De bodemgesteldheid van het herinrichtingsgebied Bergen-Schoorl De bodemgesteldheid van het herinrichtingsgebied Bergen- Schoorl
Resultaten van een bodemgeografisch onderzoek en de geschiktheidsbeoordeling voor de bloembollenteelt en weidebouw
J.R. Mulder T.C. van Steenbergen M.M. van der Werff
Rapport 324
S v'^n
DLO-Staring Centrum, Wageningen, 1995 "wL
um m v, '•-•A'-r u f- REFERAAT
Mulder, J.R., T.C. van Steenbergen, M.M. vande rWerff , 1995. De bodemgesteldheid vanhet herin richtingsgebiedBergen-Schoorl; resultaten van een bodemgeografisch onderzoeken de geschiktheids- beoordeling voor de bloembollenteelt enweidebouw. Wageningen, DLO-Staring Centram. Rapport 324. 118 blz.; 8 fig.; 43 tab.; 3 aanh.; 3 kaarten; 1 bijlage.
In het herinrichtingsgebied Bergen-Schoorl is de bodem onderzocht en beoordeeld op geschiktheid voorbloembollenteel t enweidebouw . Hetgebie dbestaa tui tduin - enstrandafzettinge n (zandgronden, moerige gronden, veengronden), oude getij- en lagunaire afzettingen (zeekleigronden, moerige gronden) enjong e getij- endoorbraakafzettinge n (zeekleigronden).Goe d ontwaterde, goedbewortel - bare zand- en lichte zavelgronden met een goede vochtvoorziening hebben ruime mogelijkheden voor bloembollenteelt; droogtegevoelige en te natte zand-, zavel- en lichte kleigronden hebben beperkte mogelijkheden. Goed ontwaterde, goed bewortelbare zand- en kleigronden met een goede vochtvoorziening en een goede draagkracht hebben ruime mogelijkheden voor weidebouw; zand-, zavel- en kleigronden waarvan de draagkracht te wensen overlaat of die enigszins droogtegevoelig zijn, hebben beperkte mogelijkheden.
Trefwoorden: bodemgesteldheid, doorbraakafzetting, duinafzetting, grondwatertrap, jonge getij afzetting, lagunaire afzetting, oude getij-afzetting, strandafzetting
ISSN 0927 4499
©1995 DLO-Staring Centrum,Instituu tvoo rOnderzoe k vanhet Landelij k Gebied (SC-DLO) Postbus 125, 6700 AC Wageningen. Tel.: 08370-74200; telefax: 08370-24812.
DLO-Staring Centrum isee nvoortzettin g van:he tInstituu t voorCultuurtechnie k en Waterhuishouding (ICW), het Instituut voor Onderzoek van Bestrijdingsmiddelen, afd. Milieu (IOB), de Afd. Land schapsbouw vanhe tRijksinstituu t voor Onderzoek ind eBos -e nLandschapsbou w 'DeDorschkamp ' (LB), en de Stichting voor Bodemkartering (STIBOKA).
DLO-Staring Centrum aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schadevoortvloeien d uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen.
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van DLO-Staring Centrum.
Project 4210 [RAP324.EVR] Inhoud
Woord vooraf 11
Samenvatting 13
1 Inleiding 17 1.1 Doel en opzet van het bodemgeografisch onderzoek 17 1.2 Overzicht van rapport en kaarten 18 1.3 Bodemvorming 19
2 Fysiografie 21 2.1 Ligging en oppervlakte 21 2.2 Ontstaansgeschiedenis 21 2.2.1 Pleistoceen 23 2.2.2 Holoceen tot circa 1000 AD 24 2.2.2.1 Praeboreaal en Boreaal 25 2.2.2.2 Atlanticum 25 2.2.2.3 Subboreaal 25 2.2.2.4 Subatlanticum 26 2.2.3 Geologische en historische ontwikkelingen na circa 1000 AD 27 2.2.3.1 Veenontginningen 27 2.2.3.2 Rekere-afzettingen 28 2.2.3.3 Bedijking 31 2.2.3.4 Vorming van Jonge Duinen en overstuivingen 32 2.2.3.5 Vorming van meren en droogmakerijen 33
3 Bodemgeografisch onderzoek, bodemgeschiktheidsbeoordeling en digitale verwerking/manipulatie van bodemkundige gegevens 35 3.1 Bodemgeografisch onderzoek 35 3.2 Toetsing aan meetresultaten 35 3.2.1 Bemonstering en laboratoriumanalyse 35 3.2.2 Grondwaterstandsmetingen 39 3.2.2.1 Bespreking van de meetgegevens van de buizen met een meetreeks van 1 jaar 43 3.2.2.2 Berekening van GHG en GLG van buizen met 6-8 jarige meetgegevens of meer 45 3.2.2.3 Berekening van GHG en GLG van buizen met éénjarige gegevens 45 3.2.2.4 Bespreking van de berekeningen en conclusie 47 3.3 Indeling van het grondwaterstandsverloop en overschrijdingsduur van grondwaterstanden 48 3.4 Indeling van de gronden en opzet van de legenda 49 3.5 Bodemgeschiktheidsbeoordeling en -classificatie voor bloembollen teelt en weidebouw 51 3.5.1 Bodemgeschiktheidsclassificatie voor bloembollenteelt 51 3.5.2 Bodemgeschiktheidsclassificatie voor weidebouw 56 3.5.3 Bodemgeschiktheidstabellen 57 3.5.4 Gebruik van de interpretatiegegevens 58 3.6 Digitale verwerking/manipulatie van bodemkundige gegevens 58
4 Bodemgesteldheid; beschrijving van de bodem- en grondwatertrappenkaart 61 4.1 Duin- en strandafzettingen (S...) 61 4.1.1 Beekvaaggronden SZg31, SZg50 en SZg51 62 4.1.2 Beekeerdgronden StZg31, StZg50 en StZg51 63 4.1.3 Vlakvaaggronden, niet diepgeploegd, SZn30, SZn50 en SZn51 64 4.1.4 Vlakvaaggronden met doorgeploegde Al-horizont SaZn30, SaZn50 en SaZn51 65 4.1.5 Gooreerdgronden StZn50, StZn51, ScZn50 en ScZn51 65 4.1.6 Enkeerdgronden SEZ50 66 4.1.7 Veldpodzolgronden SHn50 67 4.1.8 Duinvaaggronden SZd50 68 4.1.9 Broekeerdgronden ShWz, SkWz en SzWz 68 4.1.10 Koopveengronde n ShVz 69 4.2 Oude getij- en lagunaire afzettingen (C.) 70 4.2.1 Poldervaaggronden CMnl2 en CMn32 70 4.2.2 Poldervaaggronden CMnl3 en CMn73 71 4.2.3 Poldervaaggronden CMnl5 72 4.2.4 Leekeerdgronden CtMnl2, CtMn32 en CtMn52 72 4.2.5 Leekeerdgronden CtMnl3 en CtMn53 73 4.2.6 Leekeerdgronden CtMnl5, CtMn35 en CtMn55 74 4.2.7 Woudeerdgronden CcMnl2 en CcMn32 75 4.2.8 Woudeerdgronden CcMnl5 76 4.2.9 Broekeerdgronden ChWg en CkWg 76 4.2.10 Plaseerdgronden CkWo 77 4.3 Jonge getij- en doorbraakafzettingen (R...) 78 4.3.1 Nesvaaggronden RMo53 en RMo73 78 4.3.2 Drechtvaaggronden RMvll, RMv31, RMv51 en RMv71 79 4.3.3 Liedeerdgronden RtMv31 80 4.3.4 Poldervaaggronden RMnl2, RMn32 en RMn52 81 4.3.5 Poldervaaggronden RMn03, RMnl3, RMn33, RMn53 en RMn73 82 4.3.6 Poldervaaggronden RMn34 83 4.3.7 Poldervaaggronden RMn05, RMnl5, RMn35 en RMn55 84 4.3.8 Leekeerdgronden RtMnl2 en RtMn32 85 4.3.9 Leekeerdgronden RtMnl3 en RtMn33 85 4.3.10 Leekeerdgronden RtMnl5 en RtMn35 86 4.3.11 Woudeerdgronden RcMn32 87 4.3.12 Woudeerdgronden RcMnl3 en RcMn33 88 4.3.13 Tuineerdgronden REK15 88 4.4 Toevoegingen 89 4.5 Grondwatertrappen 90
4.6 Overige onderscheidingen 93
5 Bodemgeschiktheid voor bloembollenteelt 95
6 Bodemgeschiktheid voor weidebouw 107
Literatuur 117 Tabellen
1 Stratigrafisch overzicht 22 2 Grondmonsteranalyses 37 3 Gemeten grondwaterstanden in de periode december 1992 - december 1993 en de maaiveldshoogte van de buizen 42 4 De GHG en GLG voor de grondwaterstandsbuizen berekend uit regressie vergelijking met stambuis L03 met de verklaarde variantie en het 95% betrouwbaarheidsinterval; ter vergelijking tevens de HG3 en LG3 van de buizen gedurende de periode van opname 47 5 Omzetting van grondwatertrappen (Gt's) in tijdsduurklassen 49 6 De beoordelingsfactoren en hun betekenis voor bloembollenteelt en weidebouw 51 7 Omschrijving van de bodemgeschiktheidsklassen voor bloembollenteelt 56 8 Omschrijving van de bodemgeschiktheidsklassen voor weidebouw 57 9a Gegevens per kaarteenheid van de beekvaaggronden SZg31, SZg50 en SZg51 144 9b Profielschets van kaarteenheid SZg31B-üa 145 9c Profielschets van kaarteenheid k/SZg31A-IIb 145 9d Profielschets van kaarteenheid SZg50C/k-IIIb 145 9e Profielschets van kaarteenheid SZg51C/E-ffla 145 10a Gegevens per kaarteenheid van de beekeerdgronden StZg31, StZg50 en StZg51 146 10b Profielschets van kaarteenheid k/StZg31B-IIb 147 10c Profielschets van kaarteenheid StZg50C-IHb 147 lOd Profielschets van kaarteenheid StZg51C/v-IHb 147 11a Gegevens per kaarteenheid van de vlakvaaggronden, niet diepgeploegd, S2M0, SZn50, SZn51 148 11b Profielschets van kaarteenheid SZn30C-IIIa 149 lic Profielschets van kaarteenheid SZn50A-VIo 149 lid Profielschets van kaarteenheid k/SZn50C/E-IIIb 149 11e Profielschets van kaarteenheid SZn51C/E-IIb 149 12a Gegevens per kaarteenheid van de vlakvaaggronden, met doorgeploegde A-horizont, SaZn30, SaZn50, SaZn51 150 12b Profielschets van kaarteenheid SaZn30B-IVu 150 12c Profielschets van kaarteenheid SaZn50A-üc 151 12d Profielschets van kaarteenheid SaZn51C-VIIo 151 13a Gegevens per kaarteenheid van de gooreerdgronden StZn50, StZn51, ScZn50 en ScZn51 152 13b Profielschets van kaarteenheid k/StZn50C-IIb 153 13c Profielschets van kaarteenheid StZn51C-IIb 153 13d Profielschets van kaarteenheid ScZn50C-IVu 153 13e Profielschets van kaarteenheid ScZn51B-IHb 153 14a Gegevens per kaarteenheid van de enkeerdgronden SEZ50 154 14b Profielschets van kaarteenheid SEZ50C-VIo 154 15a Gegevens per kaarteenheid van de veldpodzolgronden SHn50 154 15b Profielschets van kaarteenheid SHn50C-IVu 154 16a Gegevens per kaarteenheid van de duinvaaggronden SZd50 155 16b Profielschets van kaarteenheid SZd50C-VIIId 155 17a Gegevens per kaarteenheid van de broekeerdgronden ShWz, SkWz en SzWz 155 17b Profielschets van kaarteenheid ShWz-IIa 156 17c Profielschets van kaarteenheid SkWz-IIa 156 17d Profielschets van kaarteenheid SzWz-IIb 156 18a Gegevens per kaarteenheid van de koopveengronde n ShVz 156 18b Profielschets van kaarteenheid ShVz-IIa 157 19a Gegevens per kaarteenheid van de poldervaaggronden CMnl2 en CMn32 157 19b Profielschets van kaarteenheid CMnl2B/s-IVu 158 19c Profielschets van kaarteenheid CMn32C/s-IIa 158 20a Gegevens per kaarteenheid van de poldervaaggronden CMnl3 en CMn73 158 20b Profielschets van kaarteenheid CMnl3C/z-IIIb 159 20c Profielschets van kaarteenheid CMn73C/s-ma 159 21a Gegevens per kaarteenheid van de poldervaaggronden CMnl5 159 21b Profielschets van kaarteenheid CMnl5B/z-üa 159 22a Gegevens per kaarteenheid van de leekeerdgronden CtMnl2, CtMn32 en CtMn52 160 22b Profielschets van kaarteenheid CtMnl2B/s-IIb 160 22c Profielschets van kaarteenheid CtMn32C/s-IIIa 161 22d Profielschets van kaarteenheid CtMn52C/s-IIa 161 23a Gegevens per kaarteenheid van de leekeerdgronden CtMnl3 en CtMn53 161 23b Profielschets van kaarteenheid CtMnl3C/z-IIIa 161 23c Profielschets van kaarteenheid CtMn53C/s/E-IIa 162 24a Gegevens per kaarteenheid van de leekeerdgronden CtMnl5, CtMn35 en CtMn55 162 24b Profielschets van kaarteenheid CtMnl5B/z-IIa 162 24c Profielschets van kaarteenheid CtMn35B/z/E-IIa 163 24d Profielschets van kaarteenheid CtMn55B-IIa 163 25a Gegevens per kaarteenheid van de woudeerdgronden CcMnl2 en CcMn32 163 25b Profielschets van kaarteenheid CcMnl2B/s-IIIb 163 25c Profielschets van kaarteenheid CcMn32C/s/E-IIa 164 26a Gegevens per kaarteenheid van de woudeerdgronden CcMnl5 164 26b Profielschets van kaarteenheid CcMnl5B/z-IVu 164 27a Gegevens per kaarteenheid van de broekeerdgronden ChWg en CkWg 165 27b Profielschets van kaarteenheid ChWg/s-IIa 165 27c Profielschets van kaarteenheid CkWg/z-IIa 165 28a Gegevens per kaarteenheid van de plaseerdgronden CkWo 166 28b Profielschets van kaarteenheid CkWo/G-Ia 166 29a Gegevens per kaarteenheid van de nesvaaggronden RMo53 en RMo73 166 29b Profielschets van kaarteenheid RMo53C/w-IIa 166 29c Profielschets van kaarteenheid RMo73C/w-IIa 167
30a Gegevens per kaarteenheid van de drechtvaaggronden RMvll, RMv31, RMv51 en RMv71 167 30b Profielschets van kaarteenheid RMvllA/v-IIa 167 30c Profielschets van kaarteenheid RMv31B/v/G-Ha 168 30d Profielschets van kaarteenheid RMv51C/v/G-IIa 168 30e Profielschets van kaarteenheid RMv71C/v-IIu 168 31a Gegevens per kaarteenheid van de liedeerdgronden RtMv31 168 31b Profielschets van kaarteenheid RtMv31C/v-IIa 169 32a Gegevens per kaarteenheid van de poldervaaggronden RMnl2, RMn32, RMn52 170 32b Profielschets van kaarteenheid RMnl2C/s/k-IIIb 171 32c Profielschets van kaarteenheid RMn32C/s/k/E-IIIa 171 32d Profielschets van kaarteenheid RMn52C/w/s-IIIa 171 33a Gegevens per kaarteenheid van de poldervaaggronden RMn03,RMnl3 , RMn33, RMn53 en RMn73 172 33b Profielschets van kaarteenheid RMn03C/v-VIo 174 33c Profielschets van kaarteenheid RMnl3C/E-ITJa 174 33d Profielschets van kaarteenheid RMn33C/v-IIIa 174 33e Profielschets van kaarteenheid RMn53C-IIa 175 33f Profielschets van kaarteenheid RMn73B/w-IIIa 175 34a Gegevens per kaarteenheid van de poldervaaggronden RMn34 175 34b Profielschets van kaarteenheid RMn34C/v-IIIa 176 35a Gegevens per kaarteenheid van de poldervaaggronden RMn05, RMnl5, RMn35 en RMn55 176 35b Profielschets van kaarteenheid RMn05A-IIIa 179 35c Profielschets van kaarteenheid RMnl5A/v-IIIa 179 35d Profielschets van kaarteenheid RMnl5C-VIo 179 35e Profielschets van kaarteenheid RMn35B-mb 180 35f Profielschets van kaarteenheid RMn55B/v-IIIa 180 36a Gegevens per kaarteenheid van de leekeerdgronden RtMnl2 en RtMn32 180 36b Profielschets van kaarteenheid RtMnl2C/w/s-IIIa 181 36c Profielschets van kaarteenheid RtMn32C/s-IIa 181 37a Gegevens per kaarteenheid van de leekeerdgronden RtMnl3 en RtMn33 181 37b Profielschets van kaarteenheid RtMnl3C/s-IIIb 182 37c Profielschets van kaarteenheid RtMn33C/s-IIb 182 38a Gegevens per kaarteenheid van de leekeerdgronden RtMnl5 en RtMn35 182 38b Profielschets van kaarteenheid RtMnl5A/H-IVu 183 38c Profielschets van kaarteenheid RtMn35C/z-IIb 183 39a Gegevens per kaarteenheid van de woudeerdgronden RcMn32 183 39b Profielschets van kaarteenheid RcMn32B/H-mb 183 40a Gegevens per kaarteenheid van de woudeerdgronden RcMnl3 en RcMn33 184 40b Profielschets van kaarteenheid RcMnl3C/w/s-IIIb 184 40c Profielschets van kaarteenheid RcMn33C/z-IIIb 184 41a Gegevens per kaarteenheid van de tuineerdgronden REK15 184 41b Profielschets van kaarteenheid REK15C/z-VIo 185 42 De huidige geschiktheid voor bloembollenteelt 96 43 De huidige geschiktheid voor weidebouw 108
Figuren
1 Ligging van het herinrichtingsgebied 20 2 Ligging van de belangrijkste kaden en dijken 30 3 Ligging en nummering van grondmonsters en grondwaterstandsbuizen 41 4 Buis SC01 en buis SC1 9 met respectievelijk een geringe (4a) en grote fluctuatie (4b) in de periode dec. 1992-dec. 1993 44 5 Fluctuatie in de grondwaterstandsbuizen 44 6a Goede samenhang tussen stambuis L03 en SC04 46 6b Slechte samenhang tussen stambuis L03 en SC08 46 7 Tijds-grondwaterstandsdiagram 48 8 LD-vakindeling van het herinrichtingsgebied 59
Aanhangsels 123
1 Oppervlakte van de eenheden op de bodemkaart en de grondwater- trappenkaart 124 2 Vergelijking van de codering van de legenda-eenheden op de bodemkaart van Bergen-Schoorl, schaal 1 : 10 000, met die van de Bodemkaart van Nederland, schaal 1 : 50 000 138 3 Gegevens per kaarteenheid met profielschets(en) 142
Kaarten
1 Bodemkaart, schaal 1 : 10 000 2 Grondwatertrappenkaart, schaal 1 : 10 000 3 Boorpuntenkaart, schaal 1 : 10 000
Bijlage
Brouwer, F., J.A.M, ten Cate en A. Scholten, 1992. Bodemgeografisch onderzoek in landinrichtingsgebieden; bodemvorming, methoden en begrippen. Wageningen, DLO-Staring Centrum. Rapport 157. Woord vooraf
In opdracht van de Landinrichtingsdienst te Utrecht heeft DLO-Staring Centrum de bodemgesteldheid van het herinrichtingsgebied Bergen-Schoorl in kaart gebracht en de gronden beoordeeld op hun geschiktheid voor de bloembollenteelt en weidebouw. Het bodemgeografisch onderzoek hiervoor werd in 1993 uitgevoerd.
Aan het project werkten mee: ing. E. Kiestra, T.C. van Steenbergen, M.M. van der Werff en J.R. Mulder (projectleider). De organisatorische leiding van het project had het hoofd van de afd. Veldbodemkunde, drs. J.A.M, ten Cate.
Voorts is dankbaar gebruik gemaakt van de diensten en kennis binnen DLO-Staring Centrum van: — hoofdafdeling Waterbeheer, afd. geohydrologie: J.G. te Beest; — hoofdafdeling Landschapsontwikkeling: dr. J.A. Klijn; — afdeling Landinventarisatiemethoden: W.J.M te Riele.
DLO-Staring Centrum is dank verschuldigd voor de ontvangen medewerking bij de uitvoering van dit onderzoek aan: — drs. C.M. Soonius, Stichting RAAP; — degrondeigenare n engrondbeheerder s dieonz emedewerker stoestemmin g verleen den om hun grond te betreden en er veldwerk te verrichten.
11 Samenvatting
Inopdrach tva nd eLandinrichtingsdiens tt eUtrech theef tDLO-Starin gCentru mi n199 3 de bodemgesteldheid van het herinrichtingsgebied Bergen-Schoorl in kaart gebracht en de gronden beoordeeld op hun geschiktheid voor bloembollenteelt en weidebouw. De resultaten hiervan zijn vastgelegd in dit rapport. Voorts is een geohydrologisch onderzoekuitgevoer di nhe tnoordelijk e deelva nhe therinrichtingsgebie d voortoekom stigenatuurontwikkelingsplannen , waarvand eresultate nzij nvastgeleg di nee n afzonder lijk rapport (Mulder en Spoelstra, 1995). De resultaten van het onderzoek zullen een functie vervullen bij de planvorming, de evaluatie, de nadere afweging van belangen en de eerste schatting van de herinrichting van het gebied. Het gebied ligt binnen het grondgebied vand egemeente n Castricum,Egmond ,Heiloo ,Alkmaar ,Bergen ,Schoor l en Zijpe. De gekarteerde oppervlakte bedraagt circa 5080 ha.
Depleistocen eafzettinge n omvattenfluviatiel e zandenva nd eFormati eva nUrk/Sterksel , grondmorenee nfluvioglaciaa l materiaal vand eFormati eva nDrenthe , schelphoudende zanden met tussengeschakelde kleilagen van de Eem Formatie en dekzanden van de Formatie van Twente.
De holocene afzettingen behoren tot de Westland Formatie. Het Basisveen is tot aan het eind van het Atlanticum doorgegroeid en daarna grotendeels opgeruimd doorzee - inbraken.Tusse n 4900-4800B Pwer dhe tZeega t vanBerge n gevormd,da twer dopge vuldme tkleiïg eafzettingen , deKle iva nBergen .I nd egetijdegeule n kwamoverwegen d zand tot afzetting en daarbuiten klei, de Afzettingen van Calais IV en Duinkerke 0. Langs de kust ontstonden strandwallen. Haaks op de strandwallen vormden zich de haakwallen van Zanegeest. Circa 3000 BP verzandde de monding van het Zeegat van Bergen.Noord-Kennemerlan de nWest-Frieslan draakte nbedek tonde rhe tHollandveen .
Debewonin g concentreerde zichi nd e 8e/9eeeu w opd estrandwalle n ene rontstonde n nederzettingen. Van daaruit is het veengebied ontgonnen en kwam een strookvormig verkavelingspatroon tot stand. Omstreeks 1000 AD ontstond het Zijper Zeegat. Via de Rekere drong het zeewater tot diep het gebied van Bergen-Schoorl binnen. Over groteoppervlakte n werdzwar epikkle igesedimenteerd .E rvormde nzic hondiep e getij dekreken,waari nzandi ggeulmateriaa l werdafgeze t endaarbuite nove rhe tHollandvee n zavel en klei. De hiervoor genoemde afzettingen behoren tot de Rekere-afzettingen. De bewoners legden dijken, kaden en dammen aan. In het noordelijke deel van het gebiedhebbe ndijkdoorbrake n plaatsgevonden.Ee ngroo tdee lva nd ekus ttusse nHarge n enPette n is door afslag in deNoordze e verdwenen. De vorming van deJong eDuine n isn a80 0A Dbegonnen .Z ezij nte nzuide nva nBerge nkalkrij k ente nnoorde nkalkloos . In de diertiende/veertiende eeuw ontstonden de Bergermeer en Egmondermeer, die in de zestiende en zeventiende eeuw zijn drooggemaakt.
Tijdens het bodemgeografisch onderzoek werd gemiddeld één boring per ha verricht tot 150c m- mv. ,waarva nee ngenummerd eprofielbeschrijvin g isgemaakt .D egronde n zijn gedetermineerd volgens het systeem van bodemclassificatie voor Nederland. De legendabeva tee nlandschappelijk e hoofdindeling metduin -e nstrandafzettinge n (1686
13 ha= 33%) ,oud e getij- en lagunaire afzettingen (393h a= 8%) , enjong e getij- en door- braakafzettingen (1437 ha = 28%). De totale oppervlakte bedraagt 5080 ha, waarvan 1563 ha = 30,8% overige onderscheidingen.
Deduin -e nstrandafzettinge n bestaanui tzandgronden ,moerig egronde ne nveengronde n en zijn onderverdeeld in: — beekvaaggronden 140 ha = 3%; — beekeerdgronden 233 ha = 5%; — vlakvaaggronden 652 ha = 13%; — gooreerdgronden 359 ha = 7%; — enkeerdgronden 15 ha = 0,3%; — veldpodzolgronden 1 ha = 0,0%; — duinvaaggronden 28 ha = 0,5%; — broekeerdgronden 246 ha = 5%; — koopveengronden 11 ha= 0,2%.
De oude getij- en lagunaire afzettingen bestaan uit zeekleigronden en moerige gronden en zijn onderverdeeld in: — poldervaaggronden 75 ha = 1,5%; — beekeerdgronden 203 ha = 4%; — woudeerdgronden 22 ha = 0,4%; — broekeerdgronden 85 ha = 2%; — plaseerdgronden 8 ha = 0,2%.
Dejong e getij- endoorbraakafzettinge n bestaan uit zeekleigronden enzij n onderverdeeld 1T1 " 111. — nesvaaggronden : 50 ha = 1%; — drechtvaaggronden 41 ha = 0,8%; — liedeerdgronden 9 ha = 0,2%; — poldervaaggronden 1247 ha = 25%; — leekeerdgronden 84ha= 2%; — woudeerdgronden 4 ha = 0,1%; — tuineerdgronden 3 ha = 0,1%.
Hetgrondwaterstandsverloo p isingedeel d metgrondwatertrappen . Grondwatertrappen Ia, IIa, Eb en lic komen voor op 1291 ha (25%); grondwatertrappen lila en lub op 1570h a (31%),grondwatertra pIV uo p48 5h a(9,5% )e ngrondwatertrappe n Vlo,VII o en Vnid op 169 ha (3,4%).
Er zijn intotaa l7 2legenda-eenheden , 9toevoeginge n en 10grondwatertrappe n onder scheiden.
De goed ontwaterde, goed bewortelbare zand- en lichte zavelgronden met een goede vochtvoorziening hebben ruime mogelijkheden voor bloembollenteelt (352 ha =7%) , zand-,zavel -e nlicht ekleigronde n diehetzi j enigszins droogtegevoelig, hetzij enigszins tena tzijn , hebbenbeperkt emogelijkhede n (1410h a= 28% )e ngronde nme twaterover last,me tvochttekor te nme tee nzwar ebovengron dhebbe nweini gmogelijkhede n (1755 ha = 35%).
14 Degoe dontwaterde , goedbewortelbar e zand-e nkleigronde n metee ngoed evochtvoor - zieninge nee n goededraagkrach t hebbenruim emogelijkhede n voorweidebou w (1787 ha = 36%). Gronden met beperkte mogelijkheden (1558 ha = 30%) komen bij zand-, zavel- en kleigronden voor, waar de draagkracht te wensen overlaat of die enigszins droogtegevoelig zijn. Weinig mogelijkheden voorweidebou w (171 ha =3,4% ) bieden de natte moerige gronden en de zeer droogtegevoelige zandgronden.
15 1 Inleiding
1.1 Doel en opzet van het bodemgeografisch onderzoek
Bij de voorbereiding en uitvoering van het herinrichtingsgebied Bergen-Schoorl zijn bodemkundigee nhydrologisch egegeven sva nbelan gbi jd eplanvorming ,d eevaluatie , de nadere afweging van belangen en de eerste schatting.
Het doel van het bodemgeografisch onderzoek in het herinrichtingsgebied Bergen-Schoorl (provincie Noord-Holland) was: — de bodemgesteldheid in kaart te brengen op schaal 1 : 10 000; — de gronden te beoordelen op hun actuele geschiktheid voor bloembollenteelt en weidebouw; — een geohydrologisch onderzoek uit te voeren inhe t noordelijke deel van het herin richtingsgebied voortoekomstig enatuurontwikkelingsplannen ; deresultate n vandi t onderzoek zijn vastgelegd inee n afzonderlijk rapport (Mulder enSpoelstra , 1995).
Onder bodemgesteldheid verstaan we: — de opbouw van de bodem tot 1,50 m - mv.; — de aard, samenstelling en eigenschappen van de bodemhorizonten; — het grondwaterstandsverloop.
Verschillene novereenkomste ni nd ebodemgesteldhei d gaanvaa ksame nme t"zichtbare " verschillene novereenkomste ni nhe tlandschap ,omda tbeid eonde rinvloe dva n dezelfde omstandigheden zijnontstaan .Daardoo ri she tmogelij k deverbreidin g vand everschil len en overeenkomsten in vlakken op een kaart vast te leggen. De bodemgeschiktheid voorbloembollenteel te nweidebou wi sbeoordeel dvolgen she tdoo rSTTBOK Aontwor pen beoordelingssysteem (Van Soesbergen et al., 1986;Mulde r et al., 1983;Va n der Knaap en Wopereis, 1987; Van Soesbergen en Molenaar, 1991;Va n Wallenburg en' Hamming, 1985;Va n Wallenburg en Vleeshouwer, 1987;zi e ook de bijlage: rapport 157 van Brouwer, Ten Cate en Scholten, 1992, hoofdstuk 3).
Bijhe t onderzoekhebbe nw egebrui kgemaak tva nreed seerde rverzameld ebodemkundi ge gegevens: — bodemkartering van Geestmerambacht (Du Burck, 1949 en 1957); — rapport van de verkenning van de bodemgesteldheid van het noordelijke gedeelte van de Noord-Holland (Du Burck et al., 1963); — de bodemkartering van Kennemerland-Noord (De Roo, 1949); — debodemkarterin g vanNederland , deelXIV ;d ebodemgesteldhei d vanNoord-Ken - nemerland, schaal 1 : 25 000 (De Roo, 1953); — bodemkaart van Nederland i.V., schaal 1: 5 0 000, kaartblad 14Wes t Schagen en 19 West Alkmaar; — bodemkaart van Nederland, schaal 1 : 50 000, kaartblad 24-25 West Zandvoort Amsterdam (Vos, 1992);
17 — rapport van de verkenning van de bodemgesteldheid van het middengedeelte van de provincie Noord-Holland (Pons et al., 1957); — debode mva nNoord-Holland ;toelichtin gbi jbla d5 va nd eBodemkaar t vanNeder land schaal 1 : 200 000 (Pons en Van Oosten, 1974); — ruilverkavelingsgebied Limmen-Heiloo; de grondwatertrappen (Stoffelsen enVa n den Hurk, 1976).
Voorts hebben we bij ons onderzoek gebruik gemaakt van: — geomorfologische Kaartva nNederland , schaal 1 : 50 000,bla d 14,19-20e n24-25 ; — topografische kaart van Nederland, schaal 1 : 25 000, blad 14D, 19A,B en C; — topografisch kaart van Nederland, schaal 1 : 50 000, blad 14 West en 19 West; — topografische kaartva nhe tKoninkrij k derNederlanden , schaal 1 : 25 000va n1850 ; — geschiedkundige Atlas van Nederland. Holland in 1300 (Beekman 1913-1932); — luchtfoto's van de geallieerde luchtmacht 1944/45.
Bijhe tveldbodemkundi g onderzoekhebbe nw egegeven sverzamel d overd ebodemge steldheid doorbi jbodemprofielmonster s deprofielopbou w vand egronde nto t 1,50m - mv.vas tt e stellen;va nelk ehorizon tzij n dedikte ,d eaar d vanhe tmateriaal , hetorga - nische-stofgehalte end etextuu r gemeten of geschat.Verde ri sva niede r bodemprofiel monster het grondwaterstandsverloop geschat. De puntsgewijs verzamelde resultaten end ewaargenome n veld-e nlandschapskenmerken , alsmeded etopografie , steldenon s in staat in het veld de verbreiding van de gronden in kaart te brengen.
Methoden,resultate n enconclusie s vanon sonderzoe kzij nbeschreve ne nweergegeve n inhe trappor t eno p3 kaarten . Rapport enkaarte n vormen een geheel envulle n elkaar aan. Het is daarom van belang rapport en kaarten gezamenlijk te raadplegen.
1.2 Overzicht van rapport en kaarten
Hetrappor t "Debodemgesteldhei d vanhe therinrichtingsgebie d Bergen-Schoorl" heeft de volgende opzet. Hoofdstuk 2 geeft informatie over de ligging en oppervlakte van het gebied (2.1), en over de ontstaansgeschiedenis en de historische ontwikkelingen (2.2).I nhoofdstu k 3beschrijve n wed emethod e vanhe tbodemgeografisc h onderzoek (3.1e n3.2) ,d eindelin g vanhe tgrondwaterstandsverloo p enoverschrijdingsduu r (3.3), deindelin g vand egronde ne nopze tva nd elegend a (3.4),d e bodemgeschiktheidbeoor- delinge n-classificati e voorbloembollenteel t enweidebou w (3.5)e nd edigital everwer king/manipulatie vanbodemkundig e gegevens(3.6) .I nhoofdstu k 4lichte nw ed eresul taten van het veldbodemkundig onderzoek (bodem- en grondwatertrappenkaart)to ei n eenbeschrijvin g vand ebodemgesteldhei d (incl.he tgrondwaterstandsverloop) .I nhoofd stuk 5 geven we de bodemgeschiktheid aan voor bloembollenteelt en in hoofdstuk 6 de bodemgeschiktheid voor weidebouw.
In deaanhangsel s staan gegevens,documentati e en verklaringen, waarmee wehe trap portnie twilde nbelasten .I naanhangse l 1 staatd eoppervlakt e (hae n %)va nd eeenhe deno pd ebodem -e ngrondwatertrappenkaar t weergegeven.I naanhangse l2 i sd ecode ring vand elegenda-eenhede n opd ebodemkaar t vanBergen-Schoorl , schaal 1 : 10000 , vergeleken metdi eva nd eBodemkaar tva nNederland , schaal 1 : 50 000.I naanhangse l
18 tertrappenkaart vermeld.
Bij het rapport behoren de volgende 3 kaarten, schaal 1 : 10 000: — de bodemkaart, waarop de bodemgesteldheid tot 1,50 m - mv. is weergegeven; — de grondwatertrappenkaart met het grondwaterstandsverloop; — deboorpuntenkaar t metd eliggin ge nnummerin gva nd ebeschreve n bodemprofiel monsters.
Ind e bijlage (Brouwer etal. , 1992)word tuitvoeri gingegaa n ophe t bodemgeografisch onderzoeki nlandinrichtingsgebiede n metnam eo pbodemvorming ,methode ne nbegrip pen. In het rapport wordt regelmatig naar deze bijlage verwezen.
Binnenvrijwe l iederkaartvla k komen delenvoor ,waarva nd eprofielopbou w en/of de grondwatertrap afwijkt van de omschrijving die we op de legenda voor dit kaartvlak geven. Dergelijke delen zijn de zogenaamde onzuiverheden. We kunnen ze door hun geringeafmetinge n bijd egebruikt ekaartschaa lnie tafzonderlij k weergeveno fw emer kenz edoo rhe tbeperkt eaanta lboringe nnie top .W ehebbe nernaa rgestreef d kaartvlak- ken aft e grenzen metee n gemiddelde zuiverheid (Marsmane n DeGruijter , 1982)va n tenminste 70%.
Kaartschaale nboringsdichthei d bepalend ehoeveelhei d informatie opee nkaart .Mee r of gedetailleerdere informatie wordt niet verkregen door de kaart te vergroten, maar alleendoo ree ngedetailleerde ronderzoek . Bijvergrotin gneem td e waamemingsdichtheid per vierkante centimeter kaartvlak af, en daarmee vermindert de nauwkeurigheid van de vergrote kaart (Steur en Westerveld, 1965).
13 Bodemvorming
Denavolgend e bodemvormendeprocesse n zijn van invloed geweest opd e bodemvor ming in het herinrichtingsgebied Bergen-Schoorl: — humusvorming; — podzolering; — homogenisatie; — kleiverplaatsing; — ontkalking en silicaatverwering; — rijping; — gleyverschijnselen; — antropogene bodemvorming.
Vooree n bespreking van dezeprocesse n wordt verwezen naar de bijlage (rapport 157 van Brouwer et al., 1992, hoofdstuk 1).
19 14W 19W
Grens van het landinrichtingsgebied Gemeentegrenzen 14W Bladindeling van de J^j Top.kaart , schaal 1:50 000
0 1 km
Fig. 1 Ligging van het herinrichtingsgebied
20 2 Fysîografie
2.1 Ligging en oppervlakte
Hetherinrichtingsgebie d Bergen-Schoorllig t in deprovinci e Noord-Holland, langs de binnenduinrand tennoorde n vanCastricu me nte nzuide nva nPette n (fig.1).He tgebie d ligt binnen het grondgebied van de gemeenten Castricum, Egmond,Heiloo , Alkmaar, Bergen,Schoor le nZijpe .D ebelangrijkst e woonkernen zijnEgmond-Binnen ,Egmon d a/dHoef ,Bergen ,Schoor le nGroet .He tgebie dword ti nhe tnoordooste nbegrens ddoo r het Noord-Hollandsch Kanaal, in het noordwesten door de Hondsbossche Zeewering eni nhe tweste n doorhe t duinencomplex. Hetgebie d bestaatui t verschillende polders, zoals:Vereenigd eHarger -e nPettermerpolder , Groeterpolder,Grootdammerpolder ,Zuur - venspolder, Sluispolder, Rekerpolder, PhilisteinschePolder ,Bergermeerpolder , Baafjes- polder enSammerpolder . Devoormalig e Egmondermeeri sn azij n droogmaking opge deeldi nverschillend epolder szoals :Bosmolenpolder , Visscherijmolenpolder Geestmo lenpoldere nBovenpolder .Enkel eva noudshe rbelangrijk e dijken endamme nzijn :Zand - dijk,Nesdijk , dijkBergen-Alkmaar ,Schoorldam ,Tarwedijk , Rekerdamo fKrabbedam , Hondsbossche Slaperdijk, Schoorlse Zeedijk en de Hondsbossche Zeewering.
De totale oppervlakte van het onderzoeksgebied bedraagt circa 5080 ha. De relatieve hoogteligging van het gebied varieert van circa 6,4 m + NAP nabij Eg- mond-Binnen ento tcirc a 1,3 m -NA Pi n deBergermeerpolde r en deVereenigd e Har ger-e n Pettemerpolder. Deduine n ten zuiden van Bergen variëren in hoogte van circa 5 tot circa 40m + NA Pe nte n noorden vanBerge n van circa 3to t circa 54m +NAP .
Detopografi e vanhe therinrichtingsgebie d Bergen-Schoorl staatafgebeel d opd eblade n 14D, 19A, 19Be n 19Cva n deTopografisch e kaart van Nederland, schaal 1: 2 5000 .
2.2 Ontstaansgeschiedenis
Om inzicht te verkrijgen in de verbreiding van de gronden geven we in dit hoofdstuk eenglobaa loverzich tva nd everschillend e geologische afzettingen diebinne nhe therin richtingsgebied voorkomen. Tevens geven we beknopt de invloedssfeer van de mens op het gebied aan. Voor meer gedetailleerde informatie over de geologische opbouw verwijzen wijnaa rBakke r etal . (1979 en 1981),Bennm a (1954),Te n Catee nMaarle - veld (1977),D e Gans (1991),Jelgersm a et al. (1970),Jelgersm a (1983), Klijn (1981), De Mulder en Bosch (1982), De Mulder (1982 en 1984),Pon s en Wiggers (1959 en 1960), Roep et al. (1991), Stuyfzand (1989), Van der Valk (1992), Westerhoff et al. (1984 en 1987), Wiersma (1991), Zagwijn en Van Staalduinen (1975) en Zagwijn (1983).
21 Tabel 1 Stratigrafisch overzicht
C-14 CHRONOSTRATIGRAFIE LITHOSTRATIGRAFIE JAREN v/n Afzettingen en veenlagen gevormd BP Chr. TIJD onder invloed van de zeespiegelrijzing marien, kust, estuarien, lagunair organogeen 2000 n
Duinkerke III H 1000 1000 O SUBATLANTICUM DuinkerkeI L 2000 Duinkerke I L
A 1000 -. 3000 Duinkerke 0 N
D SUBBOREAAL 2000 - 4000 CalaisI V
V 3000 - 5000 CalaisII I E
E CalaisI I 4000 - 6000 N ATLANTICU M M 5000 -. 7000 CalaisI
6000 -. 8000
BOREAAL
7000 9000
PRAEBOREAAL
8000 10000
22 2.2.1 Pleistoceen
De pleistocene afzettingen die vanaf het Vroeg-Saalien tot het Holoceen zijn afgezet, behorento t deFormati e vanUrk/Sterksel ,d eFormati e vanDrenthe ,d eEe mFormatie , deFormati e van Kreftenheye end eFormati e vanTwente .D ebelangrijkst e informatie bron over deze formaties was voor ons onderzoek de "Toelichting op de geologische kaart van Nederland, schaal 1 : 50 000,kaartbla d 19Wes t en Oost (Westerhoffet al., 1987). Het noordelijke deel van Bergen-Schoorl ligt op kaartblad 14 West, waarvan de geologische kaart en toelichting nog niet is verschenen. Over aard en voorkomen van bovengenoemde formaties inda t gebied hebben wij devolgend e literatuur geraad pleegd: De Mulder en Bosch (1982), De Mulder (1984), Stuyfzand (1989), Zagwijn en Staalduinen (1975), Zagwijn (1983) en Pons en Van Oosten (1974).
De Formatievan Urk/Sterksel omvat fluviatiele afzettingen van de Rijn en/of Maas. De onderkant ligt op7 5to t 85m -NAP .Doo r stuwing en erosie wisselt de bovenkant van de formatie sterk in hoogteligging. Bij Bergen aan Zee ontbreekt deze formatie. Bij Egmond ligt de bovenkant van de formatie zeer hoog, namelijk tot 26 m -NAP . Deze fluviatiele afzettingen (watervoerende pakket) zijn grotendeels opgebouwd uit kalkrijke, matig grove, grindhoudende zanden (Westerhoffet al., 1987).I n het gebied van deHondsbossch e Zeewering bestaat deformati e uitfijnkorrelig e zandene nkleila gen, die in een meanderend rivierpatroon (Rijn) zijn afgezet (De Mulder, 1984).
DeFormatie van Drenthe omva tall eafzettinge n diedirec tsamenhange nme td elandijs - bedekking gedurendehe tSaalien .D eformati e komt overvrijwe l hetgehel egebie d van Bergen-Schoorl voor,maa ri splaatselij k doormarien eerosi ei nhe tEemie nverdwenen . Het verloop van deboven -e n onderkant iszee r grillig.Westerhoffe t al. (1987) onder scheidenbinne nd eFormati eva nDrenth egrondmorene ,fluvioglacial e enlacustroglacial e afzettingen.
De grondmorene is opgebouwd uit een mengsel van leem, zand en stenen (keileem) en is kalkhoudend. De dikte van de keileem varieert van enkele meters tot meer dan 20 m en is slecht doorlatend.
Defluvioglacial e afzettingen (smeltwaterafzettingen door stromend water) bestaan uit kalkhoudende,mati gfijn e totmati g grovezande ne nkome n overhe tgehel egebie dva n Bergen-Schoorl voor. In het algemeen varieert de dikte van dit watervoerende pakket van 7to t 12m .D ebasi s vandez e afzettingen ligt opcirc a 50m -NAP .I n een subgla- ciaalsmeltwaterda l onderBerge nkome ndez eafzettinge n zeerdie pvoor .D ebasi sreik t tot dieper dan 140 -NAP .D e dikte van de zanden in deze geulopvulling loopt op tot meer clan 50 meter (Westerhoff et al., 1987).
De lacustroglaciale afzettingen (smeltwaterafzettingen in meren en glaciale bekkens) omvatten zowel klei als zand, maar komen in Bergen-Schoorl niet voor.
DeEem Formatie omvatoverwegen dmariene/litoral eafzettingen , dievoora lgedurend e hetEemie nzij n gevormd.D eFormatie van Kreftenheye omva tafzettinge n vand egrot e rivieren vanaf de ijsbedekking in het Saalien tot en met het Weichselien.
23 Het dikteverloop van deEe mFormati e is grillig, omdat de ondergrens hetpatroo n van depost-Saal e morfologie volgt. Deformati e omvat goed doorlatende, schelphoudende zandenme tlokaa ltussengeschakelde , slechtdoorlatend ekleilage n (tussenEgmon daa n Zeee nBergen) .Daa rbevind t zichoo khe tdiepst epun twaaro p deEe mFormati evoor komt, namelijk op circa 90 m - NAP (Westerhoff et al., 1987).
Ook het verloop van de bovengrens van deEe m Formatie is grillig door de erosie die gedurende hetWeichselie n en Holoceen is opgetreden. Deformati e bereikt bij Bergen in het voormalige subglaciale dal een dikte van circa 65 meter. In het noordelijke deel van Bergen-Schoorl varieert de bovenkant van de Eem Formatie van circa 20 tot 30 meter - NAP (Stuyfzand, 1989; Zagwijn, 1983; De Mulder, 1984).
In deomgevin g van deHondsbossch e Zeewering bevindt zich opd eklei - enleemlaa g vand eEe mFormati e een 1 tot 2,5 mdikke , grove,grindig e zandlaag van deFormati e van Kreftenheye. Dit materiaal is in het Vroeg-Weichselien door de Rijn afgezet (De Mulder, 1984).
De Formatie van Twentebestaa t voornamelijk uit eolische sedimenten (dekzand) en lokalerivierafzettingen di e onder koude omstandigheden gedurende het Weichselien zijnafgezet . Deformati e omvatdoorlatende fijne,, som sleemhoudende ,goe dgesorteerd e zanden, die dikwijls bovenin ontkalkt zijn (Westerhoff et al., 1987).
De Formatie van Twente ligt tussen de Eem Formatie en de Westland Formatie (par. 2.2.2).D e ondergrens vand eformati e ligttusse nd e2 0 en 30m -NAP ,d ebovengren s tussend e 15e n2 0m - NAP .Te rplaats e vanhe tGa tva nBerge n ontbreekt deze forma tie (Westerhoff et al., 1987; Stuyfzand, 1989). In de omgeving van de Hondsbossche Zeewering begint de Formatie van Twente op een diepte van circa 18 m - NAP. Het onderste pakket bestaat uit een 0,5 tot meer dan 2 m dikke laag leem of klei, waarop een 1to t 4 à 5 m dik pakket matig fijn, lemig zand voorkomt.
2.2.2 Holoceen tot circa 1000 AD
Het Holoceen begon circa 10 000jaa r geleden, toen het klimaat warmer werd en de zeespiegel begon terijzen. He t gemiddelde zeeniveau lag aan het begin van hetHolo ceeno pcirc a4 5m - NAP .D e snelheid van dezeespiegelrijzin g bedroeg totcirc a 6000 BPongevee r 1 à2 mete rpe reeuw .Daarn a ging destijgin g steedslangzamer , eerstno g met 10à 20 cm per eeuw en na de Romeinse tijd met nog slechts ongeveer 2 cm per eeuw (Westerhoff et al., 1987). De afzettingen die vanaf het begin van het Holoceen in Bergen-Schoorl zijn gevormd, behoren tot de Westland Formatie. Ze variëren van grof zandto tzwar ekle i enveen .D eWestlan dFormati e wordt onderverdeeld inBasis veen, Afzettingen van Calais, Afzettingen van Duinkerke, Duin- en strandafzettingen enHollandvee n (Westerhoffet al., 1987). Inklimatologisc h opzichtword the tHolocee n onderverdeeld in Praeboreaal, Boreaal, Atlanticum, Subboreaal en Subatlanticum. In deparagrafe n 2.2.2.1 t/m2.2.2. 4geve nw eee nbeknopt ebeschrijvin g vand egeologisch e geschiedenis van Bergen-Schoorl gedurende het Holoceen tot circa 1000 na Chr.
24 2.2.2.1 F'raeboreaal en Boreaal
HetF'raeboreaa le nBoreaa l (ca.8000-600 0v .Chr. )vorme nd eovergan g vanhe tkoud e toendraklimaat naar het warmere zeeklimaat. In de laagste delen van het toenmalige, geaccidenteerde landschap van het herinrichtingsgebied begon de grondwaterstand te stijgen en ontstonden moerassen. Daarin kwam veen tot ontwikkeling, het Basisveen. Hetlandscha pi nhe tPraeboreaa lbeston dui tuitgestrekt eriet- e nzeggevelde ne nheide velden ind e hoger gelegen veengebieden. De begroeiing op dehoogst e delen bestond aanvankelijk uitberken -e nnaaldbossen . Inhe tBoreaa lkwame n ookwarmteminnend e boomsoorten voor zoals eik, linde, iep en els.
HetBasisvee nbestaa tui tee n 10-50c mdikk elaa gdonkerbrui n totzwar tcompac tveen , dat naar boven toe overgaat in gyttja en/of venige klei (Westerhoff et al., 1987). Het grootste deel van het Basisveen, voor zover het aanwezig is geweest, is in Bergen Schoorl opgeruimd doorlater e zee-inbraken (o.a.Zeega t vanBergen) .Te n zuiden van Egmond-Binnen ente rplaats eva nd eGroeterpolde r (Stuyfzand, 1989)kom the tBasis veen voor op een diepte van circa 20 m -NA P en in de Vereenigde Harger- enPette - merpolder tussen 7 en 13 m - NAP. In de omgeving van de Schoorlse Zeedijk is het Basisveen door latere zee-inbraken opgeruimd (De Mulder, 1984).
2.2.2.2 Atlanticum
In het Atlanticum (ca. 6000-3000 v. Chr.) steeg de zeespiegel verder, waardoor grote delen van het Nederlandse kustgebied overstroomd raakten (Afzettingen van Calais I en H).Voo r zover onsbeken d komen deze afzettingen in Bergen-Schoorl niet voore n gingd eveenvormin gi ndi eperiod eonverminder d door.Pa saa nhe tein dva nhe tAtlan ticum (ca.550 0BP )verdwee n het landschap van Bergen-Schoorl geheel onder zee.E r ontstondenaanvankelij ktwe ebelangrijke ,west-oos tgeoriënteerd egeulsysteme n namelijk die van Heerhugowaard-Hoorn en die van Akersloot-Edam (Westerhoff et al., 1987; DeMulder , 1982).I nhe tkustgebie d werden ind egeule n zandplaten gevormd.He tge biedtusse n degeule n stondpermanen t onderwate re ni ndez elagun ewer dkle i afgezet (Afzettingen van Calais III).
2.2.2.3 Subboreaal
Aan het begin van het Subboreaal (ca. 3000-900 v. Chr.) handhaafde Bergen-Schoorl zichal see nwaddengebied .Te nzuide nhierva nontstonde n deeerst estrandwalle nname lijk die van Uitgeest. Daarachter ontwikkelde zich al spoedig op kleine schaal veen, hetHollandveen .Tusse n4900-480 0B Pwer dhe tZeega tva nBerge n gevormd(D eMul dere nBosch , 1982;D eMulder , 1984).D ekustlij n verschoof geleidelijk naarhe twes ten.He tZeega tva nBerge nondergin genkel ebelangrijk e wijzigingen (DeMulder , 1982). Het veranderde circa 4500 BP in een 8kilomete r brede zeearm die van Alkmaar naar het noorden, richting Schagen, afboog. Het zeegat zelf werd opgevuld met gelaagde, kleiïge afzettingen, de Klei van Bergen (Afzettingen van Calais IV; Westerhoff et al., 1987).I n de getijdegeulen, die diepWestfrieslan d binnendrongen, kwam overwegend
25 zand tot afzetting. Buiten de getijdegeulen werd overwegend klei afgezet (Hauwert Complex, Afzettingen van Calais IV en Duinkerke 0; Westerhoff et al., 1987; De Mulder, 1984). In Bergen- Schoorl komen deze afzettingen binnen boorbereik (1,50 m- mv. ) voor of reiken zelfs tot aand eoppervlakte .He t materiaal iszee r kenmerkend en bestaat overwegend uit stugge, blauwe,kalkloze ,licht e tot matig zware klei. Opd e bodemkaartzij n deze gronden aangegeven alspoldervaag - enleekeerdronde n (kaart1 , code CMn.3, CMn.5, CtMn.3 en CtMn.5). In het gebied van de Groeterpolder en de Vereenigde Harger- en Pettemerpolder liggen de sedimenten van de Afzettingen van Calais IV op het Basisveen (De Mulder, 1984).
In het mondingsgebied vand ebred e zeearm vormden zich langs dekus t strandwallen, waaroplag eduine n voorkwamen. Ookd eKle iva nBerge n werdbedek tdoo r strandzan- den.D ekustlij n verplaatstezic hsteed smee rwestwaarts .Tege nhe teind eva nhe tSubbo reaal vormden zich ten oosten van Bergen in oostelijke richting de haakwallen van Zanegeest. Deze haakwallen liggen haaks op de strandwal. Op de bodemkaart maken ze deel uit van de Duin- en strandafzettingen (hoofdletter S voor de bodemcode).
De betekenis van het Zeegat van Bergen nam steeds meer af, omdat de monding ver zandde.O pd estugge ,blauw ekle iva nd eAfzettinge n vanCalai sI Vwer d slapperietkle i afgezet, deAfzettinge n vanDuinkerk e0 .I nBergen-Schoor l zijn deze grondenme tee n slappe ondergrond als nesvaaggronden en plaseerdgronden gekarteerd (kaart 1, code RMo..e nkWo) .Omstreek s 3000B Pverzandd ed emondin g vanhe tZeega tva nBerge n geheele ndaarme ekwa mee neind eaa nd emarien e sedimentatiei nhe tgebie dva nBer gen-Schoorl.Gehee lNoord-Kennemerlan de nWest-Frieslan draakte nbedek tonde rhe t veen, het Hollandveen (De Mulder en Bosch, 1982; Westerhoff et al., 1987).
2.2.2.4 Subatlanticum
Aan het begin van het Subatlanticum (900 v. Chr. - 1000n a Chr.) veranderde weinig inBergen-Schoorl . Dekus t bouwde zich verder naar het westen uit, terwijl daarachter de veenvormin g onverminderd door ging.Aanvankelij k vormdezic ho pd ezeekle ieu - troofrietveen ,maa ra lspoedi gontstonde nuitgestrekt ezeggevelden ,waa rzic hmesotroo f zeggeveen ontwikkelde.D ehoogst edele nwerde nuiteindelij k gevormddoo r oligotrofe veenmosveenkoepels.Omstreek she tbegi nva nd ejaartellin g iskennelij k inhe tnoorde n vanBergen-Schoor l stagnatie ind eveenvormin gopgetreden , wanti ndi eperiod ei sdi t veengebiedvri jintensie fbewoon dgewees t(Sooniu si.V.) .Nadie nmoe td eveenvormin g weerzij ndoorgegaan .Bove no pd eveenmosveenkoepel s ontsprongen veenstroompjes, die voor de afwatering zorgden. Een belangrijke veenstroom was de Rekere, die later als getijdekreek zou gaan fungeren.
Omstreeks 1000n aChr .moe t dekustlij n bij deHondsbossch e Zeewering 2,5 tot4 k m verder westwaarts hebben gelegen, ter hoogte van Texel zelfs 9km .Tusse n ongeveer het begin van dejaartellin g en 1000 AD ontwikkelden zich bij Egmond, Bergen en Schoorl relatief lage, vlakke duinen, de Oude Duinen (Westerhoff et al., 1987).
26 2.2.3 Geologische en historische ontwikkelingen na circa 1000 AD
In dit hoofdstuk behandelen we in hetkor t de geologische enhistorisch e ontwikkelingen in Bergen-Schoorl na 1000AD .Voo r meer gedetailleerde informatie overdez e geologi sche geschiedenis verwijzen we naar Bakker et al. (1979 en 1981), Klijn (1981), De Mulder (1984), Pons en Van Oosten (1974) en Westerhoffet al. (1984 en 1987). Over de historische ontwikkelingen na 1000 AD hebben wij de volgende literatuur geraad pleegd: Beenakker (1993), Belonje (1942), Besteman (1993), De Cock (1965), Dekker (1991), Edelman (1958 en 1974), Gottschalk (1969, 1971, 1975 en 1977), Hof (1973), Lambooij (1987), Schilstra (1981),Vervloe t (1984),Westenber g (1974),Zagwij n (1984) en Zeiler (1986 en 1990).
2.2.3.1 Veenontginningen
De bewoning heeft zich sinds de 8e/9e eeuw op de strandwallen en oude duinen van Bergen-Schoorl geconcentreerd. Zo ontstonden denederzettinge n van Heiloo, Alkmaar, Arem, Rinnegom, Egmond, Wimmenum, Bergen, Zanegeest, Schoorl, Hargen, Camp en Petten. De akkers van een nederzetting vormden gezamenlijk een "geest" (Westen berg, 1974). Door eeuwenlange bewerking en bemesting hebben de geestgronden een dikke, humushoudende bovengrond gekregen. Op de bodemkaart (kaart 1) hebben we ze als enkeerdgronden (code SEZ..) aangegeven zoals bij Campergeest en Zanegeest. Tuineerdgronden op geestgronden treffen we aan bij Zanegeest. Daar zijn de akkers van de geest kennelijk bemest met slibrijk materiaal (kaart 1: code REK15C).
Vanuit de strandwallen en oude duinen hebben de bewoners hetuitgestrekt e veengebied ontgonnen (Westenberg, 1974; De Cock, 1965). De ontwatering van het veen namen ze ter hand door evenwijdig aan elkaar sloten te graven die op de veenstroompjes uit kwamen en die op hun beurt het overtollige water afvoerden. Op die manier ontstond een strookvormig verkavelingspatroon. We gaan er vanuit dat geen bewoning op de kavels in het voormalige veengebied van Bergen-Schoorl heeft plaatsgevonden, maar dat dezezic h heeft gehandhaafd op de strand- en haakwallen en oude duinen. Niettemin bestaat de mogelijkheid dat bij de openlegging van de Schoorlse en Bergse venen is uitgegaan van de Rekere veenstroom als ontginningsbasis. De kans dat daar eventuele bewoningssporen aan het licht komen, is uiteraard zeer klein, omdat de Rekere kort na de ontginning als getijdekreek is gaan fungeren met alle erosieve gevolgen vandien.
De bewoners hebben zich waarschijnlijk beschermd tegen overstromingswater door dwarskaden en achterkaden aan te leggen, zoals elders in dergelijke veengebieden het geval was.D e meeste sporen van de oorspronkelijke kaden zijn door latere zee-inbraken en duin- en meervorming weggewist. Wellicht markeert de boezemkade langs de Ban- scheidingsloot, die de grens vormt tussen Bergen en Schoorl, de plaats van een oor spronkelijke dwarskade.
Voorbeelden van voormalige veenstroompjes naastd eReker ezij n mogelijk de Roosloot (Zeiler, 1990) en de Voert bij Bergen, en in het zuiden de geulvormige laagte van de Egmonder Binnenvaart. Interessant isi n dit opzicht de verklaring van denaa m Egmond, die volgens Hof (1973) duidt op een riviermonding of op een zeeboezem . De Cock
27 (1965)neem t aanda tEgmon dee nhave n heeft gehad.Ui t hetbodemkundi g onderzoek bijEgmon d a/dHoe fblijkt , datdaa ree nlaagt e(strandvlakte ) voorkomt, die gedeeltelijk is opgevuld met restveen op oudere klei-afzettingen (kaart 1: cod e ChWg). Plaatselijk treffen we in deze laagte geïsoleerde ruggen aan, die zijn opgebouwd uit Rekere-klei (kaart 1:cod e RMnl3C). Mogelijk heeft hier een veenwatertje gestroomd (ter plaatse vand elate rgegrave n HoeverVaart) ,da tbi j Egmond (aanZee )i nze euitmondde .Doo r inversie zijn de oorspronkelijk laaggelegen gebieden, diedoo r Rekere-afzettingen zijn opgevuld, hogerda nhe t omringende (voormalige veen)landschap komen teliggen .D e monding van het veenstroompje zou zijn verzand en door latere duinvorming geheel vand eze ezij n afgesnoerd. Gedetailleerdbodemkundi g onderzoekzo uhierove r mogelijk uitkomst bieden.
Opd epa sontgonnen ,goe dontwaterd eveengronde nwa saanvankelij k akkerbouwmoge lijk, maar door oxydatie van het veen zakte het maaiveld (Edelman, 1958 en 1974). Deveengronde n warenno gslecht sgeschik tvoo rweidebouw .Turfwinnin g indi evroeg e periodeva n deontginnin g (Westerhoff etal. , 1984)za lteven s invloed hebbenuitgeoe fend op het proces van maaiveldsdaling.
2.2.3.2 Rekere-afzettingen
Omstreeks 1000n aChr .ontston d tussenPette n enCallantsoo g eenopenin g ind ekust - barrière (Schoorl 1973), het Zijper Zeegat. Via het afwateringssysteem van de veen- stroomd eRekere ,di eva nAlkmaa rongevee rlang she thuidig eNoordhollandsc h Kanaal viaSchoorlda mnaa rhe tnoorde nliep ,dron ghe tzeewate rnaa rbinnen .Daa rvermengd e hetzic hme the tveenwater ,waardoo rzoet eto tbrakk eafzettinge n overhe tvee nwerde n gedeponeerd.D einbraa kheef t aanvankelijk onderrelatie f rustigeomstandighede nplaats gevonden.Ove rgrot eoppervlakte n isd ekenmerkende ,zware ,kalkloz epikkle i afgezet (De Roo, 1949 en 1953;D e Mulder, 1984). Op de bodemkaart zijn deze afzettingen alsgronde nme tprofielverloo p 3 en4 aangegeve n of, wanneerd epikkle ivana f maaiveld voorkomt,me td etextuurcod e7 (bijv .cod eRMn33 Ce nRMn73C) .D e overstromingen breidden zich steeds meer naar het zuiden van Bergen-Schoorl uit. Via het vertakte stelselva nd eRekere-kreke n dronghe tzeewate rnaa rbinnen .Daa rvon d (ondiep)erosi e plaats van het veen en van het bovenste pakket van de Afzettingen van Duinkerke 0 en Calais IV. Vooral inhe t noordelijke deel van het gebied, in deVereenigd e Harger- enPettemerpolde re nGroeterpolder , endirec tlang she tNoordhollandsc h Kanaalhebbe n we getijdekreken van de Rekere aangetroffen. Ze zijn veelal opgevuld met kalkrijke zavele nklei ,di eplaatselij k schelprijk is.Lokaa lhebbe nw ee rverslage nvee ni naange troffen. Opd e bodemkaart (kaart 1)zij n de voormalige getijdekreken van dekwelder s te onderscheiden door het ontbreken van de toevoegingen .../w en .../v.
Dedikt e vanhe tkleipakke t ophe tvee n aan weerszijden van deveenstroompje s (getij dekreken) varieertva n 25c mto tmee rda n 100cm .Doo rinversi eligge nd evoormalig e veenkussens lager dan het omringende landschap.Voora l in het gebied rondomZane - geestkunne nw edi egebiede n aanhu nlag eliggin ggoe dherkennen . Opd ebodemkaar t zijn de voormalige veenkussens aangegeven als veengronden en moerige gronden, al dan niet bedekt met een dunne laag klei (kaart 1o.a . code ShVz, ShWz en CKWg). Tenzuide nva nZanegees tvinde nw ehe tomgekeerd everschijnsel . DeBaakmeer ,waar -
28 schijnlijk een voormalig ven, is opgevuld met een relatief dik pakket Rekere-afzettingen. Omdat het omliggende landschap van veengronden door oxydatie is gedaald, steekt het gebied van de Baakmeer duidelijk boven het omliggende landschap uit (kaart 1, code RMn3.'5C-VIo).
Vooral in het noordelijke deel van het gebied hebben we op vrij grote schaal lichte Rekere-afzettingen op depikkle i aangetroffen. Het materiaal bestaat uit lichte tot zware zavel (kaart 1, o.a. code RMnl3 en RMn34). Dit wijst erop dat de stroomsnelheid na een zeer rustige periode aanmerkelijk is toegenomen. Westerhoff et al. (1987) en De Mulder (1983)verklare n dit door eenuitbreidin g van hetZijpe . Mogelijk hebben hierbij ook de bedijkingen een rol gespeeld. Door het inpolderen werd het stroomgebied ver smald. Van een zoet tot brak milieu veranderde het landschap in een zout milieu.
De Afzettingen van Duinkerke III (Rekere-afzettingen) komen over het gehele gebied van Bergen-Schoorl voor. Ter plaatse van de voormalige Egmonder- en Bergermeer zijn grote delen van het Rekere-kleilandschap door de vorming van meren en de daarbij gepaard gaande oeverafslag opgeruimd. Bij onder andere Karperton is een relatief groot gebied met "oud land" gespaard gebleven. Voorts hebben we verspreid in de bovenge noemde droogmakerijen kleine erosieresten van deRekere-afzettinge n aangetroffen. Op de bodemkaart (kaart 1, code RMn...) vallen ze op door hun groene kleur. Langs de binnenduinrand, vooral ten zuiden van Bergen, zijn de strandwal- en strandvlaktegronden bedekt met een relatief dunne laag Rekere-afzettingen (kaart 1, toevoeging k/...).
Het herinrichtingsgebied heeft niet alleen te maken gehad met de invloed vanuit de Rekere, maar ook vanuit de Zuiderzee. Het meer Flevo breidde zich na 800 AD uit tot het Almere. Na 1000A D kwam het Almere geleidelijk onder invloed van de getijdebe weging en ontstond deZuiderzee . Via hetI Jdron g hetZuiderzeewate r diep Noord-Hol land binnen. Beide systemen ontmoetten elkaar in het zuidelijke deel van Bergen- Schoorl.
29 Dijk Bergen - Alkmaar
Grensva n het landinrichtingsgebied Dijk met benaming
Fig. 2 Ligging van de belangrijkste kaden en dijken
30 2.2.3.21 Bedijking
Om zich tegen overstromingen vanuit de Rekere en het IJ te beschermen, hebben de bewoners dijken aangelegd. De belangrijkste kaden en dijken zijn opfiguu r 2 aangege ven. Ir.he t zuiden was dat in het begin van de elfde eeuw de Zanddijk (van Arem naar Limmen), diedeel s de zuidgrens van het gebied vormt. De Zanddijk moest het overstro mingswater uit zuidelijke richting keren. De Hogedijk, Hofdijk en Krommedijk werden omstreeks 1130-1161 aangelegd om de invloed van de zee vanuit het noorden tegen te gaan.
Omstreeks 1200 kwam bij Bergen onder meer het Wiertdijkje en de Nesdijk tot stand ter bescherming tegen golfslag en overstromingen vanuit het omvangrijker wordend Bergermeer. De dijk vanBerge n naarAlkmaa r (van Zuurvenspolder naar de Huiswaard) is opgeworpen in opdracht van graaf Dirk VII en diens opvolger graaf Willem I om streeks 1212.D e aanleg was mede een gevolg van de St. Nicolaasvloed van 1196. Het Zakedijkje (omstreeks 1235) ligt iets ten noordoosten van Oostdorp. De polder nabij het Zakedijkje is als voorloper te beschouwen van de Zuurvenspolder. In het noorden wordt deze polder begrensd door de Zuurvensdijk en in het oosten door de Oosterdijk die in het zuiden grenst aan de dijk van Bergen naar Alkmaar. De Kerkedijk is ontstaan in de 12e eeuw door ophoging van de verbindingsweg tussen de buurtschap Zanegeest en de binnenduinrand (Doodweg, later de Kerkweg).
Ten noorden van Zanegeest treffen wed e Oudedijk (van Zanegeest),Hooidij k en Zeug- dijk aan.D eEvendij k is omstreeks 1235aangeleg d en sluitaa n opd ehog e geestgronden van Schoorl. De Groenedijk ten noorden van Zanegeest verbindt de Hooidijk met de Evendijk. De Groenedijk en de Klaassen- en Evendijk hebben een tamelijk kronkelige ligging. Ze zijn voor een deel aangelegd op een kreekrug van de Rekere. De Klaassen- dijk vormt de verbinding tussen de Evendijk en de Oudedijk van Zanegeest.
Ten oosten van Schoorl damde de bewoners de Rekere af door de aanleg van de Schoorldam. In het noorden sluit hierop aan de Tarwedijk, in het zuiden de Evendijk. Langs de binnenduinrand tussen Groet en Schoorl kwam de Oude Dijk tot stand. In de Vereenigde Harger- en Pettemerpolder sluiten deHoutendij k (Oude Dijk) en de Nes- sedijk aan op de Kamperkaai. Door kustafslag is het grootste deel van de Kamperkaai in deNoordze e verdwenen. De Rekerdam of Krabbendam isomstreek s 1264 aangelegd als afsluiting van deReker e en hetZijpe r zeegat. De Schoorlse Zeedijk (van Petten naar de Krabbendam) kwam omstreeks 1422to t stand. Het westelijke deel van de Schoorlse Zeedijk is in de loop der eeuwen door de Noordzee opgeslokt. De dijk werd aangelegd alsbeschermin g tegen deZijp e maar werd ten tijde van deFrans e overheersing opzette lijk laag gehouden om bij doorbraak van de Hondsbossche het zeewater naar de Zijpe te kunnen laten wegstromen. De Hondsbossche Slaperdijk strekt zich uit vanaf Hargen tot aan de Schoorlse Zeedijk en is aangelegd circa 1528. In de uiterste noordpunt van het gebied bevindt zichno g een restant van deDromerdijk , dieomstreek s 1614i s aange legd. De Hondsbossche Zeewering kwam uiteindelijk omstreeks 1793 tot stand.
De belangrijkste kaden en dijken hebben we als een overige onderscheiding op de bo- demkaarl: weergegeven.
31 Vooral in het noordelijke deel van het herinrichtingsgebied hebben de bewoners met dijkdoorbraken tekampe n gehad. De SchoorlseZeedijk , deReker - of Krabbendam en deHondsbossch e zeewering zijn herhaaldelijk doorgebroken. Inbetrekkelij k korte tijd verdween een groot deel van dekus t tussen Hargen enPette n in de Noordzee. Daarbij werdoo khe toorspronkelijk e dorpPette nverzwolge n(Schilstra , 1981). Ind eVereenigd e Harger-e nPettemerpolde rhebbe nw edijkdoorbraakgronde n (overslaggronden)aange troffen (kaart 1,cod eRMn0 3 enRMn05) .Vel e gronden direct langsd e Hondsbossche Zeewering zijn destijds afgegraven voord eaanle ge ni nstandhoudin g vandez e zeedijk. Dit geldtteven svoo rhe t vogelreservaat DePutten .D esmall e strooklaaggelege n gron den aanweerszijde n vanhe tJaagpa d zijn afgegraven voord eaanle g vand eHondsbos scheSlaperdijk .Daa ri see ngroo tdee lva nd eRekere-afzettinge n verdwenen.D e rietklei van de Afzettingen Van Duinkerke 0 komt daar ondiep voor (kaart 1,cod e CkWo en RMo73).
2.2.3.4 Vorming van Jonge Duinen en overstuivingen
De vorming van de Jonge Duinen begon na circa 800AD .E r worden drie belangrijke fasen in de duinvorming onderscheiden namelijk tussen 1000-1300 AD, tussen 1400- 1600A D en gedurende de 19eeeu w (Westerhoff et al., 1987;Klijn , 1981).D e Jonge Duinenkenmerke n zichdoo rhu ngrot ehoogt e(2 0— » 50m )e nhe tvoorkome n vanee n aantal seriesparaboolduinen .I nd eherinrichtin g Bergen-Schoorl komend eJong eDuine n vooral in het zuiden voor (kaart 1,cod e SZd50).D ebewoner s hebben een deel van de JongeDuine n afgegraven ome r(zand)akkertje s vant emaken .Z ewerde n omringddoo r zandwallen. De akkertjes zijn tegenwoordig niet meer als zodanig in gebruik. De belangrijkste oorzaak is de daling van de grondwaterstand.
Gedurende de Rekere-periode hebben in de Groeterpolder en de Grootdammerpolder zandverstuivingen plaatsgevonden ind egetijdekreken . Wehebbe nnamelij k binnend e jonge Rekere-afzettingen een 20c m tot meer dan 50c mdikk e laag kalkloos duinzand aangetroffen. Het duinzand is (bij eb) in de getijdekreken gewaaid en is nadien weer bedekt met klei en zavel. Opd ebodemkaar t (kaart 1)hebbe n we het ingestoven duin zand op de geulafzettingen met de toevoegingen .../s en .../k weergegeven.
Langsd ebinnenduinran d vinden weo pdivers eplaatse n verstoven duinzand opstrand - walafzettingen zoalsbi j Bregtdorp ente nzuide n vanBergen . Onder anderete n zuiden van Schoorl hebben we verstoven duinzand op Rekere-afzettingen op strandwalzand aangetroffen (kaart 1, code StZg51 met toevoeging .../k en .../z).
Nietallee nnatuurlijk e omstandigheden hebben geleidto tduinvorming ,maa rzeke roo k menselijke activiteiten, zoals detoenam e van de landbouw, het ontbossen (o.a. brand hout)e nplagge n (Jelles, 1968).D evegetatiedichthei d verminderde en grotedele n van het duinzand konden opnieuw gaan verstuiven. De verstuiving van duinzanden nabij de Hondsbossche Zeewering werd zelfs gestimuleerd. De bossen op het Hondsbosch werden gekapto mzodoend e de smallezeewerin gt elate n aansterken dooraanstuiven d duinzand (Schilstra, 1981). In het begin van de 16e eeuw vormden de verstuivingen eenbedreigin gvoo rSchoorl .Kostbar elandbouwgronde n werdendoo rduinzan doversto - ven en verschraalden.
32 Kennelijk heeft dehaakwa l vanZanegees t ookt ekampe n gehad met verstuivingen.I n het Mei-e n klei-op-veengebied tussen Zanegeest en Bergen hebben de bewoners zich besehemi d tegen de zandverstuivingen door wallen aan teleggen . Een enkele zandwal isi ndi tgebie dgespaar d gebleven.Wellich tzij n ookd epikkleigronde n inhe tbovenge noemde gebied destijds voor een deel overstoven. Het lijkt er op dat de bewoners het overstoven zand op de pikklei tot smalle ruggetjes bij elkaar hebben gebracht. Door bemesting en ploegen heeft de bovengrond een donkere kleur gekregen en is met klei vermengd.He thuidig eope nlandscha p verraadtdoo rd eaanwezighei d vandez esmalle , strookvormige walletjes, dat hier op zeer kleine schaal landbouw moet zijn bedreven. Wanneer ditheef t plaatsgevonden, isnie tbekend .Mogelij k kan nader onderzoek hier overuitkoms tbieden .D ewalletje s zijn tesma lo mo pd ebodemkaart , schaal 1:10 000 weer te geven.
2.2.3.5 Vorming van meren en droogmakerijen
Voordatd ebewoner sva nhe therinrichtingsgebie d dijken aanlegden,wer dhe tovertollig e watervi anatuurlijk e stroompjes engeule ni nnoord-oostelijk e enzuid-oostelijk e richting afgevoerd.Vi ad eRekere-geu lstroomd ehe twate rrichtin ghe tnoordelij k gelegenZijpe r Zeegat.I nzuid-oostelijk erichting wer dwate rvi ahe tAlkmaardermee r enUitgeestermee r naard e Zuiderzee afgevoerd. Door de vorming van deJong e Duinen ontstonden ind e herinrichting uitgestrektekwelgebieden .D eafvoe r vanhe tovertollig ewate r stagneerde mededoo rd eaanle gva ndammen ,kade n endijken . TussenBerge ne nEgmon dvernatt e het gebied dermate, dat meertjes ontstonden. Bij stormvloeden werd het binnenwater opgestuwd,waarbi j grotedele nva nd eoever swerde nafgeslagen . Opdez ewijz eontston dend eBerger -e nEgmondermee rme tdaari ngroter ee nkleiner eeilandjes .I nd ezestien dee nzeventiend e eeuwzij n demeest emere n inBergen-Schoor l drooggemalen enher - verkaveld. Dit geldt tevens voor het Zijpergat dat in de zestiende eeuw is bedijkt en drooggemaakt.
33 3 Bodemgeografisch onderzoek, bodemgeschiktheidsbeoordeling en digitale verwerking/manipulatie van bodemkundige gegevens
3.1 Bodemgeografisch onderzoek
Hetbcdemgeografisc h onderzoekva nhe therinrichtingsgebie d Bergen-Schoorl isuitge voerd in de periode april-december 1993.
Vooree nbeschrijvin g vand emethod eva nhe tbodemgeografisc h onderzoek verwijzen wij naard ebijlag e (rapport 157va nBrouwe r etal. , 1992,pa r2.1) .Tijden s hetbodem geografisch onderzoek hebben we met een grondboor 1bodemprofielmonste r per ha genomen tot een diepte van 150 cm - mv. In totaal zijn 3979 bodemprofielmonsters beschreven en geregistreerd met een veldcomputer (Husky Hunter).Plaat s en nummer vand ebodemprofielmonster s zijn weergegeveno p7 5veldkaarte ne no pd eboorpunten - kaart (kaart 3).
Door de grote variatie in profielopbouw op korte afstand hebben we nog een aantal bodemprofielmonsters genomen, waarvan de resultaten niet zijn geregistreerd. Deze profielmonster s waren nodig omd ebodem - en Gt-grenzen nauwkeurig vast te stellen. Degegeven s van degeregistreerd e bodemprofielmonsters, dezogenaamd e boorstaten, zijn opgeslagen in een computerbestand, dat alleen aan de opdrachtgever is verstrekt.
Deresultate ne nconclusie sva nhe tonderzoe knaa rd ebodemgesteldhei d zijn samenge vato pee nbodemkaart , schaal 1 : 10 000(kaar t 1).Omda the tnie tmogelij k isee nkaar t te maken die de verbreiding van zowel de bodemeenheden als de grondwatertrappen in kleuren weergeeft, zijn op de bodemkaart alleen de bodemeenheden van kleuren voorzien.O md everbreidin gva nd egrondwatertrappe n weert egeven ,i see n afzonderlij kekaar t gemaakt, degrondwatertrappenkaart , schaal 1 : 10 000 (kaart 2); dezekaar t bevat dezelfde informatie, maar is alleen naar grondwatertrappen ingekleurd.
3.2 Toetsing aan meetresultaten
Omonz eschattinge nva ntextuur ,humusgehalt ee ngrondwaterstande n tekunne ntoetse n aanmeetresultate nhebbe nw egrondmonsteranalyse se nresultate n vangrondwaterstands - metingen gebruikt.
3.2.1 Bemonstering en laboratoriumanalyse
In het herinrichtingsgebied hebben we gebruik gemaakt van analysegegevens uit het archief van DLO-Staring Centrum om onze schattingen van textuur en humusgehalte te kunnen toetsen. Wij verwijzen hiervoor naar de Bodemkaart van Nederland, schaal
35 1 :5 0 000, de bladen 14Wes t Schagen en 19Wes t Alkmaar (i.V.), tabel 2 en figuur 3.
36 e m o o m e v> m Vt in v> v> ^9- v> vi 1/1 ve ON » 00 ON o o e e v> PI pj PI PI p« ve vc M PJ 1-H -H TT ri d -H
o o °9. © VI o\ 90 P^ V) 0 90 ïH O V) i> otf 90 ve ve ve VÎ ©" ff pi vT 90
cl p» 22, 5 24, 0 1-H »H 1-1 PI W4 TT TT
M v> 90 9 ve TT © eso g 1 00* oC •* I« vT ©~ © 1-î" © rf V? ve n r4 3. 1« Vt ve >n V) e 11 PI •G Ji 00 (~ Vt ON © 0 © 9 TT 0 ve S5, •a V) o © © © © © rf pf ve © ve «s ©" ve" — O VI PI V) "3
1 v> E 'T •G © ON 90 Vt e> ©" © © © V) -H © TH" © © o 3. ri © ri Cl
ON vt © «S 90 Tt Vt © PI vo vf 90 ve ve" © TT oC pi ve pi VÎ ve ve ae r- 0 ON VO V) 1 fi 90 90 90 90 90 ve © © 9^ P"T © © v? © fT © 9" BC vi © i. vT © pi -< V> w a ve 9 ve 90 ve ""• • ve §. t-^ 90 pf 98 pi ri ^H" PI «s «s -* w
Tf OX ve Vi ve 90 -H oC oC ri 9 9" «-;, e\, 9 r> f) 1« ri W pi
VO 9 Vt © 9 f»l 9 PI V) Vi 98 •* © •S © t? 98 »H ve VÎ ve VO © vT ve •'T (-" 90 S « A f»l fi ON 90 98 90 98 •a h B et 90 9\ 98 90 PI VI V) •* 9\ 90 9 'T. 9" © 98 pf © VÎ ri 90 w ve ve pi VÎ ri pf «
V) VI © V) © 9 9 V) Vt Vt VI © © 9 9 © 9 9 n » M m iH 90 V) PI t- M »1 H PI t~ PI r~ m .a 6 > 1 1 • 1 • • • • 1 1 1 • • 1 • V) 9 9 9V) f») 9 9 VI Vl VI 9 9 V) 9 V) 9 9 l pj vi S\ Pi VI (»1
"S « ta E U •«! 1 98 9 B •S M Ti e M Ta V) 11 eg ^ N N B S w n. BC N S a. a 2 * S O ^H FH I-I F^ FH P< PI TT T VI Vt VI ve vo 90 I »3 M Ü 0 O Ö Ü 0 O Ü Ü 0 Ü Ü Ü s PI •<* vo 90 0\ I-H V) -H (»5 H N Tf 9 9 O O © 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 O © a j. s en 3 f^l fl f) f^lf*! VI VI VO 90 90 9 © 9 FH 1-H PI PI © B g 9 9 PI I s S
é§ g in © © P^ •* ve oe © © *4 90 W4 90 C*
1 Os W VC « «S 90 in O e V) *-H *H" 00 ve in ri © i/f 90 ri rH 1 m vc N vc m /—B \ o vc ve t^ W 90 *5, * O in V« oC fT ri 9 O © © 00 K iH ^i 1 TT iH «s a "t3> •"•s u V© 00 ©^ W 90 © «s fi • In 'T. n o »H" ri i-H* © © © rt © FH © o 1-H i 1u •a /-"s s O 1H »H W m m VC VC 90 90 t^ r^ vc VC FH ri VC in ri m Tt »H m 1 ri «s r< ri Os m > V 0\ © VC <*1 I-H • <1 O m ©_ o © © © i-r ri © © © ve ve t-H M) 1-N î r* 1-H «s .g V) 0) /•-•s Os 90 m VC VC 90 r-^ «vi , VC © © © © © © VC VC ve © i-H 1 © © M .>ï "•S /••*•« u es N P4 9 »S © ve In •* VC 90 9T ri in © © r< |£< V i ri *H ri »J •* ri ri «
fi -^ vc 90 90 VC m «s 00 o VC m VC 90 00 ri 90 00 •«f ri ve in in oo A 90 Os VC 90 9\ 9K m ON OS 9s 2 o •a S B M ,-fc^ «A 9 © VC 0\ VC 00 ve V I ri ri VC ri in ri ri ri ^ J2 B 1-H r- •B « i-™v 'S *- l> in 90 ve_ t rsi © © © © © © © 90 © rt © (gl v ⣠o sto f r<
• j ve ©^ r~ 00 M 90 VC 90 >* in TT in in in ve •* aa. y« ri
© o m © vi o & o tn w m m m r» ôv S M T Ô 1-H n ve to N m a. ' /-j • • • i I • i 1 I I 1 • i » 6 > © 9 f- © © © © © © © m m m © r* •^ 00 ,H rr r-- ^H m r-
^ ta ta < •< < nu 9 9 m 90 B -O 08 m W s 8 «a »OU B B «a N M Ä M B. S N N N HO H
»H iH rt NN« fl f) f'J f) V ^ t os o »H rH i-l wt ^H i-l *H 1H FH iH •3 S » 1-H »H 1-H iH t» .M w O COU oouo O O Ü
H N Tf i-< m m N fi m r~ 1-1 »S Omd eveldschattinge n vand egemiddel d hoogstegrondwaterstan d ind e winterperiode (GHCi)e n de gemiddeld laagste grondwaterstand in dezomerperiod e (GLG) te onder bouwen, hebben we grondwaterstandsmetingen gebruikt: — uit het Archief van Grondwaterstanden van het Instituut voor Grondwater enGeo - energie-TNO1; — van peilbuizen (SC-DLO). Op basis van de lengte van de meetreeks en de meetfrequentie onderscheiden we de volgende meetpunten: a buizen met een meetreeks van minimaal 8 jaar; meetfrequentie 2 keer per maand (stambuis L03 en L12); b buizenme tee nmeetreek s vanminimaa l 8jaar ;meetfrequenti e 4kee rpe rjaa r(peil buis L44); c buizen metee nmeetreek s vancirc a 1jaa r (1993);meetfrequenti e 2kee rpe rmaan d (peilbuizen SCI t/m SC22). De meetgegevens van de onder a en b genoemde buizen kwamen na het veldwerk tot onze beschikking. Ze zijn ontleend aan het Archief van Grondwaterstanden van IGG- TNO.D ebuize n genoemd onderpun tc zij n speciaal vooron sonderzoe k geplaatstme t het doel om inzicht te krijgen in: — defluctuati e vand egrondwaterstan d inverschillend etype nbodem si nverban dme t hel:vaststelle n van dehuidig ebodemgeschikthei d voorbloembollenteel t enweide bouw, en voor de uitruil van gronden; — dekwalitei t vanhe tgrondwate ri nverban d methe topstelle n vanee n geohydrologi- sche systeembeschrijving vanhe tnoordelij k deel vanhe tgebie d (Muldere nSpoel - stra, 1995). De SC-buizen zijn verspreid over het gebied geplaatst. We hebben daarmee rekening gehouden met de grote verscheidenheid aan grondsoorten. In het noordelijke deel van het gebied (tussen Zanegeest en de Hondsbossche Zeewering) hebben we op verzoek van de opdrachtgever de SC-buizen in drie raaien geplaatst namelijk een raai van 4 buizeni nd eNoorde rRekerpolde r (SC19-22) ,4 buize ni nd eGrootdammerpolde r(SC9 - 13) en 7 buizen in de Verenigde Harger- en Pettemerpolder (SC2-8). DeSC-buize n hebben eenfilterdiept e van 1,5-2,5 m- mv .Z ezij n ind eperiod edecem ber 1992to tdecembe r 1993opgenomen .I nd eGrootdammerpolde r eni nd eVerenigd e In het herinrichtingsgebied zijn weinig meetresultaten van peilbuizen bekend, die een meetreeks hebbenva nte nminst e6- 8jaa re ndi ete nminst e2 4x pe rjaa rworde nopgenomen .D emeest epeilbui zen metee nbetrouwbar e meetreeks zijn gesitueerd in deduine n ofhebbe n eendie p filter waardoor zeongeschik tzij n voord econtrol eo ponz eschattingen .Omda the ti nd ezomerperiod e vrijwel con stantheef t geregend, washe tnie tmogelij k eengericht e opnamenaa rd eGL Gui tt evoeren .Boven dien washe ti n dewinterperiod e van 1993/1994i nBergen-Schoor l zonat ,da tee n gerichte opname naar de GHG geen zin had. 39 Harger-e nPettemerpolde r hebbenw edirec tnaas td eondiep eSC-buize noo kpotentiaal - buizen (6m diep ) geplaatsti nverban d methe tgeohydrologisc h onderzoek inhe tnoor delijk deel van het gebied. Deresultate n van depotentiaalbuize n blijven in dit rapport buiten beschouwen. We verwijzen hiervoor naar Mulder en Spoelstra (1995). Demeetresultate n vand egrondwaterstandsbuize n staan vermeld intabe l 3.D eliggin g van de buizen staat afgebeeld op figuur 3. 40 s /sC7 \ / o3« ^ /scKfesc4 \ / SC^5C3 \SC11 ^ Vscis'fcioX Z' 1SC16 VG1*3 \ \ ^ SC21^C19 ^^X SC220^O2O xC18 \ / ® / SC15 G7 .G12 / 0SC14 / G6. . ^ / *G5 V^V .Gil /^ / .G4 Gid N^ CA3 S G9 /SCI L12 L44 /^ /*G3 #G8 \ -G2 / Grensva n het landinrichtingsgebied *\ ^ÏV V SC1© DLO Staring Centrum-buizen • Grondmonsterplaatsen LI2 o Landbouwbuizen van IGG-TNO i-.w.!.!.i.:.;.;j _ , 0 1 km mm Enclave ,, , , Fig. 3 luggingen nummeringvan grondmonsters en grondwaterstandsbuizen 41 s .y n PI l> © © PI ve © oo «S TT © PJ © ci PI ci PI vi Cl rH ci rn »H P} -H 1/1 s »S rH rH P4 « TT TT Cl •ft vi vi ao rn ao © o © rH PI N © PI 00 Os VI © PI O © t> so •» M PI »H -I •*t Cl TT VI P* Cl Tt vi os oo oo m s VI ve vc o © -, © 'O se ci © vc © m © © O Os t- ci Cl ** rH «S ci PI Cl rH ^e ci ao ve se m rH P* r- m vi © • vi T* © o O 9 VI O 00 ve © f- rH 00 VI 9 ©S PI •* S V) »H Cl Cl ci »H ri TT TT •* PI 9 r~- 00 se os vi m t- Cl t © oo FH ve r- <»i VI © OS 00 9 f- PI os i« •>» PI oo oo ve VC 00 9 S» VC ve vc os Tt VI ve Tt rH rH 00 VI N rH -s © in PI t ve r- P» »H © 00 9 00 00 i^. Cl Cl 2 Cl Os vi 3 3 VC VI 00 00 30 f*ï VI VI f»l 3^•^ rH rH os vi oo rH 3 90 PI ci © © •* • "» n VI 9 r« ci ve v> ev oo vi 00 VC VI P< 3 p< oo r- VC f) « VI 9 • •8 00 f- Cl Os r- o\ o\ Cl t» Iß* 00 Cl o o os PI r» os oo S » H n 9 rH 9 I-. fc ve ci os oo ao f- rH PI ® so P, s© •* ve S Os OS 00 00 00 oo vi v> se 00 PI OS VI PI VI © t- ae VI 00 ve Cl t- VI 00 S •a VI PI vi oo vi m r- PI 9 VI 00 9 © rH •*!• VI SC 00 Cl Cl 00 Cl i> se VI oo Cl ve -i 00 9 00 PI o VI 00 VI PI VO PI 00 00 t VI PI • Cl Cl O 9 Cl ve oo r- t» r« VI TT S 00 S V, PI © PI i« m PI »H 9 V) rH 9 9 VI «H 1-H 00 VI VI VI Tf OS V1 © S o Cl Cl § a 1 VC VI t~- VC f- VI VI VC 9 9 — VI Cl •»< PI oss e ui ci ve t- 00 Cl VI •ft 00 © ci © PI m n 9 vi r- ve VI rH 9 PI Cl m ci VI t 3 Cl Cl 1 t-. se ve T vi r- vc vi ve se s •a- 3 u rH OS Cl VI aov i ao r» -H V) 00 9 9 9 P< 9 9 PI 9 9 00 00 (- ve VI ve Cl Cl 9 VI Cl -8 PI se ci ve -» PI r~- P« ve ve ve vi rH rH •S vic i © ci n vi •* t- ifl » n VI 9 Cl VI Cl Cl VC 00 © vi n VI vi VI TT •rf VI Os OS VI C g VC Cl VI Tf V) VC ve 83 Os ft. rH rH o © • VI VC 9 Sw ï» ^- © © V) vc ~4 9 9 os r- SS VI ve 9 P* M 00 PI Cl Cl 00 | t- -ri VI P) t VI vi n Tt TT rr) TT VI 00 Os Os VI Cl s ve t- PI I veo \ PI © fl ^H © •«• t- PI OS OS (- ve VI 00 VI Cl 9 r-- ser « <»l P« •rf Cl rH 9 00 . s Tt PI n PI ci rr> •^ m m se 00 r> PI P» « 9 P» 9 9 PI t- PI Cl VI PI ve VC © PI 9 vi se t~ s vi rr, VI Cl S c T PI m d PI PI rH t-- r- vi ve vs t « •S p» o VI O vi 00 © © m 9 VI VI 00 00 © se 9 © r-~ PI vi r~ os PI se e f- vi VI fO vi o VI TT VI ^ T? t- VI PI © s VI f»! Tt VI 00 00 f- VI Cl S r* vi © 9 9 VI PI VI t-- 9 9 9 VI VI O VI v> o OS VI vi PI Tt P| PI N I II C) .-H O VI Cl ao t» VI Cl s s 1 1 CA ft Cl l>© © 00 PI t- P« Cl 00 9 ©9veTtrHClrH© t- © PI Cl Cl VI PI Os rH p| PI VI *.W»H;H>rlf4pl ^ _. « se e oo r-» § 2 vi © © © © d © 9 9 .99©9909©9 Si • i • • Ö "3 • • 1 ö T • I • • • • • I I © © + • s > • «*> •g MM rHp|C|TtVlvef-00Os©rHPICl'rrVI(^00»s»r^rOS 9 rH P*^ C«I*)C/2tf)V!y3C*2C*3C/i.J»H'hJ 3.2.2.1 Bespreking van de meetgegevens van de buizen met een meetreeks van 1 jaar Vanweged enatt ezome rva n 1993zij n degrondwaterstande n bovend eGL Ggebleven . Daaromwa she tnie tzinvo lee ngericht eopnam eui tt evoeren ,temee rdaa rd egegeven s over de stambuizen (als referentie) toen nog niet tot onze beschikking waren. Uit tabel 3blijkt , dat de fluctuatie van het grondwater in de buizen in Bergen-Schoorl varieertva ncirc a3 0c mto t 105 cm.E ri sderhalv e sprakeva nee nhydrologisc hhetero geengebied .D ebelangrijkst e oorzakenhiervoo rligge ni nverschille n inhoogteligging , geomorfologie en geologische en bodemkundige opbouw. De peilbuizen in open zandgronden (kaart 1) vertonen in het algemeen een geringe fluctuatie vancirc a4 0c m(fig .4a) ,zoal sbui sL03 ,L1 2e nSC0 1(bodemcod eSaZn50) , buisS C1 2 (bodemcodeStZg51 )e nbui s 15 (bodemcodeShWz) .Hieri n speeltpermanen tekwe lvanui td eduine nee nzee rgrot erol .Ee nuitzonderin g vormtbui sS C1 8 (bodem code SZn50) met een fluctuatie van circa 85 cm. Depeilbuize ni nd erelatie f hooggelegen,jong ekleigronde nme tprofie lverloo p5 verto nen ondanks hun ligging langs het Noord-Hollandsch Kanaal (kaart 1, bodemcode RMn35 en RMn55) een vrij grote fluctuatie van circa 100c m (fig. 4b).D e verklaring hiervooris ,da tvanweg ed eslech tdoorlatende ,diep eondergron d (Afzettingen vanDuin kerke0 e nCalais ) dekwelflu x gering is.Verde r liggen degronde n relatief hoog inhe t landschape nbevind tzic hi nd edirect enabijhei d een gemaal.Bovendie n isd ebergin g van deze gronden vrij gering. Depeilbuize ni nd eoverig ejong ezeekleigronde n inhe tnoordelijk e deelva nhe tgebie d vertonenee nfluctuati e vancirc a40-9 0cm . Dezeverschille ni nfluctuati e kunnenworde n verklaard door verschillen in profielopbouw, polderpeil, ligging ten opzichte van de duinen enzovoort. Figuur 5 geeft de fluctuatie van de 22 SC-buizen in een histogram weer, d.w.z. het verschil tussen de GHG en GLG. Daaruit blijkt dat 8 SC-buizen minder dan 40 cm fluctueren, 11 buizen tussen 40 en 60 cm, en 3 buizen tussen 60 en 80 cm. 43 cm- m v 0r 20 40 60 80 100 120 140- 160 I I l_ 10 15 20 25 0 10 15 20 25 4a 4b Tijd Fig. 4 Buis SCOl en buis SC19 met respectievelijk een geringe (4a) en grote fluctuatie (4b) in deperiode dec. 1992-dec. 1993 Frequentie 6 5 SÄ 4 - p 3 m m i 2 SSM •m WM M 1 m W 'M 11V u •X*ttH 10 20 30 40 50 60 70 80 Fluctuatie (cm) Fig. 5 Fluctuatie in de grondwaterstandsbuizen 44 3.2.2.2 Berekening van GHG en GLG van buizen met 6-8 jarige meetgegevens of meer Voor iie beschrijving van de methode voor de berekening van de GHG en GLG van buizen met6- 8jarig e meetgegevens ofmeer ,verwijze n wenaa rd ebijlag e (rapport 157 van Brouwere tal. , 1992,par .2.2.2.1) .I nhe tonderzoeksgebie d zijn tweebuize naange troffen dieaa n degesteld e voorwaarden voldoen, namelijk buis 19A-L03e n 19A-L12. Omdat dezebuize n ind ebetreffend e meetperiode doorandere n zijn opgenomen, ishe t tijdstip van opname met de SC-buizen niet altijd synchroon verlopen. Het verschil in opnametijdstip kan enkele dagenbedrage n enka n van invloed zijn opd euitkoms t van de berekeningen. Beide stambuizen zijn gesitueerd op de strandwal van Egmond aan deHoef .I nhe t achterliggende polderlandschap zijn geen stambuizen aangetroffen met een meerjarige meetreeks. Stambuis L44 ligt in de Baafjespolder op de strandwal van Heiloo, maar bleek voor de berekening van de GHG en GLG ongeschikt, omdat de grondwaterstanden minder dan 24 keer perjaa r zijn opgenomen. 3.2.23 Berekening van GHG en GLG van buizen met éénjarige gegevens Voor de beschrijving van de methode voor de berekening van de GHG en GLG van buizenme téénjarig e meetgegevensverwijze n wenaa rd ebijlag e (rapport 157va nBrou wer et al., 1992, par. 2.2.2.2). Wehebbe n deGH Ge nGL Gvoo rd egrondwaterstandsbuize n berekend uitee nregres sievergelijking met stambuis L03. Stambuis L12 is voor regressieberekeningen niet geschikt vanwege de lage verklaarde variantie. In tabel 4 zijn de resultaten van de berekeningen met buis L03 weergegeven. Daarin staan tevens de HG3 en LG3 vermeld.2 Daarnaast hebben weal s voorbeeld een goede (SC04)e nee n slechte (SC08) correlatie met stambuis L03 in twee grafieken (fig. 6a en b) weergegeven. 2 DeHG 3 enLG 3zij n hetrekenkundi ggemiddeld eva nrespectievelij k degemete nhoogst edri ewinter - grondwaterstanden(oktobe rt/ mmaart )e nlaagst edri ezomergrondwaterstande n (aprilt/ mseptember ) in een hydrologisch jaar (Van der Sluijs en Van Heesen, 1989). 45 cm - mv. • s 40 • 35 • y« * •y' 30 25 • 20 - y' 15 •. ,-' 1.°..i» • • ' i i i i i 50 60 70 80 90 100 110 cm - mv. Fig. 6a Goede samenhang tussen stambuis Lß3 en SC04 cm - mv. 00 • • • • 80 • •• 60 ,' • • • • • • 40 • -'' • 20 - '' • •,' • • • j i i i i 50 60 70 80 90 100 110 cm - mv. Fig. 6b Slechte samenhang tussen stambuis L03 en SC08 46 Tabel 4 De GHG en GLG voor de grondwaterstandsbuizën berekend uit regressie-vergelijking met stambuis L03 met de verklaarde variantie (%W) en het 95% betrouwbaarheids interval (+/-cm); ter vergelijking tevens de HG3 en LG3 van de buizen gedurende deperiode van opname (dec. 1992-nov. 1993) Buis- Stambuis L03 num- %VV GHG HG3 GLG LG3 95%-betrouwbaarheidsinterval mer GHG GLG SC01 38 66 54 87 92 21 21 SC02 70 25 17 73 76 25 25 SC03 82 33 24 69 67 13 14 SC04 83 14 10 38 36 9 9 SC05 60 31 25 75 82 28 28 SC06 54 16 10 62 75 34 34 SC07 50 21 10 62 68 32 33 SC08 49 30 12 89 98 46 46 SC09 55 40 35 82 93 31 31 SC10 59 21 12 80 93 39 39 SC11 51 34 24 78 89 32 32 SC12 19 31 18 48 57 27 28 SC13 62 21 13 59 65 23 23 SC14 24 49 31 69 69 29 30 SC15 48 32 25 51 50 15 16 SC17 68 21 8 73 75 28 29 SC18 58 30 13 85 87 37 37 SC19 79 79 53 154 144 31 31 SC20 81 73 53 152 144 31 31 SC21 79 51 32 120 114 29 29 SC22 76 61 40 121 118 26 27 L03 - - 52 - 107 - - L12 70 37 27 65 67 14 - 3.2.2.4 Bespreking van de berekeningen en conclusie Uit de berekende GHG's en GLG's (tabel 4) kunnen we concluderen, dat: — StambuisLI 2ee nt egering efluctuati e heeft endaaro mminde rgeschik ti sal svoor spellende buis; — hetpercentag e verklaarde variantie bij stambuis L03 in het algemeen laag ism.u. v buis SC03, SC04 en SC20; — de 95% betrouwbaarheidsinterval hoog is m.u.v. buis SC04; — deHG 3gemiddel d 12c mhoge ri sda nd eberekend eGH G(bi j SC19-2 2 gemiddeld circa 20 cm hoger), de LG3 gemiddeld 6 cm lager is dan de berekende GLG; — het grondwaterstandsverloop in de tijd bij de meeste SC-buizen sterk afwijkt van de beide stambuizen (zie ook fig. 7); — de meetresultaten op de data 28/6 en 14/9 (tabel 3),respectievelij k het dichtst bij het berekende GLG- en GHG-niveau waren. De conclusie luidt, dat onderbouwing van de GHG en GLG van de SC-buizen d.m.v. regressïevergelijking met de stambuizen in dit gebied niet goed mogelijk is.Da t blijkt 47 uit het 95% betrouwbaarheidsinterval (tabel 4), dat bij de meeste buizen te groot is. Alleen buis SC04 laat een goede samenhang met buis L03 zien, d.w.z. een hoge ver klaarde variantie en een laag 95% betrouwbaarheidsinterval. Debelangrijkst e oorzaak vand e slechte samenhang tussen destambuize n end emeest e SC-buizen is de hydrologische heterogeniteit van het gebied. Mogelijk speelt daarbij ook het verschil in opnametijdstip tussen de stambuizen en SC-buizen een rol. 3.3 Indeling van het grondwaterstandsverloop en overschrijdingsduur van grondwaterstanden Voor debeschrijvin g vand eindelin g vanhe t grondwaterstandsverloop in grondwater- trappen verwijzen wij naard ebijlag e (rapport 157va n Brouwer etal. , 1992,par . 2.4). In figuur 7 staan twee tijdsgrondwaterstandslijnen afgebeeld, namelijk van buis SC12 met een geringe fluctuatie en een buis SC 21 met een grote fluctuatie. Daaruitblijk t dathe tgrondwaterstandsverloo p ind etij d verschilt.I nd eperiod ejuni-jul i stijgt de grondwaterstand in buis SC12, terwijl die in buis SC21 daalt. -20- A -40- P )l -60- \ i \ ^ o \ i \ \ i \ \ V -o -100 »••^.. *-•-. -120- •-* 40 120 ~m 200 240 280 320 360 Tijd (dagen) Maaiveld o o SC12 ^ A SC21 Fig. 7 Tijds-grondwaterstandsdiagram 48 Uit de GHG en de GLG kunnen we de overschrijdingsfrequentie van een bepaalde grondwaterstand berekenen (De Gruyter en Van der Sluijs, 1985). Daaruit leiden we deoverschrijdingsduu r van eenbepaald egrondwaterstan d binnen de verschillende Gt- klassen af (tabel 5). De overschrijdingsduur (die niet uit een aaneengesloten periode hoeft te bestaan) is de gesommeerde gemiddelde tijdsduur per hydrologisch jaar met grondwaterstanden ondieperda nee nbepaald ewaarde .Voo rd e omzettingnaa rd egrond - watertrappen zijnpe rgrondwatertra pd eGH Ge nGL Gva nd enatst ee ndroogst e variant gebruikt,waarbi j alleeni nd epraktij k voorkomendeuiterste n zijn genomen.Bovendie n is tussen de GHG en GLG een minimaal verschil van 30 cm verondersteld. Tabel 5 Omzetting van grondwatertrappen (Gt's) in tijdsduurklassen Gt GHG GLG Tijdsduurklasse van de Grondwaterstand grondwaterstand (maand) (cm - mv.) I - <5 0 >10 <4 0 II*) - 50-8 0 >10 <8 0 <10 <4 0 ra*) 25-40 80-120 >10 <120 <10 <8 0 >1 <4 0 IV >40 80-120 >10 <120 <10 <8 0 <1 <4 0 V*) <40 >120 5-10 <120 >1 <4 0 VI 40-80 >120 5-10 <120 <1 <4 0 VU**) >80 - <5 <120 *) BijG tII ,li l enV i sd egrondwaterstan d vanhe t "droge deel"minde r dan 1maan d ondie per dan 25 cm - mv. **) BijG tVI Ii sd e grondwaterstand vanhe t "zeerdrog e deel"minde rda n 1maan d ondieper dan 120 cm - mv. 3.4 Indeling van de gronden en opzet van de legenda In het veld hebben we de gronden per boorpunt gedetermineerd volgens het systeem vanbodemclassifïcati e voorNederlan d vanD eBakke r enSchellin g (1989).I nd e bijlage (rapport 157 vanBrouwe re t al., 1992)word ti nparagraa f 2.3uitvoeri go phe t classifica tiesysteem, de differentiërende kenmerken en de indelingen ingegaan. Voor het herinrichtingsgebied Bergen-Schoorl hebben we een beschrijvende legenda gemaakt met een geologische hoofdindeling, namelijk: — duin- en strandafzettingen; — oude getij- en lagunaire afzettingen; — jonge getij- en doorbraakafzettingen. Binnen de duin- en strandafzettingen hebben we zandgronden, moerige gronden en 49 veengronden onderscheiden. De zandgronden bestaan uit beekvaag-, beekeerd-, vlak- vaag-,gooreerd- ,enkeerd- ,veldpodzol -e nduinvaaggronden ;d emoerig egronde nbestaa n uit broekeerdgronden en de veengronden uit koopveengronden . Binnen de oude getij- en lagunaire afzettingen hebben we zeekleigronden en moerige gronden onderscheiden.D ezeekleigronde n bestaanui tpoldervaag- ,leekeerd -e nwoud - eerdgronden; de moerige gronden bestaan uit broekeerd- en plaseerdgronden. Dejong e getij- en doorbraakafzettingen bestaan alleui t zeekleigronden met nesvaag-, drechtvaag-, liedeerd-, poldervaag-, leekeerd-, woudeerd- en tuineerdgronden. Naar textuur enprofielverloo p (bij zand- en kleigronden), en naar aard van de boven- grond (bij moerige gronden en veengronden) hebben we de gronden verder onderver deeld. In de legenda is achter elke bodemeenheid vermeld: — aard en dikte van de bovengrond; — aard van de ondergrond; — grondwatertrap; — aard van de geologische afzettingen en/of terreinvorm. Een aantal bodemkundige kenmerken konden we niet gebruiken als criterium bij de indeling vand egronden ,voora lomda tda nhe taanta lbodemeenhede n veelt egroo tzo u worden. Daarom hebben wedez ekenmerke n inkaar t gebracht ind evor mva ntoevoe gingen. We hebben in totaal 9 toevoegingen onderscheiden. Grondwatertrappen geven de gemiddelde fluctuatie van het grondwater weer. Ze zijn opd ebodemkaar t(kaar t 1)me tcode saangegeven .O pd egrondwatertrappenkaar t (kaart 2) is hun verbreiding in kleur weergegeven. Vooralgemen einformati e overd ebegrippe nlegenda-eenheden ,toevoegingen ,grondwa tertrappen encombinatie s daarvan verwijzen wenaa rparagraa f 2.5va nd ebijlag e (rap port 157 van Brouwer et al., 1992). Overige onderscheidingen omvatten delen van het herinrichtingsgebied die niet in het onderzoek betrokken zijn zoals: — bebouwing, wegen, sportvelden, campings, golfterreinen, aardgasinstallaties enzo voort; — sterk opgehoogde terreinen (o.a. vuilstort); — dijken en kaden; — smalle en brede restbeddingen; — percelenwaarva nd egrondgebruiker/-eigenaa r geentoestemmin gvoo rhe tonderzoe k verleende; — voormalig tankgracht/-wering; — omgezette gronden; — boezems, water en waterlopen enzovoort; — zandwallen en steilwanden. 50 3.5 Bodemgeschiktheidsbeoordeling en -classificatie voor bloembollen teelt en weidebouw Voor uitgebreide informatie over de geschiktheidsbeoordeling en -classificatie voor weiclebouw verwijzen wij naar debijlag e (rapport 157va n Brouwer etal. , 1992),Va n Wallenburg enHammin g (1985),Va nWallenbur ge nVleeshouwe r (1987)e nSoesber gen et al.(1987) ,e n voor bloembollenteelt naar Van der Meer (1952),Va n der Knaap enWoperei s (1987),Mulde r et al. (1983) enVa n Soesbergen en Molenaar (1991).D e beoordelingsfactoren dieva ntoepassin g zijn opd ebodemgeschikthei d voorbloembollen teelte nweidebou wzij n intabe l6 aangegeven .I nBergen-Schoor lhebbe nw ed ebodem geschiktheid voor bloembollenteelt en weidebouw bepaald voor de actuele situatie. Tabel o' De beoordelingsfactoren en hun betekenis voor bloembollenteelt en weidebouw Beoordelingsfactoren Weide Bloembollen bouw teelt code omschrijving n ontwateringstoestand x x v vochtleverend vermogen x x d stevigheid van de bovengrond x b verkruimelbaarheid - x s slempgevoeligheid - x p zuurgraad - x c interne drainage - + u profielopbouw en zwaarte van de bovengrond - x x = beoordelingsfactor heeft grote invloed op de bodemgeschiktheid + = beoordelingsfactor heeft enige invloed op de bodemgeschiktheid = beoordelingsfactor is niet gebruikt bij de vaststelling van de bodemgeschiktheid 3.5.1 Bodemgeschiktheidsclassifïcatie voor bloembollenteelt Debloembollenteel t wordt als volgt gedefinieerd: "Eenteeltsystee m bestaande uitee n vruchtwisselingtusse ntulpen ,narcissen ,lelies ,irisse ne ngladiole nda tme tgebruikma kingva nslecht sgangbar eteelttechnieken ,jare nachteréé nbedrijfseconomisc h rendabel is" (Van Soesbergen en Molenaar, 1991). Randvoorwaarden Debodemgeschiktheidsclassificati e voorbloembollenteel t gaatui tva n(Va nde rKnaa p en Wopereis, 1987): — goed geleide bedrijven, die modern zijn ingericht en voldoende omvang hebben; — grondendi evri jzij n van schadelijke bodemorganismen enstoffe n diebodemziekte n en bodemmoeheid kunnen veroorzaken; — een bodemvruchtbaarheid die het voor debodemkundig e situatie gewenste niveau heelt; — bedrijven die geheel uit grond van de te beoordelen kaarteenheid bestaan; 51 — voldoende geschikt oppervlaktewater en/of grondwater voor druppelbevloeiing of beregening; — bedrijven die over een beregenings- of bevloeiingsinstallatie beschikken om het water op dejuist e plaats tebrengen , omdat vochtvoorziening zeer nauw luistert in verband met te vroeg afsterven van het gewas. Afhankelijk van de omstandigheden ter plaatse gaat de classificatie er tevens van uit dat: — de afvoer van water uit drainreeksen geen problemen oplevert; — de grond een betere geschiktheid heeft naarmate de vruchtwisselingsmogelijkheden groter zijn; — de gewassen weinig of geen schade van wild of vogels ondervinden; — er opbedrijfsnivea u afdoende maatregelen genomen (kunnen) worden om het verstui ven op niet beteelde gronden tegen te gaan (bijv. stro-, mest- of cellulosedek). Classificatie We classificeren gronden in geschiktheidsklassen voor bloembollenteelt op basis van debeoordelingsfactoren : ontwateringstoestand, vochtleverend vermogen, verkruimelbaar- heid, slempgevoeligheid, zuurgraad, interne drainage, profielopbouw en zwaarte van de bovengrond. Ontwateringstoestand Hyacinten, tulpen en narcissen worden ind e herfst geplant op 8-12c m diepte.He t plant goed overwintert in de grond. Na het planten ontwikkelt zich nog tijdens de herfst en de winter een stelsel van bijwortels en de aanleg van een spruit. Voor de bollenteelt is de waterbeheersing erg belangrijk, enerzijds omdat bolgewassen ondiep wortelen, anderzijds om de plant zo laat mogelijk in het seizoen af te laten sterven. Daarnaast moet een goede zuurstofvoorziening van de bollen en het wortelstelsel gewaarborgd zijn.3 Bijdiep egrondbewerking , zoalsdi ebi jbollenteel tregelmati gword ttoegepast ,treffe n weveela lee n reductiezone aan.Di tverschijnse l komtvoora l voor opzandgronde n dielang etij d eenvri j constant grondwaterpeil hebben (bollengronden; Van der Meer 1952).He t optreden van zo'n reductiezone wordtveroorzaak t door hetonderspitte nva norganisc h materiaal.Di tgeef t eenblauwzwart e verkleu ring als gevolg van het ontstaan van sulfiden. De sulfiden worden gevormd bij het afbreken van organischesto fi nee ngereduceer dmilieu ;daarbi jkom tH 2S vrij.I nd eergst egevalle ni sdi tt eruiken . Opdez eplekke ni svaa kee nslechter eontwikkelin gva nhe tgewa st ezien .D egevormd ezure nbreke n tevens de kalk in de grond af. Omdat het verschijnsel zo pleksgewijs voorkomt, is het niet op de bodemkaart aan te geven. 52 Dathoud tdu si nda tee nconstan t grondwaterpeil van50-8 0c m(G tlic )benede nmaai veld ideaal is gedurende het gehele groeiseizoen.4 In zandgebieden met eenminde r goed tebeheerse n slootpeil en grondwaterstand ishe t (evenals;i n hellende gebieden) veel moeilijker een optimale ontwatering te realiseren. Hetzelfde geldt voor kleigronden en kleiïge zandgronden. Op deze gronden is het erg belangrijk datd eaërati ei nd ewortelzone ,maa rvoora lrondo md ebolle n nieti ngevaa r komto mafsterve n vand ebolle no fd ewortel st evoorkomen .Bovendie nmoe the tveela l ondiepewortelstelse l vantulpe n voldoende vochto pkunne nneme no mee nlan ggroei seizoen te bewerkstelligen. Deze combinatie van eisen is voor dekleiïg e zandgronden slechtst erealisere n opopdrachtig egronde nme tee nrull ebovengron d enee ndroogleg ging van meer dan 50 cm bij een maatgevende afvoer van 10 mm per dag (Van der Knaap en Wopereis, 1987). Vochthverend vermogen Eenhoo gvochtleveren d vermogenhang tbi jbloembolle n samenme tee nhog eopbrengst , omdatbloembolle n zolaa tmogelij k inhe tgroeiseizoe nmoete nafsterven . Voorwaarde hiervoor is dathe t wortelstelsel ook in een droge, warme periode voldoende vocht uit de bodem kan opnemen, dat wil zeggen tot 6 mm per dag. Is de grondwaterstand te laag of decapillair e opstijging tetraa g danka n dedrukhoogt e ind ewortelzon e tevee l afnemen en,onde romstandighede n vanee nsterk everdamping ,ka nhe tgewa svervroeg d afsterven. Door de relatief ondiepe beworteling is het noodzakelijk dat de benodigde hoeveelheid vocht tussen 10-35 cm beneden maaiveld opgenomen kan worden. Dit is te verwezenlijken op zandgronden met een beheerste grondwaterstand van 50-70 cm beneden maaiveld. Bij lagere grondwaterstanden, bij aanwezigheid van een storende laag en ook opzavel - enkleigronde n is een aanvullende beregening nodig.Dez e iso p de verstuivingsgevoelige zandgronden tevens te gebruiken omdrijfmes t te verregenen om hel:stuive n tegen te gaan. Verkruimelbaarheid Sinds het rooien van bloembollen gemechaniseerd is, is de verkruimelbaarheid nog belangrijker geworden. Naarmate bij het rooien meer kluiten meegeoogst worden, is hetscheide nva nbolle ne ngron dkostbaarder ,voornamelij k omdatdi tme thog earbeids kosten gepaard gaat. Om kluitvorming te voorkomen, zorgen de telers ervoor dat de plantbedden hetgehel eseizoe nnie tberede nworden ,maa rda tz eallee nvi ad e rijsporen Omhe tkwelwate rui td eduine ni nd ebollenstree k vanEgmon dt ekunne nbeheerse n isva n oudsher een systeemva nschotte n enduiker s ontwikkeld.D ehoute n schotten (vroeger stenen muurtjes zoals nog bij het voormalige St. Lioba klooster is te zien) zijn op een bepaalde afstand van elkaar in de slootgeplaats to move rd egehel eperceelsoppervlakt enagenoe geenzelfd e grondwaterstandt ekrijge n d.m.v. infiltratie. De duikers zijn afgedicht met plastic emmers, zodat het kwelwater niet weg kan stromen. De onderlinge afstand tussen deze waterkeringen hangt af van de helling van het perceel. Wanneeri n dezome r (meestaljuli ) debolle n worden gerooid, halen deteler s deplasti c emmersui t de duikers, zodat het kwelwater snel kan worden afgevoerd. Anderemaatregele n omd egrondwaterstan dt ebeheerse nzij n ondermee rhe tafsluite n vandrainbui - zen, water uit de diepere ondergrond in de sloot pompen, oppervlakkige bevloeiing of beregening. 53 met de machines de gewassen verzorgen. Naarmatehe tvochtgehaltetrajec t vooree n goedeverkruimelbaarhei dnauwe rwordt , zijn detelers ,zowe l voor hetplante n als voor de verzorging en de oogst, meer afhankelijk vand eweersgesteldheid .D eafnam e vanhe taanta lwerkbar edage nzorg tnamelij k nogal eens vooree n voortzetting vand ewerkzaamhede n terwijl devochtigheidstoestan d van de grond dit eigenlijk niet toelaat. Slempgevoeligheid Omd ebewortelingsmogelijkhede n tevergrote nworde nd ebollengronde n vaakvri jdie p verwerkt, soms welto t 70c mbenede n maaiveld. Hierdoor wordt het natuurlijk porie- enstelsel verbroken. Deze verstoring kan, bij een hoge neerslagintensiteit vlak na de grondbewerking, gemakkelijk een interne of oppervlakkige verslemping veroorzaken. Dit zal de zuurstofvoorziening van de bollen bemoeilijken. Om de interne slemp te voorkomen, kan men in de herfst de grond droogleggen tot minimaal 80 cm beneden maaiveld.Oppervlakkig e slempi st evoorkome n doordirec tn ahe tplante n bijvoorbeeld een strodek aan te brengen. Zuurgraad Metbehul pva nd ebeoordelingsfacto r zuurgraadkunne nd ekalkhoudend e zandgronden wordengescheide nva nd ekalkloze .Behalv ed ezuurgraa donderscheide n deva nnatur e kalkhoudende duinzandgronden zich van de kalkloze door een lossere pakking dank zijd eaanwezighei d vankalkhuidje s rondomd ekorrel se nschelpengruis .Doo rd elosse re pakking bevat de grond meer lucht en minder vocht bij gelijke drukhoogte (vocht- spanning) in de bewortelbare laag. Bovendien is de capillaire stijghoogte vanuit het grondwater geringer.Kalkhoudend e duinzandgronden bevatteni nd erege lminde rhumu s dankalkloze .Bi jhe trooie nva nbloembolle n ishe to phumusarme ,kalkhoudend eduin enzeezandgronde n gemakkelijk ombolle ne nzan dt escheide nme tbehul pva nee nzeef . Voortulpe nheef t hetverschi li nbewortelingsmilie u tussend ekalkhoudend ee nkalkloz e duinzandgronden weiniginvloe do pd eteeltresultaten ,terwij l voorhyacinte ne nnarcisse n dit verschil juist heel belangrijk is. Internedrainage Lagendi eondie pi nhe tprofie l voorkomen enee n storingi nd evertical e waterbeweging veroorzaken, zullen niet alleen de opbrengst verlagen, maar ook het aantal werkbare dagen bij regenval doen afnemen. Profielopbouw en zwaarte van debovengrond Welkebloembolgewasse nkunne n wordengeteeld ,i safhankelij k vand e profielopbouw en vooral van de zwaarte van de bovengrond. Debovengron d heeft namelijk grote in vloed ophe t aantal soorten bollen dat met succes geteeld kan worden, en daarmee op de mogelijkheden van vruchtwisseling. 54 Grondenme tee nmoerig ebovengron d bieden weinigmogelijkhede n voord ebollenteelt , omdatd ebovengronds eontwikkelin g meestalfor s is,d eaanwa sva ntulpe ne nhyacinte n tegenvalte nd ehandelswaard edaardoo rlage ris .Bovendie n isd ebovengron d naregen val slap,waardoo r dewerkzaamhede n ind eplant - of oogstperiode bemoeilijkt kunnen worden (Mulder et al., 1983). Grondenme tee nbovengron dbestaand e uitlicht eto tzwar ekle ibiede nevenmi n goede mogelijkheden voor de bollenteelt in verband met kluitvorming. Grondenme tee nzandbovengron d wordenonderverdeel d naarverschille ni nteeltrisic o enbewerkingsmarge .Gronde nme tee nkleiïge ,lemig een/o fzee rfijnzandig e bovengrond hebben eerder luchtgebrek ind ewortelzon e enee n nauwerebewerkingsmarg e dan die met zeer klei-arm en leemarm, matig fijn zand zoals die in de binnenduinrand en op deomgezett egronde nvoorkomen 5.D elaatstgenoemd e grondenbiede nd eruimst emoge lijkheden voord ebollenteelt . Tussenlagen van een andere zwaarte dan de bovengrond kunnen de vochtlevering en de op- en neerwaartse waterbeweging vertragen (Mulder et al., 1983). Naar profielopbouw zijn de gronden als volgt onderverdeeld: — zandgronden dieto tdiepe r dan 120c m- mv .bestaa n uitzee rklei-ar m enleemarm , matig fijn of grof zand; — zandgronden die vanaf het maaiveld bestaan uit zeer klei-arm en leemarm, matig fijn ofgro f zandme tee n storendetussenlaa g ofondergron d diemee rda n 3% lutum en/of meer dan 10% leem bevat en/of humusrijk of moerig is; — overige zandgronden zonder klei- of moerig dek; — overige gronden met een minerale bovengrond; — overige gronden met een moerige bovengrond. In tabel 7 staan de geschiktheidsklassen omschreven. Deomgezett e gronden zijn ontstaan doorhe t 3à 4 mete r diepomspitte n van destrandvlakte , waar door dezeeklei-afzettinge n ondergewerkt worden en het maagdelijke strandvlaktezand naarbove n gehaald wordt. Dit lutumarme, kalkrijke zand is veelal matig fijn tot matig grof en is schelprijk. Evenalshe thumusarme ,kalkrijk e duinzandi sdi tzan duitermat egeschik tvoo rd eteel tva nhyacinten . Deze;eise nnamelij k tenaanzie nva nd ehuidkwalitei tee nkalkrijke ,kleiarme -en/o fleemarme , humus- armegrond .Vanweg ed egoed edoorlatendhei d isinfiltrati e doormidde l vanhe topzette n van water bijdez egronde ngoe dmogelijk .D egronde nworde nhe teerst ejaa rn aomzette n(n azakking )gebruik t voord eteel t van waspeen, omdat deze gronden door hun maagdelijkheid nauwelijks pesticiden en herbiciden vragen.Daarnaas tmake ndez egronde nhe tmogelij k omee nzee rschoo ngewa st eoogste n in verband met het lagelutum - en/of leemgehalte.He t niet of nauwelijks aanwezig zijn van humus werkt hier uiteraard aan mee. 55 Tabel 7 Omschrijving van de bodemgeschiktheidsklassen voor bloembollenteelt 1 Gronden met goede mogelijkheden voor continu ofperiodieke bloembollenteelt 1.1 Weinig teeltrisico voor continu bloembollenteelt met uitzondering van narcis sen; goed te beheersen gunstige grondwaterstanden (kalkrijk, humus- en klei- arm duinzand tot >100 cm - mv.). 1.2 Weinig teeltrisico voor continu bloembollenteelt met uitzondering van hyacin ten; redelijk te beheersen gunstige grondwaterstanden (kalkarm, kleiarm en leemarm, matig fijn of matig grof zand tot >100 cm - mv.). 1.3 Enig teeltrisico voor bloembollenteelt; enige tekortkomingen ten aanzien van de water en/of luchthuishouding. 1.3.1 Bovendien extra teeltrisico voor narcissen. 1.3.2 Bovendien extra teeltrisico voor hyacinten. 1.3.3 Bovendien extra gevoeligheid voor te grote dichtheid van de wortelzone. 1.4 Enig teeltrisico door vochttekort en slechts periodieke mogelijkheden voor tul- penteelt en enkele bijgewasse n , zoals gladiolen en bolirissen; hoog opbrengstni veau; niet gemakkelijk mechanisch rooibaar in verband met kluiten en huid beschadiging (goede zavelgronden en recent gescheurde, zeer humeuze tot hu- musrijke, lichte kleigronden). 2 Gronden met beperkte mogelijkheden voor continu ofperiodieke bloembollenteelt 2.1 Matig teeltrisico voor continu bloembollenteelt met zeer ruime vruchtwisseling (matige tekortkomingen door wateroverlast en/of vochttekort). 2.2 Matig teeltrisico voor continu bloembollenteelt met ruime vruchtwisseling (matige tekortkomingen door wateroverlast en/of vochttekort). 2.3 Matig teeltrisico voor bloembollenteelt (matige tekortkomingen door waterover last en/of vochttekort, of de profielopbouw). 2.4 Matig teeltrisico voor periodieke tulpenteelt en enkele bijgewassen, zoals gladio len en bolirissen (matige tekortkomingen door wateroverlast en/of vochttekort). Tot deze klasse behoren ook gronden met een storing in de verticale waterbe weging, slempgevoeligheid, en zware kleigronden. 3 Gronden met weinig mogelijkheden voor continu ofperiodieke bloembollenteelt Gron den met ernstige beperkingen door wateroverlast en/of vochttekort, verkruimel- baarheid of de profielopbouw met betrekking tot de kwaliteit van het geoogste pro duct. 3.5.2 Bodemgeschiktheidsclassificatie voor weidebouw Vooruitgebreid e informatie over debodemgeschiktheidsclassificati e voor weidebouw verwijzen wij naar de bijlage (rapport 157va n Brouwer et al. 1992).Voo r wat betreft de randvoorwaarden voor de geschiktheidsbeoordeling voor weidebouw gaan we er vanuit,da td emelkveehouderijbedrijve n nietove ree nberegeningsinstallati ebeschikke n enda the tbodemvruchtbaarheidsnivea u getoetstword tme tbehul pva nregelmatig e(éé n maal per vijf jaar) analyses van de grond. Weclassificere n degronde n in geschiktheidsklassen voor weidebouw opbasi s van de beoordelingsfactoren: ontwateringstoestand, vochtleverend vermogen end estevighei d van de bovengrond. 56 In tabel 8 staan de geschiktheidsklassen omschreven. Tabel S Omschrijving van de bodemgeschiktheidsklassen voor weidebouw 1 Gronden met ruime mogelijkheden voor weidebouw 1.1 Goed berijdbaar; hoge bruto-grasproductie; weinig beweidingsverliezen 1.2 Enigszins beperkt berijdbaar; hoge bruto-grasproductie; weinig beweidings verliezen, behalve in natte jaren. Vrij goede gronden, die ondanks een redelijke tot goede ontwatering nog enig- zins gevoelig zijn voor schade ten gevolge van rijden en beweiden. 1.3 Goed berijdbaar; hoge bruto-grasproductie, behalve in droge jaren; weinig beweidingsverliezen. Vrij goede gronden, die bij een redelijke tot goede ontwatering in droge jaren iets vocht tekort komen. 1.4 Enigzins beperkt berijdbaar; hoge bruto-grasproductie, behalve in natte jaren. Vrij goede gronden die bij een redelijke tot goede ontwatering, enerzijds gevoe lig zijn voor schade ten gevolge van berijden en beweiden en anderzijds in droge jaren iets vocht tekort komen. 2 Gronden met beperkte mogelijkheden voor weidebouw 2.1 Beperkt berijdbaar; hoge bruto-grasproduktie; matige beweidingsverliezen Gronden die te nat zijn; alleen in droge jaren kan groeistagnatie optreden. 2.2 Goed berijdbaar; matige bruto-grasproduktie in droge jaren; weinig bewei dingsverliezen. Gronden waarbij ook in normale jaren een groeistagnatie kan optreden ten gevolge van een vochttekort; deze gronden hebben een redelijke tot goede ont watering. 2.3 Beperkt berijdbaar; matige bruto-grasproductie in droge jaren; matige bewei dingsverliezen in natte jaren. Gronden die te nat zijn en waarbij ook in normale jaren een groeistagnatie kan optreden ten gevolge van vochttekort. 3 Gronden met weinig mogelijkheden voor weidebouw 3.1 Zeer beperkt berijdbaar; matige of hoge bruto-grasproductie; grote beweidings verliezen. Gronden die altijd te nat zijn. 3.2 Goed berijdbaar; lage of matige bruto-grasproductie; weinig beweidingsverlie zen. Gronden die elk groeiseizoen vocht tekort komen. 3.5.3 Bodemgeschiktheidstabellen Ind ebodemgeschiktheidstabelle n voor debloembollenteel t (hoofdstuk 5,tabe l 42)e n weidebouw (hoofdstuk 6,tabe l43 )staa the tresultaa tva nd e bodemgeschiktheidsclassifi- catie voor de huidige toestand. In de tabellen staan achter elke geschiktheidsklasse de gradatiesva nd ebeoordelingsfactoren , voorzove rva ntoepassing ,e npe r grondwatertrap de bodemeenheden behorende bij deze geschiktheidsklasse. 57 3.5.4 Gebruik van de interpretatiegegevens Degegeven s opd ebodemkaar t zijn gebaseerd opdirect ewaarneminge n aand ebode m tijdens develdopname .D einterpretati edaarentege n isnie the tresultaa tva nrechtstreeks e metingen: de gradaties van de beoordelingsfactoren, die aan een grond worden toege kend, zijn afgeleid uit kennis van de bodemgesteldheid en daarom minder "hard" dan die over de bodem, verwerkt in de bodemkaart. Denauwkeurighei d vand einterpretati e isafhankelij k vand ekenni sove rd e verbanden tussen debodemeigenschappe n enhe tgedra gva nd egron dbi jallerle ivorme n vanland bouwkundig gebruik. Daarover heeft de veldbodemkundigebi j deopnam e van debo demkaartvee linformati e verkregendoo reige nwaarnemingen ,gesprekke nme tgrondge bruikers en plaatselijke deskundigen. Naast deze kennis zijn veel gegevens uit het in deloo pde rjare n verrichtelandbouwkundi g onderzoekvoorhanden .Va na ldez ekenni s is bij de interpretatie gebruik gemaakt. Deinterpretati egaa tui tva nd ebodemgesteldheid , zoalsdi eo pd ebodemkaar ti sweerge geven,da twi lzegge nzoal sdi ebeston dte ntijd eva nd eopnam eva nd ekaart . Sindsdien kunnendaari nveranderinge n hebbenplaatsgevonden ,bijv . alsgevol gva nontwatering . Bij praktisch gebruik van de kaart en zijn interpretatie is het noodzakelijk daarvan op de hoogte te zijn. Zeker wanneer de opname lang geleden heeft plaatsgevonden. De interpretatie over de geschiktheid voor een bepaalde gebruiksvormi s gebaseerd op de stand van kennis op het moment van opname. Ook daarin kunnen zich wijzigingen hebbenvoorgedaan ,bijv .omda the tlandbouwkundi g onderzoeknieuw einzichte n heeft opgeleverd, of omdat de eisen, die in verband met een gebruiksvorm daaraan zijn ge steld, veranderd zijn. 3.6 Digitale verwerking/manipulatie van bodemkundige gegevens Voor debeschrijvin g vand edigital everwerking/manipulati e vanbodemkundig egege vensvi aBOPAK- 1verwijze n wenaa rd ebijlag e (rapport 157va nBrouwe re tal. ,1992 , hoofdstuk 4),vi aBOPAK- 2naa rd eGebruikersdocumentati e BOPAKversi e 1.1 (Tech nisch document 3,Brouwe r et al., 1993), Ontwerp voor gebruik van BODEP en BO- DEP-data binnen BOPAK (Interne Mededeling 251 van Van Randen en Stolp, 1993) enBeheerdersdocumentati eBOPA Kversi e 1.01 (Technischdocumen t5 va nVa nRande n en Stolp, 1993). In de boorstaten is de facultatieve kolom C gebruikt voor een nadere specificatie van de aard van het materiaal: — G = zand met een mediaan >210 urn; — S = met enkele schelpen; — SS = schelprijk; — SSS= schelpenbank; — FE = ijzerrijk. 58 Grensva nhe t landinrichtingsgebied Fig. 8 ID-vakinde ling van het herinrichtingsgebied 59 4 Bodemgesteldheid; beschrijving van de bodem- en grondwater- trappenkaart De bodemgesteldheid van Bergen-Schoorl is weergegeven op de bodemkaart, schaal 1 : 10 000 (kaart 1).Dez e kaart geeft informatie over de gronden en het grondwater standsverloop, maari s alleen naard ebodemeenheden ingekleurd.E ri soo kee n grond- watertrappenkaart,schaa l 1:10 000gemaak t(kaar t2) .Dez ekaar tgeef t dezelfde infor matie, maar is alleen naar de grondwatertrappen ingekleurd. In de volgende paragrafen beschrijven we de belangrijkste profielkenmerken van de gronden methu ntoevoegingen , grondwatertrappen, bij welke geologische afzetting en terreinvorm zebehoren , en welk bodemgebruik voorkomt. Voor een overzicht van de oppervlakte per kaarteenheid verwijzen wij naar aanhangsel 1.Aanhangse l 2 geeft de vergelijking van de codering met die van de Bodemkaart van Nederland, schaal 1 : 50 000.Aanhangse l3 vermeld td egegeven spe rkaarteenhei d metprofielschets(en ) van de bodem- en grondwatertrappenkaart. Voor een verklaring of definiëring van de gebruikte terminologie verwijzen we naar de bijlage (rapport 157 van Brouwer et al., 1992, hoofdstuk 5). 4.1 Duin- en strandafzettingen (S...) De duin-e n strandafzettingen bestaan overwegend uit zandgronden en voor een klein deelui tmoerig egronde ne nveengronde n metee nzandondergrond .D egronde nkome n voor langs debinnenduinran d in het noordelijk deel van het gebied, opd e haakwallen van Zanegeest, opd e strandvlakten en -wallen vanBerge n enEgmond ,e n opd ejong e duinen ten westen van Egmond-Binnen. Ten zuiden van de lijn Bergen-Alkmaar zijn de zandgronden in het algemeen kalkrijk afgezet, ten noorden ervan kalkloos. De zandgronden beslaan een oppervlakte van 1428 ha = 28%.D e beekvaag- en bee- keerdgronden treffen weoverwegen d aan opd e strandvlakten; de vlakvaag-6 en goor- eerdgronden zowel op de strandvlakten als op de strand- en haakwallen; de enkeerd enveldpodzolgronde n opd e strand- enhaakwallen , en deduinvaaggronde n bij dedui nen. Demoerig egronde ne nveengronde n metee nzandondergron d beslaanee n oppervlakte van respectievelijk 246 ha = 5% en 11 ha = 0,2% en komen voornamelijk op de strandvlakten voor.D emoerig egronde nbestaa nui tbroekeerdgronden ; deveengronde n Een aparte groep zandgronden vormen de vlakvaaggronden, waaropjarenlan g bollen zijn geteeld (kaart 1, codeSaZn..) .O mee nru lplantbe d tekrijgen , werden (e nworde n nog)dez egronde n ieder jaar diep geploegd, zodat opde n duur eenmati g dikketo t dikke,brui n tot bruinzwarte bovengrond isontstaan .D edonkergekleurd ebovengrond ,di e 1-3 % humusbevat ,voldoe techte rnie taa nd ekleu - reisen van een eerdlaag. 61 uit koopveengronden. 4.1.1 Beekvaaggronden SZg31, SZg50 en SZg51 (tabel 9 in aanhangsel 3) Verbreiding: Tenweste ne nte nnoordooste n vanEgmond-Binnen ,bi jBakkum-Noord ; tussenEgmon d a/dHoe f en Rinnegom, Baafjespolder en Varnebroekpolder, ind e voormalige Berger- en Egmondermeer en ten oosten van Camperduin Oppervlakte: 17 ha = 0,3%, 81 ha = 1,6% en 42 ha = 0,8% Profielopbouw: De5-1 5 cmdikk ebovengron d bevat 1-10% organische stof en bestaat uitrespectieve lijk zeerfij n kleiïg zand;mati g fijn, kleiarmzan de nmati gfijn , kleiïg zand.Daaronde r komt in het algemeen matig fijn, kleiarm zand voor, met uitzondering van de gronden met code SZg31. Daar treffen we zeer fijn, kleiïg zand aan, dat op 50 tot 80c m -mv . overgaat in matig fijn, kleiarm zand. Toevoegingen: In deBosmolenpolde r en Polder het Maalwater hebben deze gronden eenzavel -en/o f kleidek (toev.k/...) .I nPolde rhe tMaalwate ri see naanta lpercele nverwerk te ngeëgali seerd (toev. .../E). Ten westen vanEgmond-binne n komen enkele afgegraven percelen voor(toev . ...IQ). Tenooste nva nCamperdui n entusse nEgmon da/ dHoe fe nRinnego m ligthe tingestove nduinzan do pee nklei-ondergron dva nd eAfzettinge n vanDuinkerk e III(toev . .../k).D egronde n zijn veelalto tdiepe rda n5 0c m -mv .kalkloo s (toev....IC). BijNoord-Bakkum , Rinnegom,i nhe tooste n vand eBosmolenpolde r ente nzuide nva n Egmond-Binnen komen gronden voor die op 30-50 cm - mv. kalkrijk worden (toev. ...IB). Ind eBosmolenpolder ,te nzuide nva nEgmond-Binne n eni nPolde rhe tMaalwate r zijn de gronden vanaf maaiveld kalkrijk (toev. ...IA).Z e zijn veelal geëgaliseerd (toev. .../E). Grondwatertrap: na, üb, m, IVu en Vlo Aard van de geologischeafzetting: Strandvlakte en jong ingestoven duinzand Terreinvorm: Vlak tot licht hellend Bodemgebruik: Overwegend grasland 62 4.1.2 Beekeerdgronden StZg31, StZg50 en StZg51 (tabel 10 in aanhangsel 3) Verbreiding: Ten westen en tennoorde n van Egmond-Binnen, ten oosten van Egmond a/dHoef ,i n de voormalige Berger- en Egmondermeer, Sluispolder, langs de binnenduinrand bij Catrijp en bij Campergeest Oppervlakte: 86 ha = 1,7%, 70 ha = 1,4% en 78 ha = 1,5% Profielopbouw: De 15-30c mdikk ebovengron d bevat3-9 %organisch e stofe nbestaa tui t respectievelijk zeer fijn, kleiïg zand; matig fijn, kleiarm zand en matig fijn, kleiïg zand. Daaronder komt in het algemeen matig fijn, kleiarm zand voor, met uitzondering van de gronden met code StZg31. Daar treffen we zeer fijn, kleiïg zand aan, dat op 50 tot 100 cm - mv. overgaat in matig fijn, kleiarm zand. Toevoegingen: In de voormalige Berger- en Egmondermeer hebben deze gronden een zavel- en/of kleideik:(toev .k/... )va nd eAfzettinge n vanDuinkerk eH L Plaatselijk isee naanta lperce len verwerkt en geëgaliseerd (toev. ...IE) of afgegraven (toev. ...IG). Langs de binnen duinrand ligt het ingestoven duinzand opee n klei-ondergrond van de Afzettingen van Duinkerke III (toev. ...Ik), waaronder plaatselijk een laag veen voorkomt (toevoeging .../w of .../v),rusten d opzand .D e gronden zijn veelal tot dieper dan 50c m -mv .kalk - loos (toev. ...IC)o f worden tussen 30 en 50 cm - mv. kalkrijk (toev. ...IB), zoals aan weerszijden vand eHo everweg .Enkel epercele nte nzuide nva nd evoormalig etrambaa n ind eVisscherijmolenpolde r zijn geëgaliseerd (toev. ...IE). Degronde n zijn daarvana f maaiveld kalkrijk (toev. ...IA). Grondwatertrap: IIa, ni), m en IVu Aard vande geologische afzetting: Strandvlakte en jong ingestoven duinzand Terreinvorm: Vlak:to t licht hellend Bodemgebruik: Overwegend grasland 63 4.1.3 Vlakvaaggronden, niet diepgeploegd, SZn30, SZn50 en SZn51 (tabel 11 in aanhangsel 3) Verbreiding: In de omgeving van Egmond-Binnen , ten zuiden vanEgmon d a/dHoef , in de voormali ge Berger- enEgmondermeer , Zuurvenspolder enReker e Polder, haakwal van Zanegeest, Oudburgerpolder, Grootdammerpolder en Groeterpolder Oppervlakte: 8 ha = 0,1%, 197 ha = 3,9% en 40 ha = 0,8% Profielopbouw: De 5-15 cm dikkebovengron dbeva t 0,5-8% organische stof enbestaa tui t respectievelijk zeer fijn, kleiarm zand; matig fijn, kleiarm zand en matig fijn, kleiïg zand. Daaronder komt in het algemeen matig fijn, kleiarm zand voor, met uitzondering van de gronden met code SZn30. Daar treffen we zeer fijn, kleiïg zand aan, dat op 35 tot 80 cm - mv. overgaat in matig fijn, kleiarm zand. Toevoegingen: In de voormalige Bergermeer en ten westen daarvan komen veel gronden voor met een zavel- en/of kleidek (toev. k/...) van de Afzettingen van Duinkerke III.I n de Philistein- sche Polder ligt het ingestoven zand op een laag veen beginnend tussen 40 en 80 cm - mv. (toev. .../w). In de Grootdammerpolder en Groeterpolder ligt het ingestoven zand op een klei-ondergrond van de Afzettingen van Duinkerke III (toev. .../k). De gronden zijn in het algemeen tot dieper dan 50 cm - mv. kalkloos (toev. ...IC). Ten westen van Rinnegom en Egmond-Binnen is een aantal percelen verwerkt en geëgaliseerd (toev. ...IE) of afgegraven (toev. ...IG). De gronden zijn daar vanaf maaiveld kalkrijk (toev. .JA). Grondwatertrap: Ia, H, in, IVu, Vlo en VHo Aard van de geologische afzetting: Strandwal en strandvlakte, haakwallen van Zanegeest en jong ingestoven duinzand Terreinvorm: Overwegend vlak Bodemgebruik: Overwegend grasland 64 4.1.4 Vlakvaaggronden met doorgeploegde Al-horizont SaZn30, SaZn50 en SaZnSl (tabel 12 in aanhangsel 3) Verbreiding: Langsd ebinnenduinran d vanaf deOudburgerpolde r totaa nd ezuidgren s vanhe tgebie d en in de Bergermeer Oppervlakte: 17 ha = 0,3%, 378 ha = 7,4% en 13 ha = 0,2% Profielopbouw: De35-8 0c mdikk ebovengron dbeva t 1-2 % organische stofe nbestaa tui t respectievelijk zeer fijn, kleiarm zand; matig fijn, kleiarm zand en matig fijn, kleiïg zand. De onder grond bestaat uit matig fijn, kleiarm zand. Toevoegingen: Plaatselijk komti nd ePhilisteinsch ePolde ronde rhe tzan dee nlaa gvee nvoo rbeginnen d tussen 40e n 80c m -mv . (toev..../w) eni nd eVennewaterspolde r eenlaa g veenbegin nend tussen 80 en 150c m - mv. (toev. .../v). De gronden ten zuiden van Egmonda/ d Hoef zijn vanaf maaiveldkalkrij k (toev....IA) ofworde ntusse n2 5e n5 0c m- mv .kalk - rijk (toev. .../B).Veela lbeva the tzan d schelpgruis.Te nnoorde n vanEgmon d a/dHoe f zijn de gronden vanaf maaiveld kalkloos tot dieper dan 50 cm - mv. (toev. ...IC). Grondwatertrap: H, m, IVu, Vlo en VIIo Aard van de geologische afzetting: Strandwal en strandvlakte, enjon g ingestoven duinzand Terreinvorm:Overwegen d vlak Bodemgebruik: In hoofdzaak bloembollenteelt, in mindere mate vollegrondstuinbouw 4.1.5 Gooreerdgronden StZn50, StZn51, ScZn50 en ScZn51 (tabel 13 in aanhangsel 3) Verbreiding: Bosmolen Polder, Philisteinsche Polder en deBergermeer , Zuurvenspolder, bij Zane- geest en Aagtdorp, en tussen Catrijp en Groet Oppervlakte: 298 ha = 5,9%, 29 ha = 0,5%, 26 ha = 0,5% en 7 ha =0,2 % 65 Profielopbouw: De 15-30 cmdikk e bovengrond vancod e StZn... bevat 2,5-10% organische stof; de 30-50c mdikk ebovengron d vancod eScZn.. .beva t 1,5-7%organisch e stof.D eboven grond bestaat uitrespectievelij k matigfijn , kleiarm zande nmati g fijn, kleiïg zand. De ondergrond bestaat uit matig fijn, kleiarm zand. Toevoegingen: In deBergermee r komen veel gronden voor metee nzavel - en/of kleidek (toev. k/...) vand eAfzettinge n vanDuinkerk e m. Plaatselijk komen percelen voor diezij n vergra ven (toev. .../E), afgegraven (toev. ...IG) of opgehoogd (toev. .../H). Tenzuide n van deNesdij k ente n noordenva n deVoer tkom t onderhe t zand eenveenlaa g voorbegin nend tussen 40-80 cm- mv. (toev. .../w) of tussen 80-150 cm- mv . (toev. .../v).D e meestegronde nzij n vanaf maaiveldto t>15 0c m- mv .kalkloo s (toev. ...IC), metuitzon dering vanee n aantalpercele n aanweerszijde n vanD eVoert ,di evana f maaiveldkalk - rijk (toev....IA) zijn .I nd eVisscherijmolenpolde r ente nnoorde nva nRinnego mworde n de gronden tussen 30e n 50c m - mv.kalkrij k (toev. ...IB). Grondwatertrap: Ha, Eb,lila , Iïïb, IVu en Vlo Aard vande geologische afzetting: Strandwal en strandvlakte, jong ingestoven duinzand Terreinvorm: Overwegend vlak of licht hellend Bodemgebruik: Akkerbouw, bollenteelt, vollegrondstuinbouw en weidebouw 4.1.6 Enkeerdgronden SEZ50 (tabel 14 in aanhangsel 3) Verbreiding: Campergeest, ten zuiden van Schoorl en Zanegeest Oppervlakte: 15h a = 0,3% Profielopbouw: De 50-80 cmdikk e bovengrond bevat 2-6% organische stof en bestaat uitmati g fijn, kleiarmzand .Onde rd ebouwvoo rkunne nlichtgekleurd efibertjes voorkome ndi eduide n op overstuiven. De ondergrond bestaat uit matig fijn, kleiarm zand. 66 Toevoegingen: De gronden zijn vanaf maaiveld tot >150 cm - mv. kalkloos (toev. ...IC). Grondwatertrap: Illb. Vlo en VHo Aard van de geologische afzetting: Strand- en haakwal Terreinvorm: Overwegend vlak Bodemgebruik: Grasland 4.1.7 Veldpodzolgronden SHn50 (tabel 15 in aanhangsel 3) Verbreiding: Zanegeest Oppervlakte: 1 ha= 0,0% Profielopbouw: De 15-25 cm dikke bovengrond bevat ongeveer 1-2% organische stof en bestaat uit matig fijn, kleiarm zand. Onder de bovengrond bevindt zich een dun laagje loodzand, hetgeen wijst op uitspoeling. De ondergrond bestaat uit bruin, matig fijn, kleiarm zand, waarin zich op 80 tot 135 cm - mv. een (humus) B-horizont heeft ontwikkeld. Toevoegingen: De grcmden zijn vanaf maaiveld geheel kalkloos (toev. ...IC). Grondwatertrap: IVu Aard van de geologische afzetting: Haakwal Terreinvorm: Enigszins bolle ligging Bodemgebruik: Grasland 67 4.1.8 Duinvaaggronden SZd50 (tabel 16 in aanhangsel 3) Verbreiding: Ten noordwesten vanEgmond-Binnen , zeer lokaal langs debinnenduinran d en bij Cam perduin Oppervlakte: 28 ha = 0,5% Profielopbou w: De 5-10 cm dikke bovengrond bevat 0,5-2% organische stof en bestaat uit matig fijn, kleiarm zand. Daaronder komt eveneens matig fijn, kleiarm zand voor. Toevoegingen: Ten noordwesten van Egmond-Binnen is een aantal percelen geëgaliseerd (toev. .../E). Ten noorden van Wimmenum is een deel van de duinvaaggronden afgegraven (toev. .../G). Bij Egmond a/d Hoef zijn de gronden vanaf maaiveld kalkrijk (toev. .../A). Ten noorden van Wimmenum worden de gronden tussen 25 en 50 cm - mv. kalkrijk (toev. .../B) en bij Camperduin zijn de gronden vanaf maaiveld geheel kalkloos (toev. .../C). Bij Egmond-Binnen zijn de gronden tot 50-80 cm ontkalkt (toev. .../C); daaronder wordt het zand kalkrijk en komt schelpgruis voor. Grondwatertrap: Vlo, VIIo en VlIId Aard van de geologische afzetting: Lage kustduinen Terreinvorm: Vlakten en laagten Bodemgebruik: Overwegend natuurgebied 4.1.9 Broekeerdgronden ShWz, SkWz en SzWz (tabel 17 in aanhangsel 3) Verbreiding: Verspreid tussen Zanegeest en Egmond-Binnen Oppervlakte: 148 ha = 2,9%, 54 ha = 1,1% en 44 ha = 0,9% Profielopbouw: De 15-40 cm dikke bovengrond van legenda-eenheid: — ShWz bevat 16to t 35% organische stof en bestaat uit veraard, kleiïg veen (Holland veen); — SkWz bevat 2-8% organische stof en bestaat uit matig lichte zavel tot lichte klei 68 (Afzettingen van Duinkerke III); — SzW zbeva t 1-5% organische stof enbestaa tui tzee rfij n totmati gfijn , kleiarmzan d (antropogee n en/of verstoven). Daaronder bevindt zich een 15-40c m dikke moerige laag, waarvan de top uit veraard veen en het onderste deel uit rietzeggeveen bestaat. De ondergrond is opgebouwd uit overwegend kalkloos, matig fijn, kleiarm zand. Toevoegingen: In de Polder het Maalwater, Baafjespolder, Zuidermeerpolder en Wimmenerpolder is een aantalpercele n geëgaliseerd (toev. .../E).Te n zuiden van deMosselaa n onderEg - mond a/dHoe f komt bij code ShWz onder het veen een 15-40c m dikke laag klei van de Afzettingen van Calais voor (toev. .../k). Grondwatertrap: Ia, IIa, üb, lila, Illb en IVu Aard van de geologischeafzetting: Strandwale nstrandvlakt ebedek tme tHollandvee n(cod eShWz) ,Afzettinge n vanDuin kerke Hl (code SkWz), overstoven duinzand of opgebracht (code SzWz) Terreinvorm: Voormalige meerbodem; overwegend vlak Bodemgebruik: Overwegend grasland 4.1.10 Koopveengronden ShVz (tabel 18 in aanhangsel 3) Verbreiding: Zuurvenspolder en Sluispolder Oppervlakte: 11 ha = 0,2% Profielopbouw: De 15-25 cm dikke bovengrond bevat 20-45% organische stof en bestaat uit veraard, kleiï'g veen (Hollandveen).Daaronde r komtee n 30to t 60c mdikk elaa g rietzeggeveen voor die rust op kalkloos, matig fijn, kleiarm zand. Grondwatertrap: Ha 69 Aard van de geologische afzetting: Hollandveen op strandvlakte Terreinvorm: Voormalige veenkoepels; vlak in min of meer afgesloten laagten Bodemgebruik: Grasland 4.2 Oude getij- en lagunaire afzettingen (C.) De oude getij- en lagunaire afzettingen (Afzettingen van Calais IV en Duinkerke 0) bestaan uit "oude"zeekleigronde n en voor eenklei n deelui t moerige gronden metee n klei-ondergrond.D e gronden komen inhoofdzaa k voor inhe tzuidelijk e deel van Ber- gen-Schoorl tussen Zanegeest en Egmond-Binnen. De "oude"zeekleigronde n beslaan eenoppervlakt e van30 0h a= 6% .Z ezij n onderver deeldi npoldervaag- ,leekeerd -e nwoudeerdgronden .D emoerig egronde nme tee nklei - ondergrond beslaan een oppervlakte van 93 ha= 2 %e nbestaa n uitbroekeerd - enpla - seerdgronden. 4.2.1 Poldervaaggronden CMnl2 en CMn32 (tabel 19 in aanhangsel 3) Verbreiding: Sammerpolder,Visscherijmolenpolder , Bosmolenpolder,Baafjespolde r enBergermee r Oppervlakte: 38 ha = 0,7% en 14 ha =0,3 % Profielopbouw: De 10-20 dikke bovengrond bevat 1-6% organische stof en bestaat uit respectievelijk lichtezave le nzwar ezavel .Daaronde rbevind tzic hmati glicht eto tzwar ezavel ,waari n plaatselijk een laag lichte klei voorkomt. Tussen 40e n 80c m -mv .begin t de zandon- dergrond, diedoorloop t totdiepe r dan 150c m- mv .He tzee rfijn e tot matigfijne , klei- arme zand is veelal kalkrijk en bevat plaatselijk schelpgruis. Toevoegingen: In deBergermee r en in mindere mate in deBosmolenpolde r zijn de gronden verwerkt en geëgaliseerd (toev. .../E).Z ezij n daarvana f maaiveld of vanaf 25c m- mv . kalkrijk (toev. ...IAof.../B) .I nd eBaafjespolde r enSammerpolde r komen gronden voor,di eto t dieper dan 50 cm - mv. kalkloos zijn (toev. ...IC). 70 Grondwatertrap: IIa, Eb, Ilia, nib en IVu Aard van de geologische afzetting: Getij-afzettingen op strandzand Terreinvorm: Overwegend vlak Bodemgebruik: In hoofdzaak grasland 4.2.2 Poldervaaggronden CMnl3 en CMn73 (tabel 20 in aanhangsel 3) Verbreiding: Tennoorde nva nEgmon da/ dHoe f(cod eCMnl3) ;Sammerpolde r enVisscherijmolen - polder (code CMn73) Oppervlakte: 12 ha = 0,2% en 7 ha = 0,1% Profiel-opbouw: De 15-30 dikke bovengrond bevat 2-5%organisch e stof en bestaat uit respectievelijk lichte zavel en matig zware klei. De ondergrond wordt gevormd door een 20-50 cm dikke laag kalkloze, matig zware klei die tussen 40e n 70c m - mv. begint. Daaronder komtmeesta l lichteto tzwar ezave lvoor ,veela lrusten d opkalkrijk , matigfijn , kleiarm zand. Het zand bevat veelal schelpgruis. Toevoegingen: De bovengrond van beide legenda-eenheden is vanaf maaiveld tot dieper dan 50 cm- mv. kalkloos (toev. ...IC). Grondwatertrap: na enlu b Aard van de geologische afzetting: Getij- en lagunaire afzettingen, al dan niet op strandzand Terreinvorm: Overwegend vlak Bodemgebruik: Grasland 71 4.2.3 Poldervaaggronden CMnl5 (tabel 21 in aanhangsel 3) Verbreiding: Sammerpolder, ten oosten van Egmond a/d Hoef en in de Zuider Rekerpolder langs het Noordhollandsch Kanaal Oppervlakte: 3 ha = 0,1% Profielopbouw: De 10-25 dikke bovengrond bevat 1-3% organische stof en bestaat uit lichte zavel. Daarondertreffe n wemati glicht eto tzwar ezave laan ,waari nplaatselij k eenlaa glicht e kleivoorkomt .Tusse n8 0e n 150c m- mv .begin tmeesta ld ezandondergrond .He tmati g fijne, kleiarme zand is kalkrijk en bevat plaatselijk schelpgruis. Toevoegingen: Degronde nlang she tNoordhollandsc h Kanaali nd eZuide rRekerpolde rzij n opgehoogd metkanaalspeci e (toev. .../H).D ebovengron d is hierto t dieper dan 50c m -mv .kalk - loos (toev. ...IC). De overige gronden worden tussen 25 en 50c m -mv .kalkrij k (toev. .../B). Grondwatertrap: Ha en lila Aard van de geologische afzetting: Getij-afzettingen op strandzand Terreinvorm: Overwegend vlak Bodemgebruik: Overwegend grasland en bollenteelt 4.2.4 Leekeerdgronden CtMnl2, CtMn32 en CtMn52 (tabel 22 in aanhangsel 3) Verbreiding: Voormalige Berger- en Egmondermeer en Zuider Rekerpolder Oppervlakte: 92 ha = 1,8%, 53 ha = 1% en 1h a = 0,0% 72 Profielopbouw: De 15-30c mdikk ebovengron dbeva t3-8 %organisch e stofe nbestaa tui t respectievelijk lichte zavel, zware zavel en lichte klei. Daaronder treffen we matig lichte tot zware zavel, plaatselijk lichte klei aan.Tusse n 40e n 80c m -mv . begint de zandondergrond. Hetzein dmaak toverwegen d deelui tva nhe t strandzand. Heti soverwegen d matig fijn, kleiarm en kalkrijk. Het bevat veelal schelpgruis. Ten oosten van Zanegeest nabij het Noordhollandsch Kanaal maakt dezandondergron d deelui t vanee nuitgestrekt e zand plaat inee n voormalige getijdegeul van de Afzettingen van Calais.I nd e gereduceerde zoneheef t hetkalkrijke , matigfijn e zandee nblauw ekleur .Bovendie n ishe tzan dsom s gelaagd met dunne, al dan niet humeuze, zavel- of kleibandjes. Toevoegingen: Degronde nzij n overwegendto tdiepe rda n5 0c m- mv .kalkloo s (toev....IC) ofworde n tussen 25e n 50c m -mv .kalkrij k (toev. .../B).Voora l inhe t oostelijk deel vanBerger meer zijn de gronden verwerkt en geëgaliseerd (toev. .../E). Grondwatertrap: na, üb, ma, nib en IVu Aard vande geologische afzetting: Getij-afzettingen op strandzand Terreinvorm: Vlak lot licht hellend Bodemgebruik: Overwegend grasland en bollenteelt 4.2.5 Leekeerdgronden CtMnl3 en CtMn53 (tabel 23 in aanhangsel 3) Verbreiding: Ten noorden van Egmond a/d Hoef (code CtMnl3) en Visscherijmolenpolder (code CtMn53) Oppervlakte: 13 ha = 0,3% en 7 ha = 0,1% Profielopbouw: De 15-30 dikke bovengrond bevat 3-9% organische stof en bestaat uit respectievelijk matig lichte zavel en lichte klei. De ondergrond wordt gevormd door een 20-50 cm dikke laag kalkloze, matig zware klei dietusse n 40 en 70 cm -mv .begint . Daaronder komt meestal lichteto tzwar ezave lvoor ,veela lrusten d opkalkrijk , matigfijn , kleiarm zand. Het zand bevat veelal schelpgruis. 73 Toevoegingen: Debovengron d van beide legenda-eenheden is vanaf maaiveld tot dieper dan 50c m mv. overwegend kalkloos (toev. .../C). Grondwatertrap: Ha, ma en Illb Aard van de geologische afzetting: Getij-afzettingen op strandzand Terreinvorm: Vlak tot licht hellend Bodemgebruik: Overwegend grasland 4.2.6 Leekeerdgronden CtMnl5, CtMn35 en CtMn55 (tabel 24 in aanhangsel 3) Verbreiding: In de omgeving van Egmond a/d Hoef, Visscherijmolenpolder en Midden en Zuider Rekerpolder Oppervlakte: 19 ha = 0,4%, 17 ha = 0,3% en 2 ha = 0,0% Profielopbouw: De 15-30c mdikk ebovengron d bevat3-10 % organische stofe nbestaa tui trespectieve lijk lichtezavel ,zwar ezave le nlicht eklei .Daaronde rtreffe n wemati g lichteto tzwar e zavelaa n ,waari nplaatselij k een laaglicht ekle ivoorkomt .Tusse n 80e n 150c m- mv . begint meestal de zandondergrond (strandwalAvlakte). Het matig fijne, kleiarme zand iskalkrij k enbeva tplaatselij k schelpgruis.I nd eMidde n enZuide r Rekerpolder maakt dezandondergron ddee lui tva nee nuitgestrekt ezandplaa ti nee nvoormalig e getijdegeul vand eAfzettinge n vanCalais .I n degereduceerd e zoneheef t hetkalkrijke , matig fijne zand een blauwe kleur. Bovendien is het zand soms gelaagd met dunne, al dan niet humeuze, zavel- of kleibandjes. Toevoegingen: Degronde nzij n overwegendto tdiepe rda n5 0c m- mv .kalkloo s(toev ....IC) o fworde n tussen 25e n 50c m- mv .kalkrij k (toev. .../B).Voora l inhe t oostelijk deel vanBerger meer zijn de gronden verwerkt en geëgaliseerd (toev. .../E). 74 Grondwatertrap: IIa, Hb, Ilia, nib en IVu Aard van de geologischeafzetting: Getij-afzettingen op strand- en geulzand Terreinvorm: Overv/egend vlak Bodemgebruik: In hoofdzaak grasland 4.2.7 Woudeerdgronden CcMnl2 en CcMn32 (tabel 25 in aanhangsel 3) Verbreiding: Visscherijmolenpolder, ten oosten van Egmond a/d Hoef en Zuider Rekerpolder Oppervlakte: 8 ha == 0,1%e n 5 ha = 0,1% Profielopbouw: De30-5 0c mdikk ebovengron dbeva t2-6 %organisch e stofe nbestaa tui t respectievelijk lichtee nzwar e zavel.Daaronde rtreffe n weeveneen s veelallicht eto tzwar ezave l aan. Tussen4 0e n8 0c m- mv .begin td ezandondergrond . Hetzan dmaak t overwegend deel uit van het strandzand. Het is overwegend matig fijn, kleiarm en kalkrijk. Het bevat veelal schelpgruis.I nd eZuide rRekerpolde rmaak td ezandondergron d deelui tva nee n uitgestrekte zandplaat inee n voormalige getijdegeul vand eAfzettinge n van Calais.I n degereduceerd ezon eheef t hetkalkrijke ,mati gfijn e zandee nblauw ekleur .Bovendie n is het zand soms gelaagd met dunne, al dan niet humeuze, zavel- of kleibandjes. Toevoegingen: Degronde nzij n overwegendto tdiepe rda n5 0c m- mv .kalkloo s (toev..../C )o fworde n tussen2 5 en5 0c m- mv .kalkrij k (toev..../B) .I nd eZuide rRekerpolde rzij n degronde n verwerkt en geëgaliseerd (toev. .../E). Grondwatertrap: Hb, [Ha, mb en IVu Aard van de geologischeafzetting: Getij-afzettingen op strand- of geulzand Terreinvorm: Overwegend vlak 75 Bodemgebruik: In hoofdzaak grasland 4.2.8 Woudeerdgronden CcMnl5 (tabel 26 in aanhangsel 3) Verbreiding: Visscherijmolenpolder en Bergermeer Oppervlakte: 8 ha = 0,1% Profielopbouw: De 30-50 cm dikkebovengron d bevat 2-5% organische stof enbestaa t uitlicht ezavel . Daarondertreffe n wemati glicht eto tzwar ezave laan ,waari nplaatselij k eenlaa glicht e klei voorkomt. Tussen 80e n 150c m -mv .begin t meestal dezandondergron d (strand- wal/-vlakte).He tmati gfijne , kleiarmezan d iskalkrij k enbeva tplaatselij k schelpgruis. Toevoegingen: Degronde nzij n overwegendto tdiepe rda n5 0c m- mv .kalkloo s (toev....IC) o fworde n tussen 25 en 50 cm - mv. kalkrijk (toev. ...IB). Grondwatertrap: üb, lub en IVu Aard van de geologische afzetting: Getij-afzettingen al dan niet op strandzand Terreinvorm: Overwegend vlak Bodemgebruik: In hoofdzaak grasland 4.2.9 Broekeerdgronden ChWg en CkWg (tabel 27 in aanhangsel 3) Verbreiding: Tennoorde n ennoordooste n vanEgmond-Binnen ,bi jEgmon da/ dHoef ,i nd evoorma lige Berger- en Egmondermeer, Sluispolder en Midden Rekerpolder Oppervlakte: 50 ha = 1,0 % en 35 ha = 0,7% 76 Profielopbouw: Debovengron d vanlegenda-eenhei dChW gbeva t2 0to t60 %organisch e stofe nbestaa t uit veraarde, venige klei of veraard, kleiïg veen (Hollandveen). Plaatselijk zijn deze gronden bezand (<15 cm). De bovengrond van legenda-eenheid CkWg bevat 2-10% organischesto f envarieer t inzwaart eva nlicht ezave lto tmati gzwar ekle i (Afzettingen vanDuinkerk e III).Hieronde rkom tee nmoerig elaa g voor, waarvan deto pui t veraard veen bestaat dat overgaat inriet - en rietzeggeveen. Deondergron d vanbeid e legenda- eenheden bestaat uit kalkloze tot kalkrijke zavel of klei (Afzettingen van Duinkerke 0 en/of Calais IV), die veelal beneden 80c m -mv .rus t opzee r fijn totmati g fijn zand (strandwal/-vlakte). Toevoegingen: Metnam ebi jEgmon da/ dHoe f eni nd eMidde nRekerpolde r zijn degronde n verwerkt en geëgaliseerd (toev. .../E). Grondwatertrap: Ia, IIa, IIb, ma en mb Aard van de geologische afzetting: Hollandveen opouder eafzettingen , alda nnie tbedek tme t sedimenten vand e Afzettin gen van Duinkerke III Terreinvorm: Overwegend vlak Bodemgebruik: In hoofdzaak grasland 4.2.10 Plaseerdgronden CkWo (tabel 28 in aanhangsel 3) Verbreiding: Zuider Rekerpolder en langs de Hondsbossche Slaperdijk Oppervlakte: 8 ha = 0,2% Profielopbouw: De 15-40 cm dikke bovengrond bevat 6-10% organische stof en bestaat uit kalkloze, lichte tot zware (pik)klei (Afzettingen van Duinkerke Hl). Daaronder komt een 15-40 cmdikk e veenlaag voor,waarva nd eto pui tveraard ,kleiï gvee nbestaa te nhe tonderst e deel uk riet- enrietzeggeveen (Hollandveen) .I n deondergron d treffen we veelal eerst een 20-50c mdikk elaa g grijze tot donkergrijze, kalkloze, slappe rietklei (Afzettingen vanDuinkerk e 0)aan ,di eovergaa t inblauw eto tblauwgrijze , kalkrijke lichtekle i (Af zettingen van Calais IV). 77 Toevoegingen: Degronde nlang sd eHondsbossch eSlaperdij k zijni nhe tverlede nafgegrave n tenbehoe ve van de aanleg van deze dijk (toev. ...IG). Grondwatertrap: Ia en Ha Aard vande geologische afzetting: Afzettingen van Duinkerke Hl op Hollandveen op Afzettingen van Duinkerke 0 en Calais IV Terreinvorm: Vlak en relatief laag Bodemgebruik: Grasland 4.3 Jonge getij- en doorbraakafzettingen (R...) Dejong e getij- en doorbraakafzettinge n (Afzettingen van Duinkerken lu, Rekere- en dijkdoorbraakafzettingen) bestaan uit "jonge" zeekleigronden. De gronden komen in hoofdzaak voori nhe t midden ennoordelijk e deelva nBergen-Schoorl . Dejong e getij afzettingen (Rekere-afzettingen) komen verspreid over het gehele gebied voor, maar vooral in het noordelijke deel van het gebied. In het zuidelijke deel van het gebied vormenz eveela lkleine ,relatie f hoogliggend eeilandje st emidde nva nd eouder e afzet tingen.D edoorbraakafzettinge n (overslaggronden) zijn ontstaantijden s dijkdoorbraken van de Schoorlse Zeedijk en de Hondsbossche Zeewering. We treffen ze alleen in de Vereenigde Harger- en Pettemerpolder aan. De"jonge "zeekleigronde n beslaanee noppervlakt e van 1437h a= 28% .Z ezij n onder verdeeldi nnesvaag- , drechtvaag-,liedeerd- , poldervaag-, leekeerd-, woudeerd- entui - neerdgronden. 4.3.1 Nesvaaggronden RMo53 en RMo73 (tabel 29 in aanhangsel 3) Verbreiding: Ouddorper- en Aagtdorperpolder en langs de Hondsbossche Slaperdijk Oppervlakte: 14 ha = 0,3% en 35 ha = 0,7% 78 Profielopbouw: De IC-30 cm dikke bovengrond bestaat uit respectievelijk lichte klei en matig zware klei Daaronder komt meestal zeer zware (pik)klei voor, die naar beneden toe slapper wordt. Dedieper eondergron dbestaa tdoorgaan sui tkalkloze ,slapp erietkle i (Afzettingen van E'uinkerke 0) die naar beneden toe veelal overgaat in stugge, blauwe, lichte tot matig zware klei van de Afzettingen van Calais IV. Toevoegingen: Tussen de zeer zware pikklei en de slappe rietklei komt vrijwel overal een 15-40 cm dikkelaa grietzeggevee n (Hollandveen) voor,di etusse n4 0e n8 0c m- mv .begin t(toev . ../w), met uitzondering van de gronden langs de Hondsbossche Slaperdijk. Daar ont breekt de veentussenlaag. Deze gronden zijn afgegraven (toev. .../G) ten behoeve van deaanle g vandez edijk . Degronde n zijn overwegend totdiepe r dan5 0c m- mv .kalk - loos (toev. .../C). Grondwatertrap: ma, nib en Vlo Aard van de geologische afzetting: Oever- opkomafzettinge n (Afzettingen vanDuinkerk e III) opHollandvee n op rietklei (Afzettingen van Duinkerke 0 op Calais IV) Terreinvorm: Overwegend vlak, relatief laag Grondwatertrap: Ia en IIa Bodemgebruik: Grasland 4.3.2 Drechtvaaggronden RMvll, RMv31, RMv51 en RMv71 (tabel 30 in aanhangsel 3) Verbreiding: Ten noorden van Zanegeest, Oudorper- en Aagtdorperpolder en Vereenigde Harger- en Pettemerpolder Oppervlakte: 6 ha =: 0,1%, 15 ha = 0,3%, 5 ha = 0,1%e n 14 ha =0,3 % Profielopbouw: De 10-30c mdikk ebovengron dbeva t2-5 %organisch e stof enbestaa tui trespectieve lijk lichte zavel, zware zavel, lichtekle i en matig zware klei.Daaronde r komt meestal een 20 tot 60c mdikk e laag zeerzwar e (pik)klei voorme tuitzonderin g vand e (lichte) overslaggronden in de Vereenigde Harger- en Pettemerpolder. Daar bestaat de onder- 79 grondi nhe talgemee nui tgelaagd ezand- ,zavel -e nkleibandjes . Dedieper e ondergrond bestaat uit een 50 tot 100 cm dikke laag rietzeggeveen (Hollandveen), die tussen 40 en 80c m -mv .begint . Plaatselijk is deto p van het veen enigzins verweerd, terwijl het onderste deel van het veenpakket veelal uit eutroof rietveen bestaat. Het veenpakket looptmeesta l doorto tdiepe r dan 150c m- mv.Plaatselij k komt binnen 150c m - mv. slappe rietklei voor (Afzettingen van Duinkerke 0). Toevoegingen: Ind eVereenigd eHarger -e nPettemerpolde r isee naanta lpercele nverwerk te ngeëgali seerd(toev . ...IE),e n afgegraven (toev. ...IG). Bijd eafgegrave n percelenzij n degronde n overwegend vanaf maaiveld totdiepe r dan 50c m- mv .kalkrij k (toev. ...IA)o fworde n tussen 25e n5 0c m- mv .kalkrij k (toev. ...IB). Elderszij n degronde noverwegen d vanaf maaiveld tot dieper dan 50 cm - mv. kalkloos (toev. ...IC). Grondwatertrap: lia, nia en nib Aard van de geologischeafzetting: Overslaggronden,oever -e nkomafzettinge n (Afzettingen vanDuinkerk eII Io pHolland veen) Terreinvorm: De overslaggronden liggen in het algemeen enigszins hollebollig, de overige gronden overwegend vlak. Bodemgebruik: Grasland 4.3.3 Liedeerdgronden RtMv31 (tabel 31 in aanhangsel 3) Verbreiding: Ten zuiden van Aagtdorp Oppervlakte: 9 ha = 0,2% Profielopbouw: De 15-30c mdikk ebovengron d bevat 3-6% organische stof enbestaa t uitzwar ezavel . Daaronder komt veelal een 15-40 cm dikke laag kalkloze, matig zwareto t zeer zware (pik)klei voor.D eondergron d wordtgevorm d dooree n40-7 0c mdikk elaa grietzegge - veeen (Hollandveen), die tussen 40 en 80 cm - mv. begint. Plaatselijk is de top van het veenenigzin s verweerd, terwijl het onderste deelva nhe t veenpakket veelal uit eu troofrietvee nbestaat .Daaronde rtreffe n weveela ldonkergrijze ,kalkloze ,slapp erietkle i aan (Afzettingen van Duinkerke 0). 80 Grondwatertrap: IIa en IIb Aard van de geologische afzetting: Oeverafzettingen op Hollandveen op rietklei (Afzettingen van Duinkerke 0) Terreïnvorm: Overwegend vlak Bodemgebruik: Grasland 4.3.4 Poldervaaggronden RMnl2, RMn32 en RMn52 (tabel 32 in aanhangsel 3) Verbreiding: Groeter- en Grootdammerpolder, in de omgeving van Zanegeest en bij Karperton in de Beirgermeer Oppervlakte: 59 ha = 1,1%, 65 ha = 1,2% en 18 ha = 0,4% Profielopbouw: De 10-30c m dikkebovengron d bevat 2-5% organische stof enbestaa tui t respectievelijk lichte zavel, zware zavel en lichte klei. In de Groeter- en Grootdammerpolder komt in de ondergrond een 20 tot 60 cm dikke laag kalkloos, matig fijn zand (ingestoven duin- zand) voor,di e tussen 40e n 80c m -mv .begint . Daaronder bevindt zich kalkrijke, lichte tot zware zavel (Afzettingen van Duinkerke Hl). Het zand begint tussen 40 en 80 cm - mv. en loopt door tot dieper dan 150 cm - mv. Toevoegingen: In de Groeter- en Grootdammerpolder treffen we onder de zand(tussen)laag kalkrijke zavel- en/of klei aan (toev. .../k). Op een aantal plaatsen, met name bij Zanegeest, komt tussen 40 en 80 cm - mv. een 15-40 cm dikke laag rietzeggeveen voor (toev. .../w). In de Groeter- en Grootdammerpolder komen veel percelen voor, die zijn verwerkt en geëgaliseerd (toev. .../E). Grondwatertrap: IIa, Hl), III, IVu en Vlo Aard van de geologische afzetting: Oeverafzettingen opstrand - of duinzand, plaatselijk opHollandvee n of oudere afzettin gen 81 Terreinvorm: Overwegend vlak Bodemgebruik: In hoofdzaak grasland 4.3.5 Poldervaaggronden RMn03, RMnl3, RMn33, RMn53 en RMn73 (tabel 33 in aanhangsel 3) Verbreiding: De lichte overslaggronden en oevergronden komen voor in de Vereenigde Harger- en Pettemerpolder,Aagtdorperpolde r enNoorde rRekerpolder , ind eomgevin g vanZane - geest,bi j Karperton (Bergermeer) enversprei d alsklein e eilandjes (erosieresten) ind e voormalige Berger- en Egmondermeer. Oppervlakte: 12 ha = 0,2 %, 50 ha = 1,0%, 132 ha = 2,6%, 255 ha = 5%en 113 ha = 2,2% Profielopbouw: De 10-30c mdikk ebovengron dbeva t 1-6 %organisch esto fe nbestaa tui t respectievelijk zeer lichte zavel, matig lichte zavel, zware zavel, lichte klei en matig zware klei. De bovengrond van de overslaggronden (code RMn03) is veelal gelaagd met zandlenzen. Daaronder komt veelal een 15-40 cm dikke laag kalkloze, matig zware tot zeer zware (pik)klei voor.I nhe tnoorde nva nhe tgebie dword td eondergron d veelalgevorm ddoo r geulafzettingen vand eRekere ,bestaand eui tkalkrijke ,plaatselij k schelprijke, lichteto t zware zavel.Voora l ind eomgevin g van Zanegeest, langs debinnenduinran d eni nhe t zuiden van het gebied wordt de ondergrond gevormd door matig fijn zand. Toevoegingen: Verspreid over het gebied treffen we percelen aan, die zijn verwerkt en geëgaliseerd (toev. .../E).I n het noorden vanhe t gebied bevindt zich veelal onderd epikkle i een 15 tot meer dan 40 cm dikke laag rietzeggeveen die tussen 80 en 150 cm - mv. begint (toev. .../v). Ten zuiden van Schoorldam komen gebieden voor waar het veen tussen 40 en 80c m- mv . (toev. .../w)begint .I n het algemeen zijn degronde n vanaf maaiveld tot dieper dan 50 cm - mv. kalkloos (toev. ...IC). In de Oudburgerpolder worden de gronden tussen 25 en 50 cm - mv. kalkrijk (toev. .../B). Grondwatertrap: IIa, üb, Hl, IVu en Vlo Aard van degeologische afzetting: Overslag, oever- opkomafzettinge n opgeulafzettinge n (Afzettingen vanDuinkerk eIII ) of opHollandvee n veelal op strand/haakwalafzettingen, plaatselijk op sedimenten van de Afzettingen van Duinkerke 0 en Calais IV 82 Terreinvorm: In het algemeen tamelijk vlak; de gronden in de voormalige Berger- en Egmondermeer liggen relatief hoog in het omliggende landschap. Ze vormen daar de erosieresten van de Rekere-afzettingen. Ook de overslaggronden in de Vereenigde Harger- en Pettemer- polder (code RMn03) liggen relatief hoog. Bodemgebruik: Overwegend grasland 4.3.6 Poldervaaggronden RMn34 (tabel 34 in aanhangsel 3) Verbreiding: Vereenigde Harger- en Pettemerpolder, en Grootdammerpolder Oppervlakte: 14 ha = 0,2% Profielopbouw: De 10-30 cm dikke bovengrond bevat 1,5 tot 4% organische stof en bestaat uit zware zavel. Daaronder komt een 50to t 80c m dikke laagkalkloze , matig zware tot zeer zware (pik)klei voor. Toevoegingen: Tussen 80 en 150 cm - mv. komt een 15 tot meer dan 40 cm dikke laag rietzeggeveen (Hollandveen) voor (toev. .../v). In het algemeen zijn de gronden vanaf maaiveld tot dieper dan 50 cm - mv. kalkloos (toev. .../C). Plaatselijk worden de gronden tussen 25 en 50 cm - mv. kalkrijk (toev. .../B). Grondwatertrap: Ha en III Aard van de geologische afzetting: Oever- op komafzettingen (Afzettingen van Duinkerke III) op Hollandveen Terreinvorm: Tamelijk vlak Bodemgebruik: Graslaa d 83 4.3.7 Poldervaaggronden RMn05, RMnl5, RMn35 en RMn55 (tabel 35 in aanhangsel 3) Verbreiding: Vooral inhe tnoorde n vanhe tgebie d enversprei d inhe tzuidelij k deel ("Oudland ker nen") Oppervlakte: 22 ha = 0,4%, 207 ha = 4,1%, 198 ha = 3,9% en 104 ha = 2,1% Profielopbouw: De 10-30c mdikk ebovengron dbeva t2 to t6 %organisch e stof enbestaa t respectievelijk uit zeer lichte zavel, matig lichte zavel, zware zavel en lichte klei.Daaronde r komt in het algemeen lichte tot zware zavel voor, die doorloopt tot dieper dan 150 cm - mv. (geulafzettingen). Debovengron d van de overslaggronden (codeRMn05 ) is veelalge laagd met zandlenzen. Vooral in de omgeving van Zanegeest en in het zuidelijke deel van het gebied bestaat de diepere ondergrond (>80 cm - mv.) uit matig fijn zand. Toevoegingen: Verspreid over het gebied treffen we percelen aan, die zijn verwerkt en geëgaliseerd (toev. .../E). Op veel plaatsen treffen we een 15 - >40 cm dikke laagrietzeggeveen (Hollandveen) aan die tussen 80 en 150 cm - mv. begint (toev. .../v). Ten zuiden van Schoorldam komen gronden voorwaa r hetvee n tussen 40 en 80c m -mv . (toev. .../w) begint.I n het zuidelijke deel van het gebied zijn de gronden vanaf maaiveld tot dieper dan 50c m - mv.kalkloo s (toev. .../C); in het noorden zijn de gronden vanaf maaiveld kalkrijk (toev. .../A) of worden ze tussen 25 en 50 cm - mv. kalkrijk (toev. .../B). Grondwater-trap: Ha, ma, mb, IVu en Vlo Aard van de geologische afzetting: Oever- en kreekafzettingen al dan niet op Hollandveen en/of op strandzand Terreinvorm: Overwegendvlak ;d egronde ni nd evoormalig eBerger -e nEgmondermee r liggenrelatie f hoog. Ze vormen daar de erosieresten van de Rekere-afzettingen. Bodemgebruik: Overwegend grasland 84 4.3.8 Leekeerdgronden RtMnl2 en RtMn32 (tabel 36 in aanhangsel 3) Verbreiding: In de voormalige Berger- en Egmondermeer en in de omgeving van Zanegeest Oppervlakte: 13 ha = 0,2% en 8 ha = 0,1% Profielopbouw: De 15-30c mdikk ebovengron dbeva t3 tot8 %organisch e stofe nbestaa t respectievelijk uit lichte en zware zavel. Daaronder treffen we eveneens veelal lichte tot zware zavel aan (Afzettingen vanDuinkerk eUI) .He tzan dbegin ttusse n4 0e n8 0c m- mv .e nloop t door tot dieper dan 150 cm - mv. Toevoegingen: Plaatselijk bevindt zichtusse n dejong e klei-afzetting enhe t zand een 15-40c mdikk e laag rietzeggeveen (Hollandveen), die tussen 40 en 80c m -mv. (toev. .../w) of tussen 80 en 150 cm - mv. (toev. .../v) begint. Grondwatertrap: Ha, üb, ma, Hlb en IVu Aard vande geologische afzetting: Oever- enkreekafzettinge n (Afzettingen vanDuinkerk eIII )a lda nnie to pHollandvee n op strajidzand Terreinvorm: Overwegend vlak Bodemgebruik: Overwegend grasland 4.3.9 Leekeerdgronden RtMnl3 en RtMn33 (tabel 37 in aanhangsel 3) Verbreiding: In de omgeving van Zanegeest en in de voormalige Berger- en Egmondermeer Oppervlakte: 25 ha == 0,5% en 22 ha = 0,4% Profielopbouw: De 10-30c mdikk ebovengron d bevat3 tot 10%organisch e stof enbestaa trespectieve lijk uit lichtee nzwar ezavel .Daaronde rkom tee n 15-40c mdikk elaa gkalkloze ,mati g zware tot zeer zware (pik)klei voor. De ondergrond wordt veelal gevormd door matig fijn zand, dat al dan niet kalkrijk is. 85 Toevoegingen: Op enkele plaatsen zijn de gronden verwerkt en geëgaliseerd (toev. .../E). Grondwatertrap: Ha, nia, Illb en IVu Aard van de geologische afzetting: Oever- op komafzettingen (Afzettingen van Duinkerke UI) op strandzand Terreinvorm: Overwegend vlak; in de Berger- en Egmondermeer liggen de gronden relatief hoog. Ze vormen erosieresten van de Rekere-afzettingen. Bodemgebruik: Overwegend grasland 4.3.10 Leekeerdgronden RtMnl5 en RtMn35 (tabel 38 in aanhangsel 3) Verbreiding: Ind e omgeving van Zanegeest en verspreid in de voormalige Berger- en Egmondermeer Oppervlakte: 12 ha = 0,2% en 5 ha =0,1 % Profielopbouw: De 15-30 cm dikke bovengrond bevat 3to t 10% organische stof en bestaat respectieve lijk uit lichte en zware zavel. Daaronder komt eveneens veelal lichte en zware zavel voor.D e diepere ondergrond wordt (>80c m -mv. )veela l gevormd door matig fijn zand, dat al dan niet kalkrijk is (strand- of geulzand). Toevoegingen: Degronde n langs het Noordhollandsch Kanaal zijn opgehoogd met kanaalspecie (toev. .../H). Daar zijn ze vanaf maaiveld kalkrijk (toev. ..JA). De overige gronden zijn over wegend vanaf maaiveld tot dieper dan 50 cm - mv. kalkloos (toev. ...IC). Grondwatertrap: IIa, ma, Illb, IVu en Vlo Aard van de geologische afzetting: Oever- enkreekafzettinge n (Afzettingen van Duinkerke Hl) op strand- of geulafzettingen (Afzettingen van Calais IV) 86 Terreinvorm: Overwegend vlak Bodemgebruik: Overwegend grasland 4.3.11 Woudeerdgronden RcMn32 (tabel 39 in aanhangsel 3) Verbreiding: Zuider Rekerpolder Oppervlakte: 1 ha =: 0,0% Profielopbouw: De 30-50 cm dikke bovengrond bevat 3 tot 5% organische stof en bestaat uit zware zavel. Daarondertreffe n weveela llicht eto tzwar ezave laa n(Afzettinge n vanDuinkerk e III). Het zand begint tussen 40 en 80 cm - mv. en loopt door tot dieper dan 150c m - mv. Toevoegingen: Degronde n langshe tNoordhollandsc h Kanaalzij n opgehoogd metkanaalspeci e(toev . .../H).Daa rworde nd egronde ntusse n2 5e n5 0c m- mv .kalkrij k (toev. .../B).D eoveri gegronde n zijn overwegend vanaf maaiveld totdiepe rda n 50c m- mv .kalkloo s (toev. ...IC). Grondwatertrap: Ha en Hlb Aard van de geologische afzetting: Oeverafzettingen (Afzettingen vanDuinkerk eIII )o pgeulzan d (Afzettingen vanCalai s IV) Terreinvorm: Overwegend vlak Bodemgebruik: Overwegend grasland 87 4.3.12 Woudeerdgronden RcMnl3 en RcMn33 (tabel 40 in aanhangsel 3) Verbreiding: Verspreid in de voormalige Berger- en Egmondermeer Oppervlakte: 2 ha = 0,0% en 1h a = 0,0% Profielopbouw: De30-5 0c mdikk ebovengron dbeva t3 tot5 %organisch e stofe nbestaa t respectievelijk uit lichte en zware zavel. Daaronder komt veelal een 15-40 cm dikke laag kalkloze, matig zware tot zeer zware (pik)klei voor. De ondergrond wordt veelal gevormd door matig fijn zand, dat al dan niet kalkrijk is. Toevoegingen: De gronden zijn vanaf maaiveld tot dieper dan 50 cm - mv. kalkloos (toev. ...IC). Grondwatertrap: nib Aard van de geologische afzetting: Oever- op komafzettingen (Afzettingen van Duinkerke III) op strandzand Terreinvorm: Overwegend vlak;d egronde nligge nrelatie f hoog.Z evorme nerosiereste n vand eReke - re-afzettingen. Bodemgebruik: Overwegend grasland 4.3.13 Tuineerdgronden REK15 (tabel 41 in aanhangsel 3) Verbreiding: Opd ehaakwa l vanZanegees te ni nd eNoorde rRekerpolde rlang she tNoordhollandsc h Kanaal Oppervlakte: 3 ha = 0,0% Profielopbouw: De 50-80 cm dikke bovengrond bevat 3 tot 4% organische stof en bestaat uit lichte zavel.Daaronde rkom tkalkloos ,kleiarm ,mati gfij n zandvoo r(haakwa lva nZanegeest) . Langs het Noordhollandsch Kanaal bestaat de ondergrond uit kalkrijke, lichte zavel. 88 Toevoegingen: De gronden van Zanegeest zijn vanaf maaiveld kalkloos (toev. .../C) en langs het Noordhollandsch Kanaal vanaf maaiveld kalkrijk (toev. .../A). Grondwatertrap: Vlo Aard van de geologischeafzetting: Antropogeen Terreinvorm: Tamelijk vlak Bodemgebruik: In hoofdzaak grasland 4.4 Toevoegingen Detoevoegin gdi eo pd ebodemkaar te ni nhe tbodemkundig ebestan d(BOPAK )voorko men, geven informatie over kenmerken van de bodem die we niet konden of wilden gebruiken alscriteriu m bij het indelen vand egronden . Wehebbe n devolgend e 9 toe voegingen, waarvan 3 soorten verwerkte gronden, onderscheiden: k/... zavel en/of kleidek (15-40c mdik) ;d etextuu r van hetzavel - en/of kleidekka n opkort e afstand sterkvariëren .He t zavel-en/o f kleidek bestaat overwegendui t oever- en komafzettingen van de Afzettingen van Duinkerke III. Oppervlakte: 468 ha = 4,6%. .../k zavel en/of klei beginnend tussen 40 en 80 cm - mv.; komt overwegend voor invoormalig ekleigebiede n (Afzettingen vanDuinkerk eHE )lang sd ebinnenduin - rand en die nadien zijn overstoven metjon g duinzand. Oppervlakte: 101h a= 2,0%. .../s zandbeginnen d tussen 40 en 80 cm - mv.; komt zowel bij dejong e als oude getij-afzettingen voor.D ezandondergron dbestaa ti nhe talgemee nui tstrandwal- , strandvlakte-e nduinzand ,maa ri nd eGroeterpolde r enGrootdammerpolde r uit verstoven, deels verspoeld, jong duinzand. Oppervlakte: 517 ha = 10,3%. .../z zand beginnend tussen 80 en 150 cm - mv.; komt zowel bij dejong e als oude getij-afzettingen voor.D ezandondergron dbestaa ti nhe talgemee nui tstrandwal- , strandvlakte- en duinzand. Oppervlakte: 245 ha =4.7% . ... /w veentussenlaag (dunnerda n4 0cm )bestaand eui triet -en/o frietzeggevee nbegin nend tussen 40e n 80c m -mv. ;kom t direct onderd e oever- en komafzettingen van de Afzettingen van Duinkerke III voor. Plaatselijk is de top van het veen (Hollandveen) veraard.Di tmateriaa lheef t kennelijk voord eoverstromin gdoo r deRekere ,aa nd eoppervlakt egelegen .Doo ronde rander e ontginningsaktiviteiten 89 is de bovenkant van het veenpakket geoxideerd. Oppervlakte: 276 ha =5,1% . .../v veentussenlaag (tenminste 15 cm dik) bestaande uit riet- en/of rietzeggeveen beginnend tussen 80 en 150c m -mv. ; komt direct onder de oever- en komafzet- tingen van de Afzettingen van Duinkerke Hl voor. Plaatselijk is de top van het veen (Hollandveen) veraard. Ditmateriaa l heeft kennelijk, voor de overstroming door deRekere , aan de oppervlakte gelegen. Door onder andere ontginningsakti- viteiten is de bovenkant van het veenpakket geoxideerd. Oppervlakte: 442 ha = 8,7%. .../G afgegraven; komt vooralbi j Zanegeest enEgmon d voor, waar delen van respec tievelijk de haakwal en jonge duinen zijn afgegraven. De gronden zijn in het landschap goed teherkenne n doord e aanwezigheid van steilwanden. Oppervlak te: 90 ha = 1,8%. ..JH opgehoogd; komt overwegend langs het Noordhollandsch kanaal voor. De gron den zijn door specie uit hetkanaa l opgehoogd. Dit materiaal bestaat grotendeels uit kalkrijke, lichte zavel. Oppervlakte: 19 ha = 0,4%. .../E geëgaliseerd; komt verspreid overhe t gebied voor. De wijze waarop de egalisa ties zijn uitgevoerd, varieert sterk en heeft direct met de aard en samenstelling van de gronden te maken. In de jonge kleigronden in het noorden is meer de nadruk gelegd ophe t vlakmaken van percelen zonder datee n diepe grondbewer- king heeft plaatsgevonden. In de voormalige Berger- en Egmondermeer heeft profielverbetering veelal een rol gespeeld. Oppervlakte: 971 ha = 19,2%. 4.5 Grondwatertrappen In deze paragraaf geven we een toelichting op de gekarteerde grondwatertrappen (kaart 2). De grondwaterstanden, met name degrondwaterfluctuaties , zijn van grote betekenis voor de water- en luchthuishouding van de grond. Ze zijn daardoor een belangrijke factor bij de bepaling van de gebruikswaarde van de grond. Uit de grondwaterstandsme- tingen (par. 3.2.2) blijkt dat de grondwaterfluctuaties in het algemeen gering zijn. Dit wordt mede veroorzaakt door de (continue) kwelstroom vanuit de duinen en een goede beheersing van de verschillende polderpeilen. Ia: GHG < 25 cm - mv.; GLG < 50 cm - mv. Verbreiding: Langs de Hondsbossche Slaperdijk, ten westen van de weg Bergen-Alkmaar en enkele verspreid liggende, kleine, geïsoleerde locaties Oppervlakte: 16 ha = 0,3% Toelichting: Grondwatertrap Ia komt in afgegraven terreinen voor, in een oud geulenpatroon (Afzettingen van Duinkerke 0 en Calais IV) en in enkele komvormige laagten (strandvlakten). Deze natte gronden zijn meestal moerig. Wanneer de ondergrond 90 niet uit zand bestaat, is deze overwegend slap (rietklei). Tijdens langdurig natte perioden staan deze gronden vaak blank. IIa: GHG < 25 cm - mv.; GLG = 50-80 cm - mv. Verbreiding: Verspreid over het gebied Oppervlakte: 789 ha = 15.5% Toelichting: De gronden met Gt IIa in de voormalige Berger- en Egmondermeer hebben een zandondergrond en zijn daardoor erg kwelgevoelig. In de omgeving en ten noorden van Zanegeest komen relatief grote oppervlakten met Gt Ha voor bij de kom- op veengebieden. IIb: GHG =25-40 cm - mv.; GLG = 50-80 cm - mv. Verbreiding: Voornamelijk in de voormalige Berger- en Egmondermeer Oppervlakte: 476 ha = 9,3% Toelichting: De gronden met Gt IIbhebbe n in het algemeen een zandondergrond en zijn daardoor kwelgevoelig. De gronden zijn redelijk ontwaterd. lic: GHG >40 cm - mv.; GLG = 50-80 cm - mv. Verbreiding: Een klein areaal ten zuiden van Egmond a/d Hoef en ten westen van Egmond-Bin- nen Oppervlakte: 10 ha = 0,2% Toelichting: Bij Gt lic is de fluctuatie van het grondwater zeer gering en speelt zich af tussen 40 en 80 cm - mv. Deze geringe fluctuaties kunnen alleen worden bereikt bij zeer open gronden. In Bergen-Schoorl betreft het kalkrijke zandgronden, die als bollen- grond in gebruik zijn (zie ook par. 3.5.1). lila: GHG < 25 cm - mv.; GLG = 80-120 cm - mv. Verbreiding: Voornamelijk in hetjong e zeekleigebied (Rekere), in de omgeving van Zanegeest en lokaal in het zuidelijk deel van het gebied Oppervlakte: 782 ha = 15,4% Toelichting: Gtlil a komt vooral voor bij gronden met een pikkleibovengrond en/of - tussenlaag. In de omgeving van Zanegeest betreft het veelal kwelgevoelige gronden en in het zuidelijke deel van het gebied in hoofdzaak afgegraven duingronden (toev. ...IG). 91 Mb: GHG =25-40 cm - mv.; GLG = 80-120 cm - mv. Verbreiding: Voornamelijk in hetjong e zeekleigebied (Rekere), langs de binnenduinrand ten zui den van Bergen en verspreid in het gebied Oppervlakte: 788 ha = 15.6% Toelichting: Gtm b treffen we vooral aanbi j delicht e kreekrug- en oevergronden (profielverloop 2 of 5) van dejong e zeekleigronden. Langs de binnenduinrand ten zuiden van Ber gen komt deze Gt voor bij de goed ontwaterde zandgronden, al dan niet bedekt met een kleilaag (toev. k/...). IVu: GHG =40-80 cm - mv.; GLG = 80-120 cm - mv. Verbreiding: Voornamelijk in het zuiden van het gebied, direct langs de binnenduinrand ten zui den van Bergen, verspreid in de Bergermeer en in de omgeving van Zanegeest Oppervlakte: 485 ha = 9.5% Toelichting: De fluctuatie bij deze gronden is gering. GtIV u komt vooral voor bij de open zand gronden. In de Noorder Rekerpolder betreft hetjong e zeekleigronden (lichte kreek rug- en oevergronden) die zijn geëgaliseerd (toev. .../E). Vlo: GHG = 40-80 cm - mv.; GLG = 120-180 cm - mv. Verbreiding: Verspreid in het gebied Oppervlakte: 140 ha = 2,8% Toelichting: Bij dejong e zeekleigronden komt Gt Vlo vooral bij de relatief hooggelegen kreek- ruggronden voor. Bij de zandgronden treffen we deze Gt bij de jonge duinen en bij de geestgronden aan. VIlo: GHG = 80-140 cm - mv.; GLG = 120-180 cm - mv. Verbreiding: Ten westen vanEgmond-Binnen , lokaal verspreid langs debinnenduinrand , en Zane geest Oppervlakte: 10 ha = 0,2% Toelichting: Gt VIlo komt voor bij de jonge duinen en op de haakwal van Zanegeest. Ze zijn in het algemeen droogtegevoelig. 92 Vllld. GHG >140 cm - mv.; GLG > 180 cm - mv. Verbreiding: Ten westen van Egmond-Binnen en lokaal verspreid langs de binnenduinrand Oppervlakte: 19 ha = 0,4% Toelichting: De gronden met Gt Vllld komen voor bij de hoogste delen van de jonge duinen (nollen) en zijn zeer droogtegevoelig. 4.6 Overige onderscheidingen Overige onderscheidingen (1563h a = 31%) omvatten delen van het herinrichtingsgebied die niet in het onderzoek betrokken zijn zoals: — bebouwing, wegen, sportvelden, campings, golfterreinen, aardgasinstallaties enzo voort; oppervlakte: 431 ha = 8,8%; — water, waterlopen, boezems enzovoort; oppervlakte: 168 ha = 3,3%; — dijken en kaden; oppervlakte: 111 ha = 2,2%; — sterk opgehoogde terreinen (o.a. vuilstort); oppervlakte: 23 ha = 0,5%; — voormalige tankgracht/-wering; oppervlakte: 21 ha = 0,4%; — omgezette gronden; oppervlakte: 462 ha = 9,1%; — percelen waarvan degrondgebruikerAeigenaa rgee ntoestemmin g voorhe t onderzoek heeft verleend; oppervlakte: 248 ha = 4,9%; — smalle en brede restbeddingen; oppervlakte: 20 ha = 0,4%; — zandwallen en steilwanden. 93 5 Bodemgeschiktheid voor bloembollenteelt De huidige geschiktheid voor bloembollenteelt is weergegeven in tabel 42. De goed ontwaterde, goed bewortelbare zand- en lichte zavelgronden met een goede vochtvoorziening hebben goede mogelijkheden voor bloembollenteelt, met name de leemanne vlakvaaggronden metdoorgeploegd e Al-horizont(cod eSaZn50) . Zekome n vooral in de omgeving van Egmond voor. Zand-, zavel-e nlicht ekleigronde ndi ehetzi jenigszin sdroogtegevoelig ,hetzi j enigszins tena t zijn, hebben beperkte mogelijkheden voorbloembollenteelt . Demeest e gronden in deze klasse komen in het zuidelijke deel van het gebied voor. Grondenme twateroverlas t (Gtni a ofnatter) ,me tvochttekor te ngronde nme tee nzwar e bovengrond hebben weinig mogelijkheden voor bloembollenteelt. Ze komen vooral in het noordelijke deel van het gebied voor. In totaal is circa 352 ha7 (7%) van de gronden in Bergen-Schoorl goed geschikt voor debloembollenteelt , circa 1410h a(28% )mati ggeschik te ncirc a 1755h a(35% )weini g geschikt. 7 Dit is exclusief de omgezette gronden. De oppervlakte hiervan bedraagt 462 ha = 9%. 95 r es es l-H © « «M ve l-H w* N ^ rt rt "u5 o ci e l-H d d d e d d s S* "w e Si .S» su ="• t- Il *•> •tTJJ e « c ^ C .5 a n N M C es M in ©a> > i. a £U aa © e e >* VI Ti c e Ü N N X"3 es es G C« CA V V < < pa ce « Ug oo s o -O o o o m • u I I I I 00 es T—i -i—i rH H m ci S .g H H C> * es .fi •S o o o s N u ce B I» u 1-H m s N ce K vi •B B N 75 © PO «o fi B « N N a> CA 4> !» i 81 •a s te Bó vin «vi e ui 41 N tieout: BI N N N N N e 41 ce Vxc e V) VI VI CA CC en vi ce ce ce 4» 4» « •o ù es £ 3 O - -O .O s _ js _ A .fi es « £ CL K H -i ifi H £ 1 2 I-H |«> ^ HH M M r H H H H > >B l-H •£> l-H l-H U 1 • • 1 • 1 i • • • i es eS *i,H ,"! N O rt ri O 0 0 1—I «S IH ^H u 000 odd d d d d dd d odd o. M m m ess 0 tn e> •* SO N rH FH "* M •* r> e> r» 00 O 1H M e '3D g >V • 0 i>§* AS eV •SS •£ « 4« J» u U NU es in vi *?. ri r> ^ », •o G C N C C MB 0s) 0) s« J3 V s a ^* "O ù a, S S S O 9 O S « O 3 3 3 3 O _ ï CS s d CS g es IM CS >> > s > s . > >> S £ > > > S* £ fi N M N r M r M M M (» r M M M M r M < u + . + + SC es •<* •* "* •* Tt •* Tt ^t •* •* t rt B. r< rt M r< M 2 "3 s rt N IH i-H M ri rH r» N rt ta -o «s i-i rt c* «s ri N m M « H ?H N N N N CS u ?> 0 « « r< « « N rt rt rt r» r< r* «s ri rt -o 0 rt rt 88 0 > r» »S N N N N N o 9 rt r^ *4 w4 rt ^ M «1 BD A .8 e « M N N N N N « n M r« r* N (H m u M 1 V OD £ •SP 'S S A s« rt S rt *t -*t *t rt rt - »s JA o o NOW f- © © ^H © CJ TT »M © o © d © © © © © ©* 9 © u f5 ei © CV O. m © IH se Tf © © Tt fH N ^H f- ^H O. I« 1-H »H W © iH C* O M ^^ 'S0 - PQ c cm a •M u WD pa sa 4* »M «S » M S ÖS 12 « e: ^9 Sc î PQ •a S a K N £ "5 « M *' 5> e MD «? fi T) Ù t» .2 U es « ü O. f « Ä A M Xîfi A £ M —< »H £ 52 A H A H o + . • +•• +••• +• • •• ec c « r* r» c< *4 ** -r* ri ri ^ ^H r* m N ci ^H V .a TS c a .C ïf -O V su P* c* r< ,H »H i—i ^< ^ r^ «s m c* m n M ai L. « XI ^HrH ^H N N N MMfS CS J3 ^ © IHr « o\^ Ho n fi Ui © © ried o dode d o e o. 00^ H »H ,HV O0 \ Ui a rï^ H O U 45 ^ fi o y fi ÏS r< 5 8' S S £ ^ BS u ki cd U c? S "5b o> U o vi N J3 W e <» u u es XI m e e V c >2 M ss N 4> C V !» !» V t XI IH CS £i ja .a .o J3 JS J2 Ä a g C8 «S e o «â NN hH + . + + + i + . + M •* •* "* •* •** •* •* •* ,g ci r< «s »H «S *H C* CI ^H ^H d «S fi fi »5 s ci ri M n n H H l-H CI C» N r< « bi b J5 IH »H M r« N N N N ri r< r* r< r* r< OHHMNHNHrt o o e O O V« iH o M ri oodocjooo© -H ^H O O O O O e o o V a O^MWriTfM»«« fi 06 M rH © 0\ fi d O 90 Oa TT N N u Vi o V) e u o N V) CO c N C/3 u e Vi a N Vi ê o > Vi M « « C N SS CO ex B 'So N N 8 •M U CO Vi e U U 'es 9 V) U -H 3 Vi fi ex Vi N N M es cc «5 s V V «¥ S * * es S u sa co S2 e Z H H "O Ui SB« C m m vi m vi J; en V O Ui ^ XJ ^ 'O BD S N N -*J +J Ve n «2 B •S N N N N vi vi viN vi " 555 Vi Vi in t11 I» «I CB tfl t« » a M M M M o o e O H _ w 3 © _ CS CS HHHHHHHHHRH ° « .3 H S H K^K^h^K^K^K^K^K^h^HHhH CS ^ H n HH •C (M M on f (^ ^ NH M r M M M r M hH i 09 u I I I I I I I • I I I I III I III es es iHrt^rt^^H^H^H^H^^ ^H C* P* «S CS 0\ f> u o © © © ©so©©©©©©© Ol a t- © Tf l/lVJi-HP^C*^©»»}^© a O em w s J e OB (/! M •a s* 0) o e •as a « «f •o y ^ ^ e V BD JS ü NOS a C/3 Cfl t/3 ii •O h S S a, O O 3 O ooooooaaooO S O Ä t M M i> M M M M CS 2 « CS > >£ MMMMMM^^MNM CO a * £ u + + . + + + OC . + + + + • + CS ^ •* -t rf •* Tf t t t ^ * a rt N N 4» JS .2 ^ a N PI N C3 l- !- fl »S ft iH ^H ^H Ju= « 9, u fi t*} f) 9 «1 h V • N (H N 4» M .O sS SI V a M o -3 A i S "3 lij fi f*i t*} ffiff)fiei(fifirfiOfflf,Jfr) O en O .M 03 f> ^H TT "> u ri V a © O a vo © O u G «1 •m 4) •§ ai • est e Ol M a> 22 2a u £ « s» M u 1 • M 1 + + , CS ^ Tt ^ <» ^ a a »H P* N N «s 1—1 .S ''S e M P* ri N «s eg h h XI o fi ta o s 5? u C « s e **5B* « -Cl Mu ) V S M •SP •s -a a è 3 ,j&> t» J3 3 o r> r> ro w ^ i-i o n r- f> fi « 9 © 00 TT © "> © S © © © >-5 © u © © © © fi a Tf *H\ © vi M H N © S fi o. fi 1-4 ri Vi O fi OD S M) V O> e à UUBH "O m vi n fi S v > e e e Ol 60 J5 C ïv ea 2 « 2 8 H R M M M H« 85 »H + + . . + + I + + I + + T "» •* •* T Tt C •* >» ^t T ^r •* Tt ^ a. iH IH l-l i-H «s ri p* r< -H IH IH .a ? e 1-1 N « •S -o •-•s es CS m © r* fJ(*jTH©1-H © © © u FH © © 1-H © © © © 1-5 © © a, VO FH t> N H N 1^ ^f « H m VJ O 6 c g O et •m M § ai I£ Is 'aS> ai 42 Ö < £ £ 55 4s ^ ^ -5 £ ^ 42" -S •£ • U N U « pq U O U en «s o M ^ fi ffj fo f^i i-H f} fï f'i f*} f*S ~ "~ r- f~ r- r- r- t- FH © r~ r- t» B fi a o a G 2 u "S U) >• e G e e d M 1' Sis c u S 2 u a> _ es es es es fi S H H M H £ « ? £ B es M M M M M es es U + + + + .+ + + + + + ^t Tt Tf ^ * ^ t * Tf •*•* S es H i-i N p) r< es t>. ^H r4 ^H 00 H H "? t. © © © © ci © © a l« f> l-H Tf o. ^ ^r r- O •s U "Bfc 65 •s •fi u JS U M J3 JS U e U 'Sb >• £5 IO co u JS JS to to S s N N „ '3 4) ££> JS JS JS JS a CO «3 »3 « •0 u es SÜD, es 2 « S -° NH CS _ «S M _ 00 £ *3 M M M « M H !t u G es m vi in in in f} f*} fi f} f*ï j "3 a « t. «g ja 2 2 1 lH l-H CI 1H iH f'i r*} f^j ^ ^ •>» «/> M) pfi CM a ai oc a» en o s S 'S « M JS 3 f*3 f*} f) fî f*} r> n O 6 Bodemgeschiktheid voor weidebouw De huidige geschiktheid voor weidebouw is weergegeven in tabel 43. Degoe dontwaterde ,goe dbewortelbar ezand -e nkleigronde nme tee ngoed evochtvoor - ziening en een goede draagkracht hebben ruime mogelijkheden voor weidebouw. Ze komen verspreid over het gebied voor. Gronden met beperkte mogelijkheden voor weidebouw treffen we aan bij het grootste deelva nd ezand- ,zavel -e nkleigronde ni nBergen-Schoorl .Veela l laatd edraagkrach t van de gronden te wensen over of ze zijn tamelijk droogtegevoelig. Weinigmogelijkhede n voorweidebou wvinde nw evoora lbi j denatt emoerig egronde n en bij de zeer droogtegevoelige zandgronden. In totaal iscirc a 1787h a (36%) van degronde n in Bergen-Schoorl goed geschikt voor weidebouw, 1558 ha (30%) matig geschikt en 171 ha (3,4%) weinig geschikt. 107 TS s Sa V 6« •M s: £t e> V) fi O o •e V w b fto V) Ts ft g ON •N s « o e > s« •.6s« •N* t&a * <*•&* -4 è v os O II o» s JS * Vc V s I « CS US -o -o © f» .»> e V. s tu s 's3 M N es 1/2 c« !/3 CA 1/3 1/1 Kï Q eV O Ä o> "O b. ta t ft S 3 es CS 2 1 -S « •4— •** ÏS -5 i *u5 M #C 6« S •S "** e 'S V ** ^ 1« •SP es S •o ^H 1H C* »N •N (N TS •O o o •N* u, es o rH «H i-i TH S X, > iH J-i en A «3 G •N «N •N •N •2 '-. O © Tf ui o e f> en e "> à ^ 'SD c« aa **> wy S 41 e 5P5< 41 5 © »H S m m N3 o © BC 4> «5 «5 C« •a t- CS 5 -S a £ « 2 fc > .DgU a» .a * c JS 3 'S « n fi c« u. b ri •ssM .S «s2 e BC Ç» ? u V OC o 'S 3 S 3 8 'S 5 r> ocj s S •M m H « ,2 ~ *H e Hoe D. S r> se r-> ve o\ o e 60 e 'So u o • o ja V 0> I CS O M •SO v 0) OS N se S V en .3 V t S S e, s o S3 2*2 S* et M £ -B MO 4) .2 «3 e •B « S «S »S <*> f> es t. J- m N N N 3 U te fl o 5 e rï m r> r> ai « « u u .Mk V M -C «g S 0 r> •«r •* ttl JS J4 .3 ~ *H N e oo > tS l> o o o u ** ^H H N «\ 0 5 \o IH r> « ss « «£ Äl «3 u U es •N »\ N N 1o« c c V J£3 £J3 M 3S 4> •O u 1 S S a Xt S es es 2 « es Kl .a 3 « es t- fa (*5 •^ •* N -o o 2 > 1H TH rt f> n rf M 2 S 1 se S = oc .s S -Sä 9\ rH © CJ —; d d o 5 ^ ^ o e e o a, « \o i-i ei o C5 lH o e WD S •>a o e u I CS c u V 08 JS G •O t. l S ü ft £ s OSO ^S o H £ H >^^ HH 2 « S >£££> M r M M tu .2 'S s •5 "O a -O l-l ^H IH n CJ f)C lC l et IH fe -S f} f} f') prç o O O fl u -o o e ce S TT ^H •M .3 ~ Vi 'Sou as* N *Ti M •* S£ o e *H rri C '3D o > e ? cau| ••M e BSC u i> «SD aI W M «S •o s 01 60 s 01 SSS ï •o C a gro n wat e tra p • M S #g « « C "S 5B « •M oo r 5 ad a cto r > a MX! =2 S u m v • en «4 A" v ".S* L 4> M JU-3 «OJ Sï •g * *K CS '3 BOA S ri U oVC o e VC g 'M O> o I js vs V I C9 -a e S'ag ai &> N N £ J5 en 555 P S s 32 à U t T3 b. 2 « S Vi M S .S .S » fi es u b •8 8 S ? s su 5 2 u -s h V » en M -O c3 .SP •S-3 i o s è M JS S in Vi FH p) © FH rt © IH >* fi © »H -H' d ri d d d s © s © © © 00 vi o H vi h ^Hprç«*Tr©»c à'? t- 0 5 ^ > f) o U fi fi «§ fi1 .N Ä N U sT •a fi > £ fi^ V) ux B u1 •S (NA 4J PS % O U u »? X ^. V© I 2D u Z S 'vo s B s fi f> r» DO S e ja B 'SD es U U o 63 fi fi fi r*. -B 52 u r» r-> « c/3 u © B , SZ d B B B C , SZ n © V) | vi •s B N J3 CA D i U pq U CA C B/G , SZ d A , SZd5 0 C , SZn3 0 a 50 C 08 f> fi u FH r- t>fi M M M © M © s © © n © B B fl S VI VI m vi ÉS V) 1» B •V U) N N «o exiN v U CÄ U CA CA CA CA CA S) N S« CA •a S u CA CA .2 •d >. "O S -S a 03 03 O o S o o o 09 Pu« NH HH NN MM H H H HH Müh 03 A -H 03 03 I—I > > > > > > M '33 BU» es b Jj 'S O 9 vi vi vi ^ vi H H IH H (»1 îH J3 ri t m m ^f * vi ^ X 03 5 u a Tf Tf rf m ifl FH IH FH n n n v en V 4P M 'S » a? -3 I 'S S '3 8 -s « rj c) rj rj cj rj B «D * 3 ri Ci fi fi fi fi fi Ci Ci Ci fi o Literatuur Bakker, T.W.M., J.A. Klijn en F.J. van Zadelhof, 1979. Duinen en duinvalleien. Een landschapsecologische studie van het Nederlandse duingebied. Wageningen: Centrum voor landbouwpublikaties en landbouwdocumentatie. Bakker, T.W.M., J.A. Klijn enF.J . van Zadelhof, 1981.Nederlandse kustduinen. Land schapsecologie. Wageningen: Centrum voor landbouwpublikaties en landbouwdocumen tatie. Bakker, H. de en J. Schelling, 1989. Systeem voor bodemclassificatie voor Nederland; de hogere niveaus. Wageningen: PUDOC. Beenakker, J.J.J.M., 1993.Cultuurhistorisch onderzoek naar dijken in Noord-Holland. Inventarisatie. Haarlem: Provincie Noord-Holland. Belonje, J., 1942. Iets over het bezit der Egmonder abdij te Hargen. In: Egmondiana 5: 86-90. Bennema, J., 1954. Bodem- en zeespiegelbewegingen in het Nederlandse kustgebied. Boor en Spade VII: 1-97. Wageningen: Veenman. Besteman, J.C., 1993. Verdwenen dijken verdwijnen. Provincie Noord-Holland. Bodemkaart van Nederland, i.v. Bodemkaart vanNederland, schaal 1 : 50 000; toelich ting bij de kaartbladen 14Schagen en 19Alkmaar. Wageningen: DLO-Staring Centrum. Brouwer, F., J.A.M. ten Cate en A. Scholten, 1992. Bodemgeografisch onderzoek in landinrichtingsgebieden; bodemvorming, methoden en begrippen. Wageningen: DLO- Staring Centrum. Rapport 157. Brouwer, F.,Th.G.C . van der Heijden, IJ. van Randen en J. Stolp, 1993. Gebruikersdo- cumentatieBOPAK versie 1.1.Wageningen : DLO-Staring Centrum. Technisch document 3. Burck, P.du , 1949.Bodemkarterin g van Geestmerambacht. Boor en Spade IJL Stichting voor Bodemkartering. Utrecht: Oosthoek's Uitgevers Mij. Burck, P. du, 1957. Een bodemkartering van het tuinbouwdistrict Geestmerambacht. De bodemkartering van Nederland. Deel XVII. Versl. landbouwk. onderz. no. 63.3. 's- Gravenhage. Burck, I'. du, L.W. Dekker, H.J.M. Zegers en W.B. Kleinsman, 1963. Rapport van de verkenning vande bodemgesteldheid van het noordelijke gedeelte van Noord-Holland. Wageningen: Stichting voor Bodemkartering. Rapport 611. 117 Cate, J.A.M, ten en G.C. van Maarleveld, 1977. Geomorfologische kaart van Nederland schaal 1 : 50 000. Toelichting bij de legenda. Wageningen: STIBOKA/Haarlem, Rijks Geologische Dienst. Cock, J.K. de, 1965.Bijdrag e tot de historische geografie van Kennemerland ind e mid deleeuwen op fysisch-geografische grondslag. Academisch Proefschrift. Ongewijzigde herdruk (1980). Arnhem: Gijsbers en Van Loon. Dekker, S., 1991. De namen van dorpen - streken - wateren in, en de geologische ont wikkeling van, Noord-Holland. Grondboor &Hamer 5/6: 168-171.Nederlands e Geologi sche Vereniging. Edelman, T., 1958. Oude ontginningen van de veengebieden in de nederlandse kust strook. Tijdschrift voor economische en sociale geografie. Rotterdam. 49e jaargang: 239-246. Edelman, T., 1974.Bijdrage tot de historische geografie van de Nederlandse kuststreek. 's-Gravenhage: Directie waterhuishouding en waterbeweging. Gans, W. de, 1991.Kwartairgeologi e van West-Nederland. Grondboor & Hamer 5/6: 103-114. Nederlandse Geologische Vereniging. Gottschalk, M.K.E., 1969.D e Zanddijk bij Egmond en zijn legenden. Geografisch Tijd schrift 3,2: 111-117. Gottschalk, M.K.E., 1971, 1975 en 1977. Stormvloeden en rivieroverstromingen in Nederland, Deel 1, de periode voor 1400, Deel 2, de periode 1400-1600, Deel 3, de periode 1600-1700. Assen/Amsterdam: Van Gorcum. Gruijter, J.J. en P.va n der Sluijs, 1985.Wate r table classes:a method to describe seaso nalfluctuatio n andduratio n of watertable s on Dutch soilmaps.Agricultural water mana gement 10: 109-125. Hof, J., 1973. De abdij van egmond van de aanvang tot 1573. Hollandse Studiën 5. 's-Gravenhage-Haarlem . Jelgersma, S., J. deJong , W.H. Zagwijn en J.F. van Regteren Altena, 1970.Th e coastal dunes of the western Netherlands; geology, vegetational history and archeology. Mede delingen Rijks Geologische Dienst. N.S. 21: 93-167. Jelgersma, S., 1983. The Bergen inlet, transgressive and regressive Holocene shoreline deposits in the northwestern Netherlands. Geologie en Mijnbouw 62, 3:471-787. Jelles,J.G.G. , 1968.Geschiedenis van beheer engebruik van het Noordhollands duinre servaat. Arnhem: 11'BON. Mededeling nr. 87. 118 Klijn, .I.A., 1981. Nederlandse kustduinen. Geomorfologie en bodems. Wageningen: Centrum voor landbouwpublikaties en landbouwdocumentatie. Lambooij, H., 1987. Getekend Land. Nieuwe beelden van Hollands Noorderkwartier. Alkmaar: Hoogheemraadschap Noordhollands Noorderkwartier/Stichting uitgeverij Noord-Holland. Marsman, B.A. en J.J. de Gruijter, 1982.Kwaliteit van bodemkaarten; vergelijking van karteringsmethoden in een zandgebied. Wageningen: STIBOKA. Rapport 1714. Meer, K. van der, 1952. De bodemkartering van Nederland deel XI De bloembollen streek. Versl. landbouwk. onderz. no. 58.2. 's- Gravenhage. Mulder, E.F.J. de en J.H.A. Bosch, 1982. Holocene stratigraphy, radiocarbon datings and paleogeography ofcentra l and northern North-Holland. (TheNetherlands) . Medede lingen Rijks Geologische Dienst, volume 36-3. Mulder, E.F.J. de, 1982.Geologisch e geschiedenis van de Heerhugowaard en haar omge ving. Grondboor en hamer. Tijdschrift Nederlandse geologische vereniging, 6:165-173. Mulder, E.F.J. de, 1984. Geologische geschiedenis van de Hondsbossche Zeewering. Grondboor en hamer. Tijdschrift Nederlandse geologische vereniging, 1:15-31 Mulder, J.R., J. van Berkum, F.G.M, van Pruissen en G. Rutten, 1983. Ruilverkaveling De Gouw.Bodemgesteldheid enbodemgeschiktheid. Wageningen: Stichting voorBodem kartering. Rapport 1597. Mulder, J.R. en J. Spoelstra, 1995.Een geohydrologische systeembeschrijving van het noordelijke deel van hetherinrichtingsgebied Bergen-Schoorl. Wageningen: DLO-Staring Centrum. Rapport 325. Pons, L.J., J.L. Kloosterhuis en J.A. Hulshof, 1957. Rapport van de verkenning van de bodemgesteldheid vanhet middengedeelte vande provincie Noord-Holland. Wagenin gen: Stichting voor Bodemkartering. Rapport 468. Pons, L.J. en M.F. van Oosten, 1974. De bodem van Noord-Holland. Toelichting bij blad 5 van de Bodemkaart van Nederland, schaal 1 : 200 000. Wageningen: Stichting voor Bodemkartering. Pons, LJ. en A. J. Wiggers, 1959 en 1960. De holocene wordingsgeschiedenis van Noordholland enhet Zuiderzeegebied. Koninklijk NederlandsenAardrijkskundi g Genoot schap.Tweed e Reeks,Dee l LXXVI: 104-153 enDee l LXXVH: 3-57. Leiden: E.J. Brill. Randen, IJ.van ,e nJ . Stolp, 1993.Beheerdersdocumentatie BOPAK versie 1.01. Wage ningen: DLO-Staring Centrum. Technisch document 5. 119 Roep, TH. B., L. van der Valk en D.J. Beets, 1991. Strandwallen en Zeegaten langs deHollands ekust . Grondboor &Hamer 5/6:115-124.Nederlands e Geologische Vereni ging- Roo, H.C. de, 1949.D e bodemkartering van Kennemerland-Noord. Boor en Spade III. Stichting voor Bodemkartering. Utrecht: Oosthoek's Uitgevers Mij. Roo,H.C . de, 1953.De bodemgesteldheid vanNoord-Kennemerland. De bodemkartering van Nederland. Deel XIV. Versl. landbouwk. onderz. no. 59.3. 's- Gravenhage. Schilstra, J.J., 1981.D e Hondsbossche. Wormerveer: Hoogheemraadschap Noordhollands Noorderkwartier. Schoorl, H., 1973.Zeshonderd jaar water en land.Groningen : Wolters-Noordhoff nv. Soesbergen, G.A. van en N.J.Molenaar , 1991.Bodemgeschiktheid voor bloembollenteelt. Het voorkomen van geschikt zand binnen 1,20 cm - mv. voor de bloembollenteelt in deprovincies Flevoland enZeeland enop Goeree-Overflakkee, schaal 1 : 50 000. Wa- geningen/Lisse: DLO-Staring Centrum/IKC afdeling Bloembollen. Rapport 147. Soesbergen, G.A. van, C.va nWallenburg , K.R. vanLynde n en H.A.J. van Lanen, 1986. De interpretatie van bodemkundige gegevens. Systeem voor de geschïktheidsbeoordeling van gronden voor akkerbouw, weidebouw en bosbouw. Wageningen: Stichting voor Bodemkartering. Rapport 1967. Soonius, C.M., 1993.Potentiële archeologische waarden inde voor bollenteelt aange merkte gebieden. Amsterdam: Stichting RAAP. Rapport 70. Soonius,C.M.,i.v . HerinrichtingsgebiedBergen-Egmond-Schoorl. Een archeologische inventarisatie, kartering en waardering. Amsterdam: Stichting RAAP. Rapport 73. Steur, G.G.L. en G.J.W. Westerveld, 1965. Bodemkaart en Kaartschaal. Cultuurtechnisch Tijdschrift 5: 55-74. Stuyfzand, P.J., 1989.Hydrochemie enhydrologie van duinen enaangrenzende polders tussen Egmond aan Zee en Petten. Nieuwegein: KIWA N.V.. SW E 87.001. Stoffelsen, G.H. en J.A. van den Hurk, 1976.Ruilverkavelingsgebied Limmen-Heiloo. De grondwatertrappen. Wageningen: Stichting voor Bodemkartering. Rapport 1225. Vervloet, J.A.J., 1984.Inleiding totde historische geografie van deNederlandse cultuur landschappen. Wageningen: PUDOC. Landschapsstudies 4. Vos, G.A., 1992.Bodemkaart van Nederland 1 : 50 000. Toelichting bij kaartblad 24 - 25 West Zandvoort - Amsterdam. Wageningen: DLO-Staring Centrum. 120 Valk, L. van der, 1992.Mid- and Late-Holocene Coastal evolution inthe beach-barrier area of the western Netherlands. Academisch proefschrift. Enschede: Febodruk. Wallenburg, C. van en C. Hamming, 1985. De zodestevigheid van grasland in relatie tot bodemgesteldheid en ontwatering. Cultuurtechnisch Tijdschrift 25, 2: 111-119. Wallenburg, C. van en J.J. Vleeshouwer, 1987.Resultaten van een landelijke inventa risatie van de stevigheid vande bovengrond van grasland. Wageningen: Stichting voor Bodernkartering. Rapport 1915. j Westenberg, J., 1974.Kennemer dijkgeschiedenis. Verhandelingen der Koninklijke Ne derlandse Academie van Wetenschappen, afd. Natuurkunde. Eerste reeks, deel 27, no. *^_ 2. Amsterdam, London: N.V. Noord-Hollandsche Uitgevers Maatschappij. Westerhoff, W.E., P. Cleveringa and HJ. Mülcher, 1984. Development of dunkirk III deposits near Alkmaar, the Netherlands. In: Berendsen, H.J.A. and W.H. Zagwijn (eds): Geological changes in the western Netherlands during the period 1000-1300 AD. Geolo gie en Mijnbouw 63, 3: 277-286. Westerhoff, W.E., E.F.J. deMulde r enW . deGans , 1987. Toelichting opde geologische kaart van Nederland 1 : 50 000. Blad Alkmaar West (19W) en Alkmaar Oost (190). Haarlem: Rijks Geologische Dienst. Wiersma, J., 1991. De ontwikkeling van de Hollandse kust; een kwestie van schaal. Grondboor & Hamer 5/6: 129-134. Nederlandse Geologische Vereniging. Zagwijn, W.H. en C.J. van Staalduinen (ed.), 1975. Geologische overzichtskaarten van Nederland; kaarten, profielen en toelichting. Haarlem: Rijks Geologische Dienst. Zagwijn, W.H., 1983.Sea-leve l changes inth eNetherland s during theEemian . Geologie en Mijnbouw 62, 3:437-450. Zagwijn, W.H., 1984. The formation of the Younger Dunes on the west coast of The Netherlands (AD 1000-1600). Geologie en Mijnbouw 63, 3:259-269. Zeiler, F.D., 1986.Hoog en Vrij. Schetsen uitde geschiedenis van de heerlijkheid Ber gen tot 1798. Schoorl: Uitgeverij Pirola. Zeiler, F.D., 1990. Wimmenum en Wimmenerwoud. In: Feestbundel D.P. Blok. Red. Berns et al. Hilversum: Verloren. Zomer, DJ., C. ten Haaf en K.Albers , 1992. Landschapsecologische gebiedsbeschrijving Bergen Schoorl.LB&P , bureau voor landschaps-ecologisch onderzoek B.V. Rapportnum mer: 922232. 121 Niet gepubliceerde bronnen Knaap, W.C.A. van der en F.A. Wopereis, 1987. De interpretatie van bodemkundige diverse takken van tuinbouw en recreatieve bodemgebruiksvormen. Wageningen: Stich ting voor Bodemkartering. Interne Mededeling nr 83. Randen, IJ. van, en J. Stolp, 1993.Ontwerp voor gebruik van BODEP en BODEP-data binnen BOPAK. Wageningen: DLO-Staring Centrum. Interne Mededeling 251. Geraadpleegde kaarten Geomorfologische Kaart van Nederland 1 : 50 000: — Blad 14 Medemblik; — Blad 19-20 Alkmaar-Lelystad; — Blad 24 Zandvoort en Blad 25 Amsterdam. Topografische kaart van Nederland, schaal 1 : 50 000: — Blad 14 West; — Medemblik; — Blad 19 West, Alkmaar. Topografische kaart van Nederland, schaal 1 : 25 000: — Blad 14D; — Blad 19A, B en C. Gebruikte oude kaarten — Manuscript van deTopografisch e enmilitair e kaart van het Koninkrijk der Nederlan den. Blad 14 en 19.Circ a 1850. Vergroting op schaal 1 : 25 000 van het origineel opd e schaal 1 : 50 000.Uit : Kartografische Bibliotheek vanhe t DLO-Staring Cen trum; — Geschiedkundige Atlas vanNederland . Eerste deel.Hollan d in 1300doo r A.A. Beek man. 's-Gravenhage. Martinus Nijhoff. 1913-1932. Gebruikte luchtfoto's Luchtfoto's van de geallieerde luchtmacht 1944/45. Uit: Kartografische bibliotheek van het DLO-Staring Centrum. 122 Aanhangsels 1 Oppervlakte (hae n% ) vand eeenhede no pd ebodemkaar te nd egrondwatertrappen - kaart 2 Vergelijking vand ecoderin g vand elegenda-eenhede n opd ebodemkaar t vanBer - gen-Schoorl, schaal 1: 10000 ,me t die van deBodemkaar t van Nederland, schaal 1 :5 0 000 3 Gegevens per kaarteenheid met profielschets(en) <-H T-H^ CS t-Hv q CN >n o^e n q eN o en «-^—_ _ en en *tf o 00 •*-> es Tt O <-H ©"t- no " •>*o " ON O 00 -H' m o"i no 'HH "O " ©" CN u O I-H *0 l-H CS CS es H X S3 OJ Q< e OH c uo O 61! H V > -o S3 00 o 00 © -H"O " o" CS A ^ 3 m o ON I-H oo S > eso " CN ^H"O " (N -o HH ,foi 4> X! 00 -H ON© _e nT t 00^N O T3 H *-Ho oo*o " ONO * eso " t—i ofo " en a o s c3 HH Qi HH ©"© " -Ö HH o o' es V X S3 4> 9i HH fi ^H rH CN O CN ^H_ <"H ,-H ^H OH NO ^H en r~ HH Tt o' o* o" en o' en o' m*o "ir fo 'm "o " "*© " /^*\ en £ ss CÖ vq ts •* o oo m ON .-H a> HH oom HH oo" o" <-H" O" of © CS CN X a> -M c<3 HH CS ^M > h a> ft a c o a TH -a a p«4 o V u e U Ü h—( >t-H O NO O > o"o " o h O f)H ^ H unC 5 I—I -H"O " •<*O "NO "O "O "O " > 3 >0( N vo o ooe n en q en *-<_oo ^u n ON <-H > ONO " i-To ' eno " ^"o " o"o "en "o "en "o "cs "o " CS oou n o en O ON en unO enT t^ He s u-r ©" un"o ' o" eno " eso " r-" ^H" ©"o "^H " T-Ï— "o " CM CS NO CS OsC S en unr ^ ^ "~i.^ 11 •*„" ^° . o"O * oo" o" en"o " vî o"un "o "cs "o "-H "O " en CS CS^ H •*o " ON UI un O CS uno o 'tu n cs^cs ^ UT" en ©" o" es"o " en"o "cs "o " CS c en o"o cs ^H CS NO en en un NO O NO^^ Ho en NO UI ^H O u^N Oe nc s O o"o " o" es" o""« tO *en "o " ^"<- T —<"O "ON "O "C SO " a o" CS -H NO O ^H"O " e C O i- < U 60 i-H r—u1 69 u y—< T3 < m m u U ^UH UoI o Ti »O u. en e6n0 M uÖnC ut>n0 U> ÖC eon uon Vio un C oo n cs_ o 00 en ON • G Ü T3 O •* i—i i—i no" Tt O > O cq en p-^ ^H ^- O ON r- ON ^H ON ^H r-" o" CM" o" -T o" en o ^t"o" > en cSenesr-enoNesoooo CS en ON en «HON NO O CM vo, > 00 CM Tf O H(SO CS NO CS O CS O rH*0 cs"o" rf o CS m o en en cs q q —„ ON en en ^H en CS en O ON ^ O en o Tt o" r-* o" ON CS 0, 9 r-T O" NO" O" cs"o " •*" O 45, 0 ^H « cs ^H ON r- f- en es —<_ vq q •<* o, en o" o o NO"o" m" o" »-<* o" o" o" rt-'o" en CS ^ r> cq c» I-H in © °i O o" en o" <-H o" O1-H o en o NO 00 t-«TtooHhono o"o " es"o " ON ^H -<" CN" I-<" O" ^t-" o" o" o" cs" o" 00 en o cs ON 00 O 00 oo^en ON O CS O ON"-H" en" o" CM" es" "* oo o es ND O T^ o e c 4> (D •o G c O o i-i l- ÖC pq < pq u U ÖO c3 U U "2 o o o o *-< m7—i i—i S3 O — _ o n m >n w~i W-5 UI «/"> >r> Vi o c G c c e > >n C G JS ^ G C e c u. N N N N N c3 N N N O e 03 03 03 ra 03 o u o O NO C/D CO CO C/3 CO > 17ö3 0ü0 oC/3 C/5 C/3 t/3 CM W O es la Tt m TJ- en r- o t> o Cn I-H ^H O^ »O UO rt ON fN ^ vO_ ON es oo a o u Ü -o >-H en ^H c-~o vo en l-H oo" o l-H en o" o" o" ^t o" > O V) -H h-H "^ ^ •* q, ^ ^ l—t NO o" o en o" en o" > es"o * O 1-H eS <-H fN 00 I-H c» -H l-H > oo"o" oo" o 3 f- o r- o fc ©"©" o" o' fi 00 <-i 00 rt -"H ^H O O -H t> es l-H HH •* ©* ^•"d fN o" rS o ^f o" i> o ca r^ <-H en q s en o' ^H o m" o" o a fi q vo o^ es ~H •<* --H es HH -H' O' ~ ©" oo" o" NO m ^H ,-H ca i—i oo o oo oo NO -si H en l-H en es o O ^H O o Ti NO" en es NO ca ^H l-H en ^H en r-"o" r-"o" c e Ü T3 VD Tf 1—1 00 O >-* ^H > O •>t CS ö o" o" > O IT) r-i )—i > Tt ^H 3 !>„ r-„ r-~e s ON o ^o es > es r-" r-"o " o" o" i—i ON oo" o" en X> en in "* o o\ o *n o ^û fH (— 1—I l-H I-H ^H" O" O" O" CS" O" v£>" O" eno* t-H r~ m -T o" CS 03 o\ •* ooOhO t-; I-H ,-H ,-H 00 o ^H I-H m 1—1 1—1 o'es" ^H" O O" O" vT o" -SP BC o *t . "»C «te K •« es È "3 ai 4» -, N M «s m N POP O POP OP O PO PO POP O PO PO M .B 2 «NN Mn rq N N rq N N N m N N N t£ rti- H ^H ^H^^iH H H H H 1-Hi H l-H C* CJ 3 u aritii beo o G f)f l O CïO Cï W flC l(* 1 flf H Cl O Cl V SM -ft Dü 4> Od •** 01 4P Tl 2 A »1 »1 "3 SS? CS •* t ^- TT ^ TT 1" Tt "* ^T TT •* ^, •* rt 0 M A 3 M N M »s M r* c< c< n n m fi firn^n "33 2 "33 c D> •B TJ u Cfl es h 5 •Ocd oe > u u w ex A u S HHHHNDNN^^t vi NNTt <» n^^r 2 09 -e MV «2 V 2f ^ -se '-3 2 i * "3 *? Ê8 93 ex js 2 fififififififififififi fi fi fi fi fi fi fi fi CS J3