurende een periode van vijfendertig jaar, en daarbij een aantal soms moeilijk terug te vinden publikaties opnieuw toegankelijk willen maken; maar tevens heeft het gepoogd deze geschriften zodanig te groeperen dat het geheel als een zelfstandig en samenhangend betoog gelezen kan worden. Het boek opent met een drietal beschouwingen van principiële aard, gevolgd door een reeks die chronologisch naar onderwerp gerangschikt is. Tot besluit is een aantal biografische verhandelingen opgenomen. In vrijwel al deze hoofdstukken keert, telkens vanuit een ander gezichtspunt. de vraag terug naar de betekenis en functie van de politieke ideeën in de geschiedenis van de Nederlandse en andere Westeuropese samenlevingen. Kossmann behandelt de politieke theorie als historicus. Het is niet zijn bedoeling om een stelsel te ontwerpen of om de stelsels van anderen op hun interne consistentie te toetsen, maar om na te gaan wat de werking van bepaalde denkbeelden in een gegeven maatschappij uit het verleden geweest is. De manier waarop de belangrijkste politieke en sociale ideeën uit de Nederlandse en Belgische geschiedenis werden gevoegd in het kader van de toenmalige samenleving was een van de meest verrassende aspecten van Kossmanns grote studie De Lage Landen 1780-1940 (eerste druk 1976). Het is misschien niet zonder invloed op deze wijze van benaderen geweest dat Kossmann zijn loopbaan begon als kenner van het ancien régime, het klassieke tijdvak van de politieke theorie. Hij heeft bovendien welbewust aansluiting gezocht bij hetgeen in het buitenland op dit terrein gedaan werd. Zijn eigen levensomstandigheden, die enige afstand tot de Nederlandse verhoudingen toelieten, steunden hem hierin. In het opstel ‘Lotgevallen’, in deze uitgave voor het eerst gepubliceerd, schetst Kossmann het intellectuele milieu van zijn voorouders. Dit milieu werd beheerst door de cultuur van de Duitse romantiek. Kossmann zelf legde zich tijdens en na zijn studie te Leiden echter toe op de Franse geschiedenis; hij verbleef voor onderzoek in Parijs, en promoveerde in 1954 E.H. Kossmann, Politieke theorie en geschiedenis 8 op een boek over de crisis van het Franse absolutisme, La Fronde. In 1957 werd hij benoemd tot ‘reader in Dutch history and institutions’ aan University College in Londen, en in 1962 tot hoogleraar aldaar. Zijn Engelse tijd maakte hem tot specialist in de Nederlandse geschiedenis, die hij zo veel mogelijk in vergelijkend perspectief beoefende. Vermeldenswaard zijn de bibliografische jaaroverzichten die hij samen met zijn echtgenote in de Revue du Nord verzorgde. In 1960 verscheen zijn invloedrijke verhandeling Politieke theorie in het zeventiende-eeuwse Nederland. Enkele jaren later aanvaardde hij de opdracht van de Oxford University Press tot het schrijven van een geschiedenis van Nederland en België in de laatste anderhalve eeuw. In 1966 keerde hij naar Nederland terug als hoogleraar in Groningen. De hier bijeengebrachte opstellen kenmerken zich bij alle verscheidenheid in onderwerpen door een grote continuïteit in gedachtengang. Zij zijn het werk van een sceptische geest, die graag vragen stelt en zich niet gemakkelijk gewonnen geeft. En zij bezitten een geheel eigen stijl. In de Nederlandse geschiedschrijving hebben vele van hen reeds lang een vaste plaats verworven. Vooral in de oudere artikelen heeft de auteur enkele, soms vrij ingrijpende wijzigingen aangebracht. Hij heeft bij de bewerking van de kopij veel steun ondervonden van zijn vrouw, Dr. Johanna Kossmann-Putto en zijn zoon, Drs. F.J. Kossmann. HET COMITÉ E.H. Kossmann, Politieke theorie en geschiedenis 9 Over conservatisme* De auteur, wiens naam deze lezing draagt, was een conservatief denkende cultuurhistoricus. Het is daarom misschien niet ongepast wanneer ik vanavond enige cultuurhistorische beschouwingen aan het politieke conservatisme wijd. Ik leg enige nadruk op de beperkingen die deze formulering bedoelt in te houden: zo min als ik hier politieke uitspraken zal doen, zo min zal ik de politieke geschiedenis van het conservatisme nog weer eens samenvatten. Ik spreek vanavond over het politieke conservatisme als cultuurhistorisch verschijnsel; ik probeer er enkele elementen op zodanige wijze uit te isoleren dat ik kan nagaan hoe deze zich in de loop van de eeuwen in de Europese geest hebben gevormd en ontwikkeld. Het is dus slechts intellectuele geschiedenis die ik heb aan te bieden; dat wil zeggen, ik waag me niet aan de psychologie of de psychopathologie van de conservatief noch aan een of andere systematische sociologische analyse van zijn plaats in de wereld. Niets dus vanavond over de autoritaire persoonlijkheid, de vaderfiguur, het narcisme of antinarcisme, niets over onderbouw of bovenbouw, over klassen en vervreemding en elites, over ideologie en vals bewustzijn. Ik ontken het belang van al deze zaken in het geheel niet; ik wil het er echter nu niet over hebben. Het is niet onbegrijpelijk dat in de enorme hoeveelheid literatuur die op het ogenblik over conservatisme verschijnt het cultuurhistorische aspect niet fel in het licht komt te staan, want natuurlijk krijgt de actuele politiek er de hoofdplaats in. Toch heb ik als lezer van deze boeken (of, laat ik eerlijk zijn, van een deel ervan, want ze allemaal doornemen is alleen fysiek al bezwaarlijk) nogal eens het gevoel dat de verschillende auteurs hun ideeën scherper zouden kunnen formuleren wanneer zij zich wat meer in de cultuurgeschiedenis van het conservatisme verdiepten. Allen beroepen zij zich op de geschiedenis: welke conservatief doet dat niet? Lees ik echter de vele publikaties van de in de Bondsrepubliek werkende Oostenrijker Kaltenbrunner,1 of de boeken van de Parijse intellectueel Alain de Benoist,2 of het meer wijsgerige werk van de Londense academi- * Johan Huizinga-lezing, 1980. Lijst van publikaties, infra, 492, nr. 110 (1981). 1 Kaltenbrunner, Der schwierige Konservatismus. Zie ook enkele door hem uitgegeven bundels waaraan vele auteurs meewerkten: Rekonstruktion des Konservatismus en Die Herausforderung des Konservatismus. 2 De Benoist, Vu de droite. E.H. Kossmann, Politieke theorie en geschiedenis 10 cus Roger Scruton,3 dan kan ik niet geheel ontkomen aan de indruk dat de geschiedenis hierin ondanks de schijn van het tegendeel geen centrale positie inneemt, dit denken niet wezenlijk doordringt, het, om het anders te zeggen, niet uit zijn vrij nauwe tijdgebondenheid losmaakt. Heeft dat te maken met het feit dat de auteurs die ik noemde en die allen op eigen wijze proberen van het conservatisme een nieuwe intellectuele mode te maken, tot de naoorlogse generatie behoren - Kaltenbrunner is van 1939, De Benoist en Scruton zijn enkele jaren jonger - en opgroeiden in een cultuur die haar eigen problemen als uniek beschouwt? Hoe dat ook zij, de redenering die ik wil opzetten staat eigenlijk enigszins naast de argumentaties die men in de hedendaagse conservatieve publicistiek aantreft, maar staat er natuurlijk ook niet geheel los van. Wanneer ik dus iets probeer te zeggen over de inhoud van het conservatieve denken, dan houd ik, zonder daar steeds naar te verwijzen, steeds wel rekening met wat in die nieuwste literatuur wordt beweerd. Laten we teruggaan naar september 1816. Wij zijn in Weimar en we bezien het door de ogen van Thomas Mann. Ik verwijs natuurlijk naar diens Lotte in Weimar, en speciaal naar het zevende hoofdstuk waaraan hij, drieënzestig jaar oud, van de herfst van 1938 af in Princeton werkte, dat hij in eerste opzet op 24 juli 1939 in Noordwijk voltooide en in september 1939 in Zweden ging herzien.4 Het bevat een van de meest halsbrekende literaire kunststukken die Mann in dit virtuoze boek uithaalde. De kort tevoren zevenenzestig jaar oud geworden Goethe ontwaakt, hij drinkt in bed een kop koffie, in bed dicteert hij wat, hij wast zich, hij laat zijn haar friseren. Thomas Mann vertelt ons daarvan door Goethes mijmeringen en zijn korte gesprekken met zijn knecht in eigen zinnen en in citaten weer te geven. Wanneer Goethe in dit boek gekapt wordt - hij is dan al 36 bladzijden met zijn monologue intérieur bezig -, peinst hij over Duitsland en hij formuleert iets wat ik graag wil citeren - en het is natuurlijk niet Goethe zelf die ik citeer, maar Thomas Mann als interpreet van Goethe, Thomas Mann, de banneling die zichzelf vaak bijna als een twintigsteeeuwse reïncarnatie van Goethe heeft gezien en die in zijn weergave van Goethes afkeer van het Duitse nationalisme zijn eigen woede over het Hitlerregime sublimeerde. Ja, mijmert Goethe, de Duitse patriotten wantrouwen mij. Laat ze! Zij mogen mij niet - best, ik mag hen ook niet, we staan dus quitte. Ik heb mijn eigen Duitsdom - moge de duivel hen... halen. Zij denken dat zij Duitsland zijn, maar ik ben het en als Duitsland totaal te gronde zou gaan, dan leefde het in mij nog voort... Ik ben nu eenmaal veel meer voor de verzoening geboren 3 Scruton, Conservatism. 4 Mann, Tagebücher, passim. E.H. Kossmann, Politieke theorie en geschiedenis 11 dan voor de tragedie. Is het niet altijd verzoening en schikking geweest waarop ik uit was en heb ik de dingen niet steeds positief willen waarderen, ze in hun waarde willen erkennen en vruchtbaar maken, het ene zowel als het andere, evenwicht, harmonie? Alle krachten tezamen vormen de wereld en elk van hen is van belang, elk is het waard zich te ontwikkelen en elke aanleg vindt slechts door zichzelf zijn volmaking.