Bijdragen En Mededeelingen Van Het Historisch Genootschap. Deel 63
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 63 bron Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 63. Kemink en Zoon, Utrecht 1942 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_bij005194201_01/colofon.php © 2012 dbnl i.s.m. V Verslag van het Bestuur over het jaar 1941 In het begin van het verslagjaar deelde Mr. J.W.C. van Campen mede, dat hij door verandering van werkkring en door andere drukke werkzaamheden niet langer in staat was om zijn plaats als tweeden secretaris in het bestuur te blijven vervullen. Zeer tot onzen spijt hebben wij ons bij de door hem aangevoerde redenen moeten neerleggen. In zijn plaats werd Dr. A.J.C. Rüter uitgenoodigd zich met het tweede secretariaat te belasten en deze heeft tot onze vreugde aan deze uitnoodiging gevolg willen geven. Verdere veranderingen hebben er ditmaal in het bestuur niet plaats gehad. Wij moesten door de in het vorig verslag reeds vermelde bijzondere omstandigheden ook in het afgeloopen jaar de medewerking van Prof. Dr. P.C.A. Geyl aan onzen arbeid nog steeds missen. Wij herhalen den reeds in het vorig verslag neergelegden wensch, dat wij ons medelid spoedig weer in ons midden mogen zien, zooals reeds dit jaar het geval was met Prof. Mr. Dr. S. van Brakel, over wiens terugkeer tot zijn bestuursfunctie wij ons oprecht hebben verheugd. In het vorig verslag hebben wij de redenen uiteengezet, waarom wij gemeend hebben onzen arbeid te moeten voortzetten. Deze redenen zijn ook voor het afgeloopen jaar blijven gelden en wij hebben dan ook ons best gedaan om de zaken van het Historisch Genootschap op zoo normaal mogelijke wijze af te blijven doen. Ook ditmaal mogen wij constateeren, dat onze leden hun instemming met deze onze opvatting hebben betuigd door het Genootschap ook voor het komende jaar trouw te blijven. Wel is het geleden verlies dezen keer door de speciale omstandigheden iets grooter dan het vorig jaar, n.l. 50 leden; daar staat echter tegenover, dat met 1 Januari j.l. 34 nieuwe leden zijn toegetreden. Alles tezamen genomen achten wij ons gerechtigd uiting te geven aan onze waardeering voor dezen gang van zaken. Laten wij hopen, dat wij in het volgend verslag een zelfde geluid kunnen doen hooren! Bij het ter Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 63 VI perse gaan van dit verslag telde het Genootschap 14 eereleden en 559 gewone leden. Voor den staat der financiën van het Genootschap en van het Leesgezelschap verwijzen wij naar de achter dit verslag afgedrukte bijlage. Evenals het vorig jaar moeten wij ook ditmaal mededeelen, dat het ruilverkeer, dat het Genootschap met zijn buitenlandsche betrekkingen onderhoudt, ernstigen hinder van den oorlog ondervindt. Herhaaldelijk bereikten ons b.v. klachten over het niet ontvangen onzer uitgaven, terwijl deze geregeld verzonden zijn. Wij bieden den Genootschappen, die ons deze klachten doen hooren, voor deze en dergelijke onregelmatigheden onze oprechte verontschuldigingen aan. Wij kunnen er echter niets aan doen en wij vertrouwen, dat zij zullen begrijpen, dat zulks het geval is. De verzameling handschriften onderging in dit jaar geen vermeerdering. De boekerij groeide als ieder jaar aan door aankoop zoowel als door schenking en ruil. Herhaaldelijk werden wij verblijd met de toezending van een exemplaar van een door een der leden van het Genootschap geschreven boek of met een overdruk van een door een hunner gepubliceerd artikel. Voor zulke geschenken zijn wij juist in dezen tijd bijzonder dankbaar, zij zijn een bewijs te meer, dat de leden het Genootschap niet vergeten. Gaarne nemen wij deze gelegenheid te baat om diegenen onder onze leden, die nog nooit of niet dan hoogst zelden zulk een schenking hebben gedaan, nogmaals op deze mogelijkheid tot de zoozeer gewenschte uitbreiding van de boekerij te wijzen. Hoewel wij in ons vorig verslag hebben gezegd, dat het in ons voornemen lag om de voorbereiding van een overzicht der vindplaatsen van de particuliere archieven en verzamelingen, waarin zich voor onze vaderlandsche geschiedenis belangrijke documenten bevinden, weder ter hand te nemen, moeten wij thans mededeelen, dat wij in dit opzicht nog niet veel verder zijn gekomen dan toen wij het verslag over 1940 afsloten. Aan het einde van het jaar hebben wij het contact met Jhr. Beelaerts van Blokland weer opgevat. Deze kon voorloopig reeds mededeelen, dat door hem den laatsten tijd eenige arbeid in de door ons bedoelde richting was verricht, maar dat hij niet zeer hoopvol gestemd was over de resultaten, die hij had weten te bereiken. Hij heeft ons toegezegd, dat wij nog nadere gegevens van hem zouden ontvangen, die echter aan Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 63 VII het einde van 1941 nog niet in ons bezit waren. Wij kunnen dus alleen verzekeren, dat wij in dezen diligent zijn en blijven. In den zomer van 1941 hebben wij onzen leden met het 61ste deel der Bijdragen en Mededeelingen het tweede deel der Correspondance de Marguerite de Parme kunnen doen toekomen. Het is ons een behoefte om den bewerker van laatstgenoemde uitgave, Dr. H.A. Enno van Gelder, onze welgemeende gelukwenschen aan te bieden bij de verschijning van deze voor de beoefenaars der vaderlandsche geschiedenis zoo belangwekkende uitgave, die hem en het bestuur bovendien zulk een geruimen tijd van voorbereiding heeft gekost. Ook de trouwste lezer onzer jaarverslagen kan niet vermoeden, hoevele moeilijkheden de bewerker en het bestuur te overwinnen hebben gehad, voordat de verschijning van deze uitgave een feit was. Daarom te meer stellen wij er prijs op om Dr. Enno van Gelder reeds nu onzen dank en onze waardeering uit te spreken voor den velen onverdroten arbeid door hem in het belang dezer publicatie verricht. Nog een derde deel moet volgen, alvorens deze uitgave geheel voltooid zal zijn. De tekst hiervan is reeds geheel afgedrukt, maar de Indices, die behalve op de deelen van Dr. Enno van Gelder en Dr. Theissen ook op die van Gachard betrekking zullen hebben, zijn nog bij Mej. Dr. G. Kurtz in bewerking. Als die eenmaal gereed en gedrukt zijn, zullen wij te gelegener tijd ook dit laatste deel der Correspondance aan de leden kunnen toezenden. Behalve het tweede deel der Correspondance de Marguerite de Parme hebben wij in het afgeloopen jaar ook nog de Indices van persoons- en plaatsnamen op de Grafelijkheidsrekeningen, samengesteld door wijlen Mej. M.I. van Soest en den heer Ph. van Hinsbergen, rondgezonden. Hoewel wij ons niet vleien met de gedachte, dat al onze leden deze uitgave met evengroote vreugde zullen hebben ontvangen, zijn wij er toch van overtuigd, dat deze publicatie niet slechts voor den bezitter en gebruiker van de deelen der Grafelijkheidsrekeningen onmisbaar mag heeten, maar ook aan andere beoefenaars onzer middeleeuwsche historie nog menigen goeden dienst zal kunnen bewijzen. Voor het komende jaar ligt het eerste deel van de uitgave van Dr. A.J.C. Rüter, Rapporten van de gouverneurs in de provinciën 1840-1849 en waarvoor de bewerker de gegevens heeft ontleend aan de rapporten van de gouverneurs Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 63 VIII der provincies aan den koning of den minister van binnenlandsche zaken, reeds zoo goed als gereed. Wij hopen dit deel in den voorzomer aan onze leden te kunnen toezenden. De copieer-arbeid voor de beide volgende deelen, die de voortzetting dezer periodieke rapporten zullen bevatten, heeft, naar Dr. Rüter ons meedeelde, eveneens goede vorderingen gemaakt. Verschillende uitgaven bevinden zich op het oogenblik in dit stadium van voorbereiding, dat wij daarvan slechts kunnen zeggen, dat er geregeld aan gewerkt wordt; wij zien geen aanleiding om daar verder veel over mede te deelen. Dit betreft b.v. de publicatie van de handels- en politieke correspondentie van Daniël van der Meulen, die reeds meer dan eenmaal in onze jaarverslagen ter sprake gekomen is. Nadat wij reeds in het vorig jaar aan Dr. J.C. Westermann opdracht hadden kunnen geven om deze uitgave te verzorgen, hebben wij hem in het begin van dit jaar tot ons genoegen de assistentie kunnen verzekeren van Mej. Dr. M. Simon Thomas, die zich allereerst met den copieerarbeid zal belasten. Sindsdien hebben beiden een begin gemaakt met het werk, dat, naar Dr. Westermann ons mededeelde, tot zijn tevredenheid opschiet. Op de voorbereiding van den herdruk van de Rijmkroniek van Melis Stoke, speciaal op de historische annotatie hiervan, blijft de oorlogstoestand den reeds in vorige verslagen aangeduiden remmenden invloed uitoefenen, wat echter niet wegneemt, dat de aandacht van de beide bewerkers en van het bestuur geregeld op deze uitgave gericht blijft. In het vorig verslag deelden wij reeds mede, dat wij tot overeenstemming waren gekomen met Dr. T.S. Jansma over een door hem onder toezicht van Prof. Dr. Z.W. Sneller te bewerken uitgave van documenten, den handel van het Neder-Maasgebied in de zestiende eeuw betreffende. Door verandering van werkkring is Dr. Jansma tot dusver met deze publicatie niet zoo snel opgeschoten als hij aanvankelijk had gedacht. Hij heeft echter kort voor het einde van het verslagjaar toegezegd, dat wij binnenkort een rapport over deze publicatie benevens een proeve van bewerking tegemoet zouden kunnen zien. In aansluiting hieraan kunnen wij mededeelen, dat ons een voorstel bereikt heeft van de heeren Prof. Dr. Z.W. Sneller en Dr. J.F. Niermeyer om ook de aan het jaar 1500 vooraf- Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 63 IX gaande documenten betreffende den handel van het Neder-Maasgebied in de werken van het Genootschap uit te geven en de bewerking daarvan aan laatstgenoemde op te dragen. Hoewel wij in principe zeker niet ongenegen zijn om op dit voorstel in te gaan, hebben wij gemeend toch eerst het toegezegde rapport over de materie van de hand van Dr. Niermeyer te moeten afwachten alvorens een beslissing te nemen.