Voorne-Putten

Peter Don

bron Peter Don, Voorne-Putten. Waanders Uitgevers, Zwolle / Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zeist 1992

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/don_003voor01_01/colofon.php

© 2011 dbnl / Peter Don

i.s.m. 6

Het Wellerondom te , met op de achtergrond de Catharijnekerk; opname 1974.

Peter Don, Voorne-Putten 7

Voorwoord

Het Zuidhollandse eiland Voorne-Putten ligt ingeklemd tussen de haven- en industriegebieden van , Europoort en Maasvlakte in het noorden en de wateren van het en het in het zuiden. Het is, vermoedelijk mede door deze enigszins afzijdige ligging, als oud cultuurlandschap niet erg bekend, maar het bezit een bij nadere beschouwing verrassende, tot heden nog maar zeer ten dele bestudeerde rijkdom aan historische monumenten en structuren. Het eiland bestaat voor het overgrote deel uit polders, die in de loop der tijd achter de landschappelijk fraaie en natuurhistorisch zeer bijzondere duinstrook tot stand zijn gebracht. In hun samenhang bieden deze polders vrijwel overal nog steeds de aanblik van een agrarisch, landelijk gebied, waarin de verspreid gelegen boerderijen buiten de woonkernen voor de belangrijkste bebouwing zorgen. Van de nederzettingen op het eiland toont de in oorsprong middeleeuwse stad Brielle verreweg het meest omvangrijke en veelzijdige monumentenbestand, dat zich bovendien bevindt in een gaaf bewaarde oude stadsstructuur, omgeven door een gordel van historische vestingwerken. Verder zijn vooral in de miniatuurstadjes Geervliet en Heenvliet en in de voormalige marinehavenplaats en vesting Hellevoetsluis boeiende individuele monumenten en belangrijke architectonische en stedebouwkundige ensembles te vinden. De oude kernen van alle vier de genoemde plaatsen zijn wegens hun grote waarde als stadsgezicht bij wet beschermd. Ook de dorpskernen echter hebben hun oude structuur veelal redelijk gaaf weten te behouden en in de meeste plaatsen speelt te midden van de bebouwing een monumentaal middeleeuws kerkgebouw nog steeds een belangrijke rol. Relatief veel is op Voorne-Putten dus nog over en de belangstelling ervoor is duidelijk groeiende, maar tegelijk nemen hier, in de onmiddellijke nabijheid van de agglomeratie Rotterdam, ook de bedreigingen gestaag in omvang en aantal toe. Alleen een kwalitatief hoogstaand en slagvaardig monumentenzorgbeleid kan een doelmatig tegenwicht bieden tegen de druk van de hedendaagse ontwikkelingen. Een der eerste vereisten voor een dergelijk beleid is kennis van de in het geding zijnde historische waarden, kennis van de monumenten en structuren zelf derhalve. Onderzoek is hiervoor nodig en vervolgens publikatie van de uitkomsten van dat onderzoek. Dit oogmerk wordt al sinds jaar en dag gediend door de Geïllustreerde Beschrijving, die bij uitstek is bedoeld als een bron van kennis aangaande het Nederlandse monumentale erfgoed. De nu voorliggende Geïllustreerde Beschrijving van Voorne Putten, het nieuwste deel in de reeks ‘De Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst’, is samengesteld door drs. Peter Don, wetenschappelijk medewerker bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. De auteur heeft, in eendrachtige samenwerking met ing. B.H.J.N. Kooij, bouwhistoricus bij dezelfde rijksdienst, het onderzoek naar en voor een belangrijk deel ook in de monumenten van Voorne-Putten uitgevoerd. Daarnaast kon profijt worden getrokken van het werk dat de heer T. Brouwer,

Peter Don, Voorne-Putten 8 eveneens bouwhistorisch medewerker bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, op de hem zo vertrouwde specifieke terreinen ook voor deze Geïllustreerde Beschrijving weer verrichtte. Dat door zijn overlijden aan dit werk een abrupt einde moest komen, stemt tot droefenis. De totstandkoming van het manuscript vond plaats onder de dankbaar aanvaarde begeleiding van de Subcommissie (tot aan 1990 Rijkscommissie) voor de Monumentenbeschrijving, die de auteur op gezette tijden van advies diende. Dank dient hier ook betuigd te worden aan de Stichting Kerkelijk Kunstbezit in Nederland, die haar medewerker drs. T.G.M. Graas in staat stelde de koperen, zilveren en tinnen voorwerpen in de kerken op het eiland te onderzoeken en te beschrijven. Voor de historisch-geografische inleiding tekende drs. F.F.J. Schoorl. Ten slotte moet hier G.J. Dukker genoemd worden, fotograaf bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg; hij vervaardigde het leeuwedeel der foto's. In dit boek zijn overigens lang niet alle tijdens het onderzoek bestudeerde objecten beschreven of ook maar genoemd. Sedert 1983, het jaar waarin een herziene leidraad voor de beschrijving van de monumenten van geschiedenis en kunst van kracht werd, heeft de Gïllustreerde Beschrijving een ingrijpende gedaanteverandering ondergaan. Van het leveren van talrijke individuele objectbeschrijvingen verschoof het accent naar het aangeven van meer algemene ontwikkelingslijnen, dit dan geïllustreerd met behulp van de beschrijvingen van een beperkt aantal als voorbeelden gekozen objecten. Bovendien werd van een in de eerste plaats topografische ordening, per stad of dorp, overgegaan op een typologische indeling, naar gebouwensoort. De Geïllustreerde Beschrijving van Voorne-Putten is de eerste waarin een topografisch geordend gedeelte met louter objectbeschrijvingen geheel ontbreekt. De gegevens die het onderzoek in zijn totaliteit heeft opgeleverd, worden hier dus maar ten dele gepubliceerd. Veel van het overige materiaal, in woord en beeld, vindt thans zijn weg in de documentatiebestanden van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, waar het voor raadpleging gereed gemaakt wordt. Ik spreek hier dan ook gaarne de hoop uit dat dit boek niet alleen als een welkome bron van informatie zijn weg naar vele geïnteresseerden - binnen zowel als buiten de monumentenzorg - zal vinden, maar dat het ook als een wegwijzer in de richting van verder onderzoek zal gaan fungeren.

De directeur van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg

Drs. U.F. Hylkema

Peter Don, Voorne-Putten 9

Ten geleide

Met het eiland Voorne-Putten behandelt dit nieuwste deel in de reeks ‘De Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst’ een tamelijk uitgestrekt gebied, dat bovendien rijk is aan historische monumenten van uiteenlopende aard. Dat er, om het geheel in een boek van redelijke omvang te kunnen presenteren, keuzes gemaakt zouden moeten worden en dat dus niet alle in het beschrijvingsgebied aanwezige monumenten dezelfde aandacht zouden kunnen krijgen, werd, nadat het werk in 1987 van start was gegaan, al snel duidelijk. Nu was, met het in werking treden van de nieuwe leidraad voor de Geïllustreerde Beschrijving, in 1983 al een ontwikkeling in gang gezet naar een waar mogelijk meer algemene behandeling van de diverse verschijnselen, aan de hand van een beperkte hoeveelheid objectbeschrijvingen. In 1987 werd voor Voorne-Putten echter toch nog uitgegaan van een tweevoudige benadering. Deze zou leiden tot een boek met een typologisch geordend eerste gedeelte, dat vooral algemeen en concluderend van inhoud zou zijn, en een topografisch geordend tweede gedeelte, waarin de in aanmerking komende monumenten alle kort zouden worden beschreven. Het besluit om niet langer een min of meer volledige inventaris in beschrijvende vorm in de delen der Geïllustreerde Beschrijving op te nemen, viel vervolgens in 1989. Tegelijk werd bepaald dat de beschrijving van Voorne-Putten de eerste zou zijn die zonder een dergelijke inventaris zou verschijnen. Deze beslissing had voor de op dat moment gereedliggende tekstdelen zekere gevolgen. De meeste van de al opgestelde korte beschrijvingen, met name van boerderijen, moesten worden geschrapt en de meer algemene, inleidende teksten moesten daarentegen juist worden uitgebreid. Van de destijds merendeels reeds voltooide kerkbeschrijvingen werd vooralsnog aangenomen dat zij alle in het boek een plaats zouden kunnen krijgen. Volgens de nieuwe inzichten werd daarna verder gewerkt. In 1990 werd het onderzoek voor het woonhuizenhoofdstuk uitgevoerd en in de loop van 1991 kon het manuscript worden voltooid. Nadere berekening wees vervolgens echter uit dat het geheel de omvang die voor het boek wenselijk werd geacht, nog aanzienlijk te boven ging, reden waarom een negental kerkbeschrijvingen en verschillende andere tekstdelen, vooral uit de hoofdstukken over de woonhuizen en de boerderijen, moesten komen te vervallen. Voor de belangrijkste van de uiteindelijk niet in het boek opgenomen beschrijvingen zal op korte termijn elders publikatiemogelijkheid worden gezocht.

De thans voltooide monumentenbeschrijving van Voorne-Putten telt tien hoofdstukken. Hierin wordt de materie, van verdedigingswerken tot en met bedrijfsgebouwen, behandeld in de vanouds uit de Voorloopige Lijst en de Geïllustreerde Beschrijving bekende volgorde. Het geheel wordt voorafgegaan door een historisch-geografische inleiding. Deze inleiding werd in de periode 1989-'90 geschreven door de historisch geograaf drs. F.F.J. Schoorl, die zich hierbij baseerde op enig inventariserend onderzoek ter plaatse en op uitgebreide litteratuurstudie. Het eerste hoofdstuk na de inleiding behandelt, behalve de

Peter Don, Voorne-Putten 10

De ruïne van Ravestein of het Huis te Heenvliet, gezien vanuit het zuidoosten; opname 1992.

Peter Don, Voorne-Putten 11 verdedigingswerken, ook de diverse andere militaire gebouwen en besteedt voorts aandacht aan de marinehaven Hellevoetsluis. Hierna komen in twee korte hoofdstukken de belangrijkste weg- en waterbouwkundige werken en het straatmeubilair aan de orde. In het hoofdstuk over de openbare gebouwen figureren, na een algemeen inleidend gedeelte, verschillende individuele beschrijvingen, voornamelijk van stad- en raadhuizen. Een zelfde opzet, met in totaal twaalf objectbeschrijvingen, heeft het meest omvangrijke hoofdstuk in het boek, dat over de kerken, kloosters en kapellen. De hierin opgenomen gedeelten die handelen over respectievelijk het koper-, het zilver- en het tinwerk, werden geschreven door drs. T.G.M. Graas, wetenschappelijk medewerker bij de Stichting Kerkelijk Kunstbezit in Nederland. Hij voerde het onderzoek, bestaande uit een gedegen inventarisatie en de nodige litteratuur- en archiefstudie, uit in de periode 1990-'91. Na een kort hoofdstuk over de nog resterende historische gebouwen van sociale zorg, met daarin opgenomen één objectbeschrijving, volgen de hoofdstukken over de woonhuizen en de boerderijen. In deze twee hoofdstukken kon de nieuwe aanpak - een algemene, samenvattende behandeling, mede aan de hand van slechts enkele min of meer uitgebreid beschreven voorbeelden - beter tot zijn recht komen dan bij met name de kerken, die in menig opzicht zo bij uitstek individueel van karakter zijn. Zowel bij de woonhuizen als bij de boerderijen vormde een indeling in typen de basis voor de keuze van de te beschrijven voorbeelden. Van het hoofdstuk over de woonhuizen moet hier nog worden vermeld dat het hoofdzakelijk handelt over het omvangrijke bestand aan oude Brielse woonhuizen. Na een eerste, uitwendige inventarisatie van het totaal werden van dit bestand meer dan honderd huizen ook inwendig onderzocht. Dit leverde een schat aan informatie op, die als basis heeft gediend bij het opstellen van de uiteindelijke tekst van het betreffende hoofdstuk. Aan de kastelen en ambachtsherenhuizen wordt in het negende hoofdstuk aandacht geschonken. Met name de beschrijvingen van de ambachtsherenhuizen van Heenvliet en Abbenbroek nemen hier een belangrijke plaats in. Na een kort hoofdstuk over de historische bedrijfsgebouwen volgen ten slotte nog een bibliografie en de nodige registers.

Van zeer velen heeft de auteur in de diverse stadia van het onderzoek steun ondervonden. Allereerst moet hier het werk van de bouwhistoricus ing. B.H.J.N. Kooij worden genoemd. Veel van het thans gepresenteerde is te beschouwen als de vrucht van de nauwe samenwerking tussen hem en de auteur. Met grote nauwgezetheid heeft de heer Kooij zijn deel van het onderzoek verricht en de resultaten van de gezamenlijke bevindingen in tekening gebracht. Voorts is door talrijke collega's bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg op gezette tijden hulp verleend. Van hen dienen met name de bouwhistorici de heren A.A.M. Warffemius en J.J. Jehee te worden vermeld. Zij hebben, nu eens door hun waardevolle adviezen, dan weer door assistentie verleend bij het opmetingswerk, in aanzienlijke mate bijgedragen aan het eindresultaat zoals dat nu vorm gekregen heeft. Dit laatste geldt zeker ook voor de heer T. Brouwer, die niet alleen de bewerking van de kadastrale minuutplans voor zijn rekening nam, maar ook de bestudering, opmeting en weergave van zijn geliefde straatmeubilair. Hij houdt helaas dit boek

Peter Don, Voorne-Putten niet meer met ons ten doop. In hem gedenkt de auteur een inspirerende, hartelijke collega. Twee van de hier gepubliceerde opmetingstekeningen, van de hand van respectievelijk de heer J.M. van Es en de heer P. Matthijssen, kwamen in de afgelopen periode in het kader van een stage bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg tot stand. Verder werden diverse in vroeger tijd gemaakte opmetingstekeningen betrokken uit de collecties van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Hiertoe behoort een reeks schitterende tekeningen van de Brielse

Peter Don, Voorne-Putten 12

Catharijnekerk, waarvoor de Rijksarchitect voor de Monumenten Adolf Mulder in 1889, vóór de eerste restauratie, het opmetingswerk verrichtte. Deze tekeningen worden thans voor het eerst gepubliceerd. Ten slotte moet, wat de tekeningen betreft, de aandacht worden gevestigd op de Stichting Historisch Boerderij-Onderzoek, die het mogelijk maakte enkele in haar opdracht vervaardigde opmetingstekeningen van boerderijen op te nemen. Het fotowerk in dit boek is grotendeels van de hand van de heer G.J. Dukker, fotograaf bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Niet alleen maakte hij de afgelopen jaren in het kader van het onderzoek op Voorne-Putten vele honderden opnamen, maar ook van het al wat oudere fotowerk - uit de laatste kwart eeuw - is het meeste door hem vervaardigd. Zijn enorme ervaring op het specialistische vlak van de monumentenfotografie staat borg voor een constante hoge kwaliteit, die men als gebruiker wel eens wat al te gemakkelijk voor normaal houdt. Uit een verder verleden, het einde van de vorige en de eerste helft van deze eeuw, zijn hier eveneens verschillende foto's opgenomen, verreweg de meeste afkomstig uit de rijke fotocollectie van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. De hulp van de medewerkers van het Foto- en Tekeningenarchief en de Afdeling Fotografie van deze dienst was voor de auteur van onschatbare waarde en dit geldt in even sterke mate voor de bijdrage die werd geleverd door het altijd aanspreekbare personeel van de Bibliotheek van de Rijksdienst. Dankbaar is de auteur voor de bijzonder prettige wijze waarop zowel met drs. F.F.J. Schoorl als met drs. T.G.M. Graas kon worden samengewerkt. Tijdens het samenstellen van hun bijdragen, maar ook nog daarna bleken zij steeds bereid tot overleg over inhoud, vorm en omvang van hun teksten. Bij de Stichting Kerkelijk Kunstbezit in Nederland ondervond de auteur een gastvrij onthaal. Van de leden van de Subcommissie (voorheen Rijkscommissie) voor de Monumentenbeschrijving en in het bijzonder van de recentelijk teruggetreden voorzitter van deze commissie, prof. dr. C.J.A.C. Peeters, mocht de auteur met betrekking tot het in wording zijnde manuscript in de loop der tijd menige waardevolle suggestie ontvangen. Ook hier past een oprecht woord van dank. Essentieel was voorts de bereidwillige medewerking van zeer velen buiten de monumentenzorg, allereerst de vele particuliere eigenaren, bewoners en gebruikers van de onderzochte bouwwerken, maar daarnaast ook diverse overheidsfunctionarissen, kerkbestuurderen en geestelijken en de medewerkers van de verschillende geraadpleegde bibliotheken, archieven en collecties. Van de vele informanten op wie nooit tevergeefs een beroep werd gedaan, dienen hier met name te worden genoemd de heren J. de Baan te , H. van der Graaf te Rockanje, F. van Hoorn te Geervliet, I. Kuyper en J.P.L. van Rooijen te Brielle, J.J. Walters te Hellevoetsluis en J. Zeelenberg te Oudenhoorn. Van de plaatselijke en regionale archieven is het Streekarchivariaat Voorne-Putten en te Brielle het meest intensief geraadpleegd. Het rijke Brielse stadsarchief was als gevolg van een wisseling van de wacht aldaar geruime tijd nauwelijks of niet toegankelijk. Mede als gevolg van dit feit is hier voor toekomstige onderzoekers nog veel nuttig werk te verrichten. Met grote waardering moeten hier ten slotte nog de verschillende medewerkers van Waanders Uitgevers worden vermeld, van wier enthousiasme en geduld de auteur in het recente verleden in ruime mate mocht profiteren.

Peter Don, Voorne-Putten Peter Don

Peter Don, Voorne-Putten 13

Historisch-geografische inleiding

1 Kaart van Nederland met daarin aangegeven het beschreven gebied. Tekening T. Brouwer.

Het eiland Voorne-Putten is een twee-eenheid, aan de vorming waarvan een eeuwenlang proces ten grondslag ligt, gekenmerkt door een steeds wisselende grens tussen land en water. In het verleden waren veranderingen in de begrenzing van de toenmalige eilanden Voorne en Putten soms het gevolg van dramatische ontwikkelingen, waarbij de mens have en goed verloor. De teloorgang van het dorp Putten na een serie stormvloeden gedurende de middeleeuwen vormde in deze geschiedenis een dieptepunt. Door het ontstaan van het Spui als gevolg van de St.-Elisabethsvloed van 1421, werd het ooit zo belangrijke eiland Putten doorsneden en kwam een deel van dit oude kerngebied uiteindelijk in de Hoekse Waard te liggen. Dit deel valt thans buiten het te beschrijven gebied. Als gevolg van het voortdurende proces van verlies en aanwinst van land is de begrenzing van het hier te beschrijven gebied pas in recente tijd tot stand gekomen. Zo betekende de komst van een omvangrijk, gedeeltelijk op opgespoten terreinen gevestigd industriecomplex in de jaren zestig en zeventig van deze eeuw een ingrijpende wijziging van de noordgrens van Voorne-Putten. Hiermee verband houdt de aanleg van het Hartelkanaal, waarbij aanzienlijke delen van de gemeenten Zwartewaal, Heenvliet, Geervliet en Spijkenisse moesten worden prijsgegeven aan de vooruitgang, terwijl de kleine nederzetting Nieuwesluis zelfs geheel van de kaart verdween. In de onderhavige beschrijving zijn de volgende wateren als buitengrens genomen: het , het Hartelkanaal en de in het noorden, vervolgens, met de wijzers van de klok mee, het Spui en het Haringvliet aan de zuidkant en na de Haringvlietdam de Noordzee, die de kust van Rockanje en Oostvoorne bespoelt. De grens tussen Voorne en Putten wordt van oudsher gevormd door de .

Litteratuur

Van der Aa I-XIII; Van Alkemade I en II; A.A. Arkenbout, ‘Stormvloedschade gedurende 1374-1375 in het Land van Voorne’, in: Rotterdams Jaarboekje 1970, 329-336; De Baan; D.P. Blok, ‘Wie alt sind die ältesten niederländischen Deiche? Die Aussagen der frühesten schriftlichen Quellen’, in: Probleme der Küstenforschung im südlichen Nordseegebiet 15, Hildesheim 1984, 1-8; G.J. Borger, ‘De ouderdom van onze dijken. Een nieuwe discussie over een oud vraagstuk’, Historisch-Geografisch Tijdschrift 3 (1985), 76-80; E.J. Bult, Midden-Delfland, een

Peter Don, Voorne-Putten archeologische kartering, inventarisatie, waardering en bewoningsgeschiedenis, Nederlandse Archeologische Rapporten 2, Amersfoort/Maasland 1983; Van der Gouw 1967; Van der Graaf en Wind; S.P. Haak, ‘Brielle als vrije en bloeiende handelsstad in de 15e eeuw’, Bijdragen voor vaderlandse geschiedenis en oudheidkunde, vierde reeks, deel VI (1907), 7-66; B.P. Hageman, ‘The Holocene of Voorne-Putten’, Mededelingen Rijks Geologische Dienst nieuwe serie 15 (1962), 85-92; D.P. Hallewas, ‘Mittelalterliche Seedeiche im Holländischen Küstengebiet’, in: Probleme der Küstenforschung im südlichen Nordseegebiet 15, Hildesheim 1984, 9-28; D.P. Hallewas, ‘Archeologische gegevens over de middeleeuwse bewoningsgeschiedenis van het

Peter Don, Voorne-Putten 14-15

2 (pagina 14-15) Voorne-Putten omstreeks 1850. Kaart P.J. Jonkers, 1851; coll. ARA 's-Gravenhage.

Peter Don, Voorne-Putten 16 mondingsgebied van de Oude Rijn en hun relatie tot het landschap’, in: Rotterdam Papers V, Rotterdam 1986, 173-182; D.P. Hallewas en J.F. van Regteren Altena, ‘Bewoningsgeschiedenis en landschapsontwikkeling rond de Maasmond’, in: A. Verhulst en M.K.E. Gottschalk (red.), Transgressies en occupatiegeschiedenis in de kustgebieden van Nederland en België, Gent 1980, 155-207; P.A. Henderikx, De beneden-delta van Rijn en Maas. Landschap en bewoning van de Romeinse tijd tot ca. 1000, Hilversum 1987; Hoek 1969; C. Hoek, ‘De heren van Voorne en hun heerlijkheid’, in: Van Westvoorne tot St. Adolfsland. Historische verkenningen op Goeree-Overflakkee, Ouddorp 1979, 115-145; J. van Hoey Smith, ‘De kuststreek van Voorne, hare duinen en stranden, hare dorpen en hare toekomst’, in: Gedenkboek van Voorne, Brielle 1930, 22-34; L.W. Hordijk, Inventarissen van de archieven van de polders van Voorne-Putten en Rozenburg, Inventarisreeks van het Streekarchivariaat Voorne-Putten en Rozenburg, Brielle vanaf 1984; D.L. de Jong, ‘De indijking van den St. Annapolder op het eiland Voorne’, Tijdschrift KNAG, tweede reeks, deel L (1933), 889-905; D.L. de Jong, ‘Voorne, enkele geschied- en aardrijkskundige aanteekeningen betreffende het westelijk gedeelte van het eiland Voorne’, Tijdschrift KNAG, tweede reeks, deel LX (1943), 301-333 en 457-481; D.L. de Jong, Hellevoeterland binnen en buiten den Nieuwenhoorn, Brielle 1957; A.P. de Klerk, ‘Geschapen en beschaafd. Vorming en omvorming van het Walcherse landschap’, in: Walacria, een kroniek van Walcheren, z. pl. 1987, 12-33; Klok 1939; J. Klok, ‘Brielle: van dijkdorp tot vestingstad’, Bouw 19 (1964), 567-570; R.E Künzel e.a., Lexicon van nederlandse toponiemen tot 1200, Amsterdam 1988; Th.W.M. Levelt e.a., Voorne-Putten. Een landschapsecologisch onderzoek, Fysisch Geografisch en Bodemkundig Laboratorium van de Universiteit van Amsterdam, intern rapport nr. 4, Amsterdam 1978; L.P. Louwe Kooijmans, Sporen in het land. De Nederlandse delta in de prehistorie, Amsterdam 1985; J.P.H. de Monté Verloren en J.E. Spruit, Hoofdlijnen uit de ontwikkeling der rechterlijke organisatie in de Noordelijke Nederlanden tot de Bataafse omwenteling, zesde druk, Deventer 1982; ‘Nederzettingen’, in: Encyclopedic van Zeeland II, Middelburg 1982, 373-377; I. Ovaa, ‘De zoutwinning in het zuidwestelijk zeekleigebied en de invloed daarvan op het landschap’, Boor en spade 19 (1975), 54-68; M. Schönfeld, Veldnamen in Nederland, tweede druk, Arnhem 1980; H. Schoorl, ‘Het duinlandschap’, in: Het Nederlandse Landschap, een historisch-geografische benadering, Utrecht 1986, 77-87; D.H. Schuitemaker, De geschiedenis van de dijkdoorbraken in het Rijnmondgebied, Openbaar Lichaam Rijnmond, interne rapportage, Rotterdam 1984; D.H. Schuitemaker, Een inventarisatie van doorbraakkolken als gevolg van dijkdoorbraken in het Rijnmondgebied, Openbaar Lichaam Rijnmond, interne rapportage, Rotterdam 1984; M.C. van Trierum, ‘Landschap en bewoning rond de Bernisse in de IJzertijd en de Romeinse Tijd’, in: Rotterdam Papers V, Rotterdam 1986, 49-75; M.C. van Trierum e.a., BOORbalans 1. Bijdragen aan de bewoningsgeschiedenis van het Maasmondgebied, Rotterdam 1988; R.G. den Uyl, ‘De dorpen van Flakkee’, in: Jaarverslag Instituut Stad en Landschap van Zuid-Holland 1952, 28-35; R.G. den Uyl, ‘Dorpen in de Hoeksewaard’, in: Jaarverslag Instituut Stad en Landschap van Zuid-Holland 1965, 31-41; P. Verhagen, ‘Voorne's landschappen’, Natura 33 (1934), 122-128; C. van Wallenburg, De bodem van Zuid-Holland, Wageningen 1966; C. Wegener Sleeswijk, De Regeling van het

Peter Don, Voorne-Putten Bouwen op of langs Dijken, Deventer 1891; A. van der Woud, Het lege land. De ruimtelijke orde van Nederland 1798-1848, Amsterdam 1987.

De namen voorne en putten

In 1105 wordt ‘Fornhe’ voor het eerst in de bronnen vermeld. Waarschijnlijk had deze vermelding echter betrekking op het Goereese Ouddorp. Het oude Voorne was namelijk veel groter dan het huidige en bestond uit drie delen: Westvoorne (Goeree), Zuidvoorne (Overflakkee) en Oostvoorne.

Peter Don, Voorne-Putten 17

Laatstgenoemd gebied - het tegenwoordige Voorne - heeft als enige de naam behouden. Herkomst en betekenis van deze naam verliezen zich in de nacht der historie al luidt een van de meest voor de hand liggende verklaringen dat er het ‘voorste’ of ‘vooraan gelegen’ land mee is bedoeld. De herkomst van de naam Putten lijkt minder omstreden en zou in verband staan met de aanwezigheid van veen- of moerputten, die in de middeleeuwen een stempel hebben gedrukt op het toenmalige landschapsbeeld: een ‘land van putten’ derhalve.

Bestuurlijke indeling

Na de gemeentelijke herindeling per 1 januari 1980 kent Voorne-Putten thans vijf gemeenten: Westvoorne, Brielle, Hellevoetsluis, Bernisse en Spijkenisse (zie afb. 4). Aantal en begrenzing van de afzonderlijke gemeenten zijn in de afgelopen tweehonderd jaar dikwijls veranderd. Zo resteert nu nog slechts een kwart van het oorspronkelijke aantal gemeenten, dat ontstond bij de invoering van de gemeente-indeling in 1795, het jaar van de stichting van de Nederlandse eenheidsstaat. De gemeenten werden toen de rechtsopvolgsters

3 Kaart van Voorne-Putten met de gemeente-indeling omstreeks 1840. Tekening B. Kooij; naar Van der Aa en de Gemeente-atlas van J. Kuyper. 1. Oostvoorne 2. Rockanje 3. Naters en Pancrasgors 4. Nieuw-Helvoet 5. Brielle 6. Nieuwenhoorn 7. Hellevoetsluis 8. Oude en Nieuwe Struyten 9. Vierpolders 10 Zwartewaal 11. Heenvliet 12. Abbenbroek 13. Oudenhoorn 14. Zuidland 15. Geervliet 16. Biert en Stompert 17. Simonshaven en Schuddebeurs 18. Spijkenisse

Peter Don, Voorne-Putten 19. Hekelingen en Braband

4 Kaart van Voorne-Putten met de gemeente-indeling sedert 1-1-1980. Tekening B. Kooij. 1. Westvoorne 2. Brielle 3. Hellevoetsluis 4. Bernisse 5. Spijkenisse

Peter Don, Voorne-Putten 18 van de oude ambachten of ambachtsheerlijkheden. Omstreeks 1840 waren er nog negenden gemeenten (zie afb. 3), maar kort daarna werd zowel Naters en Pancrasgors als Oude en Nieuwe Struyten als aparte gemeente opgeheven. Verder werden Biert en Simonshaven aan Geervliet toegevoegd. Later liep het aantal verder terug van vijftien tot de huidige vijf. Maar niet alleen het aantal gemeenten veranderde in de loop der tijd, ook de gemeentegrenzen werden nogal eens aangepast. Zo vormt het Kanaal door Voorne, dat bij zijn gereedkomen in 1830 de gemeente Heenvliet vrijwel in tweeën deelde, nu de grens tussen de gemeenten Brielle en Bernisse. De huidige grenzen tussen de vijf gemeenten volgen dan ook maar ten dele een oud beloop.

De bodem

Voorne-Putten bestaat uit twee aparte landschappen: de smalle duinstrook in het westen en het jonge zeekleilandschap daarachter. Beide landschappen danken hun wording aan vrij recente veranderingen in de Rijn-Maasdelta. Vanuit geologisch oogpunt bezien behoort het eiland dan ook tot de zeer jonge landschappen, waarvan de vorming geheel in het Holoceen (10.000 voor Chr.-heden) geschiedde.

De bodemkundige ontwikkeling

Tijdens het Holoceen voltrok zich een voortdurende, zij het onregelmatige zeespiegelrijzing ten gevolge van een stijgende temperatuur en een daarmee samenhangende afsmelting van landijs en gletsjers. West-Nederland kwam hierdoor in toenemende mate onder invloed te staan van de zee. De kustlijn verplaatste zich snel oostwaarts. Op Voorne-Putten werden door dit proces de afzettingen uit de voorafgaande geologische periode - het Pleistoceen - met tot 18 meter dikke lagen zand en klei bedekt. Op de Pleistocene ondergrond ontwikkelde zich in de omgeving van Voorne-Putten

5 De Welvliet, een kreekrestant bij Biert; opname 1991.

Peter Don, Voorne-Putten 19 een mondingsgebied waardoor water uit Rijn en Maas in zee stroomde. Dit gebied stond onder invloed van de zeespiegelrijzing, die gepaard ging met afwisselende perioden van sedimentatie en veenvorming. Omstreeks 4000 voor Chr. ontstond in zee een reeks strandwallen, parallel aan de kust gelegen langgerekte zandlichamen die ook bij hoogwater drooglagen. In het vochtige, verzoete milieu achter deze gesloten kustlijn ontstonden vervolgens uitgestrekte veengebieden. Dit veenpakket, dat vrijwel geheel West-Nederland bedekte, wordt met de term ‘Hollandveen’ aangeduid. Voorne-Putten maakte deel uit van een veenmassief dat reikte van de Oosterschelde tot de Maasmond. Resten van het Hollandveen zijn in de bodem nog aanwezig. Deze veenlagen zijn van groot belang geweest voor de landschappelijke ontwikkeling. Ten gevolge van kustafslag komen soms nog delen van dit veen onder de - veel later gevormde - duinen van Voorne te voorschijn. Het veenmassief tussen Schelde en Maasmond werd doorsneden door een aantal natuurlijke wateren. De Bernisse is hiervan mogelijk een restant, al kan zij ook zijn ontstaan als een veenstroompje, dat aan de noordflank van het veenmassief ontsprong. De vorming van het Hollandveen achter de kustwal werd circa 700 voor Chr. afgebroken. De zee kreeg weer vat op het kustgebied. Dit blijkt uit de vorming van nieuwe geulen in het veengebied en uit het voorkomen van kleiige en zavelige afzettingen in de nabijheid van deze geulen. Dergelijke perioden van verhoogde activiteit van de zee worden wel ‘transgressies’ genoemd. Zij werden afgewisseld door perioden van relatieve rust, zogenaamde ‘regressies’. De in de voorafgaande eeuwen gevormde reeksen strandwallen, die het achterliggende veengebied hadden beschermd, werden nu zwaar op de proef gesteld door inbraken vanuit zee. In de omgeving van een dergelijke inbraak werd het bestaande veenlandschap sterk aangetast of raakte het overspoeld met klei of zand. Het tijdstip waarop de veengroei definitief werd afgebroken, doordat het Hollandveen met afzettingen werd afgedekt, verschilde overigens per gebied. Van groot belang voor de landschappelijke ontwikkeling op Voorne-Putten was de transgressiefase vanaf de 8ste eeuw na Chr. Deze ging door een samenloop van omstandigheden vooral in de 11de en 12de eeuw gepaard met een groot aantal stormvloeden. In dit verband wordt tegenwoordig steeds vaker gewezen op de desastreuze gevolgen van menselijke activiteiten op en in de veenbodem. Akkerbouw op en turf- en zoutwinning uit het veen maakten de gronden kwetsbaar voor overstromingen. Misschien ging het Hellevoeterland, ter hoogte van het Haringvliet, door deze ‘roofbouw’ ten onder. Er zijn overigens geen aanwijzingen voor dergelijke grootschalige activiteiten op Voorne-Putten, voorafgaande aan de grote overstromingen. Tijdens de overstromingen tastte de zee, via bestaande geulen als de Strijpe, de Goote, de Holle Mare en de Bernisse met hun zijkreken, steeds grotere delen van het Hollandveen aan. Zeer ingrijpend was het onstaan van het Haringvliet tussen 1214 en 1239, ter plekke van wat voorheen een uitgestrekt en waarschijnlijk bewoond veengebied was. Hierdoor kreeg de zee vooral in het zuidelijk deel van Voorne vrij spel. Maar ook andere delen van Voorne-Putten raakten doorsneden door een wijdvertakt geulensysteem, dat nog steeds in belangrijke mate de hoofdstructuur van de ondergrond bepaalt. Door bedijkingen werden de laatste resten veengebied behouden voor bewoning. Toch toont het dunne kleidek op het veen in de oudste polders van Voorne-Putten, waaronder Rugge, Heenvliet, Biert en Vriesland, aan dat ook zij niet gevrijwaard bleven voor het natuurgeweld.

Peter Don, Voorne-Putten Delandschapstypen

Een aantal bodemkundige landschapstypen die op de bodemkaart van Nederland worden onderscheiden, zijn voor Voorne-Putten van belang, namelijk het inversielandschap, het nieuwland van de jonge zeekleigebieden en de Jonge Duinen. Het inversielandschap staat ook wel bekend als ‘oudland’ en komt verspreid in

Peter Don, Voorne-Putten 20

6 Weilanden in de omgeving van de Hervormde kerk van Simonshaven; opname 1990. de omgeving van de Bernisse voor, in oude ringpolders als Zwartewaal, Heenvliet, Abbenbroek, Geervliet, Biert, Hekelingen, Vriesland en Spijkenisse. Kenmerkend voor het oudland is de afwisseling tussen de zavelige of zandige afzettingen van voormalige kreekruggen en de lager gelegen komvormige ‘poelgebieden’, waarin men klei of klei-op-veen aantreft. De zandige oeverwallen of verlande kreken liggen als geheel hoger dan de poelgebieden, maar de laatste stroomdraad van de drooggevallen kreekbeddingen kan door de opvulling met klei en venig materiaal relatief lager gelegen zijn. Het hoogteverschil tussen de kreekruggen aan de ene kant en de poelgebieden aan de andere kant werd nadien nog geaccentueerd door de zogenaamde ‘differentiële klink’. Deze houdt in dat ter plaatse van de kreekruggen nauwelijks inklinking optrad door de zandige of zavelige bodem, maar in de lager gelegen poelgebieden juist wel. Vooral de ontwatering van het veen zal tot bodemdaling in de poelgebieden hebben geleid. De hoogteverschillen met de zandige kreekruggen werden hierdoor geaccentueerd. In Biert en Abbenbroek was het micro-reliëf tot voor kort goed zichtbaar in het veld. De ruilverkaveling uit de jaren zeventig van deze eeuw heeft echter tot gevolg gehad dat dit karakteristieke reliëf thans vrijwel overal uit het landschap van Voorne-Putten is verdwenen. In het westelijk deel van Voorne is het voormalige oudland, met het reliëf van kreekruggen en poelgronden, geëffend door afzettingen uit de 12de en 13de eeuw. Dit gebeurde binnen de oude ringpolders van bij voorbeeld Goudhoek en Rugge. Tijdens de overstromingen is in deze ringpolders een soms meer dan 80 cm dik mineraal dek afgezet. Hierdoor werden deze polders bodemkundig ‘vernieuwd’, zodat zij landschappelijk tot het ‘nieuwland’ gerekend moeten worden. Het ‘nieuwland’ kent op Voorne-Putten een zeer ruime verspreiding en ontstond meestal doordat ‘schorren’ of ‘gorssingen’, begroeide zandplaten opgeslibd tot boven de gemiddelde hoogwaterstand, stelselmatig werden ingepolderd. In het algemeen worden de jongere bodems van het nieuwland gekenmerkt door hun vrij homogene zandige of zavelige samenstelling en door hun hogere ligging in vergelijking met bij voorbeeld de klinkgevoelige poelgebieden van het oudland. Het nieuwland treft men zowel aan in de grote middeleeuwse bedijkingen (zoals Ouden- en Nieuwenhoorn), als in de kleinere polders (zoals Pancrasgors, Oud-Stompaard en de Uitslag van Putten). Voorne's Duin in zijn huidige verschijningsvorm is geheel het resultaat van de vorming van de Jonge Duinen vanaf de vroege middeleeuwen. De eerste fase van de vorming van deze duinen is vooral in de Heveringen herkenbaar aan het geringe reliëf en aan de begroeiing met niet-kalkminnende vegetatie. Pas in een tweede fase,

Peter Don, Voorne-Putten vanaf ongeveer 1300 na Chr., ontstaat het type Jonge Duinen dat kenmerkend is voor Voorne: reliëf- en kalkrijke formaties met schaarse begroeiing, afgewisseld met grazige duinvalleien. De zeereep is sinds eeuwen onderhevig aan veranderingen in vorm en omvang: uitbreiding op de ene plaats werd teniet gedaan door kustafslag elders. Tot in de vorige eeuw had men vooral langs de noordwestkust te kampen met erosie. Daarentegen breidde de duinstrook zich aan de west- en zuidwestkant van het eiland geleidelijk uit, waardoor bij voorbeeld het Brede Water en het Quackjeswater van open kreekmondingen veranderden in van de zee afgesloten duinmeren. Deze ontwikkeling werd door de mens, belanghebbende bij een veilige, gesloten kustlijn, gestimuleerd. Uit de duinen opwaaiend zand zorgde al in de middeleeuwen voor ernstige overlast in de binnenduinzoom. Belangrijke delen van de hier gelegen kleipolders raakten hierdoor overdekt met een dikke laag stuifzand (vergelijk de naam van de polder Stuifakker). Het halfcirkelvormige beloop van de dijken van een van de oudste polders, Goudhoek, waarin het dorp Oostvoorne is gelegen, wordt in verband gebracht met de verstuivingen. Verondersteld wordt dat Goudhoek ooit een echte ringpolder was, waarvan het westelijke deel onder de duinen is verdwenen. Dat een deel van de ringdijk in de zuidoosthoek van de Polder Oud-Rockanje overstoven werd, is zeker.

Peter Don, Voorne-Putten 21

Bewoningsgeschiedenis

Vanouds heeft de bewoning op Voorne-Putten zich vooral beperkt tot de kreekruggen, die door de ligging langs water en door hun stevige ondergrond het meest verkieslijk waren. Door de periodiek optredende overstromingen en ‘vernatting’ waren zij tot aan de 11de eeuw niet continu bewoonbaar. Archeologische vondsten ondersteunen de veronderstelling dat Voorne-Putten eertijds gedurende een aantal fasen steeds voor relatief kleine groepjes mensen als woonplaats diende. Van voor de 11de eeuw zijn hiervan op een aantal plaatsen de sporen teruggevonden, zoals te Hekelingen waar een prehistorische nederzetting werd opgegraven in de nabijheid van een oude kreekrug. Ook latere bewoningsfasen kunnen in verband gebracht worden met de toenemende activiteit van de zee en de hiermee gepaard gaande kreekvorming. Er zijn aanwijzingen voor schaarse bewoning in de IJzertijd, met name langs de Bernisse, en in de Romeinse tijd. In de vroege middeleeuwen (500-1000 na Chr.) keerde de bewoning terug. Volgens het door Henderikx geconstrueerde ‘minimumbeeld’ van de bewoning in de beneden-delta van Rijn en Maas lag er op Voorne-Putten slechts één, mogelijk 7de-eeuwse nederzetting: Witla. De naam van deze plaats houdt wellicht verband met de ligging aan de Bernisse, die vroeger ‘Wiedele’ werd genoemd. Vermoedelijk op het punt waar de Wiedele in de Maas stroomde ontwikkelde zich de handelsnederzetting. In het jaar 836 zou Witla verwoest zijn door invallende Noormannen, waarna de sporen door erosie vanuit de Maas voorgoed verloren raakten. Desondanks zijn er steeds meer aanwijzingen dat het minimumbeeld van de vroeg-middeleeuwse bewoning moet worden aangevuld: verspreide vondsten wijzen erop dat Voorne-Putten na de ondergang van Witla in de 9de eeuw op beperkte schaal bevolkt is gebleven, totdat in de latere middeleeuwen de toename van de bewoning in een stroomversnelling raakte.

De ontginning van Voorne-Putten

De bewoningsgeschiedenis van het eiland is tevens de geschiedenis van zijn bedijking, inpoldering en ontginning en is afleesbaar in het landschap, aan de hand van de vorm en het patroon van nederzettingen, dijken, wateren en wegen. De grote ontginning van Voorne-Putten voltrok zich met de voortschrijdende bedijking vanaf de 11de tot in de 15de eeuw. Hierdoor nam de omvang van de afzonderlijke eilanden Voorne en Putten gestadig toe. Beide eilanden groeiden in deze periode langzamerhand uit tot een twee-eenheid en de dichtslibbing van de Bernisse gedurende de 16de eeuw leidde tot de feitelijke samengroeiing. Van de ooit zo belangrijke Bernisse restte hierna nog slechts een minieme sloot. Wanneer Voorne en Putten in de 13de-eeuwse schriftelijke bronnen genoemd worden, blijkt dat er inmiddels al enige tijd sprake is van grote bedijkingsactiviteit. Politieke aspiraties van en financieel gewin voor de heren van Voorne en Putten, bevolkingsdruk en de noodzaak van bescherming tegen de zee waren belangrijke drijfveren en door de toegenomen landsheerlijke invloed en de gegroeide maatschappelijke organisatie was een systematische aanpak van de bedijkingen

Peter Don, Voorne-Putten mogelijk geworden. ‘Defensieve’, op locale bescherming gerichte dijkjes konden nu worden opgenomen in het grotere verband van bij voorbeeld een aaneengesloten ringdijk. De eerste systematische bedijkingen zijn waarschijnlijk te dateren in de tweede helft van de 12de eeuw, als reacties op een aantal rampzalige stormvloeden. Met name de vloed van 1134 zou in het Maasmondgebied een hoge tol hebben geëist. Door de voortschrijdende techniek was omstreeks 1200 de aanleg van ‘offensieve’ bedijkingen, met landaanwinst of herwinning van geïnundeerd oudland als oogmerk, reeds mogelijk. De ringdijken van de oudste polders moeten wellicht als zodanig beschouwd worden. Grondbezit vormde de sleutel bij de organisatie van de bedijkingen. De heren

Peter Don, Voorne-Putten 22 van Voorne en Putten kwam op grond van hun landsheerlijke status alle woeste grond toe, krachtens het zogenaamde wildernis- of grondregaal. De rol van de landsheren bij de vroegste bedijkingen beperkte zich overigens hoofdzakelijk tot het verlenen van toestemming. Zelden namen zij zelf de leiding in handen. Vermoedelijk hebben Vlaamse abdijen bij de systematische bedijkingen op Voorne-Putten een belangrijke rol gespeeld. Deze abdijen waren destijds bekend om hun technisch-organisatorisch kunnen. Een van de oudst bewaarde dokumenten over Voorne-Putten betreft een schenking uit het jaar 1220 door Dirk van Voorne aan de Westvlaamse cisterciënser abdij Ter Doest, als dank voor inspanningen ten behoeve van herdijking van grotendeels ingevloeid land. Volgens de beroemde 16de-eeuwse dijkenbouwer Andries Vierlingh waren de heren van Voorne en Putten wel ‘machtlich’ om te bedijken, maar was er in een dergelijke onderneming ‘grooten cost, sorge ende perijckel gelegen’. Uitgifte was aantrekkelijker en, voegt hij eraan toe, ‘alst geavontureert ende gedijckt is compt men veel beter coop aen versekerde bedijckte land’. Bij uitgifte namelijk kwamen de kosten van aanleg en onderhoud voor rekening van de bedijkers, terwijl de landsheer een belangrijk aandeel in de nieuw gewonnen polders behield: 1/7 tot 1/10 deel viel aan hem toe als ‘vroonland’, vrij van allerlei lasten. Zowel op Voorne als op Putten waren het behalve kloosters ook kapittels, ambachtsheren, rentmeesters, schouten en andere hogere ambtenaren die geld en energie staken in de bedijkingen en bovendien werden door de opkomst van Brielle in de 14de en 15de eeuw steeds meer lieden uit de stedelijke burgerij op dit terrein actief. In 1350 bij voorbeeld kregen enige ‘luyden’ toestemming de Lange Strijpe ‘te dijcken tot enen coren lande’. Behalve de grote bedijkingen waren er dan ook tal van kleine, particuliere ondernemingen. Langs de Strijpe, Goote en Bernisse liggen enkele voorbeelden, zoals het minieme Colinsland ten noordoosten van het dorpje Tinte. Over de manier waarop de uitgifte ter bedijking tot stand kwam, verschaffen de bewaarde octrooien of bedijkingsbrieven uit de periode na 1300 enig inzicht. In deze documenten staan talrijke bepalingen over de destijds zeer aantrekkelijke moernering, bepalingen die maar al te vaak overtreden werden. De omvang van de bedijking was bij de uitgifte duidelijk gereglementeerd, al was de beschrijving van het beloop van de grenzen aanvankelijk nogal vaag. Later kwam er veelal een landmeter aan te pas, die de omtrek zo precies mogelijk in kaart bracht. De voorschriften over de hoogte en het profiel van de dijken waren zo mogelijk nog vager dan de grensbeschrijvingen. Men spreekt bij voorbeeld van een ‘winterdyc’ of van dijken gemaakt ‘nair den voirwairden’. Meestal werd de uitgifte gekoppeld aan een aanloopfase van zeven jaar. Binnen die tijd moesten de initiatiefnemers de omdijking en inrichting van het gebied verzorgen en het polderbestuur organiseren. Aan de feitelijke ontginning tot ‘corenland’ ging vaak nog een fase vooraf, waarin ‘moerdijken’ plaatsvond. Dit ‘moerdijken’ gebeurde buitendijks, in het schorrengebied, en beoogde slechts de winning van de in de ondergrond aanwezige turf. Men omdijkte hiertoe een terrein met een lage kade, de ‘moerdijk’, en gaf het na uitmoering laaggelegen land meestal weer prijs aan de golven. Na jaren van opslibbing ontstond dan een schor die geschikt was om te ‘corendijken’. Dat ook op Voorne en Putten deze combinatie van moer- en korendijken ruime toepassing heeft gekregen, blijkt onder meer uit vele oorkonden, waaronder die betreffende de hierboven gememoreerde schenking aan de abdij Ter

Peter Don, Voorne-Putten Doest in het jaar 1220, en uit sommige veldnamen, zoals Moerdijk en Moerseweg. Door het korendijken ontstond, na een aantal jaren ‘beverschen’, bedijkt zoetwaterland, geschikt voor landbouw. Opslibbing werd soms bevorderd door in de nabijheid van kreken leidammen aan te leggen, waarachter water tot rust kwam en deeltjes konden bezinken. Een zevental dijken op Voorne is door De Jong in verband gebracht met dergelijke leidammen. De techniek zou zijn geïntroduceerd door de monniken van Ter Doest.

Peter Don, Voorne-Putten 23

Oudland- en nieuwlandpolders

Het huidige landschap van Voorne-Putten kenmerkt zich door het naast elkaar voorkomen van oudland- en nieuwlandpolders. In deze polders zijn niet altijd de oorspronkelijke verkavelingspatronen behouden gebleven. Overstromingen, inundaties, versnippering door erfopvolging en de ruilverkaveling uit de jaren zeventig van deze eeuw hebben hun tol geëist. Polders moesten soms geheel opnieuw worden bedijkt, ingericht en verkaveld. De Oude en de Nieuwe Uitslag van Putten, herdijkingen uit de 16de eeuw, zijn hiervan een goed voorbeeld. In enkele ringpolders langs de Bernisse zijn nog sporen van een onregelmatige blokverkaveling zichtbaar, die behalve op hoge ouderdom - misschien nog van voor de overstromingen uit de tweede helft van de 12de eeuw - ook wijzen op een niet-planmatige ontginning. Men kan hier van ‘oudlandpolders’ spreken. Meestal sloot men bij deze vroege ontginningen aan op de aanwezige natuurlijke toestand, waardoor een ‘brokkelig’ verkavelingstype ontstond.

7 Het dorp Biert aan het eind van de 18de eeuw. Kopergravure door Anna C. Brouwer, opgenomen in Bakkers Stad- en Dorp-Beschrijver VI (1798).

Het fraaiste voorbeeld hiervan op Voorne-Putten is de Polder Biert. Deze zeer oude, niervormige polder op Putten heeft behalve een inversielandschap ook een onregelmatige blokverkaveling. Een tweede voorbeeld is het Oude Land van Abbenbroek. De recente ruilverkaveling heeft ook aan deze kenmerken van een oud cultuurlandschap echter ernstige schade toegebracht. Voorne-Putten bestaat overigens voor het grootste deel uit ‘nieuwlandpolders’, waarvoor de door een planmatige aanpak ontstane regelmaat kenmerkend is. Tot deze groep behoren ook de oudlandpolders die later, als gevolg van overstroming of inundatie, geheel opnieuw ingericht moesten worden. Het hele westelijke deel van Voorne wordt op grond van de landschappelijke kenmerken en de vrij uniforme bodemopbouw tot de nieuwlandpolders gerekend. Nieuwlandpolders vertonen idealiter in hun inrichting de hand van de landmeter. Deze hield meestal geen rekening met de natuurlijke elementen die in het landschap aanwezig waren. De polder die op Voorne-Putten het meest aan dit planmatige beeld beantwoordt is Zuidland, in 1415 ‘aen 2 Heeren en hunne medgezellen’ ter bedijking uitgegeven. Hier is eerst een wegenpatroon ontworpen met kaarsrechte, elkaar loodrecht kruisende wegen, waarvan de centrale wegen op de dijk aansluiten. Door dit wegenpatroon is

Peter Don, Voorne-Putten 24 een tiental meest rechthoekige ‘blokeenheden’ afgebakend, een ritme dat alleen wordt verstoord door het onregelmatige beloop van de polderdijk en door het feit dat in het zuiden als gevolg van een overstroming land moest worden opgegeven. De blokeenheden werden vanaf de wegen verdeeld in regelmatige, strookvormige percelen. Aan de inrichting en verkaveling van de Polder Oudenhoorn uit 1355 ligt een vergelijkbare systematiek ten grondslag. Overigens is de inrichting van de nieuwlandpolders op Voorne-Putten in het algemeen minder planmatig dan elders in Zuidwest-Nederland. De landschappelijke verscheidenheid (met de talrijke kreken), de soms nog primitieve techniek, het heersende particularisme en de versnipperde uitgifte zullen dit mede hebben veroorzaakt. Het stramien van de geplande regelmaat wordt op tal van plaatsen in het nieuwland van Voorne-Putten doorbroken. Zo is het verschijnsel van de schuine, ‘gerende’ percelen algemeen verbreid (onder andere in de polders Rugge, Abbenbroek en Simonshaven). Verder ontstond langs de getijstromen van Goote en Strijpe een sterk gefragmenteerd landschap, met talloze kleine poldertjes en een dicht dijkenpatroon. En ook de sterke wisseling in de grootte van de percelen, mede ontstaan door ongelijke deelname van de diverse bedijkers, droeg bij aan het onstaan van een onregelmatig verkavelingsbeeld. Veel van deze onregelmatigheid, zo illustratief voor de ouderdom van het cultuurlandschap van Voorne-Putten, is door de recente ruilverkaveling tenietgedaan.

De bedijkingsgeschiedenis in kort bestek

De chronologie van de bedijkingen op Voorne-Putten is voor een belangrijk deel te volgen in het onregelmatige bedijkingspatroon van de ongeveer tachtig polders die het gebied ooit telde. Oostvoorne in de Polder Goudhoek moet reeds in de 11de eeuw zijn gesticht en wordt algemeen beschouwd als de oudste kern van Voorne, van waaruit het gebied onder impuls van de heren van Voorne in oostelijke richting is ontgonnen. Op Putten heeft Geervliet als centrum voor de kolonisatie gediend. Vóór de overstromingen van de 12de eeuw was de ontginning van een belangrijk deel van het veengebied vermoedelijk al een feit. De systematische bedijking van een aantal ringpolders langs de zuidelijke Maasoever is te beschouwen als het einde van de eerste ontginningsfase. Omstreeks 1200 lagen deze eerste ringdijk-ontginningen verspreid langs de noordelijke rand van het gebied. Ten westen van de Goote vormden Goudhoek en Rugge de kernpolders, tussen Goote en Bernisse waren Zwartewaal, Heenvliet, Abbenbroek en het later weer verdronken Drencwaerd de vroegste ontginningen en op Putten fungeerden Geervliet, Biert, Spijkenisse, Vriesland en Hekelingen als de kernen. Een belangrijke groep nederzettingen werd gedurende deze eerste ontginningsfase gesticht, in of aan de randen van de ringpolders. Hiertoe behoren waarschijnlijk Zwartewaal, Heenvliet, Geervliet, Abbenbroek, Biert en Spijkenisse, maar ook Maarland en Rugge kunnen in deze fase gedateerd worden. De tweede ontginningsfase kan globaal in de 13de eeuw worden geplaatst. Deze fase werd gekenmerkt door het aanleggen van verbindingsdijken en door het veelvuldig bedijken van aanwassen. Zo vonden er belangrijke aandijkingen plaats in het gebied ten westen van de Goote, waar polders als Middelland, Groot Oosterland

Peter Don, Voorne-Putten en Westerland de voor bedijkte aanwassen typische, langgerekte vorm vertonen. De dijken van deze nieuwlandpolders sluiten duidelijk aan op de kernpolders Goudhoek en Rugge. Het duingebied de Heveringen vormde eveneens een belangrijk aanhechtingspunt voor de dijken in dit deel van Voorne. In het gebied tussen Goote en Bernisse werd de tweede fase landschappelijk vooral gekarakteriseerd door de uitbreiding van de ringpolders met min of meer halfcirkelvormige bedijkingen, zoals in de omgeving van Zwartewaal, Heenvliet en Abbenbroek te zien is. Op Putten was de bedijking van de polders Braband en Hekelingen inmiddels uitgevoerd. In deze fase van voortgaande bedijking ontstonden de dijknederzettingen Brielle en Hekelingen.

Peter Don, Voorne-Putten 25

In de 14de en 15de eeuw stond de voortschrijdende bedijkings- en afdammingstechniek aan de basis van een aantal belangrijke ontginningen. Ten eerste de vorming van de Ring van Putten, die in het jaar 1305 haar beslag kreeg met de aanleg van de Garsdijk tussen Biert en Vriesland. Deze vermetele operatie onder leiding van heer Simon van Markenburg betekende onder meer dat belangijke kreken als 't Oostenrijk en de Welvliet afgedamd moesten worden, teneinde de vorming van de Polder Simonshaven mogelijk te maken. Het gelijknamige dorp werd kort daarna gesticht. Met de voltooiing van de ‘vorsche, dair Putte ende Geervliet in staet’, zoals de Ring van Putten ook wel werd aangeduid, kwam er voorlopig een eind aan de ontginningen op Putten. Ook tussen Bernisse en Goote nam de ontginning in de loop van de 14de eeuw een hoge vlucht. Een aantal schorren van het oude Hellevoeterland werd op tamelijk grootschalige wijze ontgonnen. Hieruit ontstonden de nieuwlandpolders Oudenhoorn (1355), Nieuwenhoorn (1367) en Nieuw-Helvoet (1395) met hun gelijknamige nederzettingen. Met de afdamming van 't Westenrijk en de vorming van Zuidland (1415) kwam een eind aan de ontginningen en dorpsstichtingen in dit deel van Voorne-Putten. In het meest westelijk gelegen ontginningsgebied leidde toepassing van de leidammen-techniek tot opslibbing en de gestage ontginning van de Strijpemond in zeewaartse richting. De rechte, slibvangende leidammen, waaronder de Kade bij Tinte en de Dwarsdijk, culmineerden in de aanleg van de Vleerdamsedijk, vanaf Oud-Rockanje naar de Heveringen. Deze dijk is aangelegd op het tracé van een voormalige leidam, de Vleerdam. Uit een en ander kan worden geconcludeerd dat Oud-Rockanje en vermoedelijk ook Nieuw-Rockanje inmiddels waren ontgonnen en bedijkt. Beide ringpolders worden in het begin van de 14de eeuw gedateerd. De nederzetting Rockanje zal ongeveer gelijktijdig met deze ontginningen zijn ontstaan.

8 De polders, aanwassen en duinen in de zuidwesthoek van Voorne in het begin van de 17de eeuw. In het midden is het dorp Rockanje zichtbaar; rechts ligt het Windgat, overblijfsel van de Strijpemonding. Kaart Jacob Cornelisz. Kouter, 1608; ARA 's-Gravenhage, coll. Hingman.

In de sterk gereduceerde en nog maar weinig actieve Strijpemonding vond daarna de voorlopig laatste uitbreiding plaats door de ontginning van de polder Stuifakker. Nog tot in de 16de eeuw bleef de voormalige Strijpemond vervolgens zichtbaar in het zogenaamde Windgat. Deze opening in de duinen verdween eerst met de aanleg van de - later overstoven - Noorddijk en St.-Pietersdijk, die het sluitstuk van de ontginningen beschermden: de polder Windgat. De ingebruikname van de oevers van de Goote tussen ruwweg 1400 en 1500

Peter Don, Voorne-Putten 26 luidde de fase van de grote ontginningen op Voorne uit. De nog tamelijk actieve Goote bleef langer open dan de Strijpe, een feit waaraan het belang dat Brielle hechtte aan het openhouden van deze vaarweg, niet vreemd was. De voortschrijdende verzanding van de Goote maakte ontginning van haar oevers echter - ook economisch - op den duur onvermijdelijk. Overigens was al in 1337 Nieuwland ten oosten van Brielle bedijkt, nadat aanleg van de leidam Hosse Bos voor voldoende opslibbing had gezorgd. Bedijking van Naters (1412) en Oude Goote (vermoedelijk 1413) en de aanleg van de Zwarte Dijk (1415) en de Moerzaatsedijk (vermoedelijk 1411), waardoor de Polder Nieuwe Goote ontstond, betekenden de definitieve ontginning van het Goote-gebied. Eind 15de eeuw eindigde deze ontginningsbeweging in zuidelijke richting met de bedijking van achtereenvolgens De Quack (1475), Pancrasgors (1479) en de St.-Annapolder (eveneens 1479). Schapengors werd niet als bedijking ontgonnen, maar als opgestoven gebied, met een natuurlijke bescherming door de duinvorming aan de zuidkant van Voorne. Een dijk heeft hier aan de westzijde nimmer bestaan. Op Putten kreeg de ontginning in de 15de eeuw nog een nieuwe impuls. De aandijkingen langs de Bernisse (onder andere Hoenderhoek en Stompaard, beide in 1459) en aan de zuidkant (Schuddebeurs, in 1431) volgden elkaar in hoog tempo op. De grote ontginningsbeweging, met de vorming van de Ring van Putten in de 14de eeuw en de definitieve afdamming van de Goote in 1479 als de twee hoofdmomenten, liep in de loop van de 15de eeuw ten einde. Voorne en Putten hadden nu min of meer hun huidige omvang gekregen. Sindsdien vond er nog wel een aantal min of meer marginale ontginningen plaats langs de oevers van de Bernisse en in de buitendijkse gebieden. Belangrijker was de herbedijking van het oude land van Putten met de Oude en de Nieuwe Uitslag in de jaren 1558 en 1565. Een recent voorbeeld van ontginning is de Ondernemingspolder uit het eind van de 19de eeuw. Enige jaren geleden is een aantal 16de- en 17de-eeuwse bedijkingen langs de Bernisse weer prijsgegeven ten behoeve van recreatieve ontwikkelingen. De ontginning van Voorne-Putten is zeker geen ongebreidelde verovering van land op zee geweest. Bekend is dat door overstromingen en veranderingen in de loop van stromen vele ontginningen na enige tijd weer moesten worden opgegeven. Ook de kwalificatie ‘calamiteuze polder’ voor onder meer Zwartewaal en Putten spreekt boekdelen. Uit de litanie van overstromingen blijkt dat Voorne en Putten een aantal malen zeer zwaar werden bezocht. Na de overstroming van 1214 zou Voorne gedurende zes jaar bijna geheel onder water hebben gelegen. Opvallend is, dat dergelijke rampen elkaar vaak binnen een korte spanne tijds opvolgden. Nalatigheid bij het dijkherstel, maar ook het onopgemerkt blijven van gevaarlijke ondergraving van dijklichamen, met ‘dijkval’ als gevolg, speelde hierbij een grote rol. Voorne-Putten maakte in het derde kwart van de 14de eeuw een dergelijke periode met een grote overstromingsfrequentie mee, met als climax de beruchte Valentijnsvloed van 1374. Na overstroming konden polders ook jarenlang ‘rijdende’ blijven; het in- en uitstromende water had dan vrij spel. Dit lot was bij voorbeeld een deel van het Oude Land van Putten beschoren na de St.-Elisabethsvloed van 1421, die onder meer de vorming van het Spui en twee kreken vanuit de Oude Maas tot gevolg had. De laatste

Peter Don, Voorne-Putten uit een lange rij van overstromingen is de beruchte stormvloedramp van februari 1953, waarvan vooral Zuidland en Oudenhoorn zwaar te lijden hebben gehad.

De duinontginningen

Een relatief recente, zeer bescheiden ontginningsfase op Voorne-Putten is van een geheel andere aard en betreft de marginale pioniersontginningen die in de 19de en begin 20ste eeuw plaatsvonden in de reliëf- en kalkarme binnenduinen van de Oostvoornse en Rockanjese Heveringen. In navolging van de laat-18de-eeuwse ideeën over ontginning van woeste gronden, werd

Peter Don, Voorne-Putten 27 ook hier geprobeerd het duinlandschap in bruikbare landbouwgrond om te zetten. Het in het jaar 1825 als weiland in cultuur gebrachte Windgat geldt als een van de eerste duinontginningen op Voorne. Daarvoor werd reeds geboerd in afgezande gebieden meer landinwaarts, zoals de Heveringen. Op de afgezande terreinen ontstond een kleinschalig en bont geheel van pioniersontginningen: tuinderijen, boomgaarden, kleine weiden en hakhoutpercelen wisselden elkaar op korte afstand af. De verspreid in het binnenduin gelegen akkertjes werden ten behoeve van het verbouwen van onder meer duinaardappelen en peulvruchten tot vlak boven het grondwaterniveau afgegraven. Het overtollige zand werd ter zijde geworpen, waardoor walletjes, de zogenaamde ‘schurvelingen’ of ‘schelveringen’, ontstonden. Langs de randen van de percelen zorgden elzenwallen voor het nodige hakhout, terwijl zij tevens dienden als windkering en als bescherming tegen wildvraat. Hier en daar zijn thans nog restanten van deze kleine duinontginningen te vinden.

Nederzettingen

Beschouwt men de nederzettingen op Voorne-Putten op basis van de huidige topografische kaart, dan blijken zij tamelijk evenwichtig over het eiland verspreid te zijn. Opvallend is dat in gebieden met veel kleine poldertjes geen woonkernen tot ontwikkeling zijn gekomen. Dit geldt voor de vroegere stroomgebieden van Strijpe en Goote en voor het centrale, laaggelegen gebied van de Ring van Putten. De drassige gronden, de kleinschalige wijze van ontginning en het ontbreken van een voldoende groot verzorgingsgebied belemmerden hier de dorpsontwikkeling. Voorne-Putten toont een grote diversiteit aan nederzettingstypen. Er zijn zowel lijnvormige als meer geconcentreerde dorpsvormen aanwijsbaar, daterend van voor, tijdens en na de systematische bedijkingen uit de tweede helft van de 12de eeuw. De verschillende typen sluiten wat hun vorm betreft niet naadloos aan bij die op de andere Zuidhollandse of de Zeeuwse eilanden. Bovendien kent iedere nederzetting vanzelfsprekend ook weer haar karakteristieke afwijkingen. Allerlei factoren, zoals de bodemgesteldheid, de wijze van ontginning, de mate van planning en de economische ontwikkeling, zullen hierbij van invloed zijn geweest. Deze factoren bepaalden tevens of een nederzetting uitgroeide tot stad (Brielle), in haar groei stagneerde (Simonshaven) of uiteindelijk zelfs tot een kwijnend bestaan was veroordeeld (Biert). Behalve van omvang, konden nederzettingen in de loop van de tijd ook van karakter veranderen, een ontwikkeling die de aard van de bebouwing in de regel niet ongemoeid liet. Zo had op Voorne-Putten de opkomst van gespecialiseerde, niet direct agrarische activiteiten (handel en nijverheid) mede tot gevolg dat de boerderijen, die ooit het beeld van veel nederzettingen bepaalden, langzamerhand uit de kernen verdwenen, om plaats te maken voor woonhuizen en werkplaatsen. Alleen in dorpen die in hun ontwikkeling stagneerden, is de agrarische bebouwing in belangrijke mate het dorpsbeeld blijven bepalen.

Peter Don, Voorne-Putten Het ringdorp Oostvoorne

Een van de oudste dorpsvormen van Zuidwest-Nederland is het ringdorp, dat op de Zeeuwse en Zuidhollandse eilanden uit de periode 950-1100, dat wil zeggen van voor de systematische bedijkingen, dateert. Hoofdkenmerk van dit type is de ‘ring’, de kom waaromheen de bebouwing gegroepeerd is. Deze ring omsluit het meestal hoger gelegen kerkhof. De zeer waarschijnlijk oudste nederzetting van het gebied, Oostvoorne, is het enige voorbeeld van een ringdorp op Voorne-Putten. Deze voormalige kern van de heerlijkheid Voorne is zeker al voor de systematische bedijkingen uit de tweede helft van de twaalfde eeuw ontstaan.

Peter Don, Voorne-Putten 28

9 Het dorp Oostvoorne volgens het kadastraal minuutplan van 1819. Schaal 1:7500. Tekening T. Brouwer.

10 De kern van Oostvoorne volgens recent nette plan. Schaal 1:7500. Tekening B. Kooij. 1. Zwartelaan 2. Hoflaan 3. Burgemeester Letteweg 4. Dorpsplein 5. Kerkplein 6. Stationsweg

Mogelijk was de ring van Oostvoorne oorspronkelijk een plein met eromheen een aantal boerderijen. De kerk zou dan eerst later op dit plein zijn verrezen, waarmee de aanvankelijk open ruimte werd omgevormd tot kerkring. In de nabijheid bouwden de heren van Voorne bovendien hun burcht. De ligging van deze burcht, enigszins los van het hoger gelegen ringdorp, houdt waarschijnlijk verband met de behoefte aan een natte gracht random de versterking. Het historische ensemble van Oostvoorne, met enerzijds de samenhangende ringdorpstructuur van dorp en kerk en anderzijds de omgrachte burcht, is in grote lijnen nog herkenbaar aanwezig.

De Bernisse-nederzettingen

Peter Don, Voorne-Putten De vijf middeleeuwse nederzettingen langs de Bernisse (Geervliet, Heenvliet, Abbenbroek, Zuidland en Simonshaven) zijn wat hun ontstaansgeschiedenis en structuur betreft als één samenhangende groep te beschouwen. Zij ontwikkelden zich alle random een haven gelegen aan de Bernisse, een in de middeleeuwen druk bevaren scheepvaartroute. De ouderdom van deze havenplaatsen loopt nogal uiteen: Geervliet ontstond in de 12de eeuw, terwijl Zuidland in of kort na 1414 werd gesticht. De Bernisse-nederzettingen ontstonden doordat men bij de bedijking een kreek afdamde en het buitendijkse deel van de kreekmonding als open getijdehaven ging gebruiken. Om een havenkom te verkrijgen, werd de dijk hierbij enigszins binnenwaarts verlegd. De open haven kreeg zo een min of meer rechthoekige vorm. De bewoning verrees vervolgens aan drie zijden op de dijk random de haven en vanuit een van de havenhoeken werd een weg aangelegd die de polder in voerde. Langs deze weg werd, in de laagte, het kerkhof met de kerk gesitueerd. De eerste uitbreiding van de bebouwing buiten het havenfront vond meestal langs de polderweg plaats. Dit is vooral goed te zien in Geervliet en Zuidland. Alleen in het klein gebleven Simonshaven ligt het kerkhof nog steeds geheel geïsoleerd even buiten het dorp. De omstandigheid dat in de Bernisse-nederzettingen een weg op deze manier kon uitgroeien tot hoofdas van de nederzetting, vormt een opvallende parallel met de situatie in de zogenaamde ‘voorstraatdorpen’, die in de 15de eeuw op de Zuidhollandse en Zeeuwse eilanden gesticht werden. Alleen was bij dit

Peter Don, Voorne-Putten 29

11 Het stadje Geervliet volgens het kadastraal minuutplan van 1819. Schaal 1:7500. Tekening T. Brouwer.

12 De kern Geervliet volgens recent nette plan. Schaal 1:7500. Tekening B. Kooij. 1. Toldijk 2. Noorddijk 3. Ringdijk 4. Spuikade 5. Visserszijde 6. Kaaistraat 7. Tolstraat 8. Kerkstraat 9. St.-Anthonieplein 10. Landpoortstraat 11. Burgemeester van der Minnelaan 12. Oude Singel

Peter Don, Voorne-Putten 30

13 Het stadje Heenvliet volgens het kadastraal minuutplan van 1819. Schaal 1:7500. Tekening T. Brouwer.

14 De kern van Heenvliet volgens recent nette plan. Schaal 1:7500. Tekening B. Kooij. 1. Wieldijk 2. Toldijk 3. Vissersdijk 4. Kerkweg 5. Branderf 6. Markt 7. Stationsweg

Peter Don, Voorne-Putten 31

15 Het dorp Oudenhoorn volgens het kadastraal minuutplan van 1819. Schaal 1:7500. Tekening T. Brouwer. geplande dorpstype de voorstraat vanaf het begin in de nederzetting opgenomen, terwijl de aanleg van de havenkom buitendijks plaatsvond zonder dat men de dijk naar binnen verlegde. Neemt men ook andere zaken in beschouwing, zoals de betekenis van de haven als vestigingsmotief, de ligging aan de dijk en de situering van de kerk aan het ‘eind’ van de nederzetting, dan zijn de oude Bernisse-nederzettingen wellicht te beschouwen als een prelude op de ontwikkeling van het geplande voorstraatdorp. Geervliet en Heenvliet nemen binnen het type van de Bernisse-nederzettingen in minstens één opzicht een enigszins aparte positie in. Beide werden namelijk begiftigd met stadsrechten, in respectievelijk 1381 en 1469. In Heenvliet leidde deze verheffing, die de plaats uitsluitend dankte aan de positie van vrijheer Adriaan van Cruyningen, echter niet tot noemenswaardige uitbreiding of vergroting van de plattegrond. Geervliet daarentegen groeide uit tot een kleine stadskern, die niet alleen juridisch maar ook fysiek werd afgescheiden van het ‘onvrije’ ommeland door het opwerpen van een bescheiden ommuring met drie poorten. Het beloop van deze stadswal is in de huidige plattegrond nog herkenbaar in het cirkelvormige tracé van een aantal straten die om de oude kern lopen. Aan het eind van de middeleeuwen zette het verval van de Bernissenederzettingen in. Het als gevolg van de St.-Elisabethsvloed van 1421 ontstane Spui ging een aantrekkelijk alternatief vormen voor de vaart over de Bernisse, die bovendien in steeds toenemende mate verlandde. Deze onomkeerbare verlanding, die door de inpoldering van de aanwassen zo mogelijk nog definitiever werd gemaakt, betekende de genadeslag voor de Bernisse-havens. Wanhopig probeerde men het economisch tij nog te keren door het graven en op diepte houden van vaargeulen door de polders, maar het mocht niet baten: stuk voor stuk werden de oude havenplaatsen landnederzettingen.

De geplande nieuwlandnederzettingen

Peter Don, Voorne-Putten 16 De kern van Oudenhoorn volgens recent nette plan. Schaal 1:7500. Tekening B. Kooij. 1. Molenweg 2. Hollandseweg 3. Ring 4. Dorpsweg 5. Leuneweg 6. Eeweg

Een derde groep nederzettingen vertoont net als het eerder al even genoemde voorstraatdorp kenmerken van een planmatige aanleg. Deze nederzettingen werden direct na de bedijking gesticht in een drietal grotere nieuwlandpolders uit de tweede helft van de 14de eeuw. Polder- en nederzettingsnaam zijn steeds gelijkluidend: Oudenhoorn (1355), Nieuwenhoorn (1367) en Nieuw-Helvoet (1395). Bij de inrichting van de polder werd hier van elke honderd gemeten er één bestemd voor de bouw van de kerk. In Oudenhoorn werd deze zodanig gesitueerd, dat er aan alle vier de zijden bebouwing omheen kon verrijzen; een volstrekt regelmatige kerkring was het gevolg. In de beide andere nederzettingen kwam de kerk aan een polderweg te staan. Ook in Nieuw-Helvoet ontstond overigens een kerkring, doordat een weg achter om de kerk werd aangelegd. Alleen in Nieuwenhoorn bleef een dergelijke ring achterwege. De dorpskommen van Nieuw-Helvoet en Oudenhoorn werden niet langs de dijk, maar midden in de polder gesitueerd. Kennelijk vormde de vrees voor overstromingen niet langer een beletsel om in de relatief laaggelegen polder te gaan wonen en de wens een haven te bezitten speelde bij de stichting van deze nederzettingen evenmin een rol. Nieuwenhoorn is wel aan de polderdijk gebouwd. Dit dorp heeft echter ook nimmer een haven gehad, wellicht omdat de Goote inmiddels aan het verzanden was en er iets zuidelijker bij het Weergors al een haventje lag. Nieuwenhoorn lijkt nog het meest op een voorstraatdorp: een vrijwel haaks op de dijk staande straat, met aan weerszijden bebouwing en te midden van die bebouwing de kerk. De ‘voorstraat’ houdt aan het eind van het dorp echter niet op, maar voert als een gewone polderweg rechtstreeks de polder in.

De weg - en dijkdorpen

De nederzettingen die tot de categorie van de weg- en dijkdorpen behoren, hebben een eenvoudige, lineaire opzet. Dit nederzettingstype is niet gebonden

Peter Don, Voorne-Putten 32

17 Het dorp Zwartewaal volgens het kadastraal minuutplan van 1819. Schaal 1:7500. Tekening T. Brouwer.

18 De kern van Zwartewaal volgens recent nette plan. Schaal 1:7500. Tekening B. Kooij. 1. Schoolstraat 2. Noordeinde 3. Dorpsstraat 4. Kade 5. Bernissedijk 6. Henri Fordstraat 7. Molendijk aan een bepaalde periode, noch aan een bepaalde situatie. De opzet van de weg- en dijkdorpen is niet planmatig, maar eerder spontaan tot stand gekomen. Dijkdorpen, dorpen die op of aan een dijk ontstonden, zijn er op Voorne-Putten vier: Zwartewaal, Spijkenisse, Hekelingen en Rockanje. Laatstgenoemd dorp is vermoedelijk het jongst. De kerk is bij deze dorpen achter de behuizing geplaatst, onder aan de dijk. Lange tijd is uitbreiding van de bebouwing in de dijkdorpen vooral aan de beide uiteinden gerealiseerd. Eerst in de loop van de 19de en in de 20ste eeuw is verdichting een rol van betekenis gaan spelen. Twee dijkdorpen beschikken tot op de huidige dag over een open verbinding met het buitenwater: Zwartewaal en

Peter Don, Voorne-Putten Spijkenisse. Hiervan profiteerde vooral Spijkenisse, dat met zijn haven langzamerhand uitgroeide tot de belangrijkste nederzetting op Putten. De enige wegdorpen op Voorne-Putten zijn Vierpolders (voorheen Nieuwland) en Tinte. Vierpolders ontstond als gevolg van een dorpsverplaatsing op een kruispunt van wegen. De aanduiding kruisweg- of kruisdorp is daarom eigenlijk juister. Het oorspronkelijke Nieuwland lag ten oosten van Brielle, maar werd in 1572 door de geuzen verwoest. In het begin van de 18de eeuw verdwenen de laatste resten van dit Nieuwland onder de uitbreiding van de Brielse vestingwerken. Vierpolders was tot in de 20ste eeuw een klein dorp, met een langgerekt bewoningspatroon langs de beide (dijk)wegen die de hoofdstructuur bepalen. Tinte, ten zuidwesten van Brielle, toont thans in belangrijke mate nog steeds dit beeld.

Gereduceerde en verdwenen dorpen

De hierboven geschetste nederzettingstypen zijn als zodanig meestal herkenbaar in het huidige dorpsbeeld. Voorne-Putten kent echter ook dorpen die geheel zijn verdwenen of slechts in sterk gereduceerde vorm voortbestaan. Nieuwland, dat door de vesting Brielle werd opgeslokt, en Nieuwesluis, dat in recenter tijd ten prooi viel aan het Hartelkanaal, zijn reeds genoemd. Biert is op het eiland het beste voorbeeld van een gereduceerde nederzetting. In de late middeleeuwen vormde het nog een van de belangrijkste dorpen van Putten. De teloorgang kwam echter met de afdamming van de Welvliet.

Peter Don, Voorne-Putten 33

19 Het dorp Spijkenisse volgens het kadastraal minuutplan van 1817. Schaal 1:7500. Tekening T. Brouwer.

20 De kern van Spijkenisse volgens recent nette plan. Schaal 1:7500. Tekening B. Kooij. 1. Noordeinde 2. Voorstraat

Hierdoor verdween de directe waterverbinding met de Bernisse en bovendien was als gevolg van de ongunstige waterstaatkundige situatie ook de akkerbouw hier geen bron van grote welvaart. De ontwikkeling van Biert stagneerde en het dorp verviel langzamerhand tot gehucht. De structuur van de nederzetting, gelegen op een oeverwal langs de Welvliet, is echter nog zeer gaaf en vormt in samenhang met de oudlandpolder Biert een fraai ensemble. De boerderijen bevinden zich deels op de dijk die op de oeverwal is opgeworpen, en achter de erven loopt een oude achterweg. De kerk bevond zich tot in 1887 of 1888 op een apart perceel achter de bebouwing; langs het oude kerkhof voert de Kerkweg de polder in.

Peter Don, Voorne-Putten 21 Het dorp Biert volgens het kadastraal minuutplan van circa 1819. Schaal 1:7500. Tekening T. Brouwer.

22 Het gehucht Biert volgens recent nette plan. Schaal 1:7500. Tekening B. Kooij.

Peter Don, Voorne-Putten 34

Brielle, wording en groei

Brielle valt, evenals Hellevoetsluis, buiten de hierboven geschetste indeling naar nederzettingstype. Beide plaatsen worden in belangrijke mate gekenmerkt door hun vestingkarakter. Voor het overige vormen zij echter eerder elkaars tegenpolen. Brielle wordt in 1257 voor het eerst vermeld. Aanvankelijk lagen er op de oostelijke dijk van de Polder Groot Oosterland twee kernen: Maarland en Brielle. Van deze ontwikkelde Brielle zich in de loop van de 13de eeuw het voorspoedigst en al gauw werd het iets noordelijker gelegen Maarland overvleugeld. Vervolgens smolten de twee nederzettingen samen. De polderweg die hen voordien scheidde, is de huidige Langestraat. Op het kruispunt van deze straat (die zich voortzet in Koopmanstraat, Visstraat en

23 De stad Brielle volgens het kadastraal minuutplan van 1820. Schaal 1:5000. Tekening T. Brouwer.

Peter Don, Voorne-Putten 35

Kaaistraat) met de dijk (de huidige Voorstraat - Nobelstraat) ontwikkelde zich het centrum van Brielle. In 1306 volgde de bevestiging van de gestage groei, toen de plaats stadsrechten verkreeg. Het stedelijk gebied werd enige tijd daarna behalve in juridische ook in fysieke zin afgebakend, aangezien Brielle in 1338 het recht verkreeg om versterkingen aan te leggen. De stadwording van Brielle was mogelijk door de economische ontplooiing van deze langs de Goote en aan de Maas gelegen nederzetting. Beide wateren waren destijds goed bevaarbaar. De voorspoedige ontwikkeling als centrum van handel, visserij en nijverheid moge blijken uit het feit dat reeds in 1280 tolvrijdom werd verkregen van Hollandse, Zeeuwse en Friese tollen. Binnen het Maasmondgebied was de haven van Brielle het dichtst bij de zee gelegen en hierdoor kreeg de stad vooral grote betekenis voor de haringvisserij. Deze zou de belangrijkste bron van welvaart gaan vormen. Alle haring die via de

24 De kern van Brielle volgens recente nette plan. Schaal 1:5000. Tekening B. Kooij. 1. Dijkstraat 2. Nieuwstraat 3. Coppelstockstraat 4. Rozemarijnstraat 5. Asylplein 6. Raas 7. Kaatsbaan 8. Wellerondom 9. Koopmanstraat 10. Markt 11. Visstraat 12. Kaaistraat

Peter Don, Voorne-Putten 13. St.-Catharijnehof 14. Venkelstraat

Peter Don, Voorne-Putten 36

Maasmond werd binnengebracht, moest in Brielle worden afgeslagen. Omstreeks 1400 werd, in het kader van een stadsuitleg noordwaarts, de Maarlandse haven aangelegd. In de loop van de 15de eeuw werden echter de eerste, onheilspellende tekenen van verval zichtbaar. De verlanding van de Goote speelde hierbij een belangrijke rol, aangezien de verbinding met het zuiden (Zeeland, Vlaanderen en Brabant) nu kwam te vervallen. En tegelijk begon de stad ook de wrange gevolgen te ondervinden van het dichtslibben van de Maasmond, waardoor de haven voor de nieuwe, steeds grotere scheepstypen onbereikbaar werd. Het eens zo bloeiende Brielle dreigde zelfs een landstad te worden. Om de intredende malaise het hoofd te bieden werden koortsachtig plannen gemaakt. Vanaf 1587 werd gelijktijdig met fortiftcatiewerkzaamheden de havencapaciteit verdubbeld door de aanleg van de Binnenhaven. Het in diezelfde tijd geopperde plan om een kanaal te graven tussen Brielle en de Hellevoetse sluis, werd niet uitgevoerd, maar vanaf 1607 volgde wel de aanleg van een nieuw havenkanaal ten noordoosten van de stad. Het verving de oude, verzande buitenhaven. Omdat handel en visserij als inkomstenbronnen in belang afnamen, ging Brielle zich meer op de exploitatie van zijn achterland richten. Zo verkreeg de stad in 1477 een privilege dat bepaalde dat al het graan dat groeide ‘tusschen Oostvoorne en Vlackee’, in Brielle ter markt moest worden gebracht. Deze bepaling kon overigens door de tanende macht van de stad op grote schaal worden ontdoken. Aangezien zijn achterland dun bevolkt was, leverde de oriëntering op de verzorgende streekfunctie Brielle maar zeer ten dele de gewenste voordelen op. Bovendien begon het gedurende de 17de eeuw

25 De Watergeuzen voor de Noordpoort van Den Briel op 1 april 1572. Schildering uit 1838 in het voormalige raadhuis van Nieuwenhoorn; opname 1988. opkomende Hellevoetsluis een geduchte concurrent te vormen. Deze nieuwe havenplaats, veel gunstiger gelegen, trok handels- en scheepvaartactiviteiten naar zich toe en de excentrische ligging van Brielle werd door het in 1827-'30 gegraven Kanaal door Voorne in feite bevestigd. Na de aanleg van de Nieuwe Waterweg in 1866-'72 was de rol van Brielle als havenstad definitief uitgespeeld. Vanaf de inneming door de Watergeuzen in 1572 nam wel het strategisch belang van de stad aan de Maasmond toe. In de 17de en 18de eeuw werd dan ook een volledige modernisering van de vestingwerken doorgevoerd. In de loop van de 19de eeuw raakte Brielle, onder invloed van de verbeterde vervoerstechniek en van de trek naar het platteland, enigszins in zwang als ‘ruststad’. Van een werkstad werd Brielle in de eerste plaats een woonstad. Grootschalige industrie vestigde zich er nauwelijks.

Peter Don, Voorne-Putten Na de tweede wereldoorlog leidde de toenemende woningbouw binnen de wallen tot een uitbreiding van het stratennet ten zuidwesten van de Catharijnekerk. De opkomst van het forensisme liet ook het perifeer gelegen Brielle uiteindelijk niet ongemoeid. Buiten de historische stadskern, ten zuiden van de wallen, verrezen in de jaren zestig en zeventig diverse nieuwbouwwijken. Hierdoor heeft men thans alleen nog vanaf de west- en de oostzijde een onbelemmerd gezicht op het gedurende een aantal eeuwen nauwelijks veranderde stadssilhouet.

De plattegrond van Brielle

De economische ontwikkeling van Brielle wordt weerspiegeld in de ontwikkeling van de stadsplattegrond. De middeleeuwse stadsstructuur uit de bloeiperiode in de 15de eeuw is binnen de omwalling goeddeels behouden gebleven, ondanks de transformaties die de stad later onderging. De kadastrale minuut van 1820 vertoont dan ook opmerkelijk veel overeenkomsten met de plattegrond die Jacob van Deventer circa 1560 tekende (afb. 343). De in aanleg middeleeuwse stadsstructuur wordt bepaald door drie langgerekte hoofdelementen. Allereerst is daar de langs de Goote aangelegde oostelijke dijk van de Polder Groot Oosterland. Deze is nu herkenbaar in het tracé Voorstraat - Nobelstraat, de as van de nederzetting, waarlangs de oude

Peter Don, Voorne-Putten 37 kernen Brielle en Maarland ontstonden en naar elkaar toe groeiden. De oudste bebouwing stond tegen de westzijde van deze dijk. De Maarlandse haven vormt met de flankerende straten het tweede hoofdelement. Het derde is de voormalige polderweg, de dwarsas die thans bestaat uit Langestraat, Koopmanstraat, Visstraat en Kaaistraat. Achter de dijk verrezen, te weerszijden van de polderweg, de kerken van de afzonderlijke parochies Maarland en Brielle. Voordat de beide kernen tot één stad samengroeiden, kwam hun langgerekte hoofdstructuur, met de bebouwing langs de dijk en met een in de polder gesitueerde kerk, overeen met die van andere dijknederzettingen op Voorne-Putten. In de loop van de 14de en in de 15de eeuw raakte ook de oostzijde van de dijk bebouwd en tegelijk begon de ontwikkeling van een patroon van dwars- en achterstraten, aansluitend op de hoofdelementen van de oude, 13de-eeuwse structuur. Langs de dijk en dan met name in de omgeving van de kruising met de polderweg, woonden nu in de eerste plaats de beter gesitueerde Briellenaren. Ten oosten van de dijk, aan de kant van de Binnenhaven, ontwikkelde zich een nijverheidsgebied. Hier vestigden zich vooral de veel ruimte vergende bedrijven, zoals touwslagerijen (getuige de naam van de Lijnbaan) en timmerwerven. Een aaneengesloten bebouwing ontstond in dit gebied vooralsnog niet en datzelfde gold ook voor de meeste achterstraten aan de westkant van de dijk. Op de achterste gedeelten van de naar de dijk gerichte woonhuispercelen verrezen later veelal koetshuizen of kleine schuren. In contrast met de hiervoor geschetste ontwikkelingen stond de situatie in de zuidwesthoek van de stad. Op de plattegrond van Van Deventer zijn hier de verschillende kloosters aangegeven, met uitgestrekte groene terreinen, vermoedelijk boomgaarden en dergelijke. Zeer lang zou dit een open en ten dele agrarisch getint stadsdeel blijven, met weinig straten en schaarse bebouwing. De enigszins dorpse, middeleeuwse plattegrond van Brielle, met de karakteristieke hoofdstructuur, het patroon van dwars- en achterstraten en de open ruimtes, is vrij gaaf behouden gebleven. De Binnenhaven en de vestingwerken waren belangrijke latere toevoegingen. Bij de modernisering van de vestingwerken werd in het begin van de 18de eeuw in het zuiden een aanzienlijk stadsdeel opgeofferd. Wel was toen inmiddels het binnen de

26 Boerderij en akker binnen Brielle, met op de achtergrond de Catharijnetoren. Gewassen pentekening uit 1672 door Valentijn Klotz; coll. Rijksprentenkabinet Amsterdam.

Peter Don, Voorne-Putten 38

27 De vesting Hellevoetsluis volgens het kadastraal minuutplan van 1819. De wallen zijn om strategische redenen weggelaten. Schaal 1:5000. Tekening T. Brouwer.

Peter Don, Voorne-Putten 39

28 De vesting Hellevoetsluis volgens recent nette plan. Schaal 1:5000. Tekening B. Kooij. 1. Brielsestraatweg 2. Opzoomerlaan 3. Oostzanddijk 4. Kerkstraat 5. Oostkade 6. Westkade 7. Westzanddijk 8. Molenstraat 9. Nieuwe Zeedijk 10. Glacisweg 11. Kanaalweg Wz 12. Kanaalweg Oz

Peter Don, Voorne-Putten 40 om walling getrokken gebied ten oosten van de Binnenhaven in gebruik genomen, hoofdzakelijk voor handels- en nijverheidsdoeleinden. De oude indeling van de stad, in de vissersbuurt rondom de Maarlandse haven, de woonwijken van de gegoede burgerij langs Nobelstraat en Voorstraat, de handel- en nijverheidsbuurt ten westen van de Binnenhaven en de kloosterterreinen in de zuidwesthoek, is op tal van plaatsen nog steeds herkenbaar in oude namen of in de aard van de bebouwing.

Hellevoetsluis, ontstaan en ontwikkeling

Het in de 17de eeuw opgekomen Hellevoetsluis maakte een volstrekt unieke ontwikkeling door van een onbetekenend vluchthaventje bij een uitwateringspunt tot een zwaar versterkte marinehaven. De kiemcel voor deze ontwikkeling werd gelegd toen er ten behoeve van de afwatering van de Polder Nieuw-Helvoet een spuisluis werd gemaakt in de toenmalige zeedijk langs het Haringvliet. Via deze sluis loosde men het water op een spuigeul, die het voorland doorsneed. Nadat dit voorland voldoende was opgeslibd, werd het circa 1475 aangedijkt. De spuigeul liep hierna tussen twee polders door die, naar het voormalige gors, het Grote en Kleine Weergors werden genoemd. Ter bescherming van deze polders werden langs de spuigeul, die in direct contact stond met het buitenwater, twee dijken opgeworpen: de Oost- en de Westzanddijk. De smalle open spuigeul naar het drukbevaren Haringvliet deed aanvankelijk alleen dienst als vluchthaven. Deze situatie veranderde in 1581 met de komst van het veer op Overflakkee. Hellevoetsluis werd hiermee een schakel in de verbinding tussen Holland en Zeeland en er ontstond een bescheiden nederzetting, met niet meer bebouwing dan enige huisjes in de nabijheid van de zeedijk. In 1585 werd besloten tot de aanleg van een schutsluis in de zeedijk. Aan deze sluis dankt Hellevoetsluis zijn naam. Van 1604 tot 1621 werden sluis en spuigeul verbreed, waardoor een goed bereikbare haven ontstond van 650 meter lang en ruim 39 meter breed. Belangrijk voor de groei van Hellevoetsluis was de gunstige ligging aan een diep en strategisch belangrijk vaarwater met een goed beschutte rede. Deze ligging bracht de Staten van Holland er in de eerste helft van de 17de eeuw toe de haven aan te wijzen tot basis voor de oorlogsvloot van de Admiraliteit op de Maze. De stichting van een timmerwerf en van de nodige magazijnen was het gevolg. Tussen 1665 en 1670 werden ter bescherming van de vlootbasis vestingwerken aangelegd en omstreeks 1700 werden haven en vesting nog eens geheel gemoderniseerd. In het kielzog van het toenemende militair-strategische belang van de oorlogshaven kwam ook de economische ontwikkeling ter plaatse op gang. In de loop van de 17de eeuw trok Hellevoetsluis een deel van de verzorgende functies op Voorne naar zich toe, ondanks verwoede pogingen van Brielle om roet in het eten te gooien. Ook tijdens de korte episode waarin Hellevoetsluis, als gevolg van de aanleg van het Kanaal door Voorne in 1827-'30, een rol speelde als voorhaven van Rotterdam, bloeide het economisch leven, totdat de opening van de Nieuwe Waterweg in 1872 hieraan een einde maakte. Na 1900 bracht het vertrek van de marine grote achteruitgang. Tijdens de eerste wereldoorlog verdween het marinecommandement uit Hellevoetsluis en in 1933 volgde de marinewerf. Eerst in de jaren vijftig werd dit

Peter Don, Voorne-Putten verlies enigszins gecompenseerd door de komst van wat industrie langs het dok. Gedurende de laatste decennia is de ontwikkeling van Hellevoetsluis geheel bepaald door het sterk in omvang toenemende forensisme. De plaats werd als groeikern aangewezen en heeft zich sindsdien explosief uitgebreid. De oude vesting is nu vrijwel volledig door moderne woonwijken ingekapseld.

De plattegrond van Hellevoetsluis

De vorm van Hellevoetsluis laat duidelijk zien welk een centrale rol de marinehaven hier door de eeuwen heen heeft gespeeld. De lengte-as van de

Peter Don, Voorne-Putten 41 voormalige spuigeul, sedert omstreeks 1700 bestaande uit het omvangrijke, aan de westzijde komvormige dok met daarvoor de smalle haven, overheerst nog steeds de binnen de gebastioneerde vesting gelegen nederzetting. Aan weerszijden van deze as zijn er voor de bebouwing binnen de wallen slechts relatief smalle stroken beschikbaar. Het noordelijke deel, waar rondom het dok industriële bedrijvigheid en pleziervaart de plaats van de marine hebben ingenomen, vormt een contrast met het zuidelijke deel aan weerszijden van de haven, waar vanouds de bewoning en de verzorgende bedrijvigheid zijn gesitueerd. Op de scheiding is de oude zeedijk nog herkenbaar in het beloop van de Kerkstraat en in de plaats van de daarop aansluitende sluis. Rond deze sluis ligt het oude centrum van Hellevoetsluis. In de tweede wereldoorlog is op last van de bezetter de bebouwing aan de westzijde van de haven evenwel geheel gesloopt. Door deze ingreep werd de historische structuur van de nederzetting sterk aangetast. De bebouwing van na de oorlog heeft de allure van dit gebied niet hersteld.

Waterhuishouding

De dreiging van het water loopt als een rode draad door de historische geografie van Voorne-Putten. Enerzijds was er het verraderlijke buitenwater, dat vanuit Maas en Haringvliet tot in de huidige eeuw rampspoeden bracht. Anderzijds veroorzaakte overtollig regen- en kwelwater binnen sommige polders penibele situaties. Ook de strijd tegen het binnenwater was taai en eiste een hoge tol.

De vroegste situatie

Na de ontginning waterde een polder aanvankelijk op natuurlijke wijze af. Het overtollige regen- en kwelwater werd via een stelsel van greppels en sloten - de detailafwatering genoemd - afgevoerd naar een hoofdwetering. Meestal gebruikte men hiervoor een binnengedijkte oude kreek. Bij eb kon dan vanuit een spui via een sluis in de polderdijk vrijelijk op het buitenwater worden geloosd. Deze natuurlijke afwatering, die zonder mechanische hulpmiddelen mogelijk was zolang het maaiveld ongeveer op het vloedniveau was gelegen, zou voor sommige hooggelegen polders tot in de 19de eeuw mogelijk blijven. Andere polders, zoals Biert, moesten al veel vroeger steeds weer nieuwe maatregelen nemen om droog te blijven. In de meeste polders langs Bernisse en Maas loosde men door een spuisluis op de haven. Het mes sneed hierbij aan twee kanten: het water werd geloosd en hield door zijn uitschurende werking tegelijk de haven op diepte. Zo beschikten de inwoners van Brielle over een ‘kulck, daermede zij heur haven oepen houden ende schuyringe inne maicken.’ Sporen van een dergelijke oude situatie, met als componenten een wetering (de voormalige kreek), een spuisluis en een havenkom, zijn nog duidelijk herkenbaar in havennederzettingen als Geervliet, Spijkenisse, Zuidland en Simonshaven. Deze combinatie werd tot aan de afdamming van de Goote dus ook te Brielle toegepast.

Peter Don, Voorne-Putten In de meeste polders is het oorspronkelijke patroon van de slotenstelsels in hoofdlijnen zichtbaar gebleven. Het onderscheid tussen oudland- en nieuwlandpolders komt hier andermaal naar voren, zij het dat de verschillen tussen de karakteristieke onregelmatigheid van de oudlandpolders en de rechthoekige slotenstelsels in de nieuwlandpolders in de loop der tijd zijn vervaagd. Om toch een indruk te krijgen vergelijke men bij voorbeeld het grillige slotenpatroon in oudlandpolders als Biert en Zwartewaal met het meer geplande, regelmatige patroon in de nieuwlandpolder Zuidland. De zorg voor de lozing van het overtollige regen- en kwelwater was een van de belangrijkste taken van het polderbestuur. Naarmate de ontginningen voortschreden werd deze taak steeds zwaarder. Hiervoor zijn twee oorzaken aan te geven. Ten eerste slibden de gorzen in het voorland hoog op, waardoor

Peter Don, Voorne-Putten 42 het steeds moeilijker werd van de lage ebstand te profiteren. Bovendien verloor een aantal polders de mogelijkheid rechtstreeks op het buitenwater te lozen doordat het voorland ter bedijking werd uitgegeven. Een tweede oorzaak van de afwateringsproblemen vormde de daling van het maaiveld, gevolg van de ontwatering ten behoeve van ontginning. Vooral oudlandpolders met dikke lagen veen in de ondergrond, zoals Zwartewaal, Heenvliet, Geervliet, Abbenbroek en Biert, hadden hiervan te lijden. De ontwatering leidde namelijk tot inklinking en oxydatie van het veen. Dit lag zowel in deze oudlandpolders als in Simonshaven vlak onder een dunne kleilaag. Na de ontwatering kon lucht tot de veenlagen toetreden. Het veen, opgebouwd uit organisch materiaal, ging vervolgens oxyderen, en maaivelddaling was het gevolg. Dit is een proces dat bij een voortgaande ontwatering of verlaging van het polderpeil onverminderd voortschrijdt en maaiveldverlagingen van enkele meters zijn dan mogelijk. De ‘klink’ wordt daarbij nog versterkt door de betreding van het land. De afwatering van de veenpolders, die steeds verder wegzakten ten opzichte van het buitenwater en de omliggende polders met een gunstiger bodemopbouw, werd zo al snel een groot probleem. Biert kreeg zelfs te maken met zoute kwel vanuit de onderliggende veenlagen. Behalve dat de bodemdaling gevolgen had voor de afvoer van het binnenwater, werd voor de steeds dieper wegzakkende polders vanzelfsprekend tegelijk ook de strijd tegen het buitenwater bemoeilijkt. Vandaar dat nu eerst de dijken aan de orde worden gesteld.

Het dijkbeheer

Het dijkbeheer is vanaf de bedijking in de middeleeuwen van vitaal belang geweest voor de bewoonbaarheid van Voorne-Putten. Dat er zich desondanks tal van dijkdoorbraken hebben voorgedaan, heeft verschillende oorzaken. Ten eerste het hierboven beschreven proces van bodemdaling in de gebieden met veen in de ondergrond: de komgebieden van de oudlandpolders. Door deze bodemdaling kwam het maaiveld steeds lager te liggen in verhouding tot het buitenwater. Dit verschil werd nog versterkt doordat turf aan de ondergrond onttrokken werd, zoals in de gedurende de 16de eeuw calamiteuze polder Zwartewaal. Hierdoor resteerde uiteindelijk slechts ‘snood en uitgedolven land.’ Een tweede belangrijke oorzaak is het sterk verbrokkelde onderhoud van de zeewerende dijken. Op Voorne-Putten moest iedere afzonderlijke polder zelf zorgdragen voor het onderhoud van de waterkerende polderdijk, volgens het principe ‘wie het water deert, die het water keert.’ De rol van de vertegenwoordigers van de landsheer beperkte zich tot het houden van toezicht en - zo nodig - het uitdelen van boetes en straffen. De ambachten die aan zee grensden hadden hoge lasten, aangezien zij zelf het onderhoud van de zeedijken moesten bekostigen. Op grond van verleende privileges weigerden landinwaarts gelegen polders hieraan mee te betalen. De gevolgen van dit gebrek aan gemeenschapszin waren soms desastreus. Zo weigerden de ambachten van de Ring van Putten in de 15de eeuw mee te betalen aan het onderhoud van de zeedijken van het ambacht Putten, waardoor de ondergang van dit ambacht onvermijdelijk was. Bij het ontstaan van dijkdoorbraken - ‘openen walen’

Peter Don, Voorne-Putten - ontstond overigens wel een gemeenschappelijke plicht, al trachtte men ook hier soms onderuit te komen. Dit particularisme van de polders was ook op Voorne een bekend verschijnsel. Zo konden de ingelanden van de Polder Zwartewaal begin 16de eeuw de danig op de proef gestelde zeedijk alleen ten koste van zware lasten instandhouden. Omstreeks 1520 waren deze lasten zo hoog opgelopen dat veel landerijen werden verlaten, ‘geabandonneerd.’ Ook hier beriepen de naburige polders zich op hun privileges. Slechts door ingrijpen van hogerhand - zelfs Karel V zou hier aan te pas zijn gekomen - kon een regeling worden getroffen voor deze ‘quade dijckagie.’ In de loop van de 16de en 17de eeuw kwam de centralisatie van het dijkbeheer

Peter Don, Voorne-Putten 43 schoksgewijs op gang. Dijkdoorbraken vormden nogal eens de aanleiding voor het - veelal tijdelijk - opleven van het besef dat samenwerking nodig was. De oprichting van hoogheemraadschappen vormde in dit proces een belangrijke stap. Eerst circa 1500 is er sprake van hoogheemraden op Putten, zodat de oprichting van het hoogheemraadschap de Ring van Putten daaromtrent gedateerd kan worden. De oprichting van de Generale Dijkage (later Hoogheemraadschap) van Voorne kreeg in 1630 haar beslag, overigens zonder de Zwartewaalsedijk hierin te betrekken. Een en ander betekende echter allerminst dat nu alle binnen een ringdijk gelegen polders een gelijke onderhoudslast opgelegd kregen. De ‘buitenpolders’ stonden nog steeds alleen in hun strijd tegen het water. De hoogheemraadschappen volhardden met hun ‘exclusieve houding’ tot in de 20ste eeuw. Talloze malen werd gewezen op het belang van één waterkerende ring voor het gehele gebied. De watersnoodramp van 1953 was uiteindelijk de aanleiding om de dijkzorg in één organisatie onder te brengen. Binnen een jaar kon de oprichting worden afgekondigd van het waterschap de Brielse Dijkring, dat werd belast met de zorg voor de waterkering van geheel Voorne-Putten; op 1 juni 1954 trad het reglement daartoe in werking. De hoogheemraadschappen van Voorne, Putten en de Bernisse werden hierbij opgeheven, terwijl waterschappen en polders voorzover belast met de zorg voor de waterkering, van deze taak werden ontheven.

De dijken

Door de talloze afzonderlijke bedijkingen die in de loop der eeuwen hebben plaatsgevonden, is het landschap van Voorne-Putten sterk beïnvloed. De hoofdstructuur van dijken en dijkrestanten geeft het landschap een verbrokkeld aanzien. De nog bestaande dijken kunnen wat betreft profiel, hoogte en samenstelling aanzienlijke verschillen vertonen. Zo waren de dijken die men ten behoeve van de ontginning in de late middeleeuwen opwierp, waarschijnlijk van bescheiden omvang. De resten van een oude dijk bij Rockanje wijzen bij voorbeeld op een

29 Het meest noordelijke deel van de Vleerdamsedijk boven Rockanje. De weg loopt onder langs de dijk; opname 1991.

Peter Don, Voorne-Putten 44 hoogte van ongeveer een meter, zodat men evengoed van kades kan spreken. Het materiaal waarmee men de dijk opwierp kwam uit de directe omgeving en bestond op Voorne-Putten meestal uit klei. Een belangrijk onderscheid is dat tussen buiten- en binnendijken, al is dit onderscheid niet absoluut. Binnendijken zijn namelijk veelal oude polderdijken die door de voortgaande ontginningen hun waterkerende functie hebben verloren. Hierdoor kwamen ze weer in het bezit van de landsheer, die ze in leen of pacht uitgaf voor beweiding of voor andere doeleinden (de ‘droge dijkpacht’). Sommige van deze dijken zijn indertijd geheel of gedeeltelijk afgegraven, om ze geschikt te maken als bouwland of om de vrijgekomen specie voor andere doeleinden aan te wenden, waardoor thans alleen de naam of het tracé resteert. In de hoger gelegen delen van Voorne is men waarschijnlijk sneller dan elders overgegaan tot afgraving, getuige onder andere de Rietdijk en de Lodderlandse dijk. Deze ‘dijken’ zijn in het landschap nu niet meer als zodanig herkenbaar. Alleen de naam herinnert nog aan hun voormalige waterkerende functie. Ondanks het algemeen verbod op afgraving van binnendijken, uitgevaardigd door Philips van Bourgondië in 1452, is de praktijk van ‘aardhaling’ destijds niet gestopt. Een oude dijkzate (de basis waarop het dijklichaam werd opgeworpen) van een afgegraven dijk werd meestal als weg in gebruik genomen, met daarlangs soms een smal perceel dat als restant van de dijkzate kan worden beschouwd. Op dit perceel liggen nogal eens huiserven, zoals langs de Rietdijk en de Lodderlandse dijk ten westen van Tinte. Andere oude dijkzaten zijn herkenbaar in de verkaveling, die dan ter plaatse verspringt of van richting verandert. Een goed voorbeeld is de voormalige oostelijke dijk van Geervliet, gelegen tussen de Groene Kruisweg en de watersporthaven ‘Hairt-Hille.’ Een bijzonder type binnendijk is de zogenaamde ‘slaperdijk’, die in dit gebied meestal meel- of middeldijk wordt genoemd. Een slaperdijk werd bewust opgeworpen om dienst te doen wanneer de ‘wakende dijk’ het zou begeven. De miserabele toestand van de dijken in het ambacht Putten bracht de overige ambachten er toe om in 1437 gemeenschappelijk een slaperdijk in de Polder Hekelingen aan te leggen. De restanten hiervan bevinden zich nu in het sportpark nabij de nieuwbouwwijk Groenewoud. Op Voorne werd de Polder Pancrasgors beschermd door een slaperdijk, dit om overstroming vanuit de St.-Annapolder te voorkomen. Deze slaperdijk werd in het jaar 1512 aangelegd, na enkele doorbraken van de buitenwaterkerende Schapengorsedijk. Onder invloed van de verbeteringen in organisatie en techniek van de bedijkingen, zich onder meer uitend in steeds grotere ‘ringdijken’, veranderde ook het aanzien van de zeeweringen. De aanvankelijk bescheiden dijklichamen werden opgehoogd, terwijl tegelijkertijd de breedte van de dijkzate toenam tot zo'n 35 à 45 meter. Door deze ontwikkelingen veranderde ook het dijkprofiel. Een van de eerste technische verbeteringen was de aanleg van zogenaamde ‘avelingen’, die in de 15de eeuw op Voorne vermeld worden. Dit waren versterkte voorlanden, die aantasting van de voet van de dijk moesten voorkomen. Het buitentalud van de dijk kreeg door deze versterking een flauwe helling die, naar men hoopte, de kracht van het water zou breken. Het binnentalud daarentegen bleef relatief steil. In het landschap kan men deze ontwikkeling waarnemen door de vergelijking van de dijklichamen. Zo heeft de Oudelandsedijk van Abbenbroek nog vrijwel geen buitentalud, vergeleken met de iets zuidelijker gelegen Haasdijk, de zeedijk van de jongere Polder het Nieuwe

Peter Don, Voorne-Putten Land van Abbenbroek. De flauw hellende buitentaluds boden ook veel meer ruimte voor bebouwing wanneer de dijk door verdere inpolderingen eenmaal binnendijk was geworden. Behalve bij de Haasdijk kan dit verschijnsel ook worden gesignaleerd bij andere nieuwlandpolders, zoals Nieuwenhoorn (Hoofddijk) en Nieuw-Helvoet (Westdijk). Op Putten komt - om onopgehelderde reden - soms een omgekeerde situatie voor, met juist smalle en steile buitentaluds en flauw hellende, brede binnenbermen. Een voorbeeld hiervan is de Konijnendijk onder Geervliet. Waarschijnlijk in de 15de of 16de eeuw begon men de zeedijken te

Peter Don, Voorne-Putten 45 beschermen met krammatten van riet en stro (‘glui’), later ook met rijshout. Dergelijke ‘cramdijken’ kwamen algemeen voor. Erg solide waren zij niet en regelmatig onderhoud en inspectie waren daarom noodzakelijk. In de loop van de 18de eeuw raakte het gebruik van keien of een steenglooiing in zwang. Aan de reeks van afzonderlijke dijkverhogingen en -verbeteringen kwam een eind door de gecoördineerde werkzaamheden in het kader van het Deltaplan. Een groot aantal dijken werd in de periode 1955-'60 verhoogd, vooral aan de in 1953 zwaar gehavende zuidkant van het eiland. Ook langs de Nieuwe Waterweg zijn de resultaten van het Deltaplan zichtbaar, bij voorbeeld in de Polder Nieuw-Hongerland onder de rook van Spijkenisse, waar een geheel nieuw dijklichaam werd opgeworpen.

Dijkdoorbraken en wielen

De dijkgeschiedenis van Voorne-Putten is een aaneenschakeling van overstromingsrampen. Na een dijkdoorbraak bleef veelal een kolk- of stroomgat zichtbaar in de vorm van een vrijwel ronde of ovale ‘wiel’ of ‘waal.’ Op grond van landschappelijke en historische gegevens zijn er in het gebied bijna vijftijg dijkdoorbraaken geteld, die zijn ontstaan in de periode vanaf de 12de eeuw tot heden. Hiermee kunnen ongeveer twintig duidelijk zichtbare wielen in verband worden gebracht.

30 De Walinxput achter de Schapengorsedijk ten zuiden van Rockanje, ontstaan door een dijkdoorbraak; opname 1991.

Een doorbraak werd gedicht door de aanleg van een vervangende dijk om het ontstane gat heen. Dit gebeurde aanvankelijk vooral binnendoor, waarmee de dijk een uitstulping landinwaarts kreeg. Later koos men een meer offensieve tactiek door de dijk buitenom de doorbraak te leggen. Deze zogenaamde ‘vingerling’-techniek is op Voorne-Putten veelvuldig toegepast. Dat sommige dijken kwetsbaar waren voor doorbraken, blijkt uit het aantal wielen en vingerlingen. Van west naar oost kunnen in dit verband genoemd worden: de Noorddijk (4 doorbraken), de Konijnendijk bij Heenvliet (4), de Konijnendijk onder Geervliet (6) en de Gaddijk (2) met de Toldijk (1). Soms houdt de kwetsbaarheid van de dijken verband met de aanwezigheid van een oude (‘fossiele’) kreekrug. Ter plekke van het kruispunt met de dijk ontstond bij

Peter Don, Voorne-Putten 46 hoog water veel kwel, waardoor het dijklichaam werd ondermijnd en ‘dijkval’ dreigde. Deze situatie is onder meer aantoonbaar bij de Schapengorsedijk, waar nabij een fossiele Goote-bedding twee wielen ontstonden, en langs de Achter Strype op het kruispunt met de Noorddijk. Nadat de wielen waren ingedijkt trad er een verlandingsproces in werking, waardoor zij uiteindelijk geheel konden dichtgroeien. Alleen een bocht in de dijk is nu dan nog een aanwijzing voor de oude dijkdoorbraak. De zandige overslaggrond die in de regel bij een doorbraak in de omgeving van een wiel werd afgezet, was een goede ondergrond voor bebouwing. Mogelijk is dit van invloed geweest op het ontstaan van bebouwing langs de Konijnendijk onder Geervliet. Ook de vestiging van boerderij Dammestee langs de Ringdijk bij Geervliet houdt wellicht verband met de aanwezigheid van overslaggrond.

Bewoning langs de dijken

31 Dijkbebouwing bij Nieuwenhoorn. Detail van gewassen pentekening uit 1672 door Valentijn Klotz; coll. Museum Boymans-van Beuningen Rotterdam.

Dijken vormden belangrijke plaatsen voor bewoningsconcentratie. Voor het wonen aan de buitendijk of - later - de ringdijk was speciale toestemming vereist. Deze ging gepaard met tal van restricties, aangezien men vaak op de versterkte aveling ging wonen. De ligging van veel boerderijen vlak tegen de dijk houdt wellicht mede verband met de gereglementeerde omvang van de percelen, zoals in een akte uit 1602, waarmee een erf wordt uitgegeven van ‘50 roeden van de avelinge aen de heeren zeedijck aen de Haertel beginnende.’ De oorspronkelijke buitendijken die door de voortgaande bedijking in een binnendijk werden getransformeerd, kwamen weer in grafelijk bezit. Zij werden verkocht of in erfpacht uitgegeven. Op deze slaperdijken mocht wel gebouwd worden, aangezien er tot in het begin van de 19de eeuw geen bepalingen bestonden voor het bouwen van woningen op ‘dijken, aan 's Rijksdomeinen toebehorende.’ De boerderijen verrezen vooral op het flauw hellende buitentalud van de binnendijken. De bewoning op de Oostdijk van Nieuwenhoorn en op de Oudenhoornse Molendijk is karakteristiek voor deze ontwikkeling. De reeds genoemde boerderij Dammestee, gelegen in een knik van de voormalige oostelijke ringdijk van de polder Geervliet, is waarschijnlijk pas na de bedijking van Oud-Hoenderhoek in 1455 op deze plek verrezen. De boerderij plaats was omstreeks 1560, ten tijde van de stadskarteringen van Jacob van Deventer, in elk geval reeds

Peter Don, Voorne-Putten aanwezig (zie afb. 35, onderaan rechts) en ook toen bevond de bebouwing zich duidelijk al op het buitentalud.

De afwatering

Tot aan het eind van de middeleeuwen konden de meeste polders op Voorne-Putten het waterbezwaar oplossen door natuurlijke lozing tijdens eb op het buitenwater. Door de voortgaande bedijkingen en de vorming van ringdijken werd samenwerking en het maken van onderlinge afspraken steeds meer noodzakelijk. Nieuwe weteringen werden gegraven en houten sluizen aangelegd, terwijl ook de eerste gemeenschappelijke boezems ontstonden. Op Putten zochten enkele polders in 1309 eerst uitwatering via een sluis te Simonshaven, waarna in 1431 een nieuwe uitweg ontstond door het graven van de Brabandse Wetering, die uitwaterde op het Spui. Op Voorne waterden veel polders op natuurlijke wijze af op de voormalige kreken die, al dan niet vergraven, als wetering fungeerden. De Strypse Wetering, De Holle Mare bij Zwartewaal, een deel van 't Westenrijk bij Zuidland en de Bernisse zijn overigens nog steeds van belang voor de afwatering van het gebied. De natuurlijke afwatering vormde dus tot in de 15de en 16de eeuw voor de meeste polders, met name in het westen van Voorne, geen probleem. Waar de polders wateroverlast hadden, bood aanvankelijk vergroting van de afvoercapaciteit, door het uitdiepen en verbreden van de weteringen, voldoende respijt. Verbetering van de afwatering door verlaging van het polderpeil ging echter altijd gepaard met verdergaande maaivelddaling, omdat het proces van oxydatie en klink van het veen erdoor werd gestimuleerd.

Peter Don, Voorne-Putten 47

De voortgaande maaivelddaling begon tegen het einde van de 15de eeuw de veenpolders serieus parten te spelen. In de veenrijke Polder Heenvliet was reeds omstreeks 1450 de daling zodanig dat men het water ook bij de laagste ebstand nauwelijks nog kon lozen op de Bernisse. En ook in de polders Biert en Simonshaven was de situatie onhoudbaar geworden. De introductie van de windwatermolen in de 15de eeuw en de gelijktijdige verbetering van het boezembeheer vergrootten de mogelijkheden om ook de laaggelegen polders droog te houden. De boezem diende als tijdelijke waterberging voor overtollig water. Men was voor de afwatering nu niet langer meer afhankelijk van een zeer lage ebstand, omdat met behulp van de molens het boezempeil kon worden opgetrokken. Vanuit de boezems kon dan via de spuien zelfs bij hogere ebstanden het water worden geloosd. De kunstmatige afwatering met behulp van watermolens nam vooral op Putten in de 16de eeuw een hoge vlucht. Onder leiding van Andries van Bronchorst ontstond een geheel nieuw systeem van afwatering, met daarin opgenomen een vijftal watermolens ‘om 't water quyt te worden ende hair landen droech te mogen maken.’ Ten behoeve van dit systeem werd de voormalige kreek 't Oostenrijk gebruikt als gemeenschappelijke boezem voor de vier ambachten Biert, Geervliet, Simonshaven en Spijkenisse. In de loop der tijd werd de afwatering door steeds weer nieuwe aanpassingen gegarandeerd. Sluizen werden verbeterd en boezemkaden werden verhoogd. Dat de kaden regelmatig verhoogd moesten worden, kwam vooral door de verbeterde ontwatering met behulp van watermolens, waardoor het maaiveld nog weer verder daalde. Ook trachtte men de afvoercapaciteit te vergroten door gebruik te maken van een moderner molentype. In 1677 werd in het oostelijk deel van de Polder Spijkenisse een ‘geavanceerde’ achtkante windwatermolen geplaatst. Op Voorne hebben de afzonderlijke polders dank zij de in vergelijking met Putten gunstiger bodemopbouw (weinig veen) en de relatief hogere ligging in het algemeen langer kunnen voortborduren op de oude afwateringssystemen met een natuurlijke afwatering. De Polder Zuidland bij voorbeeld, verlegde als gevolg van de verlanding van de Bernisse de natuurlijke afwatering vanaf het midden der 17de eeuw naar de polder Velgersdijk, waar men uitwaterde via een sluis in de Krommendijk. Een aantal polders aan de zuidkant van Voorne werd in hun afwatering belemmerd door de uitbreiding van de duinenrij in oostelijke richting. Een nieuwe uitweg liep door de Polder Nieuw-Helvoet naar de vestinggracht van Hellevoetsluis. De grachten van de vestingen Brielle en Hellevoetsluis vormden vanouds belangrijke uitwateringspunten, evenals de Bernisse en de Holle Mare. Langs de Bernisse is in de Polder Abbenbroek het oude afwateringssysteem in hoofdlijnen nog intact. Het water uit de Vliegerwetering, de Scheedelf en het Oude Land werd eertijds met behulp van een molen langs de Groeneweg via een voorboezem ten noorden van het dorp en een sluis in de Bernissedijk geloosd. De boezemlanden, te weten de Oude en de Nieuwe Boezem, dienden in natte perioden als tijdelijke waterberging. De bemaling met behulp van windmolens raakte in de tweede helft van de vorige eeuw, toen het gebruik van stoomkracht zijn intrede deed, over haar hoogtepunt heen. Op Voorne-Putten waren destijds ongeveer 15 windmolens in gebruik. De invoering van de stoombemaling bezegelde hun lot: één voor één werden zij buiten werking gesteld. Van twee is de romp, in gebruik als woonhuis, nu nog over. Aan het begin van de 20ste eeuw werd de afwatering op Voorne-Putten grotendeels geregeld met

Peter Don, Voorne-Putten behulp van een twaalftal stoomgemalen, maar na de eerste wereldoorlog werd overgeschakeld op elektrische bemaling. De stoomgemalen op Voorne-Putten vielen toen successievelijk ten prooi aan de elektrificatie. Sinds de vorming van het waterschap de Brielse Dijkring en dan vooral in het kader van de ruilverkaveling van de jaren zeventig is de afwatering van het gebied tamelijk ingrijpend gewijzigd: nieuwe sloten zijn gegraven, duikers aangelegd en kaden geruimd. Het opnieuw ‘openen’ van de Bernisse

Peter Don, Voorne-Putten 48

32 Als woonhuis hergebruikte romp van een voormalige poldermolen aan de Hollemaarsedijk onder Zwartewaal; opname 1991. geschiedde vooral met het oog op recreatieve aspecten. Niettemin illustreert de schaal van deze ingreep de wijze waarop de waterhuishouding aan nieuwe wensen is aangepast.

Infrastructuur

Het in een uithoek van Zuid-Holland gelegen eiland Voorne-Putten kende lang een geïsoleerde ligging. Pas in 1903 kwam, met de brug over de Oude Maas bij Spijkenisse, de eerste vaste oeververbinding tot stand. De integratie van het eiland in het ruimere geografische verband van Zuidwest-Nederland kwam hierna aarzelend op gang. Nog tot na de eerste wereldoorlog beschikte Voorne-Putten slechts over een fijnmazig stelsel van vrijwel uitsluitend lokale wegen, typerend voor een enigszins afzijdig gelegen eiland met een overwegend agrarische, dorpse samenleving. Vanaf omstreeks 1925 werd de kentering echter zichtbaar, hetgeen gepaard ging met de eerste nostalgische mijmeringen over het oude dat het veld moest ruimen. Zo klaagde P. Verhagen in 1934 over ‘de modernisatie of hoe het mag heeten’ van Oostvoorne: ‘de typische dorpslaantjes met prachtige rijke heggen uit de omgeving verdwijnen hand over hand.’ Thans zijn vrijwel alle lokale wegen verbreed en verhard, terwijl ten behoeve van het interlokale verkeer verschillende doorgaande wegen zijn gecreëerd, die via een vijftal vaste oeververbindingen aansluiten op de provinciale en nationale wegennetten.

De oude, lokale landwegen

Het oude wegenstelsel op Voorne-Putten is in de eerste plaats een erfenis uit de middeleeuwen. Het dijkenstelsel vormde ervoor het basispatroon. De smalle slik- of kleiwegen die veelal over de dijken of over voormalige dijktracés liepen, waren tot in de vorige eeuw berucht om hun slechte begaanbaarheid. Met name in natte jaargetijden waren zij vaak onbruikbaar.

Peter Don, Voorne-Putten Het patroon van de dijkwegen is in het algemeen dicht, vooral in gebieden met veel afzonderlijke poldertjes, bij voorbeeld in het westen van Voorne. In de grotere nieuwlandpolders, zoals Nieuwenhoorn, Oudenhoorn en Zuidland, is het wegenpatroon veel minder fijnmazig. Daar is het ontbreken van de

Peter Don, Voorne-Putten 49 mogelijkheid om aan te sluiten op het dijkenstelsel gecompenseerd door de aanleg van lange, kaarsrechte en elkaar min of meer loodrecht snijdende polderwegen. In de oudlandpolders komen binnen de omdijking vanouds nog twee bijzondere wegtypen voor. Ten eerste dat van de wegen die op de zandige kreekruggen zijn gesitueerd. Op basis van het beloop van de kreekruggen slingeren deze wegen zich door het oude land. Zij hebben een functie als doorgaande weg. Het tweede bijzondere wegtype van het oudland is de zogenaamde ‘zoekweg’ of ‘wegeling’, een doodlopende insteekweg aangelegd ter ontsluiting van de laaggelegen poelgebieden ten behoeve van de landbouw. Daar iedere landeigenaar zijn perceeltje grasland moest kunnen bereiken, kenmerken deze wegen zich door hun hoekige beloop. Gave voorbeelden van dit middeleeuwse wegtype zijn nog aan te treffen in de Polder Biert, waar de Smalle en de Brede Velddam en de Blinde Weg naar de graslanden voeren.

De interlokale landwegen

Het wegenstelsel op Voorne-Putten werd lange tijd gevormd door louter lokale dijk- en polderwegen, kreekrugwegen, doodlopende wegen en andere smalle agrarische weggetjes. Tegen het einde van de 16de eeuw kwam echter de eerste landweg met een duidelijk bovenlokaal karakter tot stand. In 1595 namelijk kreeg de stad Brielle octrooi voor het aanleggen van ‘een cade ofte zandpad’ in zuidelijke richting. Het werd een eenvoudig, maar relatief droog voetpad, dat reizigers naar de Hellevoetse sluis voerde en dat daar aansloot op het veer naar Overflakkee. Het tracé van het pad volgde grotendeels al bestaande dijkwegen, die evenwel een beter beloopbaar oppervlak hadden gekregen. Niet-voetgangers bleven vooralsnog aangewezen op de slikwegen. De aanleg van het zandpad tussen Brielle en de Hellevoetse sluis was het begin van een ware hausse: in de loop van de 17de eeuw kwam een heel stelsel van zandvoetpaden tot ontwikkeling, waarin de woonkernen centraal lagen. Parallel hieraan verloren de - ten dele ook door verzanding getroffen - verbindingen over water aan betekenis. De zandwegen brachten weliswaar een verbetering ten opzichte van de klei- of slikwegen, maar in vergelijking met de 19de-eeuwse straatwegen waren zij nog primitief. De eerste straatweg op Voorne-Putten dagtekent uit de Franse tijd. Hij werd in 1803-'04 op basis van bestaande wegtracés en waarschijnlijk vooral om militaire redenen aangelegd tussen de vestingsteden Brielle en Hellevoetsluis. In 1821 werd deze weg bij Koninklijk Besluit ingedeeld in de groep ‘groote wegen van de eerste klasse’, maar dit betekent allerminst dat hij destijds een belangrijk onderdeel vormde van een nationaal wegenplan ter integratie van de verschillende landsdelen. Veeleer had de classificatie tot doel de (financiële) verantwoordelijkheden voor het wegbeheer te regelen. De bestrate ‘groote weg’ was van militair belang en maakte bovendien het reizen per diligence comfortabeler, doch bracht op het geïsoleerde en dun bevolkte Voorne-Putten voorlopig nog geen noemenswaardige ruimtelijke ontwikkelingen met zich, ook niet in de omgeving van de tollen even buiten Hellevoetsluis en Brielle. De opkomst omstreeks het midden van de 19de eeuw van het verschijnsel ‘openbare weg’, waarbij de individuele onderhoudsplicht van aanliggende boeren kwam te

Peter Don, Voorne-Putten vervallen, kan op Voorne-Putten worden geïllustreerd met de totstandkoming van de ‘Grote Grindweg.’ Na intensief onderhandelen werd in 1848 door niet minder dan 9 gemeente- en 23 polderbesturen besloten tot de aanleg van deze weg tussen Brielle en het Nieuw-Beijerlandse veer onder Hekelingen. Resultaat was een oost-westverbinding, aangelegd op bestaande dijkwegen, met aan beide uiteinden een veer. De twee meter brede ‘Grote Grindweg’ groeide echter niet uit tot een belangrijke doorgaande verbinding en ook ingrijpende ruimtelijke consequenties bleven uit. De bij het Nieuw-Beijerlandse veer opgerichte tol leverde dan ook weinig revenuen op. Met de aanleg van de weg werd wel een algehele verbetering van de wegen op Voorne-Putten ingeluid. Gedurende de tweede helft van de 19de eeuw werd

Peter Don, Voorne-Putten 50 namelijk op grote schaal begrind en omstreeks de eeuwwisseling waren alle hoofdverbindingen verbeterd tot grindwegen van 3 à 3,5 meter breed. De meeste van deze grindwegen waren op een dijk of dijktracé gesitueerd. Op waterkerende dijken was het wegprofiel meestal halverwege de dijkhelling tegen de binnenberm aangelegd. Voor het gemotoriseerde verkeer van na 1900 bleken de grindwegen op het eiland echter al gauw te smal en te bochtig. De definitieve doorbraak ten gunste van de auto kwam in 1926 met het besluit tot de aanleg van de Groene Kruisweg van Spijkenisse naar Brielle. Hieraan vooraf ging een hevige strijd, waarbij de kampen gevormd werden door enerzijds de voorstanders van een verbeterde, zij het bochtige weg over bestaande dijkwegen, conform het provinciale wegenplan van 1922, en anderzijds de bepleiters van een nieuwe, brede en vrijwel rechte weg. Laatstgenoemd, vooruitstrevend plan kwam van het hoofdbestuur van de Zuidhollandse afdeling van de vereniging het Groene Kruis, dat een goed en snel ziekenvervoer van Voorne-Putten naar Rotterdam beoogde. Uiteindelijk zou dit plan de voorkeur krijgen. De Groene Kruisweg kwam in de jaren na 1930 tot stand, met een zes meter brede asfaltrijweg en een daarvan gescheiden rijwielpad. Sindsdien vormt deze weg een van de belangrijkste doorgaande verbindingen op Voorne-Putten, door de opkomst van het forensisme in de jaren zestig bovendien de verkeersader bij uitstek voor het dagelijkse woon-werkverkeer. De uitbreidingen van de meeste woonkernen op het eiland konden mede tot stand komen door de aanwezigheid van deze verbinding, die het verkeer naar en van de havenmetropool en werkstad Rotterdam vergemakkelijkt. Verdergaande schaalvergroting en modernisering van het interlokale wegenstelsel kregen na de tweede wereldoorlog hun beslag, toen de aanleg van een drietal vaste oeververbindingen aan de noordzijde van het eiland en de bouw van de Haringvlietdam in het zuidwesten Voorne-Putten ook voor doorgaand verkeer ontsloten. Opvallend is de keuze van het tracé voor de weg naar de Haringvlietdam. Deze weg is op geen enkele wijze in het landschap ingepast, maar loopt dwars door het fijnmazige patroon van bestaande dijken, wegen en sloten.

De wegbeplanting

De ‘modernisatie of hoe het mag heeten’, zoals de vooruitgang in de jaren dertig korzelig werd aangeduid, had inderdaad de nodige gevolgen voor de landschappelijke betekenis van de wegen en met name voor de wegbeplanting. Wegbeplanting vormde vanouds een belangrijk element in het landschap van Voorne-Putten. Zo zijn de dijkwegen op het eiland waarschijnlijk vanaf de middeleeuwen beplant geweest. Het Zeeuwse plantrecht, inhoudende het recht om bomen te hebben op aan een ander toebehorende grond, is zeer waarschijnlijk op Putten en mogelijk ook op Voorne een stimulans geweest tot aanplant op enige schaal. In de 19de eeuw kon men vanuit Brielle zelfs aantrekkelijke, met begroeiing gestoffeerde wandelingen ondernemen, bij voorbeeld over de met bomenrijen en struikgewas omzoomde weg buiten de Waterpoort naar het havenhoofd. Behalve dergelijke ‘stadse’ wandelingen, verdwenen sindsdien onder meer ook de hierboven vermelde, door heggen gemarkeerde dorpslaantjes te Oostvoorne. Na 1900 was verbreding van het wegprofiel ten behoeve van het autoverkeer meestal de oorzaak

Peter Don, Voorne-Putten van het verloren gaan van de karakteristieke wegbeplanting, met name langs de verbindingen tussen de kernen. Zo werd de Rijksstraatweg tussen Brielle en Hellevoetsluis in de jaren dertig nog geroemd wegens zijn allure als ‘statig begroeide laan’, terwijl deze weg thans veeleer een kale aanblik biedt.

Waterwegen

Vervoer over water speelde op Voorne-Putten lang een grote rol. Het waterwegennet bestond enerzijds uit de rijkelijk aanwezige natuurlijke

Peter Don, Voorne-Putten 51

33 Schutsluis bij Hellevoetsluis, aan het zuidelijk uiteinde van het Kanaal door Voorne; opname 1991. wateren, zoals kreken, rivieren en zeegaten, en anderzijds uit de talloze ten behoeve van de afwatering gegraven sloten en weteringen. Tegenwoordig echter is van dit vervoer over water op het eiland zo goed als niets meer over. Verzanding en inpoldering betekenden al kort na 1400 het einde van de Goote als vaarweg en de eens voor de scheepvaart zo belangrijke Bernisse maakte vanaf de late middeleeuwen in grote lijnen dezelfde ontwikkeling door. De talrijke smallere waterwegen, die in de eerste plaats van regionaal en lokaal belang waren, moesten het op den duur afleggen tegen het zich ontwikkelende stelsel van landwegen. De contacten met de buitenwereld werden tot na 1900 in de eerste plaats onderhouden door de veerverbindingen, waarvan het Brielse en het Blankenburgse Veer aan de noordzijde van het eiland, het Nieuw-Beijerlandse Veer in het zuidoosten en het veer tussen Hellevoetsluis en Overflakkee in het zuidwesten de belangrijkste waren. Met de ontwikkeling van het snelverkeer en de daarmee verband houdende aanleg van de vaste oeververbindingen verdwenen alle veren op één na: dat tussen Hekelingen en Nieuw-Beijerland. In de 19de eeuw kwam Voorne-Putten plotseling onder de invloed van een nieuwe beweging: die van de kanalenaanleg. Met koning Willem I als belangrijk instigator en met de situatie in Engeland als voorbeeld, werd in een vrij korte tijdsspanne uitvoering gegeven aan een aantal omvangrijke kanaalprojecten. Voorne-Putten was het toneel van een van deze projecten: de aanleg van het 10,6 km lange Kanaal door Voorne, dat in 1827-'30 onder auspiciën van het Rijk werd gegraven. Echter, zowel bij de besluitvorming over het project als bij de uitvoering ervan raakten de belangen van het eiland zelf danig op de achtergrond. Het kanaal had dan ook niet tot doel Voorne-Putten op te stoten in de vaart der volkeren; het moest de havenstad Rotterdam, die kampte met een verzandende Maasmond, een nieuwe, betere verbinding met de zee verschaffen. Met name de grotere koopvaardijschepen moesten destijds een forse omweg maken, via Dordrecht, om in de Rotterdamse haven te geraken en dit gold evenzeer voor de oorlogsschepen die tussen de basis Hellevoetsluis en de marinewerf in Rotterdam heen en weer voeren. Het initiatief voor de aanleg van het kanaal kwam dan ook niet van Voorne-Putten, maar uit een kring van direct belanghebbenden: de marinetop en een groep

Peter Don, Voorne-Putten 52

Rotterdamse bestuurderen en handelslieden. Ruimtelijk komt dit tot uitdrukking in het gekozen tracé. Dwars door polders, gemeentegrenzen, dijken, wegen en wateren loopt het kaarsrechte kanaal met het bijbehorende jaagpad op Hellevoetsluis aan. Op geen enkele manier is het in zijn loop beïnvloed door het omringende landschap. Het Kanaal door Voorne is slechts kort van betekenis geweest. Met de aanleg van de Nieuwe Waterweg in 1866-'72 kreeg Rotterdam een nieuwe, directere verbinding met de zee, die bovendien ook bevaarbaar was voor de grootste koopvaardijschepen. Hierdoor verloor het Voornse kanaal zijn functie voor de zeescheepvaart en verviel het tot een doorgaande route van beperkt belang. Toch had de kortstondige bloeiperiode het economische isolement van Voorne-Putten verminderd. Zowel de landbouw, die zich kon gaan toeleggen op de voedselvoorziening voor Rotterdam, als de handels- en dienstensector profiteerde. De groei van Hellevoetsluis en het ontstaan van het gehucht Nieuwesluis, aan het noordelijk uiteinde van het kanaal, zijn illustratief voor deze ontwikkeling. Met de aanleg van het Hartelkanaal in 1960-'68 verdween Nieuwesluis van de kaart en werd het Kanaal door Voorne aan de noordzijde afgedamd. Thans dient het Voornse kanaal in hoofdzaak de afwatering en in mindere mate de recreatie.

Spoorwegen

Bij de aanleg van het nationale spoorwegennet in de 19de eeuw werd geheel aan Voorne-Putten voorbijgegaan. Pas nadat in 1903 een vaste oeververbinding tot stand was gekomen, kreeg het eiland aansluiting op een regionaal railvervoerssysteem. Over de brug bij Spijkenisse werd namelijk een stoomtramverbinding aangelegd tussen Rotterdam en Brielle. Enige jaren later volgden de verlenging van de lijn tot Oostvoorne en de aanleg van een nieuwe tak vanaf Spijkenisse naar Hellevoetsluis. Aanvankelijk was de stoomtram vooral van belang voor de in de 19de eeuw opgekomen tuinbouw. Veel sneller dan over water kon nu de bederfelijke waar ter markt gebracht worden en nieuwe stedelijke afzetgebieden kwamen hierdoor binnen bereik. Gaandeweg echter werd het personenvervoer belangrijker, waarbij de aanzwellende stroom badgasten vanuit Rotterdam en omstreken een belangrijke rol speelde. Vooral het per tram bereikbare Oostvoorne profiteerde van de opkomst van de strandcultuur. Reeds in de jaren dertig werd er in de jonge buitenpolder Kruiningergors een modern recreatiedorp gesticht, waar plaats was voor circa 1500 gasten. Het opkomende toerisme zorgde er mede voor dat de tramlijn tot in 1959 kon blijven functioneren. Het tracé van de zuidelijke tak naar Hellevoetsluis is nog goed herkenbaar in de nu als rijwielpad dienstdoende weg langs Zuidland en Oudenhoorn.

Grondgebruik

Voorne-Putten is vanouds een in de eerste plaats agrarisch gebied. Visserij, handel en nijverheid speelden in het verleden - zeker in enkele centra - wel een belangrijke rol, maar de beschikbare gronden werden toch voor het overgrote deel gebruikt voor

Peter Don, Voorne-Putten de landbouw. Hiernaast waren er verschillende andere vormen van grondgebruik, de meeste uiterst kleinschalig en marginaal.

Land- en tuinbouw

Het gemengd bedrijf is op Voorne-Putten steeds kenmerkend geweest voor het gebruik van het polderlandschap. Nog altijd is dit vrijwel overal op het eiland goed te zien. De akkerbouw vindt men doorgaans op de vruchtbare kleigronden, de veeteelt in de drassige gebieden met veen in de ondergrond. Door de verslechtering van de waterhuishouding, gevolg van ontwatering en bodemdaling, waren laatstgenoemde, drassige poelgebieden al snel na de

Peter Don, Voorne-Putten 53 ontginning in de middeleeuwen voor akkerbouw ongeschikt geworden. Extensieve veeteelt bleef hier echter wel mogelijk, naast een andere vorm van grondgebruik, de voor de bodemtoestand zo rampzalige turfwinning ten behoeve van de moer- en de selnering (de winning van respectievelijk brandstof en zout). De jongere polders, met een dik mineraal kleidek en een gunstiger waterhuishouding, zijn daarentegen steeds voor de akkerbouw geschikt gebleven. Het verschil is onder meer in het gebied tussen Geervliet en Simonshaven goed waarneembaar: enerzijds de oude graslandpolders Biert en Simonshaven en anderzijds de latere inpolderingen van Oud-Hoenderhoek, Oud-Stompaard en Oud-Schuddebeurs. Terwijl op Putten in het gemengd bedrijf de veeteelt domineerde, had op Voorne vanouds de ‘lantneringhe’ (de akkerbouw) de overhand, met een soms zeer gedifferentieerde produktie van graan en allerlei voeder- en handelsgewassen. Ook op Voorne beschikte men echter over een veestapel, hetgeen alleen al blijkt uit de hooibergen die op oude kaarten steevast bij de boerderijen getekend staan. Het gemengd bedrijf bloeit, althans wanneer de bodem het mogelijk maakt, in de regel in min of meer geïsoleerde gebieden, waar zelfvoorziening het belangrijkste oogmerk vormt. Aan deze definitie voldeed Voorne-Putten lange tijd, hoewel er, zeker vanaf de 17de eeuw, in steeds toenemende mate ook voor de markt werd geproduceerd. De in de 19de eeuw sterk opkomende kleinschalige tuinbouw op de zandige gronden langs de binnenduinrand was zelfs vrijwel volledig marktgericht. De verhouding tussen de twee pijlers van het gemengd bedrijf, de akkerbouw en de veeteelt, is immer aan verandering onderhevig geweest. De bodemtoestand was erop van invloed, maar ook de ontwikkeling van de landbouwprijzen ging hier in de loop der tijd een steeds grotere rol spelen. In de 17de eeuw had men via de marktveren vanaf Brielle en Geervliet op Rotterdam, Delft en Den Haag in beperkte mate toegang gekregen tot de belangrijke Hollandse markt en vooral als gevolg hiervan gingen de prijzen het grondgebruik mede bepalen. Wanneer de prijs voor vlees en zuivelprodukten steeg, werd bouwgrond omgezet in weiland en ook de omgekeerde ontwikkeling kwam voor, voor zover de bodem zich ertoe leende natuurlijk. Het gemengd bedrijf bood derhalve de mogelijkheid het zwaartepunt van de produktie te verleggen. Technologische verbeteringen in de waterbeheersing, zoals de invoering van nieuwe molentypen, en het overschakelen op nieuwe gewassen en produktiemethoden speelden hierbij een belangrijke rol en hadden voor de landbouw verschillende bloeiperioden tot gevolg. Halverwege de 19de eeuw brak een dergelijke bloeiperiode aan. Maar ook tijden van crisis kwamen voor. In de 18de eeuw zorgde het herhaaldelijk uitbreken van de veepest voor grote tegenspoed. Pas omstreeks het midden van de 19de eeuw kreeg men de ziekte in bedwang. Verder heeft ook Voorne-Putten de wrange vruchten geplukt van de landbouwcrisis aan het eind van de 19de eeuw, toen de aanvoer van goedkoop graan uit de Verenigde Staten en Rusland grote gevolgen had en toen eeuwenoude teelten als die van koolzaad, meekrap en

Peter Don, Voorne-Putten 34 Boerderij ‘Waterrijk’, Bredeweg 2 te Nieuwenhoorn; opname 1970.

Peter Don, Voorne-Putten 54 vlas het in de concurrentiestrijd met nieuwe grondstoffen moesten afleggen. In het gemengd bedrijf kwam het accent toen weer te liggen op de veeteelt, aangezien de prijzen van zuivel en vlees minder sterk daalden; tegelijk schakelde men over op de produktie van vooral voedergewassen. Op Voorne-Putten is lang een grote variatie aan gewassen verbouwd: meest granen, maar ook peulvruchten, aardappelen, koolzaad, vlas, rogge, hennep en meekrap. Met de meekrapteelt, ten behoeve van de fabricage van de zo kostbare rode verfstof, houdt de naam van het gehucht Tinte mogelijk verband. Door de opkomst van synthetische verfstoffen aan het eind van de 19de eeuw verdween de meekrapteelt. Hetzelfde lot was een andere ‘historische’ teelt, die van vlas, beschoren. Deze plant gedijde uitstekend op de lichte kleigronden in het gebied en was eeuwenlang van groot belang als grondstof voor de linnenfabricage. Na 1900 ging de vlascultuur ten onder door de import van katoen. De verbouw van de in de 19de eeuw geïntroduceerde suikerbiet en van consumptieaardappelen hebben sindsdien de overhand gekregen. De tuinbouw voor de markt kwam zoals gezegd in de loop van de 19de eeuw op. Groente en fruit werden op kleine akkertjes met name op de westelijke zandgronden geteeld en vanaf 1896 werd er in Brielle geveild. In 1910 werd ter plaatse een nieuw veilinggebouw geopend en in 1921 kreeg ook Oostvoorne een veiling. De introductie van de kassenbouw betekende in diezelfde tijd een nieuwe stap in de ontwikkeling van de tuinbouw op Voorne-Putten. Tot een grootschalige glastuinbouw is deze echter nooit uitgegroeid.

Enkele andere vormen van grondgebruik

Van de andere vormen van grondgebruik zijn de moer- en de selnering al even genoemd. Gedurende de late middeleeuwen werd in Zuidwest-Nederland op tal van plaatsen turf gestoken. Deze werd ofwel als brandstof gebruikt, ofwel als grondstof voor de zoutwinning. In het laatste geval ging het bij het ‘darinkdelven’ om turf uit verzilte veenlagen. Door verbranden (‘selbernen’), inkoken (‘selsieden’), filtreren en indampen werd hier uit keukenzout gewonnen. Dit hele proces vergde grote hoeveelheden turf. Zowel op Voorne als op Putten is in de middeleeuwen op deze wijze zout gewonnen. Op Voorne gebeurde dit onder meer langs de Goote. Brielle, dat in verband met de haringvisserij veel zout nodig had, was een der centra van de middeleeuwse zouthandel. De import vanaf de 16de eeuw van zeezout vanuit Frankrijk en Spanje betekende het einde van de inheemse zoutwinning uit veen. De gevolgen van het turfsteken, het ‘moeren’, dat zowel buiten- als binnendijks plaatsvond, waren op veel plaatsen rampzalig. De talrijke bepalingen die in de loop der tijd tegen het moeren werden uitgevaardigd, getuigen ervan dat men het zeer reële gevaar (verzwakking der dijken en bemoeilijking van de waterhuishouding) onderkende, maar anderzijds de verleiding van snel gewin niet kon weerstaan. Het ‘hollebollige’ landschap, typisch gevolg van het moeren, is door egalisatie in het kader van de ruilverkaveling thans vrijwel nergens op Voorne-Putten nog terug te vinden. De riet- en de griendcultuur zijn twee vormen van kleinschalig grondgebruik die in het verleden langs de rivierstromen, langs de kreekrestanten, in en om de wielen en vingerlingen en op andere drassige percelen gevonden konden worden. Het riet

Peter Don, Voorne-Putten werd onder meer als dakbedekking gebruikt. De zowel buiten- als binnendijks gelegen grienden leverden, naast hakhout, onder andere het materiaal voor de hoepelmakerijen van Spijkenisse, waar men tot circa 1900 een groot deel van de hoepelproduktie voor Vlaardingen en andere vissersplaatsen voor zijn rekening nam. De droge, schrale duinen en binnenduinen in het westen ten slotte vormden tot in de vorige eeuw grotendeels ‘woeste grond’, waar men schapen en koeien liet grazen. Delen van het duingebied waren echter al eerder, na te zijn afgezand, in gebruik genomen als hakhoutpercelen. De bebossing van met name het binnenduingebied nam geleidelijk toe en op zeker moment werden hier verschillende landhuizen en enkele buitenplaatsen gesticht.

Peter Don, Voorne-Putten 55

Verdedigingswerken, militaire gebouwen en marinehaven

Van de drie plaatsen op Voorne en Putten die in de middeleeuwen stadsrechten ontvingen, werden Brielle en Geervliet vervolgens ook voorzien van een verdedigingsgordel. Heenvliet daarentegen bleef onversterkt. Noch in Brielle noch in Geervliet is thans meer dan een enkel summier restant van de middeleeuwse verdedigingswerken over. In Brielle werd de gordel in later tijd volledig gemoderniseerd, terwijl Geervliet al tegen het einde der middeleeuwen tegelijk met zijn economische bloei ook zijn strategisch belang en dus zijn vestingwerken zag vervallen en ten slotte verdwijnen. Een plaats die pas na de middeleeuwen werd versterkt, is Hellevoetsluis. De reden waarom hier een stelsel van vestingwerken werd aangelegd, was de aanwijzing van deze havenplaats tot marinebasis. De in grote lijnen bewaard gebleven stelsels van Brielle en Hellevoetsluis, met de aanleg waarvan in de 17de eeuw een begin werd gemaakt, werden beide voltooid tussen 1700 en 1715. Zij vertonen onderling echter een aantal opmerkelijke verschillen. Voorts dateren talrijke kleinere wijzigingen en toevoegingen uit later tijd. Heden ten dage zorgt de vestinggordel in beide plaatsen voor een in veel opzichten waardevolle, groene en waterrijke scheiding tussen enerzijds de oude kern en anderzijds de moderne buitenwijken en het omringende platteland. Brielle en Hellevoetsluis bezitten verder nog verschillende voormalige militaire gebouwen. Tussen Brielle en Hellevoetsluis werd bovendien in 1780 in het kader van de kustverdediging een linie tot stand gebracht. Deze kreeg in 1874 de naam ‘Stelling van de monden der Maas en van het Haringvliet.’ Van de oorspronkelijke, 18de-eeuwse batterijen in deze linie is nu zo goed als niets meer terug te vinden. Wel bestaan nog de twee kleine forten die omstreeks 1885 als steunpunten in de linie werden gebouwd.

Litteratuur

Atlas van historische vestingwerken in Nederland IV, eerste afl.: Zuidholland, z. pl. 1970; Berlijn; Van der Gouw 1967; J.L. van der Gouw, ‘Geervliet wordt een stad’, in: Geervliet 600 jaar stad, Geervliet 1980, 1-77; J.F. Grosfeld, ‘De sluis- en dokwerken te Hellevoetsluis’, in: De Physique Existentie dezes Lands. Jan Blanken inspecteur-generaal van de Waterstaat, catalogus tentoonstelling Amsterdam 1987, 164-187; Hoek 1962-'63; Hoek 1969; G.C. Huigsloot, Enige aantekeningen naar aanleiding van de restauratie van een kogelgloei-oven nabij de Stenen Baak in de gemeente Oostvoorne, z. pl. 1957; W. de Jong, De vesting Brielle, z. pl. 1975; Klok 1980; A.H. Mohr, Vestingbouwkundige termen, 's-Gravenhage/Zutphen 1983; Plokker; J.J. Walters, De haven van Hellevoetsluis 1604-1621, Hellevoetsluis 1984; J.S. van Wieringen, ‘De overgang van het Oudnederlandse naar het Nieuwnederlandse stelsel 1648-1704’, in: J. Sneep e.a. (red.), Vesting. Vier eeuwen vestingbouw in Nederland, 's-Gravenhage/Zutphen 1982, 36-51.

Peter Don, Voorne-Putten Afbeeldingen

Talrijke, voornamelijk 18de- en 19de-eeuwse opmetingstekeningen van gebouwen en constructies in Brielle en Hellevoetsluis, ARA, afd. Kaarten en Tekeningen, met name coll. OPGO.

Peter Don, Voorne-Putten 56

De middeleeuwse verdedigingswerken van Geervliet en Brielle

Geervliet

Nadat Geervliet in 1381 zijn stadsrechten had verkregen, begon het vrijwel onmiddellijk met het graven van een stadsgracht. In 1382 werd geld gespendeerd aan het rooien van bomen op de plaatsen ‘daer die veste lopen soudt.’ Ook van een stadsmuur is al gauw sprake. Al met al zullen het overigens maar bescheiden werken zijn geweest: niet meer dan een brede sloot en een vrij lage muur.

35 De plattegronden van Geervliet en Heenvliet, omstreeks 1560 getekend door Jacob van Deventer; coll. ARA 's-Gravenhage.

In 1459 wordt Geervliet omschreven als ‘zeer aerm’ en financieel niet in staat ‘om te onderhouden die torren ende mueren, die bijnaer vallen ende vergaen.’ Dat dit verval niet met succes gekeerd werd, blijkt uit de plattegrond die Jacob van Deventer ongeveer een eeuw later tekende. Deze toont een zeer onvolledig versterkt Geervliet, met alleen aan de noordwestkant, de kant van de Bernisse, een stadsmuur. Verder zijn enkele verdedigingstorens afgebeeld - onder meer twee dicht bij elkaar aan de westzijde - en twee stadspoorten: de Tolpoort aan de noordwest- en de Landpoort aan de oostzijde. Een derde poort, de Kalk- of Callekenspoort aan de noordzijde, is door Van Deventer niet getekend. Deze poort is te zien op een door Daniël Schillincx in 1617 getekende (maar eerst in 1700 gedrukte) kadastrale kaart (Van der Gouw 1967, afb. 25). Aan de zuidkant van het stadje ligt het Hof van Putten, omringd door een eigen gracht. Al de genoemde verdedigingswerken zijn nu geheel verdwenen. Bekend is dat de Landpoort in 1746 werd gesloopt. Een ronde waltoren aan de Visserszijde

Peter Don, Voorne-Putten 57 hield het nog het langst uit, tot in 1933. Een laatste restant is de onderbouw van een ronde verdedigingstoren waarop de korenmolen aan het Spui verrees en die als zodanig bewaard bleef.

Brielle

Brielle kreeg waarschijnlijk in 1306 zijn eerste stadsrechten. Het ontving echter pas in 1338 het recht om versterkingen aan te leggen, met als voorwaarde dat hierbij geen schade aan de zeedijk zou worden toegebracht. Reeds in 1342 lijkt de stad geheel omgracht te zijn. Aan de noordzijde lag de gracht oorspronkelijk vermoedelijk op de plaats van de tegenwoordige Maarlandse haven. De aanleg van deze haven, compleet met spui, werd mogelijk gemaakt doordat Aelbrecht van Beieren de stad in 1394 een stuk land schonk. Kort nadien kan Brielle noordwaarts zijn uitgelegd. In de periode omstreeks 1500 gaf oorlogsdreiging een aantal malen aanleiding tot een verhoogde activiteit bij de aanleg der verdedigingswerken. Het resultaat tekende Van Deventer omstreeks 1560 (afb. 343): een langgerekt stadsgebied, geheel omgeven door water en daarbinnen ook door een ommuring met torens en poorten. Alleen waar aan de oostzijde de ter plaatse brede en tweearmige Gote voor een natuurlijke barrière zorgde, was een muur achterwege gelaten. De stad telde destijds vier poorten: de Noord- en de Zuidpoort en in het westen de Lange- en de Piermanse poort. Van Deventer tekende verder in totaal 22 verdedigingstorens. Het enige thans zichtbare restant van de middeleeuwse verdedigingswerken van Brielle wordt gevormd door de funderingen van de Noordpoort, gelegen in het meest noordelijke bastion (bastion IX) van de huidige vesting. Deze funderingen, al eerder aangetroffen en enigszins zichtbaar gemaakt, werden geconsolideerd en tot even boven het maaiveld opgetrokken in 1975. De Noordpoort was de poort die de Watergeuzen in 1572 rammeiden. Zij was getuige haar funderingen een bakstenen bouwwerk van bescheiden

36 Plattegrond van de funderingen van de Noordpoort te Brielle. Schaal 1:300. Tekening B. Kooij, 1989; ten dele naar tekening van T. van Straalen uit 1975. afmetingen op rechthoekige plattegrond. Zowel aan de stads- als aan de veldzijde zijn in het metselwerk de sleuven voor een valhek zichtbaar. Aan weerszijden is ook een klein stukje van de stadsmuur op de oude funderingen weer opgetrokken. Getuige de restanten had deze muur een weergang op reeksen dwars geplaatste tongewelfjes.

De vesting Brielle

Peter Don, Voorne-Putten Geschiedenis

De vesting Brielle, gelegen op de zuidoever van de vroegere Maasmond, deed van 1572 tot in de 19de eeuw dienst als steunpunt voor de marine en speelde

Peter Don, Voorne-Putten 58

37 De vesting Brielle vanuit de lucht, gezien naar het noorden; opname 1977. daarna nog tot in de 20ste eeuw een rol in de kustverdediging, als onderdeel van de Stelling van de monden der Maas en van het Haringvliet. De wijzigingen en uitbreidingen die de Brielse verdedigingswerken in de periode na de inneming door de Watergeuzen ondergingen, vonden plaats volgens de principes van het gebastioneerde vestingstelsel. Zo werd nog in 1572 voor de Noordpoort een bastionachtig buitenwerk aangelegd, terwijl tussen 1572 en 1576 de mond van de buitenhaven - op dat moment nog ten noorden van de stad gelegen - werd voorzien van twee flankerende, gebastioneerde kleine forten. In 1585 kwam Brielle als pand in handen van de Engelsen, onder wier bewind de door Willem van Oranje begonnen modernisering van de vesting werd voortgezet. Vanaf 1587 werd gewerkt aan de uitleg van de stad in oostelijke richting. Hierbij werd de westelijke arm van de Gote, tot dat moment dienstdoend als stadsgracht, omgevormd tot haven, de Binnenhaven. De oostelijke rivierarm werd de nieuwe stadsgracht, met erlangs ook een nieuw verdedigingsfront. Dit front werd aangelegd als een aarden wal met enkele kleine, onregelmatig gevormde bastions. Het noordfront kreeg bij een modernisering hetzelfde uiterlijk. Omdat de oude buitenhaven verzandde, werd bovendien in 1607 besloten een nieuw havenkanaal te graven, in oostelijke richting. In verband hiermee werd in 1619 de middeleeuwse Noordpoort afgebroken; ervoor in de plaats kwam de Waterpoort, aan de ingang van de Maarlandse haven. Van de genoemde 16de- en vroeg-17de-eeuwse vestingwerken is niets bewaard gebleven. Omstreeks 1625 moet een ingrijpende vernieuwing zijn gestart. In een eerste fase, waarbij nieuwe wallen en een zevental nieuwe, ruime bastions werden aangelegd, werd de zuidwestzijde vooralsnog ongemoeid gelaten. Hoe de stad er na deze eerste fase uitzag, tekende Blaeu in 1649 (afb. 344). Er waren ook nu weer vier poorten: de reeds genoemde Waterpoort aan de haveningang, de Langepoort in het noordwesten, de Zuidpoort in het zuiden en de Kaaipoort in het oosten. Opvallend is, hoe duidelijk de nauwelijks

Peter Don, Voorne-Putten 59

38 Plattegrond van de vesting Brielle. Tekening T. Brouwer.

I Molenbolwerk of Zwartewaalse bolwerk II Kruithuisbolwerk of Vlieguitbolwerk III Galgebolwerk of Revolutiebolwerk IV Bleykersbolwerk V Westerbolwerk VI Hollebolwerk VII Oranjebolwerk VIII Lijnbaanbolwerk IX Kijkpaalbolwerk of Noordbolwerk

1 ravelijn 2 beer 3 enveloppe 4 voormalige Waterpoort 5 voormalige Zuidpoort 6 Langepoort 7 Kaaipoort 8 restant Noordpoort 9 kruithuis 10 bomvrij wachthuis 11 Hoofdwacht 12 Groot Arsenaal en Infirmerie 13 duiker met spuisluis 14 Havenbatterij

Peter Don, Voorne-Putten verdedigde zuidpunt en de ouderwetse wal aan de zuidwestzijde afsteken bij de rest van de vesting. Desondanks werd de uitvoering van de tweede fase vervolgens verschillende malen uitgesteld. Nog in de 17de eeuw werd een ravelijn voor de Langepoort aangelegd. Met de werkelijke voltooiing van de vesting begon men echter pas in 1702. In de jaren hieraan voorafgaand had de Brielse vroedschap er herhaaldelijk bij de Staten van Holland op aangedrongen dat de stad aan de zuidkant verkleind en daarmee in een betere staat van verdediging gebracht zou worden. Nu ging dit dan gebeuren. Over de vraag of de af te snijden zuidpunt al dan niet als een buitenwerk gehandhaafd moest blijven, werd nog wel de mening gevraagd van Menno van Coehoorn. Besloten werd de zuidpunt geheel op te ruimen. Tussen 1702 en 1713 kreeg dit zijn beslag. De vesting werd in die jaren voltooid met twee bastions aan de zuidwestzijde, met een viertal ravelijnen aan de zuid-, oost- en noordkant en met een enveloppe in het noordoosten, aan de kant van de Maas. Verder werden drie nieuwe poorten gebouwd, die de oude vervingen; alleen de vroeg-l7de-eeuwse Waterpoort bleef bewaard, tot 1761. Opvallend genoeg werden al deze werken in grote lijnen nog aangelegd volgens de principes van het Oudnederlandse systeem van vestingbouw, terwijl de vrijwel gelijktijdige modernisering van de vesting Hellevoetsluis volgens het veel meer geavanceerde Nieuwnederlandse systeem werd uitgevoerd. Sinds deze algehele vernieuwing in de 17de en vroege 18de eeuw hebben de vestingwerken van Brielle geen ingrijpende wijzigingen meer ondergaan. Wel werden in de loop der tijd allerlei kleine veranderingen aangebracht en gebouwen als schuilplaatsen, munitiemagazijnen en remises toegevoegd. In 1858 werd aan de zuidzijde van de mond van het havenkanaal, ten noordoosten van de vesting, de Havenbatterij aangelegd; deze omgrachte

Peter Don, Voorne-Putten 60 batterij, die via een bedekte weg vanuit de vesting bereikbaar was, werd in 1882 nog eens verbeterd. In 1894 en 1900 vielen respectievelijk de Waterpoort en de Zuidpoort aan het toenemend verkeer ten offer. Zij werden vervangen door eenvoudige open doorgangen in de wal. In 1920 en 1926 werden de oostelijke en zuidelijke gedeelten van de vesting Brielle alsmede de Havenbatterij als vestingwerk opgeheven. Niet lang daarna werd het ravelijn voor de voormalige Zuidpoort vergraven in verband met de aanleg van de Groene Kruisweg en verrees op het ravelijn voor de Kaaipoort een aantal woningen rondom een pleintje. Nadat de wallen in de oorlogsjaren nog door de Duitsers waren gebruikt, volgde algehele opheffing als vestingwerk in 1952. In 1972-'75 werd de gehele vestinggordel, die intussen in de handen van de gemeente was overgegaan, gerestaureerd. Een aantal Duitse bunkers en andere in een recent verleden toegevoegde gebouwen werden hierbij afgebroken. Verder herkregen de wallen zoveel mogelijk hun oorspronkelijke profiel en een passende beplanting, werden de grachten waar nodig hersteld en op diepte gebracht en ondergingen alle bij de vesting behorende kunstwerken, zoals poorten, bruggen en beren, een restauratie. Sedert 1975, het jaar waarin de restauratie van de wallen gereedkwam, geniet de gehele Brielse binnenstad met inbegrip van haar verdedigingsgordel de status van beschermd stadsgezicht. Binnen de bescherming valt bovendien een aantal landbouwgronden ten westen, ten noordwesten en ten oosten van de vesting, dit om te voorkomen dat het vanuit deze richtingen nog onbelemmerde gezicht op de stad verloren gaat.

Beschrijving

De vesting Brielle ligt aan de west-, de noordwest- en de oostzijde dus nog vrij in het land, maar is aan de zuid- en in mindere mate ook aan de noordzijde ingesloten door 20ste-eeuwse wijken. Het geheel is een vrijwel regelmatige, gebastioneerde negenhoek, omgeven door een hoofdgracht, met daarin vijf ravelijnen. De flanken der negen bastions staan min of meer loodrecht op de courtines, hetgeen een der belangrijkste kenmerken is van het Oudnederlandse vestingbouwsysteem. De hoofdwal heeft zijn oorspronkelijke profiel goeddeels behouden: bovenop loopt de walgang, voorzien van een borstwering, en onder tegen het buitentalud loopt de berm, beschermd door een meidoornhaag. Alleen in het noordoosten, aan de kant van de vroegere Maasmond, is een klein deel van de aarden hoofdwal aan de grachtzijde voorzien van een gemetselde bekleding. Voor de gracht ligt aan deze kant bovendien het belangrijkste restant van de enveloppe, voorzien van een bedekte weg en twee wapenplaatsen en aan weerszijden aansluitend op de Maasdijk. Vijf stenen beren zorgen voor de compartimentering van de hoofdgracht. Vier van deze massief gemetselde beren dragen een of twee ronde bakstenen monniken met natuurstenen muts. Het meest zuidelijke compartiment van de hoofdgracht, dat waarin het vanuit het zuiden komende Spui uitmondt, staat via een gewelfde duiker met spuisluis in verbinding met de Binnenhaven. Deze duiker bevindt zich aan de westzijde van bastion IV.

Peter Don, Voorne-Putten De gebouwen op de wallen

Op en in de wallen en bastions staan verschillende militaire bouwwerken. De meeste zijn bomvrije gebouwen uit de 19de eeuw. Zij zijn opgetrokken als schuilplaats, wachthuis, magazijn, munitienis of remise voor geschut, en hebben zware muren en gewelven en daarbovenop een zware gronddekking. De muren en gewelven zijn doorgaans gemetseld; in enkele gevallen is gebruik gemaakt van brikkenbeton. De tongewelven staan meestal haaks op de naar de stadszijde gekeerde ingangsgevel, welke de enige gevel is die niet door de met gras begroeide gronddekking aan het zicht wordt onttrokken. Vleugelmuren ter zijde van de ingangsgevel zorgen voor de kering van de gronddekking. Vensters en deuropeningen in de ingangsgevels kunnen worden afgesloten door middel van zware houten of ijzeren luiken. Het regenwater dat door de

Peter Don, Voorne-Putten 61

39 Brielle, Oostbeer voor bastion II. Dwarsdoorsnede. Schaal 1:300. Opmetingstekening B. Kooij; 1990.

40 Brielle, kruithuis in bastion II. Plattegrond en dwarsdoorsnede. Schaal 1:300. Tekening B. Kooij, 1990; naar tekening van gemeentewerken uit 1983. gronddekking sijpelt loopt via de gewelven naar de buitenzijde van het gebouw of via speciaal aangebrachte druipkokers naar lager gelegen waterreservoirs of riolen. De belangrijkste van deze gebouwen zijn: de kleine munitienissen in de bastions II en III, de schuilplaatsen met munitieberging in de bastions V en VII, het kruitmagazijn tussen de bastions VI en VII, het kruitmagazijn in bastion VIII, de remise tussen de bastions VIII en IX en de remise in bastion IX. Verder staat in bastion VII nog een groot bomvrij wachthuis uit 1860. Dit rechthoekige gebouw heeft bakstenen gevels en in de ingangsgevel twee deuren en vier vensters onder in totaal drie kolossale ronde ontlastingsbogen. Het bevat drie overwelfde lokalen met daarboven drie magazijnen. Ook op de deels vergraven en door het huidige gebruik als recreatieterrein vrijwel onherkenbaar geworden Havenbatterij staat een aantal 19de-eeuwse bouwwerken: onder meer enkele bomvrije schuilplaatsen en in het midden een groot bomvrij wachthuis uit 1882. Niet tot deze 19de-eeuwse militaire bouwwerken behorend, want reeds voor 1729 gebouwd, is het kruithuis in bastion II. Het bevindt zich ligt op een omgracht rechthoekig eilandje en heeft zelf eveneens een rechthoekige plattegrond en een zadeldak tussen twee tuitgevels. Het is voorzien van een grijze buitenbepleistering, met in de voor- en achtergevel een getrokken blokkenverband met vlechtingen in de top. De naar de stad gekeerde voorgevel heeft een deur en vier vensters met luiken. Het gebouw was oorspronkelijk in feite een magazijn onder een gemetseld tongewelf met daaromheen het hier beschreven omhulsel. Het gewelf, dat rustte op de zware en bovendien van schuine steunberen voorziene zijgevels, is thans niet meer aanwezig.

De poorten

De vesting Brielle heeft nog steeds vier hoofdtoegangen. Drie hiervan liggen

Peter Don, Voorne-Putten 41 De Zuidpoort te Brielle, veldzijde; opname 1900, kort voor de sloop. nog op de oude plaats. Alleen bij de oostelijke toegang is dit niet meer het geval: de functie van de Kaaipoort is tegenwoordig vrijwel volledig overgenomen door een nieuwe toegang, een over een ter hoogte van bastion III bereikbare coupure in de hoofdwal. Met name bij de Kaaipoort en bij de Langepoort aan de noordwestzijde is nog goed te zien hoe de oorspronkelijke toegangen tot de vesting van oudsher te bereiken waren: niet rechtstreeks over de gracht, maar via een der ravelijnen. Van de vier 18de-eeuwse poorten zijn de Langepoort en de Kaaipoort bewaard gebleven. Zij zijn in de periode 1972-'75 gerestaureerd onder leiding van architect J. Walraad. De Waterpoort en de Zuidpoort werden kort voor hun afbraak, respectievelijk in 1894 en 1900, gefotografeerd en bovendien werd van de Zuidpoort een opmeting vervaardigd door Adolf Mulder, Rijksarchitect voor de Monumenten (alles coll. RDMZ). De vier poorten tonen alle dezelfde opzet: een eenvoudige, overwelfde doorgang door de wal, met aan weerskanten een front in een strenge baksteenarchitectuur. De Langepoort, die in oorsprong uit 1704-'05 dateert, werd in 1799 vernieuwd. Als gevolg van deze vernieuwing en van latere wijzigingen

Peter Don, Voorne-Putten 62

42 Plattegronden van de Langepoort en de Kaaipoort te Brielle. Schaal 1:300. Tekeningen B. Kooij, 1989; naar tekeningen van J. Walraad uit 1972-'75. resteerde er bij de aanvang van de restauratie vrijwel niets van de detaillering van de fronten aan stads- en veldzijde; het front aan de stadszijde was zelfs geheel verdwenen. Uit een oude opmetingstekening was echter op te maken hoe de poort er oorspronkelijk uitzag. Aan de stadszijde werd de poort geflankeerd door twee pilasters en werd het geheel afgesloten door een rijk gedetailleerde kroonlijst. Aan de veldzijde was er een breder front, met in totaal vier pilasters en daartussen, links en rechts van de poort, een tweetal rechthoekige blinde nissen; ook hier sloot een kroonlijst het gehele front af, maar daaronder bezaten de pilasters bovendien eigen kapitelen. De poortdoorgang was aan beide zijden voorzien van een gebeeldhouwde sluitsteen, met aan de stadszijde het wapen van Brielle en aan de veldzijde dat van Holland. Bij de restauratie hebben de fronten in grote lijnen hun oude gedaante teruggekregen, maar is met name in de afsluitende lijsten een andere, eenvoudiger detaillering toegepast. Beide fronten hebben nu een hoofdgestel met een natuurstenen architraaf en kroonlijst en daartussen een bakstenen fries. Verder zijn de kapitelen van de pilasters aan de veldzijde niet teruggekeerd. Historisch onjuist is de sluitsteen met het stadswapen aan de veldzijde. De poortdoorgang zelf, overkluisd door twee kruisgewelven met daartussen een langgerekt tongewelf, loopt schuin ten opzichte van beide fronten. De Zuidpoort, die vrijwel tegelijk met de Langepoort in 1705 werd gebouwd, had een gebogen doorgang. Deze was onderverdeeld in vier gewelfvakken: twee met een kruisgewelf en daartussen twee met een tongewelf. De beide fronten zoals te zien

Peter Don, Voorne-Putten op de foto's van kort voor de afbraak in 1900, waren van een uiterst strakke architectuur. Wellicht kreeg de poort deze strenge gedaante pas bij de vernieuwing in 1778, of nog later. De Kaaipoort, die in 1709 werd gebouwd, maar die eveneens in later tijd kan zijn vernieuwd, heeft een rechte doorgang, ook weer overkluisd door een tongewelf tussen twee kruisgewelven. Van deze poort bleek bij het begin van de restauratie aanzienlijk meer bewaard te zijn, dan bij de Langepoort het geval was. Vooral het front aan de veldzijde, met twee pilasters en een hardstenen hoofdgestel en attiek, was nog vrijwel compleet aanwezig. Op de attiek werden bij de restauratie twee hardstenen bollen geplaatst. Opvallend is het metselwerk van de poortboog, waar de boogrug namelijk niet evenwijdig met het ronde binnenwelfvlak loopt, maar steil omhoog. De hierdoor ontstane ellipsvormige boog is in de loop van de 18de en in de eerste helft van de 19de eeuw vooral in militaire gebouwen veelvuldig toegepast. De Waterpoort uit 1761 verdween in 1894. Van deze poort bestaat, zoals eerder vermeld, een foto die gemaakt moet zijn bij het begin van de afbraak: de slopers poseren boven op de poort. Op deze foto is de stadszijde te zien: een bakstenen front met een ronde poortboog en een tweetal pilasters onder een forse natuurstenen kroonlijst. De doorgang is licht gebogen en heeft aan het einde in elk geval een kruisgewelf. Naast de stadspoorten had de vesting oorspronkelijk ook nog enkele sortiepoortjes, kleine tunnelachtige doorgangen door de hoofdwal, uitsluitend bestemd voor militair gebruik. In de courtine tussen de bastions I en II bevindt zich nog een dergelijke sortie: een gewelfde doorgang met aan de veldzijde een sluitsteen met het jaartal 1758 en aan de stadszijde een soortgelijke steen met het jaartal 1850.

De wachthuizen

Oorspronkelijk hebben alle vier de 18de-eeuwse poorten aan de stadszijde een wachthuis gehad. Het wachthuis aan de Zuidpoort, daterend uit 1826 en afgebeeld op een van de twee foto's uit 1900, is nu onherkenbaar verbouwd tot woonhuis (Nobelstraat 88). Het had aan de voorzijde een galerijtje met een arcade van drie ellipsvormig gemetselde bogen op hardstenen pijlers. De Kaaipoort heeft haar wachthuis behouden. Dit verdiepingloze gebouw op rechthoekige plattegrond, thans een woonhuis, kan in oorsprong nog vroeg18de-eeuws zijn. Het werd in later tijd gewijzigd en in 1973-'74 gerestaureerd. Bij deze gelegenheid werd de voorgevel teruggebracht in de oorspronkelijke

Peter Don, Voorne-Putten 63

43 Plattegrond van de in 1900 gesloopte Zuidpoort te Brielle. Schaal 1:300. Tekening B. Kooij, 1989; naar opmetingstekening van A. Mulder uit 1900.

44 De Zuidpoort te Brielle, stadszijde. Rechts het wachthuis uit 1826; opname 1900, kort voor de sloop van de poort.

45 De Langepoort te Brielle, veldzijde; opname 1977. staat, bekend van een opmetingstekening uit 1862. Op deze tekening zijn de functies van de ruimten achter de drie voordeuren aangegeven; van links naar rechts lagen hier: de officierswachtkamer, een algemeen wachtlokaal met de soldatenwachtkamer en de portierswoning. Achter het wachtlokaal bevond zich in een houten uitbouwtje het privaat. Een vrijwel identiek wachthuis stond eertijds bij de Langepoort, maar dit is nu verdwenen. Het wachthuis aan de Waterpoort is weer wel bewaard gebleven, zij het verbouwd en als woonhuis in gebruik. Dit geheel vrijstaande, verdiepingloze gebouwtje op rechthoekige plattegrond is het meest oostelijke pand op de noordzijde van het Maarland (Maarland Nz 1). Het heeft aan de voorkant een galerijtje met een iets vooruitspringende, gebosseerde arcade van drie bogen en wordt gedekt door een schilddak. Bekend is, dat dit wachthuis tegen het einde van de 18de eeuw werd opgeknapt. Voorts werden na de afbraak van de Waterpoort in 1894 de gevels verhoogd en gepleisterd en werd toen een nieuwe, minder steile kap aangebracht.

Peter Don, Voorne-Putten Bij de restauratie in 1962 onder leiding van architect J. Walraad werden deze wijzigingen weer ongedaan gemaakt, waardoor het gebouwtje in grote lijnen zijn oude proporties terugkreeg. Van de gebosseerde arcade was bij de wijziging van circa 1900 het bovenste gedeelte vervangen door vlak metselwerk in baksteen, dat vervolgens van een pleisterlaag was voorzien. Bij de restauratie werd dit bovenste gedeelte in zijn oorspronkelijke, gebosseerde vorm gereconstrueerd. Het opvallende verschil in materiaalgebruik (onderaan hardsteen en daarboven baksteen) vertoonde de arcade blijkens een oude opmetingstekening in elk geval al in 1861. Deze tekening geeft ook inzicht in de indeling van het pandje. Net als de andere wachthuizen bevatte het een officiers- en een soldatenwachtkamer; de portierswoning stond echter apart, aan de andere kant van de straat.

De Hoofdwacht

Zoals gebruikelijk in vestingsteden, werden ook in Brielle de wachtdiensten bij de verschillende poorten geregeld vanuit een centraal in de stad gelegen

Peter Don, Voorne-Putten 64

46 Brielle, Hoofdwacht. Dakplan en plattegronden van begane grond en verdieping. Schalen 1:900 en 1:300. Tekening B. Kooij, 1990; naar tekening van de genie uit 1965. hoofdwachthuis. Dit stond van oudsher aan de oostzijde van de Markt, tegenover het stadhuis. De huidige Hoofdwacht (Markt 7) werd daar in 1789 gebouwd ter vervanging van een ouder gebouw ter plaatse, dat voorzien was van een ‘spits opgaanden gevel’. De ontwerper van de nieuwbouw was waarschijnlijk luitenant-ingenieur Johannes van Westenhout (zie voor hem ook het stadhuis, pagina 94). De Hoofdwacht deed als zodanig dienst tot in 1882, toen het Brielse garnizoen werd opgeheven en de poorten buiten gebruik werden gesteld. Daarna werd het gebouw de woning van de opzichter van 's Lands Fortificatiën. Sinds 1965 dient het als kazerne voor de Koninklijke Marechaussee. De Hoofdwacht is een hoog gebouw op rechthoekige plattegrond, dat met een zijner lange zijden naar de Markt gekeerd staat. Behalve de voorgevel is alleen de linker zijgevel van de straat af zichtbaar. De voorgevel heeft een drie traveeën brede middenrisaliet, gedekt door een houten fronton en met op de begane grond een in hardsteen uitgevoerde, gebosseerde arcade. De risaliet heeft boven deze arcade twee zandstenen hoekpilasters. De gevels zijn verder overwegend van rode baksteen. De begane grond heeft een hardstenen plint en een afsluitende, hardstenen cordonlijst. Op deze cordonlijst begint de verdieping met een zandstenen band. Boven de verdieping suggereert een reeks lage vensters en rechthoekige blinde nissen een mezzanino. Inwendig begint op deze hoogte echter reeds de zolder. Het dak is een met leien gedekt schilddak, dat alleen aan de linkerzijde omloopt. In het fronton was oorspronkelijk het wapen van Holland aangebracht. De vensters van begane grond en verdieping bevatten zesruits schuiframen. De raampjes boven de verdieping hebben een kleine roedenverdeling. Achter de arcade ligt een kleine galerij onder een drietal gemetselde kruisgewelfjes. Vanhier is het gebouw via drie deuren te betreden. Rechts bevindt zich de trap naar de verdieping, links lag oorspronkelijk de ruimte voor de officieren en achter de galerij huisden de soldaten. Verder was er een cel voor arrestanten. Tegenwoordig is de begane grond in verschillende kleinere kamers onderverdeeld. De verdieping,

Peter Don, Voorne-Putten voorzien van een middengang met achterin de trap naar de zolder, telt van oudsher drie vertrekken. Hier is in de loop der tijd sprake van een krijgsraadkamer, een magazijn voor militaire goederen en een woning.

47 De Hoofdwacht te Brielle, gezien vanaf de Markt; opname 1976.

Peter Don, Voorne-Putten 65

48 De Provoost te Brielle, voorzijde van het voorgebouw; opname 1971.

49 Brielle, Provoost. Plattegrond, met links het voorgebouw en rechts de cellenvleugel. Detail van opmetingstekening uit 1861; coll. ARA 's-Gravenhage.

De Provoost

In 1668-'69 werd ten noordwesten van de Catharijnekerk de Provoost gebouwd. Sedert de restauratie van 1968-'70 (begonnen door architect A. van Driel, voltooid door J. Walraad) doet deze voormalige militaire gevangenis dienst als stadsarchief (Sint-Catharijnehof 12). Het vrijstaande gebouw telt twee verdiepingloze brede vleugels, beide met een dwars geplaatst schilddak, en daartussen een door twee zijmuren verder afgesloten binnenplaats. De voorste vleugel, dieper en hoger dan de achterste, telt vier vertrekken, oorspronkelijk in gebruik als krijgsraadkamer, officierskamer, kamer voor de provoost-geweldige en kamer voor de cipier. In de achterste vleugel bevonden zich eertijds de cellen. Bij de restauratie kreeg de voorste vleugel weer vensters met kruiskozijnen en werd de achterste vleugel inwendig verbouwd tot archiefbewaarplaats.

Het Groot Arsenaal en de Infirmerie

Tot de gebouwen die ooit in direct verband stonden met de vesting, behoort ook het complex van Groot Arsenaal en Infirmerie, Rozemarijnstraat 42-46. Het Groot Arsenaal dateert uit 1708. Het is een groot vierkant gebouw, bestaande uit vier

Peter Don, Voorne-Putten vleugels rondom een binnenplaats. De muren zijn opgetrokken uit rode baksteen, met klezoren in de koppenlagen. Het geheel is

Peter Don, Voorne-Putten 66

50 Brielle, Groot Arsenaal en Infirmerie. Dakenplan. Schaal 1:900. Tekening B. Kooij, 1990; naar tekeningen uit 1978 van gemeentewerken en J. Walraad. voorzien van een omlopend schilddak en staat aan drie zijden vrij. De lijstgevels aan Rozemarijnstraat en Lijnbaan zijn identiek en symmetrisch van opzet. Zij hebben hoekpilasters en in het midden een risaliet met een rondboogpoort onder een forse toegang tot de verdieping. Geheel links en geheel rechts bevindt zich nog een poort, met erboven een rechthoekige blinde nis. Een drietal soortgelijke nissen, onder drie lage vensters, flankeert de middenrisaliet. Aan de kant van de Lijnbaan zijn bij de restauratie twee van de blinde nissen op de begane grond vervangen door vensters. De nagenoeg geheel blinde zijgevel aan de Fransestraat wordt geleed door twee reeksen rechthoekige nissen. Boven elk der genoemde gevels heeft het dak drie dakkapellen. Tegen de zuidgevel staat de uit 1781 daterende, lagere Infirmerie. Op de hoeken van het arsenaal en aan weerszijden van enkele van de poorten zijn, bij wijze van schamppalen, kanonlopen in de grond geplaatst. Tot omstreeks 1922 werd het Groot Arsenaal voor militaire doeleinden gebruikt. Daarna deed het een halve eeuw dienst als graanpakhuis. In 1981-'82 werd het gebouw onder leiding van architect J. Walraad gerestaureerd en inwendig verbouwd tot bibliotheek. Hierbij werd de binnenplaats voorzien van een moderne overkapping. De aangrenzende Infirmerie werd in 1781, tijdens de Vierde Engels-Nederlandse Oorlog, opgetrokken. Dit verdiepingloze gebouw, bestaande uit drie vleugels rondom een binnenplaats, moest in eerste instantie dienen als affuitmagazijn, maar was tegelijk bedoeld om in noodgevallen tot militair hospitaal te kunnen worden ingericht. De ziekenhuisfunctie werd al gauw een meer definitieve. Na de opheffing van het militair hospitaal in 1922 kwam de Infirmerie in gebruik bij de PTT. In 1979 volgden restauratie en verbouwing tot ontmoetingscentrum. Ook dit werk werd geleid door J. Walraad. Bij de Infirmerie behoorde eertijds ook het vrijwel vierkante pandje aan de overzijde van de straat, Rozemarijnstraat 43. Dit was het lijkenhuis, dat in of kort na 1788 verrees, toen het dodenkamertje in de Infirmerie zelf te klein werd.

Overige militaire gebouwen

Peter Don, Voorne-Putten Het forse pakhuis Slagveld 29, schuin tegenover het Groot Arsenaal, werd in 1762 opgetrokken als turfmagazijn ten behoeve van het garnizoen. Het heeft aan voor- en achterzijde een ingezwenkte bakstenen lijstgevel met daarin

51 Het Groot Arsenaal te Brielle, gezien vanaf het Slagveld; opname 1961.

Peter Don, Voorne-Putten 67

52 Brielle, garnizoensturfmagazijn, thans Slagveld 29. Vooraanzicht en doorsneden. Details van twee ontwerptekeningen uit circa 1760; coll. RDMZ. rondboogdeuren en -vensters onder bogen met hardstenen blokken. Binnenin steunt een rij van vijf standvinken de zoldervloer en de kapconstructie. Deze laatste bestaat uit een vijftal dekbalkjukken, in het midden ondersteund door standvinken, met daarbovenop driehoekspanten met een tussenbalk. De vlieringvloer is eerst later toegevoegd. Van de houtconstructie is een groot deel ooit vernieuwd. Dat dit overeenkomstig de oorspronkelijke situatie is gebeurd, blijkt uit een tweetal 18de-eeuwse bouwkundige tekeningen (coll. RDMZ; afb. 52). Uit 1882 dateert de voormalige kazerne Clarissenstraat 1, thans in gebruik als belastingkantoor. Dit grote gebouw heeft een L-vormige plattegrond en lange bakstenen gevels die sterk horizontaal geleed zijn. Het verrees destijds als uitbreiding van de zich in en om de voormalige kapel van het Clarissenklooster bevindende kazerne. Deze kapel werd in 1956 gesloopt. Ten behoeve van het vanaf 1870 in Brielle actieve detachement van de Torpedocompagnie werd in 1886 de sloepenloods Maarland Nz 104 gebouwd, op het uiteinde van het Kostverloren. Het is een vrijstaand, laag bakstenen gebouw op vierkante plattegrond, driebeukig en gedekt door drie evenwijdige, flauw hellende zadeldaken. Voor- en achtergevel zijn versierd met klimmende rondboogfriezen in gele baksteen. De daken worden ondersteund door reeksen Polonceau-spanten. De scheidingswanden tussen de beuken zijn eerst later aangebracht.

De vesting Hellevoetsluis

Geschiedenis

Hellevoetsluis, gelegen aan de monding van het Haringvliet, werd vanaf omstreeks 1600 door de Staten van Holland en Westfriesland uitgebouwd tot havenplaats. De tussen twee uitwateringssluizen gelegen kolk (ter plaatse van het huidige dok) kreeg aan de zuidzijde een nieuwe, bredere sluis en werd ingericht tot winterbergplaats voor schepen. Al gauw ontwikkelde zich hier ook een reparatiewerf. In 1628 werd de haven aangewezen als basis voor de oorlogsvloot van de Admiraliteit op de Maze

Peter Don, Voorne-Putten en niet al te lang daarna onderhandelde men over het aanleggen van een dok. Naar aanleiding van dit alles kwam vervolgens ook de aanleg van vestingwerken ter sprake, maar het duurde tot kort voor of in het jaar 1665, voordat hiermee een serieus begin werd gemaakt. Sindsdien kan gesproken worden van de vesting Hellevoetsluis, met als belangrijkste functie tot in de 20ste eeuw de bescherming van de marinehaven met dok en bijbehorende gebouwen. In de 19de eeuw ging de vesting bovendien een rol spelen in de kustverdediging, als onderdeel van de Stelling van de monden der Maas en van het Haringvliet. Van 1922 tot 1940 was Hellevoetsluis als steunpunt opgenomen in het zuidfront van de Vesting Holland. De vestingwerken waarvan de aanleg in 1665 in gang was en die in 1670

Peter Don, Voorne-Putten 68

53 De vesting Hellevoetsluis vanuit de lucht, gezien naar het noorden; opname 1977. werden beplant, bestonden in hoofdzaak uit een omgrachting en eenomwalling met een aantal bastions en aan weerszijden een hoornwerk (een gebastioneerd front met twee lange flanken, vaak een buitenwerk, maar hieraansluitend op de hoofdwal). Het geheel was aangelegd volgens de principes van het Oudnederlandse stelsel, met onder andere loodrecht op de courtinesstaande bastionsflanken. De aarden wallen waren niet voorzien van bekledingsmuren. Mede als gevolg hiervan spoelden na een dijkdoorbraak in 1673 grote delen van de verdedigingswerken aan de zuidwestzijde weg. In 1688 werkten de ingenieurs Willem Paen en Johan van Alberdingh beiden aanontwerpen voor een geheel nieuwe vesting, maar deze plannen werden niet uitgevoerd. Nieuwe plannen volgden in 1695. Contrarolleur-generaal WillemPaen en kolonel-ingenieur Charles du Puy de l'Espinasse vervaardigden in dat jaar verschillende ontwerpen. Uiteindelijk werd de vesting gemoderniseerdnaar een ontwerp dat in hoofdzaak afkomstig was van Du Puy de l'Espinasse. In 1697 werd de eerste steen gelegd en circa 1715 was de vesting geheelvoltooid. Een plattegrond uit 1745 geeft de toestand van dat moment weer. Aan de noordzijde vormen twee bastions met de tussenliggende courtine een restant van de werken van omstreeks 1665. Hier bevindt zich ook de enige toegang vanaf het land tot de vesting. Verder zijn aan weerszijden van het dok nieuwe wallen met een viertal nieuwe bastions aangelegd en wordt de voor het dok gelegen haven geflankeerd door twee eveneens nieuwe (halve) hoornwerken. Aan de westzijde ligt voor de gracht een bedekte weg met een wapenplaats. De nieuwe werken tonen duidelijk de kenmerken van het Nieuwnederlandse systeem: de bastions zijn voorzien van gebogen flanken, die gedekt worden door oreillons (‘bolwerksoren’, ronde uitbouwsels op de bastionshoeken, dienend om geschut op de flanken te beschermen tegen vijandelijk vuur), en de courtines hebben een gebroken tracé. Voorts zijn de Oost- en de Westbeer te zien, gelegen in het verlengde van de zeedijken aan weerszijden van

Peter Don, Voorne-Putten 69

54 Plattegrond van de vesting Hellevoetsluis. Tekening T. Brouwer.

I Westhoornwerk II Haarlems bolwerk of Bastion Haarlem III Koningsbolwerk, Franse bolwerk of Marinebolwerk IV Hollands bolwerk V Ridderschapsbolwerk of Revolutiebolwerk VI Uniebolwerk VII Rotterdams bolwerk VIII Oosthoornwerk

1 beer 2 wachthuis bij voormalige Brielse poort 3 kruithuis 4 bomvrij wachthuis 5 kazerne ‘Haerlem’

Hellevoetsluis. De wallen van het zuidelijke gedeelte van de vesting, tot aan deze beren, waren nu, ter bescherming tegen het zeewater, aan de buitenzijde voorzien van bekledingsmuren. Vooral de westzijde van de vesting heeft sinds de 18de eeuw belangrijke veranderingen ondergaan. In 1802 werd het noordwestelijk bastion IV aanzienlijk vergroot ten behoeve van de aanleg van het droogdok en in 1880-'82 werden hoornwerk I en bastion II samengevoegd en westwaarts uitgebouwd tot één grote kustbatterij. Op de wallen verrees verder met name in de 19de eeuw een groot aantal bouwwerken als schuilplaatsen, remises en magazijnen. Het oostelijk deel van de vesting werd in 1926 als vestingwerk opgeheven en nadat gedurende de tweede wereldoorlog nog een aantal Duitse bunkers op de wallen was verrezen, volgde het westelijk deel in 1957. Sindsdien is aan weerskanten van de haven een zuidelijke toegang aangelegd. In 1968 werden alle vestingwerken eigendom van de gemeente.

Peter Don, Voorne-Putten Beschrijving

De vesting Hellevoetsluis ligt tegenwoordig ingeklemd tussen het Kanaal door Voorne aan de oost-, een werkhaven aan de west- en uitgestrekte nieuwbouwwijken aan de noordzijde. Alleen aan de zuidkant, waar het water van het Haringvliet via de haven Hellevoetsluis binnendringt, is de oude situatie in grote lijnen ongewijzigd. De langgerekte, geheel omgrachte vesting bestaat in feite uit een zeshoek rondom het dok met daarop aansluitend de thans onregelmatig gevormde werken aan weerszijden van de haven. De wal van het front I-II heeft sinds 1953 geen bekledingsmuren meer. Voor het overige zijn de beschermende muren tegen de wallen van het zuidelijk deel van de vesting bewaard gebleven. De beide beren zijn gemetselde massieve beren; op de Oostbeer staat een overhoeks gemetselde, vierkante monnik. De courtine tussen front I-II en bastion III heeft, evenals de aansluitende delen der bastions, de oude vormen, die kenmerkend zijn voor het Nieuwnederlandse systeem van vestingbouw, behouden. De andere kant van

Peter Don, Voorne-Putten 70

55 De vesting Hellevoetsluis in het midden van de 18de eeuw. Plattegrond uit 1745, opgenomen in de Tegenwoordige Staat VII (1749). bastion III en het vergrote bastion IV tonen een eenvoudiger variant van dat systeem. Aan de oostzijde zijn de vormen van de courtines, de bastions en het ten zuiden van de Oostbeer gelegen hoornwerk VI goed bewaard gebleven. In de zuidelijke bekledingsmuren van de beide hoornwerken zijn twee gebeeldhouwde reliëfs aangebracht, één aan elke kant van de haveningang. Zij zijn van Bentheimer zandsteen en tonen ieder een drietal wapens met daaronder een cartouche met een tekst in het Latijn. De teksten herinneren respectievelijk aan het besluit tot modernisering van de vesting in 1696 en aan de voltooiing van een eerste gedeelte in 1699.

De gebouwen op de wallen

Evenals in Brielle, staan ook op en in de wallen en bastions van Hellevoetsluis militaire bouwwerken die voor het overgrote deel uit de 19de eeuw dateren. Hun functies en vormen en de toegepaste materialen en constructiewijzen zijn dezelfde. De belangrijkste concentratie van deze bouwwerken is te vinden in het front I-II, de uit 1880-'82 daterende kustbatterij. In de wal van dit front is een reeks geschutopstellingen aangebracht. Bijzonder zijn hier de holtraversen tussen de geschutsemplacementen. Deze dienden niet alleen ter zijdelingse afscherming, maar boden daarnaast ook enige schuilgelegenheid bij beschieting en de mogelijkheid van munitieberging. Op enkele van deze holtraversen werden later waarnemingsposten gebouwd. Meer naar achter staan onder meer een kruit- en projectielenmagazijn en de kazerne ‘Haerlem’. Deze laatste is een groot, rechthoekig gebouw met een zeer brede, naar het oosten gekeerde gevel

Peter Don, Voorne-Putten 56 Hellevoetsluis, de Oost- en de Westbeer. Dwarsdoorsneden. Schaal 1:300. Tekeningen B. Kooij, 1990; naar tekeningen van de genie uit 1956 en gemeentewerken uit 1990.

Peter Don, Voorne-Putten 71

57 Hellevoetsluis, kruithuis in bastion V. Plattegrond en doorsnede. Schaal 1:300. Opmetingstekening B. Kooij, 1990.

58 Het kruithuis te Hellevoetsluis, met op de achtergrond de voormalige schietkatoenloods; opname 1978. van rode baksteen, voorzien van reeksen getoogde vensters en deuropeningen; van de vensters op de verdieping zijn er steeds drie onder één grote ontlastingsboog samengevat. Midden in bastion VI bevindt zich voorts nog een rechthoekig bomvrij wachthuis uit 1857, ook weer met grote ontlastingsbogen in de voorgevel. Uit circa 1665 dateert het kruitmagazijn in bastion V. Het is een vierkant gebouw van rode baksteen onder een met leien gedekt tentdak en met een rechthoekig uitbouwtje aan de ingangszijde. Het metselwerk toont klezoren in de koppenlagen. De inwendige ruimte is overdekt met een gemetseld kruisgewelf. Om het kruithuis staat een ijzeren hek met gietijzeren palen. Een zelfde hek omgeeft de naburige voormalige schietkatoenloods. Dit is een rechthoekig gebouwtje uit de tweede helft van de 19de eeuw met een zadeldak met kruispannen en daaronder een kapconstructie met schenkelspantjes. Van de Duitse bunkers uit de tweede wereldoorlog is sindsdien veel weer verwijderd. Op het hoornwerk I staat echter nog een betonnen kazemat. Aan de zuidzijde steekt boven deze bunker een achthoekige observatiepost uit; rondom de geschutsopening aan de westzijde is het beton ter camouflering ruw afgewerkt.

Peter Don, Voorne-Putten De poorten, de wachthuizen en de Hoofdwacht

De Brielse poort, aan de noordzijde, werd gesloopt in 1885. Sindsdien bestaat de noordelijke toegang tot de vesting slechts uit een eenvoudige coupure in de hoofdwal. Hierachter staat echter, ter zijde van de weg, nog wel het bijbehorende wachthuis uit 1822 (Opzoomerlaan 126). Dit is een verdiepingloos, breed gebouw op rechthoekige plattegrond, met rondboogvensters en -deur en aan de voorzijde een over de gehele breedte lopende, open galerij. De galerij heeft een arcade van negen ellipsvormig gemetselde bogen op bakstenen pijlers. Het geheel wordt gedekt door een pannen schilddak. De Brielse poort was eertijds overigens de enige toegang tot de vesting vanaf de landzijde, terwijl zich aan weerszijden van de haveningang een ‘waterpoort’ bevond ten behoeve van het verkeer van en naar de beide havenhoofden. Deze waterpoorten zullen overigens niet veel meer dan eenvoudige barrières zijn geweest. Thans is er niets meer van over. Bij de oostelijke waterpoort stond in elk geval in het begin van de 19de eeuw nog een houten wachthuis. Bij de westelijke waterpoort, aan het zuidelijk uiteinde van de Westkade, stond de Hoofdwacht uit circa 1800. Deze Hoofdwacht, een breed, verdiepingloos

Peter Don, Voorne-Putten 72

59 Het wachthuis bij de Brielse poort te Hellevoetsluis; opname 1978. gebouw met een schilddak en met midden tegen de voorgevel een smallere galerij onder een houten fronton, verdween in de tweede wereldoorlog, tegelijk met de rest van de bebouwing ten westen van de haven.

De marinehaven Hellevoetsluis

In 1628 werd Hellevoetsluis officieel aangewezen als vlootbasis voor de Admiraliteit op de Maze. Tijdens de wintermaanden vond en de talrijke oorlogsbodems er in het achterste gedeelte van de haven, binnen de zeesluis, een beschutte wijkplaats. Bovendien werd dit afsluitbare bassin in toenemende mate als dok voor onderhoudswerkzaamheden en kleine reparaties gebruikt. De Admiraliteit stichtte hiertoe een timmerwerf en een aantal magazijnen. In 1654 verrees het Admiraliteitsmagazijn, thans nog min of meer herkenbaar in het wit gepleisterde pand Oostkade 8-14. Het magazijn, een breed pakhuis met verdieping en dwars geplaatst schilddak, werd niet lang na de bouw aan de achterzijde uitgebreid met een lagere, parallelle vleugel. Deze werd in gebruik genomen als logement voor de bestuurderen van de Admiraliteit en voor bezoekers. Achter dit logement werd een fraaie tuin aangelegd. Magazijn en logement zijn, zij het sterk gewijzigd, beide nog aanwezig. Een via een gang vanaf de kade bereikbare, lange smalle binnenplaats scheidt de twee gebouwen. Van de tuinaanleg is niets meer terug te vinden. Het voormalige magazijn heeft nu een woonfunctie. In 1670 werd de zeesluis verbreed en omstreeks 1700 werd behalve de vesting ook de haven volledig gemoderniseerd. Het dok werd hierbij aan de westzijde uitgebreid tot de huidige komvorm. Nog geen honderd jaar later was opnieuw een aanpassing aan de eisen van de tijd noodzakelijk. Het resultaat van de tussen 1798 en circa 1835 uitgevoerde werken is zichtbaar in de grote

60 De voormalige hoofdingang van de marinewerf te Hellevoetsluis, aan het noordeinde van de Oostzanddijk. Schaal 1:100. Opmetingstekening T. Brouwer, 1990.

Peter Don, Voorne-Putten 73

61 Deel van het ijzeren hek dat eertijds de marineterreinen rondom het dok geheel omsloot. Schaal 1:50. Opmetingstekening T. Brouwer, 1990. maquette die kort voor 1840 door modelbouwer Klaas Vermaes in opdracht van de marine werd vervaardigd en die in 1983, na restauratie, door het Rijksmuseum te Amsterdam in langdurige bruikleen werd afgestaan aan het museum ‘Gesigt van 't Dok’ te Hellevoetsluis. De maquette toont de gehele marinebasis, in vol bedrijf en omgeven door de vesting. Bij de kort voor 1800 begonnen modernisering stonden de verbreding van de zeesluis en de aanleg van een droogdok centraal. Jan Blanken Jansz. speelde als initiator, ontwerper en uitvoerend directeur bij het geheel een zeer vooraanstaande rol. De nieuwe zeesluis kwam in 1803 gereed. Deze grote schutsluis, nu nog steeds aanwezig, heeft aan de zeezijde twee gedenkstenen van wit marmer in met gebeeldhouwde reliëfs versierde hardstenen omlijstingen. De reliëfs tonen mortieren, kettingen, kabels en ankers.

Het droogdok

In het noordwestelijke bastion, dat hiertoe speciaal moest worden vergroot, werd vanaf 1802 het droogdok gebouwd. Het werd Blankens meesterstuk: het eerste stenen droogdok in Nederland, voor het droogzetten voorzien van een kolossale dubbelwerkende stoommachine met drie gietijzeren pompen. Deze machine, in 1801 geleverd door Boulton & Watt te Birmingham (Engeland), werd samen met nog een zestal door Blanken toegevoegde houten pompen geplaatst in een speciaal daarvoor gebouwd machinehuis. Ten behoeve van de werken aan de kademuren en de zeesluis werd in 1802 eerst het gehele havencomplex door de nieuwe stoommachine drooggemalen. Later in het jaar werd de eerste steen voor het droogdok zelf gelegd. Blanken had een dubbel droogdok ontworpen, met twee achter elkaar gelegen dokkamers. Het voorste gedeelte, het voor onderhoudswerk bedoelde kieldok, werd in 1806 voltooid. Het hoger gelegen timmerdok daarachter, bestemd voor langdurige reparaties, kwam echter eerst in 1821-'25 tot stand. Het geheel was af te sluiten door middel van een houten bateau-porte of schipdeur. Deze losse ‘deur’ was in feite een klein schip met een dubbele kiel. Door water in te laten kon men het geheel laten zakken, waarbij de dubbele kiel precies paste in speciaal daartoe in de ingangssluis aangebrachte sleuven in het metselwerk. Het droogdok bleef tot omstreeks 1970 dienst doen, zij het toen al lang niet meer voor de marine. Het zeer bijzondere, neoklassicistische pomphuis werd in 1968 gesloopt. De stoommachine was al veel eerder verdwenen.

Peter Don, Voorne-Putten Het droogdok zelf is nu nog intact, compleet met een (20ste-eeuwse) stalen schipdeur. De halfronde hoofden aan weerszijden van de ingang zijn van een

62 Het droogdok te Hellevoetsluis, met de stalen schipdeur; opname 1978.

Peter Don, Voorne-Putten 74

63 Het in 1968 gesloopte pomphuis van het droogdok te Hellevoetsluis; opname 1953. hardstenen bossering voorzien. De dokwanden, die trapsgewijs oplopen, zijn van rode baksteen met veel hardsteen voor kant- en hoekblokken en voor de trappen. Kleine hellingen zijn aangebracht voor de aan- en afvoer van materiaal. Bovenin loopt rondom een aquaduct als bluswatervoorziening.

De stelling van de monden der Maas en van het Haringvliet

Zoals vermeld, maakten de vestingen Brielle en Hellevoetsluis in de 19de eeuw deel uit van de Stelling van de monden der Maas en van het Haringvliet. Deze naam kwam eerst met de Vestingwet van 1874 in gebruik, maar reeds eerder was er sprake van een kustverdedigingslinie tussen de beide plaatsen. Zo werd in 1652 op Voorne een inundatie geïmproviseerd en ging men in 1702-'03 en in of omstreeks 1747 over tot het inrichten van een aantal batterijen. Dit waren echter incidentele initiatieven, die hun reden vonden in een directe oorlogssituatie. In 1780, tijdens de Vierde Engels-Nederlandse Oorlog, werd langs de gehele Hollandse kust echter een meer permanente reeks batterijen aangelegd. Op Voorne resulteerde dit in: een kustbatterij ten noordwesten van Brielle, bij de Stenen Baak, een kustbatterij ten westen van Hellevoetsluis, aan de Quack, en daartussen een inundatieveld met een zevental batterijen op de accessen, de dijken. Van al deze aardwerken is thans nauwelijks nog iets terug te vinden. Alleen bij de Stenen Baak zijn vóór de Heindijk nog enkele lage wallen als restant van de kustbatterij aldaar te herkennen. Deze batterij, die in oorsprong waarschijnlijk in 1702 of kort daarna werd aangelegd en die in 1780 werd vernieuwd, bezat tegen het einde van de 18de eeuw twee kogelgloeiovens: een verouderde naast een kort na 1781 volgens de nieuwste inzichten gebouwde. Van deze laatste werden bij de aanleg van het recreatiegebied langs de Brielse Maas omstreeks 1955 restanten aangetroffen. In 1957 werd de oven op basis van deze restanten en van oude beschrijvingen gerestaureerd. Hoewel er in het verleden een aanzienlijk aantal van deze ovens is gebouwd (op Voorne-Putten hadden bij voorbeeld ook Hellevoetsluis en de kustbatterij aan de Quack hun kogelgloeioven), is dit (overigens vrijwel volledig gereconstrueerde) exemplaar bij de Stenen Baak thans het enige nog bestaande in Nederland (afgezien van een enkele mobiele, ijzeren kogelgloeioven uit de 19de eeuw). In een kogelgloeioven werden ijzeren kogels verhit tot zij roodgloeiend waren; vervolgens werden zij afgeschoten, waarbij het de bedoeling was dat het doelwit

Peter Don, Voorne-Putten (een houten schip) niet alleen door de inslag beschadigd zou worden, maar ook in brand zou geraken.

Peter Don, Voorne-Putten 75

64 De kogelgloeioven bij de Stenen Baak op de Heindijk; opname 1966.

65 Ontwerptekening uit 1833 voor een te Hellevoetsluis te bouwen kogelgloeioven; coll. ARA 's-Gravenhage.

De oven is in wezen een klein bakstenen gebouwtje met een geteerd houten zadeldakje en een schoorsteen. Midden in het zware metselwerk bevindt zich een overwelfde koker. Deze loopt van voor naar achter, onder een bepaalde helling, en bevat een rooster van ijzeren staven. Op dit rooster kwamen de via een hardstenen ontvangkom naar binnen geleide kogels te liggen. Op een lager rooster brandde het vuur, dat de kogels verhitte. De gloeiende kogels werden opgevangen in speciale lepels, die precies pasten in een eveneens van hardsteen gemaakte uitstortkom. Om het uitzetten door de hitte tegen te gaan, is aan beide lange zijden van het gebouwtje een zwaar eiken raamwerk aangebracht; deze raamwerken zijn met elkaar verbonden door een aantal staafankers. In 1883-'84 werden als steunpunten voor artillerie en infanterie twee kleine forten aan de stelling toegevoegd. De functie van deze forten, op de Penserdijk ten zuiden van Brielle en op de Noorddijk bij Nieuwenhoorn, was het verdedigen van de dijkaccessen en het bestrijken van de voor- en tussengelegen inundatiën. De beide forten, thans nog aanwezig, werden als vestingwerk opgeheven in 1960. Zij zijn omgracht en bevatten een bomvrij gebouw met daarin een aantal lokalen voor legering, opslag en remise.

Peter Don, Voorne-Putten 76

Weg- en waterbouwkundige werken

Op de geschiedenis van dijkaanleg en dijkbeheer, op de ontwikkeling van de afwatering en op de groei van de infrastructuur is in meer algemene zin in de historisch-geografische inleiding reeds ingegaan. In het onderhavige hoofdstuk worden meer specifiek gebouwen en constructies behandeld welke tot de weg- en waterbouwkundige werken gerekend kunnen worden: vuurtorens, poldermolens, gemalen, sluizen, bruggen en een tramstation.

Archivalia

ARA, Archief BiZa afd. Ken W 1875-1918, inv. nr. 1479 (Stenen Baak, 1907-'09); RDMZ, dossiers (Stenen Baak, vanaf 1937; fundament Zwartelaan, eveneens vanaf 1937).

Litteratuur

L. Crommelin en H. van Suchtelen, Nederlandse vuurtorens. Bouwgeschiedenis en organisatie, Nieuwkoop 1978; C. Hoek, ‘De vuurbakens ter beveiliging van de scheepvaart in de middeleeuwen’, Rotterdams Jaarboekje 1965, 254-264; L.W. Hordijk, Inventarissen van de archieven van de polders van Voorne-Putten en Rozenburg, Inventarisreeks van het Streekarchivariaat Voorne-Putten en Rozenburg, Brielle vanaf 1984; L.W. Hordijk, Het gemaal de Leeuw van Putten 1881-1981, Brielle 1981; Klok 1980; Klok Jzn. 1980.

Vuurtorens

66 Oostvoorne, fundament van vuurtoren uit circa 1360-'90 aan de Zwartelaan. Plattegrond. Schaal 1:300. Tekening B. Kooij, 1990; naar tekening van C.J. Bardet uit 1965.

Gedurende vele eeuwen is de vaarroute vanuit zee naar de Brielse haven aangegeven geweest door een tweetal in de duinen bij Oostvoorne geplaatste bakens, die door de stuurlui aan boord van de schepen in één lijn moesten worden gezien. Wanneer de vaargeul zich wijzigde, dan werd het baken dat het dichtst bij de zee stond, verplaatst. Oorspronkelijk waren beide bakens van hout, maar later werd het permanente uitgevoerd als stenen toren. Door hun lengte waren de bakens overdag van verre zichtbaar; 's nachts werden zij door een vuur verlicht. In 1280 gaf Aelbrecht,

Peter Don, Voorne-Putten heer van Voorne, de Catharijnekerk en de Heilige Geest te Brielle het privilege de twee ‘vireberghe’ (vuurbakens) te doen bouwen en te exploiteren. In 1390 blijkt de stad Brielle het onderhoud van de bakens en de uit het beheer ervan voortvloeiende inkomsten te hebben overgenomen. In het midden van de 15de eeuw is er sprake van een houten en een stenen ‘vierboete’. Omdat men vreesde dat de vijandige Franse vloot de vuurbakens als oriëntatiepunten zou kunnen gebruiken, werd in 1542 het houten baken geheel gesloopt, terwijl van het stenen baken het bovenste, houten gedeelte werd afgehaald. In 1544 werd een en ander weer hersteld, maar in 1552 verwijderde men - opnieuw uit angst voor een Franse invasie - beide bakens geheel. In 1559 werd op een andere plaats een nieuwe, vierkante stenen toren opgetrokken. Van de in 1552 gesloopte toren werd in 1937 het bewaard gebleven fundament ontdekt. Dit fundament werd vervolgens in 1964 ontgraven en

Peter Don, Voorne-Putten 77

67 De Stenen Baak op de Heindijk, ten noordoosten van Oostvoorne. Doorsnede en plattegrond. Schaal 1:150. Opmetingstekening B. Kooij, 1988.

68 De Stenen Baak; opname 1966.

Peter Don, Voorne-Putten 69 De vuurtoren van Hellevoetsluis; opname 1991. enigszins opgemetseld. Het bevindt zich aan de Zwartelaan (vroeger de Kaapweg genaamd), op het terrein van het landhuis ‘'t Reigersnest’. De forse fundering toont aan dat de toren achthoekig was, met onderaan bijna twee meter dikke muren (baksteenformaat 32 × 16 × 8 cm; tien lagen 88 cm). De toren moet tussen 1360 en 1390 zijn gebouwd, drie verdiepingen hebben gehad en door een houten kap bekroond zijn geweest. In 1630 verrees ten noordoosten van Oostvoorne, op de Heindijk, de Stenen Baak die daar nu nog staat. Deze vierkante toren werd door de stad Brielle gebouwd ter vervanging van een ter plaatse afgebrande vuurbaak, misschien die van 1559. De Stenen Baak is ruim vijftien meter hoog en heeft vrijwel blinde muren van gele baksteen (formaat 19 × 10 × 4,5 cm). De toren telt drie geledingen, gescheiden door natuurstenen waterlijsten. Inwendig is de houtconstructie van trekbalken op muurstijlen en korbelen bij de restauratie circa 1965 geheel nieuw aangebracht. Op de toren stond oorspronkelijk een houten opbouw met glas-in-loodramen en een tentdak met schoorsteen. In deze opbouw werd het vuur gestookt. In 1850 werd de toren buiten gebruik gesteld. In Hellevoetsluis staat op het westelijke havenhoofd een ronde stenen vuurtoren die in 1822 naar ontwerp van J. Valk werd opgetrokken. Deze vrij kleine, geheel wit gepleisterde toren heeft een in later tijd gewijzigd lichthuis.

Poldermolens en gemalen

Ooit telde Voorne-Putten een aanzienlijk aantal poldermolens, maar hiervan is thans zo goed als niets meer over. Slechts in twee gevallen is van een dergelijke molen de romp bewaard gebleven, nu in gebruik als woonhuis. Deze rompen staan ten zuiden van de Konijnendijk onder Geervliet (op de noordoever van de Vierambachtenboezem) en aan de Hollemaarsedijk onder Zwartewaal (afb. 32). De molen aan de Vierambachtenboezem, gebouwd in 1718,

Peter Don, Voorne-Putten 78

70 Het gemaal ‘De Leeuw van Putten’ te Spijkenisse; opname 1988. bemaalde eertijds de polder Geervliet, Oud-Hoenderhoek en Schiekamp. Die aan de Holle Mare werd in 1723 gebouwd ten behoeve van de polder De Vierpolders. Uit het recente verleden dateren de nog wel hier en daar in het land aanwezige en nog steeds gebruikte metalen weidemolentjes, die dienen om niet meer dan een enkele sloot op peil te houden. In de tweede helft van de 19de eeuw werden de taken van de poldermolens overgenomen door stoomgemalen. Deze werden na 1900 alle verbouwd tot dieselgemaal of voorzien van een elektrische bemalingsinstallatie. De stoommachine is dus nergens behouden gebleven, evenmin als de schoorsteenpijp. Wel zijn verschillende oude gemalen als gebouw nog herkenbaar aanwezig, zij het slechts in een enkel geval ook werkelijk nog als gemaal in gebruik. Zo resteert van het gemaal De Klomp aan de Rijksstraatweg tussen Brielle en Hellevoetsluis alleen nog het gebouw. Het gemaal werd in 1879-'80 naar ontwerp van civiel ingenieur P.A. Korevaar neergezet ten behoeve van de bemaling van de Polder Nieuwe Gote op het Spui. In 1927 werd het een dieselgemaal; in 1980 is het buiten bedrijf gesteld. Het rechthoekige gebouwtje, met flauw hellend schilddak, is nu geheel wit gepleisterd. Het heeft spitsboogvensters en in de voorgevel, boven het middelste venster, een van elders afkomstige, oudere gevelsteen met het polderwapen. Nog wel als gemaal in gebruik is De Leeuw van Putten, in 1881 als stoomgemaal voor de Vierambachten gebouwd aan de noordzijde van het Noordeinde te Spijkenisse. Het geheel, ontworpen door architect J. Paul, bestaat uit een tweebeukige machinehal, waarin oorspronkelijk de twee stoommachines stonden opgesteld, met haaks daarop een over het water gebouwde vleugel voor de hevelcentrifugaalpompen. Het gebouw heeft gevels van rode baksteen met wit gepleisterde lisenen en vensteromlijstingen. Op de daken liggen platte pannen. In 1946 werd de stoommachine vervangen door een elektromotor. Het voormalige stoomgemaal J.W. Hein, aan de Kanaalweg Wz te Hellevoetsluis, werd in 1882 gebouwd ten behoeve van de bemaling van de Polder Nieuw-Helvoet op het Kanaal door Voorne. Het werd in 1919 voorzien van een dieselmotor en in 1933 geëlektrificeerd. Thans is het gebouw, met spitsboogvensters in voor- en achtergevel, in zijn geheel in gebruik als woonhuis. Het laatste gemaal dat hier wordt genoemd, is De Watergeus, op de punt van het meest noordelijke bastion van de vesting Brielle. Het werd naar ontwerp van ingenieur J. van Hasselt gebouwd in 1893. De twee centrifugaalpompen van dit gemaal werden oorspronkelijk aangedreven door een stoommachine, maar vanaf 1923 door een elektromotor. Thans is het gebouw buiten gebruik. Het staat op een bakstenen

Peter Don, Voorne-Putten onderbouw, maar had zelf oorspronkelijk vrijwel geheel houten vakwerkwanden, dit als gevolg van de Wet op de Verboden

Peter Don, Voorne-Putten 79

Kringen, die bepaalde dat binnen een bepaalde straal rondom een vesting geen stenen bebouwing mocht verrijzen. In 1962 zijn de wanden in steen vernieuwd. Het gebouw heeft een flauw hellend zadeldak, ondersteund door Engelse vakwerkspanten. Opzij is de achtkante onderbouw van de schoorsteen nog aanwezig. Een houten loopbrug verbindt het gemaal met de aan de overzijde van de vest gelegen voormalige stokerswoning Langesingel 1. Deze woning, in 1897 gebouwd, maar thans ingrijpend vernieuwd, is eveneens grotendeels in hout uitgevoerd. Erbij staat een zwart geteerde houten kolenloods, die tegelijk met het gemaal werd gebouwd.

Sluizen, bruggen en een tramstation

Op het eiland is hier en daar nog een uitwateringssluisje te vinden, maar vele van deze eenvoudige sluisjes zijn thans geheel verdwenen. Zeer bijzonder is het sluisrestant dat onder het woonhuis Ring 13 te Zuidland bewaard bleef. Hier werd in 1609, ten behoeve van de uitwatering op de haven, in de dijk een met een tongewelf overdekte sluisdoorgang aangelegd. In 1637 werd deze sluis echter gedicht en werd de doorgang ingericht tot kelder voor het huis dat nog in datzelfde jaar boven op de voormalige sluis verrees. In het centrum van Hellevoetsluis bevindt zich de zeesluis die de plaats haar naam verschafte en die in haar huidige gedaante grotendeels het resultaat is van de modernisering door Jan Blanken Jansz. in de jaren omstreeks 1800. Bovendien ligt binnen de vesting Hellevoetsluis Blankens droogdok met een eigen sluis. Dit alles is in het voorgaande hoofdstuk bij de marinehaven Hellevoetsluis reeds behandeld. Het Kanaal door Voorne (zie ook de historisch-geografische inleiding, pagina

71 Brielle, de Kippenbrug tussen de noorden de zuidzijde van het Maarland. Plattegrond en aanzicht. Schaal 1:300. Opmetingstekening B. Kooij, 1990.

Peter Don, Voorne-Putten 80

72 De Kippenbrug te Brielle, gezien vanuit het noorden; opname 1990.

73 Poort van de oude Spijkenisserbrug, naast de nieuwe; opname 1991.

51), dat in 1827-'30 werd aangelegd, heeft alleen aan de zuidkant, bij Hellevoetsluis, nog zijn in de loop der tijd aanmerkelijk gemoderniseerde schutsluis behouden (afb. 33). Het noordelijke uiteinde van het kanaal verdween, samen met de nederzetting Nieuwesluis, bij de aanleg van het Hartelkanaal in 1960-'68. De bruggen over het Kanaal door Voorne, oorspronkelijk onder meer een tweetal vlotbruggen, zijn thans alle vervangen door nieuwe exemplaren. Dit is niet gebeurd met de brug over de zeesluis in Hellevoetsluis. Hier ligt nog de ijzeren draaibrug die in 1881 werd geleverd door de Haagse ijzergieterij De Prins van Oranje. Verder bevinden zich op Voorne-Putten buiten de bebouwde kommen nog verschillende ‘heulen’, gemetselde boogbruggen met een of meer bogen, die met name in de tweede helft van de 18de en in de 19de eeuw over de diverse boezemwateren en afwateringskanalen werden gestagen. De heulen zijn vrijwel steeds van gele baksteen en voorzien van ijzeren leuningen. Twee van deze bruggen, beide vermoedelijk uit 1761, liggen aan de noordwestzijde van Brielle, in de Langesingel. Een derde, de Slikheul, verbindt ten zuiden van de stad, over het Spui, de Johan Beenlaan met de Hossenbosdijk. Aan de westzijde van Spijkenisse is in de Mallendijk een soortgelijke brug over de Vierambachtenboezem geslagen. In Brielle zijn de bruggen over de havens en vesten alle in de 20ste eeuw vernieuwd. Een bijzonder voetgangersbruggetje is de Kippenbrug, die in 1909 ter vervanging van een oudere brug over het Maarland werd aangelegd. Het is een smalle stalen rolbrug, die in zijn geheel noordwaarts kan worden weggerold. Trekstangen die de uiteinden van het brugdek met een op de brug bevestigd stalen juk verbinden, zorgen voor de nodige stabiliteit. Aan de westzijde tonen de beide bruggehoofden nog de bevestigingspunten van de sluisdeuren waarmee hier eertijds het Kostverloren van het Noordspui kon worden afgesloten. Van de oude Spijkenisserbrug, die in 1900-'03 werd gebouwd en die voor

Peter Don, Voorne-Putten 74 Het voormalige tramstation te Brielle; opname 1991.

Voorne-Putten de eerste vaste oeververbinding betekende, is aan weerszijden van de Oude Maas de versierde stalen toegangspoort als monument behouden gebleven. De poorten staan pal naast de nieuwe brug. De oorspronkelijke Spijkenisserbrug was een stalen brug met een draaibaar middendeel tussen vier bakstenen torens. Het middendeel werd kort na 1930 vervangen door een hefbrug. In 1978 werd de nieuwe brug gebouwd, eveneens een hefbrug, waarin vier segmenten van de oude, uit 1936 daterende Moerdijkbrug werden hergebruikt. Als herinnering aan de vanaf 1905 aangelegde trambaan Rotterdam - Oostvoorne moet hier ten slotte nog het voormalige tramstation op het ten dele vergraven ravelijn aan de zuidzijde van de vesting Brielle genoemd worden. Het eenvoudige dwarse gebouw dateert uit 1905-'06 en is in verband met de bepalingen van de al eerder genoemde Wet op de Verboden Kringen in hout uitgevoerd. De gevels zijn thans wit geverfd. Op het zadeldak liggen rode platte pannen.

Peter Don, Voorne-Putten 81

Straatmeubilair

Tot het historisch straatmeubilair op Voorne-Putten behoort in de eerste plaats een aantal relatief oudere voorwerpen, zoals een tolhek, verschillende pompen, een schandpaal, stoephekken en stoeppalen, inrijhekken en grenspalen. Daarnaast vragen echter ook objecten uit een meer recent verleden, waaronder standbeelden en andere gedenktekenen, brievenbussen, elektriciteitsmasten en muziektenten, de aandacht. Het onderstaande, beknopte overzicht begint op de Markt van Heenvliet, waar straatmeubilair van allerlei aard is geconcentreerd.

Litteratuur

T. Brouwer, Grenspalen in Nederland, Zutphen 1978; T. Brouwer, Stoepen, stoeppalen, stoephekken, Zutphen 1985; P.K. van Daalen, Nederlandse beeldhouwers in de negentiende eeuw, 's-Gravenhage 1957; CN.W.M. Glaudemans, ‘De viering van 1 april 1872’, Brielse Mare 1 (1991), nr. 1, 6-17; 't Hart; Klok Jzn. 1980; Plokker; W. Ramaker en B. van Bohemen, Sta een ogenblik stil... Monumentenboek 1940/1945, Kampen 1980; J.P.A. Rotteveel, ‘De schandpaal’, Oud nieuws, contactblad van de Stichting Oud-Geervliet 26, 338-339; J. Teeuwisse, Pieter d'Hont 70, catalogus tentoonstelling Utrecht 1987.

De markt van Heenvliet

Aan het einde van de haven van Heenvliet ligt het vrijwel rechthoekige plein dat het centrum van deze oude Bernisse-nederzetting vormt. Aan drie kanten omringd door bebouwing, is het al vele eeuwen in gebruik als marktplein, onder meer ten behoeve van de jaarlijkse paardenmarkt op tweede pinksterdag. Onder de kastanjebomen zorgen rijen eenvoudige hardstenen palen met ijzeren kettingen voor een verdeling van de markt in een aantal lange stroken. Rond om het eigenlijke marktplein loopt de rijweg. Op het marktplein staat aan de westzijde een 1755 gedateerde hardstenen pomp met eenvoudige gebeeldhouwde versiering en twee trompen. Deze

75 Heenvliet, de pomp uit 1755 op de Markt. Schaal 1:50. Opmetingstekening B. Kooij, 1991. pomp, afkomstig uit Zwolle, werd in 1949 hier neergezet, maar ook vroeger bevond zich op de Markt van Heenvliet al een pomp. Aan de zuidoostzijde geeft vanaf de Toldam een monumentaal tolhek uit 1756-'57 toegang tot de kern van Heenvliet. Het hek heeft vier vierkante bakstenen pijlers, waarvan de middelste twee een zandstenen bol dragen en aan beide zijden voorzien zijn van een wapen in hardsteen. Aan de kant van de Markt zijn het de wapens van

Peter Don, Voorne-Putten ambachtsheer Jean Louis van Alderwerelt en Heenvliet en aan de andere kant - de kant van de Bernisse - prijken de wapens van Putten en Geervliet. De middelste hekpijlers worden beschermd door twee als schamppalen in de grond geplaatste kanonlopen. Op een van de twee schuine ijzeren schoren aan de buitenzijde staat de inscriptie ‘HVB SW ANNO 1757’. Het eenvoudige dwarse huisje Stationsweg 1, direct naast het hek, deed lang dienst als tolhuis. Net buiten het tolhek, achter een der pijlers, staat een lage hardstenen

Peter Don, Voorne-Putten 82

76 Heenvliet, de Markt. Plattegrond, met linksonder het tolhek en verder onder meer de huizen met hun stoepen en het marktplein met boombeplanting, palen en pomp. Schaal 1:750. Opmetingstekening T. Brouwer, 1990.

77 Heenvliet, het tolhek uit 1756-'57. Aanzicht van de kant van de Bernisse. Schaal 1:100. Opmetingstekening B. Kooij, 1991.

78 Geervliet en Heenvliet, twee grenspaaltjes. Schaal 1:40. Opmetingstekening T. Brouwer, 1990.

79 Stoeppalen rond de Markt van Heenvliet. Schaal 1:40. Opmetingstekening T. Brouwer, 1985-'90. 1 Markt 4 2 Markt 5 3 Markt 5 4 Markt 13 5 Markt 14 6 Markt 16

Peter Don, Voorne-Putten grenspaal, met op de ene kant ‘HEENVLIET’ en op de andere ‘BERNISSE’. Een corresponderend grenspaaltje staat aan de rand van Geervliet, naast Visserszijde 20; dit toont de inscripties ‘PUTTEN’ en ‘BERNISSE’. De Markt van Heenvliet wordt omgeven door een grotendeels gesloten woonhuisbebouwing. Een aantal van de huizen heeft nog een stoep met een hek of met losse stoeppalen. De palen zijn vrijwel alle van hardsteen. Vermoedelijk is er geen ouder dan de vroege 19de eeuw. In hoofdvorm en in detaillering tonen zij grote verscheidenheid: rond, vierkant of achthoekig en voorzien van diverse, al dan niet zwart geverfde versieringen. Het monumentale ambachtsherenhuis ten slotte, dat de Markt aan de westzijde afsluit, heeft naast een eenvoudig stoephek ook een inrijpoort met gebeeldhouwde siervazen op de hoge posten.

Pompen en een schandpaal

Verreweg de oudste en meest monumentale openbare pomp staat midden op het Wellerondom in Brielle. Dit driehoekige pleintje werd, naar de hier aanwezige welput, vanouds de ‘Plaetse Welle’ genoemd. Op zeker moment werd op de put een pomp geplaatst. De door een smeedijzeren hek omgeven, vierkante pomp is opgetrokken uit Bentheimer zandsteen en versierd met frontaal weergegeven leeuwekoppen. Boven een hoofdgestel met trigliefen toont de bekroning van de pomp een schildhoudende leeuw met het wapen van Voorne en hetjaartal 1590. Tamelijk eenvoudige, gietijzeren pompen uit de tweede helft van de 19de eeuw bevinden zich in Zuidland (op de Ring) en Nieuwenhoorn (aan de noordoostkant van de Hervormde kerk). Aan weerszijden van de haven van

Peter Don, Voorne-Putten 83

80 Geervliet, de waarschijnijk uit 1788 daterende schandpaal. Schaal 1:50. Opmetingstekening T. Brouwer, 1988.

81 Brielle, de pomp uit 1590 op het Wellerondom. Schaal 1:50. Opmetingstekening T. Brouwer, 1990.

82 De 19de-eeuwse pomp op de Ring te Zuidland; opname 1991.

Hellevoetsluis staan enkele kleine stalen pompen, gedateerd 1950 en bestemd voor de aanleggende schepen. In Geervliet is, pal naast de toren van de Hervormde kerk, de oude hardstenen schandpaal bewaard gebleven: een eenvoudige vierkante paal met een afdekstuk en direct daaronder het stadswapen. Het is waarschijnlijk de ‘kaakpaal’ die in 1788 door Gerardus Bertin aan Geervliet werd geleverd. Hij stond oorspronkelijk ongetwijfeld meer centraal in het stadje.

Peter Don, Voorne-Putten Hekken en palen

Vooral in de oude kernen van Brielle, Hellevoetsluis, Zwartewaal, Geervliet, Heenvliet, Abbenbroek en Zuidland hebben tal van huizen nog een eigen stoep, die soms ook nog is voorzien van een hek, stoeppalen of dergelijke. De eigen stoep behoort weliswaar van oudsher bij het woonhuis, maar de erop aanwezige afbakening kan evengoed worden beschouwd als een onderdeel van het straatmeubilair. In Brielle zijn de eigen stoepen van de huizen aan weerszijden van de Voorstraat en de Nobelstraat in of kort na 1955 vervangen door een trottoir. Hierbij zijn enkele monumentale stoephekken (zoals dat van Voorstraat 31, het kantongerecht), maar vooral zeer veel stoeppalen, stoepbanken en zijhekjes verdwenen. Aan weerszijden van het Maarland en in mindere mate langs straten als de Langestraat is echter nog het een en ander over. In de meeste gevallen beperkt de afbakening van de stoep zich hier tot een

83 Stoeppalen in diverse plaatsen. Schaal 1:40. Opmetingstekening T. Brouwer, 1990 1 Hellevoetsluis, Oostzanddijk 1 2 Hellevoetsluis, Oostkade 44-46 3 Abbenbroek, Ring 20 4 Zwartewaal, Dorpsstraat 9 5 Zuidland, Ring 22 6 Geervliet, Tolstraat 2

Peter Don, Voorne-Putten 84

84 Stoeppalen in Brielle. Schaal 1:40. Opmetingstekening T. Brouwer, 1985-'90. 1 Kaaistraat 1 2 Maarland Zz 33 3 Maarland Zz 23 4 Langestraat 22 5 Maarland Zz 24 6 Maarland Nz 40 7 Maarland Nz 78 8 Maarland Nz 59 9 Geuzenstraat 10-12 10 Turfkade 12 11 Maarland Zz 47 12 Maarland Zz 66 13 Langestraat 44 eenvoudige begrenzing opzij: palen die door middel van een of twee ijzeren stangen of een ketting met de voorgevels der huizen zijn verbonden, een enkele keer een tweetal rechthoekige of kwartronde zijhekjes. Een afbakening aan de voorzijde is nooit aangebracht of intussen weer verwijderd. Een uitzondering hierop vormt het mooie, geheel smeedijzeren stoephek van Maarland Nz 27-28, dat uit de 18de eeuw dateert. Buiten Brielle hebben onder andere Tolstraat 2 in Geervliet, Dorpsstraat 9 in Zwartewaal en Oostzanddijk 1 in Hellevoetsluis een complete stoepafbakening, bestaande uit ijzeren hekken tussen hardstenen stoeppalen, alles 19de-eeuws. De stoeppalen in Brielle en in de overige plaatsen zijn, net als die in Heenvliet, vrijwel alle van hardsteen (van de oude houten stoeppalen is slechts een enkele bewaard gebleven) en merendeels 19de-eeuws. Zij zijn versierd met groeven, banden, geometrische motieven en af en toe met guirlandes in Lodewijk-XVI-stijl. Duidelijk oudere stoeppalen en stoepstenen komen nauwelijks nog voor. De achtkante palen met uivormige bekroning voor Kaaistraat 1 in Brielle zijn misschien 18de-eeuws, maar afkomstig uit Zeeland en eerst in het recente verleden hier geplaatst. Links voor Langestraat 40, eveneens in Brielle, staat nog een restant van een waarschijnlijk I7de-eeuwse renaissance-stoepsteen,

85 Brielse stoepstenen, thans in het Trompmuseum. Schaal 1:40. Opmetingstekening T. Brouwer, 1990. 1 laat-gotische stoepsteen, gevonden bij Maarland Nz 48 2 laat-gotische stoepsteen, gevonden bij Kaaistraat 18

Peter Don, Voorne-Putten 3 renaissance-stoepsteen, waarvan het onderstuk links voor Langestraat 40 staat waarvan het ontbrekende deel zich in het Trompmuseum (de waag) bevindt. In het museum worden ook twee laat-gotische stoepstenen bewaard, in Brielle gevonden bij respectievelijk Maarland Nz 48 en Kaaistraat 18. Buiten de bebouwde kommen zijn veel boerderijen in het bezit van een min of meer monumentaal inrijhek (zie pagina 341), maar ook voorname, vrijstaande woonhuizen hebben soms een dergelijk hek. De tuin van het ambachtsherenhuis (Kerkplein 9) van Abbenbroek (zie pagina 392) wordt aan de voorzijde afgesloten door een breed smeedijzeren hekwerk, dat waarschijnlijk uit het midden van de 18de eeuw dateert. Het bevat een versierd inrijhek met rechts daarvan nog de sporen van een apart voetgangershekje. Een mooi voorbeeld uit de 19de eeuw is het hek van het renteniershuis ‘Swaaneburg’ (Burgemeester van der Minnelaan 12) te Geervliet. Dit rijk versierde hek bestaat vrijwel geheel uit gietijzeren onderdelen; het werd in 1857 vervaardigd door de Dordtse ijzergieterij FJ. Penn & Co. Het huis ‘Swaaneburg’ (zie pagina 269), dat zelf ook uit 1857 dateert, bezit bovendien een tweetal zijhekjes met hardstenen palen, die de stoep voor de voordeur flankeren. IJzeren inrijhekken uit de 19de eeuw geven verder toegang tot verschillende begraafplaatsen (zie pagina 145). Palen die een andere grens dan die van het huiserf markeren, komen op

86 Abbenbroek, middendeel van het hek voor het ambachtsherenhuis. Schaal 1:100. Opmetingstekening T. Brouwer, 1988.

Peter Don, Voorne-Putten 85

87 Het huis ‘Swaaneburg’, Burgemeester van der Minnelaan 12 te Geervliet, met op de voorgrond het gietijzeren hek; opname 1991.

88 De stoephekjes van het huis ‘Swaaneburg’ te Geervliet; opname 1990.

Voorne-Putten nog slechts sporadisch voor. In vroeger tijd moeten vooral op de grenzen tussen de polders talrijke limietpalen hebben gestaan. Zo is bekend dat in 1819 ‘een steene paal op de limiet van Oud en Nieuwenhoorn’ werd geplaatst. En midden in het dorp Zwartewaal stond lange tijd ‘eene steenen pyramide’ of‘Scheidtoren’ (zie afb. 17), ter aanduiding van de hier zo merkwaardig dwars door de kern lopende grens tussen Zwartewaal en Heenvliet. Thans is van deze grenspalen zo goed als niets meer terug te vinden. Op het erf van het landhuis ‘Strypemonde’ (Windgatseweg 18) te Rockanje bevinden zich drie 18de-eeuwse hardstenen palen die ooit de grens tussen de polders Schaepegors en De Quack markeerden. Enkele uiterst eenvoudige, wit geverfde houten palen (ten noorden van Brielle, aan het begin van de Sleepseweg en aan het begin van de Bollaarsdijk) geven nog de grens van de vroegere vesting Brielle aan. Vergelijkbaar zijn de witte houten of betonnen palen in de omgeving van Abbenbroek (onder andere naast Gemeenlandsedijk Noord 41 en naast Molendijk 1, ten noorden van Oudenhoorn) die blijkens hun opschrift de grens van de ‘Privatieve visserij van Abbenbroek’ markeren.

Gedenktekenen

Standbeelden en andere gedenktekenen zijn in de eerste plaats in Brielle te vinden. Op 1 april 1872 werd hier op het oude Pieterskerkhof (nu Asylplein

Peter Don, Voorne-Putten 89 Een der grenspalen van de polders Schaepegors en Quack, nu op het erf van ‘Strypemonde’, Windgatseweg 18 te Rockanje; opname 1991. geheten) door koning Willem III de eerste steen gelegd voor een beeld en tegelijk ook voor een nuttige stichting (het Asyl, zie pagina 252), dit ter gelegenheid van de viering van 300 jaar inneming van de stad door de Watergeuzen. In 1870 waren de voorbereidingen begonnen voor de viering van deze dag, die uitgroeide tot een nationale feestdag. De rooms-katholieken, die de geuzen vanzelfsprekend niet als de helden van 1572, maar veeleer als de moordenaars van de Martelaren van Gorcum (zie ook pagina 240) beschouwden, hadden aanvankelijk grote bezwaren tegen het feest. Nadat was komen vast te staan dat het op te richten monument geen Watergeus zou verbeelden, maar een uit de zee opkomende nimf als symbool van de nieuw verworven vrijheid, en nadat de koning zijn goedkeuring aan de plannen had geschonken, alsmede een geldbedrag ten behoeve van het beeld, veranderden de meeste katholieken echter van mening. De gereformeerden echter keerden zich af van deze naar hun idee al te verwaterde viering. Zij stichtten nog datzelfde jaar, behalve een eigen kerkgebouw, het Geuzengesticht in de Voorstraat (zie pagina 252), met een provocerende, bijna levensgrote Watergeus in de voorgevel. De Nimf, een bronzen beeld ontworpen door J. Ph. Koelman, werd op 11

Peter Don, Voorne-Putten 86

90 De Nimf uit 1872-'73 op het Asylplein te Brielle; opname 1991. september 1873 door koning Willem III onthuld. Zij staat midden op het Asylplein, met haar linkerhand wijzend naar de Maasmond, vanwaar de geuzen kwamen, en met in haar rechterhand de vlag van prins Willem van Oranje. Op haar sokkel staat de wapenspreuk van Brielle: ‘LIBERTATIS PRIMITIAE’ (‘Eersteling der Vrijheid’). Tegenover de Nimf staat op het Asylplein een gemetselde bank die in 1932 werd opgericht ter herinnering aan Johan H. Been (1859-1930), stadsarchivaris en schrijver van jongensboeken (zoals ‘Paddeltje, de scheepsjongen van Michiel de Ruyter’ en ‘Om de schatten van II Tigretto’). De bank, ontworpen door M.L. Middelhoek, bevat een bronzen plaquette met het portret van Been, vervaardigd door Theo van Reijn. Een tweede bijzondere bank staat aan de noordoostzijde van Brielle, aan het einde van de Veerweg. Het is een natuurstenen bank, die door de Brielse burgerij in 1937 werd geschonken aan notaris L.P. van den Blink (1857-1940). Uit veel recenter tijd dateren twee bronzen beelden. Dat van koningin Wilhelmina op de Markt werd in 1985 vervaardigd door A.C. van den Boom-Cairns. In 1987 maakte Pieter d'Hont zijn Jan Pietersz. Coppelstock (zie ook pagina 192), die op ‘Zevenhuizen’, het meest noordelijke deel van het Slagveld,

Peter Don, Voorne-Putten 87

91 Jan Pietersz. Coppelstock, uitkijkend over de Brielse haveningang; opname 1990. uitkijkt over de Brielse haveningang. Dit beeld is in feite de opvolger van het in 1931 onthulde, maar bij het bombardement op Brielle in 1943 vernielde Coppelstockmonument van de hand van W.C. Brouwer. Hellevoetsluis bezit sinds enige tijd een bronzen beeld van de voor de

92 Geervliet, kooimast op het Dorpsplein. Schaal 1:100. Opmetingstekening B. Kooij, 1988.

93 Abbenbroek, muziektent uit circa 1930 op de Ring. Schaal 1:300. Opmetingstekening T. Brouwer, 1990. ontwikkeling van de marinehaven ter plaatse (zie ook pagina 73) ooit zo belangrijke waterbouwkundige Jan Blanken Jansz. (1755-1838). Het beeld, van een zittende Blanken met op zijn knieën een kaart van Hellevoetsluis, werd in 1988 vervaardigd door Jos van Dormolen en bevindt zich aan de oostzijde van de brug over de zeesluis. Een aparte plaats nemen de oorlogsmonumenten in. De meeste woonkernen hebben een dergelijke herinnering aan de tweede wereldoorlog en aan de tijdens die oorlog

Peter Don, Voorne-Putten ter plaatse gevallenen. In Brielle staat tegen de oostgevel van de Catharijnekerk een monument met een bronzen beeld van een liggende man. Het dateert uit 1949 en werd gemaakt door Hubert van Lith; de sokkel vermeldt enige dichtregels van Albert Verwey. Zwartewaal heeft tussen Kade en Noordeinde een beeld van een treurende vrouw van Henri Rehm uit 1950. In Nieuwenhoorn staat naast Rijksstraatweg 247 een reliëf van een roepende man met fakkel van de hand van P.B. Swildens uit 1947. In Oudenhoorn en in Zuidland houdt een eenvoudige kolom bij de Hervormde kerk de herinnering levend. In een aantal andere plaatsen bevindt het oorlogsmonument zich op of bij de begraafplaats.

Diversen

In Brielle staat tegen de gevel van Markt 9 nog een rode, gietijzeren brievenbus, in 1912 gefabriceerd door Diepenbrock & Reigers te Ulft. Uit ongeveer dezelfde tijd dateert de veel eenvoudiger gietijzeren brievenbus in de voorgevel van Voorstraat 69-71; in dit pand, een oud woonhuis, was vanaf 1874 tot in 1973 het Brielse postkantoor gevestigd. Aan het oude, bovengrondse elektriciteitsnet dat vanaf 1919 op Voorne-Putten werd aangelegd, herinnert nog een ijzeren mast op het Dorpsplein in Geervliet. Het is een ‘kooimast’, een op een knooppunt in het net geplaatste vakwerkmast met in top een cilindervormige ‘kooi’, waarin oorspronkelijk de zekeringen van de verschillende aftakkingen waren geplaatst. In de onderzoeksperiode, grofweg 1987-'90, zijn verschillende van deze kooimasten van het eiland verdwenen. Thans zijn er nog slechts enkele over. Verschillende kernen beschikken over een muziektent. Deze is in alle gevallen van tamelijk recente datum, dat wil zeggen eerst in de loop van de 20ste eeuw gebouwd. De ook door haar ligging meest bijzondere muziektent is die van Abbenbroek, uit circa 1930. Dit zeszijdige houten gebouw met tentdak staat binnen de Ring, op een betonnen onderbouw midden in de voormalige haven. Nu is deze haven een dorpsvijver, met rondom nog een vijftal via trapjes bereikbare, betonnen boenstoepen.

Peter Don, Voorne-Putten 88

Openbare gebouwen

De belangrijkste, in feite de enige groep historische openbare gebouwen op Voorne-Putten is die der raadhuizen. Hiertoe behoren de stadhuizen van Brielle en Geervliet en de raadhuizen van Heenvliet en Nieuwenhoorn, die alle in dit hoofdstuk uitvoerig worden beschreven. Een bijzondere positie neemt het hier eveneens uitgebreid behandelde Landshuis te Hellevoetsluis in. Oorspronkelijk was dit het logement van de Gecommitteerde Raden van Holland en Westfriesland, thans is het de representatieve kern van het gemeentekantoor van Hellevoetsluis. Andere recht- en raadhuizen en de overige openbare gebouwen komen in het onderstaande meer globaal aan de orde. Alleen de waag te Brielle krijgt aan het eind apart nog enige aandacht.

Litteratuur

Bakker; 't Hart; A.L. Jonker e.a., Onderwijs te Hellevoetsluis. Een blik in het verleden, Hellevoetsluis 1985; M.J.A.V. Kocken, Van stads- en plattelandsbestuur naar gemeentebestuur, 's-Gravenhage 1973; Kuijper 1876; Meischke 1965; Plokker; C.H. Slechte en N. Herweijer (red.), Het waagstuk. De geschiedenis van waaggebouwen en wegen in Nederland, catalogus tentoonstelling Deventer 1990; G. Zeegers en I. Visser, Kijk op stadhuizen, Amsterdam/Brussel 1981. Voorts diverse uitgaven in de serie ‘in oude ansichten’. Zie ook de litteratuuropgaven bij de verschillende individuele beschrijvingen.

Recht- en raadhuizen

In de dorpen vormden schout en schepenen eeuwenlang het plaatselijk bestuur. Een van hun voornaamste taken was het uitoefenen van de lage jurisdictie. Hun vergaderingen en rechtszittingen hielden zij veelal in een bestaand gebouw, gewoonlijk een herberg. Deze herberg, soms eigendom van de schout, werd daarom vrijwel steeds ‘het Rechthuis’ genoemd, hoewel de naam ‘Raadhuis’ ook wel voorkomt. Het vertrek waar de vergaderingen plaatsvonden, was vaak een opkamer; indien het gebouw een verdieping had, lag de vergaderzaal boven. Deze situatie was in de dorpen op Voorne-Putten omstreeks 1800 nog algemeen. Zo meldt Bakker in 1798 in zijn Stad- en Dorp-Beschrijver dat er in Vierpolders geen wereldlijke gebouwen te vinden zijn, ‘aangezien het Rechthuis niet anders, dan doorgaans ten platten lande, een gewoone Herberg is’. In min of meer gelijke bewoordingen (een ‘gewoone’ of ‘ordinaire’ herberg) beschrijft hij de rechthuizen in nog twaalf andere dorpen op Voorne en Putten. Soms voegt hij er nog een enkele bijzonderheid aan toe, bij voorbeeld in het geval van Nieuw-Helvoet, waar het rechthuis wordt ‘gehouden’ in de voornaamste herberg, die tegelijk ook dienst doet als winkel. Bij een aantal plaatsen wordt verder nog de naam vermeld van de herberg die als rechthuis fungeert. Zo vergadert men in Rockanje in een herberg en logement

Peter Don, Voorne-Putten genaamd ‘de Steenrots’, in Oostvoorne in ‘de Valk’ en in Zuidland in ‘St.-Joris’, welke laatste naam verband houdt met de aanwezigheid van een schuttershof even

Peter Don, Voorne-Putten 89

94 Justitiabeeld boven de hoofdingang van het stadhuis van Geervliet; opname 1987. buiten het dorp: een boomgaard bekend als de ‘St.-Jorisdoelen’. Van een recht- of raadhuis dat meer inhoudt dan een enkel vertrek in een bestaande herberg, is tegen het einde van de 18de eeuw slechts in vier plaatsen sprake: in Brielle, Geervliet, Heenvliet en Abbenbroek. Brielle en Geervliet, de enige echte steden op het eiland en tegelijk de bestuurscentra van respectievelijk Voorne en Putten, beschikten beide over een stadhuis. In dit gebouw kwamen niet alleen verschillende bestuurs- en rechtscolleges ter vergadering bijeen, maar was ook een aantal andere min of meer openbare functies geconcentreerd. Heenvliet en Abbenbroek, die zich van de overige dorpen onderscheidden doordat zij het centrum vormden van een vrije of hoge heerlijkheid en die dus onder meer het recht van hoge jurisdictie bezaten, gaven daardoor ook een zekere concentratie van bestuurlijke activiteiten te zien. Om die reden beschikten ook zij over een apart, geheel als zodanig ingericht bestuursgebouw. In Brielle ontstond het stadhuis reeds in de 14de eeuw. Het handhaafde zich er tot heden op dezelfde plaats: op de hoek van Markt en Koopmanstraat. In dit stadhuis zetelden natuurlijk het college van magistraat en schepenen en de vroedschap; zij verzorgden het plaatselijke bestuur en gerecht. Daarnaast echter vergaderden hier eveneens de Voornse bestuurscolleges. In de eerste plaats het college van baljuw en leenmannen van Voorne, dat zich bezighield met de hoge jurisdictie, de criminele rechtspraak, en met tal van bestuursaangelegenheden. Hiertoe behoorde onder andere de zorg voor de waterstaat, die in 1630 grotendeels werd overgenomen door de in dat jaar ingestelde Generale Dijkage van Voorne. Ook de dijkgraaf en heemraden van deze Generale Dijkage, het latere Hoogheemraadschap van Voorne, kwamen in het stadhuis van Brielle bijeen; hun vergadering werd voorgezeten door de baljuw in zijn hoedanigheid van opperdijkgraaf. Bovendien bood het stadhuis in principe eenmaal per jaar onderdak aan de Generale Dagvaart, ook wel de Staten van het Land van Voorne genoemd. Het stadhuis van Geervliet werd omstreeks 1500 ondergebracht in het gasthuis ter plaatse (een ontwikkeling die zich in meer Hollandse steden voordeed). Hier zal eerst alleen een vergaderkamer in gebruik zijn genomen, maar in de loop der tijd verdween de gasthuisfunctie en kwam het gebouw in zijn geheel aan het stadsbestuur en aan het bestuur van de Ring van Putten, het latere hoogheemraadschap. Ten behoeve van dit laatste college, dat werd voorgezeten door de ruwaard of baljuw van Putten in zijn functie van opperdijkgraaf, werd het stadhuis in 1633 met een verdieping

Peter Don, Voorne-Putten verhoogd. De criminele vierschaar werd niet op het stadhuis gespannen. Dat gebeurde op het Hof van Putten, de woning van de ruwaard, waar zich ook de gevangenis bevond en waar voor een terechtstelling het schavot werd opgericht. Het Hof van Putten werd in 1823 gesloopt, het stadhuis van Geervliet is nog aanwezig. In Heenvliet is de situatie minder duidelijk. Wellicht begon hier de geschiedenis van het raadhuis op de bekende wijze: met een vergaderzaal behorend bij een herberg. De zaal werd omstreeks 1530 gebouwd achter tegen een reeds bestaand pand op de hoek van de Markt. Dit pand was aanvankelijk

95 Gevelsteen uit 1645 van het voormalige rechthuis van Abbenbroek, thans in de Hervormde kerk aldaar. Links het wapen De Merode, rechts het wapen Starrensteyn van Abbenbroek; opname 1990. misschien in gebruik als herberg, maar kreeg in de loop der tijd in zijn geheel een openbare functie. In de zaal werd lange tijd door het rechtscollege van baljuw en leenmannen de hoge of criminele vierschaar gespannen. Of het plaatselijk bestuur van oudsher eveneens van dit raadhuis gebruik maakte, is echter onduidelijk. In de 18de eeuw week men voor de lage jurisdictie in elk geval uit naar een zaal in een herberg aan de overzijde van de Markt. Destijds had Heenvliet dus zowel een raadhuis als een rechthuis. Het oude raadhuis bestaat nog, zij het sinds kort ontdaan van zijn openbare functie. Over het thans geheel verdwenen rechthuis van Abbenbroek is een en ander bekend. In 1644 verbrandde de secretarie van Abbenbroek en het jaar daarop werd een nieuw rechthuis gebouwd. De kosten werden gedeeld door de gezamenlijke heren van Abbenbroek, de graaf De Merode en Nicolaes van Starrensteyn, die zichzelf Nicolaes van Abbenbroek noemde. Het rechthuis stond dicht bij de kerk, ten noorden van het koor. Het was in 1772 zeer bouwvallig, reden waarom het werd gerepareerd. Dit herstel werd bekostigd

Peter Don, Voorne-Putten 90

96 Gemeentehuis uit 1909, Hoflaan 8 te Oostvoorne; opname 1987. door een heffing op de omliggende landerijen. Het rechthuis bezat in elk geval na dit herstel een luidklok. Boven de ingang was vanaf 1645 een gebeeldhouwde steen met de wapens van De Merode en Starrensteyn aangebracht. Deze steen, later in de vestibule van het ambachtsherenhuis en thans in de kerk ingemetseld, is het enige dat nog van het rechthuis over is. In de eerste helft van de 19de eeuw keerde Abbenbroek terug tot de op het platteland gebruikelijke situatie: een raadkamer in een herberg. Van de oude rechthuizen in de dorpen is tegenwoordig zo goed als niets meer terug te vinden. Dit heeft zijn oorzaak in het feit dat het gemeentebestuur in de loop van de 19de eeuw in vrijwel alle dorpen verhuisde, soms naar een bestaand gebouw, vaker echter naar een nieuw opgetrokken onderkomen. In veel gevallen werden bij de nieuwbouw verschillende uiteenlopende functies onder één dak gecombineerd. Een duidelijke voorkeur had in dit verband de combinatie van school, schoolmeesterswoning en raadhuis (na de Franse tijd, met haar wijzigingen in de organisatie van bestuur en rechtspraak, raakt de naam ‘rechthuis’ in onbruik en spreekt men meestal van ‘raadhuis’ of van ‘gemeentehuis’). In Hellevoetsluis is het eerst sprake van deze combinatie: daar, schrijft Bakker, wordt in 1797 op de verdieping van het schoolhuis een zaal in orde gebracht ten behoeve van het gemeentebestuur, dat tot dat moment in de herberg ‘de Stad Brielle’ vergaderde. In 1827 werd, na het vertrek van de school, het gehele gebouw tot raadhuis ingericht, met naast de raadzaal onder andere een secretarie en een ruimte voor de politie. Thans is dit voormalige raadhuis (rechts naast de Hervormde kerk aan de Oostzanddijk) zowel in- als uitwendig nagenoeg onherkenbaar gewijzigd. Een goed voorbeeld van een nieuw opgetrokken gebouw waarin tegelijk de school, de schoolmeesterswoning en de raadzaal werden ondergebracht, is het nog bestaande raadhuis van Nieuwenhoorn, nu als kantoor in gebruik. Het dateert uit 1834 en in de vroegere raadzaal is nog een uit 1838 daterende reeks historieschilderingen op behangsels aanwezig. De geschiedenis van dit gebouw toont bovendien nog een ander aspect van het gebruik van de raadhuizen in een poldergebied als het eiland Voorne-Putten. In de raadzaal kwam namelijk niet alleen het dorpsbestuur bijeen, maar hier vergaderden ook twee polderbesturen. Het gebruik van de plaatselijke raadzaal door de omliggende polders, vóór de Franse tijd nog tamelijk zeldzaam, werd nadat een groot aantal polders in of kort na 1811 van de gemeenten was gescheiden en eigen besturen had gekregen, een algemeen verschijnsel. Dit gezamenlijk gebruik bleef in veel dorpen bestaan tot omstreeks het midden van de 20ste eeuw. Na Nieuwenhoorn

Peter Don, Voorne-Putten kregen ook Vierpolders (1837), Nieuw-Helvoet (1840) en Spijkenisse (1843) een gebouw waarin school, schoolmeesterswoning en

97 Oostvoorne, gemeentehuis Hoflaan 8. Plattegrond van de verdieping. Schaal 1:300. Tekening B. Kooij, 1987; naar tekening van gemeentewerken uit 1948. raadhuis waren gecombineerd. Van deze gebouwen is niets bewaard gebleven. In Nieuw-Helvoet verrees naar een ontwerp van de Haarlemse architect J. van de Ban in 1902-'03 een vrijwel volledig nieuw complex in neorenaissance-stijl (thans Smitsweg 70-74), met links het raadhuis, rechts de onderwijzerswoning en in het midden het schoolgebouw. Een complex van dezelfde indeling, in min of meer dezelfde stijl en eveneens met uitwendig duidelijk te onderscheiden bouwdelen, was eerder, in 1878, opgetrokken in Zuidland. Dit langgerekte gebouw, aan de oostzijde van de Ring, toont links het voormalige gemeentehuis (met verdieping), rechts de (nu gewijzigde) woning en daartussenin de voormalige bewaarschool. In Hekelingen waren school en raadhuis ook enige tijd gecombineerd. Tot in 1908 was hier een lokaal van de school in gebruik als raadkamer. Toen werd echter een nieuw gebouw opgetrokken, met een veldwachterswoning op de begane grond en daarboven de raadzaal. Dit pand (Dorpsstraat 89) heeft een met enige neorenaissance-details versierde voorgevel. Het verloor zijn oorspronkelijke functie met de opheffing van de gemeente Hekelingen per 1 mei 1966. Vanaf eind 19de eeuw werden steeds meer zelfstandige gemeentehuizen gebouwd. In Spijkenisse werd in 1886 nog een nieuw gemeentehuis in combinatie met een veldwachterswoning opgetrokken. Inwendig gewijzigd, bestaat dit voormalige gemeentehuisje nog (Noordeinde 7). Het is met de

Peter Don, Voorne-Putten 91

98 Voormalig gemeentehuis uit 1886, Noordeinde 7 te Spijkenisse; opname 1988.

99 Gemeentehuis uit 1938-'39, Raadhuislaan 6 te Rockanje; opname 1991. voorzijde tegen de dijk aangebouwd en heeft boven de begane grond alleen een schilddak met dakkapel. De voorgevel is een gepleisterde lijstgevel met rondboogfries onder de kroonlijst en eenvoudige stucwerkversieringen boven deur en vensters. Oostvoorne kreeg in 1909 zijn nu nog bestaande gemeentehuis (Hoflaan 8), in een enigszins verstrakte neorenaissance-stijl ontworpen door de Brielse architect H. Goossens. Het is een volledig vrijstaand, vrijwel vierkant bakstenen gebouw met boven op het ingezwenkte en met leien gedekte schilddak een achthoekig houten dakruitertje. De bakstenen gevels zijn met enige natuursteenblokken en met gesmede ankers versierd. De voorgevel heeft een hoog bordes met dubbele trap, die naar de ingang op de verdieping leidt. De deur is geplaatst in een middenrisaliet; deze is boven de dakvoet doorgetrokken in de vorm van een forse dakkapel. De verdieping heeft vensters met grote kruiskozijnen, gevuld met glas-in-lood. Het laatste gemeentehuis dat vermelding verdient, is dat van Rockanje (Raadhuislaan 6). Het werd in 1938-'39 door architect P. Verhagen gebouwd en heeft gevels van rode baksteen en een dwars geplaatst zadeldak. Links naast de iets vooruitspringende, maar nauwelijks geaccentueerde middenpartij voert een hoge stoep met trap naar de ingang. Rechts op de verdieping ligt de raadzaal, met een reeks gebrandschilderde glazen. Per 1 januari 1980 heeft een herindeling het aantal gemeenten op Voorne-Putten terugbracht tot het huidige vijftal. Van deze maken Spijkenisse en Bernisse thans gebruik van een modern, groot gemeentekantoor. Het bestuur van Brielle zetelt nog steeds in het aloude stadhuis. In Westvoorne zijn de meeste openbare functies geconcentreerd in het daartoe uitgebreide gemeentehuis van Rockanje. Hellevoetsluis ten slotte gebruikt het voormalige Landshuis, dat in 1984-'85 werd uitgebreid met een zeer groot gemeentekantoor.

Peter Don, Voorne-Putten Overige openbare gebouwen

In verreweg de meeste plaatsen op Voorne-Putten was het recht- of raadhuis door de eeuwen heen het enige openbare gebouw. Functies van gemeente- en polderbestuur, van openbare orde en rechtspraak, van opslag van gemeentegoederen en van warencontrole, alsmede hier en daar de huisvesting van een enkele gemeenteambtenaar, dit alles was veelal onder één dak verenigd. Een apart waterschapshuis kende noch Voorne noch Putten. Vergaderd werd op de stadhuizen van Brielle en Geervliet. Wel beschikte het Hoogheemraadschap van Voorne over een gebouw waar na de vergaderingen de maaltijd kon worden gebruikt en het glas (en speciaal de hensbeker, zie pagina 151) kon worden geheven. Dit gebouw, de koepel ‘Zeeburg’, stond op de duinen van

Peter Don, Voorne-Putten 92

Oostvoorne en dateerde in zijn laatste vorm uit 1742. De koepel werd echter in 1942 door de Duitse bezetter gesloopt. In Hellevoetsluis hadden de Staten van Holland en Westfriesland een zetel: het Landshuis. Hier woonde en werkte de commies (de havenmeester), hier logeerden de Gecommitteerde Raden tijdens hun verblijf ter plaatse en hier hadden de Staten ook de nodige magazijnen en werkplaatsen. Speciaal voor de schutterijen opgetrokken doelengebouwen hebben op Voorne-Putten niet bestaan. In Brielle behielpen de schutters zich eeuwenlang met de voormalige, nu verdwenen kapel van het Clarissenklooster en bij de reeds genoemde St.-Jorisdoelen even buiten Zuidland lijkt nooit een gebouw te zijn verrezen. Verder werd het enige wellicht als gildehuis te beschouwen pand, het zakkendragershuisje op de hoek van Maarland en Nieuwstraat te Brielle, in 1949 afgebroken en resteert van de vismarkt ter plaatse, op de hoek van Visstraat en Rozemarijnstraat, nu nog slechts één zandstenen pijler. Waaggebouwen waren er op het eiland wel enkele. Dat van Heenvliet, een zeer eenvoudig, vrijstaand pand dicht bij de Hervormde kerk, verdween kort na de tweede wereldoorlog. Alleen de waag te Brielle is overgebleven.

Stadhuis, Markt 1, Brielle

100 De voorgevel van het stadhuis te Brielle. Ontwerptekening uit 1791 van de hand van J. van Westenhout; GA Brielle.

Gebouwd op een langwerpige plattegrond, staat het stadhuis op de hoek van de Markt en de Koopmanstraat, met zijn monumentale, met zandsteen beklede voorgevel naar het marktplein toegewend. Boven de voorgevel rijst uit het dak een vierkant klokketorentje op. Het stadhuis doet zich met name aan de Marktzijde voor als een laat-18de-eeuws gebouw, maar het heeft een in oorsprong middeleeuwse kern. Deze wordt gevormd door twee forse rechthoekige bouwdelen, die achter de voorgevel in elkaars verlengde zijn gelegen en die met hun rechter zijgevel de Koopmanstraat begrenzen. Beide bouwdelen bezitten thans twee verdiepingen boven de begane grond. Een derde bouwdeel aan de kant van de Koopmanstraat is de voormalige secretarie; deze heeft geen verdieping en dateert uit het midden van de 18de eeuw. De totale diepte van het stadhuis, van de voorgevel tot aan de achter tegen de voormalige secretarie gebouwde waag, bedraagt ongeveer 40 meter. Aan de Marktzijde is duidelijk te zien dat het smalle, lagere bouwdeel links van het eigenlijke

Peter Don, Voorne-Putten stadhuis van oudsher een aparte plaats innam; het heeft een sobere bakstenen gevel. Hier bevond zich vanaf de late middeleeuwen lange tijd de burgerwacht. Achter dit tegenwoordig geheel bij het stadhuis getrokken gebouw liggen nog diverse aanbouwsels uit verschillende perioden. In de reeks van verbouwingen is die van 1792 voor het exterieur het meest ingrijpend geweest, terwijl in 1955-'57 vooral het interieur grondig werd gewijzigd. Hierdoor is nu van het middeleeuwse werk zo goed als niets meer terug te vinden. Wel is in het huidige gebouw de oude plattegrond in grote lijnen nog herkenbaar aanwezig. In het stadhuis bevinden zich bovendien enkele belangrijke oude inventarisstukken.

Archivalia

J. van Westenhout, ‘Memorie relatief het geformeerde Project tot een nieuwe Façade voor het Stadhuijs en Burger-Wagt te Brielle’ (1791), coll. RDMZ (gepubliceerd in: Ozinga 1939, 122-123); RDMZ, dossiers (vanaf 1951).

Litteratuur

Van Alkemade I, 82-83; Bakker, 40; Van der Aa II (1840), 736; Plokker, 91-93; Voorloopige Lijst, 16; H.P. Schaap, ‘De Brielsche Schilder Maerten van der Fuijck en diens Doelenstukken’, Oud-Holland 53 (1936), 263-269; Ozinga 1939, 115-116, 120 en 122-123; Been en Schaap 1952, 16-19; J.C. van de Knoop-Gebraad, Historische bijzonderheden van en om het Brielse stadhuis, Den Briel 1957; ‘Verbouwing van het raadhuis te Brielle’, Bouw 16 (1961), 1687-1691; ‘Verbouwing en restauratie van het Raadhuis te Brielle’, Bouwkundig Weekblad 80 (1962), 17-20; Bouwen voor een open samenleving.

Peter Don, Voorne-Putten 93

Brinkman, Brinkman, Van der Vlugt, Van den Broek, Bakema, catalogus tentoonstelling Museum Boymans-Van Beuningen, Rotterdam 1962, [38-39 en 75]; Meischke 1965, 46 en 52-55; Klok 1980, 62-63 en 66-67; Klok Jzn. 1980, 60-62 en 109-111; Klok 1988, [6-10].

Afbeeldingen

Voorgevel van het stadhuis vóór de verbouwing van 1792, tekening door Cornells Kluit, GA Brielle. Foto's: vier exterieur- en vier interieur-opnamen uit omstreeks 1900, afgedrukt in: Klok Jzn. 1980, 110-111, en Klok 1985, nrs. 41-44 en 46-48; foto van de voorgevel uit omstreeks 1935 en reeks exterieur- en interieuropnamen uit 1953, coll. RDMZ. Bouwkundige tekeningen: twee opmetingstekeningen (voorgevel en plattegrond en langsdoorsnede van het voorste gedeelte) van vóór de verbouwing van 1792, coll. RDMZ; ontwerptekening ten behoeve van een nieuwe voorgevel door J. van Westenhout (1791), GA Brielle; reeks opmetingstekeningen en restauratieontwerpen, met name van architectenbureau Van den Broek en Bakema uit 1952-'55 en van Ph.J.W.C. Bolt uit 1954-'56, coll. RDMZ.

Geschiedenis en bouwgeschiedenis tot 1950

Brielle, dat zijn eerste stadsrechten vermoedelijk in 1306 ontving, moet in de loop van de 14de eeuw de beschikking hebben gekregen over een stadhuis. Dit bevond zich hoogst waarschijnlijk vanaf het begin op de huidige plaats. In elk geval stond het hier al in 1390, het jaar waarin het wordt genoemd in verband met de verkoop van het huis De Gouden Pot, een zeer groot huis dat zich aan de overzijde van de straat bevond, recht tegenover het stadhuis. De Gouden Pot zou twee eeuwen later worden gesloopt, waardoor het marktplein zou ontstaan. Eind 14de eeuw bestond de Markt echter nog niet en lag het stadhuis nog op de hoek van twee straten. Over hoe het stadhuis er oorspronkelijk uitzag, is zeer weinig met zekerheid bekend. Zo is onduidelijk of het vanaf het begin een verdieping had. Het is zeer wel mogelijk dat de verdieping, zoals bij voorbeeld ook bij het iets jongere stadhuis van Vianen gebeurde, eerst enige tijd later werd toegevoegd. De indeling van de begane grond, met een ruime hal en een kleinere achterkamer, gaat waarschijnlijk terug tot de 14de eeuw en komt overeen met de indeling van de grote laat-middeleeuwse woonhuizen, maar ook met die van een aantal stadhuizen uit dezelfde periode (zoals de stadhuizen van Vianen, Tholen en Geertruidenberg). Bij deze stadhuizen was de hal een onverwarmde, openbaar toegankelijke ruimte, in het achterste gedeelte waarvan zich de vierschaar bevond; verder was de achterkamer in gebruik als raadkamer. Deze situatie heeft eeuwenlang, tot aan de verbouwing van 1792, ook in Brielle bestaan. Voorts had de hal van het Brielse stadhuis tot aan 1792 ter rechterzijde een half uitgebouwde vierkante traptoren. Deze is op enkele 18de-eeuwse tekeningen te zien. Meischke gaat er van uit dat deze traptoren niet bij de 14de-eeuwse aanleg behoorde,

Peter Don, Voorne-Putten maar eerst omstreeks 1500 werd opgetrokken. De dwars geplaatste zijkamer aan de achterzijde van het stadhuis, links naast de voormalige secretarie, zou in dezelfde tijd zijn gebouwd. Inderdaad heeft deze voormalige thresorie, die van een verdieping en een eigen traptoren is voorzien, muren van een groot formaat baksteen (26,5 × 12 × 5,5 cm, 10 lagen 74 cm). Voor het overige lijkt het gebouwtje in zijn huidige gedaante echter eerder uit de 17de eeuw te dateren (getuige bij voorbeeld de houten ojiefconsoles onder de balklaag op de verdieping). Door de rigoureuze vernieuwing die in 1955-'57 werd uitgevoerd, is nu niet meer uit te maken of het hier wellicht gaat om ouder werk dat in de 17de eeuw werd vernieuwd. In de eerste helft van de 16de eeuw moeten stadhuis en burgerwacht aan de voorzijde in grote lijnen de gedaante hebben gekregen die bekend is van de genoemde 18de-eeuwse tekeningen: rechts een forse trapgevel, met erachter op de daknok een zeskant dakruitertje met ingezwenkte spits, en links een

Peter Don, Voorne-Putten 94

smallere en lagere trapgevel. Beide gevels tonen een verdieping en vensters met kruiskozijnen; de grote trapgevel heeft natuurstenen hoekblokken. Door de afbraak van het huis De Gouden Pot kwam het stadhuis in 1579 aan de Markt te liggen. In 1634 werd de dakruiter gerepareerd. Verder werden vermoedelijk in de loop van de 17de eeuw bij een verbouwing de oude, samengestelde balklagen in het gebouw vervangen door nieuwe, enkelvoudige. Dit kan in of kort na 1671 zijn gebeurd, aangezien er in die tijd in de vroedschapsresoluties mededeling wordt gedaan van een ingevallen zolder. Van Alkemade geeft in 1729 inzicht in hoe het stadhuis destijds werd gebruikt. Voor wat de begane grond betreft, zijn de indeling en de functies der vertrekken zoals hij die beschrijft, weergegeven in afbeelding 101 (de situatie voor 1792). Op de verdieping was het belangrijkste vertrek de grote vergaderzaal aan de voorzijde; dit was de ‘Vroedschapskamer’, de eigenlijke raadzaal. Over de vertrekken in de burgerwacht zwijgt Van Alkemade. Uit andere bronnen is echter bekend dat zich hier een ruimte voor de brandspuit en een bodenkamer bevonden, met daarboven twee kamers die onderdak boden aan de officieren en de manschappen van de burgerwacht. In 1746 werd de oude secretarie aan de Koopmanstraat geheel afgebroken en in haar tegenwoordige gedaante vernieuwd en in 1790 werd besloten Johannes van Westenhout een tekening en begroting te laten maken voor de modernisering van het gehele stadhuis en de burgerwacht. De ingrijpende verbouwing die op dit besluit volgde, begon in 1791, werd grotendeels uitgevoerd in 1792, maar was pas in 1794 ‘zo goed als voltooid’. Johannes van Westenhout (1754-1823) was de zoon van de Brielse stadslabriek David van Westenhout. Als officier bij de genie (met vanaf 1790 de rang van ‘capiteyn-ingenieur’) was hij in 1789 waarschijnlijk betrokken geweest bij de bouw van de nieuwe Hoofdwacht (zie ook pagina 63) tegenover het stadhuis. Nu was hem dus de modernisering van het stadhuis zelf opgedragen. Hij ontwierp hiervoor een geheel nieuwe voorgevel (een ontwerptekening uit 1791 bleef bewaard) en verder gaf hij het gebouw achter deze nieuwe gevel een

Peter Don, Voorne-Putten tweede verdieping. De traptoren rechts werd gesloopt en vervangen door een bescheiden trappenhuis ter linkerzijde en het voorste, scheef gezakte gedeelte van de rechter zijgevel werd van een bakstenen bekleding voorzien. In de zijgevel werden reeksen nieuwe schuiframen aangebracht. Binnen veranderde er ook het nodige, vooral als gevolg van de verhuizing van de rechtspraak naar de eerste verdieping. Op de plaats van de vierschaar werd nu een burgemeesterskamer van de hal afgescheiden. Hoe de vertrekken op de eerste verdieping na de verbouwing van 1792 precies werden gebruikt en of de rechtspraak direct al deze gehele verdieping in

1 HAL 2 VIERSCHAAR 3 BURGEMEESTERSKAMER 4 RAADKAMER 5 KAMER MAGISTRAAT EN SCHEPENEN 6 RAADZAAL 7 SECRETARIE 8 SECRETARIE IN TERN 9 THRESORIE 10 CHARTERKAMER 11 KAMER SECRETARIS 12 KAMER LEENMANNEN EN HEEMRAOEN 13 KAMER ONTVANGER 14 BODENKAMER 15 BRANDSPUITHUISJE 16 CEL 17 SECRETARIE BEVOLKING 18 KLUIS

Peter Don, Voorne-Putten 95

101 (pagina 94-95) Brielle, stadhuis. Plattegrond, in 1990 en in vier vroegere perioden, alsmede lengtedoorsnede en situatie; in de lengtedoorsnede is ook de waag opgenomen. Schalen 1:300, 1:600 en 1:1500. Tekeningen B. Kooij, 1990; ten dele gebaseerd op tekeningen uit 1954-'55 van architectenbureau Van den Broek en Bakema en van Ph.J.W.C. Bolt. beslag nam, is niet duidelijk. Enige tijd later is de grote zaal op de eerste verdieping in elk geval in gebruik als rechtszaal en bevindt de raadzaal zich op de begane grond, in de kamer achter de burgemeesterskamer. De wijzigingen die het stadhuis in de 19de eeuw onderging, beperkten zich tot kleinere ingrepen, zoals het aanbrengen van nieuwe schoorsteenmantels en stucplafonds. In de burgerwacht werd de verdieping op een gegeven moment ingericht tot woning voor de gemeentebode. In 1931 werd deze woning door het toevoegen van een tweede verdieping vergroot, terwijl op de begane grond de gemeentepolitie een lokaal aan de Marktzijde met daarachter een tweetal cellen tot haar beschikking kreeg. Ongeveer tien jaar later verhuisde de politie echter naar elders, waarna hier de secretarie bevolking werd ondergebracht.

De verbouwing en restauratie van 1955-'57

In 1950 werd het architectenbureau van J.H. van den Broek en J.B. Bakema, dat destijds ook al doende was met de bouw van een ULO-school te Brielle en met de verbouwing van de ambtswoning van de burgemeester (Voorstraat 43), betrokken bij de ontwikkeling van plannen voor het stadhuis. In eerste instantie werd alleen gedacht aan een nieuwe inrichting, maar al gauw viel het besluit om te komen tot een grootscheepse verbouwing. Vervolgens werd de opdracht, zonder vooroverleg met de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, aan Van den Broek en Bakema verstrekt. De Rijksdienst, eerst later van een en ander op de hoogte gesteld, liet de gemeente weten de architectenkeuze in hoge mate te betreuren en de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg was dezelfde mening toegedaan. Van den Broek en Bakema misten volgens deze instanties ‘de instelling, die nodig is om dit werk tot een goed einde te brengen’. Waarom was architect Ph.J.W.C. Bolt, die op datzelfde moment de restauratie van de Brielse waag voorbereidde, niet ook met het werk aan het stadhuis belast? De gemeente bleef echter bij haar keuze. Midden 1952 lieten Van den Broek en Bakema weten dat zij binnen het in zijn oude vormen te handhaven

Peter Don, Voorne-Putten exterieur een modern stadhuis wilden creëren. ‘De nieuw te maken indeling zouden wij duidelijk in een hedendaagse vormgeving willen ontwikkelen’. In deze zin vervaardigden zij ook het schetsplan dat in 1953 ter tafel kwam en dat in de ogen van de vertegenwoordigers van het Rijk geen genade kon vinden. De Rijksdienst

Peter Don, Voorne-Putten 96

102 De voorgevel van het stadhuis vóór de verbouwing van 1792. Opmetingstekening uit de 18de eeuw; coll. RDMZ.

103 Het stadhuis met de voorgevel uit 1792; opname 1962. achtte de voorgestelde verbouwing ‘ontoelaatbaar’ en stelde de Rijkscommissie voor, het plan af te keuren en het gemeentebestuur nog eens in overweging te geven een andere architect in de arm te nemen. Ook de Rijkscommissie meende dat het ‘waardevolle interieur’ van het stadhuis bij uitvoering van het plan ‘ernstig verminkt’ zou worden. Zij noemde dit in het advies aan de minister dan ook ‘onaanvaardbaar’. Er moest wel verbouwd worden, maar niet op deze wijze! Over een andere architect sprak de commissie in haar advies echter niet. Wel gaf zij in het kort aan hoe het plan op een aantal punten gewijzigd zou moeten worden. De minister ten slotte liet de gemeente op 12 oktober 1953 weten dat hij met het plan zoals het er lag niet akkoord kon gaan. Hij bracht de kritiek echter terug tot slechts twee met name

Peter Don, Voorne-Putten genoemde punten: het aanbrengen van een lokettenrij in de hal en het verwijderen van de 18de-eeuwse betimmering uit de secretarie. Het plan moest derhalve worden herzien en de architecten moesten daarbij overleg plegen met de Rijksdienst. Met deze brief van de minister was de weg naar een weliswaar op een tweetal punten aan te passen, maar voor het overige geheel volgens plan door te voeren modernisering in feite vrijgemaakt. Daaraan veranderde ook een door ongeveer 200 ‘stemgerechtigde burgers van de Gemeente Brielle’ ondertekend adres tegen de voorgenomen verbouwing niets meer. Dit adres, gedateerd 21 oktober 1953, was gericht aan Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland. Het verzocht om het raadsbesluit inzake de verbouwing niet goed te keuren, maar de gemeenteraad in overweging te geven een nieuw plan te laten ontwikkelen, ‘door op het gebied van verbouwing van historische gebouwen deskundige architecten’. Het stuk was in de eerste plaats geschreven vanuit een

Peter Don, Voorne-Putten 97

104 Het interieur van de burgemeesterskamer vóór de verbouwing van 1955-'57; opname 1953.

105 Het interieur van de hal na de verbouwing van 1955-'57; opname 1958. gehechtheid aan het stadhuis in zijn vertrouwde gedaante. Het had geen succes. In 1954 bleek het alsnog nodig een ervaren restauratiearchitect bij het werk te betrekken. De keuze viel op Ph. Bolt, die zich speciaal met de restauratie van het exterieur en met de verbetering van de fundering zou gaan bezighouden. In 1955-'57 werden de werkzaamheden uiteindelijk uitgevoerd. Voor wat het uitwendige betreft kan inderdaad gesproken worden van een restauratie. Hierbij herkreeg het middelste van de drie aan de Koopmanstraat gelegen bouwdelen zijn tweede verdieping, die in de loop der tijd was gesloopt. Verder werd boven op de tweede verdieping van de burgerwacht een schilddak geplaatst. Van het interieur kan gezegd worden dat het door Van den Broek en Bakema volledig werd gemoderniseerd. De enige uitzondering hierop vormt de oude secretarie aan de achterzijde; dit vertrek behield zijn 18de-eeuwse aankleding. De raadzaal en de burgemeesterskamer, met hun uit de eerste helft van de 19de eeuw daterende interieurs, compleet met stucplafonds en dergelijke, verdwenen geheel. Hiermee werden hal en achterkamer in feite teruggebracht tot hun middeleeuwse proporties, zij het dat de hal door een moderne balie in tweeën werd gedeeld. Verder werd de trap uit 1792 vervangen door een fors, modern trappenhuis ter plaatse van de nu volgebouwde binnenplaats. Omdat het kantongerecht inmiddels was verhuisd naar Voorstraat 31, kon de raadzaal (weer) op de eerste verdieping aan de voorzijde worden geplaatst, met erachter een overloop en de kamer voor burgemeester en wethouders. De tweede verdieping werd grotendeels ingericht als extra vergaderzaal. Vrijwel alle balklagen in het gebouw, met als belangrijke uitzondering die in de oude secretarie, werden vernieuwd. Sinds de verbouwing van 1955-'57 is alleen op de tweede verdieping de situatie nog weer eens gewijzigd. De hier aanwezige grote zaal werd in 1984 door middel van scheidingswanden opgedeeld in enkele wethouderskamers.

Peter Don, Voorne-Putten 106 Het interieur van de raadzaal vóór de verbouwing van 1955-'57; opname 1953.

Exterieur

De drie vensterassen brede voorgevel van het stadhuis is geheel met zandsteen bekleed en wordt aan de bovenzijde afgesloten door een fronton. De gebosseerde begane grond heeft aan weerszijden van de voordeur een venster met geprofileerde omlijsting, aan de bovenzijde voorzien van een gebeeldhouwde versiering in de vorm van een sluitsteen met guirlande. De omlijsting van de voordeur, een dubbele deur versierd met enig snijwerk (waaronder een tweetal lauwerkransen), toont bovenaan een gebeeldhouwd wapenschild, geflankeerd door guirlandes en palmtakken. De vensters op de begane grond bevatten vijftienruits schuiframen. Die op de eerste verdieping, voorzien van schuiframen met achttien ruiten, lopen naar onder toe door tot op vloerniveau en hebben aan de buitenzijde ijzeren balkonhekjes. Zij worden elk afzonderlijk bekroond door een lijst met daaronder een gebeeldhouwd

Peter Don, Voorne-Putten 98

107 De ingangspartij aan de Markt; opname 1990. palmettenfriesje. De tweede verdieping heeft vensters met negenruits ramen. Het door twee gebeeldhouwde siervazen geflankeerde fronton bevat beeldhouwwerk, voorstellende het Brielse wapen dat wordt gehouden door de bijbehorende capirussa, een bok met het hoofd van een mens. Aan weerszijden hiervan zijn diverse attributen van gezag, gerechtigheid en goed bestuur uitgebeeld. Onderaan geeft een spreuklint de wapenspreuk van Brielle weer: ‘LIBERTATIS PRIMITIAE’ (‘Eersteling der Vrijheid’). Het dak van het voorste gedeelte van het stadhuis, evenals de daken van de twee bouwdelen daarachter gedekt met leien in Maasdekking, heeft aan de voorzijde een schild en wordt daar bekroond door een vierkant houten klokketorentje met open lantaarn en achtkante uivormige spits. De voormalige burgerwacht heeft een smalle bakstenen lijstgevel met op de begane grond een poortopening met gebosseerde hardstenen omlijsting. De poort is thans met glas dichtgezet. Erboven bezit zowel de eerste als de tweede verdieping een venster met schuifraam. Het dak is een met blauwgrijze Hollandse pannen gedekt schilddak. Van de rechter zijgevels van de drie bouwdelen is de voorste opgetrokken uit donkerrode baksteen (formaat 21,5 × 10,2 × 3,6 cm, tien lagen 46,5 cm), de middelste uit gemengd lichtrode en gele baksteen (formaat 28,5 × 12 × 5,4 cm, tien lagen 78,5 cm) en die van de oude secretarie weer uit donkerrode baksteen (formaat 20,5 × 10,5 × 4,3 cm, tien lagen 51 cm). De eerste twee bouwdelen hebben opzij vensters met schuiframen die wat hun roedenverdeling betreft in grote lijnen overeenkomen met die in de voorgevel. De oude secretarie heeft rechts naast de van een bovenlicht voorziene ingang twee schuiframen met een kleinere roedenverdeling. De lange stoep aan de zijde van de Koopmanstraat, met kettingen tussen hardstenen palen, is in 1955-'57 geheel vernieuwd. Aan de grotendeels gesloten linkerzijkant van het stadhuis zorgt het plat afgedekte hoge bouwlichaam waarin het trappenhuis is ondergebracht, voor een duidelijk modern accent. Alleen hier toont de verbouwing van Van den Broek en Bakema zich ook uitwendig.

Interieur

Peter Don, Voorne-Putten Het interieur van het stadhuis is, zoals hierboven vermeld, in hoge mate een produkt van de verbouwing van 1955-'57. In materiaalgebruik en detaillering is bewust geen poging gedaan het oude te imiteren of te reconstrueren. Enigszins een uitzondering hierop vormen de balklagen, deels enkelvoudig en deels samengesteld, die vrijwel alle zijn vernieuwd, maar die toch de

Peter Don, Voorne-Putten 99

108 Het interieur van de oude secretarie; opname 1990. aangetroffen oude toestand in grote lijnen weergeven en die in het zicht zijn gelaten. De schuiframen uit 1792 hebben overal nog hun oorspronkelijke vouwblinden, met eenvoudig versierde panelen. Van het stucwerk uit de eerste helft van de 19de eeuw, dat onder meer in de vroegere burgemeesterskamer was aangebracht, zijn alleen twee stukken met wapens bewaard gebleven, één achter in de hal en één in de achterkamer. In een der vensters van deze achterkamer bevindt zich een gebrandschilderd glas uit 1922, dat herinnert aan het bezoek van koningin Wilhelmina aan Den Briel op 1 april van dat jaar. Genoemd moet verder worden de deels nog oude spiltrap in het achterste gedeelte van het stadhuis; deze trap dateert vermoedelijk uit het begin van de 17de eeuw, net als de twee opgeklampte eiken deuren die erop uitkomen. In de hoge, van een plafond op een enkelvoudige balklaag voorziene oude secretarie is de uit 1746 daterende betimmering gaaf bewaard gebleven. Rechts bezitten de twee ramen nog hun oorspronkelijke vouwblinden. De voor het overige rondom lopende betimmering bestaat vrijwel geheel uit kastdeuren, die in twee etages zijn aangebracht. De deuren hebben eenvoudig geprofileerde, rechthoekige panelen. Alleen de deur die toegang geeft tot het vertrek, het paneel daarboven en de schoorsteenboezem in het midden links hebben licht getoogde panelen. De schoorsteenboezem is versierd met snijwerk, dat in de vorm van beweeglijke bladranken een staand ovaal omlijst. Dit snijwerk toont vroege rococo-trekken en ook de schoorsteenmantel van zwart marmer is van een asymmetrische kuifvormige versiering voorzien. De betimmering is thans groen geverfd, maar was oorspronkelijk afgewerkt in een geverfde imitatie van eikehout (‘opregte ommer kleur, wel geprepareert met suyver loowit, soo na de eyckehout kleur gemaakt als doenlick is’). Van de verschillende kapconstructies zijn die boven de hal en die boven de oude secretarie nog 18de-eeuws, respectievelijk uit 1792 en uit 1746. Hiertussen, boven de achterkamer, bevindt zich een volledig nieuwe, in het geheel niet aan de oude constructies aangepaste kap uit 1955-'57. Ook de voormalige burgerwacht heeft een 20ste-eeuwse kap en de constructie van het klokketorentje is voor een belangrijk deel eveneens van recente datum. De kap van de vroegere thresorie ten slotte is waarschijnlijk 19de-eeuws.

Peter Don, Voorne-Putten 109 Grote archiefkast uit de tweede helft van de 17de eeuw; opname 1990.

Archiefkasten

Het stadhuis bezit twee oude eikehouten archiefkasten, beide met een tweetal deuren met diagonaal ijzeren traliewerk. De grootste van de twee dateert uit de tweede helft van de 17de eeuw en bevat een omvangrijke serie resolutieboeken van de Staten van Holland en Westfriesland (Brielle had als stemhebbende stad zitting in de Staten). Deze kast heeft bolpoten en daarboven een drietal pilasters met gedetailleerd gesneden corinthische kapitelen. Op de kapitelen rust een hoofdgestel met een geheel met snijwerk gevuld fries. Hier zijn, tegen een achtergrond van krullende acanthusbladeren enkele putti, vogels en een tweetal jachtscènes uitgebeeld. De kroonlijst boven het fries wordt ondersteund door een reeks gesneden klosjes. Boven op de kast

110 Jachtscène. Detail van het gesneden fries van de grote archiefkast; opname 1990.

Peter Don, Voorne-Putten 100 is een frontonvormig, gesneden opzetstuk geplaatst. Dit opzetstuk, zonder omlijsting en geheel opengewerkt, toont het stadswapen met zijn schildhouder, omgeven door krullende bladranken met hier en daar bloemen en druiventrossen. Al het snijwerk, aan kapitelen, fries en opzetstuk, is donkerbruin geverfd, met goud voor de belangrijke details. De tweede kast toont dezelfde opzet, maar is kleiner en veel soberder uitgevoerd: vlakke, onversierde en kapiteelloze pilasters, geen snijwerk aan het hoofdgestel en ook een minder uitgewerkt opzetstuk. Deze kast werd vermoedelijk kort voor 1800 vervaardigd.

111 Schuttersstuk ‘het Oranje vendel’, in 1660 geschilderd door Maerten van der, Fuijck; opname 1990.

Schuttersstukken

In het stadhuis hangen drie schuttersstukken, die omstreeks 1660 door Maerten van der Fuijck werden geschilderd. Deze stukken hingen oorspronkelijk in de Doelen, maar werden in 1807 opgerold en op de zolder van het stadhuis opgeborgen. In 1908 kwamen zij weer onder de aandacht en in de jaren daarna werden zij gerestaureerd en in het stadhuis opgehangen. Nu hangen er twee in de raadzaal en één in de kamer van burgemeester en wethouders. De drie schilderijen stellen de drie Brielse vendels voor. Het grootste toont het Oranje vendel. Dit stuk is gesigneerd en gedateerd 1660 en als bijzonderheid kan worden vermeld dat wel wordt aangenomen dat de zittende figuur in het wit een zelfportret van Van der Fuijck is. Tegenover het Oranje vendel hangt in de raadzaal het Blauwe vendel. Het derde stuk stelt het Witte vendel voor.

Voormalig stadhuis, Kaaistraat 2, Geervliet

Het voormalige stadhuis is een nagenoeg vrijstaand, rechthoekig bakstenen gebouw met verdieping en zadeldak. Het staat in het centrum van Geervliet, tegen de binnenzijde van de dijk en met zijn voorgevel gekeerd naar het vroegere haventje. Aan enkele details, zoals de twee spitsboogvensters in de zijgevels, is te zien dat het gebouw een laat-middeleeuwse oorsprong heeft; het was aanvankelijk een gasthuis. In 1633 werd het met een verdieping verhoogd en ook daarna onderging het nog verschillende verbouwingen. De voorgevel kreeg in 1823 zijn huidige uiterlijk, met

Peter Don, Voorne-Putten de in- en uitgezwenkte top. Een dakruiter met luidklok bezat het gebouw vermoedelijk vanaf het begin; het huidige torentje is een produkt van de in 1964-'66 uitgevoerde restauratie. Bij deze restauratie werd met name de indeling van de begane grond ingrijpend gewijzigd. Op de verdieping bevindt zich de voormalige gemeenlandskamer, die lange tijd ook als raadzaal voor het stadsbestuur dienst deed. Een aantal belangrijke inventarisstukken herinnert aan de tijd dat het bestuur van het hoogheemraadschap de Ring van Putten hier vergaderde.

Peter Don, Voorne-Putten 101

Archivalia

RDMZ, dossiers (vanaf 1939).

Litteratuur

Oudheden van Zuid-Holland, 231-234; Bakker, 349; Van der Aa IV (1843), 477; Plokker, 250-251; Voorloopige Lijst, 59; C. Hoek, ‘De wapens van leden van de vierschaar van Putten’, Ons Voorgeslacht 16 (1961), 192-196; Van der Gouw 1967, 315; G.T. Haneveld, Oude medische gebouwen van Nederland, Amsterdam 1976, 52 en 100; E.C.M. Helle, ‘Het huis van de stad’, in: Geervliet 600 jaar stad, Geervliet 1981, 106-136.

Afbeeldingen

Stadsgezicht met het stadhuis vanuit het noordwesten, kopergravure door Anna C. Brouwer, opgenomen in Bakkers Stad- en Dorp-Beschrijver VI (1843), tegenover pagina 345. Foto's: exterieur-opname, afgedrukt in: Buiten 26 (1932), 373; twee reeksen exterieur- en interieur-opnamen uit 1939 en 1959 en voorts een aantal foto's van bouwsporen uit 1964 (ten tijde van de restauratie), coll. RDMZ. Bouwkundige tekeningen: twee opmetingstekeningen vermoedelijk uit 1939, twee opmetingstekeningen en een ontwerp voor een nieuwe indeling uit 1940 door het Rijksbureau voor de Monumentenzorg, reeksen opmetingstekeningen en restauratieontwerpen uit 1947-'48 door J.W. Janzen en uit 1955-'65 door Ph. J.W.C. Bolt, reconstructietekening van het ‘koorhek’ uit 1964 door Th. van Straalen, coll. RDMZ.

Geschiedenis en bouwgeschiedenis

Toen Beatrijs van Putten het kapittel van Geervliet in 1346 uitbreidde met vijf kapelanieën (zie ook pagina 199), liet zij onder meer vastleggen dat deze vijf zorg zouden moeten gaan dragen voor de dagelijkse mis in het door haar met anderen te stichten gasthuis ter plaatse. Hoewel er vanaf die tijd in de schriftelijke bronnen regelmatig sprake is van de gasthuismeesters van Geervliet, is er over het gasthuis zelf zeer weinig bekend. Zeker is dat het in de loop van de 15de eeuw aan de haven stond, op de plaats van het latere stadhuis. In een ordonnantie van Karel V uit 1516 staat onder meer te lezen dat er ieder jaar op 15 mei in het openbaar verantwoording moest worden afgelegd van de inkomsten en uitgaven van de Ring van Putten en dat dit moest geschieden ‘in 't gasthuys tot Gheervliet, dat men hout voor 't stadthuys aldaer’. De functieverandering van gast- naar stadhuis vond geleidelijk plaats. Lang

Peter Don, Voorne-Putten nadat de bestuurderen er hun intrek hadden genomen, fungeerde het gebouw tegelijkertijd ook nog als gasthuis. Uit tijdens de restauratie ontdekte bouwsporen is enigszins op te maken hoe het oude gasthuis was ingedeeld. Het was een tamelijk laag gebouw met een in tweeën gedeelde binnenruimte. De zaal voor de gasten, die direct achter de voorgevel lag en die ongeveer tweederde van het geheel in beslag nam, was van de achterin gelegen kapel gescheiden door een houten hek met een deur en spijlen. Dit bleek uit de sporen die door de overhoeks geplaatste spijlen in een der balken onder de verdiepingvloer waren nagelaten. Het kapelgedeelte, met minstens twee kleine spitsboogvensters in de zijgevels, was wat hoger opgetrokken dan de rest van het gasthuis en bezat misschien een houten tongewelf. Wanneer hier de mis werd opgedragen, kon deze vanuit de zaal worden gevolgd; het hek had dus in feite dezelfde functie als een koorhek in een kerk. Vanaf het begin van de 16de eeuw vergaderde zowel het bestuur van de Ring van Putten als het stadsbestuur in het oude gasthuis. Beide besturen maakten daarbij aanvankelijk ongetwijfeld gebruik van hetzelfde vertrek, wellicht op de plaats van de toen al verdwenen kapel. Op den duur bleek dit echter een onhoudbare toestand en in 1633 werd op het gebouw dan ook een verdieping geplaatst. Hier kreeg de Ring van Putten zijn eigen vergaderzaal, de gemeenlandskamer. Om deze van buitenaf rechtstreeks bereikbaar te maken, werd tegen de voorgevel een stenen trap met bordes aangebracht. Verder

112 De rechter zijgevel van het voormalige stadhuis van Geervliet; opname 1987.

Peter Don, Voorne-Putten 102

113 Geervliet, voormalig stadhuis. Plattegronden van begane grond en verdieping en dwarsdoorsnede. Schaal 1:300. Tekening B. Kooij, 1987; naar tekening van Ph. J.W.C. Bolt uit 1965. werd de verhoogde voorgevel van een trappentop voorzien en kreeg het stadhuis boven de verdieping een geheel nieuwe kap. Na deze verbouwing werd de vergaderkamer op de begane grond uitsluitend nog door het stadsbestuur gebruikt en als ‘rechtkamer’ aangeduid. Op de begane grond lag verder ook de vleeshal, die al in de oudst bewaard gebleven stadsrekeningen wordt vermeld en die in recenter tijd bestond uit een kleine bestrate slachtplaats, bereikbaar via het poortje onder het bordes. Deze ‘hal’ deed ten behoeve van de vleesdistributie tussen 1940 en 1945 voor het laatst dienst en verdween bij de restauratie. In de loop der tijd raakte de begane grond opgedeeld in een aantal ruimten met wisselende functies. Zo liet de Ring van Putten in 1754 achter in het stadhuis een grote keuken inrichten en kreeg de stadschirurgijn, die tegelijk ook stadsbode was, in 1759 in het stadhuis een woning. Met name deze laatste ingreep had grote gevolgen, want hierdoor moest het stadsbestuur voor zijn vergaderingen uitwijken naar de gemeenlandskamer op de verdieping. Daar werden in 1786 een nieuwe schouw en de nu nog aanwezige schoorsteenmantel aangebracht. De voorgevel, in 1753 al eens opgeknapt, werd in 1823 afgehakt en geheel nieuw beklampt. Hierbij ontstond het tegenwoordige uiterlijk, met de rondboogvensters en de in- en uitgezwenkte top. Tegen het einde van de 19de eeuw werd de keuken achter in het stadhuis ingericht tot secretarie en in 1910 verhuisde de bode, die toen tevens het ambt van veldwachter bekleedde, naar een nieuwe woning tegen de achtergevel van het stadhuis. Daarna waren op de begane grond onder andere nog enige tijd een quarantainevertrek en een burgemeesterskamer in gebruik. Op de verdieping lag achter de raadzaal het archief. Over restauratie werd gesproken vanaf 1939, maar het werk werd eerst in 1964-'66 uitgevoerd. De leiding had architect Ph. J.W.C. Bolt, die in de jaren daarvoor de Geervlietse kerktoren had gerestaureerd. Bolt maakte in 1956 onder meer een historiserend restauratieontwerp, met op de plaats van de 19de-eeuwse voorgevel een tuitgevel, voorzien van totaal andere vensters en een dubbele trapopgang naar het bordes. De Rijkscommissie voor de

Peter Don, Voorne-Putten 103

Monumentenzorg kon zich echter niet met dit ontwerp verenigen en uiteindelijk werd besloten de gevel in zijn vorm van 1823 te handhaven. Slechts het dakruitertje werd gewijzigd. Verder werd de fundering van het stadhuis geheel vernieuwd en verdwenen ten behoeve van een nieuwe, grotere secretarie de verschillende vertrekken op de begane grond. Achter in het gebouw kregen een archiefkelder en een trappenhuis een plaats, waarbij de verdiepingvloer, die hier steeds iets hoger had gelegen dan in de raadzaal, omlaag werd gebracht. In de zijgevels, waarvan de rechter van een pleisterlaag werd ontdaan, reconstrueerde men de twee gotische vensters naar aangetroffen bouwsporen; op de begane grond gebeurde ditzelfde met het ‘koorhek’. Op 1 januari 1980 ging de gemeente Geervliet op in de nieuwe gemeente Bernisse. Het stadhuis bleef als secretarie nog tot in 1988 in gebruik.

Exterieur

De voorgevel is opgetrokken uit rode baksteen. Er midden tegenaan staat een hoog bordes, met links een trap en op de borstwering twee gebeeldhouwde leeuwen die een wapenschild (Putten en Geervliet) vasthouden. Onder het bordes bevindt zich een zandstenen rondboogpoortje. In de posten van dit poortje zijn diepe verticale slijtsporen zichtbaar (zie ook onder meer de poortjes in de zijmuren van het schip van de kerk hier ter plaatse). Rechts naast het bordes, op de plaats waar een deur voorheen toegang gaf tot een cachot, is bij de restauratie een groot schuifvenster geplaatst. Op de verdieping wordt de hoofdingang geflankeerd door twee rondboogvensters met houten ramen; een derde rondboogvenster verlicht de zolder. De ramen hebben een kleine roedenverdeling en boven hun ronde beëindiging toont het metselwerk merkwaardige, recht afgesloten strekken. De hoofdingang wordt omlijst door een geblokt zandstenen rondboogpoortje met een sluitsteen met leeuwemasker en daarboven een op een console in een gebroken fronton geplaatst beeldje van Vrouwe Justitia. Het beeldje en andere onderdelen van het poortje dateren vermoedelijk uit het begin van de 18de eeuw. De compositie van het geheel maakt een nogal onevenwichtige indruk, alsof het poortje uit reeds eerder gebruikte, van elders afkomstige onderdelen

114 Het voormalige stadhuis van Geervliet, gezien vanaf de dijk; opname 1991.

Peter Don, Voorne-Putten 115 Het interieur van de vleeshal op de begane grond, gezien naar de voorgevel; opname 1959.

Peter Don, Voorne-Putten 104

116 Het interieur van de raadzaal op de verdieping, met de archiefkasten van de Ring van Putten; opname 1987. is samengesteld. Omdat in 1823, het jaar waarin de voorgevel van het stadhuis zijn huidige gedaante kreeg, ook het ten zuiden van de kerk gelegen Hof van Putten gesloopt werd, is het mogelijk dat van deze sloop afkomstig materiaal hier opnieuw is toegepast. De in- en uitgezwenkte geveltop heeft aan weerszijden een houten siervaasje in Lodewijk-XVI-stijl en wordt bekroond door een klein fronton met het jaartal 1823. Direct hierachter, op de nok van het met blauwgrijze pannen gedekte zadeldak, staat een koepeltorentje met achtkante, open lantaarn. In de zijgevels is door het verschil in de gebruikte baksteen zeer duidelijk de verhoging van 1633 zichtbaar. Op de begane grond is rode steen toegepast, op de verdieping gele steen van een kleiner formaat. Onder de dakgoten loopt een tandlijst. De meeste vensters in de zijgevels zijn produkt van de restauratie. Op de verdieping behielden alleen de twaalfruits schuifvensters van de raadzaal hun oude vorm. Op de begane grond geldt dit voor de twee voorste grote vensters in de linker zijgevel. Deze hebben een kozijn met een kalf en alleen in het onderste gedeelte een middenstijl en twee luiken; de erin geplaatste ramen hebben een kleine roedenverdeling. Bij de restauratie werden vier van deze vensters bijgemaakt. Aan de linker zijgevel valt verder de uitgebouwde schouw van de raadzaal op. De gereconstrueerde spitsboogvensters achter in de zijgevels hebben een eenvoudige bakstenen vorktracering.

117 Eiken deur uit circa 1500 op de verdieping; opname 1987.

Peter Don, Voorne-Putten Interieur

De ruimte op de begane grond heeft een vrijwel volledig vernieuwde balklaag met moer- en kinderbalken. Midden onder de moerbalken loopt van voor naar achter een onderslagbalk op een reeks standvinken. Deze constructie dateert van de restauratie en gaat niet terug op een oudere toestand; voorheen zorgden de verschillende tussenmuren op de begane grond voor de nodige ondersteuning. In het gereconstrueerde ‘koorhek’, dat na de restauratie de secretarie scheidde van de wachtruimte voor het publiek, is naast de op de oorspronkelijke plaats aangebrachte deur een loket aangebracht. Op de verdieping is de raadzaal vanuit een voorportaal toegankelijk via een mooi laat-gotisch eiken deurtje uit omstreeks 1500. Dit deurtje is versierd met gesneden vierpassen, terwijl ook de manier waarop de deurstijlen en -regels en de andere samenstellende onderdelen in elkaar grijpen decoratief is gebruikt. De grotendeels vernieuwde balklaag op de verdieping is ook weer samengesteld uit moer- en kinderbalken. Midden in de linker zijwand bevindt

Peter Don, Voorne-Putten 105

118 Wapenbord met jaartal 1654 en afbeelding van Vrouwe Justitia; opname 1987.

119 Schilderij met voorstelling van Vrouwe Justitia, gevat in een rijk versierde, 1699 gedateerde betimmering; opname 1987.

120 Schilderij uit 1734, voorstellend een tronende Justitia omgeven door wapens; opname 1987. zich de schouw, met een donker gepolijste schoorsteenmantel van hardsteen. Deze in 1786 door Abraham Cahoen geleverde schoorsteenmantel is versierd in de destijds al ouderwetse rococo-stijl en werd derhalve misschien hergebruikt. Achter de raadzaal liggen het trappenhuis en de voormalige burgemeesterskamer, beide aangebracht tijdens de restauratie. Onder het vóór de restauratie niet beschoten pannendak bevindt zich een uit 1633 daterende grenehouten kapconstructie. Deze telt zeven spanten, met telmerken die van voor naar achter nummeren. Elk spant bestaat uit twee op elkaar geplaatste dekbalkjukken met daarbovenop een driehoekspant met tussenbalk. De daksporen rusten op de mede door windschoren ondersteunde flieringen. Ten behoeve van het dakruitertje is midden onder het voorste spant een standvink geplaatst.

Peter Don, Voorne-Putten 121 Wapenbord met jaartal 1768; opname 1987.

Inventaris

In de raadzaal bevinden zich een tafel en enkele lange banken, daterend uit het midden van de 17de eeuw. Deze banken zijn zogenaamde ‘overslagbanken’, met een rugleuning die in een handomdraai kan worden omgeklapt, zodat voor- en achterkant van de bank worden omgewisseld. In de zaal staan voorts twee hoge kasten, oorspronkelijk archiefkasten van de Ring van Putten. De oudste, uit het midden van de 17de eeuw, toont enig snijwerk, onder meer in de zwikken der boogpanelen; het onderste gedeelte van deze kast is een latere toevoeging. De tweede kast, strak en sober, dateert uit de eerste helft van de 18de eeuw. Ondanks het feit dat de Ring van Putten in 1954 is opgegaan in het te Brielle gevestigde waterschap de Brielse Dijkring, zijn de kasten in Geervliet gebleven. Zij zijn te beschouwen als vanouds behorend op het stadhuis. Ten slotte zijn hier nog aanwezig vier grote, kleurig beschilderde houten borden en twee schilderijen op doek, alles afkomstig uit de zaal op het verdwenen Hof van Putten waar tot in 1811 de vierschaar werd gespannen. Op de borden, op de omlijsting van een van de schilderijen en op het tweede schilderij zijn reeksen wapens afgebeeld. In de meeste gevallen staan de wapens van Holland en Putten min of meer centraal, omringd door de wapens van de personen die in verschillende perioden de vierschaar vormden, de ruwaard en de leenmannen van Putten. Wapenborden en schilderijen ondergingen tegelijk met het stadhuis een restauratie. De vier schilderingen op hout zijn waarschijnlijk alle van dezelfde hand; zij dateren uit omstreeks 1775 en geven door de wapens de samenstelling van de vierschaar weer in respectievelijk 1588, 1642, 1654 en 1768. Het bord met het jaartal 1768 werd geschilderd in 1778. De wapens zijn afgebeeld hangend aan linten of aan slingers met bladeren en bloemen. Twee van de borden laten

Peter Don, Voorne-Putten 106 verder nog een staande Vrouwe Justitia zien, herkenbaar aan haar zwaard en weegschaal en op het 1654 gedateerde bord bovendien aan haar blinddoek. Van de schilderijen is het oudste van 1699 of kort daarna. Afgebeeld is een zittende Justitia, met zwaard en weegschaal en met naast zich twee putti, de een met de zon der gerechtigheid, de ander met een (wet)boek. Het schilderij en de eronder aangebrachte Latijnse tekst (gesigneerd I. van Groenendijk) zijn voorzien van een rijk gesneden lijst met eikeloof, linten en in de hoeken diagonaal geplaatste acanthusbladeren. Dit geheel is gevat in een betimmering waarop een tiental wapens en het jaartal 1699 zijn geschilderd en die wordt afgesloten door een met gesneden acanthusbladeren versierd hoofdgestel. Het tweede schilderij, gedateerd 1734, stelt eveneens een tronende Justitia voor. De putto naast haar houdt het zwaard en de weegschaal vast; zijzelf heeft in de ene hand werktuigen van gevangenschap en straf (handboeien en een roede) en in de andere tekenen van overwinning en beloning (een lauwerkrans en erepenningen). De voorstelling wordt omgeven door wapens.

Voormalig raadhuis, Markt 13, Heenvliet

Allereerst moet nader worden gepreciseerd om welke panden het hier gaat. Dit is nodig omdat het niet steeds duidelijk is waar in vroeger eeuwen het raadhuis van Heenvliet gevestigd was; bovendien zijn in recenter tijd de huisnummers veranderd. Het diepe pand op de hoek van Markt en Branderf vormt de kern van onderstaande beschrijving. Het droeg tot aan de in 1962-'64 uitgevoerde restauratie het huisnummer 12, maar werd toen samengevoegd met het aangrenzende nummer 13, dat hier eveneens beschreven wordt. Het dubbele pand dat zo ontstond en dat in zijn geheel Markt 13 ging heten, werd in gebruik genomen als secretarie (de representatieve raadhuisruimten werden destijds ondergebracht in het daarvoor afgesplitste en gerestaureerde rechter gedeelte van het ambachtsherenhuis, het nieuwe nummer 12; zie pagina 386). In 1988 echter vertrok de gemeente uit de kern van Heenvliet en kort daarna werd Markt 13 aan particulieren verkocht en vervolgens weer in tweeën gesplitst. Beide panden staan tegen de dijkhelling aangebouwd, met hun voorgevel aan de Markt. Het hoekpand bestaat uit twee achter elkaar gelegen gedeelten. Het voorste hiervan gaat schuil achter een uit 1769 daterende lijstgevel, maar is in oorsprong veel ouder. Het bezit een laat-middeleeuwse kern met een houtskelet en moet circa 1500 zijn opgetrokken. De plattegrond van dit vier balkvakken diepe gedeelte is niet rechthoekig: de voorste twee vakken zijn naar rechts enigszins uitgebouwd. Hier lag eertijds een opkamer boven een kelder. Ook in kapconstructie en dakvorm werkt deze uitbouw door: boven het voorste stuk bevindt zich een op het grote zadeldak aansluitend, dwars geplaatst kapje dat rechts eindigt tegen een topgevel. Het achterste, lager gelegen gedeelte werd vermoedelijk omstreeks 1530 aangebouwd. Het heeft een rechthoekige plattegrond en bevat, boven een souterrain, een oude vergaderzaal, met aankleding uit 1771; daar weer boven ligt de zolder, onder een fors schilddak. Het hoekpand onderging in de loop der tijd verschillende verbouwingen. Bij de restauratie van 1962-'64 werd met name het voorste gedeelte ingrijpend gewijzigd, onder meer door de verwijdering van een 19de-eeuwse indeling en door het weglaten

Peter Don, Voorne-Putten van de voordeur. Als gezamenlijke ingang voor beide panden werd toen de voordeur van het buurpand in gebruik genomen. Nu het geheel weer gesplitst is, is recentelijk in de linker zijgevel van het hoekpand een nieuwe ingang gemaakt. Het buurpand, met lijstgevel uit circa 1780, is een huis met verdieping en achter elkaar twee dwars geplaatste zadeldaken; een iets smallere achterbouw heeft een aparte kap. Enkele aanbouwsels aan de achterzijde werden in 1989 verwijderd. Ook dit huis is in oorsprong veel ouder dan de tegenwoordige voorgevel, maar het werd veel rigoureuzer vernieuwd; van het oude is hier zo goed als niets meer terug te vinden.

Peter Don, Voorne-Putten 107

122 Heenvliet, voormalig raadhuis. Dakplan, vooraanzicht, dwarsdoorsnede met achteraanzicht en plattegronden. Schalen 1:900 en 1:300. Opmetingstekening B. Kooij, 1988; gebaseerd op tekeningen van de RDMZ uit 1962-'68 en op eigen waarneming.

Archivalia

RDMZ, dossiers (vanaf 1958).

Litteratuur

Bakker, 148-152 en 158; Kuijper 1882, 42-44; Voorloopige Lijst, 163; Verslag der Provinciale Zuidhollandsche Archeologische Commissie, 1930, 10; 't Hart, 8-9, 74 en 224.

Peter Don, Voorne-Putten Overige schriftelijke bronnen

R. Meischke, ‘Het oude raadhuis te Heenvliet’, typoscript uit 1963, coll. RDMZ.

Afbeeldingen

Gezicht op de voorgevel van het oude raadhuis, rechts van het ambachtsherenhuis te zien op blad 1 in het Kaartboek van de heerlijkheid Heenvliet, in 1693 getekend door Heyman van Dijck, Huisarchief der vrijheren van Heenvliet, GA Rotterdam. Foto's: twee exterieur- en zes interieur-opnamen uit 1954 en enkele foto's uit 1962 en 1963 (ten tijde van de restauratie), coll. RDMZ. Bouwkundige tekeningen: twee opmetingstekeningen uit 1946 door

Peter Don, Voorne-Putten 108

M.C.A. Meischke en reeks opmetingstekeningen en restauratieontwerpen uit 1960-'68 door de RDMZ, coll. RDMZ.

Geschiedenis

Over de geschiedenis van het raadhuis van Heenvliet is niet erg veel met zekerheid bekend. In de oude stukken is weliswaar met enige regelmaat sprake van ‘het raadhuis’, ‘het rechthuis’, ‘het stedehuis’ of zelfs ‘het dorpshuis’, maar het is vaak onduidelijk over welk gebouw het dan precies gaat. Een belangrijke rol speelt hierbij de oppermacht die de vrijheer van Heenvliet ter plaatse bezat. Aangelegenheden van bestuur en rechtspraak zullen nogal eens in zijn huis, het ambachtsherenhuis, zijn geregeld en verder was ook het pand op de hoek van Markt en Branderf zijn persoonlijk bezit, hetgeen onder meer blijkt uit een stuk van 1732, dat vermeldt dat ‘het raethuis vanouds den Heer aankomt’. Deze situatie bleef tot aan de verkoop aan de gemeente in 1960 bestaan. Zeker is, dat het plaatselijk bestuur in het begin van de 18de eeuw in ‘het raadhuis’ op de hoek van Markt en Branderf ging vergaderen. Een aparte zaal ten behoeve van het gerecht was hier echter al veel eerder tot stand gekomen: vermoedelijk al omstreeks 1530, met de bouw van het achterste gedeelte van het hoekpand. Het gerecht, na 1700 uit ‘het raadhuis’ verdrongen, kwam vervolgens bijeen in de herberg op de hoek van Markt en Molendijk (nu Stationsweg). Deze herberg werd dan ook al gauw ‘het rechthuis’ genoemd. Bakker beschrijft de situatie in 1798 als volgt: ‘Onder de Wereldlyke Gebouwen, teld men het Raadhuis, welke (...) op de Markt staat. Van buiten heeft het weinig aanzien, doch men vind ‘er goede vertrekken van binnen, zo tot het houden der Vergadering, als voor de Secretarye. Het Rechthuis staat op de hoek van de Markt; en is meede voorzien van goede vertrekken, zo van de Regeering, als verkopingen; het is een Herberg, en wordt door de Bode bewoond’. In 1930 kocht de gemeente het pand naast het raadhuis aan ten behoeve van een uitbreiding. Deze bracht een nieuwe situatie, met in het hoekpand achter elkaar de vergaderkamer voor het polderbestuur, de ruimte voor de veldwachter en de oude vergaderzaal, terwijl de voorkamer van het buurpand was ingericht tot raadzaal voor het gemeentebestuur. Tijdens de overstromingsramp van 1953 stonden de beide panden in het water en daarna werd het hoekpand niet meer gebruikt, totdat de restauratie in 1964 was voltooid. De recentere geschiedenis van de beide panden is hierboven al kort beschreven.

Bouwgeschiedenis

Tijdens de restauratie en tijdens de recente verbouwing zijn veel bouwsporen en andere gegevens aan het licht gekomen. Deze hebben het mogelijk gemaakt de bouwgeschiedenis in grote lijnen te reconstrueren. Een en ander begint omstreeks 1500, wanneer het voorste gedeelte verrijst. De oorspronkelijke voorgevel van dit

Peter Don, Voorne-Putten laat-middeleeuwse huis werd nog in 1693 door Heyman van Dijck in het kaartboek van de heerlijkheid in tekening vastgelegd (zie afb. 529, rechts): een trapgevel met de voordeur in het midden en rechts daarvan het kleinere en hoger geplaatste venster van de opkamer. Overigens is de tekening niet in alle opzichten nauwkeurig. Boven de begane grond heeft het pand immers nooit een volledige verdieping gehad. En verder bekroonde de trappentop de voorgevel ook niet over de voile breedte, aangezien het gedeelte met de opkamer rechts uitstak. Dit oorspronkelijke hoekpand was vier balkvakken diep. De voorste twee vakken werden ingenomen door een voorhuis met rechts een onderkelderde en door een haard verwarmde opkamer. In het smallere achtergedeelte lag vermoedelijk de keuken, voorzien van een schouw. Onder deze keuken bevond zich een tweede kelder; links achterin stond de trap naar de zolder. In de linker zijgevel had het huis aanvankelijk in elk geval drie vensters; alleen van het achterste vak is het niet zeker of het vanaf het begin een venster heeft gehad. Tegen de achtergevel van dit hoekhuis stond oorspronkelijk een apart pand,

Peter Don, Voorne-Putten 109

123 De voorgevels van het oude raadhuis en het buurpand; opname 1954.

124 De linker zijgevel van het oude raadhuis; opname 1954. dat vermoedelijk omstreeks 1530 werd verbouwd tot een vier balkvakken diepe zaal met souterrain. Dit souterrain was destijds onverwarmd; de zaal kreeg tegen de achtergevel van het hoekhuis een schouw. Naast deze schouw werd een deur aangebracht, die het hoekhuis met de zaal verbond. Het hoekhuis, misschien vanaf het begin in gebruik als herberg, werd dus achterwaarts uitgebreid, vermoedelijk met een rechtzaal. Nadat omstreeks 1630 een aantal wijzigingen in het interieur was aangebracht, volgde in 1769-'71 opnieuw een nogal ingrijpende verbouwing. Eerst werd de oude trapgevel aan de voorzijde vervangen door de tegenwoordige lijstgevel, echter nog wel met de voordeur in het midden en de opkamer ter rechterzijde. Vervolgens werd het interieur van de achterzaal gemoderniseerd. Hierbij werd een nieuwe schouw voor de laat-gotische geplaatst, werden rondom een lambrizering en een behangsel van goudleer aangebracht en werd het huidige stucplafond vervaardigd. Ten slotte werd het souterrain tot woning ingericht. In de 19de eeuw ging het complex geleidelijk achteruit. De achterbouw met de zaal verzakte steeds verder en op zeker moment moest de top van de achtergevel worden gesloopt en vervangen door het huidige dakschild. De zijgevel werd gepleisterd. Het was vermoedelijk in 1886 dat de indeling van het voorhuis werd gewijzigd: de opkamer verdween, de kelder eronder werd volgestort en de voordeur werd naar links verplaatst, aansluitend op een van het voorhuis afgescheiden gang. Uitwendig werd het benedengedeelte van de voorgevel van een pleisterlaag voorzien. Bij de restauratie van 1962-'64, die onder de rechtstreekse leiding van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg plaatsvond, werden de 19de-eeuwse ingrepen merendeels weer ongedaan gemaakt. Zo verdween de buitenbepleistering van voor- en zijgevel en werd ook de indeling van het voorhuis met de gang verwijderd. Kelder en opkamer werden echter niet gereconstrueerd en een voordeur was door de samenvoeging met

Peter Don, Voorne-Putten het buurpand niet langer nodig. Hierdoor kon nu achter de voorgevel één ruimte over de voile breedte van het pand tot stand worden gebracht. Hier zetelde sindsdien de burgemeester. Het vrijwel vierkante vertrek achter het voorhuis, ooit de keuken, werd nu ingericht tot ontvangstruimte. In de achterzaal werd het stucplafond gerestaureerd, maar kon van het goudleer slechts een klein gedeelte gered worden; het bedekt nu alleen nog de wand rondom de schouw. Verder werd vooral in constructief opzicht veel hersteld, verbeterd en vernieuwd. De recente functiewijziging heeft geen grote ingrepen met zich meegebracht. De belangrijkste verandering is de plaatsing van een nieuwe ingang in het vierde vak van de zijgevel. Over de oudere bouwgeschiedenis van het buurpand is vrijwel niets bekend. Het werd waarschijnlijk omstreeks 1780 geheel vernieuwd en kreeg in het begin van de 19de eeuw een uitbreiding aan de achterzijde. Bij de recente

Peter Don, Voorne-Putten 110 verbouwing tot woonhuis is komen vast te staan dat ook dit pand op de begane grond achter de voorgevel rechts oorspronkelijk een onderkelderde opkamer bezat. De restauratie vond plaats in 1968.

Exterieur

Het hoekpand heeft aan de voorzijde een drie vensterassen brede lijstgevel, die is opgetrokken uit lichtrode baksteen (formaat 22 × 11 × 4 cm, tien lagen 48 cm). De vensters hebben schuiframen met een kleine roedenverdeling; van dergelijke ramen waren er bij de aanvang van de restauratie alleen op de verdieping nog twee aanwezig. Midden tegen de voorgevel is een houten wapenbord aangebracht, dat evenals de gevel zelf uit 1769 dateert. Rechts onder in de gevel zijn nog de sporen van een dichtgezet keldervenster zichtbaar. De linker zijgevels van het voorste gedeelte en de achterbouw zijn beide opgetrokken uit gemengd gelige en rose baksteen (formaat 19 × 9,5 × 5 cm, tien lagen 59 cm). Het voorste gedeelte heeft in de zijgevel eerst de sporen van twee dichtgezette laat-gotische kruisvensters. Van deze vensters werden eerst de onderste openingen, die alleen van luiken voorzien waren, dichtgemetseld; later volgden de overgebleven tweelichtvensters daarboven. In het derde en vierde vak bevinden zich respectievelijk een groot venster met een schuifraam met kleine roedenverdeling en de nieuwe zij-ingang. In de zijgevel van de achterbouw zijn boven enkele souterrainraampjes drie grote schuiframen met kleine roedenverdeling aangebracht. Tussen de met oranjerode pannen gedekte daken van het voorste gedeelte en de achterbouw staat een trapgevel, waarvan de trappen bij de restauratie zijn gereconstrueerd. Het buurpand heeft een vier traveeën brede lijstgevel met licht getoogde vensters. De gevel is van bruinrode baksteen (formaat 19,5 × 9,5 × 4 cm, tien lagen 48 cm). Van de schuiframen zijn alleen die op de verdieping nog van voor de restauratie. De omlijsting van de geheel links geplaatste voordeur bezit onder de kroonlijst een tweetal gesneden consoles. De kroonlijst boven aan de gevel wordt door drie soortgelijke, maar in details van elkaar verschillende consoles ondersteund. Het bovenlicht boven de voordeur, met in het midden het wapen van Heenvliet, is een produkt van de restauratie. De stoep voor het huis heeft vijf achtkante hardstenen palen met daartussen ijzeren hekken, alles uit de tweede helft van de 19de eeuw. Het dak, voorzien van twee dakkapellen, is aan de voorzijde belegd met blauwgrijze pannen.

Interieur

Het hoekpand bezit een grotendeels gaaf bewaard, slechts hier en daar bij de restauratie gecompleteerd eiken houtskelet. Op de begane grond ondersteunen de muurstijlen met hun korbelen en sleutelstukken met peerkraalprofiel de balklaag met moer- en kinderbalken. In het voorhuis zijn ook aan de binnenzijde van de linker

Peter Don, Voorne-Putten zijgevel de sporen van de twee dichtgezette kruisvensters zichtbaar. In het achter het voorhuis gelegen vertrek zorgt een gemarmerd houten poortje onder fronton voor de verbinding met de achterzaal. Dit poortje is aangebracht tijdens de verbouwing omstreeks 1630. De van een tongewelf voorziene kelder achter het voorhuis bevat naast een gangetje een oude arrestantencel. De rechthoekige achterzaal bezit rondom een houten lambrizering. De wand aan de ingangszijde heeft in het midden een schouw met een rose en blauwgrijs gemarmerde houten schoorsteenmantel en daarboven twee op dezelfde wijze bewerkte pilasters. Tussen deze pilasters is een spiegel in een uitbundig gesneden rococo-omlijsting geplaatst. De omlijsting, die aan weerszijden abrupt recht is afgezaagd, is ongetwijfeld niet voor deze plaats vervaardigd. De wand rondom de schouw heeft een behangsel van goudleer, versierd met ranken waaraan blauwe bloemen van diverse vorm ontspruiten. Achter de wand met de 18de-eeuwse schouw is de laat-gotische nog grotendeels aanwezig; de rookvanger van deze eerdere schouw wordt ondersteund door twee eiken sleutelstukjes met peerkraalprofiel. Het stucplafond van de achterzaal telt tussen de ompleisterde moerbalken vier

Peter Don, Voorne-Putten 111 vakken: een smal vak aan de kant van de schouw en drie bredere vakken daarnaast. De drie brede vakken tonen elk in het midden een door rococoranken omlijste voorstelling: het middelste vak het wapen van Heenvliet, de twee flankerende vakken enkele door een lint bijeengehouden symbolen van het recht: de weegschaal, de roedenbundel met de bijl en de zweep. Op de oude balken onder het stucwerk werd tijdens de restauratie onder meer hier en daar het jaartal 1771 aangetroffen.

125 Stucplafond uit 1771 in de achterzaal. Schaal 1:50. Tekening B. Kooij, 1988; naar tekening van de RDMZ uit circa 1965.

De kapconstructie van het voorste gedeelte telt drie spanten, elk bestaande uit twee op elkaar geplaatste dekbalkjukken met daarbovenop een driehoekspant met tussenbalk. De onderste jukken hebben benen in de vorm van eiken krommers. Deze krommers zijn oud; de rest van de constructie is vernieuwd. De kap boven de achterzaal telt eveneens drie spanten. Ook hier rusten de onderste dekbalken op krommers. Van deze constructie zijn met name de zware onderste dekbalken en hun korbelen nog oud. In beide kappen nummeren de telmerken van achter naar voor. Aparte aandacht verdient ten slotte nog de topgevel waartegen het dwars geplaatste dak rechts boven het voorhuis eindigt. In deze top is de oorspronkelijk hier aanwezige trapgevel grotendeels bewaard gebleven. Het buurpand bevat nauwelijks bijzonderheden. De laat-18de-eeuwse kapconstructie onder de twee parallelle, dwars geplaatste zadeldaken bestaat in hoofdzaak uit twee zeer brede grenen dekbalkjukken met in het midden, onder de zakgoot, een tweetal standvinken; op de dekbalken staan driehoekspantjes met tussenbalk. Het geheel is voorzien van gehakte merken.

Peter Don, Voorne-Putten 112

Voormalig raadhuis, Rijksstraatweg 243, Nieuwenhoorn

Groot, rechthoekig pand met verdieping en schilddak, in 1832-'34 niet alleen als raad- en polderhuis, maar tegelijk ook als school en schoolmeesterswoning gebouwd. Het exterieur is uiterst sober, met vlakke gevels van donkerrode baksteen en reeksen zesruits schuifvensters. Op het dak liggen blauwgrijze pannen. Het gebouw staat aan de rand van de dorpskom, met zijn lange kant tegen de noordzijde van de dijk die de polders Nieuwe Gote en Nieuwenhoorn van elkaar scheidt. De tien vensterassen brede voorgevel grenst aan de straat en telt twee voordeuren. Tussen de vensters rechts is een kleine gebeeldhouwde steen met het gepolychromeerde wapen van Nieuwenhoorn aangebracht. Deze steen dateert blijkens zijn rococo-vormen uit circa 1760 en moet dus eerst elders toegepast zijn geweest. Inwendig is het gebouw in de loop der tijd ingrijpend gewijzigd, waardoor vrijwel niets meer aan de oorspronkelijke functies herinnert. Een uitzondering hierop vormt de vroegere raadzaal op de verdieping; deze zaal, bereikbaar via de achter de rechter voordeur gelegen trap, heeft de oude betimmering met de bijbehorende geschilderde behangsels behouden. Het bijzondere van deze behangsels is de onderwerpkeuze: een reeks scènes uit de vaderlandse geschiedenis.

126 Het voormalige raadhuis van Nieuwenhoorn, gezien vanaf de dijk; opname 1991.

Archivalia

RDMZ, dossiers (vanaf 1989).

Litteratuur

Bakker, 119 en 122; Van der Aa VIII (1846), 132-133; Plokker, 189-190; Het Vaderlandsch Gevoel. Vergeten negentiende-eeuwse schilderijen over onze geschiedenis, catalogus tentoonstelling Rijksmuseum Amsterdam 1978, passim; A.L. Jonker e.a., Onderwijs te Hellevoetsluis. Een blik in het verleden, Hellevoetsluis 1985, [103-121]; L.W. Hordijk, Het archief van de polder Nieuwenhoorn (1788) 1811-1973, Inventarisreeks van het Streekarchivariaat Voorne-Putten en Rozenburg nr. 10, Brielle 1989, 7-47.

Peter Don, Voorne-Putten Geschiedenis

Voor 1834 vergaderde het dorpsbestuur van Nieuwenhoorn in een herberg ter plaatse. Deze herberg droeg de naam ‘het Wapen van Nieuwenhoorn’, maar werd ook wel ‘het Rechthuis’ genoemd. Ook de besturen van de in of kort na 1811 zelfstandig geworden polders Nieuwenhoorn en Nieuwe Gote

Peter Don, Voorne-Putten 113

127 Gevelsteen uit circa 1760 met het wapen van Nieuwenhoorn, in de voorgevel; opname 1991. zullen wel in deze herberg bijeen zijn gekomen. In 1817 vergaderde in elk geval het polderbestuur van Nieuwenhoorn in een vergaderkamer ten huize van herbergier Jan Went. In 1832-'34 verrees, waarschijnlijk naar een ontwerp van dorpstimmerman C. Spoon, een zeven traveeën breed gebouw waarin verschillende functies werden samengebracht. De schoolmeester kreeg zijn woning rechts op de begane grond, onder de raadzaal, en het linker gedeelte van het gebouw werd ingericht tot school. Van de raadzaal werd, behalve door het dorpsbestuur, ook vanaf het begin gebruik gemaakt door de polderbesturen. In 1835 is in de rekeningen van de polder Nieuwenhoorn al sprake van het stucadoren van de ‘raadkamer’ in het nieuwe gebouw en in de jaren daarna, tot in 1849, worden steeds weer bedragen vermeld voor het aankleden en meubileren van dit vertrek. Het is duidelijk dat, bij de verantwoordelijkheid die de gemeente droeg voor het gebouw in zijn geheel, de polderbesturen in belangrijke mate bijdroegen in de kosten van aankleding en inrichting van de ook door hen te gebruiken, representatieve raadzaal. In 1838 vervaardige een zekere A. Luttenberg, naar verluidt uit Zwolle afkomstig, de behangselschilderingen. Uit de in 1852 gesloten overeenkomst aangaande het gezamenlijk gebruik van de raadzaal, blijkt dat het gemeentebestuur het meubilair van de polders mocht gebruiken, maar dat de keuken en de wijnkelder er uitsluitend voor de beide polderbesturen waren. Overigens moet hierbij worden aangetekend dat in de drie colleges lange tijd merendeels dezelfde personen zitting hadden. In 1871-'72 werd de school naar links uitgebreid, met een nieuw lokaal ‘onder dezelfde gevel en nok’; het gebouw kreeg hierdoor zijn huidige omvang, maar voldeed kennelijk niet. Want al in 1881 bouwde architect F.J. Nieuwenhuis een geheel nieuwe school links van het oude pand. Van deze nieuwe school, een gebouw met vijf lokalen op symmetrische, H-vormige plattegrond, resteert thans alleen nog de rechter vleugel. Het oude gebouw werd vervolgens

128 Nieuwenhoorn, voormalig raadhuis. Plattegronden begane grond en verdieping; in de raadzaal zijn de historieschilderingen met nummers aangegeven (zie de tekst). Schaal 1:300. Tekening B. Kooij, 1988; naar tekening van gemeentewerken Hellevoetsluis uit 1971.

Peter Don, Voorne-Putten Peter Don, Voorne-Putten 114 verbouwd tot een drietal woningen. De raadzaal bleef echter gehandhaafd en in gebruik bij gemeente en polders. In 1929 werd de oorspronkelijke schoolmeesterswoning ten behoeve van de gemeente verbouwd tot secretarie en raadzaal. De polderbesturen bleven echter in de oude zaal bijeenkomen. In 1962, toen Nieuwenhoorn in de nieuwe gemeente Hellevoetsluis was opgegaan, ontstond er een conflict. Hellevoetsluis wilde het gehele gebouw ter beschikking stellen van de dienst Bescherming Bevolking, maar de polderbesturen hidden vast aan hun raadzaal. Zij baseerden zich hierbij met succes op de oude archiefstukken, waaruit bleek dat de polders destijds aanzienlijk in de kosten van de zaal hadden bijgedragen. Zo behielden zij het recht in de zaal te vergaderen. Dit duurde tot de opheffing van de polder Nieuwenhoorn in 1973. Nadat in 1986 ook de dienst Bescherming Bevolking was opgeheven, werd het gebouw in 1989 opgeknapt en in zijn geheel door een particulier bedrijf als kantoor in gebruik genomen.

De raadzaal

De rechthoekige zaal ligt geheel rechts op de verdieping en ontvangt van drie kanten licht door in totaal zes vensters. De toegang bevindt zich midden in een van de lange zijden, recht tegenover de kachelnis, een eenvoudige halfronde nis met op het stucwerk een geschilderde marmerimitatie. Het plafond is modern. Aan weerskanten van de toegangsdeur is een wandkast aangebracht. Deuren, lambrizeringen en al het andere houtwerk waren tot voor kort blauwgroen geverfd, maar bij de opknapbeurt in 1989 is de oorspronkelijke, gebroken-witte afwerking gereconstrueerd. Rondom zijn in totaal zeventien schilderingen op doek aangebracht, de drie deurstukken meegerekend. De schildering boven de toegangsdeur geeft in een door eikeloof omlijste tekst informatie over degenen die ten tijde van de stichting van het gebouw in 1834 respectievelijk ambachtsheer, lid van een of meer der bestuurscolleges en bode waren. Op twee linten in de benedenhoeken heeft de schilder zijn werk gesigneerd en gedateerd: ‘A. Luttenberg 1838’. Boven de kastdeuren zijn in grisaille de gekroonde en

Peter Don, Voorne-Putten 129 Drie van de historieschilderingen uit 1838 in de raadzaal: Claudius Civilis in het jaar 69, de intocht der Franse troepen in 1794-'95 en de Slag bij Leuven in 1831; opnamen 1988.

Peter Don, Voorne-Putten 115

130 De aanbieding van het Smeekschrift aan Margaretha van Parma in 1566; opname 1988. door uitbundige bladranken geflankeerde wapens van respectievelijk Nieuwenhoorn en Nieuwe Gote geschilderd. De overige veertien schilderingen lopen van de lambrizering tot aan het plafond, maar zijn verschillend van breedte; zij geven alle een episode uit de vaderlandse geschiedenis weer. Deze historie-cyclus is op enkele uitzonderingen na chronologisch geordend, beginnend in de noordwesthoek. De voorstellingen zijn niet altijd even makkelijk te identificeren. Zij worden hieronder, in volgorde, kort besproken. 1) Een Germaanse hoofdman en een Romeins veldheer plegen overleg; naast hen zoogt een vrouw haar kind. Vrede tussen Germanen en Romeinen aan het begin van onze jaartelling. 2) Claudius Civilis spoort tijdens het avondmaal de Batavieren aan tot opstand tegen de corrupte Romeinse landvoogden. Gerechtvaardigd verzet in het jaar 69. 3) Een edelman hangt een van zijn gelijken de geuzenpenning om; op de achtergrond wordt een schip bevoorraad. Toespeling op de Watergeuzen, actief in het begin van de 80-jarige oorlog. 4) De edelen bieden hun Smeekschrift aan aan landvoogdes Margaretha van Parma. Het moment in 1566 waarop raadgever Berlaymont de benaming ‘geuzen’ (bedelaars) introduceert. 5) Albrecht Beiling, aanvoerder der Kabeljauwen ten tijde van Jacoba van Beieren (circa 1425), kort voordat hij levend zal worden begraven. Zie ook de volgende scène. 6) Beiling neemt, ondanks hun protesten, afscheid van vrouw en kind; hij zal zich overeenkomstig zijn eed weer in gevangenschap begeven en zo een wisse dood (zie scène 5) tegemoet gaan. Een edele held komt niet op zijn eens gegeven woord terug. 7) De Watergeuzen rammeien op 1 april 1572 de Noordpoort van Den Briel. Links de schepen, op de voorgrond in het midden timmerman Rochus Meeuwisz. met zijn bijl en rechts op de achtergrond de stad met onder andere de Catharijnetoren (afb. 25). 8) Een troep aanvallers, vermoedelijk Spanjaarden, geeft zich buiten de vestingwerken van een belegerde stad over.

Peter Don, Voorne-Putten 9) De Franse troepen trekken in de barre winter van 1794-'95 over de bevroren rivieren ons land binnen. Het begin van de Franse tijd. 10) Een jongeman wordt door een groep militairen van huis gehaald. De conscriptie onder Napoleon. 11) Prins Willem van Oranje raakt gewond tijdens de Slag bij Waterloo in 1815. 12) Het einde van de Slag bij Leuven, tijdens de Tiendaagse Veldtocht in 1831. 13) Baron Chasse geeft zich in 1832 in de kapotgeschoten citadel van Antwerpen na heldhaftig verzet over. 14) Militairen in een zaal. Een officier overhandigt een geldbuidel.

De schilderingen zijn in allerlei opzichten nogal onhandig en primitief. Perspectivisch klopt er veel niet, terwijl ook de weergave van de menselijke anatomie te wensen overlaat. Sommige composities zijn duidelijk naar bestaande voorbeelden geschilderd en daardoor beter geslaagd dan de rest. Dit geldt onder meer voor de centrale groep op de voorgrond bij de inname van Den Briel en voor de slagveldscènes bij Waterloo en Leuven. Het grootste belang van het geheel ligt dan ook niet in de artistieke waarde, maar in de zeldzaamheid van een cyclus historieschilderingen als deze.

Landshuis met bijgebouwen, Oostzanddijk 24-26, Hellevoetsluis

Het uit het circa 1662-'64 daterende voormalige Landshuis, thans onderdeel van het gemeentehuis, is een monumentaal pand met omlopend schilddak.

Peter Don, Voorne-Putten 116

131 Wapentrofee in het Landshuis te Hellevoetsluis. Snijwerk op de zijkant van de schoorsteenboezem van de schouw in de rechter achterkamer; opname 1989.

Het staat met zijn symmetrische voorgevel naar het dok gekeerd, tussen twee van oudsher bij het Landshuis behorende, lagere bijgebouwen. In het smalle bijgebouw rechts is tegenwoordig het museum ‘Gesigt van 't Dok’ gevestigd. Het bredere pand links maakt thans mede deel uit van het gemeentehuis, met ernaast en erachter een omvangrijk nieuw gemeentekantoor. Achter het Landshuis strekt zich een tuin uit, opnieuw aangelegd tijdens de bouw van het gemeentekantoor, omstreeks 1985. Het Landshuis werd waarschijnlijk door Pieter Post ontworpen. Het is een klassicistisch gebouw, sober van uiterlijk, geheel uit baksteen opgetrokken en voorzien van een pilasterloze voorgevel. Dit exterieur, dat in de loop der tijd een groot aantal wijzigingen had ondergaan, werd bij de restauratie vanaf 1963 geheel gereconstrueerd. Hiertegenover staat dat in het gebouw veel van de oorspronkelijke aankleding bewaard is gebleven. De wand met de trapportiek in de hal en de schouwen in de verschillende vertrekken, alle rijk met snijwerk versierd, zijn bijzondere stalen van de 17de-eeuwse Hollandse interieurkunst.

Archivalia

RDMZ, dossiers (vanaf 1928).

Peter Don, Voorne-Putten Litteratuur

C. Ripa, Iconologia of Uijtbeeldinghen des Verstants, reprint van de Nederlandse editie van 1644, Soest 1971, 418-420 en 500-503; Tegenwoordige Staat, 96; Bachiene, 562; Van der Aa V (1844), 390; Plokker, 223; Voorloopige Lijst, 168; G.A.C. Blok, Pieter Post 1608-1669, der Baumeister der Prinzen von Oranien und des Fürsten Johann Moritz von Nassau-Siegen, Siegen 1937, 51-53; F.A.J. Vermeulen, Handboek tot de geschiedenis der Nederlandsche bouwkunst III, Barok en klassicisme, 's-Gravenhage 1941,406; G. 't Hart, Rijnland's huis 1578-1978, [Leiden] 1979; W. Kuyper, Dutch Classicist Architecture. A Survey of Dutch Architecture, Gardens and Anglo-Dutch Architectural Relations from 1625 to 1700, Delft 1980, 159-160, 230 en 262; G. Berlijn (samenst.), Hellevoetsluis, Hollands vlootbasis, Hellevoetsluis 1988, 16-19; K. Ottenheym, Philips Vingboons architect (1607-1678), Zutphen 1989, 50-59.

Afbeeldingen

Foto's: twee exterieur-opnamen uit 1932, zeven opnamen van interieuronderdelen uit 1949, zeven exterieur-opnamen uit 1958 en een reeks exterieur- en interieur-opnamen uit 1964-'66 (ten tijde van de restauratie), coll. RDMZ. Bouwkundige tekeningen: reeks opmetingstekeningen uitde 18de eeuw en twee bladen met opmetingstekeningen uit 1849, ARA, afd. Kaarten en Tekeningen, coll. OPGO. Opmetingstekening uit 1949 door A. Dekker en reeks opmetingstekeningen en restauratieontwerpen uit 1957-'67 door architectenbureau J. Kruger, coll. RDMZ.

Geschiedenis en bouwgeschiedenis

De Staten van Holland en Westfriesland, die in 1604 het besluit namen te Hellevoetsluis een nieuwe zeesluis met daarachter een forse haven aan te doen leggen, zorgden vrijwel onmiddellijk ook voor een eigen onderkomen ter plaatse. Over dit ‘Heerenhuis’, de voorganger van het tegenwoordige Landshuis, is niet erg veel bekend. Het kreeg zijn op een kaart uit 1620 afgebeelde, tweebeukige hoofdvorm waarschijnlijk doordat een reeds bestaand huis ten behoeve van de nieuwe functie werd uitgebreid. Het gebouw stond ongeveer op de plaats van het huidige Landshuis en diende tegelijk als magazijn en werkplaats, als woning voor de commies (de havenmeester) en als logement voor de Gecommitteerde Raden. In 1662 werd besloten tot de bouw van een nieuw Landshuis, dat, getuige het bij de restauratie op een zolderbalk op de verdieping aangetroffen jaartal 1664, niet lang daarna ook werkelijk verrees. Waarschijnlijk werden tegelijk

Peter Don, Voorne-Putten 117

132 Hellevoetsluis, Landshuis. Plattegronden, doorsnede en dakplan. Schalen 1:300 en 1:600. Tekening B. Kooij, 1989; naar tekeningen van architectenbureau J. Kruger uit circa 1962. met het nieuwe Landshuis ook de beide flankerende bijgebouwen opgetrokken, met dien verstande dat het linker oorspronkelijk veel smaller was en eerst enige tijd later verder naar links werd uitgebreid. Omstreeks 1665 moet het nieuwe complex aan de Oostzanddijk zich dus als een volledig symmetrisch geheel hebben gepresenteerd: het brede, monumentale Landshuis in het midden en aan weerskanten op gelijke afstand een smaller en lager bijgebouw onder een hoog schilddak.

Peter Don, Voorne-Putten 118

133 De achtergevel van het Landshuis te Hellevoetsluis. Opmetingstekening uit de 18de eeuw; coll. ARA 's-Gravenhage.

Ook in dit nieuwe complex waren weer verschillende functies samengebracht. Op de bel-etage hadden de Gecommitteerde Raden hun vertrekken, zoals een eetzaal, een vergaderzaal en een kantoorruimte. Het souterrain bevatte onder meer de keukens en een voorraadkelder. De woon- en werkvertrekken van de commies lagen op de verdieping. De werkplaatsen en magazijnen ten slotte waren ondergebracht in de bijgebouwen. Als bijzonderheid kan worden vermeld dat het rechter bijgebouw zowel in 1666-'86, ten tijde van de bouw van de naburige kerk, als in 1964-'68, tijdens de restauratie van die kerk, dienst deed als noodkerk. Voor het hoofdgebouw waren oorspronkelijk drie benamingen in zwang: ‘'s Lands Huis’, ‘Huis van Gecommitteerde Raden’ en ‘Commieshuis’. Het rechter bijgebouw stond lang bekend als het ‘Kerkje’. Het linker bijgebouw heette in de 18de eeuw het ‘Geweer- en Werk-Magazyn’ en Bachiene noemt in 1791 naast een ‘Logement’ ook een ‘Magazyn der Gekommitteerde Raaden; waarin de Oorlogs voorraad der Vesting zelve word opgelegt’. Tot aan de Franse tijd bestierden de Gecommitteerde Raden het complex. Vervolgens kwam het in handen van het Rijk. Van der Aa vermeldt in 1844 dat het op dat moment dient tot ‘Magazijn der Artillerie’ en tekeningen uit 1849 hebben als opschrift ‘Magazijnen van Oorlog, genaamd het Geweer en Werk-magazijn, het Rijkshuis en het Kerkje’. In 1930 werd het hoofdgebouw in gebruik genomen als belastingkantoor, maar in 1947 blijkt het als woonhuis aan een particulier te zijn verhuurd. De inrichting tot gemeentehuis vond plaats in 1950-'51. Intussen was het gehele complex in handen gekomen van de gemeente, die in 1955 liet weten dat men wilde overgaan tot restauratie. Veel was in de loop der tijd aan het Landshuis veranderd. Een reeks 18de-eeuwse opmetingstekeningen laat zien dat de bel-etage destijds, in plaats van de oorspronkelijke kruiskozijnen, schuiframen met een kleine roedenverdeling had gekregen. Later waren niet alleen deze schuiframen, maar ook de oude kruiskozijnen van de verdieping vervangen door nieuwe schuiframen, met grotere ruiten. Verder was de middenpartij van de voorgevel sterk vereenvoudigd, vooral door het dichtzetten van de smalle zijvensters, was de voorgevel geheel bepleisterd en hadden de dakkapellen en de hoekschoorstenen hun oude vormen verloren. De bijgebouwen hadden een reeks soortgelijke wijzigingen ondergaan. Het gebouwtje rechts had bovendien eind 18de of begin 19de eeuw een geheel nieuwe voorgevel gekregen. Na 1955 duurde het nog enige tijd voordat met de restauratie kon worden begonnen. In deze periode werd vastgesteld dat, omdat de gebouwen bij de watersnoodramp in 1953 in het water hadden gestaan, zij in

Peter Don, Voorne-Putten aanmerking kwamen voor behandeling als ‘watersnoodschadegeval’. Dit betekende een

134 De achtergevel van het Landshuis te Hellevoetsluis; opname 1989. aanzienlijke verruiming van de subsidiemogelijkheden. In 1963 ging de restauratie uiteindelijk van start, onder leiding van architect J. Kruger. Naast deze speelde ook E.A. Canneman, architect bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, een belangrijke rol. Eerst werd het rechter bijgebouw aangepakt en vervolgens het Landshuis zelf. Dit laatste kwam in 1967 gereed. Het linker bijgebouw volgde eerst in 1973. Bij de restauratie werd het uitwendige der gebouwen naar de oorspronkelijke vormen gereconstrueerd. Hierbij speelden de genoemde 18de-eeuwse tekeningen als bron een belangrijke rol. Van het Landshuis werd de voorgevel ontpleisterd en vervolgens van een geheel nieuwe buitenhuid voorzien. De vensters kregen kruiskozijnen met glas-in-lood, op de dakkapellen werden weer frontons geplaatst en de hoekschoorstenen herkregen hun oude vorm. Ook de ingangspartij, met bordes en hekken, werd gereconstrueerd. Verder werd aan de achterzijde de uitbouw zelfs geheel vernieuwd, terwijl de middenrisaliet daarboven weer van een bekronend fronton werd voorzien. Het omlopende schilddak kreeg in plaats van het oorspronkelijke tweetal zakgoten een plat (vanaf de begane grond onzichtbaar; zie ook de restauratie van de kerk, beschreven op pagina 212-213). Van de bijgebouwen werden de voorgevels eveneens van een pleisterlaag ontdaan. De twee oorspronkelijke, smalle bijgebouwen herkregen bovendien het monumentale, door de gootlijst heenbrekende hijsvenster dat nog op een

Peter Don, Voorne-Putten 119

135 De voorgevel van het Landshuis te Hellevoetsluis. Opmetingstekening uit de 18de eeuw; coll. ARA 's-Gravenhage. der 18de-eeuwse tekeningen staat afgebeeld; in beide kappen waren sporen van een dergelijk hijsvenster aangetroffen. Het rechter bijgebouw behield verder overigens zijn latere voorgevel. De uitbreiding van het linker bijgebouw kreeg, net als de andere gebouwen, frontons op de dakkapellen, dit ondanks het feit dat deze op de 18de-eeuwse tekeningen niet zijn aangegeven. Ten slotte werden tussen het Landshuis en de bijgebouwen muren met twee monumentale toegangshekken geplaatst; deze werden in aangepaste vorm nieuw ontworpen. De belangrijkste wijziging die de restauratie binnen in het Landshuis teweegbracht, was de verwijdering van de verflagen van plafonds, betimmeringen en houtsnijwerk. De gesneden ornamenten toonden tot dat moment een bonte beschildering, die uit 1947 dateerde. In hoeverre een en ander al eerder kleurig was afgewerkt, is niet duidelijk. De thans gereconstrueerde afwerking, het licht gesausde lindehouten snijwerk afstekend tegen het blanke eikehout van de betimmeringen, is waarschijnlijk de oorspronkelijke. In het Landshuis werden verder de later aangebrachte, rechtstreekse verbindingen tussen de voor- en achterkamers weer dichtgezet en werden alle schouwen op bel-etage en verdieping nieuw opgemetseld. De voor de ingangspartij, onder de stoep en een deel van de straat gelegen voorraadkelder werd slechts voor een klein deel gereconstrueerd. In 1984-'85 werden het Landshuis en het linker bijgebouw opgenomen in het voor het overige nieuw opgetrokken gemeentekantoor (het laatste ontworpen door architectenbureau De Klerk te Amsterdam). Tegenwoordig staat het Landshuis bekend onder de naam ‘Prinsehuis’, gevolg van de onjuiste veronderstelling dat prins Willem III hier in 1688 logeerde, aan de vooravond van zijn overtocht naar Engeland. In werkelijkheid verbleef de prins echter in het Admiraliteitslogement, achter het aan de Oostkade gelegen Admiraliteitsmagazijn (zie pagina 72). In de 20ste-eeuwse litteratuur is het Landshuis vaak met dit Admiraliteitslogement verward.

Exterieur

De gevels van het Landshuis zijn van gemengd oranje en lichtbruine baksteen (formaat 23 × 10,5 × 4,5 cm, tien lagen 59 cm) en voorzien van klezoren in de koppenlagen. Zij worden aan de bovenzijde afgesloten door een eenvoudig hoofdgestel met een fries in schoon metselwerk. De voorgevel heeft een door een fronton met het

Peter Don, Voorne-Putten gebeeldhouwde wapen van Holland bekroonde middenrisaliet. In deze risaliet bevindt zich de ingang, bereikbaar via een

136 Het Landshuis vóór de restauratie, gezien vanuit het zuidwesten; opname 1958.

137 Het Landshuis na de restauratie, gezien vanuit het zuidwesten; opname 1989.

Peter Don, Voorne-Putten 120

138 Het bijgebouw rechts, gezien vanaf de Oostzanddijk; opname 1968. dubbele bordestrap en geflankeerd door twee smalle hoge vensters met kloosterkozijnen. Op de verdieping toont de risaliet dezelfde indeling: een kruisvenster tussen twee kloostervensters. Aan weerskanten van de middenrisaliet telt de gevel twee traveeën met kruisvensters. Het souterrain heeft aan beide zijden een tweetal tweelichtvensters. De zijgevels zijn blind. Ook de achtergevel, die in grote lijnen dezelfde indeling laat zien als de voorgevel, heeft een risaliet onder fronton. Deze risaliet bevindt zich echter niet precies in het midden, maar iets rechts daarvan. Tot aan de verdieping staat er een tamelijk ondiepe, rechthoekige uitbouw tegenaan. Deze uitbouw is vlak gedekt en voorzien van een houten balustrade. Het omlopende schilddak heeft een dekking van grijze Hollandse pannen, een aantal dakkapellen met houten frontons en vier bakstenen hoekschoorstenen met banden en geprofileerde kroonlijsten van natuursteen. De hekken aan weerskanten van het Landshuis hebben bakstenen posten met geprofileerde natuurstenen dekplaten, waarop een bol. De bijgebouwen zijn in het algemeen uit dezelfde baksteen opgetrokken als het Landshuis. Alleen de voorgevel van het rechter bijgebouw wijkt duidelijk af, met een rodere baksteen van een kleiner formaat (21 × 10 × 4 cm, tien lagen 52 cm). Deze voorgevel bevat op de begane grond naast elkaar drie rondboogpoortjes met ellipsvormig gemetselde bogen. De voorgevel van het linker bijgebouw toont geen bouwnaad tussen het oorspronkelijke, smalle gedeelte en de latere uitbreiding; deze voorgevel werd ooit, misschien bij de bouw van de uitbreiding, in zijn geheel nieuw opgetrokken. In de achtergevel is daarentegen wel duidelijk een bouwnaad zichtbaar. De daken van de bijgebouwen zijn gedekt met grijze Hollandse pannen. Een bijzondere vorm hebben de - gereconstrueerde - hijsvensters van de twee smalle bijgebouwen. Zij bestaan uit een door de gootlijst heenbrekend dubbel luik met boven de goot twee kleine flankerende raampjes en daarboven naast elkaar een luik en een raam, omlijst door twee ingezwenkte zijstukken en een kroonlijst.

Interieur

Het Landshuis betreedt men via een rechthoekige hal. Deze heeft, evenals de

Peter Don, Voorne-Putten 139 Schouw met het wapen van Holland in de linker voorkamer; opname 1968. andere vertrekken op de bel-etage, een eikehouten plafond met twee van links naar rechts lopende balken. De eiken achterwand van de hal, met een door twee deuren geflankeerde trapportiek, is rijk met uit lindehout gesneden ornamenten versierd. Boven de rondboogdoorgang naar de trap bevindt zich het gekroonde wapen van Holland. Het wapenschild is gevat in een uitbundige omlijsting van krullend bladwerk met twee putti. Bloemfestoenen flankeren dit geheel en de doorgang naar de trap. Boven de beide deuren prijken, ook weer in een rijke omlijsting, twee bustes: links Mercurius, god van handel en verkeer, en rechts Minerva, godin van wetenschap en nijverheid. Hierboven zijn lauwerkransen en gekruiste palmtakken aangebracht. Links en rechts van de hal bevinden zich de beide voorkamers. De deur links naast de trap voert naar een gang van waaruit de twee achterkamers, de uitbouw en de trap naar het souterrain te betreden zijn. De achterwand van de hal is weliswaar symmetrisch, maar de plattegrond daarachter is dat niet. De louter functionele gang is zo klein mogelijk gehouden, hetgeen de rechter achterkamer ten goede is gekomen. Deze kamer is hierdoor niet alleen groter dan de andere, maar ook rechtstreeks vanuit de hal bereikbaar, via de deur rechts naast de trap. De noodzaak de vensters in de achtergevel zo aan te brengen dat de grote achterkamer regelmatig verlicht zou worden, bracht de enigszins excentrische plaatsing van de uitbouw met zich mee. Op dezelfde wijze als bij de achterwand van de hal het geval is, zijn ook de schouwen in de kamers op bel-etage en verdieping versierd met licht gekleurd snijwerk tegen blank eikehout. De schouwen in de voorkamers hebben beide een zeer groot en uiterst beweeglijk gesneden reliëf op de boezem, voorstellende het gekroonde wapen van Holland in een rijke omlijsting. De omlijstingen verschillen echter geheel van elkaar. Rechts ‘overspoelt’ het reliëf de gehele voorkant van de schoorsteenboezem. In de omlijsting zijn twee roedenbundels met bijl zichtbaar, alsmede een aantal pijlen. Ook op de

Peter Don, Voorne-Putten 121

140 Trapportiek in de hal; opname 1989.

141 Schoorsteenboezem met schilderij ‘de Theorie’, in de rechter achterkamer; opname 1989. zijkanten van de boezem zijn pijlenbundels aangebracht, omlijst door festoenen met bloemen en vruchten. Soortgelijke festoenen flankeren ook de haard. De schoorsteenmantel rust op twee met acanthusbladeren versierde consoles. In de linker voorkamer wordt het reliëf op de schoorsteenboezem aan weerszijden begrensd door een onversierde eiken pilaster. De zijkanten van de boezem tonen omlijste cartouches. De schoorsteenmantel, voorzien van een fries met trigliefen en in de metopen gesneden rozetten, wordt ondersteund door forse gebogen consoles, ook weer met acanthusmotief. Aparte aandacht verdient nog de versiering die zich bij beide schouwen boven de kroonlijst van de boezem, tussen de plafondbalken bevindt; op de hier aangebrachte linten stonden oorspronkelijk wellicht teksten te lezen. De schouwen in de achterkamers hebben beide een geschilderd

142 Schoorsteenboezem met schilderij ‘de Praktijk’, in de linker achterkamer; opname 1989.

Peter Don, Voorne-Putten schoorsteenstuk met een allegorische voorstelling. Het schilderij rechts is blijkens de signatuur linksonder van de hand van Johannes Post en stelt de Theorie voor. De jonge schilder, zoon van bouwmeester Pieter Post, volgde vrij nauwkeurig de voorschriften van Ripa: ‘een jonge Vrouwe, die om hoogh siet (...) hebbende op 't hoofd een opene Passer, die mette beyde beenen om hoogh gekeert is’. De vrouw houdt bovendien in haar linkerhand de Griekse hoofdletter thêta, de beginletter van het woord ‘theorie’. Zij is gezeten in een wolk, met links op de achtergrond een klassieke architectuur, waarin de door Ripa in dit verband ook genoemde wijsgeren en mathematici redekavelen en boeken raadplegen. De schouw bezit verder onder meer gesneden bloemfestoenen, ionische pilasters en tegen de zijkanten van de boezem wapentrofeeën. Het schoorsteenstuk in de linker achterkamer is niet gesigneerd. Het toont de Praktijk in de gedaante van een zittende jonge man en niet, zoals Ripa wil, in die van een oude vrouw. Wel zijn de voorgeschreven passer en liniaal aanwezig. Rechts opent zich onder een boog het gezicht op een tuin. Ook deze schouw heeft bloemfestoenen, ionische pilasters en wapentrofeeën; de schoorsteenmantel rust op twee met het Hollandse wapen en een gelauwerd kinderkopje versierde consoles. Ook de schouwen in de achterkamers hebben beide een versiering boven de kroonlijst van de boezem, hier met kwabornament. Het souterrain heeft precies dezelfde indeling als de bel-etage. De lage ruimten zijn overdekt met gedrukte graatgewelven. Van het oorspronkelijk

Peter Don, Voorne-Putten 122

143 Schouw in de rechter voorkamer op de verdieping; opname 1989. ook hier aanwezige viertal schouwen zijn er nog drie over; zij hebben rijk geprofileerde, wit geverfde houten schoorsteenmantels met een gewelfd fries. De verdieping wordt bereikt via een bordestrap met twee armen. Het bordes halverwege heeft aan de achterzijde een eenvoudige houten balustrade. Bij de restauratie werd op de verdieping aan de voorzijde één grote ruimte gecreeërd. Thans zijn hier door een tussenwand weer twee vertrekken gemaakt (oorspronkelijk waren er drie). Daarachter ligt aan weerskanten van een overloop een achterkamer. De vier schouwen in deze ruimten zijn veel eenvoudiger uitgevoerd dan die op de bel-etage. De schouwen aan de voorzijde hebben een eiken pilasteromlijsting met daarboven een fronton. De frontons zijn gevuld met gesneden lofwerk met in het midden een kinderkopje. De schouwen in de achterkamers hebben beide gesneden consoles en bloemfestoenen onder de schoorsteenmantel. Op de mantels staan twee driehoekige gesneden versieringen, met in het midden de koppen van respectievelijk een jonge man en een jonge vrouw. Deze versieringen - oorspronkelijk frontonvullingen - zijn thans niet meer omlijst. De plaatsing van de frontons direct op de schoorsteenmantels is uitermate ongewoon. Het Landshuis bezit voorts twee haardplaten: één uit circa 1640 met een ruiterportret van prins Frederik Hendrik, de ander gedateerd 1696 en voorzien van een buste van koning-stadhouder Willem III. De koperen kroonluchters in het gebouw zijn alle modern, naar ‘oudhollands’ model gemaakt in 1967. De kap van het Landshuis heeft onder het bij de restauratie aangebrachte plat haar oorspronkelijke grenehouten hoofdconstructie behouden. Evenwijdig met de voorgevel ligt in het midden op drie standvinken een zware onderslagbalk. Hierop en op een aantal schuine benen lopen van voor naar achter vier dekbalken. Deze ondersteunen de jukken van de drie achter elkaar van links naar rechts lopende kapjes. Onder de zijschilden van het omlopende dak staat aan weerszijden in het midden een half kapgebint. De onderdelen van de constructie zijn voorzien van gehakte telmerken.

Toeschrijving en stilistische verwantschap

Tot heden is het niet mogelijk gebleken de naam van de bouwmeester van het Landshuis met zekerheid vast te stellen. Toch wordt het ontwerp al enige tijd toegeschreven aan Pieter Post. Blok deed dit in 1937 als eerste. Hij wees op het feit dat Post omstreeks 1665 een aantal opdrachten van de Staten van Holland

Peter Don, Voorne-Putten 144 Haardplaat uit 1696, met buste van koning-stadhouder Willem III; opname 1989. en Westfriesland uitvoerde en dat hij in 1666 werd geraadpleegd in verband met werkzaamheden aan de haven van Hellevoetsluis. Verder schilderde Posts zoon Johannes voor het Landshuis een schoorsteenstuk en bovendien merkte Blok op dat met name de achterwand van de hal en de beide schouwen in de voorkamers op de bel-etage grote verwantschap vertonen met ander werk van Post uit dezelfde periode. Vermeulen nam deze toeschrijving in 1941 over en ook Kuyper kwam in 1980 tot de conclusie dat het Landshuis waarschijnlijk door Pieter Post werd ontworpen. Ter verdere ondersteuning van de toeschrijving kan hier nog gewezen worden op de trapportiek en enkele schouwen in het Gemeenlandshuis van Rijnland te Leiden, dat in de jaren zestig van de 17de eeuw naar ontwerpen van Post inwendig werd verbouwd. De Leidse interieuronderdelen tonen vooral in de plaatsing en behandeling van de gesneden ornamenten veel overeenkomsten met het werk te Hellevoetsluis. Ten slotte doet het Landshuis in enkele opzichten sterk denken aan het eerder, vanaf 1643, naar een ontwerp van Pieter Post gebouwde Huis Vredenburg te Middenbeemster. Omdat Post hier mede gebruik maakte van door Philips Vingboons vervaardigde ontwerpen en omdat een aantal van de ontwerpen ook al kort daarna gepubliceerd werd, kunnen deze overeenkomsten niet gelden als ondersteuning van de toeschrijving van het Landshuis aan Post. Zij zijn echter frappant genoeg om er toch enige aandacht aan te besteden. De voorgevel van het (begin 19de eeuw gesloopte) Vredenburg was met zijn pilasterstelling veel rijker dan die van het Landshuis, maar beide voorgevels tonen wel dezelfde indeling. In de plattegrond is het

Peter Don, Voorne-Putten 123 vooral de oplossing met de ten koste van de middenpartij vergrote rechter achterkamer die als overeenkomst opvalt. Een ander element dat het Landshuis herhaalt, is het tweetal flankerende smalle bijgebouwen, die enigszins werken als hoekpaviljoens van een groter complex.

Voormalige waag, thans Trompmuseum, Venkelstraat 1-3, Brielle

De Brielse waag staat achter het stadhuis, op de hoek van Koopmanstraat en Venkelstraat. Het is een blokvormig gebouw op enigszins gerende plattegrond, gedekt door een schilddak met twee schoorstenen en blauwgrijze Hollandse pannen (oorspronkelijk leien).

145 Brielle, voormalige waag. Plattegrond en doorsnede (zie voor andere doorsnede afb. 101). Schaal 1:300. Tekening B. Kooij, 1990; naar tekening van Ph. J.W.C. Bolt uit 1953.

In 1623 naar een ontwerp van stadstimmerman Maerten Cornelisz. Paeyse opgetrokken, had het gebouw vanaf het begin een tweeledig doel: waag en gevangenis. De driebeukige plattegrond en indeling, die zich uitwendig overigens nergens verraden, houden met de verschillende functies verband. Op de hoek van de beide straten bevindt zich de waag, een hoge ruimte met daarboven slechts één verdieping. De andere twee beuken bezitten twee verdiepingen boven de begane grond. In de middelste zijn de ingang en de trap gesitueerd, alsmede de cellen. In de meest rechtse beuk had vermoedelijk de cipier van oudsher zijn woning en lagen verder verschillende bij de gevangenis behorende vertrekken, waaronder een gijzelkamer. Het gebouw werd in 1912 ingericht tot gemeentemuseum en onder leiding van Ph. J.W.C. Bolt in 1950 en 1955-'57 gerestaureerd. De gevels zijn van gele baksteen (formaat 18 × 8,5 × 4 cm, tien lagen 51 cm), met klezoren in de koppenlagen. De smallere gevel aan de Koopmanstraat is met zijn geblokte bogen van rode baksteen en met een tweetal zandstenen tweelichtvensters het rijkst uitgevoerd. Twee gevelstenen tonen hier respectievelijk de wapens van

Peter Don, Voorne-Putten Holland, Voorne en Egmond en die van Voorne en Brielle. De waag heeft in beide gevels een forse ingang en aan de Venkelstraat geeft een rondboogpoortje toegang tot de rest van het gebouw. Ook in de bredere Venkelstraatgevel zijn twee gevelstenen aangebracht. De grootste toont een Latijnse tekst van de hand van F. Vilerius, die verband legt tussen waag en gevangenis, en op de kleinste staat: ‘dit is het gemene landts ende stadts ghevanghen huis gebout int jaer mdcxxiii’. Het was vermoedelijk Adriaen Willeboortsz. te Delft die de gevelstenen voor de waag hakte. Rechts is tegen de achtergevel een afhang aangebouwd. Via een kleine binnenplaats staat het gebouw in verbinding met het stadhuis. Inwendig is veel van het oude bewaard gebleven: samengestelde balklagen met voluutconsoles onder de moerbalken, een ten dele nog originele spiltrap en stevige eiken strokendeuren met zwaar beslag en tralieraampjes voor de cellen.

146 De voormalige waag te Brielle, gezien vanaf het Wellerondom; opname 1977.

Peter Don, Voorne-Putten 124

Kerken, kloosters en kapellen

De meeste kernen op Voorne-Putten zijn in het bezit van een monumentale

147 De Hervormde kerk van Spijkenisse, gezien vanuit het zuidoosten; opname 1935. oude kerk, die door de eeuwen heen voor de plaatselijke gemeenschap een in velerlei opzicht belangrijke, centrale rol heeft vervuld. De kerk is, zeker in de dorpen, niet alleen veelal het oudste gebouw ter plaatse, maar ook het gebouw waarover in het verleden het meest is opgeschreven en waarvan de meeste oude afbeeldingen bestaan. Talloze lijnen komen vanuit de locale geschiedenis juist in het kerkgebouw samen en de kerkarchieven vormen dan ook vaak een rijke bron. De bestudering van het kerkgebouw zelf kan echter evenzeer nieuws aan het licht brengen. Uit de talrijke bouwsporen die de oude kerken laten zien, blijkt hoezeer er bij voortduring is gewijzigd en uitgebreid, aangepast, gemoderniseerd en, gedurende de laatste honderd jaar, gerestaureerd. En dan is er, naast het kerkgebouw zelf, natuurlijk ook nog zijn inventaris: het meubilair, de grafzerken, de klokken, het koper, het zilver, het tin enzovoort. Aan dit alles wordt hier aandacht besteed, eerst in algemene zin en daarna in een reeks van twaalf individuele kerkbeschrijvingen. Deze beschrijvingen handelen over acht hervormde en drie rooms-katholieke kerkgebouwen en over een voormalige begijnhofkapel. In het kader van het onderzoek eveneens opgesteld, maar uiteindelijk niet in dit boek opgenomen, zijn de individuele beschrijvingen van de dorpskerken van Heenvliet, Hekelingen, Nieuwenhoorn, Oostvoorne, Simonshaven, Spijkenisse, Vierpolders en Zuidland en van de Jacobskerk te Brielle.

Litteratuur

148 Het interieur van de noorderdwarsarm van de Hervormde kerk van Spijkenisse; opname 1990.

Peter Don, Voorne-Putten K. Anderson, Weerstandsonderzoek naar de kerken van Biert en Heenvliet, RAAP-notitie 26, Amsterdam 1990; Arkenbout 1967; A.A. Arkenbout en H. van der Graaf, ‘De kapel en het kapittel van Sint Pancras op het Hof te Oostvoorne’, Holland 4 (1972), 240-263; De Baan; C.N.W.M. Glaudemans, ‘Vuur en water... Opkomst en ondergang van het Brigittenklooster ‘Marien Voorn’ in Den Briel (ca. 1485-1530)’, Brielse Mare 1 (1991), nr. 1, 48-62; Van der Gouw 1967; Van der Gouw 1986; Van der Graaf en Wind; H.E. Henkes, ‘Een glasvondst uit de Late Middeleeuwen’, Westerheem 35 (1986), 91-93; Hoek 1969; C. Hoek, ‘De heren van Voorne en hun heerlijkheid’, in: Van Westvoorne tot St. Adolfsland. Historische verkenningen op Goeree-Overflakkee, Ouddorp 1979, 115-145; Janse 1989; Joosting en Muller II; Klok 1980; Klok Jzn. 1980; Oudheden van Zuid-Holland; H.P.R. Rosenberg, De 19de-eeuwse kerkelijke bouwkunst in Nederland, 's-Gravenhage 1972; A.I.J.M. Schellart, Slotkapellen in Nederland, Muiderberg 1984; R. Steensma, Opdat de ruimten meevieren. Een studie over de spanning tussen liturgie en monumentenzorg bij de herinrichting en het gebruik van monumentale hervormde kerken, Baarn 1982; R. Steensma en C.A. van Swigchem (red.), Honderdvijftig jaar gereformeerde kerkbouw, Kampen 1986; C.A. van Swigchem e.a., Een huis voor het Woord. Het Protestantse kerkinterieur in Nederland tot 1900, 's-Gravenhage/Zeist 1984. Zie ook de litteratuuropgaven bij de verschillende individuele beschrijvingen.

Peter Don, Voorne-Putten 125

De dekanaten Voorne en Putten

In kerkelijk opzicht behoorden de eilanden Voorne en Putten in de middeleeuwen tot twee verschillende dekanaten van het bisdom Utrecht. Voorne maakte van oudsher deel uit van het dekanaat Selandia, dat omstreeks 1200 werd gesplitst in drie nieuwe dekanaten: Walcheren, Suutbevelant en Scolden. Dit Scolden strekte zich uit over een groot aantal eilanden tussen de (Ooster) Schelde en de monding van de Maas en omvatte dus ook de heerlijkheid Voern. In de loop van de 13de eeuw moet echter opnieuw een splitsing hebben plaatsgevonden, want in 1275 is voor het eerst sprake van het ‘decanatus de Somerlant’. Dit ontleende zijn naam aan het ten zuidoosten van Goedereede gelegen en destijds door de heren van Voorne in leen uitgegeven Zomerland, dat later in de golven verdween. Het nieuwe dekanaat, dat in grote lijnen werd gevormd door Voorne, Goeree en het westelijk deel van Overflakkee, werd al gauw ‘decanatus dominii de Voerne’ genoemd. Putten behoorde niet tot Selandia, maar tot het dekanaat Hollant. Dit veranderde omstreeks 1340, toen de heerlijkheid Put als apart dekanaat werd afgesplitst. Dit nieuwe dekanaat omvatte toen Putten, het oostelijk deel van Overflakkee en in het noordoosten die gebieden die thans het westen van de Hoekse Waard en IJsselmonde vormen. De grens tussen Voorne en Putten, de rivier de Wiedele, later de Bernisse genaamd, was dus lange tijd ook de grens tussen twee dekanaten, met dien verstande dat de aan de Voornse kant gelegen parochie Drencwaerd, het tegenwoordige Zuidland, tegen het eind van de 15de eeuw van het dekanaat Voorne naar het dekanaat Putten overging.

De middeleeuwse parochies en hun kerken

De hoofdkerk van het dekanaat Voorne was de kerk van het Goereese Ouddorp, dat oorspronkelijk eveneens Voorne en daarna lange tijd Westvoorne heette. Hier werd de eerste parochie gesticht en de vermelding van een pastoor van Fornhe in 1105 zal dan ook wel op deze plaats en niet op het dorp Oostvoorne betrekking hebben. Waarschijnlijk kreeg ook het dekanaat Putten zijn eerste parochie in het gelijknamige dorp. Dit werd echter, na een aantal malen te zijn overstroomd, in 1533 definitief aan het water prijsgegeven. Er is van het oude Putten niet veel meer bekend dan dat het lag

149 De Hervormde kerk van Nieuwenhoorn, gezien vanuit het zuidwesten; opname 1960

Peter Don, Voorne-Putten op de plaats van wat tegenwoordig de meest oostelijke polder van Voorne-Putten is, de Wolvenpolder. De centrumfunctie die het dorp binnen heerlijkheid en dekanaat zal hebben gehad, ging omstreeks 1300 over op Geervliet. Met de polders die in het laatste kwart van de 12de en in de loop van de 13de, 14de en 15de eeuw werden bedijkt, groeide ook het aantal parochies gestaag en tegen het einde van de middeleeuwen waren er alleen al op het eiland Voorne twaalf en op het eiland Putten zeven parochiekerken. Van de twaalf middeleeuwse parochies op Voorne zijn er thans acht nog vrijwel onmiddellijk als woonkern met een in oorsprong middeleeuws kerkgebouw herkenbaar. Dit zijn: Oostvoorne, Rockanje, Zwartewaal, Heenvliet, Abbenbroek, Oudenhoorn, Nieuwenhoorn en ten slotte het aan de rand van de nieuwbouwwijken van Hellevoetsluis gelegen Nieuw-Helvoet. Bij de vier overige parochies, die alle in of rondom de oude kern van het tegenwoordige Brielle gezocht moeten worden, ligt de zaak gecompliceerder. De oudste van deze vier was Rugge, een ten zuidwesten van het latere Brielle gelegen dorpje, dat een aan St.-Nicolaas gewijde parochiekerk had. Deze kerk werd circa 1420 van een nieuw koor voorzien. Van het dorpje noch van zijn in 1572 verwoeste kerk is heden ten dage iets over. Ten noordoosten van Rugge lag Maarland, in de 13de eeuw een in hoofdzaak nog agrarisch complex, bestaande uit een hof met bijgebouwen en omliggende gronden, dat de heren van Maarland van die van Voorne in leen hielden. Op het hof van Maarland verrees op zeker moment een onder Rugge

Peter Don, Voorne-Putten 126

150 De afbraak van de Pieterskerk te Brielle omstreeks 1800, waterverftekening door G.J. Verburgh; coll. Rijksprentenkabinet Amsterdam. ressorterende kapel, die in de loop van de 13de eeuw werd verheven tot parochiekerk. Deze kerk, de Maarlandse St.-Pieterskerk, ging al gauw ook dienst doen als bedehuis voor de inwoners van het zich tussen Maarland en Rugge ontwikkelende Brielle. Tegen het einde van de 13de eeuw kreeg Brielle echter zijn eigen parochiekerk, de Catharijnekerk. Maarland en Brielle smolten destijds samen tot een stedelijk centrum, maar de twee parochies bleven bestaan. Thans resteert van de beide kerken alleen nog de Catharijnekerk; de Pieterskerk werd in enkele fasen tussen 1748 en 1817 gesloopt. De vierde parochie, Nieuwland geheten, ontstond vermoedelijk omstreeks het midden van de 14de eeuw in een nieuwe polder aan de oostkant van het kort tevoren tot stad verheven Brielle. Tegenwoordig herinnert daar ter plaatse niets meer aan dit ‘Briels Nieuwland’; de oorspronkelijk aan St.-Olaf toegewijde kerk werd in 1721 door het kerkje van het zuidelijker gelegen Vierpolders vervangen en daarna afgebroken. Van de zeven parochies op Putten zijn er tegenwoordig zes nog als woonkern terug te vinden. Dit zijn: Geervliet, Spijkenisse, Hekelingen, Simonshaven, Biert en Zuidland; alleen het dorp Putten is, zoals eerder reeds vermeld, geheel verdwenen, tegelijk met zijn kerk. Van de genoemde zes kernen zijn er drie (Geervliet, Spijkenisse en Zuidland) nog in het bezit van hun in oorsprong middeleeuwse kerkgebouw. In Simonshaven brandde de oude kerk in 1855 af, waarna op dezelfde plaats en deels ook op de oude fundamenten een nieuw kerkje verrees. Verder sloopte Hekelingen kort na 1850 zijn middeleeuwse kerk, overbodig geworden door de bouw van een nieuw kerkje elders in het dorp. Biert ten slotte is thans nog slechts een gehucht; hier werd de kerk (zie afb. 7) in 1887 of 1888 afgebroken, zonder te worden vervangen.

De kapellen en de kloosters

Uit het bovenstaande blijkt dat zich op het huidige eiland Voorne-Putten nog twaalf kerkgebouwen bevinden waarvan de geschiedenis rechtstreeks teruggaat tot een parochiestichting in de middeleeuwen. Daarnaast zijn er nog twee gebouwen, beide te Brielle, waarin een middeleeuwse kapel herkend kan worden: de voormalige begijnhofkapel, thans een bedrijfsgebouw, en de Jacobskerk, die werd opgetrokken

Peter Don, Voorne-Putten als gasthuiskapel behorende bij het St.-Jacobsgasthuis. Bovendien is in Geervliet op de begane grond van het stadhuisje nog te zien welk gedeelte van het hier oorspronkelijk gevestigde gasthuis in gebruik was als kapel. Deze laatste gasthuiskapel blijft in dit

151 Het Brigittenpoortje te Brielle; opname 1982. hoofdstuk verder buiten beschouwing (zie hiervoor de beschrijving van het Geervlietse stadhuis op pagina 100) en dit geldt ook voor de in 1856 gesloopte kapel van het Brielse St.-Catharinagasthuis. De bronnen geven overigens aan dat de kapellen tegen het einde van de middeleeuwen aanzienlijk talrijker waren: naast de verschillende gasthuiskapellen en de Brielse begijnhofkapel, waren er de kloosterkapellen en verder is er onder meer sprake van enkele huiskapellen, in voorname behuizingen, en van de in 1311 reeds genoemde kapel van Onze Lieve Vrouw ter Goeder Scepe, aan de haven van Simonshaven. De vijf kloosters die Brielle binnen zijn poorten telde en die alle op de stadsplattegrond (zowel op het carton als op de minuut) van Jacob van Deventer uit circa 1560 staan aangegeven, waren: het nonnenklooster van St.-Catharina, het Clarissenklooster, het Brigittenklooster en de kloosters van de Cellebroeders en de Cellezusters. Alle vijf lagen deze in het voor het overige grotendeels onbebouwde stadsgebied ten westen van de kerkhoven van de Catharijne- en de Pieterskerk. Tegenwoordig is van deze kloosters, op het ten zuidwesten van de Catharijnekerk staande Brigittenpoortje na, niets meer over. De complexen van de Brigitten en de Cellebroeders (het laatste met een aan St.-Alexius gewijde kapel) werden in respectievelijk 1558 en 1566 door de stad Brielle aangekocht; de andere kloosters kwamen door de omwenteling van 1572 leeg te staan. Sommige gebouwen werden onmiddellijk gesloopt,

Peter Don, Voorne-Putten 127

152 Carton voor de stadsplattegrond van Brielle, omstreeks 1560 getekend door Jacob van Deventer. Speciaal aangegeven zijn, behalve het stadhuis en de beide parochiekerken, onder meer het begijnhof, de twee gasthuiskapellen en de vijf kloosters; coll. Koninklijke Bibliotheek Madrid. andere werden voor nieuwe functies geschikt gemaakt. Zo werd het St.-Catharinaklooster in 1576 ingericht tot woning voor de gouverneur van Brielle. De kapel van het Clarissenklooster deed lange tijd dienst als St.-Jorisdoelen en maakte daarna deel uit van een kazernecomplex. Het was deze voormalige kapel die als een der laatste herinneringen aan de Brielse kloosters in 1956 werd gesloopt. Ook van de twee kloostercomplexen die even buiten de stad Brielle, te Rugge, waren gelegen, is heden ten dage niets meer over. Op de plaats waar zich thans de Bedevaartskapel van de H.H. Martelaren van Gorcum bevindt, stond eertijds de parochiekerk van Rugge en ten noordwesten van deze kerk lag het in 1403 door heer Hugo van Heenvliet gestichte Regulierenklooster. Ongeveer even oud was het tweede klooster, het St.-Andrieszusterhuis van reguliere kanonikessen; dit was tegenover de parochiekerk gelegen, aan de overzijde van de Rik. Van de kloosters te Brielle en Rugge maakte met name het Regulierenklooster een zeer voorspoedige ontwikkeling door: talrijke schenkingen zorgden in de loop der tijd voor uitgestrekte bezittingen op het eiland Voorne, maar vooral ook op Putten en Overflakkee, en in 1551 werd het jaarlijks inkomen van het klooster begroot op 1025 pond, waarmee het na de abdijen van Egmond en Leeuwenhorst het rijkste klooster in Holland was. De regulieren kregen in 1405, twee jaar na de stichting van hun klooster, de beschikking over een oratorium met twee altaren, het noordelijke ter ere van O.L. Vrouw en het zuidelijke ter ere van St.-Hieronymus. In de jaren daarna werd er gebouwd aan de kloosterkerk, waarin direct na de voltooiing in 1413 het hoofdaltaar ter ere van O.L. Vrouw en St.-Elisabeth en nog een zestal andere altaren werden gewijd. Thans resteert van dit alles, zoals gezegd, niets meer, evenmin als van het even buiten de Brielse Zuidpoort aan de weg naar Rugge gelegen leprozenhuis, dat beschikte over een aan St.-Joris gewijde kapel. Na de plundering door de Watergeuzen op 2 april 1572 volgde later in datzelfde jaar de meer systematische afbraak van alle buiten de stadsmuren gelegen gebouwen, dit om het een eventuele belegeraar onmogelijk te maken erin dekking te zoeken. Op 9 juli 1572 werden in de toen nog overeind staande turfschuur van het Regulierenklooster de negentien geestelijken opgehangen die als de Martelaren van Gorcum de geschiedenis

Peter Don, Voorne-Putten zouden ingaan. Hun heiligverklaring in 1867 maakte van Rugge een bedevaartsoord (zie de beschrijving van de bedevaartskapel op pagina 240). Over de huiskapellen die enkele van de voornaamste families tot hun beschikking hadden, is niet veel bekend. De heren van Voorne bezaten al in de 13de eeuw een dergelijke, aan St.-Pancras toegewijde kapel op hun hof te Oostvoorne. Deze kapel was oorspronkelijk waarschijnlijk van hout, maar in het begin van de 15de eeuw werden belangrijke herstellingen in steen uitgevoerd en verrees een nieuw, stenen koor. In 1552 werd een nieuw gebrandschilderd glas ‘in 't westeynde van de capelle’ aangebracht. Ook op het hof van de heren van Maarland stond reeds in de 13de eeuw een kapel; deze groeide, zoals eerder vermeld, uit tot de Maarlandse St.-Pieterskerk. Verder is er in het begin van de 15de eeuw sprake van de huiskapel van heer Hugo van Heenvliet en meldt Beatrijs, dochter van Nicolaas van Putten en Aleida van Strijen, in 1346 dat zij hoopt op het Hof van Putten in Geervliet ‘eerlangs’ een kapel te stichten; of deze laatste stichting ook werkelijk heeft plaatsgevonden, is onbekend.

De kapittels

Aparte aandacht verdienen voorts de kapittelstichtingen, in het onderhavige gebied vier in getal. Een kapittel bestaande uit tien kanunniken werd in 1307 in de kerk van Geervliet gesticht door heer Nicolaas van Putten en zijn vrouw Aleida van Strijen. Dit kapittel, dat later in de 14de eeuw nog werd uitgebreid, ontwikkelde zich voorspoedig. Het bleef tot in 1571 in Geervliet gevestigd en werd toen verplaatst naar Haarlem. Voor of in 1331 bracht heer Gerard van

Peter Don, Voorne-Putten 128

Voorne een bestaand kapittel van elders over naar de Catharijnekerk te Brielle; ook dit kapittel, dat destijds acht kanunniken telde, werd later nog uitgebreid. Vrouwe Machteld van Voorne stichtte op haar beurt in 1349 in de bij de burcht van Oostvoorne behorende St.-Pancraskapel een kapittel, dat bestond uit acht kanunniken en een deken. Het vierde en laatste kapittel was dat in de kerk van Abbenbroek; dit werd in 1483 gesticht en bestond eveneens uit acht kanunniken. De deken van dit laatste kapittel wist tegen 1500 de Mariadevotie in Abbenbroek zodanig te stimuleren dat de plaats zich snel tot een bedevaartsoord ontwikkelde.

De ligging der middeleeuwse parochiekerken

153 Het dorp Simonshaven volgens het kadastraal minuutplan van 1819; de kerk ligt even buiten het dorp. Schaal 1:7500. Tekening T. Brouwer, 1989.

In de polders die door de elkaar vanaf het einde van de 12de eeuw opvolgende bedijkingen ontstonden, werden de woonkernen lange tijd uitsluitend langs en op de dijken gesticht. De huizen bouwde men in een rij tegen de veilige kant van de dijk, met de voorgevels naar de op de dijkkruin aangelegde weg. Vaak ging een uitstroomopening van een voormalige getijdekreek ter plaatse dienst doen als spuikanaal en eventueel ook als (buitendijkse) haven. De kerk, immer omringd door een veel plaats innemend kerkhof, verrees achter de dijk, soms op een ‘eigen’ hoogte (zoals in Zwartewaal en Simonshaven) en soms werkelijk ‘in de laagte’ (zoals in Abbenbroek en Heenvliet), maar meestal aan een weg die vanaf de dijk landinwaarts voert. Deze karakteristieke ligging van de kerk, aan de rand van de oudste kern, achter de bebouwing langs de dijk of rondom de haven, bepaalde in belangrijke mate de structuur van vrijwel alle middeleeuwse kernen op Voorne-Putten. De geschetste situatie is nog steeds zeer goed herkenbaar aanwezig in bij voorbeeld de voormalige havenplaatsjes aan de Bernisse (Geervliet, Heenvliet, Abbenbroek, Zuidland en Simonshaven), maar eveneens in niet door een havenaanleg gekenmerkte dorpen als Rockanje en Nieuwenhoorn. Ook de thans verdwenen kerken van Hekelingen en Biert stonden wat achteraf ten opzichte van de dijkbebouwing en de parochiekerken van Maarland en het oude Brielle verrezen al evenzeer achter de bebouwde dijk (Voorstraat - Nobelstraat), die steeds de hoofdas van de stad Brielle is gebleven.

Peter Don, Voorne-Putten 154 Het dorp Rockanje volgens het kadastraal minuutplan van 1819; de kerk ligt achter de dijkbebouwing. Schaal 1:7500. Tekening T. Brouwer, 1989.

155 Het dorp Nieuwenhoorn volgens het kadastraal minuutplan van 1819; de kerk ligt opzij van de weg naar de dijk. Schaal 1:7500. Tekening T. Brouwer, 1989.

Een kerk die niet aan de rand, maar integendeel juist midden in de middeleeuwse woonkern is gelegen, hebben op Voorne-Putten alleen Oostvoorne, Oudenhoorn en Nieuw-Helvoet. Dijken spelen in deze kernen nauwelijks of in het geheel geen rol. Oostvoorne werd gesticht vóór de tijd van de systematische bedijkingen, op een relatief hoger gelegen plaats. Oudenhoorn en Nieuw-Helvoet, beide midden in de polder gelegen, zijn daarentegen stichtingen uit de tweede helft van de 14de eeuw, een tijd waarin men de dijk als vestigingsplaats kennelijk durfde los te laten; in deze dorpen ontwikkelde de bebouwing zich rondom een kerkring (zie voor dit alles ook het hoofdstukje ‘Nederzettingen’, pagina 27 en volgende).

Peter Don, Voorne-Putten 129

Bouwgeschiedenissen en typen

156 Het dorp Nieuw-Helvoet volgens het kadastraal minuutplan van 1819; om de kerk is een ring ontstaan. Schaal 1:7500. Tekening T. Brouwer, 1989.

Over de vroegste kerkgebouwen is niet veel bekend. In een aantal nederzettingen zal kort na de stichting eerst een houten kerkje zijn verrezen, dat na enige tijd door een stenen gebouw zou worden vervangen. Naar verluidt zijn bij werkzaamheden in het koor van de kerk van Zwartewaal sporen aangetroffen van een dergelijk houten kerkje, maar betrouwbare gegevens zijn hierover niet voorhanden. Met de groei van de nederzettingen ontwikkelden zich ook de kerken, veelal door een reeks van elkaar opvolgende kleinere en grotere verbouwingen en vernieuwingen, die vrijwel altijd een vergroting van de beschikbare binnenruimte tot gevolg hadden. De groei van het aantal parochianen speelde hierbij natuurlijk een belangrijke rol, maar ook de toename van het aantal vicarieën, kapelanieën en altaren was zeker van invloed. Van enkele kerken is bekend dat een calamiteit, meestal een brand, nieuwbouw noodzakelijk maakte. Dit was bij voorbeeld het geval met de Brielse Catharijnekerk in 1456. In plaats van verwoesting kon natuurlijk ook ver voortgeschreden verval aanleiding zijn tot de bouw van een nieuwe kerk, zoals in Geervliet in 1515. In ieder geval is het zaak er steeds op bedacht te zijn dat een kerkgebouw in zijn huidige gedaante mogelijk het resultaat is van een ingewikkelde bouwgeschiedenis en dat de samenstellende delen, zoals koor, schip, toren en transept, vrijwel altijd in verschillende perioden zijn opgetrokken, al dan niet ter vervanging van een oudere constructie. Een dergelijke bouwgeschiedenis laat zich veelal slechts met moeite en dan nog zeer gedeeltelijk reconstrueren. Uitgangspunt bij het onderscheiden van de verschillende op Voorne-Putten toegepaste middeleeuwse kerktypen, is de eenbeukige kerk bestaande uit een koor, een schip en een westtoren. Tot aan de sloop van haar koor was de kerk van Oostvoorne een goede vertegenwoordigster van dit eenvoudige doch complete kerktype. In tegenstelling tot het koor was de van de grond opgaande westtoren niet een absolute vereiste; hier en daar is men wellicht nooit verder gekomen dan een eenvoudige dakruiter. Het is dan ook zeer wel mogelijk dat op plaatsen waar nu een middeleeuwse kerktoren ontbreekt, zoals in Rockanje, Oudenhoorn en Zwartewaal, deze ook nooit heeft bestaan.

Peter Don, Voorne-Putten 157 De Hervormde kerk van Oostvoorne, gezien vanuit het noordoosten; opname 1988.

158 De Hervormde kerk van Heenvliet, gezien vanuit het zuidwesten; opname 1989.

Peter Don, Voorne-Putten 130

159 Het interieur van het koor van de Hervormde kerk van Heenvliet; opname 1934.

Een der uitbreidingsmogelijkheden van het ‘basis-type’ was de verbreding van het schip. Dit kon tot een breed eenbeukig schip leiden, zoals in Spijkenisse, maar ook tot een driebeukige aanleg, zoals in Abbenbroek en Geervliet. In laatstgenoemde kerk werden bij opgravingen sporen aangetroffen zowel van een eenbeukig als van een smal driebeukig schip: twee voorgangers van de huidige, bredere driebeuk. Het schip van Geervliet heeft een pseudo-basilicale opbouw: de zijbeuken bevinden zich onder het naar beneden toe doorlopende schipdak. In Abbenbroek zorgen twee rijen boven de zijbeuken aangebrachte dwarskapjes met topgeveltjes en grote vensters voor voldoende licht in het schip. Het overigens slechts zeer gedeeltelijk bewaard gebleven, tweebeukige schip van de kerk van Heenvliet is wellicht te beschouwen als een tussenfase tussen de eenbeukige en de driebeukige aanleg: een tweede zijbeuk kwam hier waarschijnlijk nooit tot stand. Ook in Zuidland stond lange tijd een tweebeukig schip, maar hier had de (nu niet meer bestaande) zijbeuk vrijwel dezelfde

160 De Hervormde kerk van Heenvliet, gezien vanuit het noordoosten; opname 1962. hoogte en breedte als het oude schip gekregen, alsmede een eigen zadeldak; een halleschip was het gevolg. Een dergelijk tweebeukig halleschip had ook de omstreeks 1800 gesloopte Maarlandse St.-Pieterskerk. Meer ruimte in de kerk was eveneens te bereiken door de bouw van een transept. In Nieuw-Helvoet en Spijkenisse verrees een dwarsschip met twee uitstekende armen, maar in Geervliet en Nieuwenhoorn bleef het bij één uitstekende dwarsarm (die in Nieuwenhoorn thans overigens weer verdwenen is). De gesloopte kerken van Simonshaven en Biert zouden, getuige hun op de kadastrale minuutplans getekende plattegronden, ook een eenzijdig uitstekend transept kunnen hebben gehad.

Peter Don, Voorne-Putten De kerkkoren zijn (of waren) in de meeste gevallen drie- of vijfzijdig gesloten. Een belangrijke uitzondering hierop vormt het vermoedelijk vroeg-14de-eeuwse, recht gesloten koor van Abbenbroek. Een vergelijkbare koorsluiting is thans op het eiland niet meer te vinden, maar het is zeer wel mogelijk dat meer kerken oorspronkelijk een recht gesloten koor bezaten. Zo had de eerste Brielse Catharijnekerk, gebouwd kort voor 1280, blijkens opgravingen ook een rechte koorsluiting. Of het rechthoekige oostelijke aanbouwsel van de kerk van Biert, zoals nog te zien op het kadastraal minuutplan van circa 1819, eveneens op een recht gesloten koor wijst, is onduidelijk. Opgravingen zijn hier nooit verricht. Wel is hier ter plaatse in 1990 een geo-elektrisch weerstandsonderzoek uitgevoerd, waaruit iets meer is komen vast te staan omtrent de precieze ligging en omvang van de nog aanwezige funderingen van de kerk.

Peter Don, Voorne-Putten 131

Stilistische aspecten en bouwmaterialen

In stilistisch opzicht nemen twee kerkgebouwen een onmiddellijk als zodanig herkenbare, eigen plaats in. Allereerst de Catharijnekerk te Brielle; deze overigens verre van voltooide kerk voegt zich in de groep Brabants-gotische stadskerken en vormt zo op het eiland Voorne-Putten een klasse apart. Het tweede opvallende kerkgebouw is het koor van de kerk van Abbenbroek. Door zijn uitwendige detaillering is dit een goed voorbeeld van Vlaams-beïnvloede baksteengotiek, het enige op Voorne-Putten. In het inwendige behoren twee houten muurstijlen met gesneden knopkapiteeltjes tot de oorspronkelijke opzet van dit recht gesloten koor. De overige kerken zijn in het algemeen tamelijk sober uitgevoerde bakstenen gebouwen, met een- of tweemaal versneden steunberen en soms versierd met natuurstenen hoekblokken. De blokken zijn in de meeste gevallen van Gobertange- of Ledesteen. Ook de torens, deels met haakse, deels met overhoekse en deels zonder steunberen, hebben nogal eens hoekblokken en verder ook een enkele keer een boogfries of een nissenversiering. In silhouet tonen zij grote verscheidenheid, met als uitersten enerzijds de zware, van haakse steunberen voorziene torens van Spijkenisse en Abbenbroek en anderzijds de ranke, steunbeerloze torens van Geervliet en Zuidland. De verschillende vormen der toegepaste torenspitsen en -kappen leveren aan deze verscheidenheid natuurlijk hun eigen bijdrage. Verreweg de grootste toren op het eiland is de Brielse Catharijnetoren, tegelijk ook de enige die geheel met natuursteen (Lede en Gobertange) is bekleed. Van de toren van Oostvoorne kan als bijzonderheid worden vermeld dat hij op de tweede verdieping inwendig de overhoekse bakstenen aanzetten heeft bewaard van zijn oorspronkelijke, stenen spits. Ten aanzien van de detaillering van de kerken en de torens moet worden opgemerkt dat de venster- en nistraceringen vrijwel altijd het produkt zijn van restauratie en dat daarbij slechts zelden op in het werk bewaarde oude

161 (pagina 131-133) Acht middeleeuwse kerkgebouwen met hun torens, gezien vanuit het westen. Schaal 1:300. Tekeningen B. Kooij, 1988; naar bouwkundige tekeningen in coll. RDMZ. De toren van Zuidland is weergegeven zoals hij zich in 1904 voordeed; de overige tekeningen tonen de situatie van 1988.

Peter Don, Voorne-Putten 132

Peter Don, Voorne-Putten Peter Don, Voorne-Putten 133

162 Koolbladkapiteel van Ledesteen, in het schip van de Hervormde kerk van Abbenbroek; opname 1990. restanten kon worden teruggegrepen. Een opvallend verschijnsel vormen de aan verschillende kerken (Geervliet, Spijkenisse, Zuidland, Zwartewaal en Rockanje) voorkomende steunberen die boven hun schuine beëindigingen als het ware doorlopen in korte lisenen. Deze zorgen samen met de horizontale uitmetselingen onder de dakgoot voor een soort vensteromlijstingen. Inwendig zijn de meeste kerkgebouwen uiterst sober vormgegeven. Dit geldt niet voor de Brielse Catharijnekerk, met haar geprofileerde bogen en gewelfribben, koolbladkapitelen en gebeeldhouwde kraag- en gewelfsluitstenen, alles van Ledesteen. Zuilen met koolbladkapitelen hebben ook de kerken van Abbenbroek, Geervliet en Heenvliet. Het meeste natuursteenwerk aan deze zuilen is van Ledesteen; alleen de basementen en kapitelen in Geervliet zijn van zandsteen. Verder zijn onder de gewelven van het schip en de zuiderdwarsarm in Geervliet bakstenen boogfriezen aangebracht. In Heenvliet is het koolbladornament niet alleen aan de zuilkapitelen toegepast, maar ook aan de in de koorsluiting onder de muurstijlen geplaatste kraagsteentjes. Bovendien kunnen onderdelen van de houten gewelfconstructies eenvoudige gesneden gotische ornamenten laten zien, zoals roosjes onder aan de gewelven in de koorsluitingen van Heenvliet en Zwartewaal en peerkraalprofielen aan de sleutelstukken onder de trekbalken in de meeste kerken.

Gewelf- en kapconstructies

Overwelvingen in steen zijn op Voorne-Putten zeldzaam. In een aantal torenportalen is een stenen gewelf aangebracht en de Brielse Catharijnetoren heeft twee van deze gewelven boven elkaar, overigens beide het produkt van een restauratie. Verder

Peter Don, Voorne-Putten hebben de zijbeuken van de Catharijnekerk stenen kruisribgewelven, maar kwam de bij de bouw wel bedoelde stenen overwelving van het middenschip hier nooit tot stand. Het transept en het koor van de kerk van Nieuw-Helvoet hadden blijkens aangetroffen bouwsporen aanvankelijk stenen kruisribgewelven en hetzelfde geldt voor de voormalige sacristie van de

Peter Don, Voorne-Putten 134

163 Profielen van enkele sleutelstukken in kerkgebouwen. Schaal 1:10. Tekeningen (de meeste naar eigen opmeting) B. Kooij, 1987-'89. 1 Jacobskerk Brielle (circa 1425) 2 Voormalige begijnhofkapel Brielle (circa 1465) 3 Hervormde kerk Abbenbroek (circa 1500) 4 Hervormde kerk Nieuwenhoorn (1512) 5 Hervormde kerk Zwartewaal (1597?) 6 Hervormde kerk Oostvoorne (1628-'30) kerk van Geervliet. In Abbenbroek ten slotte heeft voor de schipzijbeuken vermoedelijk een overwelving in steen in de bedoeling gelegen, maar dit plan moet al tijdens de bouw zijn verlaten. Middeleeuwse kappen, met meestal daarin opgenomen een houten gewelfconstructie, zijn nog aanwezig op een tiental kerken. Het oudst is het restant van de schipkap te Heenvliet (waar in 1822-'24 de oude westtoren en op twee traveeën na het gehele schip werden afgebroken). Dit restant is waarschijnlijk nog 14de-eeuws. De overige kappen dateren uit de 15de en uit de eerste helft van de 16de eeuw. Sommige kerken, zoals die te Zwartewaal, Geervliet en Spijkenisse, bezitten twee of meer middeleeuwse kapconstructies: boven schip, koor en eventueel transept of zijbeuk. Een kap uit omstreeks 1600 bevindt zich voorts op het koor van de kerk van Nieuw-Helvoet, terwijl de kerkkap te Oostvoorne van kort na de verwoesting door brand in 1627 dateert. De meeste van deze oude kapconstructies zijn tot heden grotendeels gaaf bewaard gebleven, maar in een aantal gevallen zijn in de loop der tijd belangrijke onderdelen vernieuwd. Op drie plaatsen kan gesproken worden van volledige vernieuwing: in het koor van de kerk van Abbenbroek, waar tijdens de restauratie een grenehouten kopie van de oorspronkelijke eiken kap werd aangebracht, en in de kerken van Oudenhoorn en Zuidland, die beide na brand grotendeels nieuw werden opgetrokken. De meeste oude kerkkappen hebben ter verankering van de zijmuren een reeks trekbalken. Samen met de tegen de buitenzijde van de muren opgemetselde steunberen vangen deze balken de zijwaartse druk van de kap op. De trekbalken rusten vrijwel altijd op sleutelstukken, korbelen en muurstijlen. Een uitzondering hierop vormt het koor te Geervliet, waar de trekbalken alleen van sleutelstukken zijn voorzien. Een enkele maal zijn

Peter Don, Voorne-Putten 164 Kapconstructie van het schip van de Hervormde kerk van Zwartewaal. Schaal 1:200. Opmetingstekening B. Kooij, 1988.

165 Kapconstructie van het schip van de Hervormde kerk van Rockanje. Schaal 1:200. Tekening B. Kooij, 1988; gebaseerd op gegevens van A. van der Zwan uit 1984.

Peter Don, Voorne-Putten 135

166 Kapconstructie van het koor van de Hervormde kerk van Zwartewaal. Schaal 1:200. Opmetingstekening B. Kooij, 1988.

167 Kapconstructie van het koor van de Hervormde kerk van Geervliet. Schaal 1:200. Tekening B. Kooij, 1988; gebaseerd op gegevens van J.W. Janzen uit 1931. trekbalken achterwege gelaten; dit is het geval in het koor te Zwartewaal en in het koor en het transept te Spijkenisse. Hier lopen de gewelfribben door in op kraagsteentjes rustende muurstijlen. Een dergelijk trekbalkloos gewelf had tot aan de verwoestende brand van 1918 ook het koor van de kerk van Zuidland. Daar waar een houten tongewelfconstructie aanwezig is, zijn de gewelfribben aangebracht in even zovele dekbalkjukken, terwijl tussen de ribben reeksen tegen de sporen bevestigde, gebogen gewelfhouten zorgen voor de ‘ondergrond’ ten behoeve van het gewelfbeschot. Opvallend is, dat plaatsing van dit beschot in veel kerken, hoewel getuige de sponningen in de ribben vanaf het begin bedoeld, lang werd uitgesteld of zelfs nooit werd uitgevoerd. Zo werden schip en transept te Geervliet eerst in 1779 van gewelfbeschot voorzien, terwijl het koorgewelf er tot heden onbeschoten bleef. Ook in Abbenbroek en Zwartewaal bleef gewelfbeschot in het schip achterwege en in Rockanje en Spijkenisse werden respectievelijk in de 18de en in de 19de eeuw gedrukte tongewelven aangebracht onder de op dat moment nog steeds onbeschoten, oude gewelfconstructies. Janse stelt dat het hier om een vrij algemeen verschijnsel gaat en hij vermoedt dat men het hout van de kap eerst wilde laten uitwerken, alvorens het beschot erin aan te brengen. In nogal wat gevallen is men daar door omstandigheden echter nooit aan toegekomen. Boven de gewelfconstructie staat op elk der dekbalken veelal een driehoekspantje met een tussenbalk, terwijl tussen de sporen een reeks haanhouten is aangebracht. In de oudste, zoals gezegd alleen nog in kopie aanwezige kapconstructie, die op het vroeg-14de-eeuwse koor te Abbenbroek,

Peter Don, Voorne-Putten worden de tussenbalken en de haanhouten ondersteund door een langsconstructie, bestaande uit een hanebalkfliering op standvinken. Een zelfde langsconstructie heeft ook het vroeg-15de-eeuwse schip te Zwartewaal. In latere kappen komt deze constructie niet meer voor; daar worden de tussenbalken vaak ondersteund door korbelen, terwijl zij op hun beurt een stel flieringen dragen. Goede voorbeelden hiervan zijn de kappen van het schip te Abbenbroek en het koor te Zwartewaal, respectievelijk uit het laatste kwart van de 15de eeuw en uit circa 1540. Intussen zijn dan ook de spanten, die in de kap van het koor te Abbenbroek nog nauwelijks zwaarder waren uitgevoerd dan de sporenparen, een steeds grotere rol gaan spelen. Een nog weer iets latere ontwikkeling is de nokgording, een langsconstructie boven in de kap. Een dergelijke nokgording, ondersteund door een aantal op de tussenbalken geplaatste nokstijltjes, is aanwezig in de uit circa 1540 daterende kap van het koor te Geervliet.

Peter Don, Voorne-Putten 136

168 Kapconstructie van het koor van de Hervormde kerk van Geervliet; opname 1968.

169 Kapconstructie van het middenschip van de Catharijnekerk te Brielle. Schaal 1:200. Tekening B. Kooij, 1988; gebaseerd op gegevens van A. Mulder uit 1889 en van J. van Gils uit 1904, alsmede op eigen waarneming.

Een aparte plaats neemt de kolossale, uit omstreeks 1475 daterende kap van het middenschip van de Brielse Catharijnekerk in. Deze kap, die in Brussel werd vervaardigd en vervolgens in onderdelen naar Brielle werd vervoerd, heeft een reeks kapgebinten elk bestaande uit vier dekbalkjukken boven op elkaar. De vroeg-17de-eeuwse kappen van Oostvoorne en Nieuw-Helvoet tonen een soortgelijke opbouw, met respectievelijk drie en twee op elkaar geplaatste jukken. In alle hier behandelde kappen zijn telmerken terug te vinden. Deze merken, oorspronkelijk een hulpmiddel voor de timmerman, vormen thans een waardevolle informatiebron voor degene die de bouwgeschiedenis bestudeert. Dendrochronologisch onderzoek ten slotte leverde voor twee kerkkappen, die van het schip te Rockanje en die van het koor te Zwartewaal, een nauwkeurige datering op.

De gevolgen van de Reformatie voor de oude kerken

Kort na de inneming van Brielle door de Watergeuzen in 1572 werden vrijwel alle bestaande parochiekerken op Voorne-Putten door de protestanten overgenomen en nog in datzelfde jaar of in de jaren direct daarna kregen de nieuwe gemeenten een eigen predikant. Niet alleen verloren in deze periode alle kerken vrijwel hun gehele

Peter Don, Voorne-Putten oorspronkelijke aankleding en inrichting, ook stelde de nieuwe, protestantse eredienst geheel andere eisen aan het kerkgebouw dan de oude, rooms-katholieke gedaan had. In alle gevallen was de oorspronkelijke kerkruimte te groot en vooral te langgerekt voor de nieuwe gebruikers. Voor dit probleem werden verschillende oplossingen gevonden. De meest simpele en voor de hand liggende oplossing was plaatsing van de preekkerk in het schip en afscheiding van het koor. Aldus geschiedde in veel kerken. Het door middel van een houten schot of een muur van de rest van de kerkruimte gescheiden koor kon vervolgens voor allerlei doeleinden in gebruik worden genomen, bij voorbeeld als consistoriekamer of als opslagplaats. Een dergelijke situatie bestaat nu in Geervliet en in Zuidland en in zekere zin ook in Rockanje nog steeds. In Spijkenisse werd het koor eerst bij de restauratie van 1967-'69 weer geopend. De kerken van Oostvoorne,

Peter Don, Voorne-Putten 137

170 De Hervormde kerk van Nieuwenhoorn, gezien vanuit het noordoosten: de consistoriekamer neemt de plaats in van het koor; opname 1990.

171 Hekelingen, Hervormde kerk Dorpsstraat 12; opname 1990.

Oudenhoorn en Nieuwenhoorn raakten hun koor in de loop der tijd kwijt. Andersom gebeurde het ook wel dat men juist in het koor ging kerken. Dit is thans nog de praktijk in Abbenbroek en Zwartewaal, waar in het schip verschillende dienstruimten zijn gesitueerd, en in Heenvliet en Nieuw-Helvoet, waar het schip respectievelijk grotendeels en geheel is verdwenen (in het laatste geval overigens als gevolg van een brand). Behalve het koor kon ook een dwarsarm ten behoeve van bij voorbeeld de consistoriekamer worden afgescheiden, hetgeen in Geervliet, Nieuw-Helvoet en Nieuwenhoorn gebeurde. Doordat in de meeste kerkgebouwen steeds ruimte voldoende aanwezig was, verrees slechts zelden een aanbouwsel tegen de buitenzijde. De Catharijnekerk te Brielle en de kerken van Nieuwenhoorn en Oostvoorne kregen in de 19de eeuw een aangebouwde consistoriekamer en restauraties in het meer recente verleden leverden aanbouwsels op in Heenvliet, Nieuw-Helvoet en Spijkenisse.

De nieuwere kerken

Peter Don, Voorne-Putten 172 Tinte, Gereformeerde kerk Strijpsedijk 50; opname 1991.

In het eerst na de middeleeuwen tot ontwikkeling gekomen Hellevoetsluis verrees tussen 1661 en 1686 de tegenwoordige Hervormde kerk, een bakstenen zaalkerk met een toren aan de voorzijde. Ook de 18de eeuw leverde op Voorne-Putten maar één kerk op: het zeer eenvoudige, thans overigens sterk gemoderniseerde kerkje van Vierpolders uit 1721. In 1830-'31 bouwde P. Plukhooy ter vervanging van een oude schuilkerk de Rooms-Katholieke kerk in de Nobelstraat te Brielle, een eenvoudig neoklassicistisch kerkgebouw, en vervolgens werden omstreeks het midden van de 19de eeuw de oude kerken van Hekelingen en Simonshaven vervangen door twee nieuwe kerkjes, beide met een toren aan de voorzijde. Al deze kerken vertegenwoordigen het type van de zaalkerk. In 1890-'91 werd naar ontwerp van E.J. Margry de Rooms-Katholieke kerk van Hellevoetsluis gebouwd, een eenbeukige neogotische kerk met een dakruiter en een kleine absis. In de decennia omstreeks 1900 verrees voorts een aantal eenvoudige kleine zaalkerken, meest gereformeerd. Van deze worden er hier enkele genoemd. Uit 1872 stamt de (nu voormalige) Gereformeerde kerk Geuzenstraat 16 te Brielle. Dit kerkgebouw heeft een nog enigszins monumentaal front: een topgevel met drie gietijzeren rondboogvensters, stucwerkomlijstingen en een

Peter Don, Voorne-Putten 138 bekronend dakruitertje. Het 1892 gedateerde preekschuurtje der gereformeerden te Abbenbroek (Gemeenlandsedijk Zuid 10) daarentegen is het uiterste in eenvoud. In Tinte bouwde architect Tjeerd Kuipers in 1908 de Gereformeerde kerk Strijpsedijk 50. Deze heeft de sobere, traditionele hoofdvorm van een zaalkerk met zadeldak en dakruiter, maar toont ook enkele opvallende details, zoals de smalle boogvenstertjes. Duidelijk ouderwetser, want ontworpen door de dorpstimmerman, is de (nu voormalige) Gereformeerde kerk te Rockanje uit 1912 (Vleerdamsedijk 24). Uit 1916 dateert de kerk die de Nederlandse Protestantenbond aan de Kerkstraat in Brielle voor zich liet bouwen. Het laatste kerkgebouw dat hier moet worden genoemd, is de Rooms-Katholieke bedevaartskapel te Rugge, bij Brielle. Deze is gewijd aan de H.H. Martelaren van Gorcum en werd in 1929-'32 naar ontwerp van H.P.J. de Vries opgetrokken, ter vervanging van een houten kerk uit 1880 van E.J. Margry.

De restauraties

Alle middeleeuwse kerkgebouwen op Voorne-Putten, behalve de voormalige begijnhofkapel te Brielle, ondergingen minstens eenmaal een restauratie en van de jongere kerkgebouwen werden de Hervormde kerk van Hellevoetsluis en de kerk van Simonshaven gerestaureerd. De geschiedenis der kerkrestauraties op het eiland begint met de werkzaamheden die vanaf 1895 aan de Brielse Catharijnetoren werden uitgevoerd en die overgingen in een algehele kerkrestauratie. Deze werd uitgevoerd onder leiding van achtereenvolgens Jos. Th.J. Cuypers, Jac. van Gils en Wolter te Riele en duurde tot omstreeks 1925. Na de tweede wereldoorlog bleek een nieuwe restauratie van kerk en toren noodzakelijk en na deze tweede restauratie, die in 1949-'63 werd uitgevoerd, volgde recentelijk, in 1987-'88, nog een derde. Werd aan de Catharijnekerk dus al vanaf 1895 daadwerkelijk gerestaureerd, bij de andere kerken kwam restauratie eerst omstreeks 1900 of daarna voor het eerst ter sprake. In de loop der tijd had het verval op veel plaatsen ernstige vormen aangenomen, een ontwikkeling waaraan het gebruik van delen van de kerkgebouwen voor doeleinden als wagenstalling (koor Geervliet), schilderswerkplaats (schip Abbenbroek) en kolenopslag (zijbeuk Heenvliet) aanzienlijk zal hebben bijgedragen. De discussies aangaande behoud en herstel van de oude kerkgebouwen werden, onder meer door de Provinciale Zuidhollandsche Archeologische Commissie, nogal eens aangezwengeld naar aanleiding van als onoordeelkundig en verkeerd beoordeelde herstelwerkzaamheden ter plaatse. Het duurde echter tot omstreeks 1920 voordat er met de eerste kerkrestauraties buiten Brielle daadwerkelijk een begin werd gemaakt. En dan waren die restauraties bovendien nog het directe gevolg van verwoestende branden! Oudenhoorn en Zuidland verloren namelijk kort na elkaar hun kerkgebouw door brand en in 1918-'21 werden beide kerken herbouwd onder leiding van H. van der Kloot Meijburg (die in Oudenhoorn het door H. Moulijn begonnen werk overnam). Deze ‘restauraties’ zijn in hoge mate als nieuwbouw te karakteriseren: de kerken werden grotendeels nieuw opgetrokken en hierbij werd maar ten dele een reconstructie van de situatie van voor de brand nagestreefd (zie bij voorbeeld hetgeen gebeurde

Peter Don, Voorne-Putten met de toren en de kap in Oudenhoorn en met de na de brand niet teruggekeerde zuiderzijbeuk in Zuidland). Later, in het begin van de jaren dertig, restaureerde Van der Kloot Meijburg nog de kerken van Heenvliet en Spijkenisse. Hier werden de bestaande vormen weliswaar meer gerespecteerd, maar vond toch ook nog rigoureuze vernieuwing van allerlei onderdelen plaats. Opvallend is, dat in deze beginfase ambtenaren van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg, zoals W. Scheepens en G. de Hoog, nogal eens zelf als ontwerper en soms zelfs, namens het Rijksbureau, als uitvoerend architect optraden. Dit gebeurde niet alleen in Oudenhoorn, waar een restauratieplan

Peter Don, Voorne-Putten 139

173 De Hervormde kerk van Zuidland enkele dagen na de brand; blik vanuit het koor naar het westen; opname 1918.

174 De Hervormde kerk van Zuidland kort na de herbouw, gezien vanuit het zuidoosten; opname 1920. dat op deze manier vorm kreeg, in tweede instantie, onder het regime van de inmiddels aangetreden directeur J. Kalf, tot eenvoudiger proporties werd teruggebracht, maar iets later ook bij de torenrestauraties in Abbenbroek en Zwartewaal (en nog weer later bij de restauratie van de kerk van Zwartewaal, waar een conflict met architect J.H. van Holten was ontstaan). Naast Van der Kloot Meijburg was in de periode voor de tweede wereldoorlog vooral J.W. Janzen van belang. Hij restaureerde de kerken van Abbenbroek en Geervliet. Na 1940 zijn aanvankelijk verschillende restauratiearchitecten werkzaam, zoals het bureau Meischke en Schmidt aan de Catharijnekerk, J. de Meijer aan de kerk van Nieuw-Helvoet, Ph.J.W.C. Bolt aan de Catharijnekerk en aan de toren te Geervliet en J. Kruger aan de Hervormde kerk te Hellevoetsluis. Daarna, vanaf omstreeks 1970, is het veelal de Brielse architect J. Walraad die de restauraties, zoals die te Nieuwenhoorn, Simonshaven, Zwartewaal, Nieuw-Helvoet, Brielle (Jacobs- èn Catharijnekerk) en Abbenbroek, leidt. Enkele opvallende aspecten van de kerkrestauraties op Voorne-Putten moeten hier nog worden genoemd. Ten eerste het constructieve herstel of de constructieve verbetering. Niet alleen werden hier en daar soms zeer ingrijpende vernieuwingen van muurwerk (Heenvliet, Nieuw-Helvoet, toren en westgevel Oostvoorne) of delen van kapconstructies (Abbenbroek, Spijkenisse) doorgevoerd, ook werden van verschillende gebouwen (met name van scheefzakkende torens) de funderingen door middel van ondergrondse betonconstructies verbeterd. Dit gebeurde in de eerste plaats bij de Catharijnetoren en verder werden ook in Zuidland, Abbenbroek en Spijkenisse reeksen betonpalen aangebracht, terwijl in laatstgenoemde plaats bovendien ook nog een rondgaande betonconstructie in de kerkmuren werd gelegd,

Peter Don, Voorne-Putten dit om de samenhang te vergroten. In 1981 werd voorts de toestand onderzocht waarin de funderingen van de hellende toren van Nieuwenhoorn zich bevonden; op grond van de bevindingen werd hier echter niet tot een zeer ingrijpende aanpak besloten. In het recente verleden werd vooral bij de restauratie van de Brielse Jacobskerk (1985-'87, onder lei ding van J. Walraad) veel van het oorspronkelijke materiaal om constructieve redenen vernieuwd. Ook de mate waarin bij de kerkrestauraties gereconstrueerd werd, moet hier kort worden besproken. Uitwendig vallen vrijwel overal de weer aangebrachte vensterharnassen en traceringen op. Alleen de kerken van Oostvoorne, Rockanje en Nieuwenhoorn, alle drie in hoge mate beïnvloed door na de middeleeuwen (in de 18de en 19de eeuw) doorgevoerde wijzigingen, behielden hun latere vensters. Verder werd op een aantal plaatsen (het koor van Abbenbroek en de torens te Abbenbroek, Geervliet en Hellevoetsluis) een meestal 19de-eeuwse buitenbepleistering verwijderd. Een belangrijke reconstructie onderging ook het schip van de kerk van Abbenbroek, dat zijn in

Peter Don, Voorne-Putten 140

175 De Hervormde kerk van Abbenbroek vóór de restauratie, gezien vanuit het zuiden; opname 1925.

176 De Hervormde kerk van Abbenbroek na de restauratie, gezien vanuit het zuiden; opname 1934. de loop der tijd verloren gegane dwarskapjes op de zuiderzijbeuk terugkreeg. Een voorbeeld van vergaande, zeer ingrijpende reconstructie is de Hervormde kerk van Hellevoetsluis, die in 1964-'68 zowel uit- als inwendig zoveel mogelijk werd teruggebracht in haar 17de-eeuwse gedaante en die in dit opzicht aansluit bij een reeks destijds te Hellevoetsluis uitgevoerde restauraties. Heel anders ging het met name in Nieuwenhoorn en Rockanje, waar de later aangebrachte wijzigingen vrijwel alle gehandhaafd bleven. Inwendig werd in de kerken van Heenvliet en Spijkenisse en in de Catharijnekerk te Brielle de oorspronkelijke ruimtewerking door het verwijderen van schotten of tussenmuren zoveel mogelijk hersteld. In veel andere plaatsen was de kerkelijke gemeente echter te klein en moesten de tussenwanden gehandhaafd blijven. Belangrijk was in dit verband ook het weghalen van in de 18de of 19de eeuw aangebrachte lage tongewelven of plafonds (alleen in Rockanje en Oostvoorne bleef een dergelijke overdekking tot heden bewaard) en het herstellen of voor het eerst aanbrengen van het beschot op de oude tongewelfconstructie daarboven (zoals in Geervliet en Spijkenisse gebeurde). Ook op de bestaande inrichting der kerkruimten waren de restauraties vaak van grote invloed, zoals hierna nog zal worden beschreven.

Gebrandschilderd glas

Peter Don, Voorne-Putten 177 Fragmenten van een gebrandschilderd glas, misschien de H. Hieronymus voorstellend, eerste kwart 16de eeuw. In 1983 gevonden nabij de Hervormde kerk van Geervliet; coll. Historisch Museum der Stad Rotterdam.

Van de heren van Voorne is bekend dat zij in de 15de eeuw regelmatig gebrandschilderde glazen aan kerken en kloosters schonken. ‘Item so costumelic is wanneer men in de lande van Voirne nye kerken of nije koren maect, dat mijn ghenedighe heer van gewoente is een glas daer toe pleecht te gheven’, staat in de rekening over de jaren 1421-'22. Overigens beperkten de heren hun vrijgevigheid niet tot Voorne. Uit de rekeningen over de jaren 1437-'40 en 1453-'69 blijkt dat in deze twee perioden niet minder dan 64 glazen werden geschonken en wel aan gebouwen in plaatsen die zo ver uiteen liggen als Schagen en Goes en als Utrecht en Brouwershaven. Op Voorne werden onder meer de St.-Pancraskapel te Oostvoorne, de kerken van Rugge, Rockanje, Oostvoorne en Oudenhoorn en de Maarlandse kerk en de begijnhofkapel in Brielle bedacht. Van deze of andere middeleeuwse glazen is overigens niets bewaard. Wel werd in 1983 bij een opgraving in de nabijheid van de kerk van Geervliet een hoeveelheid gebrandschilderd glas aangetroffen; de scherven dateren uit het eerste kwart van de 16de eeuw en laten onder meer een man met een baard zien (wellicht de H. Hieronymus, gezien de afbeelding van een leeuwtje op een der andere scherven). Thans bezitten nog twee kerken gebrandschilderde glazen uit de 18de eeuw. Het kerkje van Vierpolders heeft twee wapenglazen uit 1721 en in de kerk van

Peter Don, Voorne-Putten 141

Oostvoorne bevindt zich een reeks van acht wapenglazen die in 1744 en 1745 door de Rotterdamse glasschilders Joris Loover en Arnoldus van Wel werden vervaardigd. Verder zijn er nog enkele figuratieve glazen uit de eerste decennia van de 20ste eeuw in de Brielse Catharijnekerk en is er bij de restauratie in 1931 een non-figuratief glas van de hand van Toon Berg aangebracht in de koorsluiting van de kerk van Heenvliet.

Het kerkmeubilair

Inventarisstukken van vóór de reformatie zijn nauwelijks bewaard. Vermeldenswaard zijn in dit verband de koorhekken, althans belangrijke delen daarvan, in de kerken van Abbenbroek en Geervliet. Dat te Abbenbroek toont nog gotische details en dateert in oorsprong uit circa 1500; dat te Geervliet is een duidelijk voortbrengsel van de vroege renaissance en zal omstreeks 1540 zijn gemaakt. Meubilair uit de protestantse periode, vanaf het einde van de 16de eeuw, is in de meeste oude kerken aanwezig. Lang niet overal bevinden de verschillende stukken zich echter nog op hun oorspronkelijke plaats en in de oorspronkelijke opzet. Daarom moet hier eerst kort enige aandacht besteed worden aan de inrichting van de kerkruimte als geheel.

178 Wapenglas uit 1721 in de Hervormde kerk van Vierpolders; opname 1990.

Peter Don, Voorne-Putten 179 Wapenglas uit 1721 in de Hervormde kerk van Vierpolders; opname 1990.

180 Wapenglas uit 1744 in de Hervormde kerk van Oostvoorne, geschonken door ambachtsheer Diederik van Leyden; opname 1988.

Vanaf het begin werd voor de preekstoel de meest centrale plaats gereserveerd. Dit betekende dat hij in smalle eenbeukige ruimten meestal aan de korte kant kwam te staan, midden tegen koorhek of koorschot of in de koorsluiting, en dat hij in bredere kerkgebouwen opzij werd geplaatst, tegen de zijwand of tegen een zuil of pijler. In het eerste geval bleef de oude oostwest-richting van vóór de reformatie gehandhaafd; goede voorbeelden hiervan leveren de kerken van Heenvliet, Rockanje en Oostvoorne. In het tweede geval werd de hoofdas van de kerkdienst een kwartslag gedraaid. Dit is nog steeds de situatie in bij voorbeeld het schip van Geervliet, maar vóór de restauraties waren ook de kerken van Spijkenisse en Zuidland zo ingericht (waarbij moet worden opgemerkt dat de bij de restauratie aangebrachte

Peter Don, Voorne-Putten 142

181 Liturgisch centrum in het schip van de Hervormde kerk van Oostvoorne; opname 1982.

182 Het interieur van het schip van de Hervormde kerk van Nieuwenhoorn, met het door G.Th. en J. Bätz gebouwde orgel uit 1819-'21; opname 1968. wijziging in Zuidland onmiddellijk verband hield met het na de kerkbrand niet meer opbouwen van de forse zuidbeuk aldaar). Banken en stoelen zuilen er in de eerste tijd na de reformatie nog lang niet zoveel in de kerk hebben gestaan als nu het geval is. Eerst in de 18de eeuw lijken de kerken meer en meer met meubilair gevuld te raken. Oude afbeeldingen uit de 18de, 19de en vroege 20ste eeuw leveren informatie over de inrichting destijds. Zo zijn verschillende plannen voor de verbouwing en herinrichting van de kerk van Rockanje in 1779-'85 bewaard gebleven en uit 1833 is er een plattegrondtekening van de kerk van Nieuwenhoorn (door I. Hooiberg; coll. A.A. Arkenbout te Rotterdam), compleet met de volledige indeling en inrichting. Uit deze afbeeldingen blijkt dat het liturgisch centrum, zijnde de dooptuin met daarin de preekstoel, de voorzangerskatheder en de banken voor de kerkelijke ambtsdragers, in deze kerken een rechthoekige, vrijwel vierkante ruimte was, omgeven door het doophek. In Oostvoorne bestond lange tijd een zelfde situatie en hier heette de dooptuin in de volksmond ook ‘het vierkant’. Overigens is er in dit opzicht geen wezenlijk verschil tussen de smalle en de bredere kerkruimten: ook in Geervliet ligt de rechthoekige dooptuin centraal in de preekkerk. Tegenover de preekstoel bevonden zich in het midden altijd de stoelen of banken voor de gewone gemeenteleden, terwijl de wandbanken daaromheen bestemd waren voor hoogwaardigheidsbekleders als de ambachtsheer met zijn familie en de dorpsen polderbestuurderen. Een galerij met een orgel werd in de loop der tijd vrijwel altijd aan de westzijde toegevoegd. Tegenwoordig zijn de meeste interieurs gemoderniseerd. Veel doophekken zijn ingekort, waardoor de dooptuin geen duidelijk afgebakende ruimte meer is, en de banken voor de ambtsdragers zijn opzij geschoven of eenvoudigweg verwijderd. De herenbanken en andere bijzondere banken zijn veelal wel bewaard gebleven, maar

Peter Don, Voorne-Putten van de ‘gewone’ bankenblokken is niet veel meer over. Deze ingrepen, in een aantal kerken eerst in de jaren na 1950 uitgevoerd, hadden tot doel de kerkruimten meer comfortabel en voor modern gebruik geschikt te maken. In Geervliet verdween nog in 1980 een ensemble van 19deeeuwse banken, opgesteld rondom de dooptuin. Thans beschikt alleen de kerk van Rockanje nog over een vrijwel gaaf bewaarde inrichting, die dateert uit l779-'85 en waarvan bovendien ook nog een serie ontwerptekeningen, van de hand van Johannes van Westenhout, bewaard is gebleven.

De preekstoel

Acht preekstoelen stammen uit de 17de eeuw. Alle hebben zij een zeshoekige kuip en de meeste hebben ook nog het originele, bijbehorende klankbord. De oudste is vermoedelijk de preekstoel te Abbenbroek, een rijk versierd

Peter Don, Voorne-Putten 143

183 Preekstoel uit 1613 in de Hervormde kerk van Abbenbroek; opname 1990.

184 Preekstoel uit 1641 in de Hervormde kerk van Geervliet; opname 1991.

185 Preekstoel uit de eerste helft van de 17de eeuw in de Jacobskerk te Brielle; opname 1989.

186 Preekstoel uit 1778 in de Catharijnekerk te Brielle; opname 1991.

Peter Don, Voorne-Putten 187 Preekstoel uit 1784 in de Hervormde kerk van Rockanje; opname 1990.

188 Preekstoel uit de 19de eeuw in de Hervormde kerk van Vierpolders; opname 1990. meubelstuk met boogpanelen, gecanneleerde hoekpilasters en paneeltjes met inlegwerk, gedateerd 1613. De kansel van Spijkenisse, die het jaartal 1618 draagt, heeft eveneens boogpanelen tussen gecanneleerde pilasters. De derde gedateerde preekstoel, die van Geervliet uit 1641, heeft op de hoeken tussen de boogpanelen gecanneleerde zuiltjes. Zijn door uitgezaagd rolwerk geflankeerde achterschot toont geen boog, maar is, net als het achterschot van de preekstoel van Abbenbroek, door rechthoekig lijstwerk ingedeeld. Onder aan de kuip ondersteunen rijk gesneden voluten de hoekzuiltjes. Heenvliet heeft een zeer rijke kansel, die in veel opzichten doet denken aan die van Geervliet: ook hier voluten onder de gecanneleerde pilasters en een achterschot met uitgezaagd rolwerk en een rechthoekige indeling. In Heenvliet is de rechthoekige indeling ook op de panelen van de kuip toegepast; binnen het lijstwerk zijn paneeltjes met inlegwerk aangebracht. Deze preekstoel dateert wellicht uit het tweede kwart van de 17de eeuw. Gebaseerd op hetzelfde schema, maar eenvoudiger van uitvoering zijn de kansels te Zwartewaal en in de Jacobskerk te Brielle, die beide nog in de eerste helft van de I7de eeuw zijn vervaardigd, en de preekstoel in de Hervormde kerk te Hellevoetsluis, die in 1648-'49 werd gemaakt naar voorbeeld van die in de Brielse Jacobskerk. De minst versierde ten slotte is de preekstoel te

Peter Don, Voorne-Putten 144

189 Gildebord uit 1683 in de Catharijnekerk te Brielle; opname 1987.

Nieuwenhoorn; deze dateert vermoedelijk uit het laatste kwart van de 17de eeuw, misschien zelfs uit 1706. De 18de eeuw is met vier preekstoelen vertegenwoordigd. De oudste is die van Oostvoorne: een vierkante kansel, rijk met rococo-snijwerk versierd en daterend uit circa 1766. Zijn naar beneden toe uitzwenkende kuip en de uitbundige belijningen van zijn gesneden decoraties geven deze preekstoel een levendig silhouet. In 1778 werd, naar ontwerp van Johannes van Westenhout, de preekstoel van de Catharijnekerk van Brielle vervaardigd. Deze heeft een zeskante kuip en een achtkant klankbord; het rijke snijwerk toont in de trapbalusters nog onvervalst rococo-ornament, maar voor het overige heerst de Lodewijk-XVI-stijl. De vierkante preekstoel van Johannes van Westenhout in Rockanje is uiterst strak en sober en dateert uit 1784. Vermoedelijk niet veel later werd, als een vrijwel exacte kopie van deze preekstoel, die van Nieuw-Helvoet vervaardigd. Een achthoekige kansel van omstreeks 1855 bevindt zich in de kerk van Simonshaven en ook in Vierpolders staat een 19de-eeuwse kansel; beide zijn geverfd. De na brand herbouwde kerken van Oudenhoorn en Zuidland bezitten beide een preekstoel uit circa 1920. In Zuidland zijn in de bijbehorende betimmering achter de preekstoel vijf kleurig beschilderde paneeltjes opgenomen. Deze paneeltjes, waarvan er twee dienen als psalm- en gezangbordjes, terwijl de andere non-figuratieve schilderingen tonen, zijn waarschijnlijk van de hand van Jac. Jongert.

Doophek, banken en kerkborden

In een aantal kerken is het belangrijkste, voorste deel van het doophek nog aanwezig en vaak zijn preekstoel en doophek nog in het bezit van een aantal bijbehorende koperen voorwerpen, waarvan de lezenaars voor predikant en voorzanger de voornaamste zijn. Verder zijn er de veelal met snijwerk versierde en van een luifel voorziene bijzondere banken voor de hoogwaardigheidsbekleders, die soms door erop aangebrachte wapens als zodanig herkenbaar zijn. Zo bezit de kerk van Heenvliet een waarschijnlijk vroeg-l7de-eeuwse herenbank, overigens voorzien van een luifel van later datum. In de Hervormde kerk van Hellevoetsluis bevinden zich onder andere de ‘regeringsbank’, bestemd voor de plaatselijke bestuurderen, en twee banken voor de kerkelijke ambtsdragers, alles uit circa 1670. De kerk van Oostvoorne heeft aan

Peter Don, Voorne-Putten weerszijden van de dooptuin een luifelbank uit 1766. In Rockanje staan er naast de banken voor de ambachtsheer en -vrouwe ook nog twee regeringsbanken, voor Rockanje en Sint-Annapolder enerzijds en voor Naters anderzijds; al deze banken dateren uit circa 1785. Verder heeft de kerk van Abbenbroek twee eveneens laat-18de-eeuwse banken, voor respectievelijk de

190 Gildebord uit 1597 in de Catharijnekerk te Brielle; opname 1991.

191 Tien-Gebodenbord uit 1599 in de Hervormde kerk van Heenvliet; opname 1989.

Peter Don, Voorne-Putten 145 ambachtsheer en de baljuw, en bezitten de kerken van Nieuwenhoorn en Simonshaven elk twee luifelbanken uit de 19de eeuw. Enkele kerken zijn in het bezit van een of meer grote, meestal rijk versierde tekstborden. Deze dateren alle uit het eind van de 16de of uit de 17de eeuw. In de Catharijnekerk van Brielle hangen een kolossaal Tien-Gebodenbord en een drietal gildeborden, in Geervliet sluit een monumentaal ensemble van drie borden de kerkruimte aan de oostzijde af en ook in Heenvliet is een dergelijk bord bewaard gebleven. De nieuwere protestantse kerken hebben in het algemeen zeer eenvoudig meubilair. Van de drie rooms-katholieke kerken moet hier met name de bedevaartskapel te Rugge (bij Brielle) worden genoemd. Deze bezit, naast 19de-eeuwse inventarisstukken afkomstig uit haar houten voorgangster, onder meer een reliekschrijn en een altaar vervaardigd door J.E. en L. Brom.

Grafzerken en grafmonumenten

Verreweg het grootste aantal grafzerken ligt in de Catharijnekerk te Brielle. Daarnaast bevindt zich ook in het koor te Geervliet een aanzienlijke hoeveelheid zerken. In beide kerken lopen de zerken in ouderdom uiteen van de 15de tot de vroege 19de eeuw. Een veel kleiner aantal zerken hebben de kerken van Abbenbroek (waaronder enkele zeer belangrijke), Heenvliet, Zwartewaal, Nieuwenhoorn, Oostvoorne en Spijkenisse. De kerk van Zuidland bezat ooit talrijke grafzerken; deze bleven bij de kerkbrand van 1918 gespaard, maar werden kort daarna alle vernietigd. Echte grafmonumenten zijn er in de kerken op Voorne-Putten slechts enkele. Het oudste is de vroeg-14de-eeuwse tombe van Nicolaas van Putten en Aleida van Strijen in het koor te Geervliet. Verder heeft alleen de Brielse Catharijnekerk nog enige grafmonumenten. Hiervan is het uit het begin van de 18de eeuw daterende monument voor Philips van Almonde zeker het belangrijkst.

Kerkhoven en begraafplaatsen

Tot in de eerste helft van de 19de eeuw werden dus nog wel mensen binnen de muren van de kerken bijgezet, maar het was tegelijk ook al eeuwenlang de praktijk om op het kerkhof rondom de kerk te begraven. Van de kerk van Geervliet is bekend dat een graf in het koor destijds het duurst was, dat daarna een graf elders in de kerk volgde en dat het buiten steeds goedkoper werd naarmate het graf verder van het koor verwijderd was. Tussen twee steunberen van de koorsluiting stond een beenderhuisje. Een dergelijke ruimte bevond zich voor de onderscheiden restauraties ook in de kerken van Heenvliet en Oudenhoorn, in beide gevallen dicht bij de toren. Onmisbaar was op het kerkhof ook het baarhuisje; te Spijkenisse stond het tot aan de restauratie tegen de toren. In Zwartewaal was er naast de toren nog een bijzondere ruimte: een apart kamertje waar aangespoelde lijken konden worden neergelegd, in afwachting van identificatie.

Peter Don, Voorne-Putten Tegenwoordig wordt er alleen in Abbenbroek, Geervliet en Simonshaven nog op het kerkhof rond de kerk begraven. In Heenvliet en Zwartewaal liggen bij de kerk nog enkele grafstenen. In Hekelingen ten slotte is niet, zoals in veel andere plaatsen, de begraafplaats naar elders overgebracht, maar hier is juist de kerk verplaatst en dient het oude kerkhof nu alleen nog als begraafplaats. Een nieuwe begraafplaats aan de rand van of even buiten de bebouwde kom kregen de meeste plaatsen in de tweede helft van de 19de eeuw. De aanleg van deze begraafplaatsen is veelal strak en eenvoudig. Aan de ingang staat in de regel een ijzeren hek met gietijzeren palen, getooid met gevleugelde zandlopers, doodskopjes en dergelijke. Goede voorbeelden zijn te vinden aan de Leuneweg in Oudenhoorn, de Raadhuisstraat in Zuidland, de G.J. van den Boogerdweg in Brielle en de Rijksstraatweg in Hellevoetsluis.

Peter Don, Voorne-Putten 146

192 Joodse begraafplaats aan de Spuikade te Geervliet. Schaal 1:500. Opmetingstekening T. Brouwer, 1987.

193 Joodse begraafplaats aan de Spuikade te Geervliet; opname 1987.

Joodse begraafplaatsen

Enkele plaatsen op het eiland beschikten ooit over een synagoge, meestal gevestigd in een bestaand pand. De belangrijkste bevonden zich in de vorige eeuw in Heenvliet en Brielle. Van deze synagoges is thans niets meer over. Wel zijn er nog twee joodse begraafplaatsen. De grootste en oudste ligt aan de Spuikade in Geervliet, tegen de glooiing van de dijk. Hier werd van 1781 tot in 1940 begraven. De tweede joodse begraafplaats bevindt zich in Zuidland, tussen Kerkweg 38a en 38b. Op deze uiterst kleine dodenakker staan in totaal slechts vijf grafstenen, alle van na 1900. De laatste begraving vond hier plaats in februari 1940.

Koperwerk

Peter Don, Voorne-Putten 194 Zestienarmige koperen kroonluchter uit de tweede helft van de 17de eeuw in de Hervormde kerk van Geervliet; opname 1968.

Litteratuur

J.G. Jansen, De Grote of St. Janskerk van Schiedam, z. pl. 1962; O. ter Kuile, Koper & Brons, catalogus Rijksmuseum Amsterdam, 's-Gravenhage 1986; Th.H. Lunsingh Scheurleer, ‘Koperen kronen en waskaarsen voor Japan’, Oud Holland 93 (1979), 69-95; Voorloopige Lijst (ook de delen over Noord-Holland en Zeeland, respectievelijk Utrecht 1921 en Utrecht 1922); D.A. Wittop Koning, Nederlandse vijzels, herziene uitgave, Utrecht 1989.

Algemeen

In de meeste oude kerken op Voorne-Putten zijn wel enkele voorwerpen van gegoten geelkoper of messing aanwezig. Hoewel het merendeel van deze kerken uit de middeleeuwen dateert, is er uit de tijd van voor de reformatie geen koperwerk bewaard gebleven: geen gotische kroonluchter, doopvont of grafplaat derhalve en geen koorhek met koperen spijlen. Wel zijn er voornamelijk in de I7de en 18de eeuw vervaardigde kroonluchters, lezenaars, doopbogen en dergelijke. Bij geelgieterswerk gaat het uit de aard der zaak dikwijls om seriematig vervaardigde produkten. Ook de meeste stukken op Voorne-Putten vertegenwoordigen bekende typen, die elders eveneens voorkomen. Op enkele mogelijke uitzonderingen na, zijn er geen unica aan te wijzen. Slechts van een beperkt aantal stukken is bekend waar, wanneer en door wie zij gegoten zijn. In twee gevallen is een signatuur aangetroffen: op een kroonluchter te Brielle de naam van Joris van Wesel en op de doopbogen te Geervliet die van Pieter Bakker. Beide geelgieters waren werkzaam in Rotterdam en ook alle andere stukken waarvan de maker in de archieven opgespoord kon worden, blijken in Rotterdam te zijn vervaardigd. Een algemeen overzicht van de geelgieterskunst in de 17de en 18de eeuw in de

Peter Don, Voorne-Putten 147

195 Lezenaar met krullende acanthusbladeren: kansellezenaar uit de tweede helft van de 17de eeuw in de Hervormde kerk van Zwartewaal; opname 1989.

196 Lezenaar met gestileerde acanthusbladeren: kansellezenaar uit 1678-'79 in de Catharijnekerk te Brielle; opname 1991.

197 Lezenaar met kwabversiering: kansellezenaar uit de eerste helft van de 18de eeuw in de Hervormde kerk van Rockanje; opname 1990.

Noordelijke Nederlanden bestaat nog niet, maar het is duidelijk dat Rotterdam na Amsterdam als het belangrijkste centrum aan te merken is, met name in de 18de eeuw. Van de Rotterdamse geelgieters moet in de eerste plaats Pieter Bakker genoemd worden. Aan hem is een vijftal werken op Voorne-Putten met zekerheid toe te schrijven, maar hij nam waarschijnlijk een veel groter deel van het totale bestand aan koperwerk voor zijn rekening. Zoals veel andere geelgieters, goot Pieter Bakker ook in brons. In Zwartewaal hangt een klok van hem uit 1770 en de Brielse Catharijnekerk bezit er een uit 1773. Zijn totale produktie, in koper en brons, moet enorm geweest zijn en beslaat een groot deel van de 18de eeuw. Een probleem bij geelgieterswerk is dat toeschrijving aan een bepaalde meester op grond van vormgelijkenis niet goed mogelijk is. De mallen, die nodig waren om de voorwerpen in vorm te gieten, gingen over van vader op zoon of werden doorverkocht, verhuurd of nagemaakt. Zij kunnen derhalve gedurende een zeer lange periode gebruikt zijn. Bij bepaalde typen lezenaars ligt er een verschil van meer dan een eeuw tussen het vroegst en het laatst gedateerde exemplaar. Het komt ook voor dat een type tegelijkertijd in verschillende steden vervaardigd is, dus dat er meer mallen van dat type in omloop moeten zijn geweest. Bij kroonluchters is de datering,

Peter Don, Voorne-Putten laat staan de toeschrijving aan een bepaald atelier, helemaal een hachelijke zaak. Het klassieke type ‘oudhollandse’ kaarsenkroon is sedert het ontstaan in het tweede kwart van de 17de eeuw nagegoten tot op de dag van vandaag.

Kroonluchters

Van de twaalf kroonluchters van voor 1800 die op Voorne-Putten bewaard bleven, alle van het oudhollandse type, zijn van drie de maker en het jaar van vervaardiging bekend: de reeds genoemde, gesigneerde en 1679 gedateerde kroon van de Rotterdamse gieter Joris van Wesel in de Brielse Catharijnekerk en de twee kleine kronen te Geervliet, die te identificeren zijn met die welke door dezelfde meester in 1688 gegoten werden. De overige kronen zijn slechts globaal te dateren, voornamelijk in de tweede helft van de 17de of in de 18de eeuw. Zeer algemeen kan gesteld worden dat de latere kronen van de vroegere, I7de-eeuwse te onderscheiden zijn door grovere vormen (met name in de details) en door de nummering op de ringen (eerst vooral met behulp van Romeinse cijfers of stippen, later meer in Arabische cijfers). De 19de- en 20ste-eeuwse navolgingen zijn herkenbaar door de dunnere, minder massieve gieting en ook door het gladdere, meer regelmatige oppervlak. Zoals overal in het land, is ook op Voorne-Putten het aantal 20ste-eeuwse kopieën nu verre in de meerderheid en is er bijna geen kerk meer zonder. Het type is zo populair, dat het kan gebeuren dat andere, inmiddels schaars geworden, 19de- of vroeg-20ste-eeuwse lampen geruisloos afgevoerd worden, om plaats te maken voor moderne oudhollandse kronen. Een zeldzaam voorbeeld van een midden-19de-eeuwse kroonluchter is te vinden in de kerk van Simonshaven.

Lezenaars

In 1637 verscheen de eerste Statenbijbel en niet lang daarna werd deze alom ingevoerd. Hierdoor zal in veel gemeenten de behoefte zijn ontstaan aan een vaste lezenaar op de kansel, om daar de grote zware bijbel op te kunnen leggen. Ook voor de voorzanger kwam er een lezenaar. Deze kreeg een plaats op het doophek. Soms werden kansel- en voorzangerslezenaar tegelijkertijd aangeschaft, zoals in Brielle, Oostvoorne en Nieuwenhoorn. In andere gevallen kreeg de voorzanger pas jaren na de predikant een eigen lezenaar; dit gebeurde bij voorbeeld in Hellevoetsluis. In de kerken op Voorne-Putten zijn verschillende typen lezenaars te vinden. Deze typen zijn, in ongeveer chronologische volgorde, de volgende. Type a, met krullende acanthusbladeren. Dit type, waarvan honderden exemplaren moeten zijn gegoten, is het meest voorkomende in het Nederlandse protestantse kerkinterieur. Voorne-Putten levert vijf

Peter Don, Voorne-Putten 148

198 Lezenaar met ster in cirkel tussen voluten: kansellezenaar uit 1686 in de Hervormde kerk van Hellevoetsluis; opname 1987.

199 Lezenaar met gebroken voluten: kansellezenaar uit 1737 in de Hervormde kerk van Spijkenisse; opname 1991.

200 Lezenaar met godrons en bladkrullen: kansellezenaar vermoedelijk uit het midden van de 18de eeuw in de Hervormde kerk van Nieuw-Helvoet; opname 1987. exemplaren: de voorzangerslezenaar te Heenvliet, de beide lezenaars te Zuidland en die te Zwartewaal. Een zesde exemplaar, dat blijkens zijn inscriptie in 1700 geschonken is aan de voormalige Remonstrantse kerk te Brielle, bevindt zich thans in de Hervormde kerk van Soest. Afgezien van deze zich nu elders bevindende lezenaar, is bij geen van alle de datering of de naam van de maker bekend. Gekozen is hier voor datering in de tweede helft van de I7de eeuw, maar vervaardiging eerst in de 18e eeuw is zeker niet uit te sluiten. Hoewel het type naar alle waarschijnlijkheid van Amsterdamse oorsprong is, zal men op Voorne-Putten zoals gewoonlijk een beroep hebben gedaan op een Rotterdamse gieter. Misschien op Willem de Visscher, die in 1677-'78 voor de Grote Kerk van Schiedam een lezenaar vervaardigde die in de kern gelijk is, maar aan drie kanten verbreed en van extra ornamentering voorzien. Ook de kansellezenaar te Zuidland heeft een bijgemaakte rand, die evenwel vrij grof van vorm is en een relatief late datering doet vermoeden. De Zuidlandse variant komt vaker voor, en wel in plaatsen die tot het Rotterdamse achterland behoren (zoals Bleiswijk, Zevenhuizen en Dirksland). Als een afgeleide variant van het type zijn de beide lezenaars te Brielle te beschouwen. Hier zijn de acanthusbladeren gestileerd tot iets wat nog slechts vaag

Peter Don, Voorne-Putten als bladmotief is te herkennen, terwijl het grondpatroon van de voluten gelijk is gebleven. Adriaen Dop, die deze lezenaars in 1678-'79 vervaardigde, was tot nu toe alleen bekend als maker van vijzels en als klokkengieter; zo goot hij in 1696 de klok voor de Brielse Jacobskerk. Type b, met kwabversiering. Voorne-Putten heeft twee voorbeelden van dit type: de kansellezenaars te Heenvliet en Rockanje. Het type komt in het algemeen veel minder voor dan het voorgaande. Een opvallende concentratie is echter te vinden in en rond de stad Utrecht. De oorsprong is derhalve wellicht Utrechts. Geen van de bekende exemplaren is gedateerd, maar het prototype zal rond het midden van de 17de eeuw ontstaan zijn, omdat het kwabornament toen zijn hoogtepunt beleefde. Het exemplaar te Rockanje is overigens als een laat voorbeeld te beschouwen, op grond van de steunrand, die 18de-eeuwse vormen toont. Type c, met ster in cirkel omgeven door voluten, in een rechthoekige lijst. De in 1686 aangeschafte kansellezenaar te Hellevoetsluis is op Voorne-Putten de enige vertegenwoordiger van dit in zeer grote hoeveelheden aangemaakte type, waaraan overigens nog geen naam van een geelgieter te koppelen is. In plaats van de ster in een cirkel komen ook andere figuren, meestal wapens of jaartallen, voor. Door de vrij primitieve vorm is datering op stijlgronden een hachelijke zaak. Er is een marge van ruim een eeuw tussen het vroegst en het laatst bekende voorbeeld (de voorzangerslezenaar te Amsterdam-Sloten gedateerd 1664 en de kansellezenaar te Oud-Loosdrecht uit 1767). Het type heeft een zeer ruim verspreidingsgebied met een concentratie in het midden van Holland, zodat de oorsprong van het type wellicht in Amsterdam gezocht moet worden. Type d, met gebroken voluten. Dit type, dat op Voorne-Putten zeven maal voorkomt (de kansellezenaar te Spijkenisse, de voorzangerslezenaars te Hellevoetsluis en Rockanje, de twee lezenaars te Nieuwenhoorn en die te Oudenhoorn), is met name in Zuid-Holland populair. Het prototype zal gezien de Lodewijk-XIV-vormen uit het eerste kwart van de 18de eeuw dateren. Omdat tot nu toe alleen Pieter Bakker als maker van dit type lezenaar (de voorzangerslezenaar te Benthuizen uit 1744) bekend was, is wel aangenomen dat hij de schepper van het prototype zou zijn. Gezien zijn reputatie en zijn hoge produktie zal hij er ongetwijfeld vele hebben geleverd. Ook de voorzangerslezenaar te Hellevoetsluis uit 1752 is van hem. De kansellezenaar te Spijkenisse, die uit 1737 dateert en dus ouder is dan de genoemde voorbeelden, is evenwel van de hand van de Rotterdamse geelgieter Harmanus Walbroek. Van de overige vijf exemplaren op Voorne-Putten dateert die te Rockanje uit 1751. De twee te Nieuwenhoorn, beide voorzien van een steunrand met rocaille-versiering, stammen evenwel uit een periode toen een dergelijke ornamentiek al lang ouderwets was. Zij zijn in 1828 gegoten door G.H. van

Peter Don, Voorne-Putten 149

201 Lezenaar met voluten en bladwerk: kansellezenaar uit 1766 in de Hervormde kerk van Oostvoorne; opname 1989.

202 Lezenaar met bloemrozet: kansellezenaar uit 1791 in de Hervormde kerk van Vierpolders; opname 1990.

203 Lezenaar met spiegelmonogram en symbolen: kansellezenaar uit 1709 in de Hervormde kerk van Abbenbroek; opname 1990.

Hengel & Zoon te Rotterdam. De ongedateerde lezenaars te Oudenhoorn zijn waarschijnlijk uit verschillende jaren; alleen de voorzangerslezenaar heeft hier rocaille-ornament op de steunrand. Type e, met drie godrons te midden van bladkrullen. Van dit niet erg vaak voorkomende type bezit de kerk van Nieuw-Helvoet een niet gedateerd exemplaar. Stilistisch behoort het type tot dezelfde periode als dat met de gebroken voluten. Het is toe te schrijven aan de Rotterdamse geelgieter Johannes Specht (1699-1763), van wie meer exemplaren bekend zijn. Overig. Van de overige lezenaars in de kerken op Voorne-Putten is het in de meeste gevallen vooralsnog niet duidelijk of het om serieprodukten of om unica gaat. De beide met voluten en bladwerk versierde lezenaars te Oostvoorne, in 1766 geschonken en waarschijnlijk uit de werkplaats van Pieter Bakker afkomstig, kenmerken zich niet door persoons- of plaatsgebonden elementen als initialen en wapens. Het type zou zich derhalve uitstekend lenen voor seriematige produktie. Er zijn echter (nog) geen andere voorbeelden van bekend. Hetzelfde geldt voor de bijzondere lezenaar te Vierpolders uit 1791; deze toont een kolossale bloemrozet binnen een rechthoekig kader. Wel zonder twijfel een unicum is de kansellezenaar te Abbenbroek, met het jaartal 1709, spiegelmonogram en diverse symbolen. In principe is dit model evenwel heel

Peter Don, Voorne-Putten geschikt voor het aanbrengen van kleine variaties al naar gelang de wensen van de opdrachtgever.

Doopbogen

Koperen doopbogen, geplaatst op het doophek, zijn er in drie kerken: die te Heenvliet, Spijkenisse en Geervliet. De oudste zijn ongetwijfeld de twee in Heenvliet. Zij hebben de vorm van zeemonsters met opengesperde muil waaruit een man met gevouwen handen te voorschijn komt: onmiskenbaar de profeet Jona. De symboliek is vrij uitzonderlijk (de geschiedenis van Jona wordt traditioneel gezien als voorafbeelding van de Verrijzenis), maar duidelijk: door de doop wordt de mens evenals Jona bevrijd uit de macht van

204 Koperen doopboog uit 1758 in de Hervormde kerk van Geervliet; opname 1991.

205 Koperen doopboog uit het tweede kwart van de 17de eeuw in de Hervormde kerk van Heenvliet; opname 1990.

206 Koperen doopboog uit het midden van de 18de eeuw in de Hervormde kerk van Spijkenisse; opname 1991.

Peter Don, Voorne-Putten 150

207 Doopbekkenhouder in de Hervormde kerk van Oostvoorne; opname 1989.

208 Doopbekken in vermaakte zandloperhouder in de Hervormde kerk van Heenvliet; opname 1990. het (helle)monster; bovendien is er natuurlijk de associatie met water. De bogen zijn waarschijnlijk in het tweede kwart van de 17de eeuw te dateren, naar analogie van twee identieke exemplaren in de Lutherse kerk te 's-Gravenhage. De doopbogen te Spijkenisse stammen gezien hun Lodewijk-XIV-vormen uit het midden van de 18de eeuw. Identieke exemplaren zijn vooralsnog niet bekend. Dit laatste geldt ook voor de twee bogen in de kerk van Geervliet. Voor deze bogen werd blijkens de kerkrekeningen een houten mal gesneden, die na gebruik door de geelgieter Pieter Bakker van de kerk werd teruggekocht, ongetwijfeld om hem voor volgende opdrachten te kunnen gebruiken. De 1758 gedateerde bogen vormen een relatief vroeg voorbeeld van de toepassing van de rococo-stijl in koperwerk.

Het kleinere koperwerk

De doopbekkenhouders, meestal aan de kanseltrap bevestigd, zijn in het algemeen vrij ‘stijlloos’, in die zin dat zij moeilijk op stijlkenmerken te dateren zijn. De ribbels op de spijlen van de doopbekkenhouders te Zwartewaal, Rockanje en Brielle zijn in de verte verwant aan het midden-17de-eeuwse kwabornament. Gezien het conservatisme van veel geelgieterswerk kunnen de genoemde voorbeelden voorzichtigheidshalve beter in de tweede helft van de 17de eeuw gedateerd worden, terwijl een datering in de 18de eeuw ook nog mogelijk is. Het grovere exemplaar te Zuidland is wellicht eerder 18de- of misschien zelfs 19de-eeuws. De doopbekkenhouder te Oostvoorne is wel enigszins op stijl dateerbaar; de vormen zijn deels nog in Lodewijk-XIV-stijl en deels al rococo, hetgeen goed strookt met het jaar 1768 waarin Pieter Bakker de houder maakte.

Peter Don, Voorne-Putten De enige zandloperhouder die nog in oorspronkelijke staat is en op zijn oude plaats, op de kuiprand van de kansel, bevindt zich eveneens in Oostvoorne. Hij dateert uit 1766 en is waarschijnlijk ook van de hand van Pieter Bakker. Opmerkelijk is dat de arm dezelfde midden- 18de-eeuwse stijlkenmerken vertoont als die van de doopbekkenhouder, maar dat de eigenlijke houder van het traditionele 17de-eeuwse type met balusters is. Ook de twee vermaakte zandloperhouders te Heenvliet en Vierpolders zijn voorzien van balusterspijltjes. De S-vormige, in een dolfijnekopje eindigende arm van het exemplaar te Vierpolders komt ook voor bij de doopbekkenhouders te Brielle en Zwartewaal (en bij menige kroonluchter). Van de ooit zo talrijke wandarmen en blakers is door de introductie van olie-, gas- en elektrische verlichting in de loop der tijd zeer veel verdwenen. Kaarsenhouders bedoeld om opzij van de lezenaar op kansel of doophek de predikant of voorzanger licht te verschaffen, zijn nog te vinden in Geervliet, Oudenhoorn, Spijkenisse, Zuidland en Zwartewaal, zij het in de meeste gevallen niet meer op hun oorspronkelijke plaats. De kerken van Oudenhoorn en Zwartewaal bezitten bovendien nog enkele eenvoudige kaarsenhouders op de kerkeraadsbanken. Een aparte vermelding waard is ten slotte het vroeg-18de-eeuwse koperbeslag op de kanselbijbel te Abbenbroek, dat zich door de rijke ornamentatie en de zeldzaamheid (een unicum?) onderscheidt van het half dozijn schier eindeloos voorkomende typen bijbelbeslag.

Zilverwerk

Litteratuur

A.A. Arkenbout, ‘Frank van Borselen als opdrachtgever van de Haagse gouden zilversmeden Heynric en Anthonis van Groesbeke’, Oud Holland 83 (1968), 143-156; Bloys van Treslong Prins; Catalogus Dordrecht; Catalogus Haags zilver; Catalogus Rotterdam 1966; Catalogus Rotterdam 1991; K.A. Citroen, Haarlemse zilversmeden en hun merken, Haarlem 1988; Van der Gouw 1986; D.L. de Jong, ‘De Hensbeker van Voorne en de drinkboeken van Putten’, Zuid-Holland 7 (1961), 33-41 en 96; W. Koonings, De keuring van goud en

Peter Don, Voorne-Putten 151 zilver tijdens het Koninkrijk Holland, Lochem 1968; A.M. van Lommel, ‘De voormalige hofkapel te Oostvoorne’, Nederlandsche Kunstbode 3 (1881), 257-260 en 265-267; Meestertekens van Nederlandse Goud- en Zilversmeden I en II, 's-Gravenhage 1963 en 1985; Nederlands zilver/Dutch silver, catalogus tentoonstelling Amsterdam 1979; Oude kerkelijke kunst, catalogus tentoonstelling 's-Hertogenbosch 1913; J.P. van Rijen, Kunstwerkplaats Esser 1838-1938, catalogus tentoonstelling Weert 1987; Voet en Van Gelder; Wildeman; Zilversmeden van de stad Schoonhoven, Bilthoven 1981. Enige Delftse meestertekens konden worden geïdentificeerd dankzij K.A. Citroen, die een publikatie over Delfts zilver voorbereidt.

Algemeen

Historisch zilver is op Voorne-Putten vooral bewaard gebleven in de hervormde en rooms-katholieke kerken. Het zilver in de hervormde kerken vormt numeriek en historisch gezien de belangrijkste groep. Onder dit protestantse kerkzilver bevinden zich ook de oudste stukken, uit het eerste kwart van de zeventiende eeuw. Profaan zilver als magistraats- en gildezilver is slechts incidenteel bewaard gebleven. De twee belangrijkste stukken profaan zilver worden hier eerst kort behandeld, voordat de aandacht gericht wordt op de Brielse edelsmeden in het algemeen en op het kerkzilver in het bijzonder.

Profaan zilver

209 Zilveren beker uit 1763 van het Brielse schuttersgilde; coll. Trompmuseum Brielle.

Peter Don, Voorne-Putten Het Rijksmuseum te Amsterdam bezit tegenwoordig de hensbeker van het Hoogheemraadschap Voorne, een hoogtepunt in de Nederlandse edelsmeedkunst van rond 1700 en wellicht vervaardigd naar een ontwerp van Romeyn de Hooghe. De beker, die in 1954 bij de opheffing van het hoogheemraadschap aan het museum werd verkocht, is gemerkt met het stadsteken van Haarlem, de jaarletter van 1701 en het meesterteken van Salomon van den Burgh. De voet en de stam worden gevormd door vier dolfijnen en de cuppa toont twee allegorische voorstellingen met Justitia en daartussenin het wapen van Voorne en het borstbeeld van Karel V met diens wapen. Het deksel, in de vorm van een keizerskroon, heeft binnenin een gegraveerde allegorie op de Overvloed, met het randschrift ‘Permanente Concordia’. Het ontwerp is toe te schrijven aan Romeyn de Hooghe, die kort tevoren voor dezelfde opdrachtgever het titelblad van het Caartboeck van Voorne ontwierp. Bovendien leverde hij eerder het ontwerp voor de verwante, uit 1690 daterende hensbeker van de ambachtsheerlijkheid Cromstrijen, terwijl ook deze beker vervaardigd werd in Haarlem, omstreeks 1700 niet bepaald een centrum van edelsmeedkunst, maar wel Romeyn de Hooghe's woonplaats. Voorts bevindt zich sinds 1987 in de verzameling van het Trompmuseum in Brielle een beker uit 1763 van het Brielse schuttersgilde. Dit stuk is voor zover bekend als enige ontsnapt aan de invordering van het gildezilver in 1795, doordat Jan Kluit, een van degenen die de beker eertijds aan het gilde hadden geschonken, hem zou hebben achtergehouden. De maker is de Rotterdamse zilversmid Bartholomeus van der Tooren. Op de beker staat de inscriptie: ‘Dese Kelk is vereerd door de Capteyn, Luytenant en Vendrig den 30 desember 1763’. Op de cuppa zijn drie wapens gegraveerd, met op banderollen de namen van Leendert Warnaer, Jan Kluit en Johannis van der Kreek en in het midden twee ineengestoken handen, met daaronder: ‘AMICITIA’. Op de andere zijde zijn allerlei attributen van de schutterij afgebeeld, met de tekst: ‘AUREA LIEBERTAS’.

Brielse edelsmeden

Brielle heeft geen zilversmedengilde gehad en er zijn geen aanwijzingen dat er in de stad zilver is gekeurd. Wel blijkt uit diverse bronnen dat er in de 15de eeuw en daarna steeds edelsmeden hebben gewoond. In 1438 wordt een Pieter

Peter Don, Voorne-Putten 152

210 Zilveren Avondmaalsbeker uit 1665 van de Hervormde kerk van Oostvoorne, met gegraveerd portret van de kerk; opname 1991.

Gherijts ‘die goutsmit’ vermeld. Verder komen in de rekeningen van Frank van Borssele, heer van Voorne, een Bouwen de goudsmid en een Jan de goudsmid voor. Zij krijgen respectievelijk in 1459-'60 en in 1461-'62 betaald voor de reparatie van diverse voorwerpen. In deze rekeningen zijn in totaal enkele tientallen betalingen aan edelsmeden te vinden, waarvan de vroegste uit 1437 en de laatste uit 1469 dateert. Het is tekenend voor de geringe betekenis van Brielle op het gebied van de edelsmeedkunst dat slechts tweemaal melding wordt gemaakt van een Brielse edelsmid en dan nog alleen in verband met herstelwerkzaamheden. Het merendeel van de bestellingen voor nieuw werk ging naar de Haagse edelsmeden Heynric en Anthonis van Groesbeke, die niet alleen eigen werk leverden, maar ook dat van anderen, dat op de jaarmarkt te Antwerpen of rechtstreeks bij meesters te Brugge of Gent werd betrokken. Uit de 16de eeuw zijn de namen bekend van Cornells Fransz. Paeyse die in 1586 stierf, en van Adriaen Willemsze die in 1600 vermeld wordt. De grafzerk van Paeyse bevindt zich nog in de Catharijnekerk en vermeldt ook de naam van zijn bekendere zoon, stadstimmerman Maerten Cornelisz. Paeyse; helaas is het familiewapen, wellicht een indicatie voor het door Paeyse gebruikte meesterteken, weggekapt. Van de 17de- en 18de-eeuwse Brielse meesters, waarvan er niet meer dan een tiental zal zijn geweest, is bekend dat zij hun werk in andere steden lieten keuren, met name in Rotterdam. Uit in 1745, 1768 en 1798 gehouden enquêtes van de Generaliteits Muntkamer blijkt dat er in het Rotterdamse zilversmedengilde telkens één Brielse zilversmid (in 1798 een tweetal) was ingeschreven. In 1807, toen er na de opheffing van de gilden een nieuwe, landelijke keuringsregeling van kracht werd waarbij alle goud- en zilversmeden zich moesten aanmelden, waren er twee meesters in Brielle werkzaam, namelijk B. Kleyn en C. Vaart. Ook gedurende de 19de eeuw is er slechts een enkeling als zilversmid ingeschreven. Bij al het zilver dat op Voorne-Putten is aangetroffen, is slechts in één geval een verband te leggen met een van de bovengenoemde Brielse edelsmeden. De twee Avondmaalsbekers te Nieuw-Helvoet uit 1801 werden blijkens de kerkmeestersrekeningen door de Brielse zilversmid Christiaan Vaart geleverd. Zij zijn echter voorzien van het Haagse stadsteken en van een andermans meesterteken. Vaart (ook wel: Faart), die zich overigens in 1792 als meester in het Rotterdamse zilversmedengilde had laten inschrijven, moet in dit geval als kashouder zijn opgetreden of zijn werk door een Haags meester hebben laten keuren.

Peter Don, Voorne-Putten Protestants kerkzilver

Verreweg de grootste groep kerkelijk zilverwerk wordt gevormd door de Avondmaalsbekers, waarvan de meeste hervormde kerken nog exemplaren uit

211 Twee zilveren Avondmaalsbekers uit 1615 van de Catharijnekerk te Brielle; opname 1991.

212 Twee zilveren Avondmaalsbekers uit 1666 van de Hervormde kerk van Nieuwenhoorn; opname 1991.

Peter Don, Voorne-Putten 153

213 Voormalige Avondmaalskelk uit 1726 van de Waalse kerk te Brielle, nu collectebeker van de Catharijnekerk aldaar; opname 1991.

214 Avondmaalskan uit 1681 van de Catharijnekerk te Brielle; opname 1991.

215 Avondmaalskan van de Hervormde kerk van Nieuw-Helvoet: kruik van steengoed uit 1694 met zilveren montuur en deksel uit 1718; opname 1991. de 17de eeuw bezitten. De bekers zijn steeds van dezelfde vorm en van een hoogte die varieert van 12 tot 18 cm. Ook het graveerwerk biedt in de regel weinig variatie en bestaat in de meeste gevallen uit de gebruikelijke ranken tussen banden, met afhangende bloem- en vruchtentrossen en op een aantal exemplaren steevast drie vogels onderaan. Soms gaat dit louter decoratieve graveerwerk vergezeld van wapens van schenkers of van het kerkzegel, zoals op de bekers te Brielle. De bekers te Nieuwenhoorn (uit 1666) zijn versierd met jachtscènes; op een ervan is bovendien

Peter Don, Voorne-Putten een summier weergegeven kerkje afgebeeld. Een der bekers te Oostvoorne (uit 1665) toont een nauwkeurige afbeelding van de kerk ter plaatse. Zoals gezegd dateert het merendeel van de bekers uit de 17de eeuw. De weinige latere exemplaren (Simonshaven uit 1691, Geervliet uit 1708, Hekelingen uit 1756 en Nieuw-Helvoet uit 1801) zijn goeddeels zonder versierend graveerwerk. Kelkvormige Avondmaalsbekers komen vóór de 19de eeuw in hervormde kerken over het algemeen zelden voor, in Waalse kerken vaker. Zo zijn in de Brielse Catharijnekerk twee kelken in gebruik als collectebekers, die echter oorspronkelijk gediend hebben als Avondmaalskelken in de in 1828 opgeheven Waalse gemeente. Van het overige Avondmaalszilver uit de gildetijd vormen de schalen en borden de tweede grote groep. Zij zijn meestal rond of ovaal en al dan niet voorzien van een schenkersinscriptie en soms een schenkerswapen. Ongewoon is de achtlobbige vorm van de uit de voormalige Waalse kerk te Brielle afkomstige schaal uit 1723, die zich nu in de Catharijnekerk bevindt. Eveneens in het bezit van de Catharijnekerk is de kapitale schaal (diameter ruim 53 cm!), die in 1677 aan de kerk werd gelegateerd. Deze schaal is versierd met in drijfwerk uitgevoerde voorstellingen en als zodanig een uniek stuk Avondmaalszilver.

216 Avondmaalsschaal uit 1677-'78 van de Catharijnekerk te Brielle; opname 1991.

Een of meer Avondmaalskannen uit de gildetijd bezitten alleen de kerken van Brielle en Nieuw-Helvoet. De twee kannen te Brielle zijn in 1681 gelegateerd door de in dat jaar overleden vroedschap en schepen Eduwart Goutsmit, wiens wapen in drijfwerk op beide deksels is aangebracht. De kan te Nieuw-Helvoet is van steengoed, met alleen het deksel en montuur van zilver. Dergelijke aardewerken kannen voor het Avondmaal zijn thans zeldzaam, maar moeten vroeger vrij gewoon zijn geweest. Zo bezat de vroegere Remonstrantse gemeente te Brielle in 1714 ‘twee aarde kannetjes met silvere leede’ en kocht men in Hellevoetsluis in 1730 ‘een steenkannetje met een silver lit tot gebruyk van 's Heeren avontmaal, opt backhuys van Hendrik Kilsdonck’.

Peter Don, Voorne-Putten 154

217 Statenbijbel met zilverbeslag uit 1787 van de Catharijnekerk te Brielle; opname 1991.

218 Doopbekken uit 1768 van de Hervormde kerk van Oostvoorne; opname 1991.

Het overige, niet voor het Avondmaal bestemde kerkzilver van voor 1800 bestaat uit twee doopbekkens (Brielle uit 1683 en Oostvoorne uit 1768) en boekbeslag op twee bijbels (Brielle uit 1787 en Vierpolders uit 1792). Deze vier stukken zijn alle schenkingen door particulieren. Het 19de-eeuwse protestantse kerkzilver onderscheidt zich niet zozeer in stijl als wel in voorwerpscategorie van het oudere zilver. Het bestaat voor het merendeel uit schalen, borden, kannen en doopbekkens. Avondmaalsbekers werden er niet veel meer aangeschaft, daar de meeste kerken inmiddels waren voorzien. Kennelijk wilde men nu ook de overige stukken van het Avondmaalsstel in zilver hebben. In Hellevoetsluis ontving de Hervormde gemeente in 1872, ter aanvulling op de bekers die zij reeds bezat, een stel dat bestaat uit een grote en twee kleine schalen, twee grote (Avondmaals) kannen, een kleine (doop) kan en een doopbekken. In Spijkenisse kreeg de gemeente in 1857 een compleet nieuw Avondmaalsstel, inclusief een doopbekken, en twee jaar later nog eens twee offerkistjes. Het oude Avondmaalsstel, waarvan alleen de vier bekers van zilver waren (twee daarvan in 1734 geleverd door Susanna van Leuven, weduwe van de Rotterdamse zilversmid Johannes Veldhuijsen) en de rest van tin, werd verkocht. Het door de ambachtsvrouw (Maria Jacoba Repelaer, weduwe van Pieter Hendrik van de Wall van Puttershoek) geschonken stel is versierd in een overdadige, voor de tijd kenmerkende neorococo-stijl, waarin ook het uit 1872 daterende zilveren bijbelbeslag in dezelfde kerk en de in 1859 vervaardigde kan te Abbenbroek zijn uitgevoerd. Opvallend aan het 19de-eeuwse protestantse kerkzilver op Voorne-Putten is het grote aantal doopbekkens, alle kort na elkaar vervaardigd. Het lijkt op een rage: afgezien van de twee oudere exemplaren te Brielle uit 1683 en te Oostvoorne uit 1768, dateren de overige exemplaren alle van kort na 1850. Zo kreeg Zuidland er een in 1851, Nieuwenhoorn en Nieuw-Helvoet in 1853, Spijkenisse in 1857, Abbenbroek en Hekelingen in 1859, Hellevoetsluis in 1872 en Zwartewaal in 1878; het bekken te Oudenhoorn is door de onzichtbaarheid van de jaarletter niet exact te dateren, maar zal ongetwijfeld ook uit het midden van de 19de eeuw stammen. In praktisch alle gevallen betrof het hier een schenking door particulieren.

Peter Don, Voorne-Putten Zoals te verwachten, komt het meeste zilver op Voorne-Putten uit de dichtstbijzijnde grote stad, Rotterdam. Bezien wij alleen het 17de-eeuwse zilver, dan blijkt Dordrecht met tien leveranties het belangrijkste produktiecentrum te zijn geweest. Uit Rotterdam kwamen vijf bestellingen, uit 's-Gravenhage drie en uit Delft twee. Haarlem, Amsterdam en Hoorn leverden ieder één keer. De 18de eeuw geeft het volgende beeld te zien: Rotterdam zeven, 's-Gravenhage drie, Amsterdam twee en Dordrecht één. In de 19de eeuw blijkt Rotterdam allesoverheersend met twaalf leveranties, op afstand gevolgd door 's-Gravenhage en Amsterdam met respectievelijk slechts twee en één.

219 Avondmaalskan en -beker uit 1857 van de Hervormde kerk van Spijkenisse; opname 1991.

220 Offerkistje uit 1859 van de Hervormde kerk van Spijkenisse; opname 1991.

Peter Don, Voorne-Putten 155

221 Ciborie uit 1708 van de R.-K. kerk te Brielle; opname 1991.

222 Kelk uit 1778 van de R.-K. kerk te Hellevoetsluis; opname 1991.

Hoewel de verscheidenheid in namen groot is, dienen enkele zilversmeden hier apart genoemd te worden. Van de Dordrechtse meesters is dat de in Avondmaalsbekers gespecialiseerde Jan Hermansz. van Ossevoort, die behalve de bekers te Brielle (1649) en Hellevoetsluis (1644?) ook twee bekers (1648) voor de voormalige Remonstrantse kerk van Brielle maakte, die zich thans in het Streekmuseum te Dokkum bevinden. Van de Rotterdammers moet genoemd worden de nog niet geïdentificeerde meester met als meesterteken een springend hondje, die bekers maakte voor Brielle (1615/16), Zwartewaal (1622) en Zuidland (1629). In de 19de eeuw zijn het de Rotterdamse firma's Grebe, Lang & Koops en Baksteen & Middendorp, waarvan in meer kerken produkten te vinden zijn. Er is ook werk aanwezig van Glazener, die geassocieerd was met Grebe, en van Jac. Schalkwijk, wiens zaak later werd voorgezet door Lang & Koops. De Voorschotense zilverfabriek Van Kempen, die vanaf het derde kwart van de 19de eeuw allengs een bijna-monopolie verwierf op het gebied van het protestants kerkzilver, leverde aan de kerken van Zwartewaal, Zuidland en Nieuwenhoorn, waarbij aangetekend moet worden dat Van Kempen een winkel had in Rotterdam, waar in ieder geval het Nieuwenhoornse zilver in 1910 werd gekocht.

Peter Don, Voorne-Putten Katholiek kerkzilver

Van de voor de eredienst bestemde zilveren voorwerpen die zich nu nog in de rooms-katholieke kerken op Voorne-Putten bevinden, dateert geen enkel stuk van voor de 18de eeuw. Dit is vrij uitzonderlijk, omdat in veel Zuidhollandse steden en dorpen weliswaar geen stukken van voor de reformatie, maar wel voorbeelden van 17de-eeuws katholiek kerkzilver bewaard zijn gebleven. Het zegt iets over de onzekere positie van de rooms-katholieken in met name Brielle, waar tot het midden van de 18de eeuw geen onafgebroken bediening is geweest. Het oudste voorwerp is een Keulse ciborie te Brielle, die 1708 gedateerd is, maar die blijkens het belastingstempel pas in de 19de eeuw ingevoerd kan zijn. Een kelk uit 1778 en een hostiedoosje uit 1782 te Hellevoetsluis en vervolgens een wierookvat met scheepje en een altaarschel uit 1791 te Brielle zijn de enige voorwerpen uit de schuilkerkentijd, waaraan in 1795 officieel een einde kwam. Het is overigens zeer de vraag of de genoemde voorwerpen uit 1778 en 1782 van meet af aan in Hellevoetsluis zijn geweest, omdat deze plaats tot in 1834 vanuit Brielle bediend en eerst in dat jaar tot een zelfstandige parochie verheven werd. Het is dan ook zeker niet uit te sluiten dat een deel van de vóór 1834 vervaardigde stukken te Hellevoetsluis oorspronkelijk toebehoord heeft aan de Brielse statie. De kelk uit 1778, Antwerps werk van de ‘meester met de vliegende bij’, die wellicht te identificeren is met Judocus Lambertus van Gemert, is een vrij vroeg voorbeeld van de Lodewijk-XVI-stijl. Ook het wierookvat en de altaarschel uit 1791, van de Rotterdamse meester Johannes Jansen, zijn in deze stijl uitgevoerd; het bijbehorende wierookscheepje is echter nog in de stijl van de in 1791 uit de mode geraakte rococo. Uit de tijd van de bouw van de Brielse kerk (1830-'31) en de verzelfstandiging van Hellevoetsluis (1834) zijn er drie stukken van de Antwerpenaar J.P.A. Verschuylen, in het tweede kwart van de 19de eeuw de toonaangevende meester op het gebied van katholiek kerkzilver, op wie ook vanuit Holland regelmatig een beroep werd gedaan. Het beste of in elk geval het meest spectaculaire kerkzilver uit die tijd kwam uit zijn atelier. Zijn in een overdadige neobarokke trant uitgevoerde werk kenmerkt zich door virtuoze, sculpturale effecten, zoals de karyatide van de kelk te Hellevoetsluis. De monstrans aldaar en het missaalbeslag te Brielle, dat waarschijnlijk ook zijn meesterteken draagt, zijn voor zijn doen betrekkelijk eenvoudig. Eveneens representatief voor de jaren '30 en '40, alhoewel niet van dezelfde renommee en kwaliteit, is het werk van A.J. Bock(e)meulen uit Boxmeer, wiens meesterteken voorkomt op de in 1840 gemerkte ciborie te

Peter Don, Voorne-Putten 156

223 Wierookvat met scheepje en altaarschel uit 1791 van de R.-K. kerk te Brielle; opname 1991.

224 Kelk uit 1830 van de R.-K. kerk te Hellevoetsluis; opname 1991.

225 Stralenmonstrans uit circa 1830-'40 van de R.-K. kerk te Hellevoetsluis; opname 1991.

Hellevoetsluis. Bockmeulen is te beschouwen als de laatste belangrijke vertegenwoordiger van de Boxmeerse zilversmeden. Hij is een typische figuur uit de overgangstijd van atelierproduct naar fabriekswerk. In zijn werk vindt men de voor de tijd karakteristieke vermenging van stijlen: late empire, neobarok en incidenteel al neogotische elementen, al dan niet met gebruikmaking van van elders betrokken, fabrieksmatig vervaardigde onderdelen. Van het voornamelijk uit Duitsland geïmporteerde fabrieksgoed zijn ook op Voorne-Putten voorbeelden te vinden, met name het neobarokke wierookvat te Hellevoetsluis. Dit type, waarvan alleen al in Nederlandse kerken tientallen

Peter Don, Voorne-Putten exemplaren te vinden zijn, wordt gemakshalve wel als het ‘type Rentrop’ aangeduid, maar was reeds in de handel voordat de fabriek van Rentrop in het Westfaalse Altena het in produktie nam. De neorococo is vertegenwoordigd door een ampullenstel, dat in 1858 geschonken werd aan de kerk te Hellevoetsluis (alleen het blad bevindt zich nog ter plaatse, de beide ampullen zijn in Brielle terechtgekomen). Het draagt het meesterteken van de firma H. Esser te Weert, een zeer produktief leverancier van katholiek kerkzilver. Esser maakte ook gebruik van geïmporteerd fabrieksgoed; of het ampullenstel met behulp van geïmporteerde onderdelen is vervaardigd, is vooralsnog niet na te gaan. Wel leverde hij in onderdelen gelijke stellen twintig jaar later ook nog, toen de neogotiek inmiddels tot de bij uitstek katholieke stijl was verheven. Uit de tijd van de houten bedevaartskapel van 1880, die uiteraard in neogotische stijl werd opgetrokken, bezit Brielle twee stuks zilverwerk, beide neogotisch. De in 1881 geschonken monstrans is ondanks de Nederlandse gehaltetekens en het meesterteken en de signatuur van J.A. Boermans, wederom Duitse import. Boermans' firma te Venlo, waar veelvuldig andermans werk van het eigen meesterteken werd voorzien, heeft hier gebruik gemaakt van een model dat ook door de gerenommeerde firma van F.X. Hellner te Kempen am Rhein werd geleverd. Van deze firma bezit de Schiedamse parochie van St.-Lidwina en O.L. Vrouw van de Rozenkrans een gesigneerd en 1882 gedateerd exemplaar. Overigens vertegenwoordigt deze monstrans het type van de stralenmonstrans, dat in de gotiek nog niet voorkwam, maar typisch is voor de barok. Strenger aan laat-middeleeuwse voorbeelden gebonden is de kelk van Brom uit 1889. De Utrechtse firma van Gerard Bartel Brom hield zich tot kort na 1900 in de regel strikt aan de door de priester G.W. van Heukelum en diens Bernulphusgilde goedgekeurde neogotische voorbeelden. Zijn zoon Jan Hendrik en zijn kleinzoon Jan Eloy zouden zich later geheel van de neogotiek

Peter Don, Voorne-Putten 157

226 Kelk uit 1889 van de R.-K. kerk te Brielle; opname 1991. losmaken. Een goed voorbeeld van deze ontwikkeling is een vergulde kelk uit 1925 van Jan Eloy Brom, die zich in de naoorlogse Rooms-Katholieke kerk te Spijkenisse bevindt. Deze kelk toont een versiering (het brandende braambos symboliserend) die sterk aan de Jugendstil doet denken. Ander werk van de hand van Jan Eloy Brom (reliekschrijn, altaar en kruisbeeld) is te vinden in de Rooms-Katholieke bedevaartskapel bij Brielle.

Voorreformatorisch kerkzilver

Ten slotte zij hier nog iets gezegd over het kerkzilver van voor de reformatie. Zeker de Brielse Catharijnekerk, met haar kostbare, in een verguld kruis bewaarde relikwie van het H. Kruis, en de kerk van Abbenbroek, met haar wonderdadige, met goud en edelgesteente versierde Maria-beeltenis, zullen het een en ander hebben bezeten. Noch van hun bezittingen noch van die van de andere kerken en van de kloosters is iets bewaard gebleven en gegevens over de voorwerpen ontbreken eveneens vrijwel volledig. Alleen van de in of kort na 1572 verwoeste hofkapel van de Heren van Voorne te Oostvoorne zijn inventarissen uit 1511 en 1569 voorhanden, die beide een goede indruk geven van het voormalige bezit van deze hofkapel. Dit zal uiteraard rijker zijn geweest dan dat van de meeste gewone parochiekerken. Behalve een vrij uitgebreide beschrijving van de paramenten en relieken wordt in de inventarissen ook een opsomming gegeven van het zilverwerk. Hieronder waren verschillende verguld zilveren reliekhouders, enkele verguld zilveren kelken en kandelaars en een zilveren wierookvat. Een aantal van deze stukken droeg de schenkerswapens van Voorne, Valkenburg, Montjoie en Maria van Bourgondië. Het in onze ogen meest bijzondere stuk was echter het met zilver beklede beeld van de patroonheilige van de kapel: ‘Item daer is eenen beelde van Sinte Pancras van houte met een zilveren harnaesch met een zilveren keten om zijn hals, een zilver zwairt in zijn eene handt ende up d'ander handt een houte valcke met een zilvere huyfde’.

Tinwerk

Peter Don, Voorne-Putten Litteratuur

B. Dubbe, Tin en tinnegieters in Nederland, tweede druk, Lochem 1978; Keur van tin.

Algemeen

227 Tinnen Avondmaalskan (midden 18de eeuw of later) van de Hervormde kerk van Heenvliet; opname 1991.

Een collectie ‘magistraatstin’, een reeks stadskannen bij voorbeeld, is op Voorne-Putten nergens bewaard gebleven en hetzelfde geldt voor tinnen vaatwerk en bestek van instellingen als weeshuizen. Alleen in de meeste hervormde kerken is nog oud tin aanwezig. Doordat tin in de regel sneller slijt en als gevolg daarvan in het verleden ook eerder omgesmolten werd, zijn de bewaard gebleven tinnen voorwerpen vaak jonger dan de zilveren inventarisstukken. Avondmaalstin van voor 1700 is een zeldzaamheid. Het tinwerk bestaat uit schenkkannen voor Avondmaal en doop, schalen en borden voor Avondmaal en collecte, collectebekers en doopschaaltjes. Tinnen Avondmaalsbekers zijn in geen enkele kerk op Voorne-Putten meer voorhanden, hoewel zij er in vroeger eeuwen ongetwijfeld geweest zullen zijn. Soms is in het kerkarchief nog te lezen wanneer het tin door zilver is vervangen. De meeste kerken hadden in de 17de eeuw reeds zilveren Avondmaalsbekers, terwijl kan en borden destijds meestal nog van tin waren. Later, in de 19de en 20ste eeuw, ging men ook de tinnen kannen en borden door zilver (of pleet) vervangen. Het tin werd dan verkocht of in een kast opgeborgen. De tinnen Avondmaalsborden werden in het gunstigste geval gedegradeerd tot collecteschalen. In de notulen van de vergadering van kerkvoogden te Nieuwenhoorn van 19 april 1910 staat te lezen dat ‘voor de

Peter Don, Voorne-Putten 158

228 Tinnen Avondmaalskan (begin 19de eeuw) van de Hervormde kerk van Geervliet; opname 1991. bediening van het Avondmaal de wijnkan van tin en zeer verouderd is en aan de einden der tafel tinnen borden staan voor offergaven, gedekt door een servet, dus uiterst primitief’. Kort daarna werden de thans nog gebruikte zilveren kan en de twee offervazen aangeschaft. De genoemde tinnen kan en borden zijn reeds lang verdwenen. Hetzelfde geldt bij voorbeeld ook voor het tinnen doopbekken dat de Rotterdamse tinnegieter Jan Druy in 1805 aan de kerk te Nieuw-Helvoet leverde en dat in 1853 door het zilveren bekken aldaar overbodig werd gemaakt. De borden en schalen zijn zonder uitzondering van het ronde, onversierde type. Bij de kannen zijn twee hoofdtypen te onderscheiden: het ene met kleine voet, peervormig lichaam met aangezette sneb, oor met knik, gebogen of schelpvormige duimrust en plat deksel. Voorbeelden zijn te vinden in de kerken te Heenvliet, Oostvoorne en Oudenhoorn. Dit type is kenmerkend voor de 18de eeuw, maar blijft ook gedurende de 19de eeuw in zwang. Het andere type heeft Lodewijk-XVI-achtige vormen en kenmerkt zich door een vaasvormig lichaam met ingezwenkte hals, gewelfd deksel met eikelvormige knop en rechthoekig oor. Een fraai voorbeeld is de vrij grote Avondmaalskan te Geervliet. Andere, kleinere exemplaren bevinden zich in de kerken te Hekelingen en Simonshaven. Zij zijn, zoals meestal bij tin, alleen bij benadering te dateren, in dit geval eind 18de of eerste helft 19de eeuw. Alle drie genoemde kannen van het tweede type zijn blijkens de merken van de hand van Jan Druy (gehuwd in 1791 en overleden in 1829). Hij was mogelijk de schepper van het type. De Rotterdamse tinnegieterij van Druy moet eertijds een der belangrijkste van Holland zijn geweest. Een groot deel van het op Voorne-Putten aangetroffen oude tin is van een merk van Druy voorzien. Overigens betekent dit niet altijd dat het betreffende stuk ook uit de tijd van Druy stamt. Na zijn dood gingen de gietmallen van Druy namelijk over in het bezit van zijn weduwe, die het bedrijf voortzette, en na haar dood in dat van zijn dochters, van wie er een trouwde met de Haagse tinnegieter Johannes Meeuws. De firma Meeuws, die heeft bestaan tot in de jaren '50 van deze eeuw, beschikte door vererving en aankoop op den duur over tientallen gietvormen en merkijzers, onder meer van Messchaert, Timmers en Van der Pol, wiens inventaris na zijn dood in 1794 door Druy was opgekocht. De beschreven stukken die merken van deze meesters laten zien, kunnen dus ook in de tijd van Meeuws vervaardigd zijn.

Peter Don, Voorne-Putten Het merendeel van het nog aanwezige tinwerk is in Rotterdam gemaakt, enkele stukken komen uit Dordrecht en Den Haag. De kerk te Vierpolders bezit een kan die wat vorm betreft tussen de twee genoemde typen in staat; deze kan stamt uit de Haagse gieterij van Meeuws. In katholieke kerken wordt tin in het algemeen zelden aangetroffen. Een uitzondering is de set van drie oliedoosjes in de parochiekerk te Brielle. Deze vierkante busjes, die gebruikt werden bij de doop, bij wijdingen en voor de ziekenzalving, stammen nog uit de schuilkerkentijd en dragen het merk van de Haarlemse meester Huybert Bongaarts.

Brielse tinnegieters

229 Kistje met drie tinnen oliebusjes (eerste helft 18de eeuw) van de R.-K. kerk te Brielle; opname 1991.

Over het in de stad Brielle zelf vervaardigde tin is weinig bekend. Dubbe noemt in zijn overzichtswerk een zevental tinnegieters die in Brielle moeten hebben gewerkt, de meesten in de 16de en vroege 17de eeuw. Uit andere litteratuur kunnen hieraan nog enkele namen van vooral in de 16de eeuw te Brielle aanwezige tinnegieters worden toegevoegd. Voorbeelden van Briels tin zijn echter niet aanwijsbaar. Evenmin te traceren zijn exemplaren van de in 17de-eeuwse (Rotterdamse) boedelinventarissen genoemde ‘Brielse flabbe’ of ‘Brielse tapcan’, met welke twee termen waarschijnlijk een zelfde type of maat kan bedoeld is. Ten slotte komen in de archieven ook namen voor van tinnegieters van wie onbekend is waar zij werkten. Dit geldt bij voorbeeld voor Jacob Steijaart, die in 1703 ‘eenige tinne schotels tot gebruijck van 's Heeren H. Avontmaal’ aan de kerk van Hellevoetsluis verkocht.

Peter Don, Voorne-Putten 159

Hervormde kerk, kerkplein 11, abbenbroek

Gotisch kerkgebouw, bestaande uit een recht gesloten koor, een driebeukig schip en een deels ingebouwde westtoren met tentdak. De kerk is georiënteerd. Zij bevindt zich samen met het nabijgelegen ambachtsherenhuis aan de westzijde van de oude kern van Abbenbroek en staat op een kerkhof van bescheiden omvang, dat grotendeels zonder omheining of ommuring direct aan de openbare weg grenst. Ten zuidwesten en ten westen van het kerkgebouw ligt een kleine, nog in gebruik zijnde begraafplaats; aan de noordwestzijde komt de tuin van het ambachtshuis tot tegen de kerk. De kerk van Abbenbroek toont enkele belangwekkende bijzonderheden. Zo is haar waarschijnlijk vroeg-14de-eeuwse koor een zeldzaam voorbeeld van Vlaams-beïnvloede baksteengotiek en valt haar laat-15de-eeuwse schip op doordat het, bij zijn pseudo-basilicale opbouw, boven elk der beide zijbeuken een reeks dwarskapjes met topgeveltjes bezit. De wellicht vroeg-15de-eeuwse, rijk van kalkstenen hoekblokken voorziene onderbouw van de toren heeft zware haakse steunberen; de iets jongere bovenbouw is sober uitgevoerd. Inwendig trekken in het als preekkerk dienstdoende koor twee nog originele muurstijlen met knopkapitelen de aandacht, terwijl in het schip bepaalde details wijzen op een tijdens de bouw doorgevoerde planwijziging. Verder bezit de kerk verschillende belangrijke inventarisstukken.

Archivalia

ARA, Archief BiZa afd. K en W 1875-1918, inv. nr. 759 (1907-'16); RDMZ, dossiers (vanaf 1906).

230 De Hervormde kerk van Abbenbroek, gezien vanuit het noordoosten; opname 1934.

Litteratuur

Oudheden van Zuid-Holland, 347-348; J. Ermerins, Eenige Zeeuwsche Oudheden: De Heeren van Vere uit den Huize van Borssele, Middelburg 1786, 110-111 en 174-176; Bakker, 183-187; Kuijper 1876, 21-27; ‘Grafsteenen in de Protestantsche

Peter Don, Voorne-Putten Kerk te Abbenbroek’, Bouwkundig Weekblad 26 (1906), 199-201 en 212-213; J. Kuijper Hz., Over de Kerk te Abbenbroek, Beschrijving der Grafsteenen en Geschiedkundige Naamlijst van Predikanten, Brielle 1906; Verslagen der Provinciale Zuidhollandsche Archeologische Commissie, vanaf 1907 (met name 1908, 1-5); Joosting en Muller II, 227; Voorloopige Lijst, 1-2; D.W. van Dam, ‘Eenige oude grafzerken in de kerk van Abbenbroek’, De Nederlandsche Leeuw 36 (1918), 23-25;

Peter Don, Voorne-Putten 160

A. Duclos, De eerste eeuw van het Broederschap der Zeven Weedommen van Maria in Sint-Salvators, te Brugge, Brugge 1922; Bloys van Treslong Prins, 2-4; Ozinga 1935, 52-54; Grijpink, 34-36; ‘Genealogische en heraldische gedenkwaardigheden in en uit de kerken van het Beneden Maasgebied, niet beschreven door mr. P.C. Bloys van Treslong Prins. Abbenbroek’, Ons Voorgeslacht 19 (1964), 181-182; J.F. Heijbroek, ‘Klankpotten - een bijdrage tot het onderzoek naar “akoestische vazen”’, Bulletin KNOB 75 (1976), 33-47; T. Graas, ‘Verloren gegane Lukas-Madonna's te Reimerswaal en Abbenbroek’, in: Christelijke iconografie. Jaarboek I van de Stichting Kerkelijk Kunstbezit in Nederland, 's-Gravenhage/Utrecht 1990, 12-26.

Overige schriftelijke bronnen

231 De kerktoren van Abbenbroek, gezien vanuit het zuidwesten; opname 1990.

M.A. Ouwens, ‘De kerk van Abbenbroek’ (niet gepubliceerde scriptie Technische Hogeschool Delft, 1967; exemplaar aanwezig in bibliotheek RDMZ). T.A.M. Graas, ‘Tot U roepen wij, zuchtend en wenend in dit dal van tranen. Leed en verlichting in 15de- en 16de-eeuwse mirakelbrieven van Maria van de Zeven Smarten te Abbenbroek’ (niet gepubliceerde scriptie Vrije Universiteit Amsterdam, 1987; exemplaar aanwezig in bibliotheek RDMZ).

Afbeeldingen

Dorpsgezicht met de kerk vanuit het zuidoosten, kopergravure door Anna C. Brouwer, opgenomen in Bakkers Stad- en Dorp-Beschrijver VI (1798), tegenover pagina 177. Gezicht op de kerk vanuit het zuidoosten, olieverfschilderijtje, gesigneerd ‘Fabius’, XIXB; bezit Hervormde gemeente Abbenbroek. Foto's: twee exterieur-opnamen uit 1905 en twee reeksen exterieur- en interieur-opnamen, respectievelijk uit 1925 en 1934, coll. RDMZ. Bouwkundige tekeningen: drie tekeningen met restauratieontwerp uit 1908 door J. van Gils en L.J. van Prooije, reeks opmetingstekeningen en restauratieontwerpen uit 1928-'33 door J.W. Janzen en J. Wander en reeks opmetingstekeningen en restauratieontwerpen betreffende de toren uit 1985 door J. Walraad, coll. RDMZ.

Peter Don, Voorne-Putten Geschiedenis en bouwgeschiedenis

Tegen het einde van de 13de eeuw beschikte Abbenbroek reeds over een kerk. Van het schip van deze kerk werden tijdens de restauratie van 1930-'34 onder het huidige schip de fundamenten aangetroffen. Uit een en ander kon worden opgemaakt dat dit 13de-eeuwse schip eenbeukig was, iets breder dan het tegenwoordige middenschip en met van steunberen voorziene zijgevels; aan de westzijde eindigde het daar waar nu de oostwand van de toren staat, aan de oostzijde was het vrijwel even lang als het huidige schip. Een dakmoet in de oostelijke torenmuur geeft aan hoe hoog het oude schip was en welke helling het schipdak destijds had. Enige tijd na de bouw van het eenbeukige schip, waarschijnlijk in het begin van de 14de eeuw, verrees het thans nog bestaande koor. Of hieraan een oudere koorpartij voorafging, is onbekend. Zeker is, dat het huidige koor, compleet met een westgevel met daarin een triomfboog, tegen het veel lagere oude schip werd aangebouwd en dat vervolgens de oostgevel van dat schip grotendeels werd weggebroken. Genoemde triomfboog was overigens aanzienlijk smaller dan de boog die nu schip en koor verbindt: de funderingen van deze smallere boog zijn nog aanwezig. De toren toont duidelijk twee bouwfasen. Het onderste gedeelte, tot boven de versnijding der steunberen, is uit een groter formaat baksteen opgetrokken en laat bovendien een rijke toepassing van kalkstenen hoekblokken zien, die minder typerend lijkt voor de 14de dan voor de 15de eeuw. Hoe de misschien vroeg-15de-eeuwse toren er oorspronkelijk uitzag of hoe hij oorspronkelijk bedoeld was, is niet duidelijk. Misschien duidt het verschil tussen de beide gedeelten op een instorting of een andere calamiteit nog tijdens de bouw. De tegenwoordige bovenbouw kan in elk geval niet heel veel jonger zijn dan het

Peter Don, Voorne-Putten 161

232 Abbenbroek, Hervormde kerk. Plattegrond en dwarsdoorsneden over schip en koor. Schaal 1:300. Opmetingstekening B. Kooij, 1989; ten dele naae tekeningen van J.W. Janzen uit 1928 en 1932.

Peter Don, Voorne-Putten 162

233 Het interieur van het schip, gezien naar het westen; opname 1925. onderste gedeelte, want de bouwnaad tussen beide loopt dwars door de dakmoet van het oude schip, dat eind 15de eeuw door het huidige werd vervangen. Lange tijd was de kerk van Abbenbroek louter parochiekerk. Zij was gewijd aan St.-Egidius (St.-Gillis) en in de loop van de 15de en in het begin van de 16de eeuw worden voorts vermeld een kapelanie ter ere van de H. Maagd Maria en altaren voor St.-Antonius, het H. Kruis, St.-Jacobus en de heilige martelaren Sebastiaan, Joris en Barbara (later Sebastiaan, Barbara en Ursula), terwijl in de Oudheden van Zuid-Holland bovendien nog sprake is van altaren voor St.-Anna en de H. Geest. In 1483 werd de kerk echter kapittelkerk, met een kapittel dat bestond uit een deken en zeven kanunniken. Aanvankelijk ging het het kapittel niet voor de wind, want in 1485 klaagden de kanunniken bij hun heer, Wolfert van Borssele, over ‘hunne agterheid en vervalle zaken’. In 1492 richtte vervolgens de deken van het kapittel, Jan van Coudenberghe, ter plaatse een broederschap op ter ere van de Zeven Smarten van de H. Maagd Maria. Van Coudenberghe, die tegelijk ook pastoor van de Sint-Salvator te Brugge en pastoor te Reimerswaal was en die in deze beide plaatsen al eerder een soortgelijke broederschap had opgericht, moet beschouwd worden als de voornaamste propagandist van de devotie van de Zeven Smarten. Hij schreef er twee boeken over en liet voor elk van de drie kerken waar hij een functie bekleedde, een schilderij van Maria vervaardigen. Rondom deze schilderijen, die versierd waren met goud, edelstenen en andere kostbare accessoires, concentreerde zich vervolgens een zeer levendige Mariaverering. De wonderdadige werking van de beeltenis in Abbenbroek manifesteerde zich gedurende de periode tot circa 1520 niet minder dan 48 maal, vooral in de vorm van de genezing van allerlei kwalen. Hiermee was Abbenbroek een bedevaartsplaats geworden en het was deze ontwikkeling die ongetwijfeld een rol speelde bij de kort voor 1500 genomen beslissing de kerk te vergroten. Behalve een nieuw, driebeukig schip zal destijds ook een nieuw, groter koor zijn voorzien. Tot de bouw hiervan zou het echter niet komen. Begonnen werd met de opbouw van de muren van het nieuwe schip en tegelijkertijd ook met de constructie van het traptorentje tegen de zuidzijde van de toren; deze laatste werd gehandhaafd, maar aan weerszijden ingebouwd. Toen de nieuwe gevels rondom het oude schip tot zekere hoogte waren opgetrokken, werden de plannen gewijzigd. Dit blijkt onder meer uit bepaalde details in het inwendige van de zijbeuken en dan met name uit de in alle traveeën aanwezige aanzetten van (verder nooit tot stand gekomen) muraalbogen. Een en ander

Peter Don, Voorne-Putten 234 Het interieur van het schip, gezien naar het westen; opname 1934. maakt duidelijk dat hogere en vermoedelijk in steen overwelfde zijbeuken bedoeld waren. Omdat men tegelijkertijd afzag van de bouw van een nieuw koor, moest de indeling van het driebeukige schip wat de plaatsing van de zuilen betreft, worden aangepast aan de bij de triomfboog bestaande situatie. Daar werd nu, om constructieve redenen, aan weerszijden een restant van de oostgevel van het 13de-eeuwse schip gehandhaafd en tegen deze twee muurdammen werden de halfzuilen der meest oostelijke scheibogen opgemetseld. Op de plattegrond is te zien welk gevolg dit heeft gehad: naar het oosten toe wijken de nokken van de boven de zijbeuken geplaatste dwarskapjes steeds meer af van de stand loodrecht op de as van het middenschip. Volgens de gewijzigde plannen werd het schip daarna afgebouwd. De nok kwam vrijwel op dezelfde hoogte te liggen als die van het koor en het probleem van de lage zijgevels met dientengevolge lage vensters en dus een geringe lichttoetreding, werd opgelost door de toepassing van de dwarskapjes, met topgeveltjes waarin hoge ramen konden worden geplaatst. De bestaande triomfboogopening werd verbreed en daarboven werd een nieuwe geveltop met een hogere boog opgetrokken. Abbenbroek kreeg in 1574 zijn eerste protestantse predikant. In 1747 werd de zuidzijde van het schip bij een storm zwaar beschadigd, waarna de dwarskapjes aan die kant werden gesloopt en het dakvlak van het middenschip over de zijbeuk naar beneden toe werd doorgetrokken. Tegen het einde van de 18de eeuw werd het koor als preekkerk van het schip afgescheiden. Dit gebeurde

Peter Don, Voorne-Putten 163

235 Plattegrond met ingetekend de opgravingsresultaten. Schaal 1:300. Tekening B. Kooij, 1989; gebaseerd op tekening van architectenbureau J.W. Janzen uit 1930-'31 waarschijnlijk in 1788, het jaar waarin de inrichting van de kerk geheel werd gewijzigd; hierbij werden alle oude ‘zogenaamde Kanonnike Banken’ verwijderd en vervangen door nieuw meubilair. In 1875 werd de meest oostelijke travee van het middenschip bij de preekkerk in het koor getrokken, waarna hier een galerij met een bescheiden orgel werd geplaatst. Deze situatie bestond nog in 1930, op het moment dat de kerkrestauratie begon. Delen van het schip waren destijds voor verschillende doeleinden in gebruik: als berging, voor de brandspuit, als baarhuisje en als schilderswerkplaats. Nadat de Provinciale Zuidhollandsche Archeologische Commissie in 1907 haar verontrusting had geuit over de vervallen toestand van de kerk, werd in 1908 een eerste restauratieplan gemaakt. Dit kwam echter niet tot uitvoering. Wel werd enige jaren later de aan de oostzijde tegen het koor aangebouwde consistoriekamer vernieuwd. In 1916 kwam restauratie weer ter sprake, maar het duurde tot 1927 voordat er schot in de zaak kwam. Een noodkreet van de kerkvoogdij, die dreigde het schip te zullen slopen, werkte hieraan mee. Intussen was wel al de bovenste helft van de toren van een in 1875 aangebrachte cementlaag ontdaan en gerestaureerd; dit vond in 1925 plaats, onder de directe leiding van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg in de personen van G. de Hoog en W. Scheepens. Schip en koor werden uiteindelijk, onder leiding van de Haagse architect J.W. Janzen, in 1930-'34 gerestaureerd. Bij deze veelomvattende restauratie werden de funderingen van de kerk versterkt, onder meer doordat aan weerszijden van de muren en rondom de kolommen betonpalen in de grond werden aangebracht. Deze palen werden deels gepulst en deels geheid. Verder werden aan de zuidzijde de dwarskapjes met hun topgeveltjes gereconstrueerd en kregen alle schipvensters weer bakstenen harnassen (in twee ervan waren de oorspronkelijke traceringen bewaard gebleven). Het koor werd van uitwendige pleister- en cementlagen ontdaan en ook hier kregen de vensters weer bakstenen harnassen; de aangebouwde consistorie werd gesloopt. Bovendien maakte men van de gelegenheid gebruik de preekkerk naar het middenschip te verplaatsen. Dit gebeurde in 1932, maar nauwelijks een jaar later - de restauratie was nog niet afgesloten - werd op verzoek van de kerkvoogdij het

Peter Don, Voorne-Putten tochtige (want van een onbeschoten gewelfconstructie voorziene) schip weer verlaten en keerde de preekkerk terug in het koor.

Peter Don, Voorne-Putten 164

236 Oostgevel van het koor. Tekening B. Kooij, 1989; gebaseerd op tekening van J.W. Janzen uit 1932.

De situatie die toen ontstond, het koor door een in de triomfboog geplaatste glaswand gescheiden van het schip, het orgel op een kleine tribune tegen de noordelijke koorwand, bleef bestaan tot zich in 1963 de ingreep van 1875 herhaalde: opnieuw werd de preekkerk in het koor met één travee van het schip uitgebreid ten behoeve van een galerij met een (nieuw) orgel. Tegelijkertijd werd een aantal deels door de watersnoodramp van 1953 veroorzaakte beschadigingen aan schip en koor hersteld. De destijds door het water aan de toren toegebrachte schade was al eerder, in 1958, gerepareerd. Omstreeks 1980 werd in de zuidelijke schipzijbeuk een demontabele vergaderzaal aangebracht. In 1989-'90 ten slotte onderging de toren een algehele restauratie, die onder leiding stond van architect J. Walraad. Hierbij werden de torenkap geheel en de torenvloeren grotendeels vernieuwd, het metselwerk hersteld en de klokkestoel gerestaureerd.

Exterieur

Het koor, drie traveeën lang en voorzien van tweemaal versneden steunberen en smalle spitsboogvensters met eenvoudige vorktracering, is grotendeels opgetrokken uit overwegend lichtrode baksteen (formaat 30 × 15 × 7 cm, tien lagen 92 cm); de bovenste helft van de oostgevel en de aansluitende gedeelten der zijgevels tonen echter gemengd rose en groengele stenen van een kleiner formaat (27 × 12,5 × 6,5 cm, tien lagen 81 cm). Natuursteen is nergens toegepast. De rechte oostgevel, waarmee de kerk naar het dorp is gekeerd, is een tuitgevel met enkele spaarvelden in de bij het steile koordak aansluitende hoge top. Het grootste spaarveld heeft de vorm van een driepas en bevat een rond venster. Daaronder bevinden zich dicht naast elkaar twee smalle hoge spitsboogvensters, die bovenaan geflankeerd worden door twee kleinere, kwartcirkelvormige spaarvelden. De vensters worden omlijst door een kraalprofiel, waarvan het niet geheel zeker is of het op bij de restauratie aangetroffen oude restanten teruggaat. Ditzelfde geldt ook voor het kraalprofiel rondom de vensters in de zijgevels en voor de onder langs de vensters en over de steunberen doorlopende waterlijst. De meest westelijke van de drie koortraveeën heeft geen vensters; de dichtgezette ingang aan de noordzijde is een restauratieprodukt, waarschijnlijk verband

Peter Don, Voorne-Putten houdend met de in 1932-'33 tot tweemaal toe gewijzigde plaatsing van de preekkerk. De noordgevel toont echter ook nog een belangrijk detail waarvan het wèl zeker is dat het tot de oorspronkelijke architectuur behoort: de driepasfriesjes van behakte baksteen tussen de schuine beëindigingen der steunberen. Deze kwamen bij het ontpleisteren te voorschijn. Het schip telt vijf traveeën en heeft muren van gemengd gele en rose baksteen (formaat 18,5 × 9 × 4,5 cm, tien lagen 58 cm). Het dak van het middenschip is minder steil dan dat van het koor. Elk der beide zijbeuken is gedekt met een reeks van vijf dwarskapjes, welke aan de buitenzijde eindigen tegen even zoveel tuitgeveltjes. Deze hebben vlechtingen in de top en worden van elkaar gescheiden door eenmaal versneden steunberen. Over de steunberen en onder langs de vensters loopt een natuurstenen waterlijst. De vensters tonen traceringen in vier variaties. De tweede travee heeft zowel in de noord- als in de zuidgevel een ingangspoortje. De sterk westwaarts hellende, vierkante toren is wat het onderste gedeelte betreft opgetrokken uit rode baksteen (26,5 × 12,5 × 6,5 cm, tien lagen 82 cm), met hoekblokken van witte kalksteen die in ononderbroken rijen zijn aangebracht. Daarboven is de steen meer gemengd van kleur en kleiner van formaat (19,5 × 9,5 × 5 cm, tien lagen 65 cm), terwijl de hoekblokken hier zijn afgewisseld met steeds enkele lagen baksteen. De hoekblokken zijn deels van Gobertange- en deels van Ledesteen en tonen de voor deze steensoorten typische verwering, met naar de voegen toe afgeronde vormen. Bij de recente torenrestauratie zijn de blokken echter op bepaalde plaatsen met behulp van reparatiemortel weer volledig recht aangeheeld. De onderste helft van de toren heeft haakse, eenmaal versneden steunberen, die zodanig zijn geplaatst dat de hoeken van het torenlichaam nog juist zichtbaar zijn. De bovenste helft bestaat uit twee geledingen; de klokkeverdieping heeft aan elke kant een

Peter Don, Voorne-Putten 165

237 Kapiteel van houten muurstijl in het koor; opname 1990. boogvormig galmgat. Het tentdakje op de toren is evenals de daken van schip en koor met leien gedekt; tegen de oostkant is een 1922 gedateerd wijzerbord aangebracht. Aparte aandacht verdient nog de toreningang in de westgevel. Bouwsporen boven deze ingang en in de flankerende steunberen geven aan dat zich hier, voor de deur, ooit een in steen overwelfd portaaltje heeft bevonden. De thans dichtgezette opening hierboven heeft wellicht toegang gegeven tot een klein balkon op dit portaaltje. Een dergelijk balkon kan gediend hebben om vanhier de wonderdadige Mariabeeltenis aan het volk te tonen. Een steentje boven de ingang vermeldt het jaartal 1754, mogelijk het jaar waarin het portaaltje werd gesloopt.

Interieur

Het koor heeft wit gepleisterde wanden en een houten spitstongewelf met trekbalken, muurstijlen, gebogen korbelen en sleutelstukken. Al het houtwerk is blauwgroen geverfd. Het meest westelijke muurstijlenpaar is nog uit de bouwtijd en toont eenvoudig gesneden knopkapiteeltjes. De andere twee muurstijlen, geheel onversierd, zijn het resultaat van een vernieuwing. Ook de sleutelstukken lijken, te oordelen naar hun profielen, aanzienlijk jonger dan het koor zelf. In de koormuren zijn bij de restauratie 25 klankpotten aangetroffen. De ronde gaten waarachter deze potten zich bevinden, zijn in twee horizontale rijen in de wanden aangebracht. Eén van de klankpotten, van ongeglazuurd aardewerk en voorzien van drie pootjes, wordt thans los in de kerk bewaard. Het koor bezit voorts twee nisjes: een spitsboognisje in de oostwand, links naast de beide vensters, en een rondboognisje laag in de zuidwand, tegen de oostgevel. De huidige, houten vloer ligt aanzienlijk hoger dan de oorspronkelijke. De spitse triomfboog is ongepleisterd, evenals de zuilen, de vensterharnassen en de schei- en gordelbogen in de kerk. Van het schip is de meest oostelijke travee bij de preekkerk in het koor getrokken, reden waarom thans ook hier de gepleisterde wandvlakken zijn gewit en de spitstongewelven van middenschip en dwarskapjes van een blauwgroen geverfd beschot zijn voorzien. In de rest van het schip is het pleisterwerk grauw van kleur en zijn de gewelfconstructies onbeschoten. De beide delen van de kerkruimte zijn van elkaar gescheiden door een glaswand.

Peter Don, Voorne-Putten In het schip rusten de spitse scheibogen op twee rijen ronde zuilen met achthoekige basementen en gebeeldhouwde koolbladkapitelen. De bakstenen zuilschachten hebben enkele Ledestenen banden; deze ontbreken bij de halfzuilen. De kapitelen, versierd met één rij koolbladeren, dragen aan de binnenzijde de muurstijlen van het middenschipgewelf. Dit gewelf heeft trekbalken met gebogen korbelen en sleutelstukken met peerkraalprofiel. Aan de buitenzijde is tegen elke zuil vanaf het basement een bakstenen pilastertje opgemetseld. Deze pilastertjes ondersteunen, samen met de tegen de zijmuren opgetrokken halfzuilen, de gordelbogen der zijbeuken. Genoemde halfzuilen, die met hun laag geplaatste koolblad kapitelen een gedrongen indruk maken, waren oorspronkelijk ongetwijfeld hoger bedoeld. Eerder is al gesproken over de planwijziging tijdens de bouw van het schip en over de aanzetten van achterwege gebleven muraalbogen. Deze aanzetten flankeren de halfzuilen. Dat de gordelbogen, aangebracht ter ondersteuning van de dwarskapjes, aanvankelijk niet voorzien waren, blijkt ook nog eens uit het feit dat zij botweg tegen de rondom volledig afgewerkte kapitelen der zuilen zijn aangemetseld. Slechts twee kapitelen, in het noordoostelijk deel van het schip, zijn door de steenhouwer voorzien van een aanzet ten behoeve van de gordelboog; vermoedelijk werden deze kapitelen later vervaardigd dan de overige. In het schip zijn, aan weerszijden van de toren en in de zuidelijke zijbeuk, verschillende dienstruimten afgescheiden. Van de restanten van een muurschildering die tijdens de restauratie van 1930-'34 op de noordwand van het schip werden aangetroffen, is niets meer terug te vinden. De houten vloer in het middenschip en de tribune tegen de toren zijn overblijfselen van de korte periode (1932-'33) dat de preekkerk zich hier bevond. De toren heeft tegen de oostzijde, onder de dakmoet van het 13de-eeuwse

Peter Don, Voorne-Putten 166

238 Basementen van een halfzuil in een der zijbeuken en een zuil in het schip. Schaal 1:20. Opmetingstekening B. Kooij, 1989. schip, twee korte haakse steunberen, met daartussen een hoge, thans grotendeels dichtgezette spitsboog. Het torenportaal heeft een stenen kruisribgewelf met geprofileerde natuurstenen ribben; de sluitsteen is versierd met een gebeeldhouwde rozet. Het gewelf is later in de toren aangebracht, waarschijnlijk bij de bouw van het tegenwoordige schip. De eerste verdieping van de toren is, behalve via de voormalige orgeltribune, ook bereikbaar via het aan de zuidzijde in muur en steunbeer van het schip ingebouwde traptorentje. De doorgang vanuit dit traptorentje door de torenmuur is duidelijk later ingebroken. De torenmuren tonen op de eerste verdieping een zeer aanzienlijke verjonging. Uit het feit dat aan de zuid- en oostzijde muurwerk is weggehakt en uit de ter plaatse aangebrachte pleisterlaag kan worden opgemaakt dat zich hier ooit een afgescheiden ruimte, misschien een cachot, heeft bevonden. De eerste verdieping had verder oorspronkelijk aan drie kanten een venstertje; het noord- en het zuidvenstertje zijn thans dichtgemetseld. Dit laatste geldt ook voor de lichtspleten ter hoogte van de tweede verdieping. De tweede, derde en vierde verdieping hebben alle een houten vloer. Op verschillende plaatsen in de toren zijn balkgaten en andere sporen te vinden, die erop lijken te wijzen dat er in het verleden van andere vloerniveaus sprake is geweest. Bovendien is de derde verdieping, tegenwoordig de uurwerkzolder, erg laag en staat de klokkestoel op de vierde verdieping eigenlijk te laag ten opzichte van de galmgaten. Dat een en ander te maken heeft met de twee fasen waarin de toren is opgetrokken en met de bouw van het huidige schip, is

Peter Don, Voorne-Putten duidelijk. Zo lijkt de plaats van de vloer van de derde verdieping bepaald door de hoogte van het schipgewelf, aangezien hier een doorgang naar de schipkap moest worden aangebracht.

Kapconstructies

De torenkap rust op een tafelment van twee elkaar kruisende, overigens vernieuwde, zware balken. De constructie bestaat in hoofdzaak uit een tweetal eveneens kruiselings geplaatste dekbalkjukken met korbelen; de flieringen worden ondersteund door windschoren en midden op de dekbalken staat de koningstijl. De over dekbalken en flieringen gelegde houten vloer herinnert aan de luchtbeschermingspost die hier kort voor de tweede wereldoorlog werd ingericht. De kap van het middenschip heeft boven de vijf trekbalken even zoveel dekbalkjukken. Binnen deze jukken zijn de geprofileerde ribben van de onbeschoten tongewelfconstructie aangebracht. De gewelfschenkels zijn met de daksporen verbonden door middel van schuin geplaatste kalfjes. Over de geprofileerde gewelfnaald en op de flieringen liggen de roosterhouten, die echter boven de dekbalken ontbreken. Op elk der dekbalken staat een driehoekspant met een tussenbalk op korbeeltjes en op deze tussenbalken ligt een tweede paar flieringen. De onderdelen van deze grotendeels nog gaaf bewaarde eiken kap zijn zorgvuldig gemerkt. De merken zijn gesneden en de telling begint aan de oostzijde; de spanten zijn apart genummerd. Links en rechts zijn onderscheiden doordat aan de noordzijde gebroken merken zijn aangebracht. De dwarskapjes boven de zuiderzijbeuk zijn tijdens de restauratie volledig gereconstrueerd en hetzelfde geldt voor de onbeschoten tongewelfconstructies in deze en in de noordelijke dwarskapjes. De constructie van de kapjes toont een reeks sporenparen met daarbinnen, onder de haanhouten, de schenkels en geprofileerde naald van de spitstongewelfconstructie. Het koor heeft een bij de restauratie vrijwel volledig vernieuwde, grenehouten kap; slechts enkele oude, eikehouten onderdelen resteren. Het van geprofileerde ribben en een geprofileerde naald voorziene tongewelf is aangebracht binnen een kapconstructie met vier lichte dekbalkjukken. Op deze laatste staan driehoekspanten met een tussenbalkje. Ook deze spanten zijn betrekkelijk licht; de spantbenen zijn nauwelijks zwaarder dan de daksporen. Midden op de dekbalken, waarboven roosterhouten ontbreken, staan standvinken die met korbelen een hanebalkfliering ondersteunen. De twee middelste standvinken hebben opzij een tweetal gebogen schoren.

Peter Don, Voorne-Putten 167

239 Twee van de spijlen van het koorhek, de linker uit circa 1500, de rechter uit 1625. Schaal 1:20. Opmetingstekening B. Kooij, 1989.

Meubilair

In de hoge scheidingswand in het middenschip is het voormalige koorhek opgenomen. Dit houten hek heeft een zone met forse spijlen boven een dichte borstwering; de deur in het midden draagt het jaartal 1625. Dat de oorsprong van het hek vroeger ligt, blijkt uit de met gesneden gotische roosjes versierde posten aan weerszijden en uit de buitenste spijlen, die voorzien zijn van gesneden koolbladkapiteeltjes. Het hek werd vermoedelijk omstreeks 1500 vervaardigd, bij het gereedkomen van het nieuwe schip. Een vernieuwing in 1625 betrof behalve het merendeel der spijlen, die lichter en eenvoudiger werden uitgevoerd, ook de deur, die gecanneleerde posten kreeg. Aan de westzijde is op het dichte benedendeel van de deur een (17de-eeuwse?) schildering in bruin, grijsgroen en geelwit aangebracht, met een voorstelling van een baardige harpspeler in een weids interieur met zuilen en gewelven. Het koor heeft vaste banken langs de zijwanden en een aansluitende lambrizering tegen de oostwand, alles nieuw gemaakt. Oud zijn nog de preekstoel en de twee flankerende, ongeverfde banken, bestemd voor ambachtsheer en baljuw. Deze twee banken, vermoedelijk uit 1788, hebben geprofileerde panelen; de linker is getooid met een gesneden opzetstuk met wapens. De preekstoel heeft een zeshoekige kuip en een bijbehorend, eveneens zeshoekig klankbord en dateert uit 1613. De kuip is versierd met gesneden boogpanelen tussen gecanneleerde hoekpilastertjes. Het hoofdgestel boven deze pilastertjes heeft een fries met trigliefen op de hoeken en inlegwerk daartussen; het klankbord toont dezelfde versiering. Het achterschot is door geprofileerd lijstwerk rechthoekig ingedeeld.

Peter Don, Voorne-Putten Grafzerken

De kerk bezit een aantal interessante zerken uit de 15de, 16de en 17de eeuw. De oudste is een kleine grafsteen die op tamelijk grote hoogte in de zuidwand van het koor is aangebracht en die daar gaaf bewaard is gebleven. Deze steen, die herinnert aan Bouwen Albout (†l461), toont een rijke laat-gotische omlijsting met wapens in de hoeken en daarbinnen een voorstelling van een kapel (een ezelsrugboog met kruisbloem en hogels en een gewelf, het geheel ondersteund door twee zuilen) waarin een geknielde ridder door een heilige

240 Grafzerk van Nicolaes van Abbenbroek (†1658), opname 1990. wordt gezegend; een engel houdt het wapen van de ridder vast. Hier en daar zijn op deze grafsteen nog sporen van een beschildering in rood, geel en groen aanwezig. Voorts zijn er onder meer drie grote, uit het koor afkomstige zerken, die thans in de twee bij de preekkerk getrokken zijbeuktraveeën tegen de wand staan opgesteld. Het zijn de zerken van drie heren van Abbenbroek, die alle drie Nicolaes heetten en die stierven in respectievelijk 1607, 1619 en 1658. De oudste twee van deze zerken tonen rijke renaissance-decoratie.

Klokkestoel en klok

De eikehouten klokkestoel, die wellicht uit de 17de eeuw dateert, bestaat uit drie jukken. Elk juk heeft op een horizontale balk vier stijlen die een dekbalk dragen. De stijlen hellen iets naar binnen. Aan alle vier de zijden zijn dubbele schuine schoren aangebracht, die in de luirichting zwaarder dan de andere. De onderdelen van de constructie zijn voorzien van gehakte telmerken, die per juk anders van vorm zijn. In de klokkestoel hebben lange tijd twee klokken gehangen: een kleine (omstreeks 1870 werd een klokje uit 1792 door een nieuw exemplaar vervangen, maar dit is thans verdwenen) en een grote. Deze laatste is nog aanwezig. De grote luidklok dateert uit 1450 en werd gegoten door Willem Sloterdiic en Gerrit Butendiic. Het randschrift luidt: ‘fecit cloterdiic + fecit butendiic + int jaer M CCCC L + in die eer godes ende der maghet maria bin ic ghemaect’.

Koper

Peter Don, Voorne-Putten Lezenaar. Kansellezenaar, met spiegelmonogram onder parelkroon, ‘1709’ en diverse symbolen: stralende zon (Gerechtigheid), brandend hart (Liefde),

Peter Don, Voorne-Putten 168

241 Klokkestoel. Doorsneden, plattegrond en oude rechte as met contragewicht. Schaal 1:50. Opmetingstekening B. Kooij, 1989. anker (Hoop) en twee slangen (Voorzichtigheid). Het monogram (DG?) geeft vermoedelijk de initialen weer van de schenker (de toenmalige predikant David Grimes?). Koperbeslag op bijbel. Beslag op Statenbijbel (gedrukt door Keur in 1714); het beslag zal van kort na 1714 zijn.

Zilver

Doopbekken, merken: jaarletter Z (= 1859) en onduidelijk meesterteken, waarschijnlijk van J. van Vorst te Rotterdam. Gewelfd bekken met platte rand waarop inscriptie: ‘KERK VAN ABBENBROEK 1859’. Avondmaalsschaal, 43,5 × 33,5 cm, merken: stadsteken 's-Gravenhage, jaarletter T (= 1649) en onduidelijk meesterteken, toegeschreven aan Hans de Jode. Grote schaal, geschonken door Johannes Guillermet (predikant van 1668 tot aan zijn dood in 1708). Op de rand inscriptie: ‘De Godts tolk GUILLERMET, Die de oude en nieuwe wet In 't veertigst Iaar hier Leerde, Wou dat men CHRISTI Disch, Tot zijn gedagtenisch, Met dit geschenk vereerde’. Op de onderzijde: ‘Diaconie tot Abbenbroek/1708’. -Litteratuur: Catalogus Haags zilver, nr. 31.

Peter Don, Voorne-Putten 169

Avondmaalsborden. Twee borden, diameter 23,5 cm, merken: stadsteken Rotterdam, Hollandse leeuw, jaarletter V (=1778) en meesterteken IS (= Johannes Jansen). Kleine ronde borden met hoi gewelfde rand en inscriptie: ‘Diakonie/1778’. -Litteratuur: Catalogus Rotterdam 1966, nr. 165. Doop- of Avondmaalskan, hoogte 32,5 cm, merken: meesterteken J. van Vorst te Rotterdam, essaieursteken van J.F. Lameer. Rijk geornamenteerde kan in neorococo-stijl, in cartouches gegraveerd ‘Kerk van Abbenbroek’ en ‘1859’. Avondmaalsbekers. Twee bekers, hoogte 14,2 cm, merken: stadsteken Delft, Hollandse leeuw, jaarletter F (= 1687) en als meesterteken een schelp in een schild (= Goeswijnes van Oever). De bekers tonen graveerwerk van bloemranken tussen banden en een inscriptie: ‘Dit geeft IOHANNES GUILLERMET, Ter Eere van Godts Kerck/Om t' sijner tijt te sijn geset, Tot 's Nachtmaels H: werck/1687’. Op de onderkant: ‘Diaconie tot Abbenbroeck’.

Tin

Collectebekers. Twee bekers, hoogte 14 cm, met engelmerk van Jan Druy te Rotterdam, XIX.

Grote of catharijnekerk, sint - catharijnehof 1, brielle

Grootscheeps aangelegde, maar in velerlei opzicht onvoltooid gebleven laatgotische stadskerk, die met haar forse toren, hoge schipdak en kolossale oostelijke sluitwand de oude kern van Brielle binnen de wallen domineert. De kerk is georiënteerd en bevindt zich in de zuidwesthoek van de stad, op een met bomen beplant, groen kerkhof dat gelegen is achter de huizen langs

242 De Catharijnekerk te Brielle, gezien vanuit het zuidoosten; opname 1991.

Peter Don, Voorne-Putten 170

Venkel- en Langestraat. Aan de oostzijde, waar transept en koor ontbreken, is het kerkhof ruim. Hier en aan de zuidkant zorgt een omstreeks 1975 opgetrokken laag muurtje voor de afscheiding van de openbare weg. Van de monumentale kruisbasiliek die in de tweede helft van de 15de eeuw werd voorzien en waaraan nog tot in het begin van de 16de eeuw werd gewerkt, kwamen alleen de torenromp (zonder bovenbouw) en het basilicale schip (zonder gewelven in het middenschip) tot stand. Toch vormen deze twee onderdelen samen een indrukwekkend bouwwerk, dat in tal van opzichten een kenmerkend voortbrengsel is van de Brabantse gotiek. De kerk onderging sedert het eind van de 19de eeuw drie maal een restauratie. Van deze restauratiecampagnes waren vooral de eerste twee langdurig en ingrijpend van aard. De detaillering van het gebouw, zowel uit- als inwendig, is ten dele het produkt van deze twee restauraties. De meest recente restauratie had veeleer het karakter van een omvangrijke opknapbeurt. De Catharijnekerk heeft een rijzig, licht interieur, waarin de ingebouwde en door middel van een drietal grote bogen naar de kerkruimte geopende toren een belangrijke rol speelt. De in steen overwelfde zijbeuken bezitten reeksen gebeeldhouwde kraag- en sluitstenen en gewelfschilderingen. De inventaris is, op een aantal zerken en de grote luidklok na, volledig van na de reformatie.

Archivalia

GA Brielle, stadsrekeningen, kerkrekeningen en magistraatsresolutiën; ARA, Archief BiZa afd. K en W 1875-1918, inv. nrs. 847 (kerk, 1895-1918) en 848 (toren, 1889-1901); NAI, Archief Cuypers, correspondentie nrs. 44 (kerk, 1894-1918) en 46 (toren, 1890-1907); RDMZ, dossiers (kerk vanaf 1918, toren vanaf 1920); GA Brielle, restauratiedagboeken (kerk 1957-'62 en toren 1954-'61).

Litteratuur

Van Alkemade I, 51-55; Bakker, 37-39; Plokker, 104-112; De Jager 1878-'79 (met name 1879, 85 en 237); ‘Bijzonderheden uit het Geschiedboek van de Nederduitsch Hervormde Gemeente te Brielle’, Nieuwe Brielsche Courant 13, nrs. 1263 (23-1-1887) en 1270 (17-2-1887); Joosting en Muller II, 225; Voorloopige Lijst, 16-18; C. Veltenaar, Het kerkelijk leven der gereformeerden in Den Briel tot 1816, Amsterdam 1915; Bloys van Treslong Prins, 35-63; Grijpink, 36-53; M.P.A. Wils, ‘De reformatie en de beeldenstorm in Den Brief’, Bijdragen tot de geschiedenis van het bisdom Haarlem 56 (1938), 398-434; M.D. Ozinga en R. Meischke, De gothische kerkelijke bouwkunst, Amsterdam 1953 (met name 69-70); Kok, 98; Ph.J.W.C. Bolt, ‘De restauratie van de Catharijnekerk met toren te Brielle’, Bouw 18 (1963), 338-347; A. Lehr e.a., Klokken en klokkengieters. Bijdragen tot de campanologie, z. pl. 1963, passim; ‘Genealogische en heraldische gedenkwaardigheden in en uit de kerken van het Beneden Maasgebied, niet beschreven door mr. P.C. Bloys van Treslong Prins. Brielle’, Ons Voorgeslacht 19 (1964), 182-194; H. Janse, ‘De Sint-Catharijnekerk

Peter Don, Voorne-Putten te Den Briel’, Bulletin KNOB 64 (1965), 97-108; R. de Jong e.a., ‘Brielle, St. Catharijnetoren’, in: De zingende torens van Nederland, Zutphen 1966-'76, nr. 30 (1974); Hoek 1969 (met name 194-198); W. Troost en J.J. Woltjer, ‘Brielle in hervormingstijd’, Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden 87 (1972), 307-353; A. Fahner, ‘De orgelgeschiedenis der Grote of Cathrijne-kerk te Brielle’, Het Orgelblad 15 (1972), nr. 3, 1-12; G. Oost, De orgelmakers Bätz (1739-1849), een eeuw orgelbouw in Nederland, Alphen aan den Rijn [1975], 278; Klok 1980, 20-21; Klok Jzn. 1980, 53-57; R. de Kind, ‘De plaats van de Sint-Gertrudiskerk in het werk van Evert Spoorwater’, in: Bergen op Zoom gebouwd en beschouwd, Bergen op Zoom/Alphen aan den Rijn 1987, 138-157 (met name 150); C.J.A.C. Peeters, ‘Het Nieuwe Werk als het bijna mogelijke’, in: Bergen op Zoom gebouwd en beschouwd, Bergen op Zoom/Alphen aan den Rijn 1987, 157-169; H. Janse en D.J. de Vries, Werk en merk van de Steenhouwer. Het steenhouwersambacht in de Nederlanden voor 1800, Zwolle/Zeist 1991, 99.

Peter Don, Voorne-Putten 171

Overige schriftelijke bronnen

P.J.H.M. van Kerkhoff, ‘De Sint Catharijnekerk te Brielle’ (niet gepubliceerde scriptie Katholieke Universiteit Nijmegen, 1988; exemplaar aanwezig in bibliotheek RDMZ).

Afbeeldingen

De kerk vanuit het noordwesten in 1736, kopergravure door Hendrik Spilman naar tekening van Abraham de Haen, opgenomen in Het Verheerlykt Nederland VI (1757), 467. De kerk vanuit het noorden en het zuidwesten, twee aquarellen uit circa 1800, toegeschreven aan Joost van Wolfheze, respectievelijk coll. Trompmuseum Brielle en coll. Stichting Merulaweeshuis Brielle. Het grafmonument van Philips van Almonde, aquarel uit 1837 door Gerrit Lamberts, Rijksprentenkabinet Leiden. Het grafmonument van Philips van Almonde, tekening uit 1882 door rijksbouwkundige Jacobus van Lokhorst, coll. RDMZ. Foto's: Twee exterieur- en twee interieur-opnamen uit 1889 door A. Mulder en zes exterieur-opnamen uit 1898 door W.F. Borstlap, coll. RDMZ. Verschillende reeksen opnamen uit de periode van de tweede restauratie (1949-'63) en reeks opnamen van de opgravingen tijdens deze restauratie, coll. RDMZ. Verschillende reeksen opnamen van kort voor, tijdens en na de derde restauratie (1987-'88), coll. RDMZ. Opnamen uit verschillende perioden, GA Brielle. Bouwkundige tekeningen: Map met opmetingsschetsen uit 1889 door A. Mulder en reeks van twaalf tekeningen, circa 1890 gemaakt op basis van deze schetsen, coll. RDMZ. NAI, Archief Cuypers, map 102 (16 tekeningen), en Archief Te Riele, map 19 (17 tekeningen), alles van de eerste restauratie (1894-1925). Reeksen opmetingstekeningen en restauratieontwerpen uit 1894-1925 door J. Cuypers, J. van Gils en W. te Riele, uit 1949-'63 door bureau Meischke en Schmidt en Ph.J.W.C. Bolt en uit 1984-'88 door J. Walraad, coll. RDMZ. Opmetingsschetsen betreffende de opgravingen in 1955-'63 door T. van Straalen, coll. RDMZ.

Bouwgeschiedenis, tot aan de reformatie

Aan de huidige Catharijnekerk ging een ouder kerkgebouw vooraf. Van dit gebouw is thans boven het maaiveld niets meer terug te vinden. Mede op grond van de resultaten van uitgebreide opgravingen die tijdens de tweede

Peter Don, Voorne-Putten 243 De Catharijnekerk te Brielle, gezien vanuit het zuidwesten. Aquarel uit omstreeks 1800, toegeschreven aan Joost van Wolfheze; coll. Stichting Merulaweeshuis Brielle.

Peter Don, Voorne-Putten 172

244 De Catharijnekerk. Ontwikkelingsstadia van de plattegrond: eind 13de eeuw, eind 15de eeuw en eerste helft 16de eeuw. Schaal 1:600. Tekeningen T. van Straalen, 1964.

Peter Don, Voorne-Putten 173 restauratie werden uitgevoerd, kwam Janse tot een reconstructie van de bouwgeschiedenis, zowel van de oudere als van de tegenwoordige kerk. Van deze bouwgeschiedenis, die in 1965 werd gepubliceerd en die sindsdien naar aanleiding van nieuwe vondsten nog op een enkel punt kon worden bijgesteld, volgt hier eerst een samenvatting. De voor zover bekend vroegste vermelding van de kerk van Brielle dateert uit 1280. In dat jaar gaf Aelbrecht, heer van Voorne, ‘dar karke ende den helighen gheste ten brile’ toestemming om twee ‘vireberghe’ (= vuurbergen, bakens voor de scheepvaart; zie ook pagina 76) te doen maken en te exploiteren. De kerk die, samen met de Brielse Heilige Geest (de plaatselijke armenzorg), deze bron van inkomsten verwierf, was waarschijnlijk niet lang daarvoor verrezen. Bij genoemde opgravingen werden de funderingen blootgelegd van het koor van deze kerk: een recht gesloten koor van vier traveeën, buitenwerks ongeveer 11 meter breed en blijkens de restanten opgetrokken uit gele baksteen (27,5/29 × 3/14 × 6,5/7 cm, tien lagen 78 cm). Aan de westelijke uiteinden van deze koorfunderingen werden de basementen van twee halfzuilen aangetroffen, gemaakt van Doornikse steen. Inkassingen naast deze basementen wezen in de richting van een triomfboog. Direct ten westen van het koor was de kerk buitenwerks ongeveer 21 meter breed, zodat aan een driebeukig schip gedacht kan worden. Funderingen van kolommen werden hier echter niet gevonden en verder westwaarts kon door de aanwezigheid van de huidige kerk niet worden gegraven. Zich baserend op deze gegevens en op de plattegrond van de eveneens 13de-eeuwse St.-Bavo te Aardenburg, veronderstelde Janse ook hier in Brielle een driebeukig schip met een niet uitstekend transept. Dit alles is echter hoogst onzeker. Van de gelegenheid die er tijdens de laatste restauratie was om de bodem onder het tegenwoordige schip te onderzoeken, werd helaas geen gebruik gemaakt. Vanaf het begin van de 14de eeuw werd deze oudste kerk in elk geval aan de oostzijde in een aantal fasen uitgebreid. Op grond van historische gegevens en van de diverse aangetroffen funderingsrestanten en de formaten van de daarin verwerkte bakstenen werden de volgende bouwfasen onderscheiden en gerangschikt. Allereerst werd de noorderdwarsarm verlengd. Dit gebeurde in het eerste kwart van de 14de eeuw. De zuiderdwarsarm volgde ongeveer een eeuw later. Intussen was in de tweede helft van de 14de eeuw tegen de noordzijde van het recht gesloten koor een tweede koor opgetrokken. Dit driezijdig gesloten nevenkoor zal het bouwdeel zijn geweest dat in 1518 het ‘Onze Vrouwenchoer’ werd genoemd. Vervolgens, misschien kort na 1400, verrees een smalle, driezijdig gesloten kapel tegen de rechte sluiting van het hoofdkoor en in de tweede helft van de 15de eeuw volgde een rechthoekig aanbouwsel tegen de noordzijde van het O.L. Vrouwekoor. Dit laatste aanbouwsel, vermoedelijk de sacristie, stond schuin ten opzichte van de hoofdas van de kerk. Aan de westkant had intussen de bouw van een toren een aanvang genomen. Het opschrift boven de huidige toreningang vermeldt dat de fundering voor deze eerste toren in 1417 werd gelegd, maar dat het bouwwerk in 1456 instortte. Mede op basis van onder de toren en ter plaatse van de koorpartij in de grond aangetroffen brandsporen kwam Janse tot de veronderstelling dat de oorspronkelijke toren en een groot deel der kerk destijds aan een verwoestende brand ten offer zijn gevallen. Het O.L. Vrouwekoor en de sacristie zouden bij deze ramp dan gespaard zijn gebleven. De brand zou vervolgens de aanleiding zijn geweest tot vrijwel volledige nieuwbouw.

Peter Don, Voorne-Putten Ter voorbereiding van deze nieuwbouw werd eerst, met behulp van afkomende materialen, een als tijdelijk bedoeld noodkoor opgetrokken. Hierbij werd gebruik gemaakt van de funderingen van de noord- en de zuidmuur van het 13de-eeuwse koor. Het noodkoor kreeg echter geen rechte, maar een vijfzijdige sluiting. Bouwsporen in de oostelijke sluitwand van de huidige kerk geven aan hoe steil en hoe hoog het dak van het noodkoor destijds was en dat er in de kap een houten tongewelfconstructie was aangebracht. Terwijl het noodkoor werd gebouwd, werd tegelijk aan

Peter Don, Voorne-Putten 174

245 De Catharijnekerk. Plattegrond. Schaal 1:300. Tekening B. Kooij, 1990; gebaseerd op tekening van A. Mulder uit circa 1890. weerszijden ervan in de grond een kolossaal blok metselwerk aangelegd. Deze blokken, ongeveer 4,5 meter in het vierkant, waren bedoeld als funderingen voor de twee oostelijke kruisingspijlers van de te bouwen kruiskerk. Een zeer forse kruising van ongeveer 15 bij 15 meter was dus vanaf het begin van de nieuwbouw voorzien. Het eerder reeds genoemde opschrift boven de toreningang geeft 1462 als het jaar waarin de bouw van de nieuwe toren begon. Bij deze bouw werd gebruik gemaakt van de funderingen van de oude toren, die kennelijk voldoende stevig werden geacht. Tijdens de tweede restauratie bleek de basis van deze funderingen op een diepte van circa 8,60 meter te liggen. Verder kwam toen onder meer ook de vloer van de oude toren te voorschijn, ongeveer 2,30 meter onder de huidige torenvloer. Min of meer tegelijk met de nieuwe toren zal ook het nieuwe schip zijn verrezen. Helaas is van de kerkrekeningen van voor 1500 niets bewaard gebleven, zodat ook omtrent deze nieuwbouw slechts summiere gegevens voorradig zijn. Zeker is, dat in 1476 een aanzienlijke hoeveelheid timmerwerk

Peter Don, Voorne-Putten 175

246 De Catharijnekerk. Lengtedoorsnede. Schaal 1:300. Tekening A. Mulder, circa 1890.

Peter Don, Voorne-Putten 176 ten behoeve van de Catharijnekerk (hoogst waarschijnlijk onderdelen voor de kapconstructie van het middenschip en misschien tegelijk ook voor de kappen der zijbeuken) in Brussel voor verscheping gereedlag. Dit gegeven is bekend doordat de bedoelde lading timmerwerk destijds een rol speelde in een proces voor de Grote Raad van Mechelen. Uit de betreffende stukken blijkt dat er voor het leveren van het timmerwerk door de kerkfabriek van de Brielse Catharijnekerk een contract was gesloten met Jan van Herentals, maar dat diens werk na zijn overlijden was overgenomen door Henri Marissis. De zaak draaide in feite om een te late levering door Marissis, om een geldbedrag dat hij als gevolg hiervan aan de kerkfabriek moest betalen en om een schuld die de kerkfabriek op haar beurt had ten opzichte van Godevaert de Bosschere. De laatste had ten behoeve van de kerk ‘witte steen’ (Lede of Gobertange) geleverd. Zowel Marissis als De Bosschere werkte te Brussel. In 1482, het jaar waarin de grote luidklok werd gegoten en tevens het jaar dat als sterfjaar op enkele van de oudste grafzerken in de huidige kerk vermeld staat, moeten toren en schip hun voorlopige voltooiing hebben gekregen. Van de toren stond nu de romp overeind, vier geledingen tellend en bovenin voorzien van een overgang naar een nog op te trekken achtkante bovenbouw, die echter nooit tot stand zou komen. Het driebeukige schip had al wel in steen overwelfde zijbeuken en zijkapellen, maar miste nog stenen gewelven in het middenschip. Dat deze laatste gewelven (die ook heden nog ontbreken) wel degelijk voorzien waren, blijkt overigens niet alleen uit de tegelijk met het muurwerk van de lichtbeuk in het interieur aangebrachte gewelfaanzetten, maar ook uit de luchtbogen die getuige enkele oude afbeeldingen direct al aan weerszijden van het schip waren opgetrokken. Omstreeks 1805 werden deze luchtbogen grotendeels gesloopt, maar uit de afwerking van de restanten die zich onder de daken der zijbeuken nog bevinden, kan worden opgemaakt dat zij aanvankelijk bedoeld waren om geheel in het zicht te blijven. Dit leidt tot de conclusie dat de zijbeuken in het oorspronkelijke plan reeksen dwarskapjes hadden moeten krijgen, met daartussen de vrij opgaande luchtbogen (zoals bij voorbeeld het schip van de Grote kerk van Dordrecht en dat van de Grote kerk van Breda laten zien). In plaats hiervan waren echter de nu nog aanwezige kapconstructies van zadel- en lessenaardaken in de lengterichting van de kerk aangebracht, een veel goedkopere oplossing die heel goed als tijdelijk bedoeld kan zijn geweest, maar die nooit is vervangen. Aan de oostzijde waren meteen al de twee westelijke kruisingspijlers opgetrokken, met de bijbehorende bogen en enig aansluitend muurwerk ten behoeve van het in het vervolg te bouwen transept. Voorlopig stonden hier echter nog het noodkoor, het oude O.L. Vrouwekoor en de sacristie. Kort voor 1500 onderging het schip een kleine wijziging. Aan de zuidzijde, waar de eerste en de laatste zijkapel al direct tijdens de bouw een grotere omvang dan de andere zijkapellen hadden gekregen, werd nu ook de vierde zijkapel, gerekend vanuit het westen, vergroot. De kapel kreeg hierbij een kruisribgewelf, waarvan de sluitsteen getooid werd met het wapen van Cornelis Gillisz. van Cleyburgh. Deze stierf in 1495, reden om aan te nemen dat de vergroting van de zijkapel ook omstreeks dat jaar werd uitgevoerd. Met de bouw van het nieuwe dwarsschip werd circa 1500 een begin gemaakt. De bewaard gebleven rekeningen over de jaren 1502 en 1503 vermelden verschillende uitgaven ten behoeve van dit ‘nye werck’. Zo werden onder anderen meester-metselaar Airt van Breda en diens zoon betaald voor verrichte arbeid en ontving meester Judas loon ‘van dat hij zoo steen gehouden zoo gemetst heeft’.

Peter Don, Voorne-Putten Verder leverde meester Jan de Vleeschouwer natuursteen en zorgde Matthijs (II) Keldermans voor een aantal treden voor een traptoren en voor materiaal ten behoeve van de kruisingspijlers. Grote bouwactiviteit werd in dit stadium evenwel niet meer ontplooid. Het werk vorderde langzaam en uit de weliswaar schaarse gegevens wordt toch wel duidelijk dat financiële krapte hiervan de oorzaak was. Het mag dan ook geen verbazing wekken dat het transept bij lange na niet kon worden afgemaakt en dat de geplande koorpartij zelfs geheel achterwege moest blijven. In de rekeningen, voor zover die bewaard zijn, is na 1517 alleen nog sprake van uitgaven voor reparaties en

Peter Don, Voorne-Putten 177

247 De Catharijnekerk. Dwarsdoorsnede over het schip, naar het westen. Schaal 1:300. Tekening A. Mulder, circa 1890.

Peter Don, Voorne-Putten 178 onderhoud. De boogopeningen die het schip met het transept hadden moeten verbinden, werden dichtgezet met uit sloopmateriaal opgetrokken muren en onder de middelste boog werd daarin, boven het dak van het noodkoor, een zwaar eikehouten stijl- en regelwerk met vensteropeningen aangebracht. De opgravingen hebben uitgewezen dat het dwarsschip eenbeukig had moeten worden, ruim 15 meter breed en meer dan 50 meter lang, met een traptoren op de noordwesthoek. Alleen de funderingen voor dit grote bouwlichaam en het muurwerk tot even boven de plintlijst kwamen tot stand. Dit laatste geldt ook voor de aansluitende verbreding van de twee meest oostelijke schiptraveeën, die twee extra zijbeuken hadden moeten krijgen. Al deze funderingen (baksteenformaat 19,5 × 9 × 5 cm) zijn zeer diep en breed aangelegd. Bij de opgravingen bleek verder dat reeds tijdens de bouw van het transept een koorpartij was voorzien die in totaliteit ongeveer even breed zou worden als het driebeukige schip. Over de geplande vorm van het koor valt weinig te zeggen, maar duidelijk is wel dat hier destijds werd toegewerkt naar een kolossale stadskerk met een totale lengte van minstens 100 meter. Was dit gebouw volledig tot stand gekomen, dan zou de Catharijnekerk tot de grootste middeleeuwse kerken van Nederland zijn gaan behoren, wat vloeroppervlak betreft bij voorbeeld vergelijkbaar met de Dom van Utrecht en de St.-Jan in Den Bosch. Dat deze megalomane onderneming mislukte, moet zeker ten dele worden verklaard vanuit de economische teruggang die voor Brielle in feite al in het begin van de 16de eeuw inzette. Peeters heeft er echter op gewezen dat naast een kerend economisch getij ook sociaal-religieuze spanningen in deze periode op tal van plaatsen de kerkbouw ongunstig hebben beïnvloed. In welke mate deze twee factoren her en der ook van invloed zijn geweest, opvallend is dat het plotseling afbreken van groots opgezette bouwprojecten voor kerken en kerktorens na 1500 in de Nederlanden veelvuldig voorkomt. De Catharijnekerk te Brielle bleef onvoltooid, zoals onder andere ook de St.-Gertrudiskerk te Bergen op Zoom, de O.L. Vrouwekerk te Veere en de St.-Lievensmonstertoren te Zierikzee.

Patroonheilige, kapittel en altaren

De keuze van de H. Catharina van Alexandrië als patrones van de kerk is door Hoek in verband gebracht met het feit dat de naam Catharina in het geslacht van de heren van Voorne enkele malen voorkomt. De moeder van Aelbrecht (heer van Voorne van 1267 tot 1287) droeg deze naam en ook Aelbrechts tweede vrouw, moeder van Gerard (heer van Voorne van 1287 tot 1337) heette Catharina. Bovendien toonde het geslacht van de heren van Borssele, waarmee Gerard en zijn moeder zich in 1297 door middel van een dubbel huwelijk verbonden, een duidelijke voorkeur voor St.-Catharina als patrones van kerken en kapellen. Voor of in 1333 bracht Gerard van Voorne een kapittel van acht kanunniken, eerder gesticht in Dussen-Munsterkerk in het Land van Altena, over naar Brielle. De Catharijnekerk werd hiermee kapittelkerk. Kort voor zijn dood in 1337 voegde Gerard nog twee kanunniken aan het kapittel toe en weer enige tijd later werd het aantal prebenden verder uitgebreid tot twaalf. Aan het hoofd van het kapittel stond een deken, die gewoonlijk door de kanunniken zelf uit hun midden werd gekozen. Van

Peter Don, Voorne-Putten de kapittelheren resideerde overigens maar ongeveer de helft in Brielle. Het gebied waar zij woonden, de omgeving van het kerkhof van de Catharijnekerk, vormde geen immuniteit; hun huizen stonden te midden van die der andere Briellenaren. De kerk bezat omstreeks 1500 een veertigtal vicarieën en andere beneficies, een groot aantal altaren (genoemd wordt een totaal van 37) en verschillende relikwieën. De kostbaarste relikwie, een stuk van het H. Kruis, werd ‘up den heylighen houte dach’ plechtig rondgedragen, gevat in een verguld kruis. Aan het H. Kruis was tevens een altaar gewijd. In de bronnen is verder sprake van altaren ter ere van de Maagd Maria, de geboorte van Christus, de H. Geest en St.-Catharina, St.-Rochus en de H. Anna, St.-Antonius en St.-Theobaldus, St.-Ausbertus, de H. Barbara, St.-Christoffel, St.-Franciscus en de Drie Koningen, de H. Edwoldus, Johannes de Doper en Johannes de Evangelist,

Peter Don, Voorne-Putten 179

248 De Catharijnekerk, gezien vanuit het zuidwesten; opname 1889.

St.-Maarten, St.-Matthias, Petrus en Paulus, Philippus en Jacobus de Meerdere, St.-Adrianus, St.-Joris en de H. Drievuldigheid, St.-Olaf en ten slotte een aantal typische ‘gildeheiligen’: Jozef (timmerlieden), Eligius (smeden), Severus (wevers), Jacobus de Mindere (vollers), Nicolaas (kooplieden en schippers), Crispinus en Crispinianus (schoenmakers), Sebastiaan (handboogschutters) en Ivo (juristen en notarissen).

Latere geschiedenis, tot het einde van de 19de eeuw

De Beeldenstorm, die in 1566 over de Nederlanden raasde, bereikte op 26 augustus van dat jaar ook Brielle. Getroffen werden vooral de kloosters en hun kapellen; de Catharijnekerk en de Maarlandse Pieterskerk, kennelijk tijdig gesloten, bleven gespaard. Kort daarop namen de protestanten de Pieterskerk in gebruik (zij preekten er tot begin 1567, toen zij de kerk weer moesten verlaten), terwijl de aanhangers van het oude geloof in de Catharijnekerk hun diensten hervatten. Op 2 april 1572, een dag na de inneming van de stad door de geuzen, werden de beelden en de altaren in de kerken echter alsnog vernield. De Catharijnekerk was vanaf dat moment in gebruik bij de protestanten, die het interieur wit kalkten en aan de herinrichting begonnen. In 1632 werden het noodkoor en het O.L. Vrouwekoor, of wat daarvan nog restte, afgebroken en verrees aan de noordzijde van het kerkhof een stenen muur. Misschien is dit de muur die op het kadastrale minuutplan van 1820 nog te zien is en die naar het lijkt ten dele op de funderingen van de nooit voltooide noorderdwarsarm is geplaatst. Aan het oostelijk uiteinde van deze muur stond in 1820 bovendien nog het oude, schuin ten opzichte van de kerk geplaatste gebouwtje dat eerder als de sacristie is geïdentificeerd. Boven op de toren stond lange tijd een wachthuisje, dat na stormschade in 1703 werd vernieuwd en dat in 1759 werd vervangen door een achtkante stenen koepel waarin een kustlicht werd ondergebracht. Op de twee aquarellen die omstreeks 1800 van de kerk werden gemaakt, is te zien dat naast de koepel bovendien een semafoor was geplaatst. Het kustlicht deed tot in 1854 dienst; de koepel werd gesloopt in 1895, aan het begin van de eerste restauratie. Van de luchtbogen aan weerszijden van het schip werd in 1804 geconstateerd dat deze zo wankel waren dat zij dreigden in te storten. Kort daarop zullen zij tot onder de zijbeukdaken zijn afgebroken. In 1816 sprak men zijn zorg uit over de vervallen

Peter Don, Voorne-Putten staat waarin de toren zich bevond en nog in hetzelfde jaar werden delen van de bovenste geleding met baksteen ingeboet. Dit gebeurde opnieuw in 1848, waarbij tevens ‘borstweringen’ boven op de toren werden verwijderd. Intussen was omstreeks 1835 een consistoriekamer aan de kerk toegevoegd: een bakstenen aanbouwsel met verdieping, tegen de zuidoostzijde van het schip. Het was vermoedelijk in dezelfde periode dat de kolossale oostgevel van de kerk zijn huidige contour kreeg. Circa 1800 was deze gevel aan weerskanten van het hoge middenschip nog recht afgesloten. De voluutachtige inzwenkingen die vervolgens werden aangebracht, zijn met name typerend voor het tweede kwart en het midden van de 19de eeuw; het bijbehorende bekronende fronton moest echter als gevolg van de steile midenschipkap achterwege blijven. De twee tegen de oostgevel geplaatste uitwendige portalen werden in de eerste helft van de 19de eeuw toegevoegd. Na 1850 verrees aan de oostzijde van de kerk een armenschool, die omstreeks 1930 weer werd gesloopt.

De eerste restauratie

Aan het eind van de 19de eeuw verkeerden toren en kerk in verregaande staat van verwaarlozing. De toren, die sterk te lijden had van inwatering, vroeg het eerst de aandacht. Nadat een aantal malen stukken steen naar beneden waren gestort, daarbij schade aan de daken der zijbeuken aanrichtend, wendden burgemeester en wethouders zich in 1889 met een subsidieverzoek inzake herstel van de toren tot de minister van Binnenlandse Zaken. Hierop ontving Rijksarchitect voor de Monumenten Adolf Mulder opdracht om de toren op te meten en in tekening te brengen en over de toestand ervan te rapporteren.

Peter Don, Voorne-Putten 180

249 De Catharijnekerk. Aanzicht vanuit het westen. Tekening A. Mulder, circa 1890.

250 De Catharijnekerk. Aanzicht vanuit het westen; opname 1987.

Deze opdracht ging uit van Victor de Stuers, hoofd van de afdeling Kunsten en Wetenschappen van het departement. Ondanks enige interne strubbelingen over het ontbreken van een formele, door de minister getekende opdracht aan Mulder (De Stuers had de opdracht ‘op de gebruikelijke wijze’ mondeling verstrekt), voltooide deze zijn werk ter plaatse. Dit resulteerde in een reeks opmetingsschetsen - niet alleen van de toren, maar ook van de kerk! - die vervolgens werden uitgewerkt in een twaalftal tekeningen (plattegronden, aanzichten, doorsneden en details). Deze tekeningen, in het vervolg de basis voor de restauratieplannen, kregen een zodanige afwerking, compleet met opschriften en nummering, dat het wel in de bedoeling moet hebben gelegen ze te publiceren. Dit is echter nooit gebeurd en een aantal ervan wordt hier voor het eerst afgedrukt (afb. 246, 247, 249, 251 en 257).

Peter Don, Voorne-Putten Nadat P.J.H. Cuypers in 1894 een bezoek aan toren en kerk had gebracht en hiervan een verslag met aanbevelingen aan de minister had gezonden, werd in 1895 een begin gemaakt met de restauratie van de toren onder leiding van architect Jos.Th.J. Cuypers. Omdat deze in Amsterdam woonde, werd voor de wekelijkse inspecties de hulp ingeroepen van Jac. van Gils, architect te Rotterdam. Nauw bij het werk was verder betrokken de Brielse gemeenteopzichter H. Goossens. De jaarlijkse inspectiebezoeken, vereist in verband met de uitbetaling der subsidiegelden, werden gebracht door P.J.H. Cuypers, soms in gezelschap van Victor de Stuers. Vanaf 1895 werden van de toren vooral de west- en de noordzijde aangepakt. Grote delen van het muurwerk werden tot aanzienlijke diepte weggebroken en vernieuwd. Hierbij werd voor het vlakke werk Saint-Joire-kalksteen en voor waterlijsten en dergelijke Obernkirchener zandsteen gebruikt. De baksteenbekleding boven aan de toren, door P.J.H.

Peter Don, Voorne-Putten 181

Cuypers voor oorspronkelijk, middeleeuws werk gehouden, werd in baksteen vernieuwd. In 1899 werd het werk aan de toren gestaakt. Intussen had de kerkvoogdij in 1895 een subsidieverzoek voor de restauratie van de kerk ingediend. Eerst in 1903 kon echter met dit werk een begin worden gemaakt, nu onder de eenhoofdige leiding van Jac. van Gils. Ook hier werd bij het herstel van het uitwendige weer Saint-Joire-kalksteen gebruikt voor de vlakke muurdelen en Obernkirchener zandsteen voor de afdekkingen, dorpels en lijsten. In de periode 1905-'16 werden alle zij- en lichtbeukvensters ontdaan van hun houten stijlen en voorzien van kalkstenen montants en traceringen. De zeer gevarieerde, flamboyante traceringen werden alle ontworpen door Van Gils, die zich hier liet inspireren door ‘de raamkoppen der oude kerken te Rotterdam, Leiden en Haarlem’. In 1913 ontwierp Van Gils een nieuwe, lage en vlak gedekte consistoriekamer, die nog datzelfde jaar op de plaats van de oude werd opgetrokken. In 1917 werd het westvenster in de zuiderzijbeuk weer geopend en van montants en een tracering voorzien. Verder kreeg het schip zijn huidige triforiumbalustraden, vervaardigd van Euville-kalksteen. Deze balustraden, waarvoor de aanzetten aanwezig waren, ontbraken hoogst waarschijnlijk vanaf het begin. Hetzelfde gold ongetwijfeld voor het grote stergewelf onder de toren, dat in 1918 in aansluiting op de bestaande aanzetten werd geslagen. Al deze onderdelen waren ontworpen door Van Gils. Het gewelf onder de toren werd in schoon werk uitgevoerd op aandrang van de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg. Deze toonde zich plotseling zeer kritisch en sprak zich onder andere uit tegen de bij de restauratie overwegend gebruikte baksteenen natuursteensoorten en tegen het gepleisterd laten van het interieur. Ontpleisterd had Van Gils in het inwendige alleen de natuurstenen onderdelen (tot en met de geïsoleerde banden en blokken in de vensteromlijstingen en elders), maar de commissie was van mening dat een geheel in schoon werk uitgevoerd interieur te verkiezen zou zijn. Dat deze kritiek zo ineens de kop opstak, houdt ongetwijfeld verband met de nieuwe opvattingen over restaureren die juist in 1918 op centraal niveau de overhand kregen met de oprichting van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg onder Jan Kalf. Van Gils wist de kritiek echter grotendeels te weerleggen. Zo voerde hij de vondst van restanten van schilderingen (‘groen getinte takjes’) aan als bewijs dat het interieur van het begin af een pleisterlaag had bezeten. Bovendien was het metselwerk in het schip bepaald niet zodanig afgewerkt dat het bedoeld kon zijn geweest om in het zicht te blijven. In 1919 verzocht de kerkvoogdij opnieuw om subsidie, ‘ten einde in staat te worden gesteld de kerk haar ouden luister terug te geven en verschillende werken, die in de middeleeuwen niet konden worden uitgevoerd, alsnu te voltooien’. Dit had in de eerste plaats betrekking op de plannen van Van Gils om zowel het middenschip als de eerste verdieping van de toren alsnog te overwelven, het grote dichtgezette westraam in de toren weer te openen, het Tien-Gebodenbord uit de boog tussen toren en schip te verwijderen en het orgel naar de oostwand van het middenschip te verplaatsen. Toestemming werd vlot verleend en nog in hetzelfde jaar waren de steigers voor het werk aan de gewelven van het middenschip gereed. Toen overleed Van Gils en werden alle werkzaamheden stilgelegd. In 1920 werd Wolter te Riele als restauratiearchitect aangesteld, maar intussen was bij Rijksbureau en Rijkscommissie twijfel gerezen aan de juistheid van de beslissing het middenschip van gewelven te voorzien. Een en ander zou waarschijnlijk te duur worden en er

Peter Don, Voorne-Putten waren misschien ook technische problemen te verwachten. In 1922 zag men definitief af van het plan en werd besloten tot restauratie van de houten zoldering. Min of meer tegelijkertijd werden in opdracht van de burgerlijke gemeente plannen ontwikkeld om de Catharijnetoren geschikt te maken als watertoren. Ingenieur A.D. Heederik ontwierp een hoogreservoir dat in de derde torengeleding, op de plaats van de klokkestoel, aangebracht zou moeten worden. De Rijkscommissie liet in 1921 echter weten hiertegen ‘overwegende bezwaren van ethischen en aesthetischen aard’ te hebben. Vervolgens bouwde

Peter Don, Voorne-Putten 182

251 De Catharijnekerk. Aanzicht vanuit het zuiden. Tekening A. Mulder, circa 1890.

Heederik de watertoren aan de zuidzijde van de stad (zie pagina 402). In 1922 werden de zerken en tegels van de kerkvloer alle opnieuw gelegd en in 1924 werd de zoldering van het middenschip gerestaureerd. De plannen met betrekking tot de eerste verdieping van de toren werden echter opgeschort en in 1925 werd de kerk van de rijksbegroting afgevoerd.

De tweede restauratie

Na enige werken van ondergeschikte aard, uitgevoerd omstreeks 1930, werd vanaf 1941 voor het eerst weer over restauratie gesproken. In dat jaar meldde de kerkvoogdij dat de vensters van het schip alle in zeer slechte staat verkeerden. De verbindende brugijzers waren gaan roesten en dit had op tal van plaatsen verbrijzeling der montants tot gevolg gehad. Het Rotterdamse architectenbureau van J.C. Meischke en P. Schmidt werd vervolgens belast met de noodzakelijke restauratie, die echter pas in 1949 kon beginnen. In de periode tot 1955 werden alle vensterprofileringen, -montants en -traceringen hersteld. Intussen was gebleken dat ook de toren restauratie behoefde en dit werk werd eveneens opgedragen aan Meischke en Schmidt. In 1954 begon deze restauratie, waarvan de leiding in 1955 werd overgenomen door architect Ph.J.W.C. Bolt. Tijdens de torenrestauratie, die in 1963 gereedkwam, werden in hoofdzaak de volgende werken uitgevoerd. Het bovenste gedeelte van de torenromp werd van zijn baksteenbekleding ontdaan en opnieuw met natuursteen bekleed. Hiervoor werd Saint-Leu-d'Esserent gebruikt, een kalksteen die in kleur goed past bij de oorspronkelijke Ledesteen. Boven in de tweede geleding werd in aansluiting op de bestaande aanzetten het nooit eerder tot stand gebrachte kruisribgewelf geslagen. Het grote westvenster van de tweede geleding werd weer geopend en voorzien van montants en een tracering. Onder dit venster werd een balustrade aangebracht en op de tweede, derde en vierde geleding werden rondom tussen de steunberen eveneens balustraden geplaatst. De steunberen kregen bekronende pinakels en aan de westzijde werden de nissen van de derde en vierde geleding verrijkt met montants en traceringen. Boven op de toren verrees een lage, achtzijdige opbouw met tentdak. Bovendien werd een onderzoek ingesteld naar de stabiliteit van de toren. Hiertoe werden de funderingen ontgraven en onderzocht. Dat de toren in zijn geheel rust op de fundamenten van zijn voorganger, werd toen ontdekt. Het bleek

Peter Don, Voorne-Putten nodig om het verband in de torenmuren te herstellen door middel van een even onder het maaiveld gelegde gordel van voorgespannen beton. Deze gordel omklemt en verbindt de vier torenpijlers, zodat zij niet langer uiteen kunnen wijken. Verder werden ook verstijvingen van gewapend beton aangebracht boven de gewelven van de eerste, tweede en vierde geleding. Het geheel van deze constructies werd ontworpen door ingenieur J. Emmen. Vanaf 1958 werkte Bolt ook aan de restauratie van de kerk. Hier werd allereerst de schade hersteld die door inwatering aan het muurwerk van de lichtbeuk en aan de muurstijlen, trekbalken en muurplaten van het middenschip was aangebracht. Verder werd het inwendige pleisterwerk volledig vernieuwd en werden de gewelfschilderingen in de zijbeuken blootgelegd en waar nodig gerestaureerd. Zeer belangrijk was de verplaatsing van het Tien-Gebodenbord en het orgel naar de oostwand van het middenschip, waardoor de werking van ruimte en licht in het interieur sterk werd verbeterd. Aan de zuidoostzijde ten slotte verrees, net als tijdens de eerste restauratie, een nieuwe consistoriekamer. De restauratie van de kerk kwam in 1963, min of meer tegelijk met die van de toren, gereed.

De derde restauratie

In 1987-'88 werd opnieuw een restauratie uitgevoerd. Deze stond onder leiding van architect J. Walraad, die tijdens de tweede restauratie als opzichter onder Bolt met het dagelijks toezicht belast was geweest. De nieuwe campagne concentreerde zich vooral op de vervanging van de leien op de daken, op constructief herstel der zijbeukkappen en op de vernieuwing van het

Peter Don, Voorne-Putten 183 inwendige pleisterwerk. Verder werden de glasramen van de lichtbeuk onder handen genomen en werd in het middenschip een vloerverwarming aangelegd. Bij deze laatste ingreep bleef bodemonderzoek, dat meer duidelijkheid omtrent de voorganger van het huidige schip had kunnen verschaffen, achterwege.

Exterieur

De aan drie zijden ingebouwde, ruim 57 meter hoge toren is uitwendig geheel bekleed met natuursteen (Lede en Gobertange, naast bij de verschillende restauraties aangebrachte andere soorten, zoals Saint-Leu-d'Esserent). Hij telt vier geledingen en heeft haakse steunberen die opgaan tot aan de vierde geleding, waar zij bekroond worden door pinakels. Op de noordwesthoek bevindt zich een over de volle lengte van de toren opgaande traptoren, die met een der steunberen één geheel vormt en die ter hoogte van de vierde geleding achtkant is. Boven op de toren staat binnen de omlopende balustrade een lage achtkante opbouw met een flauw hellend tentdak. De westzijde van de toren heeft op de begane grond een brede ingang onder een spitsboogvenster met rijke tracering. Boven de ingang staat de volgende inscriptie: ‘Int jaer ons heere M CCCC en XVII XXIIII dage in meye wart dese toren ierst gefondeert en int jaer LVI XIIII daghe/in augusto viel hi neder hi was CCC trappen hooge. Int jaer LXII was hi weder begonnen ghelyc men sien mach’. De tweede geleding heeft aan de westkant een zeer groot spitsboogvenster, ook weer met rijke tracering. Dit venster is diep in de wand geplaatst; eronder bevindt zich in de vensternis een kleine loopruimte, toegankelijk vanuit de toren en voorzien van een balustrade. De tweede, derde en vierde geleding worden rondom afgesloten door tussen de steunberen geplaatste balustraden. De twee bovenste geledingen hebben aan elke zijde een drietal smalle spitsboognissen. De westgevel heeft in deze nissen vullingen van montants en traceringen. Merkwaardig is de wijze waarop aan de noord- en zuidzijde de indeling en afwerking van de lichtbeuk van het schip zonder onderbreking doorlopen over de tweede torengeleding. Aan weerszijden vormen hier drie spitsboognissen met rechte montants, maar zonder tracering, als het ware de voortzetting van de lichtbeukvensters. De steunberen tussen de nissen laten inkassingen voor luchtbogen zien. Of de toren ooit ook echt door luchtbogen geflankeerd is geweest, is overigens uiterst twijfelachtig. Het driebeukige schip heeft een basilicale opbouw, met een vijf traveeën tellend middenschip en twee langs de toren westwaarts doorgetrokken, acht

Peter Don, Voorne-Putten 252 De Catharijnekerk. Noorderzijbeuk, vanuit het noordoosten; opname 1991.

Peter Don, Voorne-Putten 184

253 Het interieur van het middenschip, gezien naar het westen; opname 1952.

254 Het interieur van het middenschip, gezien naar het westen; opname 1962. traveeën lange zijbeuken. De zijbeuktraveeën aan weerszijden van de toren zijn smaller dan de overige. Het schip is uitwendig soberder behandeld dan de toren. Het muurwerk is overwegend van rode baksteen (formaten: zijbeuken 24,5 × 11,5 × 5,5 cm, tien lagen 62 cm; lichtbeuk 22 × 10,5 × 5,5 cm, tien lagen 63 cm). Natuursteen (Gobertange en Lede, naast bij de restauraties toegepaste andere soorten) is alleen gebruikt voor plinten, hoekblokken, lijsten, de voorkanten van de steunberen en de vensteromlijstingen. De vensters van zowel zijbeuken als lichtbeuk hebben rijke traceringen, die gekenmerkt worden door een steeds weer andere rangschikking van spitsbogen, cirkels, drie- en vierpassen en visblazen. Drie van de zijkapellen van de zuiderzijbeuk zijn zodanig uitgebouwd dat zij de flankerende steunberen als het ware hebben opgenomen. De overige steunberen der zijbeuken eindigen abrupt even onder de dakgoot. De steunberen van de lichtbeuk tonen nog de inkassingen van de nu verdwenen luchtbogen. De westgevels der zijbeuken hebben onder de dakgoot ieder een geprofileerde kraagsteen. Deze stenen resteren van de luchtboogconstructies die hier, aan weerszijden van de toren, ook ooit in elk geval al tot een eind boven de zijbeukdaken waren opgetrokken. Beide zijbeuken zijn gedekt met een lessenaardak aan de kant van het middenschip en een

Peter Don, Voorne-Putten zadeldak aan de buitenzijde; een zakgoot loopt ertussenin. De zadeldaken lopen aan de westzijde om naar de toren. De leien op de zijbeukdaken en op het steile middenschipdak liggen in Maasdekking. De meest oostelijke travee van de noorderzijbeuk toont uitwendig sporen van een nu verdwenen uitbouw, wellicht een grafkapel. De uitstekende oostwand van de kerk laat aan de noordzijde nog zien waar men ooit de traptoren voor het dwarsschip tot zekere hoogte optrok. De oostgevel, tweemaal ingezwenkt en bekroond door de geveltop die de middenschipkap afsluit, is vrijwel geheel van baksteen. Van Ledesteen zijn de twee westelijke vieringpijlers en de restanten van bogen en schalken, alles ten behoeve van het nooit tot stand gekomen transept aangebracht en nu door de dichtzettingen ten dele nog in het zicht gelaten. Voor de ingangen hier staan

Peter Don, Voorne-Putten 185

255 Het interieur van het middenschip, gezien naar het oosten; opname 1987.

256 De wandopbouw van het middenschip. De noordwand; opname 1889. twee eenvoudige klassicistische portalen. In de bestrating voor het zuidelijke portaal is in blokjes witte kalksteen een grote cirkel met daarbinnen de tekst ‘1688 KOMT AL TOT GODS HUYS IN’ aangebracht. Dit is een herinnering aan de bidstond die in 1688 in aanwezigheid van Mary Stuart in de kerk werd gehouden, op de dag waarop haar man, prins Willem III, met zijn invasievloot aan de oversteek naar Engeland begon.

Interieur

De aan drie kanten ingebouwde toren rust op vier zware pijlers. De twee westelijke zijn muurpijlers, de twee oostelijke staan in de ruimte. Drie brede boogopeningen verbinden zo torenportaal en schip. De openingen hebben liggende ellipsbogen met in de pijlers tenietlopende profilering. Pijlers en bogen zijn geheel bekleed met Ledesteen, hier en daar afgewisseld met een blok Drachenfels-trachiet. Veel blokken Ledesteen in de torenpijlers tonen een steenhouwersmerk. Boven het torenportaal is

Peter Don, Voorne-Putten een stergewelf geslagen. Op bijna 10 meter hoogte sluit een lijst de onderste geleding van de toren af. Hierboven zijn de wanden wit gepleisterd. De tweede geleding heeft een hoge spitsboogopening naar het middenschip. In deze opening staat een balustrade met spitsboogjes. Twee dubbele gebeeldhouwde kraagstenen, vermoedelijk bedoeld om beelden te dragen, flankeren de balustrade. Een kruisribgewelf overspant de ruimte in de tweede geleding. Vanuit de derde geleding is de middenschipkap bereikbaar. De kolossale houtconstructie van torenverband en klokkestoel (zie hierna, op pagina 191) neemt een groot deel van de derde geleding in beslag en de klokkestoel zet zich nog voort boven de houten vloer van de vierde geleding. Hier, ter hoogte van de galmgaten, hangen de klokken. Een achtdelig ribgewelf met vier overhoeks geplaatste spitsbogen zorgt boven in de vierde geleding voor de overgang naar de, overigens nooit tot stand gekomen, achtkante bovenbouw. Het inwendige van de kerk toont wit gepleisterde wanden. Niet gepleisterd is de natuursteen van zuilen, bogen, schalken en balustraden, van vensters, gewelfribben, kraag- en sluitstenen en van de onderste torengeleding. De

Peter Don, Voorne-Putten 186 wandopbouw van het middenschip bestaat uit een spitsboogarcade op zuilen en daarboven een zone met hoge spitsboogvormige nissen, waarin triforium en lichtbeuk als het ware zijn samengetrokken. Van de zuilkapitelen opgaande, enkelvoudige schalken ondersteunen de aanzetten waarop het middenschipgewelf had moeten komen te rusten. Het middenschip wordt nu echter overdekt door een houten zoldering op een samengestelde balklaag. Deze balklaag bestaat uit een reeks trekbalken die boven de zuilen zijn aangebracht en die door muurstijlen en korbelen worden ondersteund. De kinderbalken die op de trekbalken liggen, overspannen de traveebreedte van meer dan zes meter.

257 Zuilkapiteel in aanzicht en plattegrond, alsmede profielen van bogen, gewelfribben en zuilbasementen. Schaal 1:55. Tekening A. Mulder, circa 1890.

258 Zuilkapiteel in het schip; opname 1991.

De zuilen hebben geprofileerde achtkante basementen en ronde kapitelen. De decoratie van de kapitelen bestaat uit in twee rijen en verspringend ten opzichte van elkaar aangebrachte, in contour vrijwel rechthoekige koolbladornamenten. De geprofileerde achtkante dekplaten van de kapitelen hebben als bijzonderheid aan de zijbeukzijde steeds een kleine driehoekige uitstulping, waarop de gewelfribben neerkomen. Aan de kant van het middenschip ondersteunen de kapitelen de schalken. Deze doorsnijden de onder langs het triforium lopende lijst en dragen de halve koolbladkapiteeltjes waarop de gewelfaanzetten van het middenschip rusten. Onder in de hoge nissen boven de scheibogen zijn de met spitsboogjes versierde triforiumbalustraden aangebracht. Boven in de nissen bevinden zich de lichtbeukvensters. Om de nissen heen zijn de inkassingen voor de nooit tot stand gekomen gewelven zichtbaar. Het middenschip wordt aan de oostkant afgesloten door een blinde wand, die delen van de westelijke kruisingspijlers en van de westelijke

Peter Don, Voorne-Putten kruisingsboog toont. Tegen deze wand zijn nu het Tien-Gebodenbord en het orgel bevestigd. De zijbeuken zijn in steen overwelfd. De kruisribgewelven rusten aan de middenschipzijde op de zuilkapitelen en aan de torenzijde en de buitenzijde op gebeeldhouwde kraagstenen. Zij hebben tevens gebeeldhouwde sluitstenen en zijn voorzien van schilderingen. In de schei- en de gordelbogen zijn even boven kapitelen en kraagstenen ijzeren trekstangen aangebracht. De zijbeuken bezitten per travee een zijkapel. Deze zijkapellen zijn gevormd doordat de buitenmuren tussen de steunberen als het ware enigszins naar buiten zijn opgeschoven. De steunberen zelf zijn hierdoor voor de helft binnen de kerk komen te staan; zij scheiden de zijkapellen van elkaar. Aan de zuidzijde is op drie plaatsen de buitenmuur zo ver opgeschoven, dat een extra diepe zijkapel is ontstaan. Deze diepe zijkapellen hebben kruisribgewelven; de overige

Peter Don, Voorne-Putten 187

259 Het interieur van de zuiderzijbeuk, gezien naar het westen; opname 1987. hebben eenvoudige, dwars geplaatste spitstongewelfjes, die gelijk lopen met de muraalbogen van de zijbeukgewelven. In de meeste zijkapellen is onder de vensters een reeks smalle segmentboognissen aangebracht. Een houten galerij bevindt zich in twee zijkapellen aan de noordzijde. De ruimtes onder deze galerij zijn bij de laatste restauratie ingericht ten behoeve van sanitaire voorzieningen. Aan het oostelijk uiteinde van beide zijbeuken staat een klassicistisch houten tochtportaal met ionische pilasters. De op deze portalen geplaatste kerkborden onttrekken twee gedichte vensters aan het gezicht. In de noorderzijbeuk staat tegen het dichtgezette westvenster het grafmonument van Philips van Almonde. Het tochtportaal onder de toren is een produkt van de tweede restauratie.

Toeschrijving

De vraag wie toren en schip van de Catharijnekerk heeft ontworpen, is veelvuldig gesteld. Bij het bijna volledig ontbreken van zowel kerkrekeningen als ander bronnenmateriaal uit de bouwtijd is op dit punt echter geen zekerheid te verkrijgen. Op stilistische gronden kwamen Ozinga en Meischke tot de toeschrijving aan Evert Spoorwater. De Kind is van dezelfde opvatting, vooral op basis van de overeenkomsten tussen de inwendige wandopbouw van de Catharijnekerk en die van een aantal andere 15de-eeuwse kerkgebouwen,

Peter Don, Voorne-Putten 188

260 Kraagsteen in de noorderzijbeuk: man met ‘lierepijp’; opname 1987. waarvan vaststaat dat Spoorwater eraan gewerkt heeft. Hij noemt in dit verband met name de St.-Bavo in Haarlem, de Grote kerk van Dordrecht en de St.-Willibrorduskerk te Hulst. Overigens is het de vraag of er bij een gotische kerk als de onderhavige wel gedacht moet worden aan één ontwerper, verantwoordelijk voor de vormgeving van het totale bouwwerk. In de gotiek speelde het persoonlijk kunstenaarschap geen grote rol. De bouwmeesters waren in de regel zeer mobiel. Zij reisden van stad naar stad, waar bouwloodsen meestal ontbraken en waar zij de werken controleerden en opdrachtgevers en collega's van advies dienden. Ook bezochten zij de groeven, waar in veel gevallen natuurstenen onderdelen al werden klaargemaakt alvorens naar de bouwplaats te worden vervoerd. Bij de vaak lang lopende projecten zal steeds veel groter belang zijn gehecht aan de continuïteit en aan efficiënte arbeids- en produktieverhoudingen dan aan de persoonlijke toets van de ontwerper.

Gebeeldhouwde kraag- en sluitstenen

De figuratief gebeeldhouwde kraagstenen onder de gewelven der zijbeuken bevinden zich aan de buitenzijde en tevens aan de binnenzijde tegen de toren. Zij zijn vervaardigd van kalksteen en ondersteunen de geprofileerde kraagstenen die op hun beurt de gewelfribben tot basis dienen. Het merendeel der gebeeldhouwde kraagstenen toont een figuur in een gedraaide houding, gekleed in een rijk geplooid gewaad en voorzien van een hoofddeksel. Uitgebeeld zijn onder meer verschillende profeten, met spreukband of boek. De meest westelijke zijkapel aan de zuidzijde heeft twee kraagstenen die beide een engeltje laten zien. Van de sluitstenen der zijbeukgewelven tonen er vier een eenvoudige rozet. Verder zijn er in de noorderzijbeuk drie onherkenbaar verminkt. De overige worden hierna opgesomd, van west naar oost en beginnend in de zuiderzijbeuk. In de eerste travee van de zuiderzijbeuk (naast de zijkapel die eertijds waarschijnlijk als doopkapel gebruikt werd): het hoofd van Johannes de Doper. In de derde travee: een burcht met erboven een leeuw (het wapen van Voorne). In de vierde travee: het wapen van Joest Cornelisz. van Cleyburgh en zijn vrouw Cornelia Ariensdochter. In de zijkapel naast deze travee: het wapen van Cornelis Gillisz. van Cleyburgh. In de zesde travee: een doodshoofd. In de achtste travee: een wapenschildje met in het midden een paal. In de eerste travee van de noorderzijbeuk: een afbeelding van Christus met de inscriptie ‘SALVATOR MUNDI’. In de tweede travee: een wapenschildje met in het midden

Peter Don, Voorne-Putten een paal. In de derde travee: een afbeelding van de H. Catharina van Alexandrië, met kroon, zwaard en rad. In de vijfde travee: een knielende engel met een spreukband, waarop ‘AVE MARIA’.

Gewelfschilderingen

De tijdens de tweede restauratie te voorschijn gehaalde en gerestaureerde schilderingen op de zijbeukgewelven tonen per travee steeds een viertal min of meer symmetrisch gerangschikte, als het ware vanuit de sluitsteen

261 Gewelfsluitstenen: het hoofd van Johannes de Doper in de zuiderzijbeuk en de Salvator Mundi en de H. Catharina van Alexandrië in de noorderzijbeuk; opnamen circa 1960-'61.

Peter Don, Voorne-Putten 189

262 Gewelfschildering in de zuiderzijbeuk, vierde travee vanuit het westen; opname 1987. ontspruitende, plantaardige motieven. In alle traveeën van de zuiderzijbeuk en in de eerste drie van de noorderzijbeuk, gerekend vanuit het westen, zijn dit per gewelfveld drie bebladerde stengels die meestal in elkaar zijn gekronkeld en die elk aan het uiteinde een bloem dragen. Een deel der bloemen heeft een distelachtig voorkomen; de meeste andere zijn minder goed te determineren. De stengels en bladeren zijn in verschillende tinten groen uitgevoerd; de bloemen tonen allerlei kleuren. In de vierde travee van de zuiderzijbeuk, ter hoogte van de Cleyburghkapel, zijn per gewelfveld twee aan de bloemstengels hangende, gekrulde schildjes toegevoegd. Op één der velden zijn deze schildjes gevuld met golvende rode banden. Ook het gewelf van de Cleyburghkapel zelf heeft een beschildering met bloemstengels. De vierde, zevende en achtste travee van de noorderzijbeuk hebben enigszins afwijkende gewelfschilderingen. Alle genoemde schilderingen zijn deels nog oud (wellicht van kort na de bouwtijd, hoogst waarschijnlijk van vóór 1572), maar hoeveel er bij de restauratie is aangevuld, is bij gebrek aan afbeeldingen van de aangetroffen toestand vrijwel nergens meer precies te achterhalen. Bekend is wel dat in de vijfde en zesde travee geen schilderingen werden gevonden; hier zijn op de manier van de oude schilderingen nieuwe bijgemaakt, met duidelijk herkenbare ‘moderne’ bloemen als irissen, lelies, tulpen, distels en akeleien. Aan het oostelijk uiteinde van de zuiderzijbeuk ten slotte is op het gewelf een kleine banderol met een korte, onleesbare tekst geschilderd.

Kapconstructies

Wie de zolder boven het middenschip betreedt, aanschouwt daar een indrukwekkende eikehouten kapconstructie, zeer breed en hoog en gaaf bewaard. Het moet deze kapconstructie zijn geweest die, zoals eerder reeds gemeld, in 1476 te Brussel in onderdelen voor verscheping gereed lag. De kap telt elf gebinten, om en om boven de lichtbeukvensters en boven de kolommen van het schip aangebracht. De gebinten

Peter Don, Voorne-Putten boven de kolommen gaan vergezeld van trekbalken boven het middenschip, de gebinten boven de vensters zijn

Peter Don, Voorne-Putten 190

263 Restanten van de luchtboogstoelen onder de kap van de zuiderzijbeuk; opname 1987. trekbalkloos. Elk van de gebinten bestaat uit niet minder dan een viertal dekbalkjukken boven elkaar, de bovenste twee voorzien van benen die aan de onderzijde gekromd zijn. De trekbalkloze gebinten hebben bovendien ook kromme benen in het onderste juk. Op de onderste dekbalk ligt aan weerszijden een dubbele fliering. De binnenste flieringen zijn hier door middel van standzonen met de jukbenen en de sporen verbonden. Elk sporenpaar heeft bovenin een haanhout. De onderdelen van de kap zijn voorzien van gesneden telmerken. Ten behoeve van het onderscheid tussen links en rechts zijn de merken aan de zuidzijde alle uitgebreid met een extra dwarsstreepje. Janse noemt telmerken met dit richtingsteken ‘Vlaams’ en hij brengt het voorkomen van deze merken in een zo noordelijk gelegen plaats als Brielle in verband met de Brusselse herkomst van het timmerwerk. De merken tellen van west naar oost. De eiken kapconstructies onder de zadel- en lessenaardaken der zijbeuken zijn veel minder gaaf bewaard. Zij tonen reparaties en aanpassingen uit verschillende perioden, merendeels verband houdend met de constructief minder gelukkige opbouw van deze kappen. Lange trekbalken vormen de basis van de kapconstructies. Zij overspannen de zijbeuken in de breedte en zijn midden boven vensters en scheibogen nog eens extra lang, omdat zij daar naar buiten toe over de zijkapellen doorlopen. Op deze trekbalken, die alleen aan de uiteinden ondersteund worden, staan de kapgebinten. Onder de zadeldaken zijn dit afwisselend gebinten van twee op elkaar geplaatste dekbalkjukken (boven vensters en scheibogen) en simpele halve dekbalkjukken (geplaatst tegen de hier bewaard gebleven restanten der luchtboogstoelen). De lessenaardaken worden ondersteund door asymmetrische kapgebinten, bestaande uit twee op elkaar geplaatste jukken met tegen de muur van het middenschip één doorlopende stijl. Zowel onder de zadel- als onder de lessenaardaken zijn de benen der bovenste jukken aan de onderzijde gekromd. De in de loop der tijd doorgezakte trekbalken zijn tijdens de tweede en derde restauratie alle vernieuwd en ook een aantal andere onderdelen der kapconstructies is thans vervangen. Op de onderdelen der zijbeukkappen zijn, evenals op die van de grote middenschipkap, gesneden ‘Vlaamse’ telmerken aangebracht. De dwarsstreepjes die links en rechts van elkaar onderscheiden, zijn steeds aan de buitenzijde te vinden, dat wil zeggen boven de noorderzijbeuk aan de noorden boven de zuiderzijbeuk aan de zuidzijde. Maar ook tussen de zadeldaken ener- en de lessenaardaken anderzijds is in de merken verschil te constateren. Onder de eerste zijn het de normale, enkele dwarsstreepjes die het richtingsteken vormen, onder de tweede zijn het dubbele dwarsstreepjes. Overigens geeft alleen de constructie onder het zadeldak van de zuiderzijbeuk een van begin tot eind regelmatig verlopende telmerkenreeks te zien; de merken tellen

Peter Don, Voorne-Putten hier van oost naar west. In de andere kappen is een logische volgorde in de telling ver te zoeken. Wat van dit laatste de oorzaak is, valt niet met zekerheid te zeggen. Janse nam in de kappen hier en daar brandsporen waar en veronderstelde dat het hier gaat om hergebruikte onderdelen van de bekapping van de oude, in 1456 door brand verwoeste kerk. Dit lijkt echter zeer onwaarschijnlijk. Misschien heeft een en ander te maken met de tijdens de bouw doorgevoerde vereenvoudiging in de plannen: niet de aanvankelijk voorziene dwarskapjes, maar daarvoor in de plaats de (destijds wellicht als tijdelijk bedoelde) kapconstructies in de lengterichting van de kerk. De conclusie dat men oorspronkelijk het voornemen had dwarskapjes aan te brengen, is gebaseerd op de mate van afwerking van de onder de zadeldaken nog aanwezige restanten der luchtboogstoelen. Deze zijn met hun zeer verzorgde metselwerk en mooi afgewerkte kraagstenen, boogaanzetten en lijsten van natuursteen duidelijk bedoeld om in het zicht te blijven, hetgeen tussen de luchtbogen geplaatste dwarskapjes, aan de buitenzijde eindigend met een dakschild of tegen een geveltopje, veronderstelt. Ten slotte dient hier nog iets gezegd te worden over de kapconstructie boven de drie ‘diepe’ zijkapellen aan de zuidzijde. Midden boven de eerste en de laatste van deze zijkapellen is het gebint onder het zadeldak extra breed;

Peter Don, Voorne-Putten 191 midden boven de middelste staat echter een ‘normaal’, smal gebint. Hieruit en uit dakmoeten en andere bouwsporen in het muurwerk onder het dak blijkt dat deze zijkapel eerst enige tijd na de bouw van het schip werd vergroot.

Klokkestoel

Op zekere hoogte in de derde torengeleding begint op een verjonging die zich rondom aan de binnenzijde der muren voordoet, een complexe, zeer forse

264 De constructie van torenverband en klokkestoel in de derde en vierde geleding van de toren. Doorsneden en plattegronden. Schaal 1:150. Tekening B. Kooij, 1989; gebaseerd op gegevens van J. Walraad en T. van Straalen uit circa 1955-'60 en op eigen waarneming.

Peter Don, Voorne-Putten 192

265 Merularaam in de noorderzijbeuk. Gebrandschilderd glas uit 1913; opname 1987. houtconstructie. Deze bestaat in feite uit twee delen: een verband dat de torenromp hier in de derde geleding de nodige stevigheid moet verschaffen en daarbinnen de ongeveer 13 meter hoge en tot in de vierde geleding reikende klokkestoel. Het torenverband telt twee paren muurstijlen met korbelen en een dekbalk in noord-zuidrichting en vier van dergelijke onderdelen haaks daarop. Direct boven de dekbalken ligt de vloer van de vierde geleding. De klokkestoel is in hoofdzaak opgebouwd uit vijf zeer hoge, noord-zuid gerichte dekbalkjukken, die voor het onderlinge verband en ten behoeve van de stijfheid van de constructie voorzien zijn van korbelen, tussenbalken, stijlen en Andreaskruisen. Het bovenste gedeelte van de klokkestoel bevindt zich ter hoogte van de galmgaten. Zowel torenverband als klokkestoel is van eikehout, met hier en daar grenen onderdelen als gevolg van reparaties. Op een aantal onderdelen van de klokkestoel zijn gesneden telmerken aangetroffen. Wanneer de klokkestoel werd aangebracht, is niet met zekerheid te zeggen, maar de in een keur uit 1552 opgenomen waarschuwing niet in de toren te komen ‘zoe lange men daerinne tymeren sal’, heeft wellicht betrekking op de bouw van het gevaarte.

Gebrandschilderde glazen

Vrijwel alle ramen zijn grotendeels in blank of licht getint glas uitgevoerd, met alleen langs de montants smalle gebrandschilderde sierranden en in de vensterkoppen gebrandschilderde ruitjes die bloem- en bladmotieven in zeer afwisselende kleuren te zien geven. Deze glasversieringen zijn een produkt van de eerste grote kerkrestauratie. Zij werden bij de in de periode 1905-'16 onder leiding van architect J. van Gils uitgevoerde restauratie der vensters aangebracht. De ramen werden geleverd door J. Sabelis en Co te Haarlem. Slechts vier vensters bevatten grotere gebrandschilderde vlakken, met figuratieve voorstellingen die een episode uit de Brielse geschiedenis in herinnering brengen. De noorderzijbeuk bezit twee van deze glazen, beide ontworpen door A.C. (Toon) Berg. In de vierde travee vanuit het westen bevindt zich een aan Angelus Merula gewijd raam, dat in 1913 aan de kerk werd geschonken. Centraal in dit raam is Merula zelf afgebeeld, met op de achtergrond het door hem gestichte weeshuis; links is hij prekend te zien en rechts knielt hij, in gebed, voor de brandstapel. In de zesde travee toont een in 1911 geschonken raam

Peter Don, Voorne-Putten de timmerman Rochus Meeuwisz., die op 5 april 1572 de sluisdeuren van het Briels Nieuwland openhakt en zo de Spaanse belegeraars dwingt tot de aftocht. De andere twee figuratieve glazen bevinden zich in de zuiderzijbeuk. Het raam in de westgevel van deze zijbeuk werd ontworpen door L.F. (Lou) Asperslagh en geplaatst in 1918. Het is gewijd aan Jan Pietersz. Coppelstock en toont de geschiedenis van 1 april 1572 in drie scènes, van boven naar beneden: Coppelstock roeit naar de geuzenvloot, de Watergeuzen rammeien de Noordpoort en Coppelstock spreekt namens de geuzen tot de burgemeesters in het stadhuis. In de vijfde travee bevat het raam een glas dat in 1922 werd geschonken en dat de beeltenissen van Willem van Oranje en Charlotte de Bourbon laat zien; hun huwelijk werd in 1575 hier in de Catharijnekerk ingezegend. Dit glas is vervaardigd in het Delftse atelier 't Prinsenhof van Jan Schouten.

Meubilair

De opstelling van de stoelen en banken in het middenschip is vanzelfsprekend geheel gericht op de tegen een der zuidelijke zuilen aangebrachte preekstoel. Deze werd samen met het doophek in 1778 geschonken door Alida van Bueren, weduwe van burgemeester Cornelis Hendrik van Leeuwen. Beide meubelstukken werden ontworpen door Johannes van Westenhout. De preekstoel is rijk versierd met Lodewijk-XVI-snijwerk aan de zeshoekige kuip en aan en op het achtkante klankbord. Op het laatste staan siervazen en een opzetstuk met een spiegelmonogram en de datering ‘ANNO 1778’. Onder langs kuip en trap loopt een fors, bol profiel, gesneden in de vorm van een lauwerkrans. De opengewerkte balusters van de trap zijn, in tegenstelling tot

Peter Don, Voorne-Putten 193

266 Gildebord der kleermakers uit 1598; opname 1987. de rest van de preekstoel, nog in de stijl van de rococo uitgevoerd. Het doophek toont een strakke, rechthoekige paneelversiering tussen pilasters die voorzien zijn van trigliefen en van bekronende siervaasjes. Tegen de overige zuilen staan eenvoudige vaste banken, enkele met een luifel. Een bijzondere plaats neemt de brede bank onder het orgel in. De kolossale, gewelfde luifel die onder tegen het orgelbalkon is aangebracht en die deze bank overhuift, is versierd met een decoratieve schildering van rozetten en in gevleugelde draken uitlopende bladranken. De bank zelf dateert evenals de flankerende wandbanken uit de tweede helft van de 17de eeuw. Dit geldt vermoedelijk ook voor de twee banken aan de kant van de toren. Deze hebben beide een achterschot met boogpanelen en fijn uitgewerkte, gesneden versieringen: takjes met bladeren en vruchten in de zwikken en consoles met kopjes onder de kroonlijst. De kerk bezit voorts een viertal kerkborden. Het enorme bord dat achter het orgel hangt, werd in 1677 aangebracht in de grote boogopening op de eerste verdieping van de toren. Het werd geschilderd door Johannes Sumnaarhoff en zekere Both en toont, behalve de Stenen Tafelen met de Tien Geboden, onderaan nog enkele andere bijbelteksten en bovenaan de figuren van Mozes en Aäron. De wijzerplaat die zij flankeren stond oorspronkelijk in verbinding met het torenuurwerk. De overige drie borden zijn gildeborden. Uit 1597 dateert het bord van het Nicolaasgilde, waarin bloemen-, graan- en zaadhandelaren, smeden, hoedemakers en kledingverkopers waren verenigd. Dit bord heeft een fraaie rolwerkomlijsting. Het bord van de kleermakers, bekroond door een fronton met siervazen, draagt het jaartal 1598. Dat van de timmerlieden, met ionische pilasters en een gebogen en gebroken fronton, is gedateerd 1683. Alle drie deze borden tonen bijbelteksten die op enigerlei wijze verband houden met de betreffende beroepen, terwijl de teksten verder omringd zijn door diverse geschilderde voorstellingen van bijbehorende gereedschappen en dergelijke. Vermelding verdient hier nog het restant van een geschilderde renaissanceomlijsting, bewaard gebleven op de noordoostelijke torenpijler, onder de boog naar het middenschip. Dit kan een overblijfsel zijn van een wandschildering met een tekst, maar het is ook mogelijk dat hier ooit een kerkbord hing, binnen een geschilderde omlijsting.

Peter Don, Voorne-Putten Orgel

De Catharijnekerk kreeg haar eerste orgel, gebouwd door Nicolaas Niehoff, in 1563. Dit orgel bevond zich aanvankelijk in de zuidoosthoek van de kerkruimte, maar werd in 1677 verplaatst naar de westzijde van het middenschip, waar het tegen de toren werd aangebracht (tegelijk met de plaatsing van het grote kerkbord aldaar; zie hierboven). In de loop der eeuwen onderging het Niehoff-orgel talrijke reparaties, totdat het in 1853 werd vervangen door een nieuw instrument, het huidige, gebouwd door W.H. Kam. Deze gebruikte in het nieuwe orgel ten dele nog het oude pijpwerk. Het Kam-orgel heeft een kast met drie torens. De middentoren wordt bekroond door een trofee van muziekinstrumenten; op de zijtorens staan siervazen. Het orgel werd tijdens de tweede grote kerkrestauratie, omstreeks 1960, van de westzijde van het middenschip naar de oostwand overgebracht en gerestaureerd. Hierbij werd een aantal pijpen verwijderd, terwijl de kast, oorspronkelijk grotendeels wit, nu rood werd geverfd, met goudkleurige accenten. In 1988, tijdens de derde kerkrestauratie, werd het instrument opnieuw gerestaureerd, bij welke gelegenheid de eerder verwijderde pijpen weer werden gebruikt en het orgel werd verrijkt met een pedaal in de trant van het midden-19de-eeuwse werk van W.H. Kam.

Hekken

Verschillende van de zijkapellen, in de loop der tijd vaak door een voorname familie in gebruik genomen als grafkapel, zijn afgesloten door middel van een hekwerk. Dit geldt bij voorbeeld voor de eerste drie zijkapellen aan de zuidzijde, gerekend vanuit het westen, en eveneens voor de laatste zijkapel aan

Peter Don, Voorne-Putten 194

267 Grafmonument voor Philips van Almonde (1644-1711), in de noorderzijbeuk; opname 1991.

268 Op een kinkhoorn blazende triton. Detail van het monument voor Philips van Almonde; opname 1987. de noordzijde. De hekken, geheel van smeedijzer of met hardstenen of houten posten, dateren alle uit de tweede helft van de 18de of het begin van de 19de eeuw. Zij zijn versierd met doodssymbolen als urnen, zandlopers en doodskoppen en tonen in enkele gevallen tevens het alliantiewapen van het erachter begraven echtpaar.

Grafmonumenten

Het belangrijkste grafmonument is dat voor luitenant-admiraal Philips van Almonde, die in 1644 in Brielle werd geboren. Hij stierf in 1711, waarna zijn neven Pieter en Willem van Almonde dit monument voor hem oprichtten. Het geheel, achter een hek aan het westelijk uiteinde van de noorderzijbeuk, is opgebouwd uit onderdelen die van verschillende soorten marmer zijn vervaardigd. Tegen een obeliskvormige achtergrond van Belgisch rood marmer is een tombe van hetzelfde materiaal geplaatst op twee hardstenen consoles. Een plaat van zwart marmer op de voorzijde van de tombe draagt het in het Latijn gestelde grafschrift. Sterk in het oog springt het beeldhouwwerk van wit marmer boven op de tombe: een in hoog reliëf uitgevoerde compositie met in het centrum een rond, door een kabel omlijst schild. Hierop zijn een gekroond en gehelmd wapenschild met twee ankers en daaromheen een viertal

Peter Don, Voorne-Putten kleinere wapenschilden te zien; de wapenschilden (oorspronkelijk waarschijnlijk beschilderd) zijn thans alle blank. Het ronde schild, onder een scheepskroon waaruit een drietand oprijst, wordt verder omringd door een monumentale trofee van vaandels, wapentuig en schelpen, met zowel links als rechts een triton die op een kinkhoorn blaast. Het beeldhouwwerk is van hoge kwaliteit; wie de maker ervan is, is onbekend. Een kleiner grafmonument, voor François Adriaan van Leyden, vroedschap van Brielle († 1726), bevindt zich achter een Lodewijk-XIV-hekwerk in de vierde zijkapel van de noorderzijbeuk, gerekend vanuit het westen. Dit monument heeft een gebeeldhouwde zandstenen omlijsting rondom een plaat van zwart marmer, waarop het grafschrift is aangebracht. De omlijsting toont bovenaan een gehelmd en door twee griffioenen geflankeerd wapenschild, opzij kleinere wapenschilden voor de kwartierwapens en onderaan een doodshoofd. Ook hier zijn de wapenschilden thans blank.

Grafzerken

In de kerk, vooral in de zijbeuken en zijkapellen en onder de toren, liggen in totaal meer dan driehonderd grafzerken. Het is aan te nemen dat de meeste hiervan in de loop der tijd al eens of meermalen zijn verlegd en zich dus niet meer op hun oorspronkelijke plaats bevinden. In omvang en uitvoering zijn er tussen de zerken onderling vaak grote verschillen te constateren. Zo zijn er kleine vierkante tegels, met alleen een korte tekst en een wapen of huismerk, naast soms zeer grote zerken, met uitgebreide decoratie in reliëf rondom gehelmde wapens en lange grafschriften. Van de meeste zerken zijn de wapens en in voorkomende gevallen ook de vermeldingen van hoedanigheden, titels en openbare ambten der gestorvenen in de Franse tijd weggekapt. Het merendeel der grafzerken dateert uit de 17de of 18de eeuw. In de torentrap bevindt zich, deels ingemetseld, een zeer oude zerk, die vermoedelijk uit 1422 dateert en die dus uit de voorgangster van de huidige kerk afkomstig moet zijn. Dit laatste geldt misschien ook nog net voor de grafzerk van de kastelein van Oostvoorne Tielman Oem Dircxz. († 1467); deze zerk ligt in de zuiderzijbeuk. Verder zijn er enkele grafzerken waarop het jaartal 1482 als sterfjaar vermeld staat. Hiertoe behoort de door haar vorm zeer bijzondere zerk van burgemeester Mathijs Wittez., thans in de vijfde zijkapel van de zuiderzijbeuk, gerekend vanuit het westen. Het middelste gedeelte van deze zerk is niet vlak, maar steekt een eind boven de vloer uit, een verhoging die min of meer de gedaante heeft van twee elkaar kruisende daken, als van een kruiskerk. Dit kruisvormig verhoogde gedeelte, dat door zijn vorm sterk doet denken aan een sarcofaagdeksel, heeft alleen op de naar de kerkruimte toegewende schuine vlakken enig reliëf (een gehelmd wapen, letters en tweemaal een niet geïdentificeerd voorwerp). De zerk moet dus ‘van

Peter Don, Voorne-Putten 195

269 De kruisvormig verhoogde grafzerk van Mathijs Wittez. († 1482), in de vijfde zuidelijke zijkapel vanuit het westen; opname 1991.

270 Grafzerk van onder anderen stadstimmerman Maerten Cornelisz. Paeyse († 1638), in de noorderzijbeuk; opname 1987. opzij’ worden bekeken. Hiermee in overeenstemming is de plaatsing van het grafschrift, op een banderol die op de rand van de zerk, voorlangs de verhoging loopt. Van de jongere grafzerken moet hier nog apart worden vermeld de zeer grote zerk van Paulus Briell († 1688) en zijn vrouw Elisabeth van Beaumont († 1683), in de zesde zijkapel van de zuiderzijbeuk. Deze zerk, met een door putti geflankeerd alliantiewapen en voorts de personificaties van de Gerechtigheid en het Geloof (de laatste met boek en kerkmodel), heeft op de toorts van een der putti de signatuur van de maker, J. van Aken.

Luidklokken, carillon en speelwerk

In de toren hangen drie luidklokken. De grootste dateert uit 1482 en werd vervaardigd door de Utrechtse klokkengieter Steven Butendiic. Door laswerk dat in 1945 ter reparatie werd uitgevoerd, zijn delen van het opschrift op deze klok thans onleesbaar. De tweede luidklok werd in 1744 gegoten door Ciprianus Crans te Amsterdam, de derde in 1773 door Pieter Bakker te Rotterdam. Verder is er een carillon dat in 1660 werd vervaardigd door François Hemony. Het telde oorspronkelijk 23 bellen, totdat het in 197l-'72 werd gerestaureerd en uitgebreid tot een totaal van 47 bellen. Hiervan zijn er thans nog 19 van de hand van Hemony. Op de tweede verdieping van de toren bevindt zich in een grote houten kast, met een skelet van eikehout en een omtimmering van brede grenen planken,

Peter Don, Voorne-Putten een smeedijzeren speeltrommelwerk uit 1578, gemaakt door Jan van Wassenbergh. Het is thans buiten gebruik. Bekend is, dat in 1561 Joost Diericx als beiaardier werd aangesteld; de stad moet dus toen al in het bezit van een klokkenspel zijn geweest.

Koper

Lezenaars. Kansellezenaar en identieke voorzangerslezenaar, met gestileerde krullende bladeren. Blijkens de stadsrekening van 1678-'79 voor 63 gulden geleverd door Adriaen Dop te Rotterdam. Doopbekkenhouder. Ring op vier spijlen, de S-vormige arm eindigend in een dolfijnekopje, XVIIB. Kroonluchters. Kroonluchter met twee rijen van acht armen en drie cartoucheschildjes (op twee schildjes het gevierendeelde wapen Briell gezegd Welhouck, op het derde een rood en wit gedeeld wapen), XVII. Vermoedelijk de kroonluchter die de Voorloopige Lijst 1639 dateert. Kroonluchter met twee rijen van acht armen en vier cartouche-schildjes. Onderaan gesigneerd ‘IORIS VAN WESEL ME FECIT ROTTERDAM ANNO 1679’.

Peter Don, Voorne-Putten 196

271 Grafzerk van onder anderen Eduwart Goutsmit († 1681), in de derde zuidelijke zijkapel vanuit het westen; opname 1987.

Kroonluchter met drie rijen van tien armen en drie cartouche-schildjes. In oude trant nieuw gemaakt en ten tijde van de tweede grote kerkrestauratie in 1961 geschonken door de Brielse burgerij.

Zilver

Doopbekken, diameter 25,5 cm, merken: geen stadsteken, wel Hollandse leeuw, Haagse jaarletter I (= 1683; twee maal afgeslagen) en onduidelijk meesterteken (grazend dier?). Gewelfd bekken met platte rand. In 1684 geschonken door anonymus (burgemeester Gerard Slaats, naar later bleek). Avondmaalsschaal, diameter 53,5 cm, merken: stadsteken 's-Gravenhage, Hollandse leeuw, jaarletter D (= 1678) en als meesterteken een anker (= Erven Nicolaas Loockemans, wellicht Barent van Milanen?). Ronde schaal met brede rand en versieringen in drijfwerk: in het midden het gekroonde alliantiewapen Gerbode-Stepraedt, met twee wildemannen als schildhouders, en op de rand een door twee putti geflankeerde cartouche met inscriptie. De putti tonen vergankelijkheidssymbolen: de ene blaast bellen en houdt een toorts, de andere heeft een zeis en een doodskop; aan beider voeten staat een olielampje. De inscriptie luidt: ‘Prouft en smaeckt, belijd u sond, gelooft, gedenct, / aen Christum, die u t'leven uit genaden Schenckt. / Anno 1677, is dese Schotel, ter gedachtenis van Edelen, / Heere, Heer, Gillis de Gerbode der Rechten Docter, Burgermr, / Ontfanger etc, der Stadt Brielle, Ende vande Edele Vrouwe / Mevrouw Maria van Stepraedt sijn Ed. ts huijsvrouwe / aende Gereformeerde kerck der selver Stadt, bij gemelte / Mevrouwe gelegateert ende daerom metder selver, / namen ende Adelijcke Wapenen getekent’ (zie voor de grafzerk der schenkers: Bloys van Treslong Prins, 40, nr. 32). -Litteratuur: Wildeman, 25; Catalogus Haags zilver, nr. 64. Avondmaalsschaal, diameter 29,5 cm, merken: stadsteken Rotterdam, Hollandse leeuw, jaarletter N (= 1723) en meesterteken HVB boven krab (= Hendrick van Beest). Achtlobbige schaal, met vier grote en vier kleine lobben, op standring. Inscriptie: ‘EGLISE WALL: DE LA BRILLE’. Afkomstig van de Waalse Hervormde gemeente, die per 1 januari 1828 opging in de Nederduitse Hervormde gemeente. Dit moet de schaal zijn die samen met twee kelken (nu collectebekers; zie hierna) in 1726 bij de Haagse zilversmid Du Vignon werd gekocht.

Peter Don, Voorne-Putten Avondmaalsborden. Twee borden, diameter 21,7 cm, merken: stadsteken Delft, jaarletter N in accoladeschild (= 1646) en als meesterteken een fleur-de-lys in ovaal (= Cornelis Adriaens van Bleyswijck). Midden op de borden gegraveerd het gevierendeelde wapen Briell gezegd Welhouck.

272 Deksel van een van de twee zilveren Avondmaalskannen die in 1681 werden gelegateerd door Eduwart Goutsmit; in drijfwerk is zijn wapen afgebeeld; opname 1991.

Avondmaalskannen. Twee kannen, hoogte 25,8 cm, merken: stadsteken Rotterdam, Hollandse leeuw, jaarletter T (= 1681) en als meesterteken een opvliegende vogel (= Eldert Entvogel?). Kannen met peervormig lichaam en op het deksel een versiering in drijfwerk. Afgebeeld is het gehelmde wapen Goutsmit, met op een banderol daaromheen de inscriptie: ‘S : EDUWART / GOVTSMIT 1681’. -Litteratuur: Catalogus Rotterdam 1991, nr. 48. Avondmaalsbekers. Twee bekers, hoogte 17,2 cm, merken: stadsteken Rotterdam, jaarletter O (= 1616, in dit geval wellicht eind 1615) en twee meestertekens, beide ongeïdentificeerd, respectievelijk een vaasje (Catalogus Rotterdam 1966, nr. 2) en een springend hondje (idem, nr. 5). De bekers tonen graveerwerk van bloemranken, tussen banden en afhangend. Op de ene zijde staat het kerkzegel: een stadspoort met het wapen van Brielle en de inscriptie: ‘DEUS ARX NOSTRA / 1615’, waaromheen de tekst: ‘PRIMITIAE BELGICAE LIBERTATIS BRILLAE’. Op de andere zijde staat een ongeïdentificeerd, gehelmd wapen (geschaakte dwarsbalk vergezeld van drie rozetten, met als helmteken drie bloemen op steel). Dit moeten de ‘sulveren vierbeeckers’ zijn, die de remonstrantsgezinde kerkeraad in 1618 op last van het stadsbestuur overdroeg aan de contraremonstrantse kerkeraad. Avondmaalsbeker, hoogte 17,2 cm, merken: stadsteken Dordrecht, jaarletter D (= 1649) en als meesterteken een ossekop (= Jan Hermansz. van Ossevoort).

Peter Don, Voorne-Putten 197

Aangepaste kopie van de bekers uit 1615, met vrijwel identiek graveerwerk. Het kerkzegel is hier echter zonder de teksten afgebeeld. Het wapen is dat van De Jongh: drie zesbladige bloemen, met als helmteken een zelfde bloem. Op de onderkant inscriptie: ‘ANDRIES IANSE DE IONGH 1649 OBYT 7 IVNY’. Avondmaalsbeker, hoogte 17,5 cm, merken: stadsteken Dordrecht, Hollandse leeuw, jaarletter X (= 1667) en ongeïdentificeerd meesterteken (II waartussen een bel(?); ook op bekers uit 1666 te Nieuwenhoorn). Aangepaste kopie van de bekers uit 1615 en 1649, met vrijwel identiek graveerwerk. Het kerkzegel mist ook hier de teksten. Het wapen, een gehelmd ruitvormig wapen met vijf spiegels(?), is dat van Van Dijck. Op de onderkant inscriptie: ‘HELENA VAN DYCK OBIT DEN 30 APRIL/1667’. Collectebekers. Twee kelken (oorspronkelijk Avondmaalskelken), hoogte 18 cm, merken: stadsteken 's-Gravenhage, Hollandse leeuw, jaarletter D (= 1726) en als meesterteken drie sterren in schild (= Jean du Vignon III). De kelken hebben een ronde, gewelfde voet, die overgaat in een korte stam met nodus; op de hoge cuppa staat de inscriptie: ‘EGLISE WALL: DE LA BRILLE 2’. In 1726 kocht de kerkeraad van de Waalse Hervormde gemeente van ‘Mr. Vignon, orfêvre à la Haije, deux coupes et une assiète d'argent’ ten behoeve van het Avondmaal. In 1828 werd dit zilver overgedragen aan de Nederduitse Hervormde gemeente. De kelken werden vervolgens veranderd in collectebekers. De schaal is hierboven reeds beschreven. -Litteratuur: Voet en Van Gelder, 122-123 en 166; Catalogus Haags zilver, nr. 138. Zilverbeslag op bijbel. Beslag op Statenbijbel (gedrukt door Nicolaas Goetzee, Gorinchem 1748), merken (na restauratie onzichtbaar): stadsteken Dordrecht, jaarletter M (= 1787) en meesterteken IK in gekroond schild (= Johannes Keeman). Het beslag is aangebracht op het midden en op de hoeken van de voor- en de achterzijde van de band en bestaat verder uit twee klampen met aansluitend beslag. Het geheel is versierd met gegraveerde guirlandes en bladmotieven en vertoont midden op voor- en achterzijde (met minieme verschillen) een inscriptie in schrijfletters: ‘Dese Bijbel/met silver beslag/werd Present gedaan/aan de groote Gerefor-/meerde Kerk, binne de/stad briell, door Mevrouw/anna Schippers, huijsvrou/van den wel Edele gestren-/gen Heer Jacob Rijsik/oud Capitijn Ter Zee/op den 1 January/ANNO/1787’. -Litteratuur: Catalogus Dordrecht, nr. 128.

Hervormde kerk, kerkplein 7, geervliet

Fors, laat-gotisch kerkgebouw, bestaande uit een langgerekt, driezijdig gesloten koor, een driebeukig, pseudo-basilicaal schip met een alleen aan de noordkant uitstekend transept, en een steunbeerloze westtoren met een hoge spits. De toren wordt geflankeerd door twee kleine nevenruimten; tegen de zuidgevel van het koor staat de voormalige sacristie. De kerk toont in haar oriëntatie een afwijking in noordoostelijke richting. Zij bevindt zich aan de zuidoostzijde van de oude kern van Geervliet, op een kerkhof achter de huizen aan het Sint-Anthonieplein. Van het kerkhof is het zuidoostelijke gedeelte nog immer als begraaf plaats in gebruik. In haar omvang en vorm weerspiegelt de kerk de importantie van het middeleeuwse Geervliet. De heer van Putten had in deze plaats al in 1246 een huis en vanaf circa

Peter Don, Voorne-Putten 1300 was het bestuur van het land van Putten hier gevestigd; in 1381 werden stadsrechten verleend. Het forse koor herinnert aan de nauwe banden met de heer van Putten, die het thans verdwenen hof direct ten zuiden van de kerk bewoonde en die in 1307 te Geervliet een kapittel stichtte. De liturgische plichten die de kanunniken van dit kapittel dagelijks te vervullen kregen, vergden een ruim koor, dat bovendien plaats moest bieden aan de tombe van de stichter van het kapittel en diens vrouw. Doordat deze vroeg-14de-eeuwse tombe, zij het in later tijd beschadigd en verplaatst, bewaard is gebleven, is de middeleeuwse relatie tussen kerk en heer nu nog steeds zichtbaar aanwezig. Bij dit alles moet overigens worden aangetekend dat

Peter Don, Voorne-Putten 198

273 De Hervormde kerk van Geervliet, gezien vanuit het zuidoosten; opname 1934.

274 De Hervormde kerk van Geervliet, gezien vanuit het zuidoosten; opname 1968. het kerkgebouw in zijn huidige gedaante vrijwel volledig het resultaat is van herbouw en vergroting ná de 14de eeuw. Van de voorafgaande bouwfasen is door bodemonderzoek globaal een en ander bekend. De kerk, die ook inwendig een ruime en lichte indruk maakt, bezit meubilair uit verschillende perioden. In het koor bevindt zich, naast de tombe, een reeks belangrijke grafzerken.

Archivalia

ARA, Archief BiZa afd. K en W 1875-1918, inv. nr. 759 (1907); RDMZ, dossiers (vanaf 1929).

Litteratuur

Oudheden van Zuid-Holland, 225-250; H. van Wijn, ‘Schetze van het Praalgraf van heer Nikolaes, heer van Putten, en zijner gemaline Aleide, vrouwe van Strijen’, Werken van de Maetschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leyden V (1781), 61-84; Bakker, 347-349; Van der Aa IV (1843), 477-478; Plokker, 251-253; Kuijper 1906, 9, 12, 18-21 en 32-34; Verslagen der Provinciale Zuidhollandsche Archeologische Commissie, vanaf 1906; A. Mulder, ‘Het praalgraf van Heer Nicolaas van Putten en van diens gemalin Aleida van Strijen’, Bulletin NOB 8 (1907), 56-65; Joosting en Muller II, 230; Voorloopige Lijst, 59-60; Bloys van Treslong Prins, 219-222; M.D. Ozinga, ‘De Ned. Herv. kerk te Geervliet I en II’, Nieuwe Rotterdamsche Courant 24 en 25 januari 1935; Ozinga 1935, 57-58; Grijpink, 106-107; D.P.R.A. Bouvy, Middeleeuwsche beeldhouwkunst in de Noordelijke Nederlanden, Amsterdam 1947, 26-28; ‘Genealogische en heraldische

Peter Don, Voorne-Putten gedenkwaardigheden in en uit de kerken van het Beneden Maasgebied, niet beschreven door Mr. P.C. Bloys van Treslong Prins. Geervliet’, Ons Voorgeslacht 19 (1964), 195; De orgelmakers Witte, catalogus tentoonstelling Gorinchem 1978, 44 en 66; K. Vogelaar, ‘Enkele hoofdstukken uit de Kerkgeschiedenis van Geervliet’, in: Geervliet 600 jaar stad, Geervliet 1981, 79-105; C. Hoek, ‘Grafzerken in de kerk te Geervliet’, Ons Voorgeslacht 36 (1981), 344-345, en 37 (1982), 634; G. Alders, ‘De Waelneshoeve te Hendrik Ido Ambacht en andere middeleeuwse stenen kamers in Nederland’, in: Hollandse Studiën 12, Dordrecht 1982, 1-35, met name 15-16 en 28; H.A. Tummers, ‘Het grafmonument van Nicolaas van Putten († 1311) en Aleida van Strijen († 1316) in de Nederlands Hervormde Kerk te Geervliet, Zuid-Holland’, Bulletin van de Stichting Oude Hollandse Kerken 21 (1985), 3-14; A.J. Guiran en P. Don, ‘Bernisse: Geervliet’, in: D.P. Hallewas, ‘Archeologische kroniek Zuid-Holland’, Holland 21 (1989), 339-340.

Afbeeldingen

Gezicht op het Hof van Putten en op de kerk vanuit het zuidwesten, gewassen krijttekening uit 1647, door R. Roghman, Rijksprentenkabinet te Amsterdam (Kasteeltekeningen I, nr. 51).

Peter Don, Voorne-Putten 199

Gezicht op het Hof van Putten en op de kerk vanuit het zuidwesten, gedateerd 1749, kopergravure door H. Spilman naar C. Pronk, opgenomen in Het Verheerlykt Nederland VI (1757), 472. Stadsgezicht met de kerk vanuit het noordwesten, kopergravure door Anna C. Brouwer, opgenomen in Bakkers Stad- en Dorp-Beschrijver VI (1798), tegenover pagina 345. Foto's: opname van de zuidzijde van koor en transept uit 1889, drie reeksen exterieur- en interieur-opnamen uit respectievelijk 1929, 1934 en 1968 en voorts een aantal foto's van de graftombe in het koor (de oudste van deze uit 1889), coll. RDMZ. Bouwkundige tekeningen: twee tekeningen met restauratieontwerp uit 1908 door J. van Gils, twee tekeningen met restauratieontwerp uit 1929 door W. Scheepens, reeks opmetingstekeningen en restauratieontwerpen uit 1931-'37 door J.W. Janzen en reeks opmetingstekeningen en restauratieontwerpen betreffende de toren uit 1958-'63 door Ph.J.W.C. Bolt, coll. RDMZ. Opmetingsschets betreffende funderingen aangetroffen bij de koorsluiting en tekening van de telmerken in de kap van het koor, circa 1960 gemaakt door T. van Straalen, coll. RDMZ. Tekeningen en album met foto's van archeologisch onderzoek juni 1988, coll. BOOR.

Geschiedenis en bouwgeschiedenis, tot het einde van de 19de eeuw

275 De kerktoren van Geervliet in 1647, nog met zijn oude spits; rechts een hoektoren van het Hof van Putten. Detail van gewassen krijttekening door Roelant Roghman; coll. Rijksprentenkabinet Amsterdam.

Geervliet wordt als parochie voor het eerst vermeld in 1277. De plaats moet toen zeker al enige tijd een kerk hebben bezeten. Deze was gewijd aan de H. Maagd en werd in de loop der tijd verrijkt met een aanzienlijk aantal vicarieën en kapelanieën. Bij deze stichtingen is, behalve van een Maria-altaar, ook sprake van altaren ter ere van St.-Joris, St.-Antonius, de H. Barbara en het H. Kruis. In 1307 stichtten Nicolaas van Putten en zijn vrouw Aleida van Strijen, ten bate van hun eigen zieleheil en dat van hun voorouders, in de kerk een kapittel bestaande uit tien kanunniken. Van dezen werd er één als deken aangesteld. De kanunniken, die in Geervliet woonachtig moesten zijn, waren verder onder meer gehouden elke dag drie missen te lezen en de hoogmis en de getijden te zingen. Kort na 1307 zorgde heer Nicolaas in Geervliet ook nog voor de aanstelling van twee

Peter Don, Voorne-Putten kapelaans en in 1346 voegde Beatrijs, dochter van Nicolaas en Aleida, nog eens vijf kapelanieën toe. Dit vijftal kapelanieën werd vervolgens in 1376 door Zweder van Abcoude, destijds heer van Putten, veranderd in kanunniksprebenden en vanaf dat moment telde het kapittel dus vijftien kanunniken. Philips de Goede en Karel de Stoute verzekerden, in respectievelijk 1456 en 1472, nog eens het voortbestaan van het kapittel met al zijn privileges, maar in 1561, twee jaar na de vorming van het nieuwe bisdom Haarlem, werd besloten dat het kapittel van Geervliet, samen met het klooster van reguliere kanunniken van St.-Augustinus bij Heiloo, het kathedraal kapittel van Haarlem zou gaan vormen. Tegen dit besluit werd zowel door het stadsbestuur als door de baljuw van Putten geprotesteerd, waarbij men zich beriep op de in 1459 als privilege ontvangen belofte dat het kapittel nimmer uit Geervliet verwijderd zou worden. Het protest was echter vergeefs en in 1571 werd het kapittel overgebracht naar Haarlem, hetgeen het einde betekende van de kerk van Geervliet als kapittelkerk. Terug nu naar het kerkgebouw zelf. Dit dateert in zijn tegenwoordige gedaante grotendeels uit de eerste helft van de 16de eeuw. Bij een in 1988 uitgevoerd bodemonderzoek zijn in het schip echter funderingsresten aangetroffen van twee stenen voorgangers. Van deze beide was de oudste (baksteenformaat 27 × 12 × 7 cm) eenbeukig, met zijmuren ter plaatse van de tegenwoordige zuilenrijen. Over een koor dat bij dit vermoedelijk 13de-eeuwse, eenbeukige schip zal hebben behoord, is niets bekend. Na enige tijd, wellicht omstreeks 1300, verrees een driebeukig schip met zeer smalle zijbeuken en steunberen tegen de zijgevels (baksteenformaat 26 × 12 × 6,5 cm). Het was even lang als het huidige schip en had waarschijnlijk een pseudobasilicale

Peter Don, Voorne-Putten 200

276 Geervliet, Hervormde kerk. Plattegrond en dwarsdoorsneden over schip en koor. Schaal 1:300. Opmetingstekening B. Kooij, 1986-'89; ten dele gebaseerd op gegevens van W. Scheepens uit 1929 en van J.W. Janzen uit 1931. opbouw. De onderbreking in de natuurstenen waterlijst tegen de oostzijde van de toren (achter het orgel) geeft nog een indicatie van de hoogte van het toenmalige schipdak. Het is aan te nemen dat naar aanleiding van de kapittelstichting in het begin van de 14de eeuw een nieuw, veel groter koor werd gebouwd. Dit had dezelfde breedte als het tegenwoordige koor, maar was wellicht nog langer. Met dit laatste zouden de omstreeks 1960 aan de oostzijde van de driezijdige sluiting aangetroffen en destijds slechts ten dele onderzochte funderingen (baksteenformaat 25,5 × 12,5 × 6,5 cm) verband kunnen houden; deze lopen in het verlengde van de bestaande zijmuren en kunnen behoord hebben bij een langer koor, dat misschien ook anders (recht?) was gesloten. Het is echter ook mogelijk dat deze funderingen met een planwijziging tijdens de bouw van het huidige koor van doen hebben. Een dergelijke planwijziging zou dan ook de verklaring kunnen geven voor een ander merkwaardig verschijnsel: de chaos in de telmerken van de kap boven de koorsluiting (zie hierna, op pagina 206). Tegen de zuidzijde van het vroeg-14de-eeuwse koor werd, waarschijnlijk onmiddellijk bij de bouw, de sacristie opgetrokken. Dit gebouwtje is, zij het nogal verminkt, in feite het oudste deel van de huidige kerk. Het had

Peter Don, Voorne-Putten 201

277 Plattegrond met ingetekend de opgravingsresultaten Schaal 1:300. Tekening B. Kooij, 1989; schip gebaseerd op tekening van A.J. Guiran uit 1988 en koor gebaseerd op tekening van T. van Straalen uit circa 1960. oorspronkelijk een verdieping, voorzien van een schouw tegen de westwand, en daarboven een zadeldak. Boven het tegenwoordige lessenaardak is in de transeptmuur de daklijn van het zadeldak nog zichtbaar. Voorts zijn er tal van bouwsporen te vinden op het zoldertje onder het lessenaardak, zoals: restanten van de schouw, balkgaten behorende bij het zadeldak en een thans dichtgezette doorgang aan de westzijde, wellicht eens de toegang tot het kapje boven de smalle zuidelijke schipzijbeuk. Tevens vallen op het zoldertje de sporen van drie stenen kruisgewelven op; deze moeten de begane grond van de sacristie hebben overspannen nadat de verdieping met de schouw was verdwenen. Naar de oorspronkelijke functie van de verdieping boven de sacristie kan slechts worden gegist. Misschien was hier ooit de librije van kerk en kapittel gevestigd. Het is echter niet onmogelijk dat er in de loop van de 14de eeuw een andere bestemming aan deze ruimte werd gegeven. In 1379 is namelijk sprake van ‘die stenen earner bij der kercken’, die door de heer van Putten wordt verhuurd, en in 1385 wordt melding gemaakt van ‘des baliuus huysken tieghens der kercken’. Zijn deze stenen kamer, dit baljuwhuisje en de oude sacristie één en hetzelfde gebouw en werd de ruimte boven de sacristie destijds aan de baljuw verhuurd? De toren verrees vermoedelijk in de eerste helft van de 15de eeuw; over eventuele voorgangers is niets bekend. Opvallend is, dat hij enigszins scheef ten opzichte van de as van de huidige kerk is geplaatst en dat deze afwijking min of meer overeenkomt met die welke de teruggevonden funderingen van het oudste, eenbeukige schip en van het schip met de smalle zijbeuken vertonen. De torenromp in zijn huidige vorm is onvoltooid - een echte klokkeverdieping ontbreekt - en draagt al sinds lang een houten bovenbouw met spits. In 1515, wanneer Karel V de privileges van Geervliet bevestigt, wordt van de kerk gezegd dat zij dermate bouwvallig is, dat in plaats van tot herstel beter tot volledige nieuwbouw kan worden overgaan. Waarschijnlijk is men kort daarna begonnen met de vervanging van het schip. Tussen toren en koor werd een nieuw, breder en hoger schip gebouwd, compleet met een alleen aan de noordzijde uitstekend transept. Dat de zuiderdwarsarm niet tot buiten de breedte van het schip werd doorgetrokken, kan verband hebben gehouden

Peter Don, Voorne-Putten 202 met de ligging aan die kant van het omgrachte Hof van Putten. Op de kruising verrees een dakruitertje; dit staat nog afgebeeld op het prentje in de Stad- en Dorp-Beschrijver uit 1798, maar is thans verdwenen. Uit het in 1988 uitgevoerde bodemonderzoek is gebleken dat de zuilen en pijlers van schip en transept niet op de kennelijk te licht geachte funderingen van het oude eenbeukige schip werden geplaatst, maar dieper werden gefundeerd, waartoe delen van de oude funderingen moesten worden weggebroken. Aan de westzijde van het schip werd aan weerskanten van de toren een aanbouwsel met lessenaardak neergezet. Na deze bouwfase volgde omstreeks 1540 de vrijwel volledige vernieuwing van het koor. Alleen de sacristie, die misschien op dat moment werd voorzien van de reeds genoemde stenen kruisgewelven, en het onderste gedeelte van de eraan grenzende koormuur bleven hierbij bewaard. Het nieuwe koor werd driezijdig gesloten en kreeg aan de zuidzijde een laag uitbouwtje tussen twee steunberen, vermoedelijk ten behoeve van een graf. Aparte vermelding verdient hier nog de zware eiken latei met inscriptie ‘ANNO DNI 1556 MENSE FEBRUA’, die in 1988 boven de dubbele deur tussen torenportaal en schip te voorschijn kwam en die het aannemelijk maakt dat de oorspronkelijke hoge spitsboogdoorgang alhier in 1556 werd dichtgezet en vervangen door een eenvoudige deuropening. In de loop van 1572 of in januari 1573 kreeg Geervliet zijn eerste protestantse predikant. Wanneer het koor en de noorderdwarsarm van de rest van de kerk werden afgeschoten is niet precies bekend, maar waarschijnlijk gebeurde dit reeds kort na de hervorming. Sindsdien hebben deze ruimten allerlei functies gehad. Zo werd in het koor vanaf 1723 de vierschaar van Putten gespannen en werden hier in de Franse tijd volksvergaderingen gehouden; daarnaast is echter ook sprake van turfopslag, kolenberging en wagenstalling. In de 17de eeuw en daarna wordt regelmatig melding gemaakt van uitgaven voor reparaties aan de kerk. Na een storm in 1717 werden nieuwe, houten ramen aangebracht. De door Roelant Roghman in 1647 getekende slanke torenspits verbrandde in 1730 als gevolg van blikseminslag. Vervolgens verrees in 1731-'32 naar ontwerp van Govert van der Linde uit Dordrecht de huidige bovenbouw, nadat door de stadsfabriek van Brielle, Cornelis Schuyt, een begroting voor dit werk was gemaakt. In 1779 werden de tot dan toe onbeschoten gewelfconstructies van schip en transept van een beschot voorzien. In 1795 wordt van de zo ontstane tongewelven gemeld dat zij wit gekalkt zijn. In de 19de eeuw raakte met name het koor in verval. De koorvensters werden dichtgemetseld en de sacristie verloor haar gewelven en haar zadeldak. Verder verdween het dakruitertje op de kruising en werd de onderste helft van de torenromp (in 1866) van een pleisterlaag voorzien.

De restauraties

In 1907 constateerde de Provinciale Zuidhollandsche Archeologische Commissie dat de kerk dringend restauratie behoefde en in 1908 werd hiertoe door het lid der commissie architect J. van Gils een plan vervaardigd. Tot uitvoering van dit plan kwam het echter niet. Pas in 1929 maakte architect W. Scheepens, medewerker van

Peter Don, Voorne-Putten het Rijksbureau voor de Monumentenzorg, nieuwe restauratietekeningen en een begroting. De restauratie werd vervolgens in handen gegeven van de Haagse architect J.W. Janzen. Deze stelde in 1934 voor om het uitstekende deel van de noorderdwarsarm te slopen. De kerk zou door deze ingreep ‘belangrijk in aanzien winnen’ en er zou bovendien een flinke kostenbesparing door kunnen worden bereikt. De Rijkscommissie voor de Monumentenzorg, die de dwarsarm ‘een tamelijk bijkomstig toevoegsel’ noemde, ‘noch aesthetisch, noch practisch onmisbaar’, stemde toe, maar het ter plaatse gevormde restauratiecomité was het met het plan niet eens. Dit comité, dat intussen ten behoeve van het werk een aanzienlijk bedrag aan giften bijeen had weten te brengen, meende dat afbraak van de dwarsarm ‘toch wel zeer het totaal beeld der kerk zou schaden’ en kreeg uiteindelijk zijn zin, want in 1936-'37 werd de kerk, op de toren na, in

Peter Don, Voorne-Putten 203

278 De kerktoren van Geervliet, gezien vanuit het zuidwesten; opname 1988.

279 Torenkruis uit 1832 met haan uit 1961-'63. Schaal 1:50. Tekening B. Kooij; gebaseerd op tekening van A. Warffemius uit circa 1962. haar geheel gerestaureerd. Bij deze restauratie werden de koorvensters heropend, alle vensters weer van bakstenen harnassen voorzien, de zuilen en pijlers in het schip ontpleisterd en de gewelven van schip en transept opnieuw beschoten. Verder verving men de houten afscheidingen van koor en noorderdwarsarm door glaswanden, met daarin opgenomen enkele teruggevonden gedeelten van het oude koorhek. Een knekelhuisje, dat zich aan de buitenzijde tussen de steunberen van de koorsluiting bevond, werd gesloopt. De restauratie van de toren liet langer op zich wachten. Deze vond eerst in 1961-'63 plaats onder leiding van architect Ph.J.W.C. Bolt en behelsde onder meer de verwijdering van de 19de-eeuwse buitenbepleistering van de onderste helft van de torenromp en de vrijwel volledige vernieuwing van de aanbouwsels aan weerszijden. Bovendien kregen de spitsboognissen van de tweede torengeleding gotische traceringen naar het voorbeeld van één bewaard gebleven exemplaar. Voor de in 1961-'62 uitgevoerde restauratie van de graftombe zij hier verwezen naar het betreffende hoofdstukje op pagina 208. In 1966-'67 werd de kerk opnieuw gerestaureerd en in 1980 en daarna werden verschillende wijzigingen in de inrichting van de preekkerk aangebracht. Op laatstgenoemde wijzigingen wordt hierna, bij de beschrijving van het meubilair, nader ingegaan. In 1988 ten slotte werd onder andere een nieuwe vloerverwarming in schip en transept aangelegd.

Peter Don, Voorne-Putten Exterieur

De steunbeerloze torenromp bestaat uit twee geledingen, beide voorzien van natuurstenen hoekblokken en van elkaar gescheiden door een natuurstenen waterlijst. De hoekblokken zijn van Gobertange- en Ledesteen. Het sterk gerestaureerde metselwerk is van gemengd gele en rose baksteen (22 × 10,5 × 5 cm, tien lagen 63 cm). De tweede geleding is aan alle vier de zijden versierd met een drietal spitsboognissen met natuurstenen traceringen. Het is onzeker of deze bij de torenrestauratie gereconstrueerde traceringen oorspronkelijk wel in alle nissen hebben gezeten. Aan drie kanten is de kop van de middelste nis bij wijze van galmgat geopend. Deze ‘noodoplossing’, wellicht al in de 15de eeuw gekozen omdat een echte klokkeverdieping achterwege bleef, verdraagt zich niet erg goed met de thans aangebrachte traceringen. De toren heeft een vierkante houten bovenbouw met wijzerplaten en een hoge achtzijdige spits, het geheel bekleed met leien in Maasdekking. Het smeedijzeren torenkruis is gedateerd 1832; de haan is een restauratieprodukt uit 1961-'63. De aanbouwsels aan weerszijden van de toren hebben beide een lessenaardak en een venstertje met kloosterkozijn. Deze venstertjes zijn eveneens produkt van de restauratie. Het schip heeft spitsboogvensters met bakstenen vorktraceringen. De gevels zijn van roserode baksteen (17,5 × 8 × 4 cm, tien lagen 52 cm). Zij hebben een plint en een natuurstenen waterlijst (van Gobertange- en Ledesteen, door elkaar gebruikt) die over de eenmaal versneden steunberen doorlopen. Boven de twee poortjes die aan de noord- en de zuidzijde in de eerste schiptravee zijn aangebracht, loopt de waterlijst mee met de tudorboog van deze poortjes. Beide poortjes tonen in hun geprofileerde omlijsting van Bentheimer zandsteen ter linkerzijde lange verticale slijtsporen. Het transept heeft in beide topgevels een groot spitsboogvenster met bakstenen tracering; de noorderdwarsarm heeft in de westgevel bovendien twee smalle spitsboogvensters met eenvoudige vorktraceringen. De eenmaal versneden steunberen van de zuidelijke transeptgevel zijn haaks, die van de noordelijke overhoeks geplaatst. In de oostmuur van de zuiderdwarsarm zijn bouwsporen van de voorheen hogere sacristie zichtbaar. De oostmuur van de noorderdwarsarm is op een (20ste-eeuws) poortje na blind. In het midden van deze muur bevindt zich een metselteken in de vorm van een Andreaskruis; een zelfde teken is ook in de zuidelijke transeptwand, rechts van het grote venster aldaar, aanwezig. De transeptmuren bestaan uit gemengd gele en rose baksteen (in het onderste muurwerk van de noorderdwarsarm: 19 × 9 × 4,5

Peter Don, Voorne-Putten 204

280 Het interieur van het schip, gezien naar het noordwesten; opname 1988.

281 Het interieur van de zuiderzijbeuk, gezien naar het oosten; opname 1988. cm, tien lagen 56 cm; voor het overige: 17,5 × 8 × 4 cm, tien lagen 52 cm). Waterlijst en plint van het schip lopen over het transept door. Op het dak is op de kruising nog de achthoekige basis van het voormalige dakruitertje zichtbaar. De daken van schip, transept en koor zijn alle gedekt met leien in Maasdekking. Het koor heeft, behalve ter hoogte van de voormalige sacristie, rondom spitsboogvensters met bakstenen traceringen en eenmaal versneden steunberen. Ook hier lopen de plint en de natuurstenen waterlijst (met daaronder nog een geprofileerde lijst van behakte baksteen) over de steunberen door, maar er zijn toch ook verschillen met de rest van de kerk: de steunberen hebben natuurstenen hoekblokjes en lopen boven de schuine beëindigingen als het ware door in korte lisenen, die onder de dakgoot met elkaar zijn verbonden door in hetzelfde vlak gelegen horizontale uitmetselingen (zie ook onder meer het schip van de kerk te Zwartewaal en het transept van de kerk van Spijkenisse). Het onderste gedeelte van de koormuren is opgetrokken uit grote rode moppen (25/28 × 12/13,5 × 6/7 cm, tien lagen 78/80 cm). Het sterk gerestaureerde metselwerk daarboven bestaat uit gemengd gele en rose steen (21 × 10 × 5 cm, tien lagen 62 cm). Het koor heeft aan de noordzijde een (20ste-eeuws) poortje en aan de zuidzijde het met de flankerende steunberen in verband gemetselde uitbouwtje waarin zich de graftombe bevindt. De voormalige

Peter Don, Voorne-Putten sacristie heeft op vele plaatsen hersteld muurwerk en twee van natuurstenen hoekblokjes voorziene steunberen. Deze laatste moeten tegelijk met de stenen gewelven in de sacristie zijn aangebracht.

Interieur

Schip en transept hebben ruw gepleisterde wanden. De geheel uit natuursteen opgetrokken zuilen, halfzuilen en pijlers zijn echter ongepleisterd. Dit laatste geldt ook voor de boogfriezen van behakte baksteen die in het schip en in de zuiderdwarsarm direct onder de gewelven zijn aangebracht. In de noorderdwarsarm ontbreken dergelijke friezen. De zuilen hebben achtkante basementen van Bentheimer zandsteen en schachten van Ledesteen. Hun gebeeldhouwde zandstenen kapitelen tonen één rij forse koolbladeren met

Peter Don, Voorne-Putten 205

282 Het interieur van het schip, gezien naar het oosten; opname 1968.

283 Het interieur van het koor, gezien naar het oosten; opname 1968. daartussen kleine wapenschildjes. De dekplaten op de kapitelen zijn weer van Ledesteen. De kruising wordt aan de westzijde gesteund door een tweetal bundelpijlers. Deze hebben dezelfde kapiteelversiering als de zuilen, zij het dat het beeldhouwwerk van de verschillende samenstellende delen hier niet overal even goed aansluit; zo zijn op enkele plaatsen twee wapenschildjes op slordige wijze direct naast elkaar geplaatst. De zuilen en pijlers ondersteunen de spitse schei- en gordelbogen en voorts de muurstijlen van de kapconstructie. Trekbalken op gebogen korbelen en op met een peerkraalprofiel versierde sleutelstukken verbinden de muren. De spitstongewelven hebben geprofileerde ribben en naalden. Onder de halve gewelven der schipzijbeuken zijn eveneens trekbalken aangebracht. Als bijzonderheid toont de oostwand van de zuiderdwarsarm een breed spaarveld, dat bovenaan door twee segmentboogjes wordt afgesloten en dat ongetwijfeld verband houdt met het feit dat de aangrenzende sacristie ten tijde van de bouw van het transept reeds bestond. Het koor heeft wit gepleisterde wanden. Onder de noordvensters bevindt zich een regelmatige reeks spaarnissen: twee brede en driemaal twee smalle segmentboognissen. De zuidwand bevat drie soortgelijke nissen van verschillende grootte en daarnaast de diepe nis met de graftombe. Het koor heeft een

Peter Don, Voorne-Putten indrukwekkende, onbeschoten spitstongewelfconstructie, waarvan de ribben ter halver hoogte door een horizontaal lopende tussenrib met elkaar worden verbonden. Ribben, tussenrib en naald zijn geprofileerd. De trekbalken hebben sleutelstukken met peerkraalprofiel, terwijl de twee ribben in de koorsluiting neerkomen op korte, geprofileerde muurstijltjes. Deze muurstijltjes zijn bovenaan voorzien van een klos en rusten op een kraagsteentje; klossen en kraagsteentjes zijn weer versierd met een peerkraalprofiel. De voormalige sacristie is een eenvoudige rechthoekige ruimte, waarvan zowel de noord- als de zuidmuur zich naar boven toe aanzienlijk verjongt. In de zuidwesthoek bevindt zich in de wand een boognisje, vermoedelijk eertijds in gebruik als piscina-nis. Van de tijdens de torenrestauratie van 1961-'63 vrijwel totaal vernieuwde

Peter Don, Voorne-Putten 206

284 Kapiteel van de muurzuil op de zuidoosthoek van de kruising; opname 1991. aanbouwsels aan weerszijden van de toren heeft het zuidelijke een nieuw houten spitstongewelfje en aan de torenzijde in de wand een kaarsnis. De toren heeft een hoog portaal onder stenen kruisribgewelf; de ribben en kraagstenen van dit gewelf zijn van Ledesteen. De vloer van het portaal bestaat uit Gobertange-tegels. Op de eerste verdieping van de toren zijn in de oostwand nog de sporen van een thans dichtgezette doorgang naar het schip te zien. Een bordes tussen de eerste en de tweede verdieping is de plaats van het uurwerk. Op de tweede verdieping staat de klokkestoel en bevindt zich de doorgang naar de schipkap. Voorts begint hier, nog binnen de muren van de stenen romp, de houtconstructie van de bovenbouw.

Kapconstructies

De constructie van de torenbovenbouw heeft onderin een aantal eiken balken, maar is verder geheel van grenehout. De onderdelen zijn voorzien van gehakte telmerken. Zowel op de tweede als op de derde torenverdieping zijn hoekstijlen geplaatst, met daartussen Andreaskruisen en tussenbalken op korbelen. Hierbovenop staat de achtzijdige spits. Deze telt boven elkaar niet minder dan vier zones met Andreaskruisen, telkens afgesloten door een tafelment; op het bovenste tafelment staat de koningstijl. De kapconstructies van schip, transept en koor zijn alle van eikehout. De kap van het middenschip heeft een viertal dekbalkjukken, waarbinnen de ribben van het tongewelf zijn aangebracht. Op elk der dekbalken staat een driehoekspant met een tussenbalk. De sporenparen tussen de spanten hebben haanhouten. De onderdelen van de kap zijn voorzien van gesneden telmerken; gebroken merken geven het verschil aan tussen links en rechts en de telling begint in het westen. Boven de kruising is de achtzijdige onderbouw van het voormalige dakruitertje, compleet met koningstijl, nog aanwezig. Ten oosten van deze onderbouw tellen de merken door. De kap van het transept heeft zes dekbalkjukken, vier ten noorden en twee ten zuiden van de kruising. De constructie en het telmerkensysteem van deze kap zijn gelijk aan die van de kap van het middenschip. De telling begint in het noorden en ook hier tellen de merken voorbij de onderbouw van het kruisingstorentje door. De kap van het koor telt vijf dekbalkjukken met daarbinnen de ribben van de tongewelfconstructie. De driehoekspanten op de dekbalken zijn voorzien van een tussenbalk met korbelen en flieringen. Op deze tussenbalken staan nokstijltjes met korbeeltjes, die de nokgording ondersteunen. Ook hier zijn gesneden telmerken aangebracht met aan één kant gebroken merken en ook hier begint de telling in het

Peter Don, Voorne-Putten westen. Opvallend is, dat de telling tot aan de koorsluiting geheel regelmatig verloopt, maar dat de telmerken boven de sluiting plotseling volledig door elkaar zijn gehaald. Een en ander wijst erop dat de kap voor een langer en wellicht ook op andere wijze gesloten koor werd vervaardigd. Een planwijziging tijdens de bouw kan aanpassing noodzakelijk hebben gemaakt (zie ook hetgeen eerder, op pagina 200, is opgemerkt aangaande de gevonden funderingen).

Meubilair

Bij de in 1936-'37 uitgevoerde kerkrestauratie werd het oude bankenplan nauwelijks gewijzigd: wandbanken in de noorderzijbeuk en tegen de afscheidingen van koor en noorderdwarsarm, twee bankenblokken met een middenpad in het westelijk deel van het middenschip en de dooptuin met ertegenover enkele rijen stoelen ten oosten daarvan. De belangrijkste verandering betrof destijds de verplaatsing van twee oude luifelbanken die tegen het koorschot stonden: deze verhuisden naar de afscheiding van de noorderdwarsarm, waarna tegen de koorwand twee nieuw gemaakte luifelbanken werden geplaatst. Veel ingrijpender was de interieurwijziging van 1980. In dat jaar werden de 19de-eeuwse bankenblokken in het middenschip en de even oude wandbanken in de noorderzijbeuk vervangen door moderne, uit de Grote kerk te Arnhem afkomstige banken, terwijl toen ook de beide uit 1937

Peter Don, Voorne-Putten 207

285 Siervaas op het doophek uit 1755; opname 1988. daterende luifelbanken tegen de koorwand alweer het veld moesten ruimen. Thans bevinden zich eigenlijk alleen de dooptuin met preekstoel en de drie grote kerkborden nog op de oude plaats. De preekstoel, tegen de zuidwestelijke vieringpijler, dateert uit 1641 en heeft een zeszijdige kuip met onderaan een zestal met renaissance-snijwerk versierde consoles. Daarboven scheiden zes gecanneleerde corinthische hoekzuiltjes de boogpanelen, die in de zwikken gesneden engelenkopjes laten zien. Behalve van snijwerk, is voor de decoratie hier en daar ook gebruik gemaakt van ingelegde stukjes donker hout. Het achterschot, door geprofileerd lijstwerk rechthoekig ingedeeld en door uitgezaagde rolwerkversieringen geflankeerd, toont de datering 1641 te midden van een aantal hoofdletters, vermoedelijk initialen. Het klankbord hoort bij de 17de-eeuwse kansel, de trap is veel jonger. In de drie voorste boogvelden van de kuip hangen psalmbordjes, met in gouden sierletters de woorden ‘Psalm’ en ‘Pause’ (een ‘pauze’ is een gedeelte van een psalm, bestaande uit een aantal opeenvolgende verzen en als zodanig genummerd). Het oudste van deze bordjes, ongedateerd, is waarschijnlijk nog 17de-eeuws; de andere twee zijn bijgemaakt of hersteld, in respectievelijk 1772 en 1894. Aan de kuip is verder een eenvoudige koperen houder met doopbekken bevestigd. Het doophek, recentelijk aan de onderzijde iets ingekort, is een eenvoudig hek met panelen en een kroonlijst, waarop zes gesneden siervazen zijn aangebracht. Het hek, dat een rechthoekige ruimte omsluit, heeft aan de achterzijde twee deurtjes onder koperen doopbogen. De Geervlietse timmerman Ewout de Man maakte het hek in 1755; de siervazen werden geleverd door de Rotterdamse beeldhouwer Balthazar Maystre. Pieter Bakker, geelgieter te Rotterdam, vervaardigde in 1758 de doopbogen; deze zijn, in tegenstelling tot de houten siervazen, al geheel in de stijl van de rococo uitgevoerd. Midden in de scheidingswand tussen schip en koor is een gedeelte van het oude koorhek opgenomen. Het telt twee traveeën, elk met een vijftal houten spijlen boven een zone met rechthoekige panelen. De spijlen hebben een balusterachtige voet, versierd met gesneden bladeren, en daarboven een gecanneleerde schacht met een composiet kapiteeltje. Aan deze kapiteeltjes ontspruiten gestileerde bladranken die tot maaswerk ineengestrengeld zijn. Deze decoratie is typisch voor de vroege renaissance, met in het maaswerk nog een echo van de gotiek. Het hekwerk dateert vermoedelijk uit circa 1540. Een uit het

Peter Don, Voorne-Putten koorhek afkomstige deur, met drie spijlen, bevindt zich thans in de scheidingswand van de noorderdwarsarm.

286 Detail van het snijwerk aan het koorhek; opname 1988.

Boven het koorhek, tegen de glaswand van het koor, is een breed kerkbord aangebracht; het wordt geflankeerd door twee tegen de oostelijke transeptmuren opgehangen borden. De drie borden vormen samen een monumentaal ensemble, dat echter niet in één keer tot stand kwam. Het middelste bord, met de Tien Geboden en een aantal andere gebodsteksten, draagt het jaartal 1588. Het toont de wapens van de toenmalige hoogwaardigheidsbekleders. Linksboven prijkt het wapen van ruwaard en baljuw Pieter van Rhoon en rechtsboven dat van zijn plaatsvervanger, schout Cornelis Maartensz.; direct daaronder zijn het wapen van Holland en de wapens van burgemeesters en schepenen van Geervliet te zien. De twee wapens geheel onderaan zijn wellicht van de secretaris en de bode van de stad. Het bord links, met de Artikelen des Geloofs, dateert uit 1599. In dat jaar stierf de op het bord vermelde ‘Ioncker Pieter van Roon ende Duijvelant’, die ruwaard en baljuw was van het land van Putten en uit wiens nalatenschap dit bord zal zijn bekostigd. Het bord rechts, met het Onze Vader en nog enkele andere bijbelteksten, is waarschijnlijk eveneens uit 1599; het toont het wapen van Geervliet. De teksten op de borden hebben een rijke renaissance-omlijsting met pilasters en hoofdgestel en met deels uitgezaagde en deels geschilderde ornamenten in de trant van Vredeman de Vries. Van de twee luifelbanken aan de zijde van de noorderdwarsarm is de rechter 1610 gedateerd, maar voorzien van een laat-18de-eeuwse luifel. De linker bank, waarvan de luifel wordt ondersteund door twee in Lodewijk-XIV-stijl

Peter Don, Voorne-Putten 208

287 Vroeg-17de-eeuwse kast in de consistoriekamer; opname 1990. gesneden consoles, dateert grotendeels uit de eerste helft van de 18de eeuw; het voorste gedeelte is echter 17de-eeuws. Boven de deur die tussen deze twee banken naar de als consistoriekamer ingerichte noorderdwarsarm voert, is een Lodewijk-XIV-opzetstuk met gekroond wapen aangebracht; dit is misschien het stuk waarvoor de Rotterdamse beeldhouwer François van Douwen in 1729-'30 werd betaald. In de consistoriekamer hangen vijf borden met de naamlijsten der predikanten en bevindt zich een vroeg-17de-eeuwse kast met paneeldeuren. Verder hangen hier twee ijzeren kronen voor elektrisch licht, die omstreeks 1925 werden aangeschaft voor de verlichting van de preekkerk. De uit de Arnhemse Grote kerk afkomstige banken in het schip werden omstreeks 1950 vervaardigd naar ontwerp van architect B.T. Boeyinga. Het huidige orgel werd in 1874 door J.F. Witte gebouwd voor de Geertekerk te Utrecht. Het werd in 1930 overgebracht naar de Julianakerk aldaar en kwam in 1985 naar Geervliet. Het verving hier toen een orgel uit 1902, gebouwd door M. Maarschalkerweerd. De met enig snijwerk versierde kast van het Witte-orgel is nog origineel. Het bijbehorende balkon werd in 1985 gereconstrueerd, evenals de oorspronkelijke windvoorziening, een magazijnbalg in een kist aan de zuidzijde.

De graftombe

Aan de tombe van Nicolaas van Putten († 1311) en Aleida van Strijen († 1317) werd al in 1781, door Van Wijn, een uitvoerig artikel gewijd en ook in recenter tijd is er, met name door Mulder en Tummers, over geschreven. Mede daarom kan hier met een tamelijk beknopte beschrijving worden volstaan. De graftombe, die circa 1320 zal zijn opgericht, stond oorspronkelijk vrij, ongetwijfeld midden in het koor, maar werd enige tijd na de hervorming verplaatst naar de nis in het lage uitbouwtje aan de zuidzijde van het koor. Daar is thans van de vier zijden nog slechts één lange zijde zichtbaar. Deze is versierd met een negental nisjes, waarin oorspronkelijk pleurants kunnen hebben gestaan. De nisjes, overhuifd door kleine wimbergen met driepasboogjes, worden van elkaar gescheiden door in pinakeltjes uitlopende steunbeertjes. Rechts op de hoek staan twee zwaardere steunbeertjes; links zijn die verdwenen op het moment dat de tombe voor de bestaande, iets te kleine nis passend werd gemaakt. De dekplaat, die destijds aan de rechterzijde werd ingekort, is samengesteld uit twee langwerpige

Peter Don, Voorne-Putten stukken steen, elk met een van de beide graffiguren uit één stuk gehouwen. Los toegevoegd zijn de hoofden en de handen van de figuren en de boven de hoofden aangebrachte baldakijnen. De dekplaat is van Doornikse steen, de zijkant met de nisjes en de los toegevoegde onderdelen zijn van Ledesteen. Nicolaas van Putten is uitgebeeld als ridder, gekleed in maliënkolder en wapenrok en voorzien van schild en zwaard. Zijn vrouw, aan zijn linkerzijde, draagt een lang gewaad met daaroverheen een iets kortere mantel. De hoofden van de beide figuren zijn niet alleen van een ander materiaal vervaardigd, maar passen ook in uitvoering en afmetingen niet goed bij de lichamen. Tummers vermoedt dat het hier ‘restauratie-koppen’ uit een latere periode betreft. De rijk met gotische architecturale details versierde baldakijnen boven de hoofden tellen drie etages, de onderste voorzien van kleine wimbergen met driepasboogjes en daarbinnen ribgewelfjes. De dekplaat heeft een geprofileerde rand met een rondom lopende en daardoor thans slechts zeer ten dele zichtbare inscriptie betreffende de echtelieden, hun hoedanigheden en hun sterfdata. Zorgde de plaatsing in de te kleine nis al voor ernstige beschadigingen, door andere oorzaken ging de toestand van de tombe in de loop der tijd nog verder achteruit. De dekplaat, gemaakt van twee sterk gelaagde stukken steen, brokkelde hier en daar af en van de detaillering der nisjes aan de zijkant werden gedeelten afgestoten. In 1906 signaleerde de Provinciale Zuidhollandsche Archeologische Commissie de vervallen toestand waarin de tombe zich bevond en bepleitte zij een restauratie, waarbij het monument weer in het midden van het koor zou kunnen worden teruggeplaatst. In 1937 werd

Peter Don, Voorne-Putten 209

288 Graftombe van Nicolaas van Putten († 1311) en Aleida van Strijen († 1317), in het koor; opname 1990. de tombe vervolgens aan een onderzoek onderworpen, maar pas in 1961-'62 werd een restauratie uitgevoerd. Deze restauratie stond onder toezicht van A. Slinger, beeldhouwer van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Allereerst werd het uitbouwtje waarin de tombe zich bevindt, waterdicht gemaakt. Daarna werd al het beeldhouwwerk van zijn zwart-blauwe olieverflaag ontdaan en grondig gereinigd. Van restanten van oudere verflagen, die hierbij tevens werden verwijderd, is destijds helaas niets vastgelegd. Ten slotte werden beschadigingen, met name aan de rand van de dekplaat, aan de nisjes van de zijkant en aan delen van de baldakijnen, gerepareerd. Voor deze reparaties werd Namense steen gebruikt ter vervanging van de Doornikse steen en Domroy ter vervanging van de Ledesteen. Het plan om bij deze gelegenheid de tombe te demonteren, waarna ook de andere zijden onderzocht hadden kunnen worden, werd niet uitgevoerd.

Grafzerken

Binnen de kerkmuren werd tot in 1830 begraven en de kerk bezit zerken uit de periode van de 15de tot de vroege 19de eeuw. Deze liggen thans vrijwel alle in het koor; verschillende uit het schip afkomstige zerken zijn in het recente verleden hierheen verplaatst. De zerken uit de 15de en 16de eeuw zijn van het voor die tijd gebruikelijke type, met in de omlijsting een inscriptie in gotische letters en op de hoeken vierpassen waarin vaak de evangelistensymbolen; binnen de omlijsting is ofwel alleen een wapenschild te zien, ofwel een wapenschild met daarbij een kelk (in het geval van een priester), ofwel een afbeelding van de gestorvene ten voeten uit. Tot deze groep vroege zerken behoren onder meer die van Bouwen Willemsz. († 1452), diens vrouw Maritgen († l456), baljuw Leonart Boen Vranckenz. († 1539), kanunnik Gijsbrecht Egberts († 1559) en deken Jan Fabri († 1564). Ook de latere zerken, veelal eenvoudiger van uitvoering, herinneren merendeels aan plaatselijke hoogwaardigheidsbekleders, zoals: schouten, secretarissen en burgemeesters van de stad Geervliet, dijkgraven en hoogheemraden van het land van Putten en predikanten. Aparte vermelding verdienen twee kleine, in de wand aangebrachte grafstenen. De oudste, in de buitenmuur links naast de noordelijke ingang van het schip, is die van Elbert van der Kuylen Aerntsz. († 1481); deze steen is van Gobertange. De

Peter Don, Voorne-Putten andere, van Namense steen, bevindt zich in het schip, links naast de deur naar de toren, en herinnert aan Kaerle Bouwessoen van Drenckwaert († 1541).

Klok

Ter vervanging van de bij de torenbrand van 1730 gesmolten klok werd in 1739 een uit 1646 daterende klok aangekocht, afkomstig uit Nijmegen en

Peter Don, Voorne-Putten 210 gegoten door Peter van Trier. Deze klok werd in 1907 hergoten en in de tweede wereldoorlog door de Duitsers geroofd. Thans hangt in de toren een klok uit 1949, met het randschrift: ‘Als gij van mij de uren telt vergeet dan nooit het Duits geweld’.

Koper

Doopbogen. Twee bogen, rococo, de ene gesigneerd ‘DOOR PIETER BAKKER GEMAAKT/ROTTERDAM IAAR ANNO 1758’, de andere ‘DOOR PIETER BAKKER GEMAAKT WOONT IN/ROTTERDAM IN IAAR ANNO 1758’. Blijkens de kerkrekeningen voor 279 gulden (minus 6 gulden voor de houten mal, die Bakker overnam) geleverd. De mal, waarnaar de bogen werden gegoten, was vervaardigd door Daniël Voster, die daarvoor 16 gulden ontving. Kaarsenhouder. Dubbele kaarsenhouder op getorste stang (oorspronkelijk op het doophek, thans op de Avondmaalstafel). Ongetwijfeld van de hand van Pieter Bakker, die blijkens de jaarrekening van 1755-'56 geld kreeg voor enig koperwerk aan het doophek. Niet meer aanwezig is de dubbele armblaker aan de kansel, waarvoor Bakker volgens de jaarrekening van 1776-'77 werd betaald. Kroonluchters. Twee zesarmige kroonluchters; dit moeten de kleine kronen zijn die in 1688 door Joris van Wesel werden geleverd. Kroonluchter met twee rijen van acht armen en drie cartouche-schildjes (wit geschilderd), XVIIB.

Zilver

Avondmaalsbekers. Twee bekers, hoogte 18 cm, merken: stadsteken Rotterdam, Hollandse leeuw, jaarletter X (= 1708) en als meesterteken een scheepje (= Johannes Londerseel?). De bekers zijn onversierd en hebben een inscriptie op de onderkant: ‘Diaconie/van/Geervliet/1708’. -Litteratuur: Catalogus Rotterdam 1966, nr. 51.

Tin

Avondmaalsvaatwerk. Schaal en twee borden, diameters 34 en 24,5 cm, met viermerk van Jan Druy te Rotterdam, XIXA. Kan, hoogte 47 cm, met viermerk van Jan Druy te Rotterdam, XIXa. -Litteratuur: Keur van tin, nr. 227.

Hervormde Kerk, Oostzanddijk 20, Hellevoetsluis

Peter Don, Voorne-Putten In oorsprong 17de-eeuwse bakstenen zaalkerk op rechthoekige plattegrond, voorzien van een omlopend schilddak, een deels ingebouwde toren aan de voorzijde en een tweetal lage aanbouwsels tegen de achtergevel. De kerk staat, met voorgevel en toren naar het dok gekeerd, te midden van de overige bebouwing aan de Oostzanddijk. Doordat zij ten opzichte van de rooilijn enige meters is teruggezet, is een voorpleintje ontstaan; twee linden flankeren hier de entree. Het overwegend 17de-eeuwse karakter van het kerkgebouw, zowel uit- als inwendig, is in niet geringe mate het resultaat van de in 1968 voltooide restauratie. Hierbij werd namelijk een aantal 19de-eeuwse wijzigingen ongedaan gemaakt, waarna, onder meer aan de hand van een gelithografeerde afbeelding uit omstreeks 1850, reconstructie volgde.

Archivalia

Kerkarchief Hervormde gemeente Hellevoetsluis; RDMZ, dossiers (vanaf 1958).

Litteratuur

Bakker, 101-103; Voorloopige Lijst, 168-169; Bloys van Treslong Prins, 108; F.A. Groen, Uit het verleden en heden van de Ned. Herv. Gem. te Hellevoetsluis, Hellevoetsluis 1936; A.A. Arkenbout, ‘Genealogische en

Peter Don, Voorne-Putten 211 heraldische gedenkwaardigheden in en uit de kerken van het Beneden Maasgebied, niet beschreven door Mr. P.C. Bloys van Treslong Prins. Hellevoetsluis’, Ons Voorgeslacht 26 (1971), 29-30; G. Oost, De orgelmakers Bätz (1739-1849), een eeuw orgelbouw in Nederland, Alphen aan den Rijn [1975], o.m. 46, 90 en 303-304; F. West en anderen, De geschiedenis van de Evangelisch-Lutherse Gemeente Arnhem I-II, Arnhem 1977-1982, I-12, I-16, II-7 en II-20; J.F. van Os, Langs Nederlandse Orgels. Overijssel, Gelderland, Baarn 1978, 25-26; A.J. Stasse, 300 jaar kerk op De Hellevoetse Sluis, 1686-1986, Hellevoetsluis 1986; J.J. Walters (samenst.), 300 jaar kerkelijk leven te Hellevoetsluis, catalogus tentoonstelling Hellevoetsluis 1986; G. Berlijn (samenst.), Hellevoetsluis, Hollands vlootbasis, Hellevoetsluis 1988, 20-21; J.J. Walters, Van predikplaats tot kerkgebouw. Enkele bijzonderheden over de eerste ‘kerk’ te Hellevoetsluis, Hellevoetsluis 1991.

Afbeeldingen

289 De Hervormde kerk van Hellevoetsluis vóór de restauratie, gezien vanuit het westen; opname 1958.

Peter Don, Voorne-Putten 290 De Hervormde kerk van Hellevoetsluis na de restauratie, gezien vanuit het noordwesten; opname 1968.

Gezicht op Hellevoetsluis met de kerk vanuit het zuiden, kopergravure door Anna C. Brouwer, opgenomen in Bakkers Stad- en Dorp-Beschrijver VI (1798), tegenover pagina 91. Foto's: Twee exterieur- en twee interieuropnamen uit 1958 en een foto uit 1964 waarop onder meer de achtergevel voor de restauratie te zien is, coll. RDMZ.

Peter Don, Voorne-Putten 212

291 Hellevoetsluis, Hervormde kerk. Plattegrond. Schaal 1:300. Tekening B. Kooij, 1987; naar tekeningen van architectenbureau J. Kruger uit 1959-'66.

Bouwkundige tekeningen: Plattegrond, aanzicht en doorsneden van de kerk, lithografie uit circa 1850, uitgegeven door Allart & Van der Made te Amsterdam (lichtdruk van deze lithografie in coll. RDMZ). Reeks opmetingstekeningen en restauratieontwerpen uit 1959-'66 door architectenbureau J. Kruger, coll. RDMZ en Archief Kruger (thans in bezit van architectenbureau Van Basten te 's-Gravenhage).

Geschiedenis en bouwgeschiedenis

In 1623 kregen de inwoners van Hellevoetsluis, die tot dan toe in Nieuw-Helvoet ter kerke waren gegaan, toestemming een eigen kerk in te richten. Gedurende meer dan een halve eeuw werden achtereenvolgens verschillende ruimten in bestaande gebouwen gebruikt. In 1661 werd een begin gemaakt met nieuwbouw, maar onder meer als gevolg van tijdens de werkzaamheden geconstateerde verzakkingen (die het aanbrengen van een zware fundering op grondbogen noodzakelijk maakten) duurde het tot in 1686 voordat het nieuwe kerkgebouw kon worden ingewijd. In datzelfde jaar werd 9770 gulden betaald aan meester-timmerman Adriaen van den Andel en aan meester-metselaar Teunis Poortermans. Zij speelden bij de bouw kennelijk een hoofdrol. In 1687 kreeg de toren een luidklok en eerst in 1693 werd de kerk geheel voltooid. Nog tijdens de bouw kreeg de kerk een tiental gebrandschilderde ramen. Deze werden geschonken door tien voor Hellevoetsluis belangrijke bestuurscolleges en toonden de namen en wapens van de leden van deze colleges. De glazen werden in of kort na 1798 verwijderd. Vermoedelijk werden zij vervangen door houten ramen, die bij de restauratie op hun beurt weer verdwenen. Wegens instortingsgevaar werden in 1794 werkzaamheden uitgevoerd aan het bovenste deel van de toren. De voorgevel werd vermoedelijk in dezelfde periode, circa 1800, van een beklamping voorzien. In 1877-'78 onderging de kerk in haar geheel een ingrijpende verbouwing, waarbij met name de kapconstructie sterk werd gewijzigd. De oorspronkelijke constructie, die van een omlopend schilddak met in het midden een zakgoot, het geheel ondersteund door een houten plafond met zware moer- en kinderbalken, is in lengte- en dwarsdoorsnede afgebeeld op een uit circa 1850 daterende lithografie. Het schilddak werd bij de verbouwing vervangen door een zadeldak met aan de voor- en achterzijde een geveltop. Tegelijkertijd maakte

Peter Don, Voorne-Putten het balkenplafond plaats voor een spitstongewelf van hout en stucwerk, ondersteund door gietijzeren muurstijlen en consoles en voorzien van een samenstel van trekstangen. Bij de watersnoodramp van 1953 werd ook de kerk beschadigd, waarna summier herstel volgde. In 1964-'68 vond echter een algehele restauratie plaats. Deze stond onder leiding van architect J. Kruger, die in dezelfde

Peter Don, Voorne-Putten 213

292 De Hervormde kerk van Hellevoetsluis, gezien vanuit het noordoosten; opname 1987. periode eveneens werkte aan de restauratie van het naburige Landshuis. Bij de kerkrestauratie herkreeg met name het interieur in grote lijnen zijn oorspronkelijke gedaante. Ook dak en plafond werden in hun 17de-eeuwse vorm teruggebracht, althans voor zover respectievelijk van buiten en van binnen zichtbaar (het dak kreeg namelijk niet opnieuw een zakgoot en op de zolder bleef de 19de-eeuwse kapconstructie, als ondersteuning van het nieuwe dak, bewaard). Een belangrijke wijziging ten opzichte van de 17de-eeuwse situatie vormde het dichtzetten van de vensters in voor- en achtergevel; deze waren blijkens het bestek uit 1661 vanaf het begin aanwezig geweest. Deels aan de hand van bouwsporen werden in de resterende vensters vervolgens bakstenen harnassen met eenvoudige vorktraceringen gereconstrueerd. Verder werd de toren van zijn witte buitenbepleistering ontdaan.

Exterieur

De muren van de kerk zijn van rode baksteen. De toren heeft een brede ingang met tudorboog en zandsteenblokken; in de sluitsteen staat het jaartal 1661. Boven de ingang bevindt zich een ondiepe spitsboognis. De torenromp, ongeleed en niet vierkant maar rechthoekig van plattegrond, heeft bovenaan smalle galmgaten met ronde boogjes. De bekronende achtzijdige lantaarn met koepeldakje is van hout en met lood bekleed. De windwijzer toont het Lam Gods, dat voorkomt in het wapen van Hellevoetsluis. De voorgevel van de kerk loopt aan weerszijden zonder onderbreking door in de eerste steunberen der zijgevels en wordt aan de bovenzijde afgesloten door een geprofileerde houten kroonlijst. Twee spitsboognissen geven nog aan waar zich voorheen vensters bevonden (hetzelfde is het geval in de achtergevel). In tegenstelling tot de zijgevels en de torenmuren, toont de voorgevel geen klezoren in de koppenlagen. Verder is ook het baksteenformaat van de voorgevel (20,5 × 10 × 4 cm, tien lagen 44 cm) kleiner dan dat van de andere muren (22,5 × 10,5 × 4,5 cm, tien lagen 60 cm). Hieruit en uit bouwsporen in de eerste steunberen der zijgevels blijkt dat de voorgevel ooit werd beklampt, vermoedelijk omstreeks 1800. De zijgevels zijn met hun spitsboogvensters en hun eenmaal versneden steunberen nog enigszins gotiserend van karakter. Dit geldt zeker niet voor het onderaan ietwat

Peter Don, Voorne-Putten ingezwenkte, met blauwgrijze Hollandse pannen gedekte schilddak. Midden tegen de achtergevel staat een gebouwtje dat tijdens de restauratie op de plaats van de oorspronkelijke consistoriekamer werd opgetrokken; tegen de noordzijde hiervan verrees in 1981 een tweede aanbouwsel.

Peter Don, Voorne-Putten 214

293 Het interieur van de kerk vóór de restauratie, gezien naar het westen; opname 1958.

Interieur

Het inwendige van de kerk wordt gedomineerd door de zware, bruinrood geverfde plafondconstructie. De moerbalken met hun muurstijlen en korbelen verdelen de ruimte in vijf traveeën. Zowel in de meest westelijke als in de meest oostelijke travee zijn twee dwarsbalken aangebracht, eveneens met muurstijlen en korbelen; deze ondersteunen de dakschilden aan de voor- en achterzijde. De muurstijlen rusten op zandstenen consoles. De profielen van deze consoles en die van de sleutelstukken zijn, evenals al het overige, restauratieprodukten. Bij vergelijking van de opnamen uit 1958 met de huidige situatie, valt op hoezeer het interieur door de restauratie werd gewijzigd. Niet alleen werd het plafond gereconstrueerd en ondergingen de vensters wijzigingen, maar daarnaast werden ook vrijwel alle banken vervangen door losse stoelen, terwijl de 19de-eeuwse ijzeren gaskronen plaats moesten maken voor koperen kaarsenkronen in 17de-eeuwse trant. Ook voor orgel en orgelbalkon had de restauratie grote gevolgen. De hoge kast van het sinds 1913 hier in Hellevoetsluis aanwezige instrument paste namelijk wèl onder het 19de-eeuwse gewelf, maar moest voor de nieuwe situatie geheel worden verbouwd. Het orgelbalkon werd aan de hand van de litho uit circa 1850 zoveel mogelijk in de oude vorm hersteld (een vorm die dateert uit 1818-'20, de jaren waarin de kerk haar eerste orgel kreeg). Vervolgens werd op dit balkon de gewijzigde kast geplaatst, met daarin een nieuw instrument.

Meubilair

Peter Don, Voorne-Putten De preekstoel dateert uit 1648-'49. Hij werd vervaardigd door de Brielse schrijnwerker Sijbert Arense, die de opdracht kreeg een preekstoel te maken

Peter Don, Voorne-Putten 215

‘soo als de predickstoel dewelcke staat in den Briel in de Engelse kerck’. En inderdaad vertoont de kansel grote overeenkomst met die welke thans nog steeds in de Jacobskerk te Brielle aanwezig is. De zeszijdige kuip heeft door gecanneleerde hoekpilastertjes van elkaar gescheiden boogpanelen en ook het achterschot toont een boogpaneel tussen pilastertjes, met bovendien aan weerszijden een uitgezaagde rolwerkversiering. De preekstoel is ouder dan het huidige kerkgebouw. Hij stond oorspronkelijk in een tot kerk ingerichte ruimte, vermoedelijk in het oude ‘Heerenhuis’, de voorganger van het Landshuis (zie pagina 116).

294 Het interieur van de kerk na de restauratie, gezien naar het westen; opname 1968.

295 Detail van de regeringsbank van Hellevoetsluis; opname 1968.

De twee banken die de dooptuin flankeren en die bestemd zijn voor de kerkeraad, hebben beide een voorschot met rechte panelen en een achterschot met boogpanelen, de laatste van elkaar gescheiden door pilasters met gesneden kapitelen. Beide banken, de een met rijk snijwerk en ionische kapitelen en de ander wat soberder uitgevoerd en voorzien van corinthische kapitelen, dateren vermoedelijk uit de bouwtijd van de kerk. Ditzelfde geldt voor de regeringsbank van Hellevoetsluis, de bank voor schout en schepenen. Het achterschot van deze bank toont boogpanelen tussen corinthische pilasters, waarvan de beide buitenste versierd zijn met fraai gesneden bloemfestoenen. Boven aan de boogpanelen zijn onversierde wapenschildjes met knoppen voor de hoofddeksels aangebracht, terwijl de plaats van het middelste kapiteel wordt ingenomen door het gekroonde wapen van Hellevoetsluis. Op het hoofdgestel van het achterschot staat bovendien een gesneden beeld van het Lam Gods zoals dat in dit wapen voorkomt. De vierde bank, die van de loodsen, heeft op voor- en achterschot dezelfde boogpaneelversiering; deze bank dateert uit 1818. De kerk bezit voorts twee eenvoudige 18de-eeuwse psalmbordjes.

Peter Don, Voorne-Putten Orgels

In 1818-'20 bouwden G.Th. en J. Bätz & Comp. te Utrecht een orgel voor Hellevoetsluis. Dit werd in 1913 gesloopt en vervangen door een orgel afkomstig uit de Hersteld-Evangelisch-Lutherse kerk te Arnhem. Het Arnhemse orgel was in 1787 door Jacob Courtain gebouwd en in 1875 door E. Leichel gemoderniseerd. De verplaatsing in 1913 werd uitgevoerd door A. Standaart te Rotterdam. Zoals vermeld, werd het instrument bij de kerkrestauratie van 1964-'68 door een nieuw vervangen, werd het orgelbalkon van 1818-'20 gereconstrueerd en werd de in oorsprong nog uit 1787

Peter Don, Voorne-Putten 216 daterenden orgelkast aan de nieuwe situatie aangepast. Het nieuwe instrument is vervaardigd door de Gebrs. Van Vulpen, orgelmakers te Utrecht.

Grafzerken

Onder de preekstoel liggen enkele zerken. Zij dateren uit het eind van de 17de en uit de 18de eeuw. Een der zerken is die van schout en dijkgraaf Jacob Hoogstad († 1703). Een andere herinnert aan Jop Oprel, ‘voorleeser en schoelmeester tot Hellevoet Sluys’ († 1709).

Luidklokken en carillon

De luidklok uit 1687, gegoten door Claude Fremy te Amsterdam, werd in de tweede wereldoorlog geroofd. De huidige klok is van 1949. In 1978 werd in de toren een carillon aangebracht.

Koper

Lezenaars. Kansellezenaar, rechthoekig met ster in cirkel tussen voluten. Blijkens jaarrekening in 1686 aangeschaft; de draaibare arm echter later bijgemaakt, want volgens jaarrekening over 1740 werd in dat jaar aan Pieter Bakker uit Rotterdam hiervoor 17 gulden betaald. Voorzangerslezenaar, met versiering van gebroken voluten. Blijkens jaarrekening in 1752 gemaakt en geleverd door Pieter Bakker voor 39 gulden, samen met een (niet meer aanwezige) kandelaar voor op het doophek.

Zilver

Doopbekken en Avondmaalsstel, merken: als jaarletter gotische n (= 1872) en als meesterteken B&M met ster (= firma Baksteen & Middendorp te Rotterdam). Het doopbekken heeft een voet met insnoering en een deksel bekroond door een wingerdtak met druiventrosje. In het bekken past een tinnen schaaltje (ongemerkt). Het doopbekken staat op een halve gecanneleerde houten zuil, waarschijnlijk ook uit 1872. Het avondmaalsstel bestaat uit een grote en twee kleine schalen met geaccoleerde rand, twee grote kannen en een kleine (doop)kan; op de deksels der kannen dezelfde bekroning als op het doopbekken. Inscriptie: ‘GESCHENK van Vrouwe P.E.A. Penninck Nieuwlandt geb. Knoll 1872’. Op een der grote kannen en op de kleine: ‘GESCHENK der Hervormde Gemeente te Helvoetsluis 1872’.

Peter Don, Voorne-Putten Het geheel kostte f 689,80 en kon grotendeels worden aangeschaft dankzij een legaat van f 500,- van de schenkster. Avondmaalsbekers. Twee bekers, hoogte 12 cm, merken: stadsteken en jaarletter afgesleten, ongeïdentificeerd (Dordrechts?) meesterteken: hart in geschulpt en gekroond schild. De bekers zijn onversierd, met langs de bovenrand inscriptie: ‘DESE BEKERS ZIIN DE KERCKE VAN HELVOETSE SLVIS VEREERT DOOR JAN CORNELISSE VANDER BEL 1648’. -Litteratuur: Catalogus Dordrecht, nr. 34. Avondmaalsbeker, hoogte 13,7 cm, merken: stadsteken Dordrecht, jaarletter onduidelijk (R?) en als meesterteken een vos (?) met pluimstaart in ovaal (= Jacob de Vos?), XVIIb. De beker toont graveerwerk van banden met afhangende bloemranken en vruchtentrossen en onderaan drie vogels. Later aangebrachte inscripties: ‘Deze Beeker is geschonke aan den Diaconie van Helvoetsluijs door Jb van Steenweegen op den 1 December 1787’; tussen de vogels: ‘Geeft boven aan de Rant van deese Beeker agt, Wie Deese fons heeft uijtgedagt’; op de rand: ‘H. Weers - I. Wessels - J. van Niewlandt Ouderlingen/Jb van Steenweegen - Jbs Jonas - Jb van Putten Diaconen’. Op de onderkant een oudere inscriptie: ‘I D D’. Avondmaalsbeker, hoogte 14,2 cm, merken: stadsteken Dordrecht, jaarletter X (= 1644?) en als meesterteken een ossekop (= Jan Hermansz. van Ossevoort). De beker toont graveerwerk van banden met afhangende bloemranken en vruchtentrossen en onderaan drie vogels. Op de onderkant de initialen W en C waartussen een huismerk. Wellicht pas in de kerk sedert 1817, in welk jaar een vierde avondmaalsbeker werd aangeschaft ‘tegen oud zilver’.

Peter Don, Voorne-Putten 217

Avondmaalskelken. Twee kelken, hoogte 16 cm, merken: jaarletter F (= 1840) en meesterteken JGG (= Jan Georg Grebe te Rotterdam). Op de cuppa inscriptie: ‘Kerk Hellevoetsluis 1840’.

Tin

Collecteschalen. Vier schalen met voet en stam, ongemerkt, XIXA.

Hervormde Kerk, Ring 1, Nieuw-Helvoet

296 De Hervormde kerk van Nieuw-Helvoet, gezien vanuit het zuidoosten; opname 1919.

Van de laat-gotische kruiskerk van Nieuw-Helvoet zijn de toren, het transept en het vijfzijdig gesloten koor bewaard gebleven; het schip is sedert lang verdwenen. Het geheel is georiënteerd en bevindt zich op de rondom bebouwde Ring die vanouds de dorpskern vormt. Thans ligt deze kern aan de rand van de uitbreidingen van Hellevoetsluis. Het exterieur van koor, transept en toren is verlevendigd met kalkstenen hoekblokken. De kerkruimte van dwarsschip en koor, oorspronkelijk in steen verwelfd, heeft nu een vlakke houten zoldering.

Archivalia

ARA, oud archief Hervormde gemeente Nieuw-Helvoet; ARA, Archief BiZa afd. K en W 1875-1918, inv. nr. 1169 (1907); RDMZ, dossiers (vanaf 1919).

Litteratuur

Bakker, 87-88; Van der Aa V (1844), 386-387; Plokker, 179-180; Verslagen der Provinciale Zuidhollandsche Archeologische Commissie, met name 1906 en 1924; Joosting en Muller II, 228; Voorloopige Lijst, 263; Bloys van Treslong Prins, 235; A. Priester, Uit het verleden en heden van Nieuw-Helvoet's Hervormde Gemeente,

Peter Don, Voorne-Putten Nieuw-Helvoet 1928; Grijpink, 80-81; A.A. Arkenbout, ‘Kerkbrand te Nieuw-Helvoet nader gedateerd’, ongedateerd knipsel uit de Nieuwe Brielse Courant van omstreeks 1960 (coll. RDMZ).

Afbeeldingen

Vogelvluchtplattegrond van Nieuw-Helvoet, blad 30 in het Kaartboek van de landen specterende tot het kantoor van de Regulieren en Conventualen in den Briel, in 1656 getekend door Johannes Dou, ARA, afd. Kaarten en Tekeningen, coll. Hingman. Gezicht in het dorp met de kerk vanuit het zuidwesten, gewassen pentekening door Valentijn Klotz, gedateerd 14 maart 1672, Museum Boymans-van Beuningen te Rotterdam. Dorpsgezicht met de kerk vanuit het noordwesten, kopergravure door Anna C. Brouwer, opgenomen in Bakkers Stad- en Dorp- Beschrijver VI (1798), tegenover pagina 81. Foto's: drie reeksen exterieur- en interieur-opnamen uit respectievelijk 1919, 1938 en 1968, twee interieur-foto's uit 1958, een reeks opnamen van het tijdens de restauratie ontpleisterde interieur uit 1965 en een reeks foto's van de toren uit 1980, coll. RDMZ. Bouwkundige tekeningen: blauwdruk van een opmetingstekening van de toren uit 1906 en reeksen opmetingstekeningen en restauratieontwerpen uit 1938 en 1943 door D. Verheus, uit 1943 door J. de Meijer, uit 1957 en 1961-'65 door H.F. Rappange en uit 1980-'84 door J. Walraad, coll. RDMZ.

Geschiedenis en bouwgeschiedenis

De Polder Nieuw-Helvoet werd in 1395 bedijkt en kort daarop moet een kapel zijn verrezen. Deze wordt in 1408 vermeld en was wellicht aan St.-Cornelius gewijd. Bij bodemonderzoek in 1957 werden ter plaatse van het thans verdwenen schip de funderingen van de kapel aangetroffen. Nadat Nieuw-Helvoet, waarschijnlijk in het tweede kwart van de 15de eeuw, een zelfstandige parochie was geworden, werd het kerkgebouw vergroot. Tegenwoordig is het oudste gedeelte de toren, vermoedelijk daterend uit de tweede helft van de

Peter Don, Voorne-Putten 218

297 Nieuw-Helvoet, Hervormde kerk. Plattegrond. Schaal 1:300. Tekening B. Kooij, 1987; kerk naar tekening van architectenbureau H.F. Rappange uit 1965 en toren naar tekening van architectenbureau J. Walraad uit 1984.

15de eeuw. Transept en koor zuilen omstreeks 1500 zijn gebouwd. Het eenbeukige schip, resultaat van de verbouwing van de oorspronkelijke kapel, was blijkens de tekening die Valentijn Klotz in 1672 van de dorpskern en maakte, destijds reeds geheel verdwenen. In 1578-'79 wordt melding gemaakt van een brand na blikseminslag en mogelijk viel het schip aan deze brand ten offer. Landmeter Johannes Dou tekende in 1656 nog een - kennelijk ruïneus - schiprestant tegen het transept. De brand van circa 1575 moet in elk geval ook het transept en het koor hebben beschadigd, want de oude houten kapconstructies en de eronder oorspronkelijk aanwezige stenen gewelven hebben hier plaats gemaakt voor kappen en een vlakke zoldering die omstreeks 1600 te dateren zijn. Dat na de brand de rest van de kerk wel, maar naar het zich laat aanzien het schip niet gerepareerd werd, kan in verband worden gebracht met de ruimtebehoefte van de toen juist ingevoerde nieuwe eredienst. Nieuw-Helvoet kreeg zijn eerste protestantse predikant in 1574. De kerkrekeningen uit de 18de en 19de eeuw vermelden tal van kleine en grotere uitgaven voor onderhoud en reparaties. Uit de regelmatig terugkerende betalingen aan de rietdekker blijkt dat de daken van de kerk lange tijd met riet waren gedekt. Pas in de jaren tachtig van de 18de eeuw werden dakpannen aangebracht. Aan het eind van de 19de eeuw waren beide dwarsarmen van de kerkruimte afgeschoten, de noordelijke ingericht als consistoriekamer, de zuidelijke in gebruik als kalkloods en als bergplaats voor de gemeentebrandspuit. In de kerkruimte bevond het liturgisch centrum zich in de koorsluiting, terwijl het orgel tegen de westwand in de kruising was geplaatst. In 1906 werd de nogal verwaarloosde toren opgemeten en begin 1907 stelde de Rijksarchitect voor de Monumenten Adolf Mulder op basis van een eigen onderzoek een begroting voor de torenrestauratie op. Naar aanleiding van een zonder voorafgaande kennisgeving uitgevoerde ingrijpende verbouwing van de zuiderdwarsarm onderzocht Mulder nog in datzelfde jaar ook de kerk. Van restauratiewerkzaamheden kwam echter vooralsnog niets. De toren werd pas in 1927 gerestaureerd, naar plannen van Mulders opvolger G. de Hoog, en de restauratie van de kerk liet nog langer op zich wachten. In 1941 werden onder leiding van de Amsterdamse architect Jan de Meijer de kappen en de beide topgevels van het transept aangepakt. Later kon De Meijer nog een viertal

Peter Don, Voorne-Putten 219

298 De Hervormde kerk van Nieuw-Helvoet, gezien vanuit het noordoosten; opname 1987. beschadigde koorvensters herstellen. De overige vensters werden echter eerst in 1958 gerestaureerd. Toen werd het werk geleid door architect H.F. Rappange, eveneens te Amsterdam. Deze voltooide de kerkrestauratie uiteindelijk in 1964-'66. Bij de restauratie werden de dwarsarmen weer bij de kerkruimte getrokken, verdwenen de talrijke later in het transept aangebrachte deuren en vensters, werden de oorspronkelijke spitsboogvensters alle weer voorzien van bakstenen harnassen en werd de opstelling van het meubilair omgedraaid. Verder werden onder de pleisterlaag in koor en transept de sporen aangetroffen van de omstreeks 1575 verdwenen stenen kruisgewelven. De toren ten slotte werd in 1983-'84 opnieuw gerestaureerd, nu door architect J. Walraad.

Exterieur

De toren, van onder tot boven rijkelijk voorzien van Ledestenen hoekblokken, telt vier geledingen, die van elkaar gescheiden zijn door natuurstenen waterlijsten. De twee overhoekse steunberen aan de westzijde gaan op tot aan

299 De kerktoren van Nieuw-Helvoet, gezien vanuit het zuidoosten; opname 1987. de vierde geleding. Aan de oostzijde bezit de oorspronkelijk half ingebouwde toren geen steunberen. De eerste geleding heeft een nu dichtgezette westingang: een segmentboogpoortje met diepe slijtsporen in de geprofileerde zandstenen posten. Hierboven bevindt zich in de tweede geleding een dichtgezet spitsboogvenster. Aan weerszijden van de toren is een restant van de westelijke schipmuur bewaard gebleven. Deze restanten laten zien dat ook het schip steunberen met Ledestenen hoekblokken

Peter Don, Voorne-Putten bezat. In de oostmuur van de toren is de dakmoet van het schip vaag nog te herkennen. De hoge, nu dichtgezette spitsboog eronder vormde oorspronkelijk de verbinding tussen toren en schip. De derde torengeleding heeft aan drie kanten een spitsboognis met eenvoudige tracering. De galmgaten in de door een rondboogfries afgesloten vierde geleding worden geflankeerd door rondboognissen. Een laag tentdak met leien in Maasdekking bekroont de toren. Het transept heeft overhoekse steunberen aan weerszijden van de topgevels. De traceringen van de beide transeptvensters gaan in hun vormen terug op aan de noordzijde aangetroffen oude restanten. Midden tegen de westzijde staat sinds 1964-'66 een portaaluitbouw met wit gepleisterde arcade in neoklassicistische trant. Transept en koor hebben steunberen met Ledestenen hoekblokken en een onder langs de vensters en over de steunberen rondom doorlopende natuurstenen waterlijst. Op de daken liggen blauwgrijze Hollandse pannen. Van de koorvensters bezit alleen het meest oostelijke een tracering die haar vorm ontleent aan ter plaatse bewaard gebleven restanten.

Peter Don, Voorne-Putten 220

300 Het interieur van het koor, gezien naar het oosten; opname 1919.

301 Het interieur van het koor, gezien naar het oosten; opname 1987.

Interieur

Sporen van een gewelf zijn in de toren niet te vinden. In de derde geleding zijn tijdens de restauratie van 1927 in de noordwand de resten van een muurtrap, een in een uitsparing in de muur aangebrachte trap, aangetroffen. De kerkruimte heeft wit gepleisterde wanden en een houten zoldering op een samengestelde balklaag. De moerbalken worden ondersteund door houten consoles met ojiefprofiel. Rechts in de koorsluiting bevindt zich onder een ezelsrugboogje een piscina-nis. De niet vanuit de kerk toegankelijke kappen van transept en koor hebben eiken gebinten bestaande uit twee op elkaar geplaatste dekbalkjukken met daarbovenop een nokstijl. Over de nokstijlen loopt een nokgording.

Peter Don, Voorne-Putten Meubilair

Van de oude opstelling met naar het oosten gerichte bankenblokken is niets meer over. Oud zijn alleen nog de preekstoel en het orgel. De preekstoel, in 1807 geleverd door A. Verhoeff, is een nagenoeg exacte kopie van de uit 1784 daterende preekstoel in de Hervormde kerk te Rockanje. Het orgel, omstreeks 1845 door Arnold Clerinx vervaardigd voor de kapel van de Zusters van Barmhartigheid in de Rue des Clarisses te Luik, werd in 1971 naar Nieuw-Helvoet overgebracht. Het verving toen het eerste orgel hier ter plaatse, dat in 1877 was aangeschaft.

Klok

In de toren hangt een luidklok uit 1634, vervaardigd door de Rotterdamse klokkengieter Cornelis Ouwerogge.

Koper

Lezenaar. Kansellezenaar, met drie godrons te midden van bladkrullen, midden XVIII (of 1805?). Kroonluchter, met twee rijen van zes armen, XVIII (of 1805?).

Peter Don, Voorne-Putten 221

Blijkens de rekeningen leverde Jan Kerk of Klerk in 1805 (voor 161 gulden en 8 stuivers) en in 1807 (voor 4 gulden en 13 stuivers) ‘blakers etc’. Hiermee is ongetwijfeld koperwerk in het algemeen bedoeld, mogelijk onder meer de lezenaar en de kroonluchter; de Makers zijn sinds lang niet meer aanwezig.

Zilver

Doopbekken, diameter 25,5 cm, merken: jaarletter T (= 1853) en onduidelijk meesterteken. Op de rand inscriptie: ‘Dit ter gedachtenis van J.E. Fouache die hier Predikant geweest is van 1788 tot 1790 / Voor de Hervormde Gemeente van J.C. te Nieuwhelvoet’. Geschonken uit legaat van de in 1852 overleden Fouache; de Hervormde gemeente van Zoeterwoude, waar hij ook predikant was geweest, ontving eveneens een doopbekken. Avondmaalskan, hoogte 33 cm. Kruik van steengoed, grijs met blauw Westerwald), met zilveren montuur (deksel) waarop de merken: stadsteken Rotterdam, Hollandse leeuw, jaarletter H (= 1718) en als meesterteken K in cirkel (= Cornelis van der Kaa). Op de kruik drie medaillons met gekroond alliantiewapen en ‘1694’. Aan de binnenkant van het deksel gegraveerd ‘KVNHV’ (= Kerk Van Nieuw Hel Voet). -Litteratuur: Wildeman, 31; Catalogus Rotterdam 1966, nr. 298. Avondmaalsbekers. Twee bekers, hoogte 13,5 cm, merken: stadsteken 's-Gravenhage, Hollandse leeuw, jaarletter F (= 1801) en als meesterteken IV/DB in vierkant (= Jan van der Borst?). De bekers tonen een gegraveerde band met bladrank en daarboven inscriptie: ‘Voor de Gemeente van Nieuw Helvoet - 1801’. Blijkens een rekeningpost werden in 1801 ‘zilvere bekers’ gekocht van de Brielse zilversmid Christiaan Vaart.

Tin

Avondmaalsborden. Bord, diameter 27,3 cm, met ongeïdentificeerd viermerk: V/AG (?), engel, leeuw en drie eenden (?), XVIIIB. Twee borden, diameter 24,6 cm, merken: cartouche met ‘ENGELS HARTT[IN]’ onder een gekroonde X, schild met engel en WL (toegeschreven aan Willem Logger te Dordrecht), XVIIId. Collectevaas, hoogte 22,5 cm, met versleten engelmerk met initialen JTW (mogelijk Jan ten Winkel te 's-Gravenhage), XVIIId.

Hervormde Kerk, Ring 1, Oudenhoorn

In oorsprong gotisch kerkgebouw, thans nog slechts bestaande uit een eenbeukig schip van zeven traveeën, met op de nok een houten dakruiter en tegen de oostgevel een uitgebouwd portaal. De kerk is georiënteerd en staat op het ruime, omgrachte kerkhof in het centrum van het dorp.

Peter Don, Voorne-Putten Als gevolg van de verwoestende brand van 1915 zijn thans alleen in de muren nog delen van het oude kerkgebouw bewaard gebleven. Het overige is het resultaat van de werkzaamheden die in de jaren 1919-'21 werden uitgevoerd en die slechts ten dele het karakter van een restauratie hadden. Met name waar het de topgevels, de kap en de dakruiter betreft, is hier veeleer sprake van complete nieuwbouw. Interieur en inventaris zijn, op enkele onderdelen na, geheel van na de brand.

Archivalia

Kerkarchief Hervormde gemeente Oudenhoorn; ARA, Archief BiZa afd. K en W 1875-1918, inv. nr. 1220 (1907-'18); RDMZ, dossiers (vanaf 1918); Verslag bodemonderzoek 21-6-1988, door P. Don, coll. RDMZ.

Litteratuur

Bakker, 197; Voorloopige Lijst, 286; Verslag der Provinciale Zuidhollandsche Archeologische Commissie over 1919, 8-9; Bloys van Treslong Prins, 276; Grijpink, 90-92; Arkenbout 1967, 121-122; J. Zeelenberg, Oudenhoorn, een agrarisch dorp, Oudenhoorn 1987, 24-34.

Peter Don, Voorne-Putten 222

Afbeeldingen

Vogelvluchtplattegrond van Oudenhoorn, blad 26 in het Kaartboek van de landen specterende tot het kantoor van de Regulieren en Conventualen in den Briel, in 1656 getekend door Johannes Dou, ARA, afd. Kaarten en Tekeningen, coll. Hingman. Dorpsgezicht met de kerk vanuit het zuidwesten, kopergravure vermoedelijk door Anna C. Brouwer, opgenomen in Bakkers Stad- en Dorp-Beschrijver VI (1798), tegenover pagina 193. Foto's: twee exterieur-opnamen uit 1907, zes foto's van de ruïne na de brand van 1915 en een serie foto's genomen tijdens de herbouw van 1919-'21, coll. RDMZ. Opmetingstekening uit 1919 van de gevelrestanten na de brand, met details en in kleuren aangegeven de verschillende soorten steen, door A.A. Hoogzand, coll. RDMZ. Tekening van binnen de kerk opgegraven muurwerk, ongedateerd en ongesigneerd, coll. RDMZ. Ontwerptekeningen voor de herbouw na de brand, deels door W. Scheepens (1915-'16), deels door H. Moulijn en H. van der Kloot Meijburg (1918-'21), coll. RDMZ. Tekening van de plattegrond van de kerk, met de resultaten van het bodemonderzoek van 21-6-1988, door B. Kooij, coll. RDMZ.

Geschiedenis en bouwgeschiedenis

In 1355, bij de bedijking van de Polder Oudenhoorn, bepaalde Floris van Borssele dat van elke honderd gemeten nieuw bedijkt land er één moest worden bestemd voor de in de polder te bouwen kerk. Deze zal kort daarop zijn verrezen, maar welke vorm zij oorspronkelijk had, is niet precies bekend. Of het huidige schip nog in de 14de eeuw kan zijn opgetrokken, is door de talrijke reparaties en wijzigingen die in de loop der tijd zijn uitgevoerd en vooral door de herbouw van 1919-'21 nu ter plaatse niet meer uit te maken. Een datering in de 15de eeuw lijkt echter waarschijnlijker. In dit verband is een post in de rekening van de heer van Voorne over 1423-'24 interessant. Deze betreft namelijk de betaling van een gebrandschilderd glas, vervaardigd door glazenier Cleyman Pietersz., ten behoeve van ‘eenre nyer kerke die in de Oudenhoirn gemaict is’. Uit het feit dat in de rekeningen van de heren van Voorne meer dan eens nadrukkelijk onderscheid wordt gemaakt tussen ‘nye kerken’ en ‘nye koren’, kan worden geconcludeerd dat het hier in Oudenhoorn een nieuw gebouwd schip betrof. Opvallend is overigens de in zijn geheel ‘scheefgetrokken’ plattegrond van het schip, gevolg van het feit dat de noord- en de zuidmuur met hun steunberen niet recht tegenover elkaar staan; een verklaring hiervoor is niet met zekerheid te geven. Naar het thans verdwenen koor, dat op het prentje in de Stad- en Dorp-Beschrijver en op het kadastrale minuutplan van 1819 nog te zien is, werd in 1988 een summier bodemonderzoek ingesteld. Gevonden werden toen funderingen van een vijfzijdige koorsluiting met steunberen op de hoeken, opgebouwd uit rode en gele bakstenen (formaat 27,5 × 13,5 × 6 cm). Omdat destijds alleen ter plaatse van de sluiting werd gegraven, kan over de wijze waarop schip en koor met elkaar waren verbonden niet

Peter Don, Voorne-Putten veel met zekerheid worden gezegd. Van de triomfboog werd na de brand van 1915 het onderste gedeelte in de oostmuur van het schip teruggevonden; de spitsboog daarboven werd vervolgens aan de buitenzijde gereconstrueerd. Duidelijk is verder dat het koor smaller was dan het schip. Mogelijk moeten de beide steunberen die thans het portaal aan de oostzijde flankeren, gezien worden als ‘hergebruikte’ restanten van de koorzijmuren. Aparte vermelding verdienen voorts twee steunberen die, blijkens enkele foto's van de ruïne na de brand en een in 1919 vervaardigde opmetingstekening, zijn opgenomen in de oostmuur, vrijwel tegen de schipzijgevels. Deze steunberen geven aan dat de tegenwoordige oostmuur oorspronkelijk aan beide kanten iets minder breed was; omdat de ontpleisterde westkant van de muur op een der foto's gaaf oogt, zonder sporen

Peter Don, Voorne-Putten 223

302 Oudenhoorn, Hervormde kerk. Plattegrond. Schaal 1:300. Tekening B. Kooij, 1987; naar tekening van H. van der Kloot Meijburg uit 1921.

303 Plattegrond met ingetekend de opgravingsresultaten. Schaal 1:300. Tekening B. Kooij, 1988; gebaseerd op ongedateerde tekening en op gegevens van P. Don en B. Kooij uit 1988. van een weggebroken zijmuur, lijkt een in oorsprong smaller stenen schip niet voor de hand te liggen. De verklaring moet eerder in de bouwvolgorde worden gezocht: eerst (in de tweede helft van de 14de eeuw) zou dan het koor zijn verrezen, met een smalle westgevel, en enige tijd later (circa 1420) zou hieraan het schip zijn toegevoegd, aansluitend op deze (toen verbrede en van een triomfboog voorziene) gevel. Raadselachtig blijft bij dit alles de tekening van de, vermoedelijk tijdens de herbouw, in het meest oostelijke deel van het schip gevonden zware funderingen: een muur dwars op de lengteas van de kerk en twee haaks daarop geprojecteerde muren oostwaarts. Deze funderingen zijn, bij wat thans bekend is, niet met enige bouwfase in verband te brengen. De kerk was oorspronkelijk gewijd aan Johannes de Doper, maar in de 16de eeuw is ook sprake van de H. Maagd als patrones van Oudenhoorn. Naast het hoofdaltaar werden blijkens een aantal 15de- en 16de-eeuwse vermeldingen in de loop der tijd nog drie andere altaren opgericht, respectievelijk gewijd aan de H. Maagd, het H. Kruis en de H.H. Cornelius, Martinus en Antonius. In 1574 kreeg Oudenhoorn een protestantse predikant. Een stenen westtoren zal de kerk nimmer hebben gehad. De in 1915 verloren gegane klok uit 1431 hing wellicht vanaf het begin in een dakruiter op de nok van het schipdak. Landmeter Johannes Dou tekende een dergelijke dakruiter in 1656, maar op zijn tekening is op enige afstand van de westgevel ook een vrijstaand, torenachtig bouwsel te zien: een aparte klokketoren? In 1668-'69 verschafte een verbouwing de kerk een geheel nieuw front. Dit is te zien op een foto uit 1907: een gevel met trapeziumvormige top en direct daarachter een uit het dak oprijzende forse houten toren, met leien in Maasdekking

Peter Don, Voorne-Putten 224

304 De Hervormde kerk van Oudenhoorn vóór de herbouw, gezien vanuit het zuidwesten; opname 1907.

305 De Hervormde kerk van Oudenhoorn na de herbouw, gezien vanuit het zuidwesten; opname 1990. bekleed en door een achtzijdige spits bekroond. Deze foto toont tevens het lage schipdak dat in 1857 werd aangebracht. Het koor was al in 1828 afgebroken. In de ochtend van 5 September 1915 brandde de kerk volledig uit. Oorzaak was blikseminslag in de toren. Reeds elf dagen later bracht architect W. Scheepens, die de ruïne in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken was gaan bekijken, rapport uit. In dit rapport is onder meer sprake van een plan voor de wederopbouw, dat aan de kerkvoogden zal worden toegestuurd. Scheepens maakte vervolgens zelfs drie verschillende plannen, waarvan het meest uitgebreide uit april 1916 dateert en onder meer een forse stenen westtoren en een oostelijke aanbouw met lage zijkapellen toont. Toch gaan er vier jaren voorbij voordat de herbouw ter hand wordt genomen. In 1918 ontdekken de kerkvoogdij en het college van burgemeester en wethouders dat men in Den Haag niet veel voelt voor de restauratie van kerk en toren en ‘dat het niet in de bedoeling ligt, daarvoor Rijkssubsidie te verleenen’. De verontwaardiging is groot. Scheepens had in 1915 toch een heel andere indruk gewekt! Naar aanleiding

Peter Don, Voorne-Putten van deze kwestie brengen vervolgens J. Kalf en H. van Heeswijk een bezoek aan Oudenhoorn. Zij erkennen dat er door Scheepens verwachtingen zijn gewekt en zeggen daarom subsidie toe. Wèl worden de oorspronkelijke herbouwplannen, in overleg met kerkvoogdij en gemeentebestuur, ‘vereenvoudigd’ Bij dit alles moet in het oog worden gehouden dat de bemoeienis van de overheid met de monumentenzorg eerder in het jaar 1918 ingrijpend van karakter was veranderd. Deze principiële verandering, die gestalte had gekregen in de oprichting van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg onder Jan Kalf, ligt ongetwijfeld ten grondslag aan de tussen 1915 en 1918 gewijzigde inzichten met betrekking tot het Oudenhoornse herbouwplan. De herbouw vond uiteindelijk plaats in 1919-'21, eerst onder leiding van architect H. Moulijn, die begin 1920 echter vervangen werd door architect H. van der Kloot Meijburg. Bij deze herbouw kreeg de kerk weer een hoog zadeldak, met een dakruiter op de nok.

Peter Don, Voorne-Putten 225

306 Het interieur van het schip, gezien naar het oosten; opname 1990.

Beschrijving

De kerk heeft twee hoge bakstenen tuitgevels. De westgevel bevat een 1669 gedateerde ingang in de vorm van een poortje met geblokte boog; tegen de oostgevel staat, onder de gereconstrueerde triomfboog, een portaaluitbouwtje met zadeldak. De zijgevels hebben eenmaal versneden steunberen en, in de vier meest oostelijke traveeën, spitsboogvensters met gemetselde vorktraceringen. In de tweede travee vanuit het westen bevindt zich aan beide zijden een ingangspoortje. Het dak en de van een spits voorziene, achtkante dakruiter zijn gedekt met leien in Maasdekking. Van het inwendige zijn de meest westelijke en de meest oostelijke travee afgeschoten. De kerkruimte heeft een houten spitstongewelf met trekbalken op muurstijlen, korbelen en sleutelstukken. Preekstoel en banken zijn uit de tijd van de herbouw; het orgel dateert uit 1954.

Klok

De klok die bij de brand in 1915 verloren ging, was in 1431 vervaardigd door Gerrit Butendiic. Zij werd vervangen door een klok die blijkens het opschrift in 1919 werd gegoten door A.H. van Bergen.

Koper

Lezenaars. Kansellezenaar, met versiering van gebroken voluten en accoladevormige steunrand, XVIIIB. Geschonken door schepen en kerkmeester Engel Gorzeman (1721-'94). Voorzangerslezenaar, van hetzelfde type als de kansellezenaar, het blad echter iets ingekort en de steunrand voorzien van rocaille-ornament, XVIIIB-XIXa. Kroonluchters. Twee zesarmige kroonluchters, met geschulpte vetvangers en elk met drie cartouche-schildjes, XVIIB of XVIII. Een van deze luchters wellicht geschonken door Engel Gorzeman.

Peter Don, Voorne-Putten Kaarsenhouders. Twee kaarsenhouders op hoge getorste stang, met slangenarm en geschulpte vetvanger (thans aan weerszijden van de kansellezenaar, vroeger op het doophek), waarschijnlijk XVIII. Twee armen voor kaarsen (thans tegen de muur, vroeger aan de kansel) en acht kaarsenhouders met vetvanger (op de kerkeraadsbanken), alles waarschijnlijk XVIII.

Zilver

Doopbekken, hoogte 19,5 cm en diameter 25 cm, merken onzichtbaar (bekken vastgelijmd op stenen sokkel), behalve Minervakop met D (= waarborgkantoor Rotterdam), midden XIX. Gewelfd bekken op voet met insnoering, geprofileerd deksel met knop. Avondmaalsbekers. Twee bekers, hoogte 15,8 cm, merken: jaarletter P (= 1849), meesterteken G met hamer van G. Glazener te Rotterdam en essaieursteken van L.E.H. Haenen. Bekers met gewelfde voet met insnoering, het bovenlichaam van onderen bol gewelfd.

Tin

Avondmaalsvaatwerk. Schaal en twee borden, diameters 38 en 24,5 cm, met viermerk van Jan Druy te Rotterdam, XIX. Kan, hoogte 32 cm, met engelmerk van Jan Druy te Rotterdam, XIXA.

Hervormde Kerk, Dorpsweg 27, Rockanje

Laat-gotisch kerkgebouw, dat bestaat uit een eenbeukig schip van vijf traveeën en een restant van een smaller, oorspronkelijk driezijdig gesloten koor. Het twee traveeën diepe koorrestant is thans recht gesloten en doet dienst als consistoriekamer. Op de nok van het schipdak bevindt zich direct achter de westgevel een zeskante houten dakruiter. De kerk is vrij nauwkeurig georiënteerd en staat op een rechthoekig kerkhof even ten zuiden van de Dorpsweg, achter de huizen.

Peter Don, Voorne-Putten 226

307 De Hervormde kerk van Rockanje, gezien vanuit het noordoosten; opname 1963.

In tegenstelling tot het koor, dat zowel uit- als inwendig ingrijpende veranderingen heeft ondergaan, behield het schip tot heden veel van zijn oorspronkelijke gedaante. Inwendig bleef boven een later aangebracht, gestucadoord gewelf de oude houten kap- en tongewelfconstructie behouden. Het karakter van de kerkruimte wordt sterk bepaald door een reeks in 1783-'84 uitgevoerde werkzaamheden, die het op één betrekkelijk kleine wijziging na gaaf bewaarde bankenplan opleverden en tegelijk het liturgisch centrum, met de preekstoel en het doophek, zijn huidige aanzien gaven.

Archivalia

Kerkarchief Hervormde gemeente Rockanje (bewaard in Streekarchief Voorne-Putten en Rozenburg te Brielle); RDMZ, dossiers (vanaf 1927).

Litteratuur

Bakker, 68-69; Plokker, 175-176; Voorloopige Lijst, 309; Bloys van Treslong Prins, 321-322; Grijpink, 95-97; Arkenbout 1967, 123 en 132; H. van der Graaf, De geschiedenis van de Ned. Herv. Kerk te Rockanje, Rockanje 1990.

Afbeeldingen

Achttien ontwerptekeningen (deels potlood, deels pen; sommige ingekleurd) voor kerkinterieur en -meubilair, merendeels uit de periode 1780-'85 en van de hand van J. van Westenhout, voorheen in coll. RDMZ (genummerd AN 235/1-18), thans in Streekarchief te Brielle. Dorpsgezicht met de kerk vanuit het noordwesten, kopergravure door Anna C. Brouwer, opgenomen in Bakkers Stad- en Dorp-Beschrijver VI (1798), tegenover pagina 65. Foto's: een exterieur- en een interieur-opname uit 1927, coll. RDMZ.

Peter Don, Voorne-Putten Bouwkundige tekeningen: opmetingstekeningen en restauratieontwerpen uit 1965-'66 door J. Walraad en uit 1984 door A. van der Zwan, coll. RDMZ.

Geschiedenis en bouwgeschiedenis

De oudste vermelding van een parochiekerk te Rockanje is van 1389. Het is zeer wel mogelijk dat het koor waarvan de huidige consistoriekamer het restant is, toen reeds bestond. Blijkens de bij een ontgraving omstreeks 1957 aan de oostzijde van het koorrestant waargenomen fundering, had het koor oorspronkelijk een driezijdige sluiting met steunberen op de hoeken. Voorts valt uit de in de muur boven de vroegere triomfboog aan de schipzijde nog zichtbare, kleinere geveltop op te maken dat het koorrestant ouder is dan het

Peter Don, Voorne-Putten 227

308 Rockanje, Hervormde kerk. Plattegrond en dwarsdoorsnede over het schip, alsmede plattegrond met de opgegraven koorfundering. Schaal 1:300. Tekening B. Kooij, 1987; ten dele naar gegevens van H. van der Graaf uit circa 1957 en van A. van der Zwan uit 1984. tegenwoordige schip. Dit laatste zal wel een voorganger hebben gehad, wellicht van hout, maar hiervan is niets bekend. Wel is vrij nauwkeurig vastgesteld wanneer het schip werd gebouwd. Dendrochronologisch onderzoek van onderdelen van de kapconstructie heeft namelijk uitgewezen dat het hier gebruikte hout tussen 1451 en 1461 werd gekapt. De bouw van het schip moet dus omstreeks 1456 worden gedateerd, wellicht tegen of in het jaar 1460. Deze datering kan in verband worden gebracht met het feit dat in 1461-'62 Frank van Borssele, heer van Voorne, de Haagse ‘glaesmaker’ Zweer van Opbueren Wesselsz. liet betalen voor het vervaardigen van ‘een glas staende in de kercke van Rockaengie int westeynde’. De aanleiding tot deze schenking was, zoals meestal, de voltooiing van de bouw. Op twee overigens niet zeer betrouwbare kaarten uit de eerste helft van de 17de eeuw is de kerk van Rockanje van een forse toren voorzien en ook de westwaartse verzakking van de kerk zou, zoals Van der Graaf betoogt, in de richting van een buiten tegen de westgevel van het schip gebouwde stenen toren kunnen wijzen. Anderzijds lijken de gaafheid van de oude schipkap en het glas dat in 1461-'62 ‘int westeynde’ werd geplaatst, in tegenspraak met een dergelijke westtoren. Hoe dit ook zij, getuige enkele vermeldingen van een bescheiden torenbouw in 1640 kan er in

Peter Don, Voorne-Putten elk geval vanaf dat moment niet meer zijn geweest dan een houten dakruiter zoals die er nu nog is. De kerk was gewijd aan Johannes de Doper. In 1518-'19 wordt melding gemaakt van een tweede altaar, gewijd aan St.-Laurentius. In of kort na 1574, het jaar waarin de eerste protestantse predikant werd benoemd, werd de triomfboog door middel van een houten schot dichtgezet; tegen het schot plaatste men de preekstoel. Het koor werd vervolgens lange tijd verhuurd als opslagplaats. In 1779 inspecteerden ambachtsheer Helenus Willem baron van Leyden en David van Westenhout, fabriek van Brielle, de kerk. Zij spraken over de modernisering van het interieur die door de ambachtsheer gewenst werd.

Peter Don, Voorne-Putten 228

309 Raam in de noordgevel van het schip. Schaal 1:60. Opmetingstekening B. Kooij, 1987.

Vervolgens was het Johannes van Westenhout, zoon van David, die van 1780 tot in 1785 als architect betrokken was bij deze modernisering. Dertien ontwerptekeningen van zijn hand bleven bewaard, samen met nog vijf andere die eveneens op het werk aan en in de kerk te Rockanje betrekking hebben, maar die niet door Johannes van Westenhout werden vervaardigd. De tekeningen geven inzicht in de ontwerpgeschiedenis van het interieur dat tot heden vrijwel ongewijzigd behouden is gebleven. De vijf laatstgenoemde tekeningen geven in plattegrond de bestaande toestand en een verbouwingsplan weer en in aanzichten een nieuw te maken portaal. Het betreft hier kennelijk een eerste ontwerp voor een inwendige verbouwing van de kerk, wellicht van de hand van David van Westenhout en daterend uit 1779. De bestaande toestand wordt gekenmerkt door de plaatsing van het liturgisch centrum tegen het schot aan de oostzijde, door een aantal vaste banken (waaronder twee luifelbanken) tegen de zijwanden en door twee ondiepe bankenblokken iets vóór de westgevel. In het middenvak was plaats voor losse stoelen (er waren er in 1762 109 aangeschaft). Het verbouwingsplan wijzigde voornamelijk de situatie aan de westzijde, waar de bankenblokken zouden worden uitgebreid aan weerszijden van een half binnen en half buiten de westgevel opgetrokken portaal. Dit plan werd niet uitgevoerd. Vervolgens verscheen Johannes van Westenhout ten tonele. Hij maakte twee ontwerpen, die hij in 1781 besprak met de ambachtsheer. In 1782 was kennelijk een keus gemaakt, want in dat jaar werden een bestek, een begroting en een plattegrond vervaardigd, alsmede tekeningen van onder meer een portaal, een doophek en een aantal banken. De destijds getekende plattegrond is hoogst waarschijnlijk het bewaard gebleven ‘Plan ter verbeeteringe van de Kerk te Rockangie 1782’. Van Westenhout ging hier uit van volledig nieuw meubilair, plaatste het liturgisch centrum grotendeels in de eerste travee van het koor en projecteerde aan de westzijde een binnen- en een buitenportaal. Bij deze tekening behoort een aantal varianten, die voornamelijk betrekking hebben op de situatie aan de westzijde. De ongetwijfeld duurste variant bracht hier een rechthoekig buitenportaal en binnen tegen de westgevel een galerij op vier zuilen. Deze variant haalde het niet, maar ook het basis-ontwerp dat in 1782 de voorkeur had gekregen, werd kennelijk te kostbaar geacht. Het werd ter zijde gelegd en in 1783 kwam er een geheel nieuw, veel soberder plan op tafel. Hierin is het koorschot gehandhaafd, met het nieuwe liturgisch centrum er tegenaan en blijft aan de westzijde zowel een galerij als een binnenportaal achterwege; alleen een

Peter Don, Voorne-Putten rechthoekig buitenportaal resteert. Het was uiteindelijk dit plan dat in 1783-'84 werd uitgevoerd. De verbouwing van het koor tot consistorie vond plaats in 1842-'43; het koorschot werd hierbij vervangen door een muur. In 1850 werd in de meest westelijke travee een galerij gebouwd. De driezijdige koorsluiting werd in 1877 gesloopt, waarna men de huidige oostgevel neerzette. In de jaren 1877-'82 werden de zijmuren van de consistorie en de noord- en de westgevel van het schip van een beklamping in gele baksteen voorzien. De scheefgezakte westgevel werd hierbij te lood bijgemetseld. Terzelfder tijd kreeg de consistorie een nieuwe kap. Het gestucadoorde tongewelf in het schip werd in de loop van de 19de eeuw aangebracht, wellicht tegelijk met de bouw van het orgel in 1884. In 1937 werd een nieuwe dakruiter op de nok gezet. Restauratieplannen waren er in 1966. Ingrepen die toen werden overwogen, waren: het verplaatsen van de kansel en het naar het schip openen van het koorrestant, de verwijdering van het stucgewelf en de restauratie van het oude houten tongewelf, de vervanging van de houten ramen door stenen vensterharnassen en de sloop van een aantal banken. Dit alles ging niet door, ten eerste omdat onder meer de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg zich tegen deze ingrepen keerde (‘De waarde van het eenvoudige kerkje ligt voornamelijk in de interieuropstelling’), ten tweede als gevolg van financiële krapte bij de kerkelijke gemeente en bij de overheid. In 1976-'77 kreeg het interieur een opknapbeurt. Verschillende herstellingen aan metselwerk, ramen en kap werden onder leiding van architect A. van der Zwan uitgevoerd in 1985.

Peter Don, Voorne-Putten 229

310 Het interieur van het schip, gezien naar het oosten; opname 1990.

311 Het interieur van het schip, gezien naar het westen; opname 1990.

Exterieur

Het schip en het smallere koorrestant hebben beide zijgevels met eenmaal versneden steunberen die bovenaan in de vorm van korte lisenen doorlopen tot onder tegen de dakvoet. De spitsboogvensters bevatten houten ramen, in oorsprong 19de-eeuws, in 1985 echter alle vernieuwd. De noordgevels van schip en consistorie hebben boven de vensters boogjes van rode baksteen met gecementeerde ‘blokjes’ in het voor het overige gele metselwerk. De oostgevel van de consistorie is wit gepleisterd, met door schijnvoegen gesuggereerd blokkenverband. De zuidgevel van het schip is eveneens wit gepleisterd en heeft in de vensterloze tweede travee een thans dichtgezet, laat-gotisch poortje (sporen van een zelfde poortje werden ook in de noordgevel gevonden). Onder de goot van de zuidgevel is een, in 1985 naar restanten gereconstrueerde, muizetand zichtbaar. Het schipdak heeft leien in Maasdekking en ook het open klokketorentje met ingesnoerde spits is met leien gedekt. Het dak van de consistorie is gedekt met blauwgrijze kruispannen.

Interieur

De rechthoekige kerkruimte heeft onder het 19de-eeuwse, gedrukte tongewelf nog de oude trekbalken. Deze zijn voorzien van laat-gotische sleutelstukken met peerkraalprofiel en worden ondersteund door licht gebogen korbelen en muurstijlen op onversierde natuursteenblokken. De korbelen van de meest westelijke van de vier trekbalken zijn bij het aanbrengen van de galerij in 1850 vervangen door holle

Peter Don, Voorne-Putten consoles met eenvoudige neoklassicistische versiering. De galerij rust op twee gemarmerde houten zuilen. In de oostwand bevindt zich aan weerszijden van de preekstoel een deur; beide deuren werden in 1842 aangebracht, ten behoeve van respectievelijk de ambachtsheer en zijn familie en de ouderlingen en diakenen. Het koorrestant heeft op de begane grond nog de indeling van 1842-'43, met aan de kant van het schip een gang en daarachter de consistoriekamer; de gang had oorspronkelijk aan beide einden een buitendeur. In de gang, op de verdieping en op de zolder is de dichtgezette triomfboog nog zichtbaar. Vermelding verdienen ten slotte de restanten van, overigens zwaar beschadigde, muurschilderingen die in 1976 in het schip werden aangetroffen. Te onderscheiden waren onder meer delen van cartouches met rolwerk en teksten, te dateren omstreeks 1600. Deze cartouches waren boven de voormalige zij-ingangen aangebracht.

Kapconstructies

De kap van het koorrestant is geheel vernieuwd, waarschijnlijk tijdens de verbouwing van 1842-'43. Op de zolder is aan de begrenzing van het op de triomfboogmuur aangebrachte pleisterwerk nog te zien dat het koor ooit van een spitstongewelfconstructie was voorzien.

Peter Don, Voorne-Putten 230

312 De kostersbank in het schip, onder het orgel. Vooraanzicht, doorsnede en bovenaanzicht. Schaal 1:50. Opmetingstekening T. Brouwer, 1988.

Het schip heeft boven het 19de-eeuwse gewelf nog wel zijn oorspronkelijke, laat-gotische kap behouden. In deze kap, die zoals gemeld uit circa 1456 dateert, bevindt zich een houten spitstongewelfconstructie. Met het aanbrengen van gewelfbeschot is hier van het begin af rekening gehouden, getuige de sponningen die daarvoor in de gewelfjukken zijn aangebracht. Uit het feit dat spijkergaten overal ontbreken, kan echter worden geconcludeerd dat het beschot nooit tot stand is gekomen. De kapconstructie telt zes dekbalkjukken met daarbinnen de gewelfribben. Boven de dekbalken zijn de gebinten in later tijd gewijzigd. In het oostelijke gedeelte van de kap hebben de sporenparen nog haanhouten en hier is ook nog een vrijwel ononderbroken reeks gesneden telmerken te vinden, tellend van oost naar west en aan de zuidzijde gebroken. In de laat-gotische kap is het gestucadoorde gewelf door middel van ijzeren stangen opgehangen aan een reeks lage dekbalkjukken. Tegen de westgevel is, vermoedelijk in 1640, een houten hulpconstructie aangebracht ter ondersteuning van de dakruiter.

Meubilair

De inrichting van de kerk is in grote lijnen nog die welke op het plan van 1783 getekend staat. Aan weerszijden van de westingang is een diep en in hoogte iets oplopend bankenblok geplaatst. Daarvoor staan langs de zijwanden de twee regeringsbanken, voorzien van gesneden wapens: aan de noordzijde de bank van Rockanje en Sint-Annapolder, aan de zuidzijde die van Naters. Links en rechts van het liturgisch centrum staat een wandbank met een bescheiden luifel; hier zaten eertijds respectievelijk de ambachtsheer en -vrouwe, met hun familie. Het middenvak is vrijwel geheel gevuld met stoelen en wordt aan de westzijde afgesloten door twee vaste banken. Het doophek is in de loop der tijd gewijzigd; het is iets westwaarts verplaatst en van zijn zijstukken ontdaan. De twee banken voor de ouderlingen en de diakenen, die zich aanvankelijk aan weerszijden van de preekstoel binnen de dooptuin bevonden, zijn nu tegen de ambachtsherenbanken geschoven; de zijstukken van het doophek zijn hier, verzaagd, toegepast. Ook de preekstoel heeft een wijziging ondergaan: de oorspronkelijke toegang, via een trap in de gang achter de oostwand en een deurtje in het achterschot, is vervangen door de huidige trap in de kerkruimte zelf.

Peter Don, Voorne-Putten De eenvoudige banken in het westelijk deel van de kerk zijn alle in houtimitatie geverfd. De overige banken, de preekstoel en het doophek zijn van ongeverfd eikehout. Voor het doophek, de regeringsbanken en de

313 Wapen Van der Goes van Naters, op de bank van Naters; opname 1990. ambachtsherenbanken zijn ontwerptekeningen van de hand van Johannes van Westenhout bewaard. Geen van deze meubelstukken werd overigens geheel ongewijzigd uitgevoerd; met name in de versieringen werden veranderingen aangebracht. In één geval, bij de bank van Rockanje en Sint-Annapolder, zijn de doorgevoerde wijzigingen zeer nauwkeurig met rode inkt op de tekening aangegeven. De preekstoel, in 1784 tegelijk met onder meer het doophek door de Brielse meester-timmerman Willem van Heusden vervaardigd, zal zeker

314 Ontwerptekening uit circa 1783 voor de bank van Naters, door J. van Westenhout; Streekarchief Brielle. ook door Van Westenhout zijn ontworpen. Al deze meubelstukken tonen een strakke vormgeving, met rechthoekige panelen en slechts hier en daar een ornament in Lodewijk XVI stijl. Tegen de oostwand hangen twee predikantenborden met neoklassicistische omlijsting; het linker bord dateert uit 1856, het rechter werd later bijgemaakt. Verder bezit de kerk nog twee waarschijnlijk 18de-eeuwse psalmbordjes, zwart met goudkleurige sierletters. Het orgel, vermoedelijk gebouwd door P. van Oeckelen en Zonen, dateert uit 1884. Het front bestaat uit drie torens met tussenliggende velden en is versierd met houtsnijwerk, onder meer een harp op de middentoren en twee trofeeën van muziekinstrumenten op de zijtorens.

Koper

Lezenaars. Kansellezenaar, met kwabversiering, de steunrand met accoladeversiering, XVIIIa(?).

Peter Don, Voorne-Putten 231

315 Zilveren Avondmaalsbeker uit de eerste helft van de 17de eeuw; opname 1991.

Voorzangerslezenaar, met versiering van gebroken voluten en ingestempelde tekst: ‘VEREERT DOOR DE YONKHEIT VAN ROKKANIEN ANNO 1751’. Doopbekkenhouder, XVIIB of XVIII.

Zilver

Doopbekken, diameter 23,5 cm, merken: stadsteken Amsterdam, Hollandse leeuw, jaarletter Z (= 1784) en meesterteken BS (= Barend Swierink). Onderop inscriptie: ‘Diaconie Armen [doorgestreept en vervangen door ‘Kerk’] van Rokangien MDCCLXXXIIII’. Avondmaalsbekers. Beker, hoogte 14 cm, merken: stadsteken Dordrecht, jaarletter H (= 1609, 1630 of 1653) en onbekend meesterteken: een gans (?) in een schild. De beker toont graveerwerk van ranken tussen banden en afhangende bloem- en vruchtentrossen. Inscriptie: ‘DVR’ (= Diaconie van Rockanje). Beker, hoogte 13,5 cm, merken: stadsteken Dordrecht, jaarletter M (= 1633 of 1656) en onduidelijk meesterteken in ovaal. De beker toont graveerwerk van ranken tussen banden en afhangende bloem- en vruchtentrossen en onderaan drie vogels. Inscriptie: ‘DVR’.

Tin

Avondmaalsvaatwerk. Schaal en twee borden, gemerkt met gekroonde roos met DIM, en ovaal merk met engel en DIRCK...... AERT (waarschijnlijk Dirck Jansz. Messchaert te Rotterdam, 1709-'44). Op schaal en borden inscriptie: ‘DVR’ (= Diaconie van Rockanje).

Hervormde Kerk, Schoolstraat 5, Zwartewaal

Laat-gotisch kerkgebouw, bestaande uit een eenbeukig schip van vijf traveeën en een iets smaller en hoger koor met vijfzijdige sluiting; in de eerste schiptravee staat

Peter Don, Voorne-Putten een toren van bescheiden afmetingen, die met een klokkeverdieping en een achtkante spits boven het dak uitsteekt. De kerk is georiënteerd en bevindt zich op een met bomen beplant, enigszins boven het omringende land verheven kerkhof ten westen van de dijk, aan de noordzijde van de dorpskern. Uitwendig is de kerk sober uitgevoerd, met vrijwel volledig uit baksteen opgetrokken gevels. Inwendig onderscheidt zich het koor, met name door zijn trekbalkloze houten tongewelf op bewerkte korte muurstijlen, sterk van het schip; dit laatste heeft onder de houten tongewelfconstructie wèl trekbalken, welke voorzien zijn van onversierde sleutelstukken. In de drie meest westelijke schiptraveeën, die geen gewelfbeschot hebben en die door een muur van de eigenlijke preekkerk zijn gescheiden, bevindt zich thans onder meer de consistoriekamer.

Archivalia

RDMZ, dossiers (vanaf 1926).

Litteratuur

Bakker, 140-141; Plokker, 212-214; Voorloopige Lijst, 409-410; Bloys van Treslong Prins, 558-560; Grijpink, 101-103; Kok, 36; Hoek 1974, 95.

Afbeeldingen

Dorpsgezicht met de kerk, kopergravure door Anna C. Brouwer, opgenomen in Bakkers Stad- en Dorp-Beschrijver VI (1798), tegenover pagina 137. Foto's: vijf opnamen (vier van het exterieur en één van het interieur) gemaakt tussen 1927 en 1939, coll. RDMZ. Bouwkundige tekeningen: enkele tekeningen uit circa 1925 door G. de Hoog en reeksen opmetingstekeningen en restauratieontwerpen uit de jaren '30 en '40 door J.H. van Holten en H. Onnes en uit 1979-'82 door J. Walraad, coll. RDMZ.

Peter Don, Voorne-Putten 232

Geschiedenis en bouwgeschiedenis

Het eerste kerkgebouw hier ter plaatse verrees waarschijnlijk in de 13de eeuw, niet al te lang na de bedijking van de Polder Zwartewaal omstreeks 1180. Over hoe deze kerk er uitzag is niets bekend. In 1336 wordt de kerk van Zwartewaal voor het eerst vermeld; in dat jaar geeft de heer van Voorne zijn neef Gherart Claesz. van Voerscoten namelijk ‘die hofstede dien gheleghen is in den Zwartenwael after die kercke’ in erfleen. De kerk was gewijd aan de St.-Maarten. Tussen 1419 en 1556 is er een aantal malen sprake van een vicarie ter ere van de H. Maagd Maria, waaruit mag worden geconcludeerd dat er in die periode naast het hoofdaltaar een apart Maria-altaar aanwezig was. Van het tegenwoordige gebouw is het schip het oudste gedeelte. Het kwam vermoedelijk in het begin van de 15de eeuw tot stand. Aangezien de beide steunberen die op de overgang van schip en koor de triomfboogmuur flankeren, dezelfde vorm hebben als de steunberen ten westen daarvan, moet worden aangenomen dat deze triomfboogmuur grotendeels behoort tot het vroeg-15de-eeuwse schip. De triomfboog zelf is in verhouding tot de breedte van het huidige koor nogal smal, hetgeen suggereert dat het hieraan voorafgaande koor minder breed was. In het verleden zouden onder de koorvloer ook twee puinsleuven als restanten van een oorspronkelijk, smaller koor zijn aangetroffen. Het tegenwoordige koor is door dendrochronologisch onderzoek van delen van de kap boven de sluiting nauwkeurig gedateerd. Het hout in de kap blijkt niet eerder dan in de loop van 1539 te kunnen zijn gebruikt en het koor moet dus omstreeks 1540 zijn verrezen. Waarschijnlijk is hierbij de triomfboog verhoogd. In of kort na 1572 kreeg Zwartewaal zijn eerste protestantse predikant. Tegen het einde van de 16de eeuw werd midden tegen de binnenzijde van de westgevel de toren opgetrokken. Dit werk was vermoedelijk gereed in 1597 (jaartal in een gepleisterd vlakje op de oostmuur van de toren). In 1602 is sprake van een gebrandschilderd glas met het wapen van Holland. Van een dergelijk glas is thans niets meer terug te vinden. In 1794 werd de preekstoel, die tot dan toe tegen de zuidwand van het koor had gestaan (de drie haken waaraan het klankbord was opgehangen zijn daar nog aanwezig), verplaatst naar de koorsluiting. Het is onduidelijk wanneer voor het eerst een deel van het schip (of het gehele schip) van de rest van de kerk werd afgeschoten. Opvallend is in dit verband het ontbreken van vensters in de westgevel en in de eerste drie traveeën van de noordgevel van het schip. Voorts lijkt de oorspronkelijke plaats van de kansel in de 17de en 18de eeuw niet gekozen om het volgen van de diensten vanuit het schip mogelijk te maken. Het is dan ook niet ondenkbaar dat koor en schip eeuwenlang door een in de triomfboog geplaatst schot van elkaar gescheiden zijn geweest. In 1851 werd met een kostbare verbouwing een ‘meer doelmatige inrigting’ nagestreefd. De preekkerk werd vergroot en voorzien van een afzonderlijke ingang, zodat men bij het betreden niet langer gestoord werd door de aanblik van de rommelige ‘achterkerk’. Vermoedelijk werd door deze verbouwing de situatie gecreëerd die in grote trekken bleef bestaan tot aan de restauratie van 1939-'46: de preekkerk in het koor uitgebreid met de meest oostelijke travee van het schip en ontdaan van de beide ver naar binnen springende muurdelen onder de triomfboog, de hoofdingang aangebracht op de plaats waar deze zich nu nog bevindt, met daarachter een gang van waaruit de verschillende ruimten toegankelijk waren, en de

Peter Don, Voorne-Putten vensters vrijwel alle voorzien van gietijzeren ramen. In 1902 kreeg de kerk een orgel; dit werd geplaatst in de bij de preekkerk getrokken schiptravee. In 1926-'27 werd de toren gerestaureerd, met name het boven het schipdak uitstekende gedeelte. Dit gebeurde onder de rechtstreekse leiding van de onderdirecteur van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg G. de Hoog. In 1939-'40 en 1942-'46 volgde in twee fasen de restauratie van de kerk. Tijdens de eerste fase, die onder leiding van architect J.H. van Holten te Brielle werd afgewerkt, kwam aan het licht dat het wegbreken van de muren onder de triomfboog en het opvangen van deze boog op een in de zijmuren

Peter Don, Voorne-Putten 233

316 Zwartewaal, Hervormde kerk. Plattegrond, lengtedoorsnede en dwarsdoorsneden over schip en koor. Schaal 1:300. Opmetingstekening B. Kooij, 1988. opgelegde balk hadden geleid tot ernstige verzakking. Daarom werd besloten de betreffende muren op hun oude funderingen weer op te metselen. Verder kregen alle vensters eenvoudige bakstenen vorktraceringen, behalve de vensters in de drie middelste koorsluitingszijden. Deze hadden, dichtgemetseld als zij waren, hun oorspronkelijke traceringen grotendeels behouden, hetgeen reconstructie mogelijk maakte. De tweede restauratiefase kende talrijke vertragingen, gevolg van de oorlogssituatie, maar ook van conflicten tussen Van Holten enerzijds en de kerkvoogdij en het Rijksbureau anderzijds. Een en ander leidde ertoe dat het werk vanaf eind 1942 rechtstreeks onder de leiding van rijksambtenaar H. Onnes kwam te staan. Geconstateerd werd, dat verschillende van de onder Van Holten tot stand gebrachte ingrepen weer ongedaan moesten worden gemaakt. Zo kreeg de ingangspartij in de zuidgevel van het schip nu haar tegenwoordige vorm en werd een tweede schiptravee bij de preekkerk getrokken, waarna het orgel achterwaarts werd verplaatst, tot tegen de nieuwe

Peter Don, Voorne-Putten 234

317 De Hervormde kerk van Zwartewaal, gezien vanuit het zuidoosten; opname 1989. brandmuur die de preekkerk sindsdien aan de westzijde afsluit. Een tweede torenrestauratie vond plaats in 1982-'83, onder leiding van architect J. Walraad te Brielle. Hierbij werd de houtconstructie in de toren naar voorbeeld van de oude vrijwel volledig vernieuwd, de klokkestoel incluis. Tegelijkertijd werd het oude uurwerk gerestaureerd.

Exterieur

De buitenmuren tonen, vooral onder de vensters, op tal van plaatsen sporen van herstellingen en restauraties. Het schip (rode baksteen; formaat 22,5 × 11 × 5 cm, tien lagen 67 cm) heeft tamelijk lage zijgevels met eenmaal versneden steunberen. Deze beren lopen, evenals dat bij voorbeeld aan het schip en het transept van de kerk van Spijkenisse en aan het koor van de kerk van Geervliet het geval is, boven de schuine beëindigingen als het ware nog door in korte lisenen, welke onder de goot met elkaar worden verbonden door in hetzelfde vlak gelegen horizontale uitmetselingen. De steunberen hebben voorts zowel onder aan hun versnijding als onder aan hun beëindiging een natuurstenen waterlijstje. Voor zover op de oude foto's te zien is, gaan deze tijdens de restauratie aangebrachte lijstjes niet terug op oude restanten. Oorspronkelijk had het schip in de tweede travee een noord- en een zuidingang. Het korfboogpoortje aan de zuidzijde werd bij de restauratie gereconstrueerd, maar dichtgezet; de ingang aan de noordzijde is versmald en verlaagd tot een gewone deuropening. Thans bevindt de hoofdingang zich in de vierde travee van de zuidgevel, onder een enigszins ingekort venster. De eerste noch de derde travee van de noordgevel toont sporen van een dichtgezet venster. De westgevel is een vlakke topgevel met aan weerszijden een steunbeer, in het midden een korfboogpoortje en in de top een rond venster. De toren, die boven deze gevel en boven het schipdak uitrijst, heeft aan alle vier de zijden een tweetal galmgaten. De ingesnoerde spits wordt bekroond door een smeedijzeren kruis met een haan. De leien op de spits liggen in Rijndekking, schip en koor hebben een Maasdak. Het koor (rode baksteen; formaat 21 × 9 × 5 cm, tien lagen 60 cm) heeft onder de vensterafzaten een ook over de steunberen doorlopende lijst, bestaande uit een

Peter Don, Voorne-Putten zandstenen waterlijst met daaronder een halfrond profiel van behakte baksteen. De steunberen zijn eenmaal versneden en hebben zowel bovenaan als ter hoogte van de versnijdingen natuurstenen afdekkingen en waterlijstjes. Van de drie vensters in de sluiting die voorzien zijn van op oude restanten teruggaande traceringen, heeft het middelste de rijkste tracering, met onder

Peter Don, Voorne-Putten 235

318 Muuranker en jaartal 1597, beide aangebracht tegen de oostzijde van de toren. Schalen 1:20 en 1:10. Opmetingstekeningen B. Kooij, 1988. meer twee visblazen. Boven de koorsluiting, op het oostelijke uiteinde van de daknok staat een smeedijzeren kruis met drie lelies.

Interieur

De drie meest westelijke traveeën van het schip vormen één ruimte, met daarin de toren en op de begane grond enkele bij de restauratie ingebouwde dienstvertrekken. De wanden van deze ruimte zijn gepleisterd. Zware, op natuursteenblokken rustende muurstijlen en van onversierde sleutelstukken voorziene korbelen ondersteunen de trekbalken. De kap bevat een onbeschoten tongewelfconstructie. Bij de bouw van de toren (gemengd gele en rose baksteen; formaat 19,5 × 9,5 × 4,5 cm, tien lagen 55 cm) is zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de bestaande westgevel van het schip. Hierdoor heeft alleen het gedeelte dat boven het schipdak uitsteekt een ‘eigen’ westgevel. De torenmuren zijn zowel uit- als inwendig ongepleisterd en verjongen zich aan de buitenzijde ter hoogte van de vloer van de eerste verdieping. Vlak boven deze verjonging loopt een halfrond profiel van behakte baksteen. De toren telt boven de begane grond vier verdiepingen. Getuige de thans dichtgezette spitsboogdoorgang in de oostmuur diende de begane grond oorspronkelijk als toegang tot het schip; de onverlichte en lage eerste verdieping heeft vermoedelijk nooit een duidelijke functie gehad. De tweede verdieping is via een deur in de noordmuur en via een houten trap vanuit het schip toegankelijk. De thans vernieuwde trap rust bovenaan nog op een oude ondersteuningsconstructie, bestaande uit twee balken met peerkraalprofiel, twee korbelen en twee korte muurstijlen met gesneden beëindiging in renaissancestijl. Onder de vloer van de derde verdieping is vlak achter de westgevel nog een deel van de gewelfconstructie van het schip zichtbaar: de kruin van het eerste spitsboogjuk. Op de vierde verdieping bevindt zich de klokkestoel. De preekkerk heeft wit gepleisterde wanden. Schip en koor zijn met elkaar verbonden door de hoge, spitse triomfboog. Onder in de middelste koorsluitingszijde bevindt zich een segmentboognis. Rechts hiervan, in de volgende sluitingszijde zijn twee nissen aangebracht: de korfboogvormige piscina-nis, gevat in een hogere, minder

Peter Don, Voorne-Putten diepe nis met geprofileerde boog, en daarnaast een kleine nis met keperboogje. Het koor heeft een spitstongewelf met beschot en ook het oostelijk deel van het aanzienlijk lagere schipgewelf is beschoten; het huidige gewelfbeschot is aangebracht tijdens de restauratie. Terwijl aan het schipgewelf elke versiering ontbreekt, wordt het koorgewelf

319 Het interieur van koor en schip, gezien naar het westen; opname 1989. juist gekenmerkt door een zorgvuldige decoratieve detaillering. De ribben en de naald zijn geprofileerd en onder langs het gewelf, ter hoogte van de muurplaat, zijn op regelmatige afstanden gotische roosjes uitgesneden. Verder rusten de ribben op met een peerkraalprofiel versierde klossen, die op hun beurt ondersteund worden door korte geprofileerde muurstijlen. Deze laatste hebben bovenaan de vorm van een vierkant kapiteel, terwijl onderaan een zeszijdig kapiteeltje is gesuggereerd. De onderste ‘kapiteeltjes’ dienden oorspronkelijk ongetwijfeld als visuele beëindiging van de thans, wellicht sinds 1851, grotendeels verdwenen schalken, die vermoedelijk door kraagsteentjes werden gedragen.

Kapconstructies

In de toren ondersteunen op de vierde verdieping twee paar muurstijlen met korbelen een tafelment van twee elkaar kruisende balken, waarop de koningstijl van de spits rust. Op deze koningstijl na, is al het houtwerk bij de laatste torenrestauratie vernieuwd. De via een doorgang op de derde torenverdieping bereikbare schipkap heeft op de meeste sporen en haanhouten gesneden telmerken bewaard. De telling begint bij de triomfboog. Tussen links en rechts is onderscheid gemaakt door de toevoeging van een haakvormig teken aan elk der telmerken aan de noordzijde. Onder de haanhouten loopt een hanebalkfliering, die wordt ondersteund door midden op de dekbalken geplaatste standvinken. Deze

Peter Don, Voorne-Putten 236 standvinken hebben korbelen in de lengte- en schoren in de breedterichting van de kap; de korbelen zijn apart gemerkt, beginnend bij de triomfboog. De met de standvinken corresponderende sporenparen zijn niet met de overige meegenummerd. Rondom de toren is het houtwerk vrijwel volledig vernieuwd. De kap van het koor is bereikbaar via een doorgang hoog in de triomfboogmuur. Hier is geen sprake van een langsconstructie met standvinken en een hanebalkfliering; in plaats daarvan staat op elk der dekbalken een driehoekspant met een van korbelen voorziene tussenbalk. De gesneden merken, die ook hier van oost naar west tellen, staan op de haanhouten; voor het verschil tussen links en rechts zorgen de gebroken merken aan de noordzijde. De spanten hebben een eigen merkensysteem, waarvan de telling begint bij de vier halve spanten boven de koorsluiting en waarbij links en rechts zijn onderscheiden doordat aan de noordzijde een half en aan de zuidzijde een heel cirkeltje aan elk merk is toegevoegd. De kap is grotendeels nog gaaf. Slechts boven de sluiting is een en ander vernieuwd en daarbij gewijzigd; zo zijn er daar thans twee in plaats van drie sporen per zijde en zijn de flieringen ter plaatse verdwenen.

Meubilair

De preekstoel dateert vermoedelijk uit het tweede kwart van de 17de eeuw en heeft een zeszijdige kuip met gecanneleerde hoekpilasters en boogpanelen met in de zwikken gesneden druiventrosjes. Drie koperen knopjes in de drie voorste panelen herinneren aan de op een oude foto van het interieur nog zichtbare psalm- en gezangbordjes. Het achterschot van de kansel, met een zelfde paneel, wordt geflankeerd door uitgezaagd rolwerk in renaissance-stijl. Voorts bezit de kerk twee dubbele wandbanken met boogpanelen, die even oud zijn als de preekstoel en dezelfde decoratie vertonen. Het eenvoudige, strakke doophek, dat thans zo is gemonteerd dat het kan worden weggeklapt, zou uit 1794 kunnen dateren, het jaar waarin het liturgisch centrum naar de koorsluiting werd verplaatst. Het orgel, in 1902 geschonken door de ambachtsvrouwen M.A. en J.J. Hofkes, werd gebouwd door orgelfabriek Bakker en Timmenga te Leeuwarden. In de kerk bevinden zich verder een 19de-eeuwse, gehoute archiefkist met het opschrift ‘Kerkeraadskist van Zwartewaal’ en een wapenbord van de familie De Sauvage Nolting, in 1925 door de toenmalige ambachtsheer, lid van deze familie, aan de kerk geschonken. Het wapen op dit bord toont onder meer vier wildemannen. Twee wildemannen fungeren als schildhouders.

Grafzerken

De kerk bezit een aantal grafzerken, die sinds de restauratie voornamelijk in het middenpad en voor het doophek liggen. De meeste dateren uit de 17de eeuw (enkele

Peter Don, Voorne-Putten voorzien van een huismerk), twee zijn 18de-eeuws en één fragment draagt het jaartal 1570.

Klok en uurwerk

De luidklok in de toren is blijkens een der opschriften in 1770 door Pieter Bakker te Rotterdam vervaardigd; de andere twee opschriften geven repectievelijk de namen van de schout, de burgemeester en de twee kerkmeesters en die van de ‘Commissarissen van Swartewaal’. Op de tweede torenverdieping staat een vermoedelijk midden-18de-eeuws mechanisch uurwerk met secondenslinger; het heeft een smeedijzeren frame, koperen tandwielen en koperen sierknoppen. De houten stoel waar dit uurwerk op staat, is aanzienlijk ouder; gezien de vorm waarin een deel van het muurwerk hier ter plaatse is weggekapt, is het aannemelijk dat op deze stoel oorspronkelijk een groter uurwerk met een langere slinger heeft gestaan.

Koper

Lezenaars. Kansel- en voorzangerslezenaar, beide van het type met krullende bladeren, XVIIB.

Peter Don, Voorne-Putten 237

Doopbekkenhouder, aan kanseltrap, met ring op geribde spijlen, XVIIB. Kroonluchters. Kroonluchter met twee rijen van acht armen en op de bol de inscriptie ‘PIETER’, XVIIB of XVIIIA. Twee zesarmige kroonluchters, XVIIB of XVIII. Kaarsenhouders. Twee schijfkandelaars, midden XVII. Zes kaarsenhouders, op de kerkeraadsbanken, XVIIB.

Zilver

Doopbekken, met deksel, merken: jaarletter t (= 1878) en meesterteken VK (= firma J.M. van Kempen & Zn te Voorschoten). Inscriptie: ‘Gedachtenis van Mejufvrouw Wed. A. Lensvelt Az./Hebr. XI:4b’. Avondmaalsschaal, diameter 45 cm, merken: posthoorn in schild (= stadsteken Hoorn?), Hollandse leeuw, gekroonde jaarletter I (= 1672?) en ongedentificeerd meesterteken: gekroonde (hane?)kop in schild. Grote schaal, met op de rand inscriptie: ‘Ik door Tempeest op zee in nood * en als aan d'oever van de dood * gered door 's Heeren onderstand * Geef nu Gods - Kerk dees offerhand * Ysbrand Willemsz Laagland * Anno 1710’. Avondmaalsborden. Twee borden, diameter 21,3 cm, merken: stadsteken Rotterdam. Hollandse leeuw, jaarletter N (= 1723) en als meesterteken een scheepje (= Johannes Londerseel?). Borden met smalle rand waarop inscripties. Op A: ‘Claasde van Proijen getrouwdt sijnde geweest 53 jaare hebben dese geschenke aan de kerck van Swartwael &eerd Anno 1723’. Op B: ‘Claas Jacobus vander Wael Ouderling En Lidmaet geweest zijnde 55 jaare in de gemeijnte van Jesus Christus te Swarte wael met sijn huijsvrouw Jannaetie’. -Litteratuur: Catalogus Rotterdam 1966, nr. 65; Catalogus Rotterdam 1991, nr. 114. Avondmaalsbeker, hoogte 17,8 cm, merken: stadsteken Rotterdam, jaarletter V (= 1622) en ongeïdentificeerd meesterteken: springend hondje. De beker toont graveerwerk van ranken tussen banden met afhangende bloem- en vruchtentrossen en onderaan drie vogels. Op de onderkant inscriptie: ‘IWMM/SWLL/LILD/S/W/K’ (de laatste drie letters betekenen ongetwijfeld ‘Swarte Waal Kerk’). -Litteratuur: Catalogus Rotterdam 1966, nr. 5; Catalogus Rotterdam 1991, nr. 14. Avondmaalsbeker, hoogte 17,5 cm, merken: stadsteken Dordrecht, jaarletter A (= 1623) en als meesterteken S boven W (= Simon Warnier). De beker toont, met enige afwijkingen, hetzelfde graveerwerk als de Rotterdamse beker en heeft op de onderkant ook dezelfde inscriptie. -Litteratuur: Catalogus Dordrecht, nr. 16.

Rooms-Katholieke Kerk van de H.H. Martelaren van Gorcum, Nobelstraat 24, Brielle

Peter Don, Voorne-Putten Neoklassicistische zaalkerk uit 1830-'31, gebouwd naar ontwerp van P. Plukhooy, stadsarchitect van Dordrecht. De kerk is aan weerszijden ingebouwd; de voorgevel is opgenomen in de westelijke straatwand van de Nobelstraat. In de loop der tijd heeft het gebouw, met name inwendig, aanzienlijke wijzigingen ondergaan. Rechts van de kerk staat de pastorie, Nobelstraat 22, opgetrokken in 1913.

Archivalia

Kerkarchief R.-K. parochie Brielle, bewaard in de pastorie; hierin onder meer de ‘Gedenk-schriften der Brielsche statie’, geschreven door J.G. Bootz, pastoor in 1838-'45, en zijn opvolgers; RDMZ, dossiers (vanaf 1956).

Litteratuur

Plokker, 117; ‘De Heilige Martelaars van Gorcum’, Bijdragen voor de geschiedenis van het Bisdom Haarlem 19 (1894), 60-105; J. Kalf, De katholieke

Peter Don, Voorne-Putten 238

320 De R.-K. kerk van de H.H. Martelaren van Gorcum te Brielle. De voorgevel aan de Nobelstraat; opname 1990. kerken in Nederland, Amsterdam 1906, 337; Bloys van Treslong Prins, 35; H.P.R. Rosenberg, De 19de-eeuwse kerkelijke bouwkunst in Nederland, 's-Gravenhage 1972, 105 en 121; Klok 1980, 75-76.

Geschiedenis en bouwgeschiedenis

De huidige kerk verving in 1831 een rooms-katholieke schuilkerk ter plaatse. Deze was aan St.-Catharina gewijd en behoorde enige tijd aan ‘die van de Oude Clerezy’ (de latere oud-katholieken), alvorens de rooms-katholieken haar in 1754 terugkregen. De nieuwe kerk werd in 1831 onder de bescherming gesteld van de H. Leonardus en Gezellen (de Martelaren van Gorcum). Zij vervingen dus de oorspronkelijke patrones. Verschillende malen, bij voorbeeld in 1839 en in 1925, waren er plannen boven de voorgevel een klokketorentje te doen verrijzen. Deze werden echter nimmer uitgevoerd. Tussen 1909 en 1914 werden de vensterindelingen gewijzigd. Omstreeks 1950 werden de grote ramen opnieuw veranderd. In 1981-'83 werd onderhouds- en herstelwerk uitgevoerd.

Exterieur

Wat het uitwendige betreft, beperkt de neoklassicistische vormgeving zich tot de uit rode baksteen opgetrokken voorgevel. Deze is drie vensterassen breed, heeft hoeklisenen en een middenrisaliet en wordt bekroond door een zwaar houten hoofdgestel met boven de risaliet een klein fronton. De twee rechthoekige venstertjes die op de begane grond de ingangspartij flankeren, hebben een vroeg-20ste-eeuwse indeling in drie rondboogjes van oranje baksteen. De rondboogvensters hierboven zijn, evenals die in de zijgevels, thans voorzien van stalen ramen. Boven de ingang bevindt zich een rondboognis met daarin een kleinere beeldnis. Het fries onder de ver uitstekende kroonlijst boven aan de gevel ten slotte is met trigliefen versierd. De zijgevels, die op korte afstand van de belendende bebouwing staan, zijn geheel zonder versiering. Het lage schilddak is met blauwgrijze Hollandse pannen gedekt. Aan de

Peter Don, Voorne-Putten achterzijde bevindt zich een lage, rechthoekige uitbouw onder lessenaardak. Deze uitbouw is een restant van de schuilkerk, die hier haar ingang had. De oude ingangspartij, met een dubbele deur met bovenlicht, gevat in een uit omstreeks 1800 daterende omlijsting, wordt geflankeerd door twee grote vensters met twaalfruits schuiframen. Uit het dak van de uitbouw rijst de eveneens rechthoekige altaaruitbouw op.

Interieur

De kerkruimte heeft een rechthoekige plattegrond met middenachter een kleine absis voor het hoogaltaar. Het koofplafond, oorspronkelijk

321 Het interieur van de R.-K. kerk te Brielle, gezien naar het hoogaltaar; opname 1989.

Peter Don, Voorne-Putten 239 gestucadoord, is thans bekleed met board. De wanden zijn wit gepleisterd. Ter rechterzijde dient een kleine uitbouw tot biechtstoel. In de eerste travee, direct achter de voorgevel, is de orgelgalerij aangebracht. Deze heeft een balustrade die rust op een door twee zuilen ondersteund hoofdgestel, alles van hout en geschilderd. Onder de galerij bevindt zich links van de ingang de doopkapel. De vensters bevatten glas-in-loodramen uit circa 1950, een aantal daarvan met een eenvoudige figuratieve voorstelling in gebrandschilderd glas. De door twee deuren geflankeerde absis heeft in de kalot stucwerk dat in 1840 werd aangebracht: het Alziend Oog te midden van een wolkenlucht met engelenkopjes. Achter de altaar wand bevinden zich twee dienstruimten en een portaal, met elkaar verbonden door laat-18de-eeuwse paneeldeuren.

Meubilair en beelden

Het hoogaltaar dateert uit 1886. Onder het blad, dat steunt op vier kolonnetten van groen marmer met Ionische kapiteeltjes en basementjes van koper, zijn stucreliëfs aangebracht, het middelste het Lam Gods voorstellend. Het tabernakel heeft een koperen deurtje met daarin gegraveerd een kelk met hostie, omlijst door wingerdbladeren en korenaren. De expositietroon heeft de vorm van een nis met een tongewelfje en wordt bekroond door een koepeltje. De flankerende reliëfs, van hout en wit geverfd, tonen links de Annunciatie en rechts Christus die Petrus de sleutels overhandigt. In de kerk bevindt zich voorts een vijftal grote houten beelden, alle 19de-eeuws. Twee hiervan zijn boven de deuren naast de absis aangebracht: links Maria met Kind en rechts de H. Jozef, beide uit 1860. Van de thans verdwenen preekstoel, die vermoedelijk laat-18de-eeuws was en afkomstig uit de schuilkerk, resteert nog een eikehouten reliëf, voorstellende de H. Geest in de gedaante van een duif tegen de achtergrond van een door stralen omkranste wolk. Dit reliëf, thans tegen een katheder aangebracht, sierde oorspronkelijk de onderkant van het klankbord van de preekstoel. De doopvont, van wit marmer en met een koperen deksel, werd in 1861 geschonken. Het orgel, blijkens opschrift in 1877 gebouwd door Maarschalkerweerd & Zoon te Utrecht, heeft een donkerbruin gehoute kast, met eenvoudige goudkleurige versieringen.

Zilver

Omdat niet precies is uit te maken welke stukken in de parochiekerk thuishoren en welke in de bedevaartskapel, is hieronder al het zilver bijeengenomen. Kelk, hoogte 22 cm, verguld zilver; meesterteken: B met hamer (= firma G.B. Brom te Utrecht); gedateerd 1889. Neogotische kelk met meloenvormige nodus en op de ronde voet drie medaillons waarin: de Kruisiging, de Martelaren van Gorcum in aanbidding voor het Lam Gods en het afscheid van een der martelaren voor zijn ophanging. Op de tegencuppa vierpasmedaillons met de Gorcumse martelaren

Peter Don, Voorne-Putten Nicolaas Pieck, Leonardus van Veghel en Nicolaas van Poppel en voorts de H.H. Antonius en Franciscus. Inscriptie: ‘In honorem SS. Martyrum Gorcomiensium me dono dedit Gerardus Antonius Feije Amstelodamensis per XXV annos sacerdos XV augusti MDCCCLXXXIX’. Ciborie, hoogte 55,8 cm, verguld zilver; merken: schild met drie kroontjes en 12 (= stadsteken Keulen), AS in ovaal (= meesterteken Andreas Schrodt) en V in gekroond schild (= belastingstempel vreemde werken); onder op de voet gedateerd 1708. Deels vernieuwd. De zeszijdige voet toont een ronde welving met bloemornament en drie engelenkopjes in hoogreliëf. Tegen de stam staan drie putti. De tegencuppa heeft bandwerkversiering en drie medaillons waarin: het Laatste Avondmaal, de Kruisiging en de Graflegging. Alleen de tegencuppa is niet verguld. Herkomst: niet tot de oude statie behorend, maar blijkens belastingstempel (in gebruik vanaf 1814) later geïmporteerd. Monstrans, hoogte 58 cm, verguld zilver; meesterteken IB (= J.A. Boermans te Venlo); voorts gesigneerd en gedateerd ‘I.A.B. 1881’.

Peter Don, Voorne-Putten 240

Neogotische monstrans met zeslobbige voet waarop zes medaillons; twee hiervan tonen een gekroond wapen: respectievelijk Melort en Wittert. De nodus wordt gevormd door zes met stenen bezette knoppen. De theka wordt omringd door stralen, vier medaillons en symmetrisch gekrulde wingerdranken met druiventrossen; in top een sierkruisje. Op de medaillons aan de voorzijde engelen met Christus' lijdenswerktuigen, aan de achterzijde de vier evangelistensymbolen. Herkomst: waarschijnlijk bekostigd uit een legaat van Jkvr. A.J. Wittert van Hoogland, de in 1878 gestorven weduwe van Jhr. G.A. Melort van Middelharnis. Hun wapens zijn ook afgebeeld op een zijaltaar in de bedevaartskapel. Wierookvat met scheepje, hoogtes 21 en 7,2 cm, merken op scheepje (merken op vat onzichtbaar geworden door soldeersel): stadsteken Rotterdam, Hollandse leeuw, jaarletter I (= 1791) en meesterteken IS (= Johannes Jansen). Vat in stijl Louis XVI, met laurierbladeren, slingerrand met rozetten en opengewerkte ovalen met guirlandes. Scheepje nog rococo, met rocaille-schelpversiering; de voet gelijk aan die van het wierookvat. Wierookvat met scheepje, hoogtes 30 en 7,2 cm, merk: V in gekroond schild (= belastingstempel vreemde werken); Duitse import, midden XIX. Het vat heeft een voet met knorrenrand, een gelobd lichaam en een ingesnoerd deksel met vervlochten banden, bekroond door een vlammenknop. Het scheepje heeft een voluut als handgreep en op het deksel een engelenkopje. Altaarschel, hoogte 20 cm; door Johannes Jansen te Rotterdam, 1791 (merken als op wierookscheepje); Louis XVI, met versiering van laurierbladeren. Ampullen, hoogte 12 cm, merken: jaarletter Y (= 1858) en meesterteken HE (= H.G. Esser te Weert). Neorococo, de wijnampul is versierd met wingerd en druiventrossen, de waterampul met waterlelie. Herkomst: R.-K. parochiekerk Hellevoetsluis, waar de bijbehorende ampullenschaal zich nog steeds bevindt. Missaalbeslag, meesterteken: V waarboven ster(?) (= J.P.A. Verschuylen te Antwerpen); circa 1830. Het beslag toont op voor- en achterzijde een ovaal medaillon met in drijfwerk respectievelijk het Alziend Oog in stralenkrans en de vroegere kerkpatrones Catharina met zwaard en rad; voorts waaiervormig hoekbeslag. Rozenkrans, aan het in 1860 geschonken Mariabeeld in de kerk; meesterteken: TV 86 (= Th. Verroen te Schoonhoven); de rozenkrans werd in 1866 geschonken door ‘de zelatrices’.

Tin

Oliedoosjes, hoogte circa 13 cm, met ovaal engelmerk van Huybert Bongaarts, vermeld te Haarlem tussen 1722 en 1750. Op de drie kubusvormige busjes respectievelijk gegraveerd: ‘O. cath.’ (= oleum catechumenorum), ‘I’ (= infirmorum) en ‘C’ (= chrisma).

Peter Don, Voorne-Putten Rooms-Katholieke bedevaartskapel van de H.H. Martelaren van Gorcum, Aan de Rik, bij Brielle

Zeer grote bakstenen kapel, in hoofdzaak bestaande uit een voorportaal, een ruim schip en een hoger opgetrokken, driezijdig gesloten koor. Aan weerszijden van het door nevenruimten omgeven koor voert een processiegang naar het achter de kapel gelegen Martelveld, de plaats waar Nicolaas Pieck en de andere achttien martelaren van Gorcum de dood vonden. In deze hof, die door een in beton uitgevoerde omgang wordt omsloten, bevinden zich een koepelvormig monument en een vijver. De niet georiënteerde, torenloze kapel staat buiten de bebouwde kom van Brielle, met de voorgevel naar de Rik gekeerd. Een bakstenen poort in de as van de kapel geeft toegang tot het ruime, met enige bomen beplante terrein waarop kapel en Martelveld zijn gelegen. De kapel is een typisch voorbeeld van de baksteenarchitectuur die tussen de

Peter Don, Voorne-Putten 241

322 De R.-K. bedevaartskapel van de H.H. Martelaren van Gorcum bij Brielle, gezien vanaf de Rik; opname 1988. wereldoorlogen in Nederland met name ook in de kerkbouw veelvuldig werd toegepast en die gekenmerkt wordt door een nogal traditionalistische vormentaal en door een voorkeur voor ‘ambachtelijkheid’ en het ongecamoufleerd tonen van het ‘eerlijke’ materiaal. In de kapel bevindt zich een aantal belangwekkende inventarisstukken, deels laat-19de-eeuws en deels uit omstreeks 1930.

Archivalia

Archief R.-K. bedevaartskapel Brielle, bewaard in het GA Brielle; ‘Gedenk-schriften der Brielsche statie’, aanwezig in het kerkarchief van de R.-K. parochie Brielle, bewaard in de pastorie.

Litteratuur

J. Kalf, De katholieke kerken in Nederland, Amsterdam 1906, 337; Bloys van Treslong Prins, 35; A. Witlox, ‘Het nieuwe reliekschrijn der Martelaars van Gorcum’, Maandschrift voor Liturgie, mrt.-apr. 1923, 53-60; ‘Nieuwe kapel in Den Briel’, bericht in Het Gildeboek 15 (1932), 59; J.H. van den Broek, ‘Drie kerken van H.P.J. de Vries, architect BNA’, Bouwkundig Weekblad Architectura 57 (1936), 197-203; A.J. Busch, De Martelaren van Gorcum, Gorinchem 1985; Van der Gouw 1986, passim; J. Klok, Brielle, stad der Watergeuzen 2: In naam van Oranje, laat die Gorcummers vrij!, Oostvoorne z.j.

Geschiedenis en bouwgeschiedenis

Ooit stond op deze plaats de aan St.-Nicolaas gewijde parochiekerk van Rugge, met erachter het in 1403 gestichte klooster van de Regulieren van Rugge en ertegenover, aan de andere kant van de Rik, het St.-Andrieszusterhuis. Kerk en kloosters werden in april 1572 door de Watergeuzen geplunderd en verwoest en op 9 juli van datzelfde jaar werden negentien rooms-katholieke geestelijken, die eerder vanuit Gorinchem

Peter Don, Voorne-Putten hierheen waren vervoerd, op last van Lumey in de nog overeind staande turfschuur van het Regulierenklooster opgehangen. De lijken werden vervolgens hier ter plaatse begraven. In 1675 werden Nicolaas Pieck en zijn gezellen zalig verklaard; hun heiligverklaring volgde in 1867. In 1853 waren de rooms-katholieken van Brielle er al toe overgegaan een kapel voor de martelaren in te richten in de hofstede genaamd ‘het Huis te Rugge’. Deze hofstede, aan de overzijde van de Rik gelegen, werd op dat moment nog vrijwel algemeen beschouwd als de plaats waar in 1572 de gruwelen hadden plaatsgevonden. Door onderzoek kwam de juiste plaats echter vast te staan en in 1865 zag het bisdom Haarlem kans het bewuste terrein aan te kopen. Intussen waren in 1864 (op 9 juli, de feestdag van de Martelaren van Gorcum) de eerste pelgrims ter plaatse

Peter Don, Voorne-Putten 242

Peter Don, Voorne-Putten 243

323 (pagina 242-243) Rugge (bij Brielle), R.-K. bedevaartskapel van de H.H. Martelaren van Gorcum. Plattegrond, dwarsdoorsnede over het schip en situatie. Schalen 1:300 en 1:2500. Tekeningen B. Kooij, 1988; naar bouwtekening van H.P.J, de Vries uit 1931, tekening van T.W. Dupont uit 1984 en recente kadastrale kaart. verschenen en in de jaren die volgden kwamen er elk jaar grotere groepen, uit steeds meer plaatsen, naar Brielle. Al gauw kreeg elke plaats waarvandaan een jaarlijkse bedevaart werd georganiseerd een eigen dag omstreeks 9 juli toegewezen. In 1874 - men telde per jaar nu al omstreeks 10.000 pelgrims - werd een nieuw onderzoek naar de martelplaats ingesteld en in 1877 werden opgravingen verricht. De hierbij aangetroffen stoffelijke resten waren de definitieve aanleiding het bedevaartsoord ook van een behoorlijke kapel te voorzien. In 1880 kon een naar een ontwerp van E.J. Margry achter het Martelveld opgetrokken kapel worden ingewijd. Deze was vrijwel volledig van hout, een gevolg van de wet die bepaalde dat in de nabijheid van een vesting geen stenen bebouwing mocht verrijzen. Bij de kapel behoorde een houten omgang, die het Martelveld omsloot, maar die in 1911 door storm werd beschadigd. In 1912 werd de huidige betonnen omgang gebouwd. Deze was blijkens de hier en daar nog aanwezige plaatjes een produkt van de ‘N.V. Industrieele Maatschappij F.J. Stulemeyer & Co., Constructeurs van Werken in Gewapend Beton te Breda’. In 1929-'32 bouwde H.PJ. de Vries vóór het Martelveld de huidige kapel en kort daarna werd de oude houten kapel gesloopt. De Vries ontwierp tegelijk met de nieuwe kapel ook een nieuwe, rechthoekige omgang, precies in de as van zijn kapel. Dit deel van de plannen werd echter niet uitgevoerd. De oude omgang bleef gehandhaafd en werd aan de achterzijde, waar de oude kapel was verdwenen, in aangepaste vormen gesloten.

Peter Don, Voorne-Putten Exterieur

De kapel is opgetrokken uit rode baksteen. De gevels tonen nauwelijks versieringen; slechts onder langs de goten is enig siermetselwerk aangebracht. In de voorgevel van het voorportaal bevindt zich de ingang onder een forse spitsboognis. Het schip heeft lage zijgevels met eenmaal versneden steunberen, die ver uitsteken; tussen deze steunberen zorgen steeds drie lancetvensters voor licht in de kerk. De laatste schiptravee heeft aan weerszijden een uitgebouwd zijportaal. Het koor is hoger opgetrokken dan het schip en heeft in de boven het schipdak uitstekende topgevel een reeks klimmende spitsboogvensters. Achter de kapel ligt het langgerekte Martelveld, omgeven door de strak

Peter Don, Voorne-Putten 244

324 Het interieur van de R.-K. bedevaartskapel, gezien naar het hoogaltaar; opname 1988.

325 Monument op het Martelveld achter de bedevaartskapel, opgericht op het graf der martelaren; opname 1988.

326 Reliekschrijn van verguld brons, in 1922 vervaardigd door J.E. en L. Brom; opname 1988. vormgegeven betonnen omgang. Hier bevinden zich de voormalige visvijver van het Regulierenklooster, later ‘de Heilige Put’ genoemd, en een achtzijdig monument op de plaats van het graf van de martelaren (het beloop van de fundamenten van de turfschuur waarin zij het leven lieten en werden begraven, is in het gras aangegeven). Dit monument, in feite een overkoepeld buiten-altaar, werd ontworpen door Jan Stuyt en ingewijd in 1921. Het is uit verschillende soorten natuursteen opgetrokken. In de jaren na 1921 werden aan de buitenzijde beelden en reliëfs en in het gewelf aan de binnenzijde mozaïeken met de beeltenissen van een aantal van de martelaren aangebracht.

Peter Don, Voorne-Putten Interieur

Alle muren in het interieur zijn in schoon metselwerk uitgevoerd. Het voorportaal heeft twee nevenruimtes en een soort loge boven de ingang. Deze bovenruimte is door middel van een grote spitsboog naar het schip geopend; aan weerszijden van deze boog zijn een smalle, lancetvormige opening en een klein balkon aangebracht. Zeven kolossale, van de grond opgaande bakstenen spitsbogen verdelen het schip in acht traveeën. Onder in deze spitsbogen zijn aan weerszijden kleine spitsboogvormige doorgangen uitgespaard, zodat als het ware kleine zijbeuken zijn ontstaan. Op de spitsbogen rusten de houten gordingen van de in het zicht gelaten kapconstructie. De gordingen en de daksporen zijn versierd met in pasteltinten geschilderde vlakken. De bebording bestaat uit platen triplex. Het vijf treden hoger gelegen koor, aan het eind van het tamelijk donkere schip, wordt door de vensters in de boven het schipdak uitstekende gevel royaal verlicht. Het feit dat de bron van deze verlichting vanuit het schip niet zichtbaar is, zorgt voor een dramatisch effect. De wanden van de driezijdige absis gaan zonder onderbreking over in het spitse absisgewelf.

Inventaris

De kapel bezit een aantal inventarisstukken uit de houten kapel van 1880. Ten eerste zijn dat de negentien gepolychromeerde houten beelden van de martelaren, allen uitgebeeld met een strop om de hals. De beelden zijn tegen de grote spitsbogen geplaatst op de bijbehorende, geornamenteerde houten consoles. Voorts zijn er twee houten altaren uit circa 1880 en een groot schilderij van de hand van K.F. Philippeau uit 1882. Het laatste, de terechtstelling van de Martelaren van Gorcum voorstellend, werd geschonken door de commissie die de Haarlemse bedevaarten naar Brielle organiseerde. Het wit marmeren hoofdaltaar in de absis dateert uit de bouwtijd van de huidige kapel. Het werd met het bijbehorende koperen tabernakel ontworpen

Peter Don, Voorne-Putten 245 door J.E. en L. Brom. Van hun hand is ook de reliekschrijn in verguld brons, waarin de beenderen van de martelaren worden bewaard. Deze schrijn, die in 1922 werd vervaardigd, toont rondom een twaalftal engelen, wier vleugels als het ware het dak van de schrijn vormen; tussen de engelen zijn opengewerkte panelen met verschillende plantaardige motieven geplaatst. De ene korte zijde toont de sleutels en de tiara van de paus met daaronder de wapens van de geboorteplaatsen der schenkers, de andere toont de hostie en de kelk te midden van korenaren en druiventrossen en daaronder de wapens van Gorinchem en Brielle. Achter het hoofdaltaar staat een groot houten kruis met koperen corpus, omgeven door koperen ranken met daarin negentien gekroonde bloemen. Dit kruis werd in 1938 door J.E. Brom voor de Rooms-Katholieke kerk te Gorinchem vervaardigd; het werd, na sluiting van deze kerk, met nog enkele andere voorwerpen in 1983 hierheen overgebracht.

Rooms-Katholieke Kerk van St.-Antonius van Padua, Opzoomerlaan 110, Hellevoetsluis

Eenbeukige, neogotische bakstenen kerk, die samen met de belendende pastorie in 1890-'91 werd gebouwd naar een ontwerp van E.J. Margry. De kerk en de door middel van een gang ermee verbonden pastorie staan vrij, de voorgevels gekeerd naar de Opzoomerlaan. Het kerkgebouw is georiënteerd en heeft een vierkante, grotendeels houten dakruiter boven de voorgevel. Aan de oostzijde bevindt zich het altaar in een smalle en lagere, driezijdig gesloten absis. De pastorie heeft een rechthoekige plattegrond en een voor- en een achtergevel met neogotische en neorenaissance-versieringen.

327 De R.-K. kerk van St.-Antonius van Padua te Hellevoetsluis, gezien vanuit het westen; opname 1987.

Archivalia

Peter Don, Voorne-Putten Kerkarchief R.-K. parochie Hellevoetsluis, bewaard in de pastorie; hierin onder meer het bestek en de voorwaarden voor de bouw, opgemaakt door E.J. Margry, een gedrukt stuk uit 1890.

Litteratuur

‘Hellevoetsluis’, bericht in De Godsdienstvriend 80 (1858), 289; J. Kalf, De katholieke kerken in Nederland, Amsterdam 1906, 337.

Afbeeldingen

Betreffende de oude kerk: in het kerkarchief een drietal tekeningen en een foto van het interieur. Betreffende de huidige kerk: in het kerkarchief afdrukken van twee ontwerptekeningen uit 1890, met plattegronden, aanzichten en doorsneden van kerk en pastorie, gesigneerd E.J. Margry.

Geschiedenis

Aan de huidige kerk ging een ouder kerkje vooraf. Dit bevond zich in een pand aan de Oostkade. Het was een eenvoudig zaalkerkje, gebouwd in 1836, kort nadat Hellevoetsluis kerkelijk van Brielle was afgescheiden. In 1858 werd het voorzien van een klokketorentje. De eerste steen voor dit kerkje werd in 1891 overgebracht naar de nieuwe kerk en daar in de koorsluiting, achter het hoogaltaar aangebracht. De aanleiding tot de bouw van een nieuwe, grotere kerk was de groei van het aantal militairen in Hellevoetsluis. Met het vertrek van de marine kort na 1930 slonk het aantal rooms-katholieken dan ook weer aanzienlijk. Enige tijd was de plaats zelfs zonder pastoor en viel zij als vicariaat onder Brielle, maar door de naoorlogse groei kon in 1956 aan deze situatie weer een einde komen.

Exterieur

De kerk is grotendeels uitgevoerd volgens het ontwerp uit 1890, met als enige opvallende afwijking het achterwege blijven van de ingebouwde westtoren;

Peter Don, Voorne-Putten 246

328 Hellevoetsluis, R.-K. kerk. Plattegrond en vooraanzicht van kerk en pastorie; de kerk met de oorspronkelijk ontworpen westtoren. Gedeelten van een bouwtekening van E.J. Margry uit 1890; afdruk aanwezig in het kerkarchief. hiervoor in de plaats kwam een eenvoudige dakruiter. Deze staat boven op de voorgevel, tussen de twee in pinakels eindigende lisenen die aanvankelijk bedoeld waren als steunberen voor de toren. De pinakels aan weerszijden van de dakruiter zijn, evenals die welke de geveltop flankeren, thans van hun spitsjes ontdaan. Uitwendig is de kerk een tamelijk sobere baksteenbouw, met alleen aan de voorzijde enige gebeeldhouwde natuurstenen details. De vensters in de voorgevel hebben montants en traceringen van natuursteen; in de overige vensters zijn bakstenen harnassen aangebracht. De steunberen zijn twee maal versneden. De met leien gedekte daken van schip en absis zijn voorzien van dakkapellen.

Interieur

De kerkruimte heeft een houten spitstongewelf met trekstangen, ondersteund door hoog tussen de vensters aangebrachte, korte kolonnetten. Deze laatste hebben gebeeldhouwde knopkapiteeltjes en rusten op deels in de vorm van koppen gebeeldhouwde kraagstenen. De muurvlakken zijn wit gepleisterd en worden begrensd door als schoon metselwerk uitgevoerde plinten, lisenen, lijsten en omlijstingen. Aan de westzijde bevinden zich onder de orgelgalerij een portaal en twee kleine naar het schip geopende ruimten, oorspronkelijk bestemd voor doopvont en missiekruis. De smalle, in steen overwelfde absis is geheel ongepleisterd; hier zijn de eveneens weer van gebeeldhouwde kapitelen en kraagstenen voorziene muurzuiltjes langer dan in het schip. Het schoon metselwerk vertoont een decoratief gebruik van verschillende kleuren baksteen. Aan de noordzijde staat tegen de koorpartij de sacristie. Van hier voert een gang naar de pastorie.

Peter Don, Voorne-Putten 247

329 Het interieur van de kerk, gezien naar het oosten; opname 1987.

Pastorie

De voorgevel van de pastorie is versierd met speklagen en boogfriezen en met metselmozaïeken in de segmentbogen boven vensters en voordeur. Het gedeelte links van de deur is naar voren uitgebouwd en wordt bekroond door een geveltop met overhoeks geplaatste toppilaster. De achtergevel is soberder uitgevoerd. Inwendig heeft de pastorie op begane grond en verdieping dezelfde indeling, met de vertrekken gerangschikt aan weerszijden van een middengang. De vooruitspringende linker voorkamer is onderkelderd.

Altaar, beelden en klokje

Het met enig beeldhouw- en smeedwerk versierde hoogaltaar dateert uit de bouwtijd van de kerk. Het tabernakel heeft een deurtje van geel koper met daarin gegraveerd twee engelen in aanbidding. De expositietroon wordt bekroond door een in neogotische vormen gesneden, opengewerkte houten spits. Ook de beelden tegen de wanden zijn vermoedelijk alle uit de bouwtijd. De kerk bezit voorts een gebarsten luidklokje, afkomstig uit de oude kerk en vervaardigd door de firma Petit en Fritsen; het opschrift luidt: ‘PETIT ET FRITSEN/A. VERSTAPPEN PASTOOR/1856’.

Zilver

Kelk, hoogte 27 cm, merken: stadsteken Antwerpen, jaaraanduiding 78 met kroon (= 1778) en als meesterteken een vliegende bij (= Judocus Lambertus van Gemert?). Louis XVI; versierd met door guirlandes omhangen ovalen. Kelk, hoogte 31,5 cm, verguld zilver, met meesterteken en signatuur: ‘J.P.A. Verschuylen fecit Antvpia, 1830’. Op de voet reliëfs van Geboorte, Kruisiging en Verrijzenis. De stam heeft de gedaante van een karyatide met kruis, voorstellende het Geloof. Op de tegencuppa drie schildjes met Maria met Kind, Antonius van Padua met het Kind en Gregorius de Grote, schrijvend en met duif. De afgebeelde heiligen

Peter Don, Voorne-Putten waren de patroonheiligen van pastoor Antonius Bruls (de bouwpastoor in 1836) en diens ouders; de kelk zal Bruls door zijn ouders bij zijn priesterwijding geschonken en later door hem aan de kerk nagelaten zijn. -Litteratuur: Catalogus 's-Hertogenbosch, nr. 551. Ciborie, hoogte 22 cm, met deksel 35,5 cm; merken: jaarletter F (= 1840) en meesterteken AB (= A.J. Bockmeulen te Boxmeer). De ciborie heeft een onversierde gewelfde voet, een stam met bladmotieven en korenaren en een tegencuppa versierd met grote bladmotieven; op het deksel wingerd met druiventrossen en als bekroning een wereldbol met kruisje. Stralenmonstrans, hoogte 65,5 cm, met meesterteken van J.P.A. Verschuylen te Antwerpen, circa 1830-'40. De vergulde stralen zijn versierd met korenaren en wingerdranken met druiventrossen, de theka wordt omgeven door een wolkenkrans; bovenin een kroon opgehouden door twee engelen. Hostiedoosje, hoogte 6,5 cm, merken: stadsteken Amsterdam, Hollandse leeuw, jaarletter X (= 1782) en als meesterteken een huisje met HN (= Hendrik Nieuwenhuys). Rond doosje, met onder op de voet de inscriptie ‘T.J. van Lent’. Het deksel, gemerkt met Minervakopje, is van later datum. Bedieningsdoosje, hoogte 4 cm, merken: jaarletter G (= 1816) en meesterteken HS in ruit (= H. Smits te Amsterdam). Twee ronde doosjes op elkaar, met profielranden; op het deksel gegraveerd het Alziend Oog in stralenkrans. Ampullenschaal, 27,7 × 17,2 cm, merken: jaarletter Y (= 1858) en meesterteken HE (= H.G. Esser te Weert). Ovale schaal met op de rand rocaille-ornament en inscriptie: ‘D. van den Bosch/P.F. van Santen/donarunt Hellevoetsluis/29 Augustus 1858’. De bijbehorende ampullen bevinden zich thans in de parochiekerk van Brielle. Wierookvat met scheepje, hoogtes 31 en 13 cm, merk: V in gekroond schild (= belastingstempel vreemde werken); waarschijnlijk Duitse import, XIXc. Het neobarokke vat is gelobd, versierd met engelenkopjes en heeft op het ingesnoerde deksel een vlammenknop. Het scheepje toont knorren en het motief van ‘geteld geld’; het deksel heeft een engelenkopje en een krul als handgreep.

Peter Don, Voorne-Putten 248

Voormalige Begijnhofkapel, Achter Coppelstockstraat 13-15, Brielle

Een eenbeukige laat-gotische kapel is het enige overblijfsel van het begijnhof dat zich hier ter plaatse bevond. De kapel, die al eeuwenlang voor profane doeleinden wordt gebruikt en die thans gedeeltelijk door latere aanbouwsels is omringd, heeft een rechthoekige plattegrond en een zadeldak tussen topgevels; zij is niet georiënteerd. De naar het noordwesten, naar de Coppelstockstraat gekeerde gevel, die hier voor het gemak de voorgevel zal worden genoemd, was oorspronkelijk waarschijnlijk de muur waartegen in de kapel het altaar was geplaatst; een afzonderlijk bouwdeel ten behoeve van het koor heeft vermoedelijk immer ontbroken. Behalve het grootste deel der oude muren, behield de kapel tot heden in hoofdzaak ook haar oorspronkelijke houtconstructie. Voor het overige ondergingen exterieur en interieur in de loop der tijd ingrijpende wijzigingen, die alle verband hielden met het thans nog steeds voortdurende gebruik als bedrijfsgebouw. Het is aan dit gebruik te danken dat de oude kapel bewaard bleef als een langzamerhand zeldzaam geworden voorbeeld van weliswaar verminkte, maar (nog) ongerestaureerde laat-middeleeuwse architectuur.

Archivalia

RDMZ, correspondentiedossier (vanaf 1979).

Litteratuur

Grijpink, 65-66; Arkenbout 1967, 123 en 136; W.F. Denslagen, ‘Begijnhoven in Noord-Nederlandse steden’, Bulletin Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond 77 (1978), 205-224; Klok 1980, 87-88; Klokjzn. 1980, 163-164; F.W.J. Koorn, Begijnhoven in Holland en Zeeland gedurende de middeleeuwen, Assen 1981, passim.

Afbeelding

Exterieurfoto van de kapel omstreeks 1900, afgedrukt in: Klok 1980, 88.

Geschiedenis en bouwgeschiedenis

Aangaande de geschiedenis van het Brielse begijnhof is weinig met zekerheid bekend. In de stadsrekening over 1413-'14 wordt het hof voor het eerst

Peter Don, Voorne-Putten 330 De voormalige begijnhofkapel te Brielle, gezien vanaf de Coppelstockstraat; opname 1979.

Peter Don, Voorne-Putten 249

331 Situatie rondom de voormalige begijnhofkapel, in 1820 en omstreeks 1985. Schaal 1:2500. Tekeningen B. Kooij, 1988; naar kadastrale minuut en recente kadastrale kaart. vermeld en in 1416 is sprake van een bijdrage van stadswege in bepaalde bouwkosten. Dat het begijnhof reeds geruime tijd voor het begin van de 15de eeuw werd gesticht, is zeker niet uitgesloten. In 1331 wordt van een zekere Kateline geschreven dat zij een te Maarland woonachtige begijn is. Hieruit kan echter niet als vanzelf worden afgeleid dat er toen reeds een begijnhof bestond; deze Kateline kan ook een buiten een gemeenschap levende begijn zijn geweest. Wanneer het begijnhof de beschikking kreeg over een eigen kapel, is ook onzeker. De kapel was vermoedelijk aan Johannes de Doper toegewijd. Het huidige gebouw zal omstreeks 1465 zijn verrezen, aangezien Frank van Borssele, heer van Voorne, in het jaar 1466-'67 een gebrandschilderd glas betaalde, dat in zijn opdracht door de Haagse glazenier Zweer van Opbueren voor ‘der beginen nieu kerck’ was vervaardigd. De nog aanwezige kapconstructie moet op grond van bepaalde details ook in de tweede helft van de 15de eeuw worden gedateerd. Aan de kapel was overigens niet het begraafrecht verbonden; de begijnen werden ter aarde besteld in de nabijgelegen Maarlandse St.-Pieterskerk. Gedurende de eerste helft van de 16de eeuw kwamen hoe langer hoe meer huisjes op het begijnhof leeg te staan en in 1541 werd dan ook besloten de bejaarde bewoonsters van het Vrouwenhuis, een particuliere liefdadige stichting die tot dan toe in een huis op de noordzijde van het Maarland was ondergebracht, naar het begijnhof te laten verhuizen. Wellicht was het dit verval, dat Jacob van Deventer er omstreeks 1560-'70 toe bracht het hof op de minuut die hij van Brielle tekende niet meer weer te geven. Dat hij het destijds wel degelijk had opgemerkt, blijkt uit het carton dat hij eveneens van Brielle vervaardigde (afb. 152) en waarop naast een even ten noorden van de St.-Pieterskerk getekende kapel met dakruiter de aanduiding ‘Baginagium’ staat geschreven (in tegenstelling tot de andere godshuizen op het carton is de begijnhofkapel niet ingekleurd). In 1571 waren er nog maar twee begijnen over en met de inneming van de stad een jaar later viel het doek voor het begijnhof definitief. Het Vrouwenhuis nam de zaak nu geheel over. Van de oude begijnenhuisjes,

Peter Don, Voorne-Putten die de kapel op zijn minst deels moeten hebben omringd, werd in 1755 een aantal vervangen door het thans nog bestaande gebouw op de hoek van de Vrouwenhoflaan (zie pagina 252). De laatste oude woninkjes van het voormalige begijnhof verdwenen in 1908. De kapel werd in 1572 van haar kerkelijke functie en aankleding ontdaan en vervolgens als turfpakhuis in gebruik genomen. Dat de geschiedenis niet altijd snel vergeten wordt, blijkt uit de kadastrale minuut van 1820, waarop het rechthoekige, geheel vrijstaande gebouw nog steeds als ‘Capel’ staat aangeduid. Nadat in 1882 de stellingkorenmolen ‘Het Vliegend Hert’ op het Molenbolwerk door brand was verwoest, werd in de oude begijnhofkapel een stoommaalderij ondergebracht. Het is zeer wel mogelijk dat toen ook voor het eerst een woonhuis tegen de voorgevel van de kapel werd gebouwd. Een foto uit omstreeks 1900 toont een eenvoudig, laag huis met overstekend zadeldak. In 1926 werd de stoommachine vervangen door een ruwe-oliemotor en in de tweede wereldoorlog werd overgeschakeld op elektriciteit. In een recenter verleden heeft, bij een verbreding van de straat, het 19de-eeuwse huis plaats moeten maken voor de huidige woning. De maalderij werkt thans niet meer, maar in het gebouw is nog wel een handel in maalderijprodukten ondergebracht.

Beschrijving

De uit baksteen opgetrokken kapel heeft gepleisterde gevels; op het dak liggen oranjerode Hollandse pannen. De voorgevel is een puntgevel met vernieuwde top, de achtergevel heeft de vorm van een tuitgevel. In de linker zijgevel, de enige gevel die niet grotendeels aan het oog wordt onttrokken, bevinden zich twee ingangen en een aantal vensters met ijzeren ramen. De oorspronkelijke spitsboogvensters in deze gevel, vier in getal, zijn dichtgezet, maar hun sporen zijn zowel uit- als inwendig goed zichtbaar. Of er in de rechter zijgevel aanvankelijk ook vier spitsboogvensters hebben gezeten, is zonder nader

Peter Don, Voorne-Putten 250

332 Brielle, voormalige begijnhofkapel. Plattegrond, dwars- en lengtedoorsnede, in bestaande toestand en in reconstructie. Schaal 1:300. Opmetingstekening J.M. van Es, 1988. onderzoek niet vast te stellen. Geringe sporen lijken de conclusie van in elk geval één zo'n venster hier te rechtvaardigen. Midden in de achtergevel zijn de duidelijke sporen aanwezig van een oorspronkelijk, hoog geplaatst spitsboogvenster; het dichtgezette eiken kruiskozijn hieronder is een herinnering aan een waarschijnlijk 17de-eeuwse verbouwing. Het spitsboogvenster in de achtergevel maakt dat eigenlijk alleen de voorgevel overblijft als mogelijke altaarwand. Aangezien deze gevel grotendeels nieuw is opgetrokken, kan de oorspronkelijke situatie hier niet worden gereconstrueerd. Wellicht was er niet meer dan een eenvoudige, ondiepe nis ter accentuering van de plaats van het altaar. Aanwijzingen voor een kooruitbouw werden niet aangetroffen. De oorspronkelijke ingang kan zich in een der zijgevels, maar ook in de achtergevel hebben bevonden. De vloer lag eertijds een stuk lager. In de kapel zijn twee afzonderlijke houtconstructies zichtbaar: de oorspronkelijke, eiken constructie uit circa 1480 en de ten behoeve van de maalderij aangebrachte, grenen constructie, vermoedelijk uit 1883. De laatmiddeleeuwse constructie deelt het gebouw in vier traveeën. Van de vijf zware trekbalken, die de zijmuren bovenaan met elkaar verbinden, worden de drie middelste ondersteund door sleutelstukken met peerkraalprofielen, gebogen korbelen en lange muurstijlen. De grotendeels bewaard gebleven oorspronkelijke kapconstructie telt vijf gebinten, elk bestaande uit een dekbalkjuk met daarop een driehoekspant met tussenbalk. Binnen de dekbalkjukken zijn de geprofileerde ribben van een tongewelfconstructie aangebracht. Gewelfbeschot heeft deze constructie nooit bezeten. Hier en daar zijn in de kap nog gesneden telmerken te onderscheiden, aan één kant gebroken. De 19de-eeuwse constructie bestaat in hoofdzaak uit een tweetal los van de zijwanden in het gebouw geplaatste etagegebinten (dubbele tussenbalkgebinten), waarop twee vloeren zijn gelegd. Hierdoor is er nu sprake van een bedrijfsgebouw met een begane grond en twee verdiepingen. Met name in het midden van het gebouw bevinden zich op alle drie de niveaus nog restanten van de maalderij. Het pannendak is gelaterd.

Peter Don, Voorne-Putten 251

Gebouwen van sociale zorg

Historische gebouwen van sociale zorg zijn nagenoeg uitsluitend in Brielle te vinden. In verschillende andere plaatsen op Voorne-Putten waren zij ooit ook wel aanwezig, maar daar zijn zij thans vrijwel alle geheel verdwenen. Alleen in Geervliet is in de kern van het voormalige stadhuis (zie pagina 100) nog de vorm herkenbaar van het middeleeuwse gasthuis dat daar omstreeks het midden van de 14de eeuw werd gesticht. Dat ook Abbenbroek een gasthuis bezat, blijkt uit een vermelding in 1564-'65. Het Abbenbroekse gasthuis werd destijds ten dele of geheel afgebroken, maar in 1569-'70 is er weer sprake van bouwwerkzaamheden aan het ‘Heijlich Geest Huijs’. Waar dit gasthuis stond en hoe het er uitzag, is onbekend. In Brielle waren er aan het einde van de middeleeuwen drie gasthuizen. Van alle drie deze stichtingen is thans nog iets terug te vinden. Verder kreeg de stad in de 16de eeuw door een schenking de beschikking over een weeshuis: het Merulaweeshuis, waarvan het gebouw nog steeds bestaat. Dit laatste geldt ook voor twee 19de-eeuwse stichtingen in Brielle: het Asyl voor oude en gebrekkige zeelieden en het weeshuis der gereformeerden, het Geuzengesticht. Ten slotte zijn er nog de armhuisjes. Deze verrezen vooral na de middeleeuwen in een aantal plaatsen. Zij werden beheerd door het stads- of dorpsbestuur of door de kerkelijke diaconie. Een goed voorbeeld van een dergelijk eenvoudig en verdiepingloos klein huis is Burgemeester Letteweg 5 in Oostvoorne. Dit dwarse huisje dateert uit de 18de eeuw en bevatte oorspronkelijk misschien een tweetal kamerwoningen. In de 19de eeuw werd het naar links uitgebreid. De meeste van deze armhuisjes zijn nu verdwenen. In Brielle zijn er nog enkele herkenbaar in lage huizenrijtjes, zoals aan het Heultje en aan de Rozemarijnstraat.

Litteratuur

C.N.W.M. Glaudemans, ‘De viering van 1 april 1872’, Brielse Mare 1 (1991), nr. 1, 6-17; Klok 1980; Klok Jzn. 1980; Meischke en Zantkuyl; M. Stokroos, Terra cotta in Nederland. Het gebruik van terra cotta en kunststeen in de 19e eeuw, Amsterdam 1925. Zie ook de litteratuuropgave bij de individuele beschrijving van het Merulaweeshuis.

Peter Don, Voorne-Putten 333 Oostvoorne, voormalig diaconiehuisje Burgemeester Letteweg 5. Aanzichten, plattegrond en doorsnede. Schaal 1:300. Tekening B. Kooij, 1989; ten dele naar tekening van J. Walraad uit 1970.

Peter Don, Voorne-Putten 252

De Brielse gasthuizen

Verreweg het belangrijkste gasthuis in Brielle was door de eeuwen heen het St.-Catharinagasthuis aan de Nobelstraat. Het werd gesticht in 1293 en kreeg op zeker moment de beschikking over een eigen kapel, die links naast het gasthuis verrees. Na de reformatie werd de kapel inwendig verbouwd en in de loop der tijd ondergingen ook de overige gasthuisgebouwen aanzienlijke wijzigingen. In 1856 werd de kapel gesloopt. Het huidige pand Nobelstraat 87 geeft met zijn aanbouwsels rechts en aan de achterzijde nog enigszins een idee van het uiterlijk van het gasthuis omstreeks 1900. Als gast- en proveniershuis bleef het Zuideindse gasthuis, zoals het Catharinagasthuis in de wandeling werd genoemd, tot in 1914 ter plaatse functioneren. Toen verhuisde het naar een nieuw gebouw, aan de zuidzijde van het Asylplein. Het nieuwe onderkomen, een strak bakstenen gebouw van vier vleugels rondom een binnenplaats, is in 1983-'84 verbouwd en daarbij inwendig opgesplitst in wooneenheden. Het intussen tot bejaardenhuis omgevormde Catharinagasthuis bevindt zich sinds 1983 in een nieuw complex aan het Slagveld. Boven de ingang aldaar (Slagveld 37) is een kopie aangebracht van de vroeg- 17de-eeuwse gevelsteen die lang het Zuideindse gasthuis sierde en die laat zien hoe zieken en behoeftigen zich naar het gasthuis spoeden. De oorspronkelijke steen is nu in het Trompmuseum. Het tweede Brielse gasthuis, het St.-Jacobs- of Noordeindse gasthuis aan de Voorstraat, wordt voor het eerst vermeld in 1434. Het was speciaal bestemd voor bejaarde mannen. Van dit gasthuis resteert thans alleen nog de kapel: de Jacobskerk.

334 Kopie van de vroeg-17de-eeuwse gevelsteen van het Catharinagasthuis, boven de ingang van Slagveld 37 te Brielle; opname 1990.

In 1467 werd in een bestaand huis op de noordzijde van het Maarland het derde gasthuis gesticht: het St.-Elisabethsgasthuis voor oude vrouwen. Dit Vrouwenhuis werd in 1541 verplaatst naar de gebouwen van het op dat moment ten dele leegstaande begijnhof (zie ook pagina 248). Daar verrees later, in 1755, voor een zestal oude vrouwen een nieuw onderkomen, dat nu nog aanwezig is. Het is het vrijstaande pand Vrouwenhoflaan 23-27, oorspronkelijk tweebeukig, met aan weerszijden van een middengang drie kleine woningen en daarboven twee evenwijdige zadeldaken. In 1986 is het inwendig echter verbouwd, waarbij het aantal woningen van zes tot drie werd teruggebracht. Het exterieur is grijs gepleisterd. Boven de ingang in de voorgevel vermeldt een steen de stichting en eerstesteenlegging in 1755.

Het Asyl en het Geuzengesticht in Brielle

Peter Don, Voorne-Putten Elders in dit boek, bij de beschrijving van het beeld van de Nimf te Brielle (pagina 85), is reeds vermeld dat naar aanleiding van het nationale feest van 1 april 1872 (300 jaar inneming Den Briel) hier niet alleen een allegorisch beeld werd opgericht, maar ook een nuttig gebouw: het Asyl voor oude en gebrekkige zeelieden. Nimf en Asyl verrezen na de eerstesteenlegging, die op 1 april 1872 plaatshad, beide op het oude Pieterskerkhof, dat sindsdien Asylplein heet. De gereformeerden, die zowel tegen het beeld als tegen het Asyl gekant waren, zagen in het feest van 1872 aanleiding voor een eigen actie. Deze leverde, behalve de (nu voormalige) Gereformeerde kerk in de Geuzenstraat, ook het Geuzengesticht in de Voorstraat op. De plannen voor het Asyl, van de hand van architect Cornelis Outshoorn, behelsden een symmetrisch complex bestaande uit een middenvleugel en twee vooruitstekende zijvleugels. Omdat de opbrengst van de speciaal georganiseerde landelijke inzamelingsactie tegenviel, kon in eerste instantie echter alleen de hoofdvleugel worden gebouwd. Alexander Ver Huell maakte het vervolgens door een schenking in 1874 mogelijk de rechter zijvleugel op te trekken, maar de linker bleef immer achterwege. In 1875 werden de eerste woningen in gebruik genomen. Het Asyl is in rijke neorenaissance-stijl uitgevoerd, met wit geverfde gepleisterde en gebeeldhouwde versieringen. Beide lange, verdiepingloze

Peter Don, Voorne-Putten 253

335 Het Asyl voor oude en gebrekkige zeelieden te Brielle. De middenpartij van de hoofdvleugel, gezien vanaf het Asylplein; opname 1991.

336 Het voormalige Geuzengesticht, Voorstraat 80 te Brielle. Terracotta reliëf boven de voordeur; opname 1990. vleugels hebben bakstenen lijstgevels met forse geblokte strekken boven de kruisvensters en kleine, met rolwerk en frontons versierde geveltopjes boven de ingangen. De middenpartij van de hoofdvleugel trekt door de grotere hoogte, de extra rijke versiering en het bekronende klokketorentje speciaal de aandacht. Twee oudere, wellicht nog 17de-eeuwse gebeeldhouwde leeuwen met de wapens van Vierpolders en Brielle flankeren de stoep en boven de hoofdingang zijn het wapen en een borstbeeld van Willem van Oranje aangebracht. Beide vleugels hebben een doorlopend, met leien gedekt zadeldak tussen trapgevels. Het middengedeelte van de hoofdvleugel heeft een tentdak. Voor het gebouw ligt een symmetrische parkaanleg met rechte paden, georiënteerd op de hoofdingang van het Asyl en op het in het midden geplaatste beeld van de Nimf. De woningen in het Asyl zijn inwendig geheel gemoderniseerd. Links achter de hoofdingang bevindt zich nog wel de oude regentenkamer. Het Geuzengesticht kwam in 1872-'73 tot stand in een bestaand huis, thans Voorstraat 80. Gereformeerde wezen wonen hier al lang niet meer, maar het kolossale terracotta reliëf boven de voordeur herinnert nog aan het ‘Geuzengesticht Wilhelmus van Nassauen’ en aan de viering van 1 april 1872. Het reliëf, in 1873 geleverd door

Peter Don, Voorne-Putten de terracotta-fabriek van E.G. Martin te Zeist, stelt een Watergeus voor, met een enterbijl en een oranje-wit-blauwe vlag met de woorden ‘Pro Patria’; op de achtergrond zijn zeilschepen en een stadspoort te zien.

Merulaweeshuis, St.-Catharijnehof 8, Brielle

Het Merulaweeshuis is een breed, vrijstaand gebouw met bakstenen gevels, een verdieping en naast elkaar vier schilddaken. Het staat westelijk van de

Peter Don, Voorne-Putten 254

337 Brielle, het Merulaweeshuis. Plattegrond, dwarsdoorsnede en dakplan. Schalen 1:300 en 1:900. Tekening B. Kooij, 1990; naar tekeningen van J. Walraad uit 1971-'72.

Catharijnekerk, met de voorgevel parallel aan de straat, en heeft een ondiep voorplein. Het linker gedeelte van het gebouw, dieper dan het rechter, dateert in hoofdzaak uit de 16de eeuw; het was ooit het woonhuis van Angelus Merula. Dit woonhuis, een dubbel diep huis, werd als weeshuis in gebruik genomen en daarna, vermoedelijk in 1602, naar rechts uitgebreid. Het exterieur van het tegenwoordig als kantoor dienstdoende gebouw is voor een belangrijk deel het resultaat van een in 1975 voltooide, sterk reconstruerende restauratie. Inwendig is er bij deze restauratie ook het een en ander gewijzigd, maar de oude indeling is in grote lijnen behouden gebleven. Authentiek zijn verder onder meer vrijwel alle balklagen met hun consoles en de kapconstructies.

Archivalia

RDMZ, dossiers (vanaf 1961).

Litteratuur

Van Alkemade I, 79-82; Plokker, 129-131; W. Moll, Angelus Merula, de hervormer en martelaar des geloofs 1530-1557, Amsterdam 1851, 185-204; Voorloopige Lijst, 19; Meischke 1965, 66-67 en 71; Klok 1980, 39-41; Klok Jzn. 1980, 20-21 en 47-48; J. Klok, Angelus Merula 1482-1982, Oostvoorne 1982; CM. Gimbergh, Herinneringen aan het Merula-weeshuis in Den Briel. Belevenissen van een weeskind aan het begin van de 20e eeuw, Brielle 1983 (typoscript, uitgegeven in een beperkte oplage; exemplaar aanwezig in bibliotheek RDMZ).

Afbeeldingen

Peter Don, Voorne-Putten Gezicht op het weeshuis van de voorzijde, geschilderd paneeltje uit omstreeks 1850, gesigneerd ‘AK’, bezit Stichting Merula Weeshuis. Een zelfde gezicht op het weeshuis, gravure door W.F. Wehmeijer, opgenomen in Molls boek over Angelus Merula (1851), op de titelpagina. Foto's: opname van de voorgevel uit 1868, GA Brielle (afb. 22 in artikel Meischke 1965); twee exterieur-opnamen uit 1960 en een reeks exterieur- en interieur-opnamen uit 1972, coll. RDMZ. Tekeningen: reeks opmetingstekeningen en restauratieontwerpen uit 1971-'74 door J. Walraad, coll. RDMZ.

Geschiedenis en bouwgeschiedenis

Tijdens de restauratie is geen bouwhistorisch onderzoek verricht. Als gevolg hiervan laat vooral de oudere bouwgeschiedenis van het Merulaweeshuis zich maar zeer globaal schetsen. In 1552 bepaalde Angelus Merula, kanunnik van de Brielse Catharijnekerk en pastoor van Heenvliet, bij testament onder meer dat zijn huis na zijn dood in

Peter Don, Voorne-Putten 255 handen van de stad Brielle zou overgaan. Het zou daarna tot weeshuis moeten worden ingericht. Bovendien legateerde hij de helft van zijn verdere bezittingen ten behoeve van de hier te huisvesten wezen. De andere helft zou gaan naar de armen die in een zestal huisjes links van het toekomstige weeshuis een woning zouden vinden. In 1557 stierf Merula, wegens ketterij ter dood veroordeeld, in Bergen (België), enkele ogenblikken voor hij de brandstapel zou betreden. Hiermee trad zijn testament in werking. Het weeshuis, als ‘vondelingenhuis’ voor het eerst vermeld in 1566, zal destijds in hoofdzaak bestaan hebben uit de twee diepe vleugels die thans het linker gedeelte van het huidige gebouw vormen. In hoeverre Merula's huis kort daarvoor, bij de stadsbrand die in 1548 ten westen van de Catharijnekerk woedde, schade had opgelopen, is onbekend. Het is echter zeer wel mogelijk dat na die brand volledige of gedeeltelijke herbouw had plaatsgevonden en dat de Brielse wezen dus in een betrekkelijk nieuw pand hun intrek namen. Enige tijd later, vermoedelijk in 1602, kreeg het weeshuis door de bouw van het ondiepere rechter gedeelte zijn huidige omvang. Het geheel werd toen voorzien van een nieuwe voorgevel, met vier trappentoppen. Er zijn overigens aanwijzingen dat de zware binnenmuur die zich achter in het rechter gedeelte bevindt, oorspronkelijk een buitenmuur was en dat er rechts dus al eerder een aanbouwsel stond. Hiervan is echter niets naders bekend. Bij alle onzekerheden omtrent de oudere bouwgeschiedenis, lijkt het toch het meest aannemelijk dat hier een bestaand, laat-middeleeuws huis in twee fasen ingrijpend werd vernieuwd en uitgebreid. Opvallend zijn in dit verband onder meer de scheefstand van de muur tussen het linker en het rechter gedeelte en het feit dat de kennelijk later aangebrachte balklagen op begane grond en verdieping in hun indeling aan deze scheefstand zijn aangepast. De versierde renaissance-consoles die zowel in het linker als in het rechter gedeelte de moerbalken in verschillende vertrekken ondersteunen, wijzen evenals de kapconstructies alle op een bouwtijd in de tweede helft van de 16de of het begin van de 17de eeuw. De gehele voorgevel en de achtergevel van het rechter gedeelte zijn vermoedelijk vroeg-17de-eeuws; de achtergevel van het linker gedeelte is wat ouder, wellicht uit circa 1550.

338 Gevelsteen in de voorgevel van het Merulaweeshuis; opname 1990.

In 1729 beschreef Van Alkemade het weeshuis als een gebouw met ‘vier spitse gevels’, dat verder was voorzien van ‘een rond steene torentje’. Dit torentje was een uitgebouwde traptoren; het stond tegen de linker zijgevel, blijkens het kadastrale minuutplan uit 1820 vermoedelijk ongeveer in het midden. Van Alkemade vermeldde tevens de muur die het voorplein van de openbare weg scheidde en de met de wapens van Voorne en Brielle en een stichtend gedicht getooide poort in die muur. Traptoren en muur met poort zijn nu verdwenen. In de loop van de 18de eeuw werden in de vensters schuiframen met een kleine roedenverdeling geplaatst. Kort voor 1850 werd het viertal toppen aan de voorzijde afgebroken en kreeg de voorgevel een kroonlijst.

Peter Don, Voorne-Putten Een volgende ingrijpende wijziging onderging de voorgevel in 1871, toen licht getoogde T-ramen en een pleisterlaag met eenvoudige stucwerkversieringen werden aangebracht. Langs de straat kwam nu een ijzeren hek te staan. In 1948 verliet het laatste weeskind het huis. Daarna diende het gebouw enige tijd als school en vanaf 1965 als onderkomen voor een architectenbureau. In 1971 viel het besluit er een kantoor van Provinciale Waterstaat in onder te brengen. Hiertoe moest het oude weeshuis gerestaureerd en inwendig geschikt gemaakt worden. Deze werkzaamheden werden onder leiding van architect J. Walraad in 1973-'75 uitgevoerd. Het gebouw werd hierbij van zijn buitenbepleistering ontdaan en uitwendig zoveel mogelijk teruggebracht in de staat van vóór 1871, die ten dele bekend was van een foto uit 1868. Dit betekende onder andere het terugbrengen van de vensters op hun oude plaatsen, de reconstructie van de schuiframen met kleine roedenverdeling en de sloop van een laag aanbouwsel aan de achterzijde. Het plan om nog verder in de tijd terug te gaan en ook weer trappentoppen aan te brengen, stuitte bij de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg echter op bezwaren en werd dan ook niet uitgevoerd. In het gebouw is ten behoeve van de regenten van de Stichting Merula

Peter Don, Voorne-Putten 256

339 De voorgevel van het Merulaweeshuis vóór de restauratie; opname 1960.

340 De voorgevel van het Merulaweeshuis na de restauratie; opname 1977.

Weeshuis thans nog steeds een vergaderzaal gereserveerd. Sinds de opheffing van het weeshuis houden zij zich voornamelijk bezig met de zorg voor de Brielse bejaarden. Op het terrein van de voormalige weeshuistuin en in de naaste omgeving bezit de stichting nu in totaal 32 bejaardenwoningen.

Exterieur

Het Merulaweeshuis heeft gevels die overwegend uit gele baksteen zijn opgetrokken. De voorgevel (baksteenformaat 18 × 8,5 × 4 cm, tien lagen 46 cm) is over de gehele breedte versierd met accenten in rode baksteen: banden, vensteromlijstingen, korfbogen en eenvoudige metselmozaïeken in de verdiepte boogvelden. Grote delen van deze versieringen kwamen tijdens de restauratie van onder het pleisterwerk te voorschijn. Het metselwerk werd vervolgens op tal van plaatsen hersteld. De sierankers, de roedenramen en de houten wangen der dakkapellen zijn alle produkt van de restauratie. Hetzelfde geldt voor het bovenlicht boven de voordeur, dat is versierd met gebogen roeden in een symmetrisch patroon. De plaatsing van de vensters in de voorgevel is niet overal even regelmatig; met name rechts is er in dit opzicht een opvallend verschil tussen de begane grond en de verdieping. De voordeur bevindt zich in de tweede vleugel van links, geflankeerd door twee vensters. In het midden van de gevel is op de verdieping, niet op de oorspronkelijke plaats, een gepolychromeerde gevelsteen aangebracht. Deze toont een duif als symbool van de H. Geest en daaronder het interieur van een klaslokaal, met een meester en lezende weesmeisjes en -jongens. Boven de kroonlijst bezitten de vier met oranjerode Hollandse pannen gedekte schilddaken even zoveel dakkapellen.

Peter Don, Voorne-Putten De linker zijgevel toont nauwelijks versieringen in het metselwerk. De vensters hebben hier eenvoudige ontlastingsbogen of alleen een rollaag. Het achterste deel van deze gevel is opgetrokken uit iets afwijkende, gemengd gele en rose baksteen (formaat 19,5 × 9,5 × 4,5 cm, tien lagen 58,5 cm). Achter in de zijgevel is een dichtgezette deuropening zichtbaar. Deze opening gaf ooit toegang tot een nu verdwenen aanbouwsel. Tijdens de restauratie werd hier een rechthoekige fundering aangetroffen, welke in de bestrating zichtbaar is gemaakt. De achtergevel van het linker gedeelte weerspiegelt duidelijk het verschil in verdiepinghoogte tussen de twee diepe vleugels. De meest linkse vleugel heeft normale ramen op begane grond en verdieping, de vleugel ernaast heeft twee kleine keldervensters en daarboven een tweetal zeer hoge ramen. Beide vleugels bezitten accoladebogen boven de verdiepingvensters. Het tweetal vensters op de begane grond van de meest linkse vleugel, voorzien van eenvoudige korfbogen, heeft aan weerszijden een nauwkeurig gemetselde, zogenaamde ‘accoladebouwnaad’. Een dergelijke, hier en daar rond lopende, maar in grote lijnen verticale naad geeft aan waar nieuw in reeds bestaand metselwerk is ingevoegd. Uit deze naden en uit de lichte verschillen in de

Peter Don, Voorne-Putten 257

341 De achterzijde van het Merulaweeshuis vóór de restauratie; opname 1960. gebruikte baksteen kan worden geconcludeerd dat het huidige gevelgedeelte met de twee vensters op de begane grond hier later is aangebracht. De achtergevel van het rechter gedeelte toont dezelfde vormen en versieringen als de voorgevel, zij het iets eenvoudiger. De vier schilddaken hebben ook aan de achterzijde alle een dakkapel. De vrijwel blinde rechter zijgevel heeft een 19de-eeuwse uitgebouwde schouw met schoorsteenkanaal. Het voorplein ten slotte wordt grotendeels nog afgesloten door het ijzeren hek uit 1871. Dit hek, versierd met gietijzeren details, is thans in het midden onderbroken.

Interieur

Het Merulaweeshuis is nog in het bezit van al zijn eikehouten balklagen. Het linker gedeelte van het gebouw heeft in beide vleugels op begane grond en verdieping ruimten die zijn voorzien van een samengestelde balklaag. De moerbalken lopen hier steeds evenwijdig met de voorgevel. In het rechter gedeelte is de situatie geheel anders. Hier liggen niet twee diepe vleugels, zoals de daken suggereren, maar juist twee dwarse. De voorste van deze bezit op begane grond en verdieping een samengestelde balklaag, de achterste heeft enkelvoudige balklagen, alles haaks op de voorgevel. Achter de voordeur ligt op de begane grond een ruime hal. Deze is vier balkvakken diep en heeft gesneden houten voluutconsoles onder de moerbalken. Rechts achterin bevindt zich de trap naar de verdieping, een eikehouten spiltrap die bij de restauratie werd vervaardigd ter vervanging van een steektrap uit 1871. De forse kelder hierachter, in feite een laag souterrain, is thans in gebruik als archiefruimte en voorzien van een betonnen dekking. Op de verdieping zijn boven de hal onder enkele van de moerbalken houten consoles met wapenschildjes aangebracht. De hoge zaal boven de kelder, thans ingericht als regentenkamer, heeft een balklaag van vier vakken, zonder consoles. Deze balklaag is ongeverfd, dit in tegenstelling tot de meeste andere balklagen in het gebouw, die bij de restauratie alle donkerrood of lichtgroen zijn geschilderd. De meest linkse vleugel is iets smaller en heeft zowel op de begane grond als op de verdieping een onderverdeling in een drie vakken diepe voor- en een vier vakken diepe achterkamer. Op de begane grond lagen hier eertijds het dagverblijf der

Peter Don, Voorne-Putten weeskinderen en daarachter het wasvertrek. Beide kamers hebben rechts in de zoldering nog een schoorsteenraveling. De renaissancevoluutconsoles onder de moerbalken komen overeen met die in de hal. In het rechter gedeelte bevindt zich op de begane grond aan de voorzijde de

Peter Don, Voorne-Putten 258 vroegere regentenkamer. Deze ruimte heeft geen balkconsoles. Rechts is een stookplaats met een eenvoudige empire-schoorsteenmantel van zwart en wit marmer uit circa 1800. Het hoekkamertje naast de voormalige regentenkamer was ooit de woonkamer van de Vader en Moeder van het weeshuis. Achter langs deze vertrekken voert een gang vanuit de hal naar de achter in het rechter gedeelte gelegen, vroegere keuken. Het laatste gedeelte van deze gang is thans bij de keuken getrokken en nu staat hier een tweede spiltrap, eveneens een produkt van de restauratie. De keuken zelf heeft wit betegelde wanden en rechts een grote, uitgebouwde schouw. De enkelvoudige balklagen in de keuken en in de kamer ernaast (ooit het schoollokaal) hebben geen consoles. Anders is dit op de verdieping van het rechter gedeelte. Hier zijn in enkele vertrekken houten renaissance-consoles zonder snijwerk aangebracht en in de voorkamer boven de vroegere regentenkamer gesneden consoles als in de hal. De kapconstructies zijn alle vier in grote lijnen hetzelfde. Zij hebben eikehouten gebinten die steeds bestaan uit een dekbalkjuk met kromme benen, hierop een tweede dekbalkjuk en ten slotte een nokstijl met schuine schoren en met korbelen onder de nokgording. De zolders hebben een tamelijk hoge borstwering. De gebinten zijn voorzien van gehakte telmerken. Deze

342 Angelus Merula, de stichter van het weeshuis. Schilderij op paneel, gedateerd 1550; coll. Stichting Merula Weeshuis. onderscheiden links en rechts door middel van lange rechte streepjes tegenover ‘halve maantjes’, ‘amandeltjes’ of kortere rechte streepjes. De merken in de kap van de tweede vleugel van links nummeren van achter naar voor, I tot en met VII. In de kappen van het rechter gedeelte tellen de merken van voor naar achter, I tot en met VI, steeds verspringend van links naar rechts en weer terug. In de meest linkse kap, die veel hergebruikt materiaal bevat, is de nummering minder duidelijk. Hier lijken voor en achter een scheidingsmuur twee aparte systemen gebruikt te zijn. Bovendien zijn aan weerszijden van de scheidingsmuur in later tijd twee extra gebinten aangebracht, zwaarder dan de andere, uitgevoerd in grenehout en voorzien van een extra versteviging in de vorm van een Andreaskruis. Wellicht hebben deze extra gebinten iets van doen gehad met een dakruiter of met de eerder genoemde traptoren. Ten slotte moet nog het houten strafhok vermeld worden dat zich op de meest linkse zolder bevindt en dat herinnert aan de discipline die in het weeshuis werd gehandhaafd.

Peter Don, Voorne-Putten Inventaris

In de hal en in de tegenwoordige regentenkamer bevinden zich verschillende oude meubelstukken en enkele schilderijen, alles bezit van de Stichting Merula Weeshuis. Een der schilderijen is een portret van Angelus Merula, gedateerd 1550. Verder is er onder meer een groot 17de-eeuws familieportret, in de 18de eeuw geschonken door burgemeester François Pieter Gomarus.

Peter Don, Voorne-Putten 259

Woonhuizen

343 Plattegrond van Brielle, omstreeks 1560 getekend door Jacob van Deventer; coll. ARA 's-Gravenhage.

Brielle is op Voorne-Putten van alle plaatsen verreweg het rijkst aan historische woonhuisarchitectuur. Bovendien bezit het voor een stad in het westen van Nederland relatief zeer oude huizen. Zo kan aan de hand van wat nog resteert de ontwikkeling van het Brielse woonhuis vanaf de vroegste sporen uit de 14de eeuw tot heden worden geschetst. Tegenover deze rijkdom van Brielle staat het in de meeste gevallen zeer bescheiden bezit aan oude woonhuismonumenten van de andere plaatsen op het eiland. Het woonhuisonderzoek dat aan dit hoofdstuk ten grondslag ligt, heeft zich dan ook, zeker wat het inwendige der huizen betreft, in hoofdzaak tot Brielle beperkt. De woonhuizen elders op het eiland zijn wel in beschouwing genomen, maar slechts in incidentele gevallen systematisch onderzocht. In het onderstaande zorgt het Brielse woonhuizenbestand derhalve in belangrijke mate voor het lopende verhaal. De huizen elders op Voorne-Putten komen waar dat dienstig is binnen dat verhaal ter sprake.

Litteratuur

T.E. van Ditmars, ‘De historie van de 17de eewse brouwerij “'t Gecroonde Hart”’ (scriptie Technische Universiteit Delft, z.j.); M.J. Dolfin e.a., De Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst, Utrecht. De huizen binnen de singels, deel I: Beschrijving, 's-Gravenhage 1989; G.W.M. Jager en C.W. Fock, Italiaans stucwerk in Den Haag en Leiden 1700-1800, Leiden 1984; Janse 1989; Klok Jzn. 1980; W. Kuyper, Dutch Classicist Architecture. A Survey of Dutch Architecture, Gardens and Anglo-Dutch Architectural Relations from 1625 to 1700, Delft 1980; Van Lennep en Ter Gouw I en II; Meischke 1965; R. Meischke, ‘Huizen en keuren’, in: De gothische bouwtraditie. Studies over opdrachtgevers en bouwmeesters in de Nederlanden, Amersfoort 1988, 208-262; Meischke en Zantkuyl; J.F. Staal, Bouwwerk van Vorkink en Wormser, Wendingen 4 (1921), nr. 6; J. Tegelaers e.a., De Vier Gekroonde Ambachtslieden, Trompmuseum Den Briel, Delft 1987 (typoscript, exemplaar aanwezig in bibliotheek RDMZ); Verslagen der Provinciale Zuidhollandsche Archeologische Commissie; Voorloopige Lijst. Zie ook de litteratuuropgaven bij de verschillende individuele beschrijvingen.

Peter Don, Voorne-Putten De huiserven

Wie zich met de geschiedenis van de huizen en hun erven in een stad of dorp in Nederland bezighoudt, vindt in de omstreeks 1825 vervaardigde kadastrale minuut steeds een uiterst waardevolle informatiebron. Op de kadastrale minuutplans namelijk werd destijds per gemeente voor het eerst een vrijwel volledige en zeer nauwkeurige opmeting vastgelegd van alle uit juridisch en belastingtechnisch oogpunt belangrijke grenzen. Zowel de percelen als de+ daarop aanwezige gebouwen staan daarom ingetekend op deze kaarten, die zo een gedetailleerde momentopname vormen +Waar in dit hoofdstuk een van de situatie in het jaar van vervaardiging. De gemeenten op Voorne-Putten adres voorzien is van een kregen hun minuutplans tamelijk vroeg, in de jaren 18l7-'20. Van de meeste kernen asterisk (*), verwijst deze naar de elders in het op het eiland is het hoofdstuk opgenomen individuele beschrijving van het object.

Peter Don, Voorne-Putten 260 kadastraal minuutplan, in overgetekende en enigszins aangepaste vorm, in dit boek opgenomen (zie het zaakregister: kadastrale minuutplans). Eerdere plattegronden verschaffen op het punt van de individuele erven meestal nauwelijks of in het geheel geen gegevens. Dit geldt bij voorbeeld voor de kaarten van Jacob van Deventer, die omstreeks 1560 op Voorne-Putten de plaatsen Geervliet, Heenvliet en Brielle tekende (afb. 35 en 343). Grenzen tussen percelen zijn op Van Deventers kaarten nergens te vinden. Wel is bij benadering aangegeven hoe dicht de bebouwing toentertijd was en hoever zij zich uitstrekte, langs welke straten er min of meer aaneengesloten rijen huizen stonden en welke terreinen geheel of gedeeltelijk (nog) onbebouwd waren. Dergelijke informatie leveren ook de 17de- en 18de-eeuwse plattegronden, die met name van steden en andere door vestingwerken omgeven plaatsen werden vervaardigd. Overigens moet hierbij worden aangetekend dat deze kaarten lang niet altijd en in alle opzichten even betrouwbaar zijn. Een voorbeeld hiervan geeft de plattegrond van Brielle die Johannes Blaeu in 1649 maakte (afb. 344) en die een aantal forse afwijkingen van de historische werkelijkheid laat zien. Niet alleen heeft Blaeu de Catharijne- en de Pieterskerk nogal ‘vrij’ weergegeven, maar ook in het stratenplan tekent hij enkele merkwaardige, onverklaarbare details, zoals de rechte straat die ten westen van het Maarlandse kerkhof de verbinding vormt tussen de Langestraat en de zuidzijde van het Maarland.

344 Plattegrond van Brielle, in 1649 gemaakt door Johannes Blaeu; coll. RDMZ.

Naast oude kaarten vormen archiefstukken vaak een tweede belangrijke, zij het meestal wat minder direct toegankelijke bron. Vooral Meischke heeft in dit verband gewezen op de waarde van de oude keurboeken en van eertijds voor diverse doeleinden gemaakte registers van huizen. Allerlei gegevens over de rangschikking, de maten, de bebouwing en het gebruik van de percelen kunnen hierin zijn opgenomen. Brielle bezit zeer vroege keuren; het oudste Brielse keurboek is van 1346. Verder is hier ook uit het brandemmerregister uit 1523 en uit het kohier van de tiende penning uit 1545 veel op te maken. De derde en misschien wel belangrijkste informatiebron wordt gevormd door de heden ten dage ter plaatse aan te treffen situatie. Immers, ook door de bestudering van de huizen en hun erven zoals zij zich nu voordoen, wordt inzicht in de historische ontwikkeling verkregen. In dit boek is van een aantal kernen op Voorne-Putten een kaartbeeld van de huidige situatie opgenomen (zie het zaakregister: nette plans).

Peter Don, Voorne-Putten 261

Brielle

Getuige de door Jacob van Deventer vervaardigde plattegrond van Brielle concentreerde zich omstreeks 1560 de bebouwing aldaar vooral langs de noord-zuidas (Voorstraat - Nobelstraat) en verder in de omgeving van het stadhuis, langs de Langestraat en aan weerszijden van de Maarlandse haven. Duidelijk zijn op deze plaatsen de huizenrijen te zien, slechts onderbroken door de verschillende zijstraten en door enkele bijzondere gebouwen. Johannes Blaeu tekende in 1649 in grote lijnen dezelfde situatie, met als enige opvallende verschillen de komst van het nieuwe wijkje in de noordoosthoek, waar aan beide zijden van de Nieuwstraat intussen huizen waren verrezen, en de aanleg van de Kaaistraat, die eveneens snel bebouwd was geraakt. Ten opzichte van dit in essentie laat-middeleeuwse beeld toont de kadastrale minuut van 1820 (afb. 23) opvallend weinig grote veranderingen. De stad is nu aan de zuidzijde ingekort, met als gevolg het verdwijnen van enige huizenreeksen aldaar, en verder is onder andere aan het Slagveld, aan het Scharloo en aan diverse zij- en achterstraten, zoals aan de Rozemarijnstraat, hier en daar een huizenrijtje opgetrokken. Een volledig aaneengesloten bebouwing is in de periode van circa 1650 tot 1820 echter nergens tot stand gekomen. In feite duurde het zelfs tot in de 20ste eeuw voordat aan het bestaande geheel weer nieuwe huizenrijen en kleine woonwijken werden toegevoegd. Binnen de omwalling gebeurde dit in de omgeving van het

345 Aaneengesloten bebouwing in het centrum van Brielle: gevelwand van de Voorstraat, met daarin opgenomen de voorgevel van de Jacobskerk; opname 1987.

Asylplein, achter de noordzijde van het Maarland en in de zuidwesthoek van de stad. In het recente verleden ten slotte verrees een nieuw wijkje ten oosten van de Voorstraat, tussen Geuzenstraat en Fransestraat (afb. 24). In de eerst na 1900 bebouwde stadsdelen staan veel huizen niet direct aan de straat, voorzien als zij zijn van een voortuin. Overal elders houdt de bebouwing zich echter vrijwel zonder uitzondering nauwkeurig aan de rooilijn. Terugliggende huizen komen in de oudere straten in het geheel niet voor en buiten de rooilijn is hier alleen gebouwd in het geval van een toevoeging in de vorm van een erker (Scharloo 8), een pothuisje (Voorstraat 159, hoek Maarland) of een - voormalige - galerij (Nobelstraat 88, in oorsprong geen woonhuis, maar het wachthuis aan de nu verdwenen Zuidpoort; zie pagina 62). Vrijstaande huizen zijn er in de oude stadsdelen eveneens nauwelijks.

Peter Don, Voorne-Putten Overigens moet er zich omstreeks 1500 in de omgeving van de Catharijnekerk een aantal grote huizen van vooraanstaande Briellenaren hebben bevonden, geheel vrijstaand op ruime erven. Hiervan is echter alleen de later als weeshuis in gebruik genomen woning van Angelus Merula (zie pagina 253) bewaard gebleven. Getuige de kadastrale minuut hadden in 1820 de huizen aan de belangrijkste oude straten alle nog hun eigen stoep, die dus deel uitmaakte van het erf. Deze stoepen zijn op het minuutplan in de eerste plaats aangegeven aan weerszijden van het Maarland, van de noord-zuidas (Voorstraat - Nobelstraat) en van de oost-westas (Kaaistraat - Visstraat - Koopmanstraat - Wellerondom - Langestraat). Verder zijn zij getekend langs de westzijde van wat destijds de Groenmarkt genoemd werd (het op het Wellerondom aansluitende deel van de Venkelstraat), en langs de huizen aan het meest noordelijke gedeelte van het Slagveld. Opvallend is, dat in de meeste uitbreidingen van circa 1600 (de Kaaistraat, het meest oostelijke deel van het Maarland en het meest noordelijke deel van het Slagveld) de huiserven wèl met eigen stoepen zijn afgebeeld, maar dat deze bij de uit dezelfde tijd daterende Nieuwstraat geheel ontbreken. Op de plaatsen waar in 1820 eigen stoepen werden getekend, bestaat deze situatie thans nog steeds, met als uitzondering de as Voorstraat - Nobelstraat. De stoepen aan weerszijden van deze hoofdverkeersader werden in of kort na 1955 onteigend en vervangen door een trottoir. Alleen Voorstraat 27*, eigendom van de Vereniging ‘Hendrick de Keyser’, behield destijds de eigen stoep. De smalste huiserven in het tegenwoordige Brielle hebben een breedte van iets minder of iets meer dan vier meter. Dergelijke smalle erven komen in groten

Peter Don, Voorne-Putten 262 getale voor, met name aan weerszijden van het Maarland en langs het meest noordelijke deel van de Voorstraat, maar ook langs bij voorbeeld de Langestraat, de Visstraat en het meest zuidelijke deel van de Nobelstraat. Deze minimumbreedte van ongeveer vier meter vindt haar oorsprong ongetwijfeld in de middeleeuwse situatie, die in hoofdzaak zal zijn gekenmerkt door kleine huizen met lemen wanden op smalle percelen. Het Brielse keurboek van 1346 bepaalde onder meer dat er geen vuur mocht branden in huizen smaller dan tien voet. De hier ter plaatse destijds gangbare Oostvoornse voet leverde zo een minimumbreedte voor de huizen op van 3,26 meter. Voorts werd tussen deze smalle huizen in de regel enige ruimte opengelaten, bedoeld als gang ten behoeve van de brandbestrijding en tegelijkertijd ook dienend als osendrop (= druipstrook). De totale erfbreedte kwam daarmee op ongeveer vier meter. In later tijd, bij de vervanging van de oorspronkelijke bebouwing door stenen huizen, werden de tussenruimten binnen de muren getrokken. De huizen gingen toen de gehele perceelsbreedte beslaan.

346 Gezicht op de noordzijde van het Maarland in Brielle. Smalle en bredere huizen wisselen elkaar af; opname 1991.

Naast de talrijke erven met de minimumbreedte van circa vier meter, bezit de stad verspreid ook nogal wat huiserven met een breedte die varieert van 5,5 tot 6,5 meter. Verder zijn vooral aan weerszijden van de centraal gelegen gedeelten van de Nobelstraat en de Voorstraat de percelen met de grootste breedte te vinden. Zo zijn er huiserven van circa acht meter breed, die zeer goed kunnen zijn ontstaan door het bijeennemen van twee oorspronkelijke percelen, waarop dan één groot stenen huis werd gebouwd. Op verschillende plaatsen is de breedte zelfs opgelopen tot ongeveer twaalf meter, in feite dus een drietal oude erven, waarop een groot huis met een bijbehorende zijkamer tot stand kwam. Deze grote huizen op brede percelen in het centrum van de stad ontstonden vooral in de loop van de 14de, 15de en 16de eeuw. Maar ook later werden nog naast elkaar gelegen huiserven samengevoegd. In de 18de eeuw leidde dit zelfs tot enkele percelen met een totale breedte van ruim vijftien meter. Op al deze ontwikkelingen en op de diverse, ermee verband houdende woonhuistypen wordt in het vervolg van dit hoofdstuk nader ingegaan. Wat de diepte van de huiserven betreft, die loopt in de verschillende gedeelten van de stad sterk uiteen. Zeer diepe percelen, met een lengte van 40 à 50 tot zelfs 70 meter, zijn te vinden aan de noordzijde van het Maarland en aan weerszijden van de Nobelstraat en de Voorstraat, met name in de omgeving van de Markt. Aanzienlijk minder diep zijn bij voorbeeld de erven in de scherpe hoek tussen de zuidzijde van het Maarland en het meest noordelijke gedeelte van de Voorstraat. De huizen aan de eerst in het begin van de 17de eeuw aangelegde Nieuwstraat hebben zelfs uiterst krappe erven. Aan de westzijde werden deze erven destijds afgenomen van de

Peter Don, Voorne-Putten achtererven van de huizen aan de Voorstraat en aan de oostzijde werden zij van het begin af beperkt door een aldaar tot na 1900 aanwezige scheepswerf. Geheel of vrijwel geheel zonder achtererf zijn de kleine huizen die in een

Peter Don, Voorne-Putten 263

347 Markt 9 te Heenvliet met aangrenzende panden. Achter de smalle gevel gaat een huis op wigvormige plattegrond schuil; opname 1991.

348 Heenvliet, Markt 9. Plattegrond. Schaal 1:300. Tekening B. Kooij, 1991; naar tekening van J.H. Kooreman en J.J. Raue uit 1961. smalle strook tussen de Langestraat en het St.-Catharijnehof zijn gebouwd. Min of meer in dezelfde situatie verkeren de meeste huisjes aan de zij- en achterstraten, zoals aan de Rozemarijnstraat. Deze huisjes werden in de loop der tijd op een stukje van de achtererven van aan de hoofdstraten staande huizen opgetrokken. Een apart geval vormen de diverse huizen die op of dicht bij de hoek van twee bebouwde straten werden gebouwd. Zij zitten elkaar als het ware ‘in de weg’ en hebben door plaatsgebrek eveneens geen achtererf. Sommige, meestal grotere huizen hebben een achtererf dat breder is dan het voorste gedeelte van het erf, breder dus ook dan het huis zelf. Deze situatie, van een achtererf dat verbreed is ten koste van de achtererven van een of meer belendende panden, komt onder meer op de noordzijde van het Maarland voor en aan weerskanten van de Voorstraat. Maarland Nz 48* en Voorstraat 27* zijn goede voorbeelden. Hoe waren de achtererven van de huizen, behalve dan door de huizen zelf, te bereiken? De kadastrale minuut van 1820 laat zien dat ook toen stegen of gangen tussen de huizen al vrijwel overal slechts uiterst sporadisch aanwezig waren. Een belangrijke uitzondering vormde ook in dit opzicht weer de Nieuwstraat, met niet minder dan twaalf gangen die naar de achtererven leidden. Elders waren deze gangen nauwelijks nodig, omdat Brielle weinig of geen echt gesloten bouwblokken liet zien. Elke belangrijke straat had haar eigen achterstraat, die slechts zeer ten dele bebouwd was en dan nog vaak met schuren, koets- of pakhuizen die behoorden bij de huizen aan de hoofdstraat. De achtererven waren dus meestal via deze achterstraat te bereiken. Enige aandacht dient ten slotte nog geschonken te worden aan de vaak grote niveauverschillen in de erven. Veel huizen werden namelijk tegen een dijk aangebouwd. Dit geldt zowel voor de huizen aan de Nobelstraat en de Voorstraat als

Peter Don, Voorne-Putten voor de huizen aan weerszijden van het Maarland. De ligging tegen de dijk had tot gevolg dat het erf naar achter toe snel daalde. Hiervan werd gebruik gemaakt bij de bouw van ten dele of geheel onderkelderde achterkamers of achterhuizen. De niveauverschillen zijn heden ten dage nog goed waarneembaar.

De overige kernen

Wat de ligging, vorm en bebouwing van de huiserven betreft, komt de situatie in de kernen van met name Heenvliet, Abbenbroek, Zuidland en Zwartewaal in grote lijnen overeen met de Brielse: een min of meer aaneengesloten bebouwing van merendeels of uitsluitend diepe huizen op ten dele zeer smalle, tegen de dijk gelegen percelen. In de meeste gevallen is ook een achterstraat aanwezig, ter ontsluiting van de achtererven. In Abbenbroek zijn tussen de

Peter Don, Voorne-Putten 264

349 Gezicht op de Oostkade in Hellevoetsluis; opname 1964. huizen bovendien nog verschillende gangen opengelaten. Achter op de erven staat vaak een schuur. Abbenbroek heeft met Heenvliet en Zuidland de bebouwing rond om de voormalige haven (nu vijver of marktplein) gemeen. In Zuidland zijn de huiserven op de beide westelijke hoeken van de Ring wigvormig en dat geldt ook voor de erven aan de zuidwestzijde van de Markt van Heenvliet. In Abbenbroek daarentegen is niet voor deze wigvormige oplossing gekozen. Opvallend verschil met de situatie in Brielle is verder de ligging van de kelders onder de huizen. In Brielle zijn zij vrijwel zonder uitzondering onder het middelste of achterste deel van het huis aangebracht, maar in Heenvliet, Abbenbroek en Zuidland liggen zij aan de voorkant, min of meer in het dijklichaam. Zuidland heeft, behalve om de Ring, ook langs de Dorpsstraat en de Breedstraat aaneengesloten bebouwing en deze is eveneens te vinden aan weerszijden van de haven van Hellevoetsluis, de Kerkstraat in Geervliet en de Dorpsstraat in Nieuwenhoorn. Voor het overige worden de twee laatste kernen echter gekenmerkt door verspreide, zelfs nog enigszins agrarisch getinte bebouwing op onregelmatig gevormde erven. Dit beeld is vooral voor de kleinere kernen op Voorne-Putten, zoals Hekelingen, Simonshaven, Nieuw-Helvoet en Vierpolders nog steeds karakteristiek te noemen, maar het bepaalt ook in hoge mate het aanzicht van het oude centrum van Oostvoorne.

De woonhuistypen

Op grond van hun bouwmassa kunnen woonhuizen op tamelijk eenvoudige wijze al enigszins worden geordend. Toegepast op de huizen van Voorne-Putten levert een dergelijke globale ordening in eerste instantie twee hoofdtypen op: dat van het diepe en dat van het dwarse huis. Wanneer nu de bouwmassa wat nader wordt bekeken en wanneer daarbij de indeling en de constructie van de huizen wordt betrokken, dan kunnen binnen deze hoofdtypen verschillende subtypen worden onderscheiden. Allereerst is er het meest eenvoudige diepe huis, dat alleen een zolderverdieping bezit en geen belangrijke extra ruimten aan de achterkant of opzij. Daarnaast is er het diepe huis dat van een echte verdieping is voorzien. Verder kan aan een diep huis ook een achterkamer zijn toegevoegd en soms is er een uitbreiding zijwaarts, in de vorm van een of twee zijkamers. Ten slotte kan het diepe huis uit twee min of meer

Peter Don, Voorne-Putten gelijkwaardige beuken bestaan; dan is er sprake van een tweebeukig of dubbel diep huis. Ook het dwarse huis komt in verschillende gedaanten voor. Het heeft veelal alleen een zolderverdieping, maar er zijn daarnaast ook dwarse huizen die van

Peter Don, Voorne-Putten 265 een echte verdieping zijn voorzien. Zeldzaam zijn de tweebeukige dwarse huizen; deze bezitten een tweede, eveneens dwars geplaatste beuk tegen de achterzijde van de eerste. Op basis van hun plattegrond zijn deze tweebeukige huizen, samen met nog enkele andere op het eerste gezicht dwarse huizen, eerder als vierkant huis te beschouwen. Bij de hier ontwikkelde ordening in de diverse typen is uitgegaan van de tegenwoordige toestand waarin de huizen zich bevinden. Deze toestand is weliswaar in veel gevallen het resultaat van een aantal opeenvolgende verbouwingen en uitbreidingen, maar de loop van de bouwgeschiedenis van een huis heeft bij de indeling bij een der genoemde (sub)typen nooit een rol gespeeld. In zekere zin geldt dit niet helemaal voor het laatste ‘type’ dat is onderscheiden, namelijk dat van het huis dat zijn huidige vorm kreeg door het achter één nieuwe voorgevel samenvoegen van twee (of meer) reeds bestaande panden. Bij een dergelijke samenvoeging werden de samenstellende delen in het algemeen zodanig ingrijpend gewijzigd, dat hier wel van een afzonderlijke groep moet worden gesproken. Ook bij de indeling bij deze groep is de tegenwoordige toestand van een huis steeds het uitgangspunt geweest, maar anders dan bij de voorgaande (sub)typen geeft de benaming ‘huis ontstaan door samenvoeging’ hier al enig inzicht in de historische ontwikkeling.

Het diepe huis

Drie belangrijke, met elkaar verband houdende kenmerken karakteriseren het diepe huis. Allereerst is de plattegrond in het algemeen meer diep dan breed. Verder liggen de balklagen doorgaans evenwijdig met de voorgevel. En ten slotte heeft de kap een nokrichting loodrecht op diezelfde voorgevel. In min of meer stedelijke situaties, met een aaneengesloten bebouwing langs straat, kade of plein, komt het diepe huis verreweg het meeste voor. Dit is met name het geval langs de hoofdstraten van Brielle, maar verder ook in de kernen van een aantal kleinere plaatsen, bij voorbeeld langs de Oostkade van Hellevoetsluis, rondom de Markt te Heenvliet, aan weerszijden van de Dorpsstraat zowel in Nieuwenhoorn als in Zwartewaal en in het centrum van Zuidland.

Het eenvoudige diepe huis

350 Maarland Nz 41 te Brielle; schets B. Kooij, 1991.

In zijn meest eenvoudige vorm heeft het diepe huis een begane grond met twee achter elkaar gelegen vertrekken en daarboven niet meer dan een zolderverdieping. Van de twee vertrekken op de begane grond is het voorste gewoonlijk groter dan het

Peter Don, Voorne-Putten ongeveer vierkante vertrek dat tegen de achtergevel ligt. Het voorste vertrek was in de oudere huizen oorspronkelijk het vaak onverwarmde ‘voorhuis’ en het vertrek erachter was dan de ‘binnenhaard’, de van een stookplaats voorziene woonkamer. De trap naar de zolder bevond zich meestal in een der twee hoeken achter in het voorhuis en verder lag er dikwijls een kleine kelder tegen de scheiding tussen de twee vertrekken. De zolder heeft vrijwel altijd een borstwering met een hoogte van 0,5 à 1 meter. De eenvoudige diepe huizen kunnen zeer klein zijn. Sommige zijn gebouwd op een perceel van minimumbreedte, dat wil zeggen niet meer dan ongeveer 4 meter breed (Brielle, Maarland Nz 45); andere zijn wat breder, tot circa 5,5 meter (Brielle, Maarland Nz 41). In de voorgevel is naast de deur soms één, soms een tweetal vensters aangebracht; voor meer dan twee vensters is geen ruimte. De huizen hebben in het algemeen een diepte van tussen de 10 en 15 meter; zij tellen in de meeste gevallen vijf of zes balk- of kapvakken. In Brielle staan veel van deze kleine huizen aan weerszijden van het westelijk gedeelte van het Maarland, langs het noordelijk uiteinde van de Voorstraat, langs het zuidelijk uiteinde van de Nobelstraat en aan straten als de Langestraat, de Kaaistraat en de Nieuwstraat. Hiernaast komen in deze stad ook eenvoudige diepe huizen van wat grotere breedte voor. Deze staan hoofdzakelijk in de nabijheid van de haveningang, aan de noordzijde van het Maarland en aan het Slagveld. Zo is Maarland Nz 24* bijna 6,5 meter breed en Slagveld 52 zelfs meer dan 7 meter. Vermoedelijk hadden deze bredere huizen, die verder ook

Peter Don, Voorne-Putten 266 voorzien zijn van een ruime zolder met een tamelijk hoge borstwering, oorspronkelijk een gecombineerde woon- en opslagfunctie die verband hield met de visserij of de handelsvaart. In het algemeen is het eenvoudige diepe huis echter klein te noemen. Dit geldt zeker ook voor de kernen buiten Brielle. Met de inwendige ruimte in deze kleine, verdiepingloze huizen moest in de loop der tijd worden gewoekerd en vooral in de 19de en 20ste eeuw werd bij moderniseringen en uitbreidingen veel gewijzigd. Op een gegeven moment werd achter de vaak naar opzij verplaatste voordeur een van voor naar achter lopende gang aangebracht. Soms kon deze buiten het oorspronkelijke huis worden geplaatst. Zo werd bij Langestraat 37 in Brielle de gang die rechts van het huis naar de achtererven voerde, bij het huis getrokken. Een ander voorbeeld levert Slagveld 53, eveneens te Brielle. Dit huis, dat blijkens het kadastrale minuutplan in 1820 nog één geheel vormde met het bedrijfspand Slagveld 54-55, kreeg later, bij de splitsing van de beide panden, een smalle strook van het buurpand erbij ten behoeve van een gang. Overigens is bij verbouwingen in het recentere verleden, om ruimte te winnen, vooral uit de smalste huizen de gang vaak weer verdwenen. Een tochtportaal achter de voordeur is er dan voor in de plaats gekomen. Andere wijzigingen die veel eenvoudige diepe huizen in de loop der tijd hebben ondergaan, zijn het verwijderen van het keldertje, de vervanging van de oude spiltrap door een moderne steektrap, de vergroting van de keuken ten koste van het achterste gedeelte van de gang (of de aanbouw van een geheel nieuwe keuken tegen de achtergevel) en de afscheiding van een aantal slaapkamers op de zolder. Het type van het eenvoudige diepe huis is algemeen verbreid en de eeuwen door toegepast. Met een specifieke periode uit de geschiedenis is het dan ook niet in verband te brengen.

Het diepe huis met verdieping

351 Maarland Zz 4-5 te Brielle; schets B. Kooij, 1991.

De aanwezigheid van een verdieping beïnvloedt de indeling van de begane grond meestal niet wezenlijk. Het vroegere voorhuis en de voormalige binnenhaard blijven vaak min of meer herkenbaar en ook op de verdieping is er een hoofdindeling met twee achter elkaar gelegen vertrekken. Daarboven ligt de zolder, in de regel voorzien van een borstwering. De vertrekken op de verdieping liggen doorgaans op gelijke hoogte, maar in sommige huizen is er een zeker niveauverschil, zoals in Nobelstraat 84 te Brielle. Hier liggen de verdiepingvloer, de zoldervloer en de kap van het voorgedeelte duidelijk hoger dan de vloeren en de kap daarachter. De voormalige binnenhaard is dientengevolge een tamelijk laag vertrek.

Peter Don, Voorne-Putten Het diepe huis met verdieping kan even smal zijn als het eenvoudige diepe huis. In Brielle zijn bij voorbeeld Wellerondom 4, Maarland Nz 5 en 6 en Langestraat 40* alle ongeveer 4 meter breed, terwijl een breedte van 5 à 5,5 meter, zoals van Voorstraat 131 en Maarland Zz 4-5, hier eveneens veel voorkomt. Deze vrij smalle diepe huizen met verdieping staan verspreid over de gehele Brielse binnenstad, maar bevinden zich ook hier en daar in de oudere kernen elders op het eiland. Hun voorgevels hebben zowel naast de voordeur als op de verdieping één of hooguit twee vensters. Bredere diepe huizen met verdieping zijn er ook, zij het niet in groten getale. Zij staan in Brielle voornamelijk in het centrum van de stad, in de omgeving van de Markt. Zo heeft het hoekpand Markt 2 (hoek Voorstraat) een breedte van niet minder dan 8 meter, met een voorgevel met drie vensterassen. De diepe huizen met verdieping zijn veelal tussen de 10 en 15 meter diep, maar door de aanwezigheid van de bovenkamers kon hier en daar ook wel met een geringere diepte genoegen worden genomen. In Brielle meten bij voorbeeld Voorstraat 117 en Raas 1 (hoek Langestraat) niet veel meer dan 8 meter. Dat het aantal balk- of kapvakken bij deze geringere diepte ook kleiner is dan het gebruikelijke vijf- of zestal, spreekt vanzelf. Aparte vermelding verdienen ten slotte nog enkele huizen die in zekere zin tussen het eenvoudige diepe huis en het diepe huis met verdieping in geplaatst

Peter Don, Voorne-Putten 267 zouden kunnen worden. Het gaat hier om huizen die alleen boven het achtergedeelte een verdieping bezitten. Brielse voorbeelden hiervan zijn Voorstraat 126 en Slagveld 51, beide tegen een dijk aangebouwd. Ook voor het diepe huis met verdieping geldt dat het niet met één bepaald historisch tijdvak te verbinden is. Huizen van dit type zijn gebouwd vanaf de late middeleeuwen tot in de huidige tijd.

Het diepe huis met achterkamer

352 Maarland Nz 10 te Brielle; schets B. Kooij, 1991.

Wanneer het diepe huis zich verder in de diepte ontwikkelde, kreeg het veelal een achterkamer, een derde hoofdvertrek gelegen achter het voorhuis en de binnenhaard. Deze achterkamer komt nogal eens voor bij huizen die ook van een verdieping zijn voorzien. De ‘achterkamer’ is dan vaak een min of meer apart bouwdeel, dat zelf ook een verdieping heeft. Een goed voorbeeld is Maarland Nz 10 te Brielle. Dit is een hoog huis dat tegen zijn achtergevel een smaller en lager aanbouwsel heeft, bestaande uit een begane grond en een verdieping onder een eigen zadeldak. Diepe huizen zonder een echte verdieping, maar mèt een achterkamer, zijn in Brielle Maarland Nz 43 en Maarland Zz 49. Zij hebben achter de voormalige binnenhaard een forse opkamer boven een onderhuis. Met hun achterkamer hebben deze nauwelijks 4 meter brede panden een diepte van ongeveer 20 meter bereikt. Dat deze achterwaartse ontwikkeling met name in Brielle kon leiden tot panden van nog grotere diepte, blijkt bij voorbeeld uit Maarland Nz 47*, in totaal ongeveer 27 meter diep. De ontwikkeling van het diepe huis met achterkamer lijkt in Brielle vooral in de 15de, 16de en vroege 17de eeuw geplaatst te moeten worden.

Het diepe huis met zijkamer

353 Nobelstraat 19 te Brielle; schets B. Kooij, 1991.

Diepe huizen voorzien van een zijkamer komen in Brielle tamelijk veel voor. Kenmerkend voor deze huizen is de aanwezigheid van een smaller en meestal ook

Peter Don, Voorne-Putten minder diep bouwdeel opzij van het hoofdhuis. Dit hoofdhuis heeft in Brielle vrijwel altijd een verdieping, de zijkamer is er veelal lager en voorzien van een eigen kap. Soms is het samenstel van hoofdhuis en zijkamer ook aan de voorgevel nog af te lezen, zoals bij voorbeeld bij Voorstraat 27* en bij Nobelstraat 19. Bij beide huizen staat rechts van het zeer forse hoofdhuis een veel lager en smaller bouwdeel, dat bovendien ook veel minder diep is. Als extra bijzonderheid moet worden vermeld dat zich bij Nobelstraat 19 achter de zijkamer een binnenplaatsje bevindt en dat daarachter een tweede zijkamer onderscheiden kan worden. Het zijn alleen enkele van de oudste grote stenen huizen (Nobelstraat 14 en 19 en Voorstraat 4-6), die een tweetal zijkamers met daartussen een binnenplaatsje bezitten. Bij Voorstraat 4-6 staat op het plaatsje bovendien een vierkante stenen traptoren. Of hoofdhuis en zijkamer in oorsprong tegelijk zijn gebouwd, is in Brielle in de meeste gevallen onduidelijk. De zijkamer lijkt in het algemeen jonger, maar latere verbouwingen maken het vaak moeilijk hierover een duidelijke uitspraak te doen. Daarnaast is het, als gevolg van de talrijke splitsingen en samenvoegingen die in het verleden hebben plaatsgevonden, van veel oude Brielse huizen slechts met de grootste moeite of in het geheel niet meer uit te maken of de situatie van een hoofdhuis met een zijkamer er ooit heeft bestaan. Op basis van archiefgegevens uit de eerste helft van de 16de eeuw maakt Meischke dit op tal van plaatsen aannemelijk, maar lang niet overal is daar nu nog een huis met een zijkamer te vinden. Zo moet het hoekpand Markt 9-10 vroeger het nu zelfstandige huis Nobelstraat 1 als zijkamer hebben gehad. Bij meer huizen moet de zijkamer op een gegeven moment als zelfstandig pand in gebruik zijn genomen. Ten slotte bezit Brielle ook huizen die in hun plattegrond duidelijk een zijkamer laten zien, maar waar deze in het opgaande werk volledig in het tegenwoordige huis is opgenomen, dat wil zeggen voorzien van een verdieping en onder één kap met de rest van het huis. Goede voorbeelden hiervan zijn Maarland Nz 31 en 38 en het rechter gedeelte van Nobelstraat 20. Deze huizen hebben een vier traveeën brede voorgevel, met de smalle zijkamer aan één

Peter Don, Voorne-Putten 268 kant van de achter de voordeur gelegen gang en de hoofdvertrekken aan de andere kant. Het diepe huis met zijkamer is ook buiten Brielle te vinden, maar heeft daar meestal een enigszins andere gedaante aangenomen. Een goed voorbeeld hiervan is Markt 13 (het oude raadhuis) te Heenvliet (zie pagina 106). Hier was de direct achter de voorgevel gelegen zijkamer rechts oorspronkelijk een onderkelderde opkamer, voorzien van een eigen, dwars geplaatste kap. Een dergelijke zijkamer, dwars en onderkelderd, was in de 16de en 17de eeuw een gewoon verschijnsel op het platteland van Voorne-Putten. Bij de boerderijen buiten de dorpskernen is deze zijkamer nu nagenoeg geheel verdwenen (zie pagina 348). Woonhuizen met een onderkelderde opkamer komen hier en daar nog voor, zoals in Abbenbroek (Ring 10 en 22), Heenvliet (Markt 15) en Zuidland (Ring 5). Het diepe huis met zijkamer zoals dat in Brielle voorkomt, is als geheel meestal moeilijk te dateren. In de eerste helft van de 16de eeuw was het type in elk geval volop in zwang. Of het in oorsprong veel ouder is, is alleen met behulp van gericht bouwhistorisch onderzoek wellicht nog te achterhalen. In de loop van de 17de eeuw en daarna bleef een aantal oudere panden herkenbaar als een huis met zijkamer. Nieuwe voorbeelden van dit type zullen toen alleen nog min of meer bij toeval ontstaan zijn, bij de samenvoeging van huizen.

Het dubbele diepe huis

354 Voorstraat 43 te Brielle; schets B. Kooij, 1991.

In een beperkt aantal gevallen is de zijwaartse ontwikkeling dusdanig ver voortgeschreden, dat niet langer van een huis met een zijkamer kan worden gesproken. Wanneer de beide naast elkaar geplaatste bouwlichamen in breedte, hoogte en diepte min of meer gelijk zijn, dan is er sprake van een tweebeukig of dubbel diep huis. Het beste en meest gave voorbeeld hiervan is Maarland Nz 48* te Brielle. Dit huis heeft achter een dubbele topgevel twee volkomen gelijke helften links en rechts. Een tussenpositie neemt Nobelstraat 21-23, eveneens in Brielle, in. Hier is het rechterdeel duidelijk nog lager dan het linker, maar het is wel al even breed en diep, met achter elkaar twee vertrekken, waarvan het achterste uitgevoerd als onderkelderde opkamer. Een ander dubbel diep huis te Brielle, Voorstraat 45, heeft achter de dubbele topgevel aan de voorzijde een ingewikkeld samenstel van ruimten, dat in feite in een aantal fasen ontstond en dat in veel mindere mate twee gelijke helften laat zien. In hoeverre Voorstraat 43, eveneens met een dubbele topgevel aan de voorzijde, oorspronkelijk aan het ‘ideaalbeeld’ van een dubbel diep huis beantwoordde, kon door de vrijwel totale vernieuwing van het huis niet meer worden vastgesteld. Buiten Brielle zijn geen voorbeelden van het dubbele diepe huis aangetroffen. Wel is het waarschijnlijk dat zich ter plaatse van het tegenwoordige pand Ring 21 te

Peter Don, Voorne-Putten Zuidland, achter de op oude foto's nog zichtbare dubbele trapgevel, een dergelijk huis heeft bevonden. Voor zover bekend dateren de dubbele diepe huizen alle uit de 16de of vroege 17de eeuw.

Het dwarse huis

355 Burgemeester Letteweg 5 te Oostvoorne; schets B. Kooij, 1991.

Dit huistype wordt gekenmerkt door een plattegrond die veelal meer breed is dan diep, door balklagen die in de regel loodrecht op de voorgevel liggen en door een kap met een nokrichting evenwijdig met de voorgevel. Het dwarse huis komt in Brielle slechts sporadisch voor. Het is er duidelijk gekoppeld aan de diepte der percelen. Vrijwel alleen daar waar er voor diepe huizen op lange percelen geen ruimte was, zoals met name aan de oostzijde van het kerkhof van de Catharijnekerk en verder hier en daar aan achterstraten, verrezen dwarse huizen. Dwarse huizen met een echte verdieping zijn Langestraat 13 en 25*. De grotere dwarse huizen hebben op de begane grond meestal een indeling met een van voor naar achter lopende middengang. Kleine dwarse huizen met alleen een zolderverdieping staan, behalve aan de Langestraat, onder meer ook aan de Rozemarijnstraat.

Peter Don, Voorne-Putten 269

356 Geervliet, ‘Swaaneburg’ (Burgemeester van der Minnelaan 12). Plattegrond en dwarsdoorsneden. Schaal 1:300. Tekening B. Kooij, 1987; naar bestaande tekening uit 1982.

De oudste dwarse huizen in Brielle dateren, voor zover bekend, uit de 17de eeuw. Elders op het eiland is het dwarse huis aanzienlijk talrijker aanwezig. Vooral daar waar men minder moest woekeren met de beschikbare ruimte, dat wil zeggen op het platteland, in de kleine dorpen en aan de randen van de grotere kernen, zijn veelal vrijstaande, dwarse huizen te vinden. Een voorbeeld is het voormalige diaconiehuisje Burgemeester Letteweg 5 te Oostvoorne (zie pagina 251). Binnen een aaneengesloten huizenrij is het dwarse huis zeldzamer. Het komt in die situatie bij voorbeeld voor rond de Ring van Abbenbroek en het domineert zelfs de Kerkstraat in Geervliet, waar na de verwoestende brand van 1743 de bebouwing aan weerszijden volledig nieuw werd opgetrokken. De dwarse huizen werden in de 17de, maar veel meer nog in de 18de en 19de eeuw gebouwd. Tot na 1900 verrezen op tal van plaatsen kleine, lage dwarse huizen in rijtjes van twee of drie onder één doorlopend zadeldak: armhuisjes, dijkhuisjes, arbeiderswoningen en dergelijke. Naast deze uiterst simpele dwarse huizen werden vooral in de 19de eeuw op het eiland ook forsere en meer voorname, vrijstaande dwarse huizen gebouwd. Een voorbeeld hiervan is de van een verdieping voorziene, voormalige notariswoning Raadhuisstraat 33 in Zuidland. Met alleen een zolderverdieping boven de begane grond zijn de in en buiten de dorpen veel voorkomende rentenierswoningen uitgevoerd. Deze dwarse huizen dateren voornamelijk uit de tweede helft van de 19de en het begin van de 20ste eeuw. Westdijk 20 ten westen van Hekelingen en Oude

357 De voormalige pastorie te Abbenbroek; opname 1990.

Veerdam 2 en 4 ten oosten van Zuidland zijn voorbeelden. Ook ‘Swaaneburg’ (Burgemeester van der Minnelaan 12) te Geervliet (zie ook afb. 87-88) is een renteniershuis. Dit monumentale vrijstaande pand uit 1857 is voorzien van een koetshuis en heeft onder het tamelijk flauw hellende, dwars

Peter Don, Voorne-Putten geplaatste schilddak een vrijwel vierkante plattegrond, met aan weerskanten van een middengang zowel een voor- als een achterkamer. Deze plattegrond maakt dat hier eerder van een vierkant dan van een dwars huis gesproken moet worden. Andere voorname huizen buiten Brielle, met name de dorpspastorieën, laten een zelfde opzet zien. Zo heeft de voormalige pastorie (Kerkplein 4) te Abbenbroek aan de voorzijde een monumentale lijstgevel met een verdieping, maar aan de achterzijde, onder het daar verder naar beneden doorlopende dakvlak, alleen een begane grond; de plattegrond is hierdoor vrijwel exact vierkant. Verder zijn er verschillende vierkante huizen met twee achter elkaar geplaatste dwarse daken, zoals Tolstraat 2 te Geervliet, Stationsweg 7 te Zuidland en de van een verdieping voorziene pastorie (Smitsweg 49) te Nieuw-Helvoet. Zeldzamer zijn de vierkante huizen met een omlopend schilddak, zoals Burgemeester Letteweg 36 te Oostvoorne.

Peter Don, Voorne-Putten 270

Het vierkante huis, hier behandeld als een monumentaler uitwerking van het gewone, rechthoekige dwarse type, raakte op Voorne-Putten waarschijnlijk vanaf het einde van de 18de eeuw langzamerhand in zwang voor de grotere, meer voorname woning buiten de stedelijke structuur.

Het huis ontstaan door samenvoeging

358 Voorstraat 128-130 te Brielle; schets B. Kooij, 1991.

De huizen van deze groep, die zich hoofdzakelijk tot Brielle beperkt, tonen onderling in allerlei opzichten zeer grote verschillen. Zij ontstonden door de samenvoeging van bestaande panden, veelal diepe huizen, die soms groot, soms klein waren en die al of niet van verdiepingen, achter- of zijkamers waren voorzien. Wel kregen zij daarbij altijd één nieuwe voorgevel, die een eenheid moest suggereren. Achter deze voorgevel is op het huis vaak een ondiepe dwarse kap aangebracht. Op deze kap sluiten dan de veelal lagere, diepe kappen van de oudere samenstellende delen aan. Een zeer monumentaal voorbeeld van een samenvoeging is Nobelstraat 7-9* (nu in gebruik als winkelpand). Hier zijn een diep huis met een zijkamer en een enkelvoudig diep huis samengetrokken. Een zelfde combinatie leverde het zes traveeën brede huis Voorstraat 31 (thans het kantongerecht) op. Veel bescheidener van omvang, maar volgens hetzelfde principe aangepakt, is Voorstraat 128-130; dit is een samenvoeging van twee kleine diepe huizen. Buiten Brielle komt het min of meer monumentale huis dat het resultaat is van een samenvoeging, nauwelijks voor. Het ambachtsherenhuis van Heenvliet (zie pagina 382) is hierop een relatief vroege, belangrijke uitzondering. De meeste huizen die op deze manier ontstonden door de samenvoeging en verbouwing van bestaande panden, dateren in hun ‘nieuwe’ gedaante uit de 18de of vroege 19de eeuw.

Een eenvoudig diep huis: Maarland Noordzijde 24, Brielle

Peter Don, Voorne-Putten 359 Brielle, Maarland Nz 24. Plattegrond en dwarsdoorsnede. Schaal 1:300. Tekening B. Kooij, 1990; naar tekening van Ph.J.W.C. Bolt uit 1957.

Maarland Nz 24 (oud adres: Maarland 24) is een diep huis van vrij bescheiden afmetingen, iets minder dan 6,5 meter breed en ongeveer 12 meter diep. Het pand, dat uit het eerste kwart van de 17de eeuw dateert, heeft boven de begane grond alleen een zolderverdieping. Het staat op een schuin ten opzichte van de rooilijn gelegen perceel, aan het meest oostelijke gedeelte van de noordzijde van het Maarland. Het huis bezit een zadeldak tussen twee topgevels. De rijk versierde, uit de bouwtijd van het pand daterende trapgevel aan de voorzijde heeft een pui van veel recenter datum.

Archivalia

RDMZ, dossiers (vanaf 1925).

Litteratuur

Voorloopige Lijst, 20; J.H. Been, ‘Een Brielsch Admiraalshuis?’, Heemschut 2 (1925), nr. 7 (met ‘Bijschrift’ van A.A. Kok); Jaarverslagen Vereniging ‘Hendrick de Keyser’ 1925, 6-7, en 1960, 17; Verslag der Provinciale Zuidhollandsche Archeologische Commissie 1925, 2-4; J. Gratama en F.A.J. Vermeulen, Oude Nederlandsche bouwkunst in het bezit van de Vereeniging ‘Hendrick de Keyser’, tweede druk, Amsterdam 1944, 20, 36 en afb. 92 en 93; Meischke en Zantkuyl, 151-152.

Afbeeldingen

Foto's van de voorgevel uit 1925 en 1956, coll. RDMZ. Bouwkundige tekeningen: opmetingstekeningen en restauratieontwerpen uit 1957-'60 door Ph.J.W.C. Bolt, coll. RDMZ.

Geschiedenis en bouwgeschiedenis

Peter Don, Voorne-Putten Het meest oostelijke gedeelte van het Maarland werd kort na 1600 binnen de vesting getrokken en vrijwel onmiddellijk daarna moet dit huis hier zijn gebouwd. Meischke en Zantkuyl vermelden de chirurgijn Jan Pansers als

Peter Don, Voorne-Putten 271

360 Voorgevel van Maarland Nz 24; opname 1962. mogelijke bewoner in 1628; anderen opperen de latere vice-admiraal Witte Cornelisz. de With als de bouwheer en eerste bewoner. Van Witte de With is bekend dat hij in 1627 een bestaand huis met erf, ‘staende en leggende aende noortsijde vant Maerlandt’, door koop verwierf en verder dat hij zowel in 1640 als in 1654 een huis aan het Maarland verkocht. Geen van deze vermeldingen is echter met zekerheid aan Maarland Nz 24 te koppelen. In de richting van de beroemde vlootvoogd zou wel de gevelsteen in de voorgevel kunnen wijzen. Deze steen toont de aartsengel Michaël die de duivel verslaat en het was in 1646 dat Witte de With in de Franse ridderorde van Saint-Michel werd opgenomen. Of hij hier ook werkelijk heeft gewoond, blijft echter onzeker. In 1733 was het huis in het bezit van de stad. Het had destijds in de voorgevel een uurwerk met een slagklok, waarmee het spuien van de haven werd aangekondigd. Later in de 18de eeuw kwam het pand weer in particuliere handen. De oorspronkelijke, waarschijnlijk houten pui verdween vermoedelijk in de 19de eeuw. Ervoor in de plaats kwam een stenen pui, eerst nog met de deur in het midden, later met de deur geheel links. In 1925 werd het huis, in deplorabele staat, aangekocht door de Vereeniging ‘Hendrick de Keyser’. Direct werden enige verbeteringen uitgevoerd, waarbij de voorgevel werd ontdaan van saus- en pleisterlagen. In 1937 volgde een nieuwe opknapbeurt. Nu werden de vensters in de voorgevel voorzien van ramen met een kleine roedenverdeling. Een algehele restauratie vond plaats in 1960-'61 onder leiding van architect Ph.J.W.C. Bolt. Hierbij werd met name de fundering van de voorgevel verbeterd, terwijl verder de indeling van het huis verschillende wijzigingen onderging. Tevens werd de achtergevel ontpleisterd, waarna onder de te voorschijn gekomen bogen de vensters op hun oude plaats werden teruggebracht.

Exterieur

De op vlucht gebouwde voorgevel is opgetrokken uit helderrode baksteen (formaat 18,5 × 9 × 4 cm, 10 lagen 49 cm), met zandstenen speklagen die het metselwerk boven de begane grond verlevendigen. Het metselwerk toont in de koppenlagen klezoren, die echter merendeels het produkt zijn van de diverse 20ste-eeuwse

Peter Don, Voorne-Putten restauraties. De trapgeveltop heeft sierankers, zandstenen dekplaten en verder diverse gebeeldhouwde versieringen: rolwerkornamenten op het tweede en het vierde stel trappen, diamantkoppen en gebeeldhouwde kopjes in de strekken boven de vensters, de gevelsteen tussen de verdiepingvensters en een kraagsteen onder de toppilaster. De gevel wordt bekroond door een uit Edam afkomstig en bij de restauratie van 1960-'61 hier aangebracht, schildhoudend leeuwtje. De gevelsteen, met in een staand ovaal de aartsengel Michaël die de duivel overwint en daaromheen de spreuk PERFER ET OBDUR(A) (= ‘verdraag en

361 Gevelsteen met de aartsengel Michaël en de duivel; opnamen 1990. volhard’), werd tijdens de laatste restauratie gerepareerd en opnieuw gepolychromeerd. De ramen zijn alle schuiframen voorzien van een kleine roedenverdeling, behalve het raam boven in de top, dat bij genoemde restauratie in de onderste helft een middenstijl en twee luikjes kreeg. Ook het bovenlicht boven de voordeur is een produkt van de restauratie van 1960-'61. De achtergevel is een tuitgevel van gele baksteen, met vlechtingen in de top en met ontlastingsbogen boven de vensters. De bogen in de top zijn van rode baksteen. De ramen, alle met een kleine roedenverdeling, zijn van 1960-'61. Het dak is gedekt met oranjerode Hollandse pannen.

Interieur

Het huis heeft onder de zoldervloer een enkelvoudige eiken balklaag. De balken lopen min of meer evenwijdig met de voor- en achtergevel. Zij worden aan weerszijden ondersteund door houten consoles. Deze tonen een profiel in de vorm van een omgekeerd ojief tussen een hol en een bol. Achter de voordeur loopt van voor naar achter een gang. Rechts van deze gang bevinden zich achter elkaar de woonkamer en de keuken, met daartussen onder meer de trap naar boven. Het voorste gedeelte van de gang is eerst in de

Peter Don, Voorne-Putten 272 loop van de 19de of in het begin van de 20ste eeuw aangebracht. Oorspronkelijk zal achter de waarschijnlijk houten pui over de volle breedte van het pand een onverwarmd voorhuis hebben gelegen. Dit voorhuis was toegankelijk via de midden in de pui geplaatste voordeur. Later werd aan weerszijden van deze ingang een zijvertrek afgescheiden. Met de verplaatsing van de voordeur naar opzij kwam aan deze situatie een einde. Achter het voorhuis lag van oudsher de binnenhaard. De stookplaats bevond zich hier tegen de rechter zijgevel, terwijl links van dit vertrek een gang naar de achterdeur liep. De huidige keuken, de schouw en de zijgang weerspiegelen in grote lijnen deze oorspronkelijke situatie. De schouwen in keuken en woonkamer zijn beide een produkt van de restauratie van 1960-'61. Tegelijkertijd kreeg de woonkamer een houten achterwand, met paneeldeuren in een pilasteromlijsting. Deze in oorsprong 18de-eeuwse wand was afkomstig uit een huis in Amsterdam. De zolder, thans bereikbaar via een moderne trap, heeft een tamelijk hoge borstwering. De kapconstructie telt drie eikehouten gebinten, elk met twee dekbalkjukken en een driehoekspant boven elkaar. De driehoekspanten dragen de nokgording. De onderste jukken hebben windschoren onder de flieringen. De gebinten tonen gehakte telmerken, met links streepjes die langer zijn dan rechts. Op de onderste dekbalken ligt thans een vliering.

Een diep huis met verdieping: Langestraat 40, Brielle

362 Brielle, Langestraat 40. Plattegrond en dwarsdoorsnede. Schaal 1:300. Tekening B. Kooij, 1990; naar tekening van Ph.J.W.C. Bolt uit 1950.

Langestraat 40 (oud adres: Langestraat 39) is een klein diep huis, dat van het begin af in het bezit is geweest van een verdieping. Het werd in de eerste helft van de 16de eeuw op een perceel van minimumbreedte gebouwd. Het is 4,3 meter breed en iets minder dan 11 meter diep. Het pand staat dicht bij het Raas, daarvan slechts

Peter Don, Voorne-Putten gescheiden door het hoekhuis Raas 1, waarmee het een tijdlang één geheel heeft gevormd. In de voorgevel en in het inwendige zijn nog enkele restanten van de eerste, laat-gotische bouwfase bewaard gebleven.

Archivalia

RDMZ, dossiers (vanaf 1948).

Litteratuur

Voorloopige Lijst, 21; Meischke 1965, 64-65; Klok Jzn. 1980, 94.

Afbeeldingen

Bouwkundige tekeningen: opmetingstekeningen en restauratieontwerpen uit 1953-'55 door Ph.J.W.C. Bolt, coll. RDMZ.

Geschiedenis en bouwgeschiedenis

Mede op basis van een vermelding in het brandemmerregister van 1523 houdt Meischke het voor mogelijk dat het huis kort voordien voor een kanunnik van de St.-Catharijnekerk werd gebouwd. Zeker is dit niet. Een datering in de eerste helft van de 16de eeuw is echter wel zeer waarschijnlijk. Later, eind 16de of eerste helft 17de eeuw, verrees ter rechterzijde het huidige hoekpand Raas 1. Dit werd zonder eigen linker zijgevel tegen het reeds bestaande huis aangebouwd. In de loop der tijd ondergingen beide panden ingrijpende wijzigingen. Hun geveltoppen werden afgebroken en op een bepaald moment werden zij samengetrokken, waarbij een fors gedeelte van de gezamenlijke bouwmuur werd verwijderd. Dit gebeurde in elk geval vóór 1820, want op het kadastrale minuutplan zijn de twee huizen al samengevoegd. In het zo ontstane geheel was lange tijd een wagenmakerij gevestigd. In 1948 werd het verwaarloosde en vervallen ‘Wagenmakershuis’ door de gemeente Brielle aangekocht. Vervolgens kreeg het architectenbureau Meischke en Schmidt te Rotterdam opdracht om een restauratieplan te maken. Hierbij werd ervan uitgegaan dat het geheel weer in twee aparte woningen gesplitst zou worden. Begin 1950 meldde het Rijksbureau voor de

Peter Don, Voorne-Putten 273

363 Voorgevels van Langestraat 40 en Raas 1; opname 1958.

Monumentenzorg dat met de architecten was besproken ‘dat zij de restauratie moeten zoeken in een consolidering van het bestaande en zeker niet in een reconstructie met kwasie Gothische topgevels enzovoort’. De architecten konden zich hiermee niet verenigen en de restauratie raakte in het slop. Eind 1953, nadat nog even overwogen was om het museum vanuit de waag naar het Wagenmakershuis te verplaatsen, kwam er een nieuw restauratieplan voor twee aparte woningen op tafel. Het was van de hand van architect Ph.J.W.C. Bolt (die op dat moment ook werkte aan de restauratie van de waag). Dit plan werd in 1955-'57 uitgevoerd. Het hoekpand kreeg hierbij weer twee geveltoppen, maar bij Langestraat 40 werd het schilddak gehandhaafd. Inwendig kregen beide huizen een volledig nieuwe indeling.

Exterieur

De enigszins op vlucht gebouwde, smalle voorgevel is geheel opgetrokken uit gemengd geelgroene en rose baksteen (formaat 18 × 8,5 × 4 cm, 10 lagen 53 cm), met hoekblokjes van Ledesteen. Een band van Ledesteen scheidt begane grond en verdieping. Boven de verdieping wordt de gevel abrupt afgesloten door een houten goot op klossen. Geheel rechts in de gevel bevindt zich een hoge spitsboognis met geprofileerde laat-gotische omlijsting. Deze nis, versierd met blokjes van Ledesteen, bevat de voordeur met bovenlicht. Boven in de spitsboog is een driepasversiering aangebracht. De nis en de blokjes geven duidelijk aan dat dit huis van de aanvang af een stenen pui bezat. De groen geverfde voordeur is een laat-18de-eeuwse paneeldeur met enige gesneden versieringen in Lodewijk-XVI-stijl. Het bovenlicht heeft, evenals het zeer grote, veertigruits schuifraam links van de voordeur, een kleine roedenverdeling zoals die ook vóór de restauratie reeds aanwezig was. Dit geldt niet voor het tweelichtvenster op de verdieping. Dit is in zijn geheel een restauratieprodukt. In de eveneens afgeknotte achtergevel bevinden zich rechts een achterdeur met bovenlicht en daarboven een schuifraam, alles voorzien van een kleine roedenverdeling. Het schilddak is gedekt met oranjerode Hollandse pannen.

Peter Don, Voorne-Putten Interieur

Het huis heeft zowel onder de verdieping- als onder de zoldervloer een samengestelde eiken balklaag. De moerbalken zijn evenwijdig met de voorgevel gelegd. De balkvakken, vijf in getal, hebben niet alle dezelfde afmetingen. Het tweede vak is aanmerkelijk groter (dieper), het derde veel kleiner (ondieper) dan de andere. Van een constructie met muurstijlen onder de moerbalken werden tijdens de restauratie alleen in het voorste gedeelte van het huis restanten aangetroffen. Thans zijn op de begane grond en op de verdieping alleen onder de eerste moerbalk achter de voorgevel muurstijlen met korbelen en sleutelstukken met laat-gotisch peerkraalprofiel aanwezig. De tweede moerbalk op de begane grond heeft sleutelstukken met ojiefprofiel; de overige moerbalken hebben eenvoudige houten consoles. Een en ander zou kunnen wijzen op een wellicht omstreeks 1600 uitgevoerde verbouwing van vooral het achterste gedeelte van het huis, misschien verband houdend met de bouw van het buurpand ter rechterzijde. Sinds de restauratie liggen op de begane grond een woonkamer ter grootte van de eerste twee balkvakken, daarachter een gedeelte met onder meer de trap naar boven en tegen de achtergevel een keuken. De trap is een nieuw gemaakte spiltrap. De oorspronkelijke indeling gaf waarschijnlijk een onverwarmd voorhuis van drie vakken te zien, met daarachter de normale binnenhaard. In het derde vak rechts bevond zich vermoedelijk de trap. De binnenhaard zal de stookplaats tegen de linker zij wand hebben gehad. Sporen van een tweede stookplaats werden tijdens de restauratie op de verdieping aangetroffen. Links in het tweede vak bevond zich hier namelijk nog de achterwand van een smalle haard, opgebouwd uit kleine rode plavuizen (formaat 15 × 15 cm). De kapconstructie, eerder reeds gewijzigd, werd bij de restauratie vrijwel volledig vernieuwd.

Peter Don, Voorne-Putten 274

Een diep huis met achterkamer: Maarland Noordzijde 47, Brielle

364 Brielle, Maarland Nz 47. Plattegrond en lengtedoorsnede. Schaal 1:300. Opmetingstekening B. Kooij, 1990.

Maarland Nz 47 is een diep huis met een verdieping en een zeer forse achterkamer. Het staat op een tamelijk smal perceel, niet meer dan 5,5 meter breed, dat enigszins schuin ten opzichte van de rooilijn is gelegen. Op dit perceel verrees oorspronkelijk, in het laatste kwart van de 15de eeuw, een klein en verdiepingloos huis. Dit ontwikkelde zich vervolgens in de loop van de 16de eeuw tot het huidige, hoge en ongeveer 27 meter diepe pand. Het huis heeft een trapgevel aan de voorzijde en toont uit- en inwendig sporen van in totaal minstens zes belangrijke bouwfasen.

Archivalia

RDMZ, dossiers (vanaf 1965).

Litteratuur

Meischke 1965, 68-69.

Afbeeldingen

Peter Don, Voorne-Putten Foto's van de voorgevel uit 1962 en 1966, coll. RDMZ. Bouwkundige tekeningen: opmetingstekeningen en restauratieontwerpen uit 1965-'68 door J. Walraad, coll. RDMZ.

Geschiedenis en bouwgeschiedenis

365 Reconstructie van de oorspronkelijke houten pui van Maarland Nz 47. Schaal 1:150. Tekening B. Kooij, 1990; naar tekening van J. Walraad uit 1968. Daaronder de doorsnede van een kozijnstijl uit deze pui (restant in het huis nog aanwezig), in 1990 opgemeten en getekend door B. Kooij. Schaal 1:10.

Het oorspronkelijke, laat-15de-eeuwse huis bezat, zoals gezegd, geen verdieping. Het had onder de zoldervloer een samengestelde balklaag en telde tussen voor- en achtergevel vijf balkvakken. De indeling kan de in Brielle en elders veel voorkomende zijn geweest: een drie vakken diep voorhuis met daarachter een ongeveer vierkante binnenhaard van twee vakken. Van dit eerste huis zijn - midden in het tegenwoordige pand - de achtergevel en de achterste gedeelten van de zijgevels en van de houtconstructie op de begane grond nog over. In het eerste kwart van de 16de eeuw werd aan de achterzijde een kamer van bescheiden afmetingen aangebouwd. Van deze achterkamer, thans de hal met het trappenhuis, zijn alleen de muren bewaard gebleven. In het tweede kwart van de 16de eeuw volgde een grootscheepse uitbreiding. Een nieuwe, vier vakken diepe achterkamer werd toegevoegd en tegelijk werd op het gehele huis, met uitzondering van het voorhuis, een verdieping aangebracht. Op deze verdieping werd een nieuwe kap gezet. Dit alles moet voor 1545 wel zijn beslag hebben gekregen, aangezien het geheel in het kohier van de tiende penning uit dat jaar wordt aangeduid als een ‘groot huys met zijn boogaert’ en geschat op een huurwaarde van 18 pond. Het huis werd op dat moment bewoond door burgemeester Pieter Steurs. Deze bezat tegelijkertijd ook het veel kleinere buurhuis ter rechterzijde (thans Maarland Nz 46), waarvan Meischke vermoedt dat het als zijkamer bij het grote huis behoorde. Vervolgens restte alleen nog de aanpak van het oude, lage voorhuis. Op grond van de hierna nog te noemen haardsteen uit 1589, die werd aangetroffen op de verdieping van het tegenwoordige voorhuis, kan de bouw van dit laatste

Peter Don, Voorne-Putten 275 omstreeks 1590 worden gedateerd. Het nieuwe voorhuis kreeg een trapgevel met houten pui, een representatieve voorkamer op de verdieping en een hoge kap daarboven. Het werd bovendien ten opzichte van het oude voorhuis zowel naar links als naar rechts iets uitgebreid, doordat aan weerskanten de osendrop (= druipstrook tussen twee huizen) erbij werd getrokken. In de eeuwen na de 16de onderging het huis een reeks grotere en kleinere wijzigingen. Ingrijpend was de afbraak van de trapgeveltop aan de voorzijde, welke vermoedelijk in het eerste kwart van de 19de eeuw plaatsvond. De voorgevel werd nu voorzien van een houten kroonlijst en van een volledige buitenbepleistering. Waarschijnlijk verdween tegelijkertijd de houten pui, waarbij de voordeur naar rechts werd verplaatst en er achter die deur in het huis een gang werd afgescheiden. Ook de achtergevel verloor in de 19de eeuw zijn top. Bovendien werd een fors bouwwerk (een schuur of een achterhuis), dat zich blijkens het kadastrale minuutplan in 1820 nog in de tuin achter het huis bevond, kort voor of in 1834 gesloopt. In 1966-'68 werd het huis onder leiding van architect J. Walraad in twee fasen gerestaureerd. De voorgevel werd hierbij ontpleisterd, opnieuw gevoegd en weer van een top voorzien. Omdat historische gegevens aangaande het oorspronkelijke uiterlijk ontbraken, moest deze top geheel nieuw worden ontworpen. Gekozen werd voor een trappentop, die in materiaalgebruik en vormgeving in grote lijnen aansluit bij de afwerking van de verdieping. Een historisch verantwoorde reconstructie van de oude eikehouten pui werd daarentegen wel mogelijk geacht, dit omdat een groot aantal onderdelen van deze pui als secundair verwerkt bouwmateriaal in de vloer van het voorhuis werd aangetroffen. Deze reconstructie werd dan ook serieus overwogen, maar uiteindelijk niet uitgevoerd. Verder kregen de vensters in voor- en achtergevel

366 Voorgevel van Maarland Nz 47 vóór de restauratie; opname 1962.

Peter Don, Voorne-Putten 367 Voorgevel van Maarland Nz 47 na de restauratie; opname 1990.

Peter Don, Voorne-Putten 276 nieuwe schuiframen met een kleine roedenverdeling en werden in het huis onder andere de meeste oude balklagen weer te voorschijn gebracht en waar nodig hersteld.

Exterieur

De sterk op vlucht gebouwde voorgevel heeft een pui van gele baksteen, die wordt afgesloten door een natuurstenen waterlijst. Deze lijst is evenals die boven de verdiepingvensters een produkt van de restauratie. De verdieping toont metselwerk van helderrode baksteen, verlevendigd door natuurstenen hoekblokken, speklagen en blokjes in de korfbogen boven de vensters. Deze aankleding is nog de oorspronkelijke, daterend uit het eind van de 16de eeuw. De geheel nieuw opgetrokken top, eveneens van helderrode baksteen, heeft een soberder versiering met natuursteenblokjes. Al het natuursteenwerk, het oude zowel als het nieuwe, is van Gobertangesteen. De gevel wordt bekroond door een overhoekse toppinakel die rust op een moderne kraagsteen met een gebeeldhouwde kop. Voordeur en ramen dateren alle van de restauratie. Het laatste geldt ook voor de achterdeur en voor de ramen in de achtergevel. Deze gevel heeft een begane grond van helderrode baksteen en daarboven metselwerk van gemengd gele en rose steen. Boven de achtergevel bevindt zich een forse dakkapel. Het dak van het voorhuis steekt bijna 1,5 meter boven dat van de rest van het huis uit, waardoor een deel van de achterste top van het voorhuis van buiten zichtbaar is. Hier zijn nog restanten aanwezig van een gevelbekleding bestaande uit secundair aangebrachte daktegels (zie ook pagina 303). Beide daken zijn gedekt met rode Hollandse pannen.

Interieur

Het huis heeft op begane grond en verdieping overal samengestelde eiken balklagen, die thans alleen in de achterkamers op de verdieping nog door eenvoudige 19de-eeuwse stucplafonds aan het oog worden onttrokken. De moerbalken lopen evenwijdig met de voorgevel. Achter de voordeur ligt een gang die door een bij de restauratie aangebrachte glaswand van de rest van het voorhuis wordt afgescheiden. Het voorhuis heeft onder de moerbalken consoles die versierd zijn met een monsterkop. Een van deze consoles is een authentieke gebeeldhouwde renaissance-console; de andere zijn gipsafgietsels hiervan. In het tweede vak links is direct onder de balklaag een gemetseld en gestucadoord gewelfje zichtbaar. Hierop rust de schouw op de verdieping. Het voorhuis was oorspronkelijk onverwarmd. Ook de voormalige binnenhaard is door een wand verdeeld in een gang en een kamer. Dit is het oudste gedeelte van het huis, nog voorzien van moerbalken met peerkraalsleutelstukken. Deze sleutelstukken vormen aan weerskanten één geheel met de balk. De laatste moerbalk toont duidelijk sporen van de aanhechting van een korbeel, waaruit blijkt dat zich hier oorspronkelijk een constructie met muurstijlen

Peter Don, Voorne-Putten bevond. Omdat de tweede moerbalk in de tussenkamer de genoemde sporen mist, moet worden geconcludeerd dat het laat-15de-eeuwse huis (in een soort ‘alternerend stelsel’) om en om een moerbalk mèt en een moerbalk zonder muurstijlen bezat. Links in de binnenhaard, in het vierde balkvak van het oorspronkelijke huis, bevond zich eertijds de schouw. Rechts achterin is de gebogen raveling van de spiltrap nog aanwezig. Achter de voormalige binnenhaard bevindt zich het tegenwoordige trappenhuis, met een uit omstreeks 1900 daterende steektrap. Hierachter ligt de grote achterkamer die na het midden van de 16de eeuw werd toegevoegd. Het is een tamelijk laag vertrek, dat thans als keuken in gebruik is. De houten consoles onder de moerbalken zijn een produkt van de restauratie en hetzelfde geldt voor de schouw links. De in deze schouw ingemetselde blauwe tegeltjes, die uit de eerste helft van de 17de eeuw dateren, zijn afkomstig uit de nu ontoegankelijke, overwelfde kelder die zich onder dit gedeelte van het huis bevindt. Op de verdieping is boven de eerder vermelde trapraveling nog de eikehouten spil van de oude trap bewaard. Het belangrijkste vertrek is hier ongetwijfeld

Peter Don, Voorne-Putten 277

368 Haardstenen op de verdieping van Maarland Nz 47; opname 1990. de voorkamer. Deze heeft een eiken moer- en kinderbalklaag die altijd ongeverfd is gebleven. Onder de moerbalken zijn ook hier weer gipsafgietsels van de reeds genoemde renaissance-console aangebracht. De betimmering van de achterwand van de kamer dateert van de restauratie; enkele oude deuren zijn erin verwerkt. De schouw, in het tweede vak links, is eveneens een restauratieprodukt, zij het dat van de hier aangetroffen haardstenen er enkele min of meer gaaf bewaarde in deze schouw zijn herplaatst. Het zijn drie rechthoekige steentjes met een ruitmotief, waarin klimmende leeuwen en dubbelkoppige adelaars, en een grote halfronde steen met het gekroonde wapen van koning Philips II, gehouden door twee leeuwen. Het jaartal op deze laatste steen, 1589, vormde een belangrijk houvast bij de bepaling van de ouderdom van het huidige voorhuis. Opvallend is hier de keuze voor het wapen van de koning, 17 jaar na de inname van Brielle in 1572! De kappen op het huis zijn beide van eikehout. Zij bevatten nogal wat hergebruikt materiaal. De achterste kap is de oudste, uit het derde kwart van de 16de eeuw. Deze kap telt zeven gebinten, met gesneden en rechts gebroken merken die van voor naar achter tellen. De iets jongere kap boven het voorhuis heeft twee gebinten; hier zijn de van voor naar achter tellende merken gehakt. Beide kappen hebben dekbalkjukken met kromme benen en beide hebben bovenin ook een nokgording. In de achterste kap valt op dat de gebinten niet op regelmatige afstanden van elkaar zijn geplaatst. Dit vindt zijn oorzaak in het feit dat men bij de bouw van de kap rekening hield met twee bestaande bouwmuren: de voormalige achtergevels, respectievelijk uit het eind van de 15de en uit het eerste kwart van de 16de eeuw.

Een diep huis met zijkamer: Voorstraat 27, Brielle

Voorstraat 27 (oude adressen: Botermarkt 84 en Voorstraat 84) is een fors huis, gelegen aan de westzijde van de Voorstraat. Het bestaat uit twee gedeelten: een hoog en diep hoofdhuis, dat in oorsprong vermoedelijk uit de tweede helft van de 15de eeuw dateert, en rechts daarvan een jonger zijhuis, van meer bescheiden afmetingen. Beide gedeelten hebben een trapgevel aan de straat. Het geheel, ruim 12 meter breed en met een grootste diepte van ongeveer 23,5 meter, is te beschouwen als een diep huis met verdieping, achterkamer en zijkamer. Achter het huis ligt een grote tuin, die doorloopt tot aan de Kaatsbaan en die zich bovendien naar weerskanten uitstrekt tot achter de beide buurpanden. De zijkamer is al sinds lang in gebruik als winkelruimte. Het voorste gedeelte van de begane grond van het hoofdhuis is hier in recenter tijd bijgetrokken.

Peter Don, Voorne-Putten Het pand, sinds 1927 eigendom van de Vereniging ‘Hendrick de Keyser’, onderging een ingrijpende restauratie in 1932. Het resultaat van deze relatief tamelijk vroege woonhuisrestauratie is zeer typerend te noemen voor de restauratiepraktijk die zich in de jaren na 1918 in Nederland ontwikkelde.

Archivalia

RDMZ, dossiers (vanaf 1926).

Litteratuur

Verslagen der Provinciale Zuidhollandsche Archeologische Commissie vanaf 1910 (met name 1910, 2, en 1932, 3); Voorloopige Lijst, 20; Gedenkboek Vereeniging ‘Hendrick de Keyser’. Oud-Hollandsche bouwkunst en haar behoud, Amsterdam 1928, 186; Jaarverslag Vereeniging ‘Hendrick de Keyser’ 1932, 13-14 en 33-40; J. Gratama en F.A.J. Vermeulen, Oude Nederlandsche bouwkunst in het bezit van de Vereeniging ‘Hendrick de Keyser’, tweede druk, Amsterdam 1944, 9, 28-29 en afb. 8 en 9; Meischke 1965, 61-62; Meischke en Zantkuyl, 278-281; Klok Jzn. 1980, 158.

Afbeeldingen

Foto van de voorgevel uit circa 1925 en twee foto's van gedeelten van de voorgevel uit 1932, coll. RDMZ.

Peter Don, Voorne-Putten 278

369 Brielle, Voorstraat 27. Plattegrond, lengtedoorsnede en dakplan. Schalen 1:300 en 1:1200. Opmetingstekening B. Kooij, 1990; ten dele naar tekeningen van J.W. Janzen uit 1931-'32.

Drie foto's van het apotheekinterieur uit 1966, coll. RDMZ (Index Bouwkunst). Bouwkundige tekeningen: opmetingstekeningen en restauratieontwerpen uit 1930 door A.A. Kok en uit 1931-'32 door J.W. Janzen, coll. RDMZ.

Geschiedenis en bouwgeschiedenis

De vormgeving van de voorgevel en bepaalde details van de kapconstructie maken het aannemelijk dat het voorste gedeelte van het hoofdhuis in de tweede helft van de 15de eeuw werd gebouwd. Tegen het einde van de 16de eeuw werd aan dit huis een onderkelderde achterkamer toegevoegd. Wanneer het zijhuis werd opgetrokken en of het vanaf het begin als zijkamer bij het hoofdhuis heeft behoord, is niet geheel duidelijk. De bij de restauratie volledig vernieuwde trapgevel van de zijkamer dateerde vermoedelijk uit de eerste helft van de 17de eeuw, maar uit verschillende gegevens valt op te maken dat zich hier hoogst waarschijnlijk al eerder een zijkamer bevond. Het brandemmerregister van 1523 vermeldt stadssecretaris Engel Dircxz. als eigenaar van het huis; hij moest twee brandemmers in gereedheid houden. Korte tijd later, in 1545, was het pand eigendom van schout Willem Heerman, die in het kohier van de tiende penning werd aangeslagen voor een huurwaarde van 14 pond. Een en ander wijst op een groot en voornaam huis en de zijkamer zal er destijds wel al onderdeel van hebben uitgemaakt. Door opeenvolgende vernieuwingen in later tijd is thans van deze oorspronkelijke zijkamer (of van een eerdere constructie hier ter plaatse) boven de grond echter niets meer terug te vinden. In 1959 werden in dit gedeelte van het huis onder de vloer drie oudere vloeren aangetroffen. De oudste van deze bestond uit in visgraatverband gelegde, grote bakstenen, die gezien hun formaat (28 × 13 × 6,5 cm) zeer wel in de 14de eeuw kunnen zijn vervaardigd. Eind 16de eeuw, misschien tegelijk met de bouw van de achterkamer, werd de voorgevel van het hoofdhuis gedeeltelijk gemoderniseerd. Hierbij verdwenen op de verdieping de laat-gotische spitsboognissen achter volledig nieuw metselwerk. Dit nieuwe werk (baksteenformaat 19 × 9 × 4 cm) was voorzien van geblokte korfbogen

Peter Don, Voorne-Putten boven de vensters. In 1714 kwam het huis in handen van mr. Willem van Almonde, neef van luitenant-admiraal Philips van Almonde, en in 1750 werd het verkocht aan de apotheker Gerard Knoll. Deze liet de

Peter Don, Voorne-Putten 279 zijkamer als apotheek inrichten, waarbij een uit Amsterdam afkomstige betimmering werd hergebruikt. Dit bleek bij werkzaamheden in 1959, toen op een kastplank het volgende opschrift werd gevonden: ‘Jan van Globs 1717, Kalverstraat, Amsterdam’. In de loop van de 18de eeuw werd de pui over de voile breedte van hoofd- en zijhuis vernieuwd en werden vrijwel alle ramen gewijzigd. In het begin van de 19de eeuw werd het interieur van de apotheek gemoderniseerd. In 1928 werd het pand aangekocht door de Vereeniging ‘Hendrick de Keyser’ en in 1932 werd het onder leiding van architect J.W. Janzen gerestaureerd. De gevaarlijk achterover hellende voorgevel van het hoofdhuis werd hierbij grotendeels nieuw opgetrokken. Alleen de top werd niet volledig vernieuwd. Op de verdieping kwamen de spitsboognissen te voorschijn en na enig wikken en wegen werd besloten deze nissen te reconstrueren. Verder kreeg het zijhuis een geheel nieuwe voorgevel en werden in de meeste vensters houten kruiskozijnen aangebracht. De 18de-eeuwse architectuur van de pui maakte plaats voor aan het oudere werk aangepaste, maar toch duidelijk als modern te herkennen vormen. Ook binnen werd veel vernieuwd. Het streven naar constructieve verbeteringen en een sobere, doelmatige inrichting stond hier voorop; bouwsporen en andere tijdens het werk gedane vondsten hadden nauwelijks invloed op de uitvoering der plannen. Veel van het oude is hierdoor thans uit het inwendige verdwenen of op zijn minst aan het oog onttrokken. De kelder werd nog eens apart gerestaureerd in 1962. In 1969 kwam een einde aan het gebruik van het zijhuis als apotheek. De winkelfunctie bleef echter gehandhaafd en de winkelruimte werd uitgebreid met een gedeelte van de begane grond van het hoofdhuis. In verband hiermee werd in de tussenmuur een doorgang aangebracht.

Exterieur

De in 1932 vernieuwde gedeelten van de voorgevel zijn destijds opgetrokken uit nieuwe, overwegend bruinrode handvormsteen. Hierbij is gebruik gemaakt van een verdiepte voeg, die voor een enigszins ruw geveloppervlak zorgt. Alleen de top van de hoge trapgevel is nog van oude, helderrode baksteen. De hoge trapgevel wordt door drie natuurstenen waterlijsten horizontaal geleed. Op de onderste, die de begane grond van de verdieping scheidt, staan drie spitsboognissen met geprofileerde bakstenen dagkanten. Boven de ramen zijn in de nissen driepassen aangebracht, eveneens van baksteen. Midden in elk der driepassen werd tijdens de restauratie een gebeeldhouwd kopje aangetroffen. Een van deze kopjes was nog in goede staat; het bevindt zich thans in het huis. Ter hoogte van de tweede lijst begint de geveltop. Deze is voorzien van natuurstenen dekplaten en hoekblokjes en wordt geflankeerd door twee veelhoekige, spitsloze pinakels. De laatste rusten op geprofileerde kraagstenen en hebben enigszins holle zijden. Ook het bovenste gedeelte van de top, boven de derde waterlijst, heeft aan weerszijden een korte, in dit geval overhoeks geplaatste pinakel. Boven in de top bevindt zich een smal venster met kloosterkozijn. Alle andere vensters hebben kruiskozijnen. Aparte vermelding verdienen nog de gevelankers, die uit drie perioden dateren (zie ook pagina 307). De top bezit heel bijzondere laat-gotische sierankers, de verdieping

Peter Don, Voorne-Putten bewaarde de ankers van de laat-16de-eeuwse modernisering en de begane grond heeft, evenals de voorgevel van het zijhuis, eenvoudige ankers die bij de restauratie werden aangebracht. De lage trapgevel had oorspronkelijk een waterlijst onder langs de top. Deze werd bij de vernieuwing in 1932 achterwege gelaten. In het zoldervenster werd weer een kruiskozijn geplaatst. De deur en de beide vensters op de begane grond kregen een bovenlicht met middenstijl en daaronder, ter afscheiding van de moderne winkeldeur en -ramen, een doorlopende houten luifel. De achtergevel van het zijhuis is een gepleisterde, afgeknotte tuitgevel. De rechter zijgevel van het hoofdhuis toont twee soorten metselwerk: het voorste gedeelte is opgetrokken uit helderrode baksteen (formaat 17,5 × 8,5 × 3,5 cm,

Peter Don, Voorne-Putten 280

10 lagen 53,5 cm), het achterste uit gemengd gele en rose baksteen (formaat 18,5 × 10,5 × 4,5 cm, 10 lagen 55,5 cm). Van dezelfde gemengd gele en rose steen is ook de achtergevel van het hoofdhuis. Dit is een afgeknotte trapgevel, met aan weerszijden nog slechts twee trappen, waarboven het wolfeind van het dak. De gevel heeft op de verdieping thans twee zesruits schuiframen onder één brede, gedrukte ontlastingsboog. Onder deze brede boog bevond zich oorspronkelijk vermoedelijk een groot, samengesteld venster. Op de daken van hoofd- en zijhuis liggen oranjerode Hollandse pannen. In de tuin, achter het buurpand ter rechterzijde, staat nog een van oudsher bij Voorstraat 27 behorend, rechthoekig bijgebouw, dat dateert uit circa 1800.

Interieur

De ingang van het huis bevindt zich al sedert lang in de voorgevel van het zijhuis. Bij de restauratie werden in de pui van het hoofdhuis geen sporen van een oude ingang gevonden. Direct achter de voordeur ligt in het zijhuis de voormalige apotheek, waar de vroeg-19de-eeuwse betimmering bewaard is gebleven. Deze betimmering, bestaande uit oorspronkelijk grotendeels open kasten onder een door halfzuiltjes gedragen hoofdgestel, beslaat drie van de vier wanden. Op twee plaatsen is een halfronde nis onder een met geel koper beslagen gewelfje aangebracht. Zeer bijzonder zijn de twee met snijwerk versierde, ronde pleisterkastjes boven de deur naar de gang. Deze kastjes hebben achter hun glazen deurtjes een straalsgewijze indeling in acht vakken, waarin de opgerolde pleisters konden worden geborgen. Op rondom golvende ‘linten’ zijn de benamingen van de diverse pleisters weergegeven. Achter de winkelruimte liggen thans twee vertrekken, maar ooit was er in het zijhuis vermoedelijk maar één grote, ongedeelde ruimte, de zijkamer. Het zijhuis is zonder een eigen linker zijgevel tegen het hoofdhuis aangebouwd. Balklaag en kapconstructie zijn in de loop der tijd volledig gewijzigd. Het hoofdhuis, dat is voorzien van samengestelde eiken balklagen, had

370 Voorgevel van Voorstraat 27 vóór de restauratie; opname circa 1925.

Peter Don, Voorne-Putten 371 Voorgevel van Voorstraat 27 na de restauratie; opname 1962.

Peter Don, Voorne-Putten 281

372 Apotheekinterieur in de zijkamer van Voorstraat 27; opname 1966.

373 Pleisterkastjes in de voormalige apotheek in Voorstraat 27; opname 1990. oorspronkelijk een constructie met muurstijlen en korbelen onder de moerbalken. Sporen hiervan werden tijdens de restauratie aangetroffen. De huidige indeling weerspiegelt voor wat de begane grond betreft in grote lijnen de oorspronkelijke: een drie balkvakken diep voorhuis, daarachter een binnenhaard van twee en ten slotte een achterkamer weer van drie vakken. Het voorhuis toont een samengesteld plafond met omtimmerde moerbalken die evenwijdig lopen met de voorgevel. De sleutelstukken onder de moerbalken dateren uit 1932 en hebben een eenvoudige, eigentijdse versiering. In het middelste vak links werden bij de restauratie sporen van een oude stookplaats gevonden. Deze stookplaats was overigens naar alle waarschijnlijkheid niet oorspronkelijk; het voorhuis zal aanvankelijk wel onverwarmd zijn geweest. De binnenhaard had zijn stookplaats eveneens links, daar waar zich nu nog een vroeg-19de-eeuwse kachelnis met versierde houten omlijsting bevindt. Rechts achterin stond oorspronkelijk waarschijnlijk de spiltrap naar boven. Nu is er een moderne steektrap. De onderkelderde achterkamer ligt enkele treden hoger dan de rest van de begane grond en heeft tussen en rondom tegen de moerbalken een versierd stucplafond uit omstreeks 1910. In het middelste balkvak links bevindt zich van oudsher de stookplaats, nu met een geprofileerde schoorsteenmantel met gesneden Lodewijk-XIV-ornamenten. De zowel vanuit het huis als vanuit de achtertuin toegankelijke, nagenoeg vierkante kelder heeft een gedrukt kruisgewelf met in het midden een zuil van Ledesteen met grof gehakt basement en kapiteel. De verdieping heeft thans een indeling die grotendeels uit 1932 dateert. De oorspronkelijke indeling was vermoedelijk dezelfde als die van de begane grond: drie grote vertrekken achter elkaar. Tijdens de restauratie werden op een der moerbalken in het voorste gedeelte sporen van een oude beschildering aangetroffen. Hiervan is niet meer bekend dan dat de namen ‘Jhesus’ en ‘Maria’ te lezen waren,

Peter Don, Voorne-Putten hetgeen doet denken aan de schildering op een der moerbalken in Nobelstraat 14 (zie pagina 324). Zowel boven het 15de- als boven het 16de-eeuwse gedeelte van het hoofdhuis bevindt zich een kap die, ondanks de nodige wijzigingen, nog een goed idee geeft van de oorspronkelijke constructie. Beide kappen worden elders in dit boek (op pagina 318 en 319) min of meer uitvoerig beschreven. De scheidingswand tussen de beide zolders ten slotte bevat nog een restant van een vakwerkconstructie.

Een dubbel diep huis: Maarland Noordzijde 48, Brielle

Maarland Nz 48 (oud adres: Maarland 70) is tweebeukig, heeft een dubbele trapgevel, een verdieping en een achterhuis. Het pand is gebouwd op een bijna 10 meter breed perceel en is in totaal bijna 27 meter diep. Het eigenlijke

Peter Don, Voorne-Putten 282

374 Brielle, Maarland Nz 48. Plattegrond van de verdieping, dwarsdoorsnede en dakplan. Schalen 1:300 en 1:600. Opmetingstekening B. Kooij, 1990. dubbele huis is het voorste gedeelte van het pand. Dit verrees in het tweede kwart van de 16de eeuw. Het achterhuis kreeg zijn huidige gedaante vooral in de loop van de 18de eeuw. Ondanks twee ingrijpende verbouwingen, die in respectievelijk 1964 en 1983-'85 werden uitgevoerd, is het pand in zijn hoofdstructuur nog steeds een zeer goed voorbeeld van een in één keer als zodanig opgetrokken dubbel diep huis, dat later achterwaarts werd uitgebreid. De forse achtertuin, in het verleden overigens nog aanzienlijk groter, loopt links door tot achter de belendende kleinere panden.

Archivalia

RDMZ, dossiers (vanaf 1955).

Peter Don, Voorne-Putten Litteratuur

Voorloopige Lijst, 20; Meischke 1965, 67-69.

Afbeeldingen

Twee ansichtkaarten van de voor- en de achtergevel uit circa 1930, bezit van de huidige bewoners. Bouwkundige tekeningen: opmetingstekening van de voorgevel uit 1955 door J. Walraad en restauratieontwerpen voor de voorgevel uit 1956-'57 door Ph.J.W.C. Bolt, coll. RDMZ; opmetingstekeningen en restauratieontwerpen uit 1962 door J. Walraad en uit 1982-'83 door A.S. Fukken, coll. RDMZ.

Geschiedenis en bouwgeschiedenis

Oorspronkelijk stonden ter plaatse van het huidige dubbele huis hoogst waarschijnlijk twee kleine huizen op twee aparte, smalle percelen. Meischke wees er al op dat in het brandemmerregister van 1523 hier nog geen huis van enige omvang vermeld staat, terwijl dat in het kohier van de tiende penning uit 1545 wèl het geval is: een huis toebehorend aan Willem Cornelisz. en geschat op een huurwaarde van 9 pond. De hoogte van dit bedrag maakt het overigens aannemelijk dat het dubbele en van een verdieping voorziene huis, dat dus tussen 1523 en 1545 moet zijn gebouwd, destijds nog geen achterkamer of achterhuis bezat. Het 16de-eeuwse dubbele huis bestond vanaf het begin uit twee even brede, hoge en diepe vleugels, beide vijf balkvakken diep en beide met zowel op de begane grond als op de verdieping een dwarsmuur tussen de drie voorste en de twee achterste balkvakken. Het huis telde in totaal derhalve acht vertrekken. Waar de trap was geplaatst, is niet bekend. Uit de op de begane grond in de voorgevel aanwezige ontlastingsbogen valt op te maken dat de voordeur zich oorspronkelijk onder de tweede boog van links bevond. Deze boog is namelijk smaller en hoger dan de andere. De voordeur zal toegang hebben verschaft tot een in de linker vleugel gelegen, onverwarmd voorhuis, met daarachter de onderkelderde keuken. Deze keuken had natuurlijk een haard. Van een tweede stookplaats werden in 1964 sporen aangetroffen in het voorste vertrek in de rechter vleugel. Over oorspronkelijke stookplaatsen op de verdieping is niets bekend. Op een gegeven moment werd het huis achterwaarts uitgebreid, maar over de geschiedenis van deze uitbreiding is weinig met zekerheid te zeggen. Bouwhistorisch onderzoek werd tijdens de recente verbouwingen niet verricht. Het tegenwoordige achterhuis is ongeveer even breed als het dubbele huis ervoor en ook hier deelt een tussenmuur het geheel in een linker- en een rechterhelft. Verschillende onregelmatigheden lijken erop te wijzen dat onder andere deze tussenmuur en de beide zijmuren van het achterhuis ten dele ouder zijn dan de in hoofdzaak 18de-eeuwse afwerking van het geheel zou doen vermoeden. Verder zijn er verschillen te constateren tussen de balklagen links en rechts van de tussenmuur, terwijl op een der vloerdelen van de verdiepingvloer rechts achter in het achterhuis bij de laatste verbouwing het jaartal 1721 werd aangetroffen. Duidelijk is, dat het

Peter Don, Voorne-Putten huis in de loop van de 17de en 18de eeuw, waarschijnlijk in fasen, werd gemoderniseerd en uitgebreid. In 1820 heeft het in elk geval al zijn huidige omvang.

Peter Don, Voorne-Putten 283

375 Voorgevel van Maarland Nz 48; opname 1990.

De belangrijkste wijziging die de 18de-eeuwse modernisering in het voorste gedeelte van het huis met zich meebracht, was de aanleg van een gang. Deze kwam in de rechter vleugel te liggen, waarschijnlijk omdat men de kelder en de keuken links wilde sparen. In verband met deze wijziging werd de voordeur een travee naar rechts opgeschoven. Vanuit het voorste gedeelte werd de gang via een smal tussenstuk doorgetrokken tot achter in het achterhuis. Aan de tuinzijde kreeg het achterhuis een brede lijstgevel, voorzien van ramen met een kleine roedenverdeling. De ramen in de voorgevel werden in de 18de of 19de eeuw gewijzigd. Verder werden voor- en achtergevel gepleisterd. De tuin achter het huis werd in 1834 naar rechts uitgebreid, hetgeen ten koste ging van de achtertuin van Maarland Nz 47*. Deze uitbreiding werd in 1920 overigens weer ongedaan gemaakt en ten behoeve van de bebouwing langs de Witte de Withstraat werd de tuin kort na 1950 nog eens aanzienlijk ingekort. In 1957 werd onder leiding van architect Ph.J.W.C. Bolt de voorgevel van zijn buitenbepleistering ontdaan en gerestaureerd. Hierbij werden de beide trappentoppen vrijwel volledig nieuw opgemetseld en kregen de vensters nieuwe ramen, met een kleine roedenverdeling. Een zeer rigoureuze verbouwing tot hotel-restaurant volgde in 1964, onder leiding van architect J. Walraad. Op de begane grond van het voorste gedeelte werd toen een aantal tussenmuren weggebroken, waardoor het vroegere voorhuis links en de gehele vleugel rechts één grote ruimte gingen vormen. De kelder achter het voormalige voorhuis was eerder al verdwenen. In 1983-'85 werd het huis onder leiding van architect A.S. Fukken opnieuw verbouwd, nu tot woning met op de begane grond een notariskantoor. Hierbij werd op de begane grond in het voorste gedeelte in grote lijnen weer de oude situatie van een aantal kamers aan weerszijden van een gang teruggebracht.

Exterieur

De voorgevel, een dubbele trapgevel, is opgetrokken uit gemengd gele en rose baksteen en voorzien van natuurstenen hoekblokken. In het metselwerk van de begane grond zijn boven de vensters en de deur, maar daarmee niet corresponderend, ontlastingsbogen bewaard gebleven. Deze bogen geven aan dat hier vanaf het begin een bakstenen pui aanwezig was. De vensters op de verdieping hebben aan de bovenzijde alleen een eenvoudige rollaag. Boven de twee zoldervensters zijn echter

Peter Don, Voorne-Putten wel weer bogen zichtbaar. De beide toppen bezitten eenvoudig versierde gevelankers; een aantal van deze ankers is gevorkt. De voorgevel heeft schuiframen met een kleine roedenverdeling en een voordeur met een versierde omlijsting. In deze omlijsting zijn aan weerszijden boven elkaar twee lange smalle rondboograampjes aangebracht. Het waarschijnlijk vroeg-19de-eeuws bovenlicht toont een versiering met cirkelvormen. De twee zadeldaken van het voorste gedeelte van het huis zijn gedekt met rode Hollandse dakpannen; het omlopende schilddak van het achterhuis heeft blauwgrijze Hollandse pannen. Het smalle tussenstuk tussen de beide gedeelten, opgetrokken uit gele baksteen, wordt geflankeerd door twee rechthoekige binnenplaatsjes. Op het rechter plaatsje, thans grotendeels volgebouwd, is goed te zien hoe bij de bouw van het achterhuis rekening is gehouden met het belendende pand Maarland Nz 47*: onder het doorlopende dak van het achterhuis is hier een hoek uitgespaard om een raam in de zijgevel van het buurpand niet het licht te ontnemen. De achtergevel van het achterhuis is een brede, wit gepleisterde lijstgevel, die blijkens sporen in een vroegere periode was afgewerkt met een okergele pleisterlaag met frijnslag-imitatie. De meeste ramen in deze gevel hebben een roedenverdeling die bij de verbouwingen ongewijzigd bleef. Alleen in de deuren, in de daaraan gekoppelde ramen en in de beide dakkapellen is een nieuwe verdeling aangebracht.

Interieur

Het voorste gedeelte van het huis, het eigenlijke dubbele huis, heeft op de verdieping nog de oorspronkelijke samengestelde balklagen, zij het dat in de

Peter Don, Voorne-Putten 284 beide voorkamers de kinderbalkjes door houten plafonds aan het oog zijn onttrokken. De moerbalken lopen evenwijdig met de voorgevel en worden ondersteund door sleutelstukken met peerkraalprofiel. Op de begane grond zijn alleen in de voorste vertrekken nog samengestelde balklagen aanwezig, overigens zonder sleutelstukken; hierachter zijn bij een wijziging ooit enkelvoudige balklagen aangebracht. Het tussenstuk en het achterhuis hebben op de begane grond en de verdieping ook enkelvoudige balklagen, alle evenwijdig met de voorgevel. Door het gehele huis zijn de balklagen, plafonds, betimmeringen en dergelijke thans lichtgroen geverfd. Door de ingrijpende verbouwingen is van het oude interieur niet erg veel bewaard gebleven. Op de begane grond heeft de gang een reeks 18de-eeuwse eikehouten paneeldeuren. Deze zijn van hun oude verflagen ontdaan en blank gelaten. Verder is er in de kamer rechts achter in het achterhuis een monumentale 18de- of wellicht vroeg-19de-eeuwse schouw. Als een late toevoeging moet nog genoemd worden de kleine kelder op het rechter binnenplaatsje. Vanuit het tussenstuk voert een steektrap naar de verdieping. Trappenhuis en overloop hebben witte tegelwanden en een eiken pilasterbetimmering met paneeldeuren en een houten plafond, alles 18de- of misschien vroeg-19de-eeuws. De beide kappen van het voorste gedeelte hebben elk vier eiken gebinten, bestaande uit een dekbalkjuk met kromme benen en daarop een driehoekspant voorzien van een tussenbalk. Opvallend is, dat de flieringen op de dek- en tussenbalken aan de binnenzijde van de benen zijn gelegd. De gebinten dragen gesneden, links gebroken telmerken, die eerst de linker kap van voor naar achter tellen en daarna, in een doorlopende nummering, de rechter kap. Sporen, nokgording en beschot zijn alle nieuw. Het achterhuis heeft grenen kapgebinten met gehakte merken (rechte streepjes tegenover ‘halve maantjes’). Ook hier zijn de sporen en het beschot nieuw. Het omlopende schilddak, oorspronkelijk uitgevoerd met een zakgoot in het midden, kreeg bij de laatste verbouwing een plat.

Een dwars huis: Langestraat 25, Brielle

376 Brielle, Langestraat 25. Plattegrond en dwarsdoorsnede. Schaal 1:300. Opmetingstekening B. Kooij, 1991.

Langestraat 25 staat op een ruim 8 meter breed perceel aan de zuidwestzijde van de Langestraat en heeft een diepte van ongeveer 5,5 meter. Het kleine achtererf heeft een ontsluiting naar het St.-Catharijnehof. Het huis dateert blijkens een gevelsteen in de voorgevel uit 1648. Het heeft zijn oorspronkelijke hoofdindeling, met zowel

Peter Don, Voorne-Putten op de begane grond als op de verdieping naast elkaar twee vertrekken, in grote trekken behouden.

Archivalia

RDMZ, dossiers (vanaf 1971).

Afbeeldingen

Opmetingstekeningen en verbouwings- en restauratieontwerpen uit 1971-'79 door J. Walraad, coll. RDMZ.

Bouwgeschiedenis

Het huis verrees in 1648, waarschijnlijk op een tweetal naast elkaar gelegen erven van minimumbreedte. Dat bij de bouw met een ter plaatse reeds bestaande situatie rekening werd gehouden, blijkt wel uit de verre van precies rechthoekige plattegrond: de achtergevel loopt niet evenwijdig met de voorgevel en ook de zijgevels lopen niet parallel. Mogelijk zijn in de bouwmuren hier en daar nog restanten van oudere constructies aanwezig. De tegenwoordige hoofdopzet is echter geheel uit 1648. Uitbreidingen van enig belang bleven daarna achterwege. De gang op de begane grond en de tegenwoordige trap dateren vermoedelijk uit het laatste kwart van de 19de eeuw. In 1974-'75 werd onder leiding van architect J. Walraad een restauratie uitgevoerd. Hierbij werd vooral de kap onder handen genomen. Voorts kreeg de begane grond in de voorgevel schuiframen met kleine ruitjes.

Peter Don, Voorne-Putten 285

Exterieur

377 Voorgevel van Langestraat 25; opname 1990.

De door een goot op houten klossen recht afgesloten voorgevel bestaat uit een gepleisterde pui en een verdieping in schoon metselwerk. De pui, aanvankelijk waarschijnlijk geheel van hout, bezit nog de oorspronkelijke puibalk. Deze geprofileerde balk loopt over de gehele breedte van de gevel. De voordeur is links van het midden geplaatst, met aan beide kanten een schuifraam met kleine roedenverdeling. Het pleisterwerk van de pui toont op beide hoeken en aan weerszijden van de voordeur een smalle verticale zone, versierd met enigszins verhoogde, ruw afgewerkte (‘gerotste’) en profielvormig beëindigde vakken, die bovendien in een afwijkende kleur zijn geverfd. Deze versiering dateert uit de late 19de eeuw. Het metselwerk van de op de puibalk iets overkragende verdieping is van gele baksteen (formaat 15 × 7 × 4,5 cm, tien lagen 47 cm) en heeft klezoren in de koppenlagen. Rode stenen zijn als accenten aangebracht, onder meer op de hoeken en in de korfbogen boven de verdiepingvensters. Deze vensters hebben beide een negenruits schuifraam. De tussen de vensters aangebrachte gevelsteen toont een gekroond hart met daaronder op een lint de tekst ‘ANNO 1648’. Het dwars geplaatste zadeldak is gedekt met rode Hollandse pannen. De geveltoppen links en rechts zijn van gele baksteen en voorzien van vlechtingen. De achtergevel is ten dele eveneens van gele steen, maar toont daarnaast nogal wat reparaties. In deze gevel bevinden zich op de verdieping onder meer een dichtgezet oud raamkozijn en een smal venster met kloosterkozijn. Dit smalle raam geeft wellicht de oorspronkelijke plaats van de (spil)trap aan. Verder zijn in de achtergevel ter hoogte van de balken van de zoldervloer geglazuurde plavuizen in het metselwerk aangebracht. Deze plavuizen dekken de balkkoppen in de dunne muur af.

Interieur

De voordeur bevindt zich mogelijk nog op de oorspronkelijke plaats. Thans ligt achter de deur een gang, met rechts een kamer, links de keuken en achterin de trap naar boven. Aanvankelijk zal de voordeur echter toegang hebben gegeven tot één grote ruimte, die de gehele linkerhelft van de begane grond besloeg. Deze ruimte, vergelijkbaar met het eveneens direct achter de voordeur gelegen voorhuis in het diepe huis, was destijds vermoedelijk onverwarmd. De rechterhelft van de begane

Peter Don, Voorne-Putten grond (vergelijkbaar met de binnenhaard in het diepe huis) bezit tegen de rechter zijgevel een oorspronkelijke stookplaats. De balklagen in het huis zijn enkelvoudig. De balken onder de verdiepingvloer liggen evenwijdig met de voorgevel. De keuze voor deze richting, niet de meest gebruikelijke in een dwars huis, houdt hier verband met de tussenmuur, die de begane grond in twee helften verdeelt en die aan weerszijden zorgt voor een korte overspanning tussen links en rechts. In de tegenwoordige keuken zijn onder de balken nog eenvoudige houten ojiefconsoles aanwezig. Op de verdieping heeft de kamer rechts een stookplaats, maar ook de linker zijgevel toont hier nog sporen van een haard. De balken onder de zoldervloer liggen wel loodrecht op de voorgevel. De kap telt twee gebinten, elk bestaande uit een dekbalkjuk met daarop een driehoekspant met tussenbalk. De dekbalkjukken hebben eiken benen, de rest van de kapconstructie is van grenehout. Veel onderdelen van de kapconstructie zijn vernieuwd.

Een huis ontstaan door samenvoeging: Nobelstraat 7-9, Brielle

Nobelstraat 7-9, een zeer groot en monumentaal pand met een brede, hoge lijstgevel aan de oostzijde van de Nobelstraat, kwam in het midden van de 18de eeuw tot stand door de samenvoeging en verbouwing van twee veel oudere, naast elkaar gelegen huizen. Het geheel beslaat hierdoor nu een bijna 15,5 meter breed perceel en is voorts ongeveer 20,5 meter diep. Erachter ligt een ruime tuin. Op de zeer ingrijpende verbouwing van omstreeks 1750 volgden nog verschillende andere wijzigingen, waardoor thans van de beide oudere huizen nauwelijks nog iets is terug te vinden. Toch is de hoofdstructuur van dit

Peter Don, Voorne-Putten 286

378 Brielle, Nobelstraat 7-9. Plattegronden en dakplan. Schalen 1:300 en 1:600. Tekening B. Kooij, 1991; naar tekeningen van J. Walraad uit 1977-'81. tweetal op enkele punten duidelijk van invloed geweest op de indeling van het huidige pand. Verder tonen de voorgevel en enkele van de belangrijkste vertrekken van het huis decoraties in rococo-stijl uit het midden der 18de eeuw.

Archivalia

GA Brielle, koopaktes uit 1740, 1743, 1776 en 1788 (in kopie aanwezig in het pand zelf); RDMZ, dossiers (vanaf 1955).

Litteratuur

Meischke 1965, 49; L. Krug, ‘Meubeltoonkamers in historisch pand’, Eigen huis en interieur, mei 1983, 50-53.

Afbeeldingen

Foto's van de voorgevel uit 1956 en 1962 en een reeks exterieur- en interieuropnamen uit 1975, coll. RDMZ. Bouwkundige tekeningen: opmetingstekeningen en verbouwingsontwerpen uit 1966-'67 door P.M.A. Grimbergen en reeks opmetingstekeningen en restauratieontwerpen uit 1975-'81 door J. Walraad, coll. RDMZ.

Geschiedenis en bouwgeschiedenis

Peter Don, Voorne-Putten Van de twee oudere huizen hier ter plaatse stond het rechter voorheen bekend als ‘de Wildeman’. Onder deze naam wordt het al vermeld in 1445 en opnieuw in het brandemmerregister van 1523. Men moest er destijds een tweetal brandemmers in gereedheid houden. In 1545, toen dit huis eigendom was van een goudsmid genaamd Thonis, werd de huurwaarde vastgesteld op 10 pond. Het linker huis, in 1523 eveneens goed voor twee emmers, was in 1545 in handen van de tinnegieter Jan Ariaensz, met een huurwaarde van 13 pond. Uit de vergelijking van de huurwaarden blijkt wel dat het linker pand groter was dan het rechter en alles wijst erop dat hier links een fors huis heeft gestaan met aan de rechterzijde een zijkamer. Het rechter pand moet een gewoon diep

Peter Don, Voorne-Putten 287

379 Overzicht van Nobelstraat 7-9; opname (vanaf de stadhuistoren) 1990. huis met een verdieping en waarschijnlijk ook een achterkamer zijn geweest. In 1740 kocht Theodorus Beels, burgemeester van Brielle, het rechter pand en drie jaar later verwierf hij ook het pand links. Niet lang daarna zullen de samenvoeging en de verbouwing hebben plaatsgevonden. Hierbij werden de twee oude voorgevels vervangen door de tegenwoordige lijstgevel. Achter deze nieuwe gevel verdween met name van het linker huis de oude indeling volledig. Zo werd onder andere de muur tussen hoofdhuis en zijkamer tot de grond toe afgebroken. Gehandhaafd werd daarentegen de muur die de twee oude huizen scheidde, waardoor in de plattegrond de hoofdvorm van het rechter huis herkenbaar bleef. Direct links hiervan werd op de begane grond een gang aangelegd. De vertrekken aan weerszijden van deze gang en op de verdieping kregen een aankleding in rococo-stijl. Boven de verdieping werd het huis aan de voorzijde extra verhoogd met een ondiep zoldergedeelte, dat zich uitwendig voordoet als een tweede verdieping en dat voorzien is van een dwars geplaatst schilddak. In de lager gelegen kapconstructies hierachter werden waarschijnlijk vooralsnog belangrijke delen van de kappen van de beide oude huizen gehandhaafd. Op de kadastrale minuut van 1820 is te zien dat het huis destijds aan de achterkant nog niet de tegenwoordige vorm had. Zo was het rechter gedeelte duidelijk forser en dieper dan thans het geval is, terwijl links daarvan, achter de voormalige zijkamer, een met het achtererf verbonden binnenplaats was gelegen. Verder is aangegeven dat het diepe achtererf nog geheel bij het huis behoorde, tot en met een stalgebouw aan de Turfkade. De twee kleine pakhuizen (‘korenkassen’) naast de stal, die in respectievelijk 1740 en 1743 tegelijk met de huizen door Theodorus Beels waren aangekocht, behoorden in 1820 niet meer tot het eigendom. In 1848 werd het rechter gedeelte van het huis ingekort en werd de binnenplaats verkleind door de bouw van een achterhuisje. De achterste kapconstructies werden gewijzigd en over de voile breedte van het huis werd nu een nieuwe achtergevel opgetrokken, een lijstgevel met zesruits schuiframen. De voorgevel kreeg dergelijke ramen misschien op datzelfde moment. Nadat het gedurende meer dan een eeuw verschillende burgemeesters van Brielle en enkele andere belangrijke personen tot woning had gediend, kwam het huis in 1882 in handen van de koopman Ary Lenis Verwoerd. Deze begon hier ter plaatse een winkel in koloniale waren, die tot circa 1950 in bedrijf bleef. Daarna was het pand enige tijd in gebruik als pension. Tussen 1965 en 1970 waren er plannen om er een hotel in te vestigen, maar dit vond geen doorgang. In 1976 werden enige verbouwings- en restauratiewerkzaamheden uitgevoerd, waarna in het pand een complex van meubeltoonkamers werd

Peter Don, Voorne-Putten ondergebracht. Een restauratie waarbij onder meer de kappen onder handen werden genomen, volgde in 1981-'82. In 1989 werd het binnenplaatsje van een licht doorlatend kapje voorzien en bij de winkelruimte getrokken.

Exterieur

De zes traveeën brede voorgevel is opgetrokken uit donkerrode baksteen (formaat 21,5 × 10,5 × 4,4 cm, tien lagen 45,5 cm), met strekken boven de vensters en klezoren in de koppenlagen. Het metselwerk is zeer fijn uitgevoerd, met uiterst dunne voegen. Merkwaardig zijn de in het zicht gelaten staafankers, ongebruikelijk bij 18de-eeuwse gevels van vergelijkbare allure. De vensters van de begane grond staan direct op een hardstenen plint, die is voorzien van eenvoudige zwart geverfde versieringen. De gevel wordt aan weerszijden beëindigd door een geblokte hoekliseen en aan de bovenzijde door een hoofdgestel met een tamelijk ver overstekende kroonlijst. Boven aan de hoeklisenen zijn onder de kroonlijst twee rijk bewerkte consoles aangebracht. Het fries daartussen is door middel van trigliefen ingedeeld in een aantal metopen. De metopen boven de muurdammen zijn versierd met gesneden bladertakken en rocaille-ornamenten. Iets rechts van het midden vormt de monumentale ingangspartij de grote blikvanger. De forse voordeur is voorzien van zeer rijk rococo-snijwerk en

Peter Don, Voorne-Putten 288

380 Voorgevel van Nobelstraat 7-9; opname 1962. boven het beweeglijk gesneden kalf is ook het bijbehorende snijraam bewaard gebleven. De ingang heeft verder een pilasteromlijsting met twee bewerkte consoles en rondom het verdiepingvenster erboven is een uitbundig gesneden rococo-omlijsting aangebracht. Het geheel van de omlijsting is crèmekleurig geverfd, evenals de raamkozijnen, de hoeklisenen en het hoofdgestel boven aan de gevel. De voordeur zelf is donkergroen, de ramen zijn wit. Van de ramen hebben die op de begane grond hun roedenverdeling geheel verloren en in de tweede travee van links is bovendien omstreeks 1900 in verband met de winkelfunctie een tweede ingang aangebracht. Deze ingang is voorzien van een dubbele deur met daarachter een tochtportaal, alles in Jugendstil. De verdieping heeft zesruits schuiframen met een gegroefde middenstijl. De lage zoldervensters bevatten vierruits ramen. Op de kroonlijst ten slotte staan twee dakkapellen. Zij hebben vierruits ramen in een getoogde omlijsting en gesneden wangen in de vorm van langgerekte dolfijnen. Het voorste, dwars geplaatste schilddak heeft op beide uiteinden van de nok een schoorsteen. De van de straat af zichtbare dakschilden zijn gedekt met blauwgrijze Hollandse pannen. Dezelfde pannen zijn gelegd op de drie dakschilden boven de achtergevel. Voor het overige hebben de daken rode Hollandse pannen. De zijgevels van het voorste gedeelte van het huis zijn bovenaan van gele baksteen. Geheel achteraan rechts toont de zijgevel hier en daar, door het grijze cementpleister heen, rode bakstenen van een zeer fors formaat (6,5 à 7 cm dik). Dit formaat wijst op een ontstaansdatum die waarschijnlijk in de 14de of 15de eeuw gezocht moet worden. Ook de achtergevel is bedekt met een grijze cementpleisterlaag. In deze gevel, die door een eenvoudige houten kroonlijst wordt afgesloten, zijn zowel op de begane grond als op de verdieping zesruits schuiframen met een gegroefde middenstijl aangebracht. De middenstijlen van de ramen op de begane grond zijn extra breed.

Interieur

De indeling van de begane grond is als volgt. Achter de voordeur ligt een gang, van waaruit links een brede en rechts een smallere voorkamer is te bereiken. De gang voert vervolgens, langs trappenhuis en voormalig binnenplaatsje, naar het kleine achterhuis dat in de 19de eeuw tegelijk met de achtergevel werd gebouwd. Links liggen achter de brede voorkamer twee smallere vertrekken: een tussenkamer en een tuinkamer. Rechts bevinden zich achter de voorkamer een tussenkamer en een

Peter Don, Voorne-Putten onderkelderd opkamertje. Dit laatste dateert, evenals de erachter gelegen keuken en schuur, uit de 19de eeuw. De brede voorkamer links bezit een zeer fraai stucplafond met uitbundige rocaille-ornamenten. De schouw is hier verdwenen. In de linker tussenkamer bevindt zich nog een schouw met een marmeren rococo-mantel en een latere boezem, geschilderd in houtimitatie en voorzien van een gesneden empireornament. In de voorkamer rechts is de balklaag nog zichtbaar. De balken, drie in getal, lopen evenwijdig met de voorgevel. Deze kamer bezit verder een schouw met zeer rijk en beweeglijk rococo-snijwerk aan de hangboezem, onder meer als omlijsting van het schoorsteenstuk. Dit schilderstuk toont een allegorische vrouwenfiguur in een tropische omgeving. De vrouw zit op een schelpentroon, te midden van een overvloed aan vruchten, scheepslading en nautisch gerei, en wordt geflankeerd door een moor en een zeegod. Op de achtergrond is een zeilschip te zien dat in een baai voor anker ligt. Het geheel is waarschijnlijk een allegorie op de rijkdom welke voortspruit uit de overzeese handel en scheepvaart. In de tussenkamer rechts bevindt zich een veel eenvoudiger schouw voorzien van een hangboezem, eveneens uit de 18de eeuw. Deze heeft een 19de-eeuws schoorsteenstukje, dat een jongen voorstelt die door een geopend venster naar buiten kijkt. Op de verdieping herinneren nog twee interieuronderdelen aan de verbouwing van omstreeks 1750: een met rococo-stucwerk versierde schouw in de linker voorkamer en een dubbele deur in een rijk gesneden omlijsting tussen de tussenkamer en de achterkamer links. Van de kapconstructies is met name de voorste interessant. Op een vijftal

Peter Don, Voorne-Putten 289

381 Schouwboezem met schoorsteenstuk inde rechter voorkamer op de begane grond van Nobelstraat 7-9; opname 1990. direct achter de voorgevel geplaatste stijlen liggen hier even zoveel balken. Deze balken lopen naar achter en zijn daar in een op schuine benen onder een zakgoot geplaatste, lange dwarsbalk verankerd. Op de vijf balken liggen reeksen kinderbalkjes en hierop ligt een vliering. Deze vliering bevindt zich onder het voorste, dwars geplaatste schilddak en ontvangt licht door de twee dakkapellen. Ter hoogte van de vliering bestaat de constructie uit vijf driehoekspanten, elk met twee tussenbalken. Achter deze 18de-eeuwse grenehouten constructie is veel lager een tweede dwarse kap aangebracht. Hierop sluit aan weerszijden een naar achter lopend schilddak aan en tussen deze twee schilddaken ligt achter het binnenplaatsje het aparte kleine schilddak van het 19de-eeuwse achterhuisje. Door de vele wijzigingen, reparaties en vernieuwingen is in deze kappen niet erg veel oorspronkelijks meer overgebleven.

Exterieur

Nu de verschillende woonhuistypen mede aan de hand van een aantal voorbeelden zijn beschreven, wordt eerst aan het uitwendige van de huizen aandacht geschonken. Hierbij wordt ingegaan op aspecten als de afmetingen van de gevels en hun indeling (aantallen vensterassen en bouwlagen), de gebruikte bouwmaterialen, de vormgeving, detaillering, kleur en versiering der gevels en de daken. Verder komen ook specifieke onderdelen, zoals de ingangen, deuren, vensters, dakkapellen, gevelankers en gevelstenen aan de orde.

De voorgevels

In Brielle is de bebouwing langs de straten in het algemeen aaneengesloten. Uitzonderingen hierop vormen binnen de wallen alleen enkele zij- en

Peter Don, Voorne-Putten 290 achterstraten en de zuidwesthoek, waar het merendeel der gebouwen eerst na 1900 verrees. Door deze aaneengesloten bebouwing is van de meeste huizen alleen de voorgevel vanaf de openbare weg zichtbaar. Samen met de vorm en de richting van het dak verschaft deze gevel de geïnteresseerde beschouwer veelal de eerste informatie over een bepaald huis. Soms geeft de voorgevel een goede indruk van de bouwmassa en is er van buitenaf direct al veel te concluderen aangaande de grootte, indeling en ouderdom van een pand. Vaker echter werkt de voorgevel eerder misleidend en blijkt een huis bij nadere, inwendige bestudering bij voorbeeld veel kleiner of veel ouder te zijn dan het er van buiten uitziet, uit twee in oorsprong aparte panden te bestaan of achter de ‘verdiepingvensters’ in het geheel geen verdieping maar alleen een zolder te bezitten. Een dergelijke situatie is veelal het gevolg van een min of meer ingrijpende verbouwing van een bestaand huis en een daarmee gepaard gaande modernisering van de oude voorgevel. Het door verbouwing aan nieuwe eisen aanpassen van bestaande woonhuizen was ook in Brielle eeuwenlang schering en inslag. Getuige de plattegrond van Jacob van Deventer (afb. 343) waren de hoofdstraten omstreeks 1560 alle reeds van een volledig aaneengesloten bebouwing voorzien. De huizen aan deze straten werden in de eeuwen daarna veelvuldig gewijzigd, maar slechts zelden geheel gesloopt om te worden vervangen door complete nieuwbouw. Verder werden aan de zij- en achterstraten, waar zich in de eerste plaats schuren en koetshuizen bevonden, in de loop der tijd nauwelijks woonhuizen opgetrokken. Wel verrezen in het laatst van de 16de en in de eerste helft van de 17de eeuw nog nieuwe huizen in de stadsuitbreidingen in het noordoosten en oosten, met name langs het oostelijk uiteinde van het Maarland, langs het Slagveld, aan de Nieuwstraat en aan de Kaaistraat. Het duurde daarna echter tot in de 20ste eeuw voordat de stad opnieuw met woonwijken - binnen zowel als buiten de wallen - werd uitgebreid. Voor wat de woonhuizen betreft, concentreerde de bouwactiviteit zich dus lange tijd vrijwel volledig op het verbouwen van bestaande panden. Soms werd hierbij een geheel nieuwe voorgevel opgetrokken, maar vaker werd volstaan met aanpassing van de bestaande gevel. Veel voorgevels met een op het eerste gezicht geheel 18de-, 19de- of zelfs 20ste-eeuws uiterlijk hebben dan ook een oudere kern. Deze kan nog herkenbaar zijn, bij voorbeeld aan bepaalde bouwsporen, aan in het zicht gelaten oude onderdelen, zoals sierankers, natuurstenen dekplaten of een puibalk, of aan het feit dat de gevel ietwat vooroverhellend - ‘op vlucht’ - is gebouwd. Meestal echter is de hogere ouderdom geheel gecamoufleerd, door een pleisterlaag of door een nieuwe

Peter Don, Voorne-Putten 382 Voorstraat 98 en 100 te Brielle: in oorsprong twee kleine diepe huizen, later verbouwd en van een dwarse kap voorzien; opname 1990. bakstenen buitenbekleding. In een aantal gevallen zijn bij een restauratie in het meer recente verleden oude vormen weer te voorschijn gebracht en soms daarbij deels gereconstrueerd. De straatwanden laten door de gehele oude stad een voortdurende afwisseling zien in vorm, kleur, grootte en indeling der gevels. Vrijwel nergens domineert één bepaalde gevelvorm; trap-, tuit- en lijstgevels wisselen elkaar steeds af. Gepleisterd komt naast gesausd en ongepleisterd voor, gele naast rode baksteen en versierd naast uiterst strak en sober. Belangrijk voor het zeer afwisselende karakter is verder het feit dat sommige gevels sterk op vlucht zijn gebouwd, andere slechts een weinig voorover hellen en weer andere loodrecht staan. Wat de afmetingen betreft is het weliswaar zo, dat de grotere huizen voornamelijk geconcentreerd zijn aan weerszijden van die delen van de Nobelstraat en de Voorstraat die het dichtst bij de Markt liggen, alsmede langs de oostelijke helft van de noordzijde van het Maarland, maar ook hier staan tussen de grote huizen nog tal van kleinere. De straten waar de kleinere panden domineren, zijn met name de uiteinden van Nobel- en Voorstraat, het westelijk deel van de noordzijde en vrijwel de gehele zuidzijde van het Maarland en verder de Kaaistraat, de Langestraat met het Wellerondom en de Nieuwstraat. De kleinste voorgevels zijn die van de verdiepingloze woonhuizen met naast de voordeur één of hooguit een tweetal vensters en daarboven een zoldervenster.

Peter Don, Voorne-Putten 291

Slechts enkele huizen zonder verdieping zijn breder; zij zijn voorzien van een voorgevel van vier of vijf traveeën. De meeste huizen met een verdieping hebben in de voorgevel boven de begane grond twee verdiepingvensters. Forsere gevels met op de verdieping een drietal vensters zijn tamelijk zeldzaam, hetgeen zeker ook geldt voor de nog bredere voorgevels, die vier of vijf en in enkele gevallen zelfs zes of zeven vensterassen kunnen tellen. Een aantal van deze bredere gevels heeft boven de verdieping nog een rij lage vensters die een tweede verdieping suggereren, maar die in werkelijkheid het dak (de daken) aan het oog onttrekken en tegelijk de zolder(s) van licht voorzien. Huizen met meer dan één ‘echte’ verdieping komen in de oude kern van Brielle niet voor. Veel van het bovenstaande geldt eveneens voor verschillende andere kernen op het eiland. Goed vergelijkbaar zijn vooral Zuidland, Heenvliet en Abbenbroek. Ook daar hebben huizen bij een verbouwing juist vaak een nieuwe of gemoderniseerde voorgevel gekregen, terwijl daarachter nog veel van het oude bewaard bleef. Dit gaat ten dele ook op voor Geervliet, maar daar levert de ruimere vertegenwoordiging van het dwarse huis toch een ander bebouwingsbeeld op. Totaal anders van karakter zijn de veel minder dicht bebouwde dorpskernen, zoals die van Hekelingen, met talrijke vrijstaande huizen, die ten dele ook nog op enige afstand van de weg zijn gebouwd.

383 Slagveld 52 en 53 te Brielle; opname 1990.

Hier zijn de topgevels duidelijk in de minderheid. Dat is ook het geval in Oostvoorne, een kern met vrijwel uitsluitend verspreide bebouwing. Wel aaneengesloten, maar in vergelijking met de Brielse situatie uiterst kleinschalig, is de bebouwing aan weerszijden van de dijk die de as van Zwartewaal vormt. In de meeste plaatsen, met uitzondering van de Bernissenederzettingen, is de gemiddelde ouderdom der huizen zeer veel lager dan in Brielle, terwijl grotere woonhuizen zoals de stad die kent er nauwelijks of in het geheel niet voorkomen.

De trapgevels uit de 15de, 16de en 17de eeuw

Aanvankelijk moet Brielle een stad zijn geweest van voornamelijk kleine huizen met lemen wanden. Geheel uit hout opgetrokken gevels waren waarschijnlijk zeldzaam. Hout, op een afgelegen eiland als Voorne een kostbaar materiaal, zal in de meeste huizen alleen zijn gebruikt voor de constructie. De eerste stenen woonhuizen verrezen vanaf het begin van de 14de eeuw. Van deze huizen, lange tijd de grootste en voornaamste van de stad, zijn er enkele in gewijzigde vorm bewaard gebleven (met

Peter Don, Voorne-Putten name Nobelstraat 14 en 19). Zij zijn echter niet meer in het bezit van hun oorspronkelijke voorgevel. In de loop van de 15de en 16de eeuw verdwenen geleidelijk alle lemen huizen. Zij werden vervangen door huizen met stenen muren, waarvan de voorgevel in de meeste gevallen zal zijn voorzien van een trappentop. Ook gedurende de 17de eeuw bleef de trapgevel de voorkeur genieten en omstreeks 1700 werden de straatwanden dan ook volledig door deze gevelvorm gedomineerd. Behalve de woonhuizen hadden destijds ook openbare gebouwen als het stadhuis en de naastgelegen burgerwacht een trapgevel aan de voorzijde (zie afb. 102). Van alle trapgevels is er nu nog ongeveer een dertigtal in grote lijnen compleet, dat wil zeggen met hun trappentop, over. Drie hiervan zijn dubbele trapgevels, die behoren bij de dubbele huizen Maarland Nz 48* en Voorstraat 43 en 45. Voorts gaat achter de twee ongelijke trapgevels van Voorstraat 27* een huis met zijkamer schuil. De meeste van de thans nog bestaande trapgevels zijn altijd ongepleisterd en ongesausd gebleven. Bovendien werden enkele trapgevels die op zeker moment wel van een buitenbepleistering of een sauslaag waren voorzien, tijdens een restauratie na 1950 hiervan weer ontdaan (Slagveld 53, Maarland Nz 48*, Visstraat 12). Van vrijwel alle in grote lijnen nog compleet aanwezige trapgevels kunnen derhalve metselwerk en versiering goed bestudeerd worden. Hierbij moet worden opgemerkt dat twee trapgevels deels het produkt zijn van een restauratie: van Langestraat 36-38 werden de trappen en van Maarland Nz 47* werd de gehele geveltop gereconstrueerd. Veel oorspronkelijke trapgevels zijn slechts ten dele, in gewijzigde vorm en

Peter Don, Voorne-Putten 292

384 Maarland Nz 29-30 te Brielle; opname 1990.

385 Voorstraat 43 te Brielle; opname 1962. daardoor min of meer onherkenbaar, bewaard gebleven. Hun top werd in de loop der tijd gemoderniseerd of in zijn geheel gesloopt. De verschillende gevelvormen die hierdoor ontstonden, komen in het vervolg nog aan de orde. Hier kan worden volstaan met de opmerking dat ook deze gewijzigde gevels, zeker wanneer zij niet gepleisterd zijn, nog gegevens verschaffen aangaande de oude trapgevelarchitectuur. De meeste trapgevels zullen in oorsprong een houten pui hebben gehad, maar deze is nergens compleet bewaard gebleven. Ter vervanging werden in de 18de en 19de eeuw stenen puien opgetrokken, waarvan het sobere metselwerk duidelijk afsteekt bij het meestal meer versierde, oudere werk daarboven (Voorstraat 43 en 45 en Maarland Nz 10, 24* en 29-30). Bij een aantal gevels is nog wel de oude puibalk bewaard en van buitenaf zichtbaar (Langestraat 36-38, Voorstraat 29), terwijl bij andere gevels deze balk tijdens een restauratie naar aangetroffen sporen of oude restanten nieuw is gemaakt (Maarland Nz 10). In het pand Maarland Nz 47* kwamen tijdens de restauratie de restanten van de voormalige houten pui te voorschijn, op basis waarvan reconstructie van deze pui werd overwogen (zie afb. 365). Uiteindelijk werd echter besloten deze reconstructie niet uit te voeren. De trapgevels zijn in het algemeen duidelijk op vlucht gebouwd. In dit verband is het verschil opvallend tussen de nauwelijks vooroverhellende dubbele trapgevel van

Peter Don, Voorne-Putten Maarland Nz 48* en de sterk op vlucht staande voorgevel van Maarland Nz 47* rechts daarvan. Dit verschil hangt wellicht samen met een ander verschil tussen de beide gevels. De rechter had, zoals vermeld, een houten pui, terwijl de bogen en hoekblokken in het metselwerk van de linker aangeven dat hier vanaf het begin een stenen pui aanwezig was. Bij een houten pui, met bovenin glas-in-loodpanelen, speelden inwateringsproblemen ongetwijfeld een grotere rol dan bij een stenen pui. Werd daarom hier in het ene geval voor een sterk vooroverhellende en in het andere voor een vrijwel loodrecht staande gevel gekozen?

De decoratieve detaillering der trapgevels

De oudste nog bestaande Brielse voorgevel met een trappentop is de linker trapgevel van Voorstraat 27*. Deze forse gevel, die in oorsprong vermoedelijk

Peter Don, Voorne-Putten 293 uit de tweede helft van de 15de eeuw dateert, maar die in 1932 een zeer ingrijpende restauratie onderging, valt op door zijn duidelijk laat-gotische detaillering: de verdiepingvensters zijn gevat in spitsboognissen met een driepasversiering en de top wordt geflankeerd door pinakels en is verder voorzien van bijzondere, laat-gotische gevelankers. Alle andere voorgevels met een trappentop (behalve enkele vroeg-20ste-eeuwse, historiserende exemplaren) dateren uit de 16de of 17de eeuw. Wat hun versiering betreft zijn zij allerminst als één groep te beschouwen. In de eerste plaats zijn er enkele uiterst sobere, geheel vlakke gevels, zoals die van Maarland Nz 48*, uit het tweede kwart van de 16de eeuw. Hier is de decoratie beperkt tot de gevelankers en tot het gebruik van natuursteenblokken. Nog soberder is de 1589 gedateerde voorgevel van Kaaistraat 1. Tegenover de nagenoeg onversierde trapgevels staan twee groepen van veel rijker uitgevoerde gevels. De eerste groep wordt gekenmerkt door het gebruik van rode baksteen als basismateriaal, met natuursteen (witte Ledesteen of gelige zandsteen) voor speklagen, waterlijsten, blokken, gebeeldhouwde kraagsteentjes en dergelijke. Voorts spelen juist bij deze groep ook de sierankers in de decoratie in het algemeen een zeer belangrijke rol. De tweede groep wordt gevormd door een aantal trapgevels van gele baksteen, versierd met helderrode baksteentjes in banden en metselmozaïeken, op de hoeken en in de vensterbogen of -strekken. Een goed voorbeeld van een rijke gevel uit de eerste groep is de voorgevel van Maarland Nz 29-30, vermoedelijk daterend uit het laatste kwart van de 16de eeuw. Deze gevel verdient enige nadere beschouwing. Hij heeft boven de verdiepingvensters twee geblokte en geprofileerde korfbogen, die rusten op halverwege de verdieping naast de vensters aangebrachte kraagsteentjes. De beide korfbogen dienen niet alleen als ontlastingsbogen boven de vensters, maar zijn tegelijk ook de bogen waarop de topgevel overkraagt, een verschijnsel dat onder andere in Dordrecht bij veel trapgevels voorkomt, maar dat in Brielle verder nergens (meer) wordt aangetroffen. Voorts is opvallend, dat links geen hoekblokken zijn aangebracht en dat daar nog juist de aanzet te zien is van een ruwweg onderbroken derde boog. Dit zou erop kunnen wijzen dat de architectuur oorspronkelijk over de gevel van het pand links doorliep en dat hier dus ooit een dubbele trapgevel stond. De bij het huis behorende afhang ter rechterzijde ten slotte heeft een gevelbeëindiging met renaissance-rolwerk. Ook de 1612 gedateerde trapgevel van Maarland Nz 10 en de twee eveneens in het eerste kwart van de 17de eeuw gebouwde trapgevels van Slagveld 52 en 53 hebben op kraagsteentjes rustende, geprofileerde korfbogen boven de vensters. Deze bogen, hier niet de ondersteuning voor een overkragende top, steken uit het gevelvlak naar voren en zorgen zo, samen met de waterlijsten en de dekplaten op de trappen, voor een sterke reliëfwerking. Bij een aantal

Peter Don, Voorne-Putten 386 Visstraat 12 te Brielle, voorgevel boven de pui; opname 1991. andere gevels die tot de eerste groep gerekend kunnen worden, is dit laatste in veel mindere mate of in het geheel niet het geval. Zo heeft de dubbele trapgevel van Voorstraat 43, die in de eerste helft van de 17de eeuw verrees, korfbogen die in het gevelvlak liggen, met daarbinnen alleen iets verdiept gelegen boogvelden. In plaats van bogen kunnen boven de vensters ook geblokte strekken zijn aangebracht, zoals boven de verdiepingvensters van de twee uit respectievelijk 1588 en 1595 daterende trapgevels van Voorstraat 45. Soortgelijke strekken, maar dan voorzien van natuursteenblokken met diamantkop, heeft ook de vroeg-17de-eeuwse, vrijwel geheel vlakke trapgevel van Maarland Nz 24*. Deze gevel bezit bovendien, als enige in Brielle, gebeeldhouwde rolwerkornamenten die als kleine klauwstukken aan weerszijden op de trappen zijn geplaatst. De trapgevels van gele baksteen, die de tweede groep vormen, zijn in het algemeen tamelijk vlak, met hoogstens een enkele natuurstenen waterlijst. De versierende rode steentjes zijn in ononderbroken reeksen op de gevelhoeken aangebracht, van onder tot boven en ook langs de zijkanten der trappen. Verder is het metselwerk soms versierd met enkele rode banden, zoals bij de hoge smalle trapgevel van Wellerondom 8 en bij de voor wat hun top betreft

Peter Don, Voorne-Putten 294

387 Ring 13 te Zuidland; opname 1966. gewijzigde voorgevels van Maarland Nz 5 en 6 en Kerkstraat 20 (hoek Maarland Zz), alle opgetrokken in de eerste helft van de 17de eeuw. De meeste gevels van de tweede groep hebben geblokte korfbogen boven de vensters; deze bogen zijn ook weer van rode steen en soms gevuld met eenvoudige metselmozaïeken in geel en rood. Een voorbeeld van dit laatste levert de trapgevel van Visstraat 12, eveneens uit de eerste helft van de 17de eeuw. De van een gevelsteen uit 1565 voorziene, maar vermoedelijk toch eerst na 1600 opgetrokken voorgevel van Langestraat 36-38 heeft korfbogen met iets verdiept gelegen boogvelden en voorts boven de oude puibalk nog het oorspronkelijke bakstenen fries; de pui zelf is een restauratieprodukt. Maarland Nz 86 heeft een volledig vlakke, gele trapgevel, wellicht uit de tweede helft van de 17de eeuw, die versierd is met rode hoeksteentjes en rode strekken boven de vensters. Enkele algemene opmerkingen kunnen nog worden gemaakt over de wijze waarop de trappentoppen in Brielle bovenaan zijn beëindigd. Naast elkaar komen trapgevels met en zonder toppilaster voor. Sommige toppilasters steken wel, andere steken niet boven de bovenste trap uit. Zij zijn altijd iets naar voren uitgemetseld en rusten op een geprofileerd kraagsteentje, dat soms een gebeeldhouwd kopje toont. Overhoeks geplaatste toppilasters zijn zeldzaam. Van de oude trapgevels heeft alleen het 17de-eeuwse voorgeveltje van Rozemarijnstraat 38 een dergelijke beëindiging. Verder is deze weliswaar te vinden boven aan de geveltop van Maarland Nz 47*, maar deze top is in zijn geheel een restauratieprodukt. Een derde overhoeks geplaatste toppilaster bekroont de vroeg-20ste-eeuwse, historiserende voorgevel van Fransestraat 2 (hoek Voorstraat). Buiten Brielle is nergens een 16de- of 17de-eeuwse trapgevel gaaf bewaard gebleven. Ring 13 in Zuidland bezit nog een tot tuitgevel verbouwde trapgevel, gedateerd 1637, die veel oorspronkelijke details, zoals gevelstenen, sierankers en geprofileerde korfbogen op gebeeldhouwde kopjes, heeft behouden. Markt 8 in Heenvliet heeft een thans halverwege de top afgeknotte en van een kroonlijst voorziene trapgevel van gele baksteen met rode accenten.

Enkele andere voorgevels uit de 17de eeuw

Was er voor de diepe huizen dus de trapgevel, de - in Brielle overigens veel minder talrijke - dwarse huizen kregen aan de straat veelal een recht afgesloten langsgevel. Uit de 17de eeuw bleven drie van deze gevels in grote lijnen gaaf bewaard: die van

Peter Don, Voorne-Putten Turfkade 6 en Langestraat 13 en 25*. De laatste is gedateerd 1648 en ook de andere twee zijn in de eerste helft of het midden van

388 Turfkade 6 te Brielle; opname 1976. de 17de eeuw opgetrokken. In hun materiaalgebruik en detaillering, met speklagen en geblokte bogen in rood metselwerk of met rode hoeksteentjes en bogen met metselmozaïeken in geel metselwerk, komen zij in alle opzichten overeen met de 17de-eeuwse trapgevels. Opvallend is bovendien dat alle drie deze langsgevels hun oorspronkelijke puibalk hebben behouden, terwijl bij Turfkade 6 bovendien nog belangrijke delen van de oorspronkelijke houten pui zelf achter de klamplaag op de begane grond aanwezig zijn. Een in oorsprong uit de eerste helft van de 17de eeuw daterende voorgevel met een voor Brielle uitzonderlijke, in- en uitgezwenkte top heeft Maarland Nz 17. Deze gevel, van gele baksteen met rode accenten, werd bij de restauratie in 1969 van een later aangebrachte pleisterlaag ontdaan, waarbij onder meer de oude puibalk te voorschijn kwam. De gevel werd vervolgens grotendeels nieuw opgetrokken en ook de puibalk werd daarbij vernieuwd; de vorm van de top is echter waarschijnlijk wel 17de-eeuws.

De lijstgevels en de topgevels uit de 18de en 19de eeuw

Zoals eerder reeds vermeld, onderging de top van zeer veel oorspronkelijke trapgevels in de loop der tijd een ingrijpende vormverandering. De ook met hun achterzijde aan de weersinvloeden blootgestelde trappen raakten relatief snel in verval en herstel in de oude vormen was kostbaar en na de 17de eeuw bovendien niet langer gewenst, omdat de trapgevel uit de mode was geraakt. De lijstgevel had intussen zijn intrede gedaan en het liefst gaf men nu zijn huis

Peter Don, Voorne-Putten 295

389 Brielle, Voorstraat 31 (het kantongerecht): een huis ontstaan door samenvoeging. Vooraanzicht, dakplan en plattegrond begane grond. Schalen 1:150 1:900 en 1:300. Voorgevel: opmetingstekening P. Matthijssen, 1990. Overig: tekeningen B. Kooij, 1990; naar tekening van gemeentewerken uit 1987.

bij een verbouwing een dergelijke, door een kroonlijst recht afgesloten gevel. Was dit om een of andere reden niet mogelijk, dan werd de oude trapgevel gemoderniseerd tot puntgevel, klokgevel of ingezwenkte lijstgevel. Een aantal van de rijkste Brielse families, die al grote huizen bezaten of er in slaagden twee of drie naast elkaar gelegen panden in eigendom te verwerven, ging er met name in de tweede helft van de 18de en in het begin van de 19de eeuw toe over aan de straatzijde een monumentale brede lijstgevel te laten optrekken. In sommige gevallen zal een dergelijke voorgevel van de grond af geheel nieuw opgetrokken zijn, maar bij andere huizen bestaat hij uit een kern van ouder muurwerk met een aan de voorzijde daartegenaan bevestigde nieuwe klamplaag. De grootste van deze brede lijstgevels zijn die van Voorstraat 31 (het kantongerecht) en Nobelstraat 7-9*. Beide gevels zijn zes vensterassen breed en hebben een asymmetrische indeling die verraadt dat het achtergelegen huis in feite een samenvoeging is van enkele oudere panden. Opvallend zijn in dit verband vooral de

Peter Don, Voorne-Putten verschillen in de breedtes der muurdammen tussen de vensters. Vijf traveeën breed zijn de lijstgevels van Nobelstraat 16 en 34, de eerste met thans gewijzigde pui, de tweede geheel symmetrisch ingedeeld, met een monumentale ingangspartij in het midden. Een vier traveeën brede lijstgevel hebben Maarland Nz 38 en Voorstraat 26. Achter elk van de genoemde brede lijstgevels ligt een huis dat ontstond door de samenvoeging van twee of drie oudere panden. Voorts hebben deze gevels alle een reeks lage vensters onder de kroonlijst. Deze vensters suggereren een mezzanino, een lage tweede verdieping, maar zijn in feite niet meer dan zoldervensters. Een brede lijstgevel zonder een lage tweede verdieping hebben onder meer Slagveld 42, Maarland Nz 27-28 en 31 en Voorstraat 61 en 67, alle ook weer in de tweede helft van de 18de of in het begin van de 19de eeuw ontstaan door de samenvoeging van twee of drie smallere en oudere panden. Maarland Nz 52 heeft een brede lage lijstgevel met een mezzanino direct boven de begane grond, gevolg van het feit dat hier - vermoedelijk omstreeks 1770 - twee huizen van zeer bescheiden afmetingen werden samengevoegd. Verdiepingloze brede lijstgevels zijn in Brielle zeldzaam. Langestraat 35 en 44 hebben een dergelijke voorgevel, beide uit de 18de of vroege 19de eeuw. De brede lijstgevels zijn in het algemeen steeds ongesausd en ongepleisterd gebleven. Uitzonderingen hierop zijn de reeds genoemde gevel van Maarland

Peter Don, Voorne-Putten 296

390 Maarland Nz 31 te Brielle; opname 1990.

391 Maarland Nz 52 te Brielle; opname 1990.

Nz 52 en die van het dwarse huis Venkelstraat 8-8A; deze hebben beide een pleisterlaag met getrokken schijnvoegen. Waar het metselwerk aan de dag treedt, is dit bij de 18de- en vroeg-19de-eeuwse lijstgevels vrijwel zonder uitzondering van een bruinrode tot bruine baksteen. De meeste van deze gevels zijn verder uiterst strak en sober van vormgeving, met strekken of soms alleen eenvoudige rollaagjes boven de vensters en een decoratie, meestal in de vorm van enig snijwerk, die zich beperkt tot de ingangspartij. Slechts bij de meest monumentale lijstgevels zijn ook rondom het venster boven de voordeur en soms aan de kroonlijst ornamenten aangebracht. De deuromlijstingen, kroonlijsten en gesneden ornamenten zijn meestal wit, soms crèmekleurig geverfd. Eén gevel, die van Nobelstraat 7-9*, heeft naast de versieringen aan ingangspartij en kroonlijst ook nog een bewerkte natuurstenen plint en geblokte en gesausde hoeklisenen. Ook bij de minder grote huizen, diepe panden met een verdieping en een twee of drie vensterassen brede voorgevel, bracht de modernisering in de 18de of 19de eeuw veelal de verdwijning van de voorgeveltop met zich mee. Meestal werd deze top in

Peter Don, Voorne-Putten zijn geheel vervangen door een dakschild met een dakkapel boven de nieuwe kroonlijst. Soms werd ook bij een dergelijke, smallere lijstgevel ter hoogte van de zolder door middel van lage vensters een tweede verdieping gesuggereerd. Voorbeelden van dit laatste leveren Markt 2 (hoek Voorstraat) en Nobelstraat 53. Naast talrijke ongepleisterde, zijn er ook veel gepleisterde, gecementeerde of gesausde smallere lijstgevels. De ongepleisterde zijn in de regel geheel nieuw opgetrokken gevels, veel gepleisterde bevatten vermoedelijk nog een kern van ouder metselwerk. Bij de kleinste huizen, smal en vaak zonder verdieping, werd meestal niet gekozen voor de vervanging van de geveltop door een dakschild. Het ruimteverlies dat hierdoor op zolder zou ontstaan, was, naast de wens het huis toch nog enige allure te geven, waarschijnlijk een voorname reden om naar andere oplossingen te zoeken. Het eenvoudigst was het slopen van alleen de

Peter Don, Voorne-Putten 297

392 Maarland Nz 5 en 6 te Brielle, twee voormalige trapgevels; opname 1990.

393 Voorstraat 126 te Brielle, lijstgevel uit 1845; opname 1962. trappen van de oude top en het vervolgens moderniseren van de gevel tot tuitgevel, klokgevel of ingezwenkte lijstgevel. Daarna werd meestal een pleisterlaag aangebracht. Naast deze gemoderniseerde oude gevels werden er vooral in de 19de eeuw ook geheel nieuwe tuit-, klok- en ingezwenkte lijstgeveltjes gebouwd. Een andere oplossing, waarvoor met name bij de verdiepingloze kleine huizen veelvuldig werd gekozen, was het tot voor de oudere kap optrekken van de nieuwe lijstgevel. Hierdoor wordt een tweede verdieping gesuggereerd die er in feite niet is. De huizen waar deze oplossing is toegepast, zijn in het algemeen makkelijk te herkennen aan het dak dat aan de voorzijde toch nog met een klein wolfeind boven de kroonlijst uitsteekt. Dit laatste is niet het geval bij Voorstraat 126, een verdiepingloos pand dat in 1845 van een nieuwe voorgevel werd voorzien. Deze lijstgevel met hoeklisenen en verdieping is duidelijk wat monumentaler uitgevoerd en hij onttrekt het oudere en lagere huis erachter dan ook geheel aan het gezicht. In veel kernen buiten Brielle wordt het bebouwingsbeeld in belangrijke mate bepaald door 19de-eeuwse gevels, zowel verbouwde oudere (zoals rond de Ring in

Peter Don, Voorne-Putten Zuidland en langs de Dorpsstraat van Zwartewaal) als geheel nieuw gebouwde (zoals hier en daar in Nieuwenhoorn en Oostvoorne). Top- en lijstgevels wisselen elkaar af; gepleisterd en ongepleisterd komen naast elkaar voor.

De pleisterafwerking van de voorgevels

Wanneer de gepleisterde voorgevel in Brielle en elders op Voorne-Putten zijn intrede deed, is niet precies vast te stellen, maar het zal voor het gewone woonhuis waarschijnlijk niet veel vroeger dan circa 1800 zijn geweest. Voor min of meer monumentale buitenhuizen was het aanbrengen van een buitenbepleistering toen overigens al enige tijd in de mode. Het Heenvlietse ambachtsherenhuis was er zelfs heel vroeg bij: hier werd de voorgevel al

Peter Don, Voorne-Putten 298

394 De gepleisterde en geverfde voorgevel van Ring 1 te Zuidland; opname 1991. omstreeks 1740 van een kroonlijst voorzien en gepleisterd (zie pagina 389). Hoe het ook zij, in de loop van de 19de eeuw werden in en buiten Brielle veel woonhuizen van buiten gepleisterd. In sommige kernen, zoals rond de Ring van Zuidland en langs de Kerkstraat in Geervliet, is de gepleisterde gevel thans verre in de meerderheid. De gepleisterde gevels zijn tegenwoordig veelal wit of crèmekleurig en af en toe in een heel lichte groene, grijze of blauwe kleur afgewerkt. Daarnaast is er een aanzienlijk aantal grijsgrauwe, gecementeerde gevels, die hun cementlaag alle in de 19de eeuw ontvingen. Buitenbepleistering en cementlaag zijn in veel gevallen voorzien van getrokken schijnvoegen. Deze suggereren in het algemeen een eenvoudig blokkenverband, met doorlopende horizontale en daartussen verspreid enkele verticale ‘voegen’. Wanneer een dergelijke afwerking uit de tweede helft van de 19de of uit het begin van de 20ste eeuw dateert, dan heeft deze tevens vaak forse geblokte strekken en af en toe zelfs speciaal geaccentueerde hoekblokken, alles door middel van de aangebrachte verschillen in structuur en reliëf slechts gesuggereerd. Een goed voorbeeld hiervan levert in Brielle de voorgevel van Voorstraat 10, die zijn huidige cementlaag in 1919 kreeg. Voorts werden tegen het einde van de 19de eeuw nogal wat voorgevels voorzien van een pleisterlaag compleet met platte of geprofileerde stucwerkomlijstingen rond om de bovenste delen van deur en vensters. Deze omlijstingen, meestal aangebracht boven licht getoogde venster- en deuropeningen, rusten als het ware op ‘kraagsteentjes’ van stucwerk die ter hoogte van wisseldorpel of deurkalf zijn geplaatst. Onder andere de voorgevels van Maarland Nz 23 en Nobelstraat 18, beide te Brielle, bezitten dergelijke versieringen. Af en toe zijn geprofileerde stucwerkomlijstingen aangebracht tegen een voor het overige in schoon metselwerk uitgevoerde gevel (zoals bij Dorpsstraat 9 in Zwartewaal). Eveneens uit de late 19de eeuw stamt nog een andere wijze van versiering van de gepleisterde gevel, die op Voorne-Putten ook hier en daar voorkomt. Deze wordt gekenmerkt door het gebruik van enigszins verdiept gelegen of juist verhoogde vakken in het pleisterwerk. De langwerpige vakken hebben een profielvormige beëindiging en vaak een ruw (‘gerotst’) oppervlak, dat duidelijk afsteekt bij het vlakke pleisterwerk eromheen. In Brielle zijn de voorgevel van Voorstraat 34 en de pui van Langestraat 25* op deze wijze versierd. Een combinatie van de eerder genoemde stucwerkomlijstingen en de versiering met deze vakken toont de voorgevel van de rentenierswoning Westdijk 20 bij Hekelingen.

Peter Don, Voorne-Putten 395 Maarland Nz 11 en 10 te Brielle; opname 1990.

De gevels uit de 20ste eeuw

De 20ste eeuw bracht daar waar het volledige nieuwbouw betrof, in het algemeen geen grote schok teweeg in de gevelarchitectuur van de Brielse binnenstad. Verspreid in de reeds bestaande straatwanden verscheen af en toe een nieuwe gevel, maar meestal voegde deze zich in vorm, kleur en materiaal op onopvallende wijze binnen de oude context. Dit geldt bij voorbeeld voor de brede voorgevel van Nobelstraat 22 (de pastorie naast de Rooms-Katholieke kerk), maar ook voor de voorgevel van Nobelstraat 8, die boven de ingang een driezijdig uitgebouwde erker heeft. In de eerste helft van de 20ste eeuw kregen meer huizen in de Nobelstraat, in de Voorstraat en aan weerszijden van het Maarland op de verdieping een dergelijke kleine erker. Deze biedt vanuit het huis naar weerskanten een ruim uitzicht. Kort na 1900 werden verschillende min of meer historiserende trapgevels gebouwd. Zo werden de twee oude trapgeveltjes van Langestraat 27 en 29 vervangen door volledige nieuwbouw, die alleen de trapgevelvorm en een gevelsteen uit circa 1600 handhaafde. Maarland Nz 11 heeft een eveneens geheel uit moderne materialen opgetrokken gevel. Deze kwam in de plaats van de bestaande lijstgevel en kreeg, vermoedelijk naar aanleiding van de hier en in de trapgevel van het buurpand Maarland Nz 10 bewaard gebleven vroeg-17de-eeuwse gevelstenen, een trappentop. Opvallend genoeg werd deze nieuwe trapgevel zowel boven de begane grond als boven de eerste verdieping

Peter Don, Voorne-Putten 299

396 Voorstraat 75-81 te Brielle, gepleisterde gevels; opname 1962.

397 Asylstraat 1, hoek Voorstraat te Brielle; opname 1991. voorzien van een overkraging. Fransestraat 2 (hoek Voorstraat) ten slotte is een huis met gevels van rose kalkzandsteen, waarvan de neorenaissancevoorgevel aan de Voorstraat in zijn opbouw en decoratie geheel de rijkere trapgevels uit de eerste helft van de 17de eeuw volgt, compleet met speklagen, hoekblokken, geblokte bogen, sierankers en een toppilaster. Woonhuizen die tussen 1900 en 1940 in de binnenstad verrezen en die zich door een eigentijds uiterlijk duidelijk onderscheiden van de omringende bebouwing, zijn schaars. Enkele voorbeelden staan op een straathoek, een situatie die - meer dan een ligging midden tussen huizen aan een straat - mogelijkheden bood tot een rigoureuze wijziging van oriëntatie, indeling en exterieur. Een dergelijk huis is Asylstraat 1 (hoek Voorstraat), een pand met een enigszins door de stijl van de Amsterdamse School geïnspireerd uiterlijk. De voordeur is hier bij de verbouwing naar opzij verplaatst, maar tegelijk is (anders dan bij het eerder genoemde hoekpand Fransestraat 2) ook het hoofdaccent verlegd: de gevel aan de Voorstraat is niet langer de voorgevel. Een ander voorbeeld is Nobelstraat 88, een wit gepleisterd huis dat in zijn hoofdvorm en in de manier waarop het buiten de rooilijn uitsteekt, verraadt dat het hier gaat om een algehele verbouwing van het oude wachthuis aan de Zuidpoort (zie pagina 62). Links opzij en aan de achterzijde heeft men, gebruik makend van de door het slopen van de poort vrijgekomen ruimte, een aanbouw met verdieping, plat dak en forse erker met balkon gerealiseerd. In het recente verleden, sinds Brielle in 1975 de status van beschermd stadsgezicht ontving, is de uitwendige aanpassing aan het bestaande in hoge mate tot norm verheven. Dit is onder andere goed te zien aan de nieuwbouw aan het Slagveld en daartegenover, aan Fransestraat en Lijnbaan: rijen lijst- en

Peter Don, Voorne-Putten 398 Noordweg 7 te Oostvoorne. Villa uit 1920, gebouwd d oor J.C. Meischke en P. Schmidt; opname 1991. puntgevels van rode baksteen met daarboven schild-, wolf- en zadeldaken gedekt met oranjerode pannen. Werd er in de 20ste eeuw bij nieuwbouw in toenemende mate naar aanpassing gestreefd, bij de verbouwing van bestaande panden werden zeer forse moderniseringen lang niet altijd geschuwd. Het gedeelte van de voorgevel dat hierbij het meest veelvuldig en ook vaak het meest ingrijpend werd gewijzigd, is de pui, vooral in de sinds het eind van de vorige eeuw sterk ‘verwinkelde’ Nobelstraat en Voorstraat. De kernen waarvan het bebouwingsbeeld sinds 1900 het meest is veranderd, zijn Spijkenisse en Hellevoetsluis. In Spijkenisse is van het oude nog maar zeer weinig over en in Hellevoetsluis moest na 1945 de totale bebouwing ten westen van de haven weer worden opgetrokken. Bovendien werden in een nog recenter verleden binnen de vesting Hellevoetsluis verschillende grote nieuwbouwprojecten uitgevoerd. In en om de kern van Oostvoorne verrezen omstreeks 1900 en daarna tal van woningen en kleine villa's. Dit leverde de plaats een gevarieerde bebouwing op die het voor die tijd kenmerkende scala aan bouwstijlen vertoont. De ‘verwinkeling’ trof alleen de kernen van enkele grotere plaatsen met een streekfunctie, met name Spijkenisse en Zuidland.

Peter Don, Voorne-Putten 300

De zijgevels

In Brielle, met zijn hoofdzakelijk aaneengesloten bebouwing, zijn de meeste zijmuren uit de aard der zaak tussengevels. Van deze gevels is alleen wanneer een huis aanzienlijk hoger en dieper is dan zijn buren, soms iets te zien. Opvallend is dan het verschil tussen het metselwerk van de voorgevel en dat van de zijgevels. Het laatste, niet bedoeld om de blik te vangen, is in de regel veel minder fraai afgewerkt en vaak ook opgetrokken uit een andere, goedkopere baksteen. Zo zijn bij de huizen met een monumentale 18de- of vroeg- 19de-eeuwse voorgevel van bruinrode baksteen de bovenste delen der zijgevels meestal gemaakt van gele baksteen. De dwarse huizen hebben aan weerskanten een punt- of een tuitgevel, soms met vlechtingen. Zijtrapgevels komen niet (meer) voor. In het algemeen is alleen bij hoekhuizen een van de zijgevels van buitenaf geheel zichtbaar. Staat een pand op de hoek van een minder belangrijke straat of een steeg, dan mist de betreffende zijgevel iedere versiering, terwijl ook uit de gehele indeling - met slechts een beperkt aantal vaak kleine vensters en hooguit een zij-ingang - duidelijk blijkt dat het hier een gevel van secundair belang betreft. Deze zijgevels zijn vaak wit gesausd of gepleisterd. Een voorbeeld van een wit gepleisterde zijgevel is die van Nobelstraat 14, aan het Welleslop, die bovendien vermeldenswaard is omdat hij halverwege tussen begane grond en verdieping een houten uitbouwsel op korbelen bezit. Dit uitbouwsel werd vermoedelijk in de 18de eeuw aangebracht ten behoeve van een nieuwe, ruimere trap. Bij de huizen die op de hoek van twee hoofdstraten zijn gebouwd, is de zijgevel voor het totale aanzicht duidelijk van groter belang en daarom rijker afgewerkt. Zo heeft Wellerondom 8, een hoekhuis dat in zijn huidige gedaante uit de eerste helft van de 17de eeuw dateert, aan de Langestraat een rechter zijgevel die de architectuur van de voorgevel - zij het in een wat versoberde vorm - voortzet, met rode accenten in het voor het overige gele metselwerk. Een ander hoekpand dat bij de bouw een versierde zijgevel kreeg, is Voorstraat 159, markant gelegen op de hoek van de zuidzijde van het Maarland en in oorsprong waarschijnlijk uit circa 1600. De eigenlijke voorgevel van dit huis, aan de kant van de Voorstraat, was aanvankelijk ongetwijfeld een trapgevel en de zijgevel aan het Maarland zal destijds in kleur en decoratie bij deze voorgevel hebben aangesloten. Het pand onderging echter een volledige gedaanteverandering bij een verbouwing die vermoedelijk omstreeks 1800 werd uitgevoerd. In 1982, tijdens de restauratie, bleek het achterste gedeelte van de zijgevel onder de latere pleisterlaag nog grotendeels zijn oorspronkelijke gedaante te hebben behouden: rood metselwerk met daarin geblokte bogen en een speklaag. Dit gedeelte werd vervolgens gerestaureerd en niet opnieuw gepleisterd. Aparte vermelding verdient hier nog het pothuisje tegen het voorste deel van dezelfde zijgevel. Dit aanbouwsel stamt waarschijnlijk van de verbouwing van circa 1800 en is het enige pothuisje dat in Brielle bewaard bleef. Een ander hoekpand, Turfkade 1 (hoek Visstraat), had eertijds ook een pothuisje. Dit stond midden tegen de topgevel aan de zijde van de Turfkade, maar verdween bij de restauratie in 1969. Een zijgevel die zich in de loop der tijd tot de belangrijkste gevel van het huis ontwikkelde, heeft Markt 9-10 (hoek Nobelstraat). Aanvankelijk had dit pand zijn voorgevel aan de Nobelstraat, maar nadat het door de afbraak van het belendende huis De Gouden Pot in 1579 aan de Markt was komen te liggen, wijzigde zich de

Peter Don, Voorne-Putten oriëntatie. De brede nieuwe hoofdgevel die hierdoor ontstond, kreeg in de eerste helft van de 19de eeuw een symmetrisch en strak uiterlijk, met middenrisaliet, hoeklisenen en een kroonlijst en met een pleisterlaag met getrokken schijnvoegen. De begane grond is thans geheel gemoderniseerd. Het laatste geldt eveneens voor het tegenoverliggende pand Markt 2 (hoek Voorstraat). Ook hier laat de verdieping echter nog duidelijk zien dat de naar de Markt gekeerde zijgevel op zeker moment aan belang won en daarom een monumentaal uiterlijk kreeg.

Peter Don, Voorne-Putten 301

De achtergevels

399 Zijgevel van Voorstraat 159 te Brielle; opname 1990.

400 Achtergevel van Nobelstraat 21-23 te Brielle; opname 1991.

De laat-middeleeuwse stenen huizen in Brielle zuilen oorspronkelijk alle ook aan de achterzijde een trapgevel hebben gehad. Hiervan zijn thans nog maar enkele exemplaren herkenbaar aanwezig. De hoge achtergevel van het voorste gedeelte van Nobelstraat 27-29 dateert in oorsprong uit de 15de eeuw. In later tijd verrees tegen deze achtergevel een lager aanbouwsel. Uit het laatste kwart van de 16de eeuw stamt de achtergevel van Voorstraat 27*, die ook ooit een trappentop bezat. Nu is deze gevel afgeknot, zodat aan weerszijden alleen de onderste trappen nog bewaard zijn. Opvallend is de zeer brede, gedrukte ontlastingsboog op de verdieping, die erop lijkt te wijzen dat zich hier oorspronkelijk een groot, samengesteld venster bevond. Veel huizen hebben een tuitgevel aan de achterzijde. Deze kan het resultaat zijn van de verbouwing van een oudere trapgevel, zoals waarschijnlijk het geval is bij de wit gepleisterde achtergevel van Nobelstraat 14, maar hij kan ook bij de bouw van het huis direct al als tuitgevel zijn opgetrokken. Dit laatste gebeurde in elk geval al in de tweede helft van de 16de, maar met name gedurende de 17de eeuw. In de eeuwen daarna waren het alleen nog de kleinere huizen die van een achtergevel met tuitgeveltop werden voorzien. Het in of kort na 1599 gebouwde dubbele huis

Peter Don, Voorne-Putten Nobelstraat 21-23 heeft aan de achterzijde een tweetal tuitgevels van gele baksteen, die versierd zijn met in helderrode steen uitgevoerde vlechtingen en ontlastingsbogen. De twee onderste van deze bogen zijn breed en gedrukt van vorm, vergelijkbaar met de eerder genoemde boog in de achtergevel van Voorstraat 27* en vermoedelijk het restant van twee grote, samengestelde vensters. Rode bogen in geel metselwerk heeft ook de tuitgevel aan de achterkant van Maarland Nz 24*, uit de vroege 17de eeuw. De meeste achtergevels met een tuitgeveltop zijn echter geheel onversierd. Zij zijn veelal opgetrokken uit gele baksteen en hebben vlechtingen in de top en natuurstenen dekplaten of rode gebakken tichels op schouders en tuit. Een aanzienlijk aantal achtergevels is thans wit gepleisterd of gesausd. Zeer vele zijn voorts in de loop der tijd deels of geheel van hun top ontdaan. Onder

Peter Don, Voorne-Putten 302 langs het wolfeind of dakschild dat hierbij werd aangebracht, kregen deze gevels meestal niet meer dan een eenvoudige goot. Alleen enkele door de samenvoeging van twee of drie oudere panden ontstane grote huizen werden in de 18de of vroege 19de eeuw ook aan de achterzijde voorzien van een brede gevel met een kroonlijst. Is boven deze nieuwe lijstgevel ook een nieuw, breed schilddak aangebracht, zoals bij Maarland Nz 27-28 en 48*, dan zijn de samenstellende delen van het betreffende huis min of meer gecamoufleerd. In de andere gevallen, bij voorbeeld bij Nobelstraat 7-9* en 16, ‘verraden’ de verschillende, naast elkaar gelegen schilddaken iets aangaande de ontstaansgeschiedenis. Van slechts enkele huizen kreeg de achtergevel bij een 19de-eeuwse verbouwing de vorm van een ingezwenkte lijstgevel. Dit gebeurde bij Slagveld 54-55 en bij Voorstraat 67.

De daken

Het Brielse huizenbestand kent zadel-, schild- en wolfdaken. Omdat het diepe huis domineert, staan de meeste daken met hun nok loodrecht op de as van de straat. Dit algehele beeld wordt hier en daar doorbroken, in de eerste plaats door de daken der dwarse huizen, maar daarnaast ook enigszins door de daken die behoren bij de grote, in de loop van de 18de of vroege 19de eeuw gemoderniseerde panden. Deze laatste hebben immers meestal boven en direct achter de brede lijstgevel een ondiepe dwarse kap, die de oudere kappen erachter aan het oog onttrekt. Verreweg de meeste huizen hebben een dakbedekking van oranjerode Hollandse pannen, al of niet verbeterd. Leien liggen alleen op de daken van enkele belangrijke openbare gebouwen en kerken, zoals het stadhuis, het Asyl, de Catharijne- en de Jacobskerk. Blauwgrijze, gesmoorde pannen zijn aangebracht op de daken van bij voorbeeld de Rooms-Katholieke kerk, de Infirmerie, het voormalige gasthuis aan het Asylplein en het voormalige garnizoensturfmagazijn aan het Slagveld, maar ook op de daken van sommige woonhuizen. Bij deze laatste is het opvallend dat veelal alleen het vanaf de

401 Het Brielse dakenlandschap vanaf de Catharijnetoren naar het oosten; opname 1989.

Peter Don, Voorne-Putten 303

402 Hergebruikte daktegels tegen de linker zijgevel van Turfkade 6 te Brielle; opname 1991. straat zichtbare dakschild met blauwgrijze pannen is gedekt. Dit geldt voor de dakschilden boven de voorgevels van een aantal kleinere huizen, maar met name ook voor de dwarse kappen boven de lijstgevels van een aantal grote panden, zoals Slagveld 42, Maarland Nz 27-28 en 31, Nobelstraat 7-9* en Voorstraat 31 (het kantongerecht). Klaarblijkelijk werd met name in de 18de eeuw aan de blauwgrijze kleur van de gesmoorde pannen, als beter passend bij een voornaam uiterlijk, de voorkeur gegeven. Naast de al dan niet verbeterde Hollandse pannen zijn op enkele huizen dakpannen van andere typen, zoals platte pannen en kruispannen, toegepast. Dit zijn echter uitzonderingen. Een enkel 20ste-eeuws huis, bij voorbeeld Nobelstraat 88, heeft geglazuurde dakpannen. Aparte vermelding verdienen op deze plaats de daktegels die werden aangetroffen. Nergens vervullen deze nog hun oorspronkelijke functie van dakbedekking, maar wel zijn zij hier en daar secundair gebruikt als bedekking van een zij- of achtergevel. Kennelijk om inwatering tegen te gaan, zijn zij in elkaar overlappende rijen tegen de buitenzijde van de gevel aangemetseld. De linker zijgevel van Turfkade 6 toont nog een dergelijke bekleding en ook tegen de achtergevels van de voorste gedeelten van Maarland Nz 2-4 en 47* werden restanten hiervan aangetroffen. Bij Maarland Nz 2-4 kon het formaat van de daktegels worden opgenomen: 24 × 14,5 × 1,4 cm. Het ambachtsherenhuis van Abbenbroek (zie pagina 392) had tot aan de restauratie een soortgelijke gevelbekleding, tegen de linker zijgevel.

Ingangen en deuren

De voordeur, de hoofdingang van het huis, bevindt zich bij een volledig aaneengesloten bebouwing uit de aard der zaak vrijwel altijd ook werkelijk in de voorgevel. Alleen bij enkele hoekhuizen, zoals in Brielle bij Raas 1 (hoek Langestraat) en Kerkstraat 20 (hoek Maarland Zz), is de deur op zeker moment naar de zijgevel verplaatst. In de voorgevels van de smallere huizen is de deur veelal geheel links of geheel rechts aangebracht. De bredere huizen hebben hun voordeur vaak in een der middelste traveeën, soms precies in het midden. Bezit een voorgevel twee deuren, dan is dit gewoonlijk het gevolg van gesplitst gebruik van het huis, waarbij meestal de ene deur toegang geeft tot een bovenwoning en de andere er is voor een benedenwoning, een winkel of een werkplaats. In veel voorgevels vormt de ingangspartij een belangrijke blikvanger, geaccentueerd door de speciale vormgeving en versiering van voordeur, bovenlicht en omlijsting.

Peter Don, Voorne-Putten Juist deze vormen en versieringen waren in de loop der tijd steeds weer aan modernisering onderhevig, hetgeen verklaart waarom er in Brielle relatief zeer weinig en in de andere plaatsen geheel niets van de ingangspartijen uit de 17de eeuw of van daarvoor over is. Uit de 18de eeuw, en dan nog vooral uit de tweede helft daarvan, dateert een beperkt aantal monumentale voordeuren en ingangspartijen, alle in Brielle. Verreweg het meeste is echter 19de- en 20ste-eeuws. Een ingangsomlijsting in laat-gotische vormen heeft nog Langestraat 40*, waar voordeur en bovenlicht in een geblokte en geprofileerde spitsboognis zijn geplaatst, met in het boogveld een bakstenen driepastracering. Deze nis dateert ongetwijfeld uit de bouwtijd van het huis, de eerste helft van de 16de eeuw. Een soortgelijke hoge smalle nis als voordeuromlijsting bevindt zich in de voorgevel van de voormalige Latijnse school, Venkelstraat 4-6; deze nis, met een duidelijk minder gotisch aandoende profilering en ook zonder een driepastracering, is in het sluitsteentje 1604 gedateerd. De deuren en bovenlichten in deze twee nissen zijn overigens van veel recenter datum. Een ander laat-gotisch overblijfsel is het deurkozijn in de achtergevel van Langestraat 36-38. Dit in oorsprong wellicht vroeg-16de-eeuwse kozijn heeft

403 Deurkozijn met laat-gotisch kalf in de achtergevel van Langestraat 36-38 te Brielle. Schaal 1:40. Tekening B. Kooij, 1990; naar tekening van J. Walraad uit 1972. een bovenlicht met een middenstijl en daaronder een zeer bijzonder kalf, dat aan de onderzijde is voorzien van een rijk gesneden profiel. Dit profiel toont onder meer een accolade in het midden en een peerkraal aan weerszijden. Het bovenlicht, sinds de restauratie van 1972 gevuld met twee roedenraampjes,

Peter Don, Voorne-Putten 304

404 Ingangspartij van Voorstraat 31 (het kantongerecht) te Brielle; opname 1991. bevatte oorspronkelijk glas-in-lood met daarachter een viertal diefijzers. De 17de-eeuwse voorgevel van Turfkade 6 heeft onder zijn oude puibalk de ingang wellicht nog op de oorspronkelijke plaats. Het deurkozijn heeft een laag bovenlicht met middenstijl; de stijlen van dit bovenlicht zijn aan de binnenzijde ‘gebiljoend’ (= afgeschuind). Vooral de verschillende zeer grote woonhuisgevels uit de tweede helft van de 18de eeuw hebben, zoals gezegd, een monumentale ingangspartij. Zo heeft Voorstraat 31 (het kantongerecht), waarvan de voorgevel uit 1772 dateert, een brede ingang met een beweeglijk gesneden kalf, een omlijsting met twee gesneden consoles onder de kroonlijst en daarboven een rijke omlijsting om het verdiepingvenster, alles in late rococo-vormen. Vergelijkbaar is de aankleding van de ingangspartij van Nobelstraat 7-9*, uit het midden van de 18de eeuw en uitgevoerd in rijke rococo. Hier zijn naast de al genoemde onderdelen ook nog het originele snijraam en de met snijwerk versierde voordeur zelf bewaard bleven. Een andere ingangspartij die een rococovormgeving toont, is die van Maarland Nz 31. Een curieuze modernisering onderging hier de bijbehorende, met snijwerk versierde deur, waarvan het bovenste paneel in de tweede helft van de 19de eeuw werd vervangen door een gietijzeren rooster. De rococo-ingangspartij van Maarland Nz 52 heeft uitbundige rocailles in kalf en consoles en verder als bijzonderheid aan weerszijden van de deur een smal hoog raampje met daarin een kronkelende bladrank. Het snijraam boven de deur is later, waarschijnlijk vroeg-19de-eeuws. Andere voorbeelden van door smalle hoge venstertjes geflankeerde voordeuren leveren Maarland Nz 48* en Nobelstraat 34. Het laatstgenoemde huis heeft een strakke, laat-18de-eeuwse ingangspartij, met pilasters, een kroonlijst en daarboven een omlijsting van het verdiepingvenster. In dit geheel zijn echter twee oudere elementen opgenomen: het rococo-snijraam boven de deur en het uit de eerste helft van de 18de eeuw daterende, ajour gesneden paneel onder het verdiepingvenster. Dit paneel toont een siervaas, geflankeerd door twee putti. De ingangspartijen uit de laatste decennia van de 18de eeuw zijn aanzienlijk strakker, met een versiering die zich in het algemeen beperkt tot een enkele siervaas en tot dunne bladkransen en guirlandes. Een goed voorbeeld is de voordeur van Maarland Nz 30. De guirlandes lopen hier onder meer vanaf een in het midden uitgebeelde siervaas naar weerskanten, waar zij door ringen zijn

Peter Don, Voorne-Putten 405 Voordeur van Slagveld 42 te Brielle; opname 1982. heengevoerd en naar beneden afhangen. Verder zijn bebladerde takken en een vrouwebuste te zien. Het motief van de symmetrisch opgehangen guirlande is kort voor 1800 kennelijk populair. Het is toegepast boven de deur en de beide flankerende vensters in de stadhuisvoorgevel (uit 1792), maar komt verder ook onder andere voor in de ingangsomlijstingen van Voorstraat 67 en 80 en aan de voordeur van Langestraat 40*. Meestal zijn de guirlandes uitgebeeld als hangende aan ringen of aan knoppen, maar opzij ‘verdwijnen’ zij soms even achter de hoeken van een deurpaneel of achter de pilasters aan weerszijden van een voordeur, om dan opzij van het paneel of door twee ronde ‘gaten’ midden in de pilasters weer te voorschijn te komen. Ook de zeer brede, laat-18de-eeuwse voorgevel van Slagveld 42 bezit een met een symmetrische guirlande versierde voordeuromlijsting. De voordeur zelf is een dubbele deur met rijk snijwerk: de panelen tonen stralenkransen, de naald is met eikeloof en een lint versierd en twee lauwerkransen omgeven de twee ronde raampjes bovenin. Deze raampjes nemen de functie van het hier achterwege gelaten bovenlicht over; zij kunnen aan de binnenzijde worden afgesloten door middel van twee houten paneeltjes die op en neer geschoven kunnen worden. In verschillende opzichten met deze ingangspartij vergelijkbaar is die van Scharloo 8, een voormalige bierbrouwerij. Van de twee deuren die hier naast elkaar zijn geplaatst, gaf er één ooit toegang tot de bedrijfsruimte, de ander tot de woning daarboven. Het geheel dateert uit circa 1790. De linker deur is een dubbele deur die op de panelen nog de oorspronkelijke gesneden versieringen, in de vorm van gestileerde bloemen, heeft bewaard. Boven de panelen zijn ook hier, ter vervanging van een bovenlicht, kleine, in dit geval ovale raampjes aangebracht.

Peter Don, Voorne-Putten 305

406 Bovenlicht van Langestraat 44 te Brielle; opname 1991.

Hiermee zijn enkele van de rijkste ingangspartijen kort individueel behandeld. Vele malen talrijker zijn de huizen met de eenvoudiger vormgegeven, voornamelijk 19de- en 20ste-eeuwse hoofdingangen. Vaak beperkt de versiering zich tot een tandlijst langs het kalf en een eenvoudige geometrische vorm in het bovenlicht. Veel bovenlichten zijn versierd met een ruit, meestal met licht naar binnen gebogen zijden en soms gecombineerd met twee gekruiste pijlen (Nobelstraat 3-5, Maarland Nz 41). Andere hebben een cirkel of een liggend ovaal als hoofdvorm. Rijker zijn de uit de eerste helft van de 19de eeuw daterende bovenlichten die een siervaas met guirlandes tonen (Langestraat 44 en Maarland Nz 39). Aparte vermelding verdienen verder de misschien ten dele nog 18de-eeuwse bovenlichten waarvan de versiering gekenmerkt wordt door een zeer beweeglijk spel van symmetrisch golvende lijnen; voorbeelden van dit vroeger in Brielle nog aanmerkelijk vaker voorkomende type leveren Venkelstraat 6, Voorstraat 43, Maarland Nz 5 en het Merulaweeshuis (zie pagina 253). De kleinste bovenlichten hebben soms alleen in het midden een eenvoudige versiering, bij voorbeeld een siervaasje (Langestraat 13). De uit de tweede helft van de 19de eeuw daterende gietijzeren levensboom komt in Brielle slechts hier en daar voor, bij voorbeeld in het bovenlicht van Maarland Nz 43. Een groter gietijzeren bovenlicht, zoals dat van Voorstraat 26, dat voorzien is van een ronde lantaren in het midden, is al helemaal een uitzondering. Opgemerkt moet overigens worden dat een aanzienlijk aantal bovenlichten het produkt is van een 20ste-eeuwse restauratie, zoals bij voorbeeld het geval is bij Voorstraat 67 en bij Maarland Nz 24. Verreweg de meeste voordeuren zijn eenvoudige paneeldeuren. Een enkele vroeg-19de-eeuwse deur, zoals die van Nobelstraat 20, heeft amandelvormige ‘spiegelpanelen’. Deuren met een uit de tweede helft van de 19de eeuw daterend gietijzeren rooster op de plaats van het bovenste paneel komen veel meer voor. De roosters zijn zeer verschillend van vorm en hebben meestal een kopje of een ander ornament in het midden. Soms, zoals bij Voorstraat 67 en 84, is de voordeur zo breed dat er naast elkaar twee gietijzeren panelen konden worden aangebracht. Achter de roosters zorgt glas vaak voor extra licht in de gang. Behalve de grote voordeurroosters zijn er ook kleinere gietijzeren roosters of smeedijzeren ornamenten, die in de laat-19de- en vroeg- 20ste-eeuwse deuren een smal middenraampje beschermen. Voordeuren met

Peter Don, Voorne-Putten 407 Voordeur van Voorstraat 84 te Brielle; opname 1990. een dergelijk raampje zijn talrijk, vooral bij de kleinere huizen. Met roosters of andere ijzeren ornamenten versierde voordeuren uit de 19de en vroege 20ste eeuw komen ook buiten Brielle in groten getale voor. De voordeuren uit de genoemde perioden zijn vrijwel zonder uitzondering groen geverfd; de kozijnen en omlijstingen zijn veelal crèmekleurig of wit, soms lichtgrijs.

Vensters en dakkapellen

Het venster met kruiskozijn moet ook in Brielle in elk geval tot het einde van de 17de eeuw algemeen zijn toegepast. Tegenwoordig komt het slechts hier en daar in de stad voor en dan in de meeste gevallen nog als produkt van een reconstructie. Een uitzondering op dit laatste vormt Kaaistraat 1, uit 1589. Dit pand, dat lang als pakhuis werd gebruikt, behield in voor- en achtergevel in totaal vier kruiskozijnen, waarvan de onderste vakken tot aan de restauratie slechts van luiken waren voorzien. Een goed bewaard kruiskozijn bevindt zich verder in de linker zijgevel van de achterste zijkamer van Nobelstraat 19. Dit kozijn heeft in de bovenvakken aan de binnenzijde gebiljoende stijlen en dateert waarschijnlijk uit de 17de eeuw. Verder heeft Nobelstraat 19 ook nog restanten van een tweetal kruiskozijnen achter in de linker zijgevel. Deze gevel is door het buurhuis sinds lang uitwendig aan het oog onttrokken, maar inwendig zijn de gedeeltelijk bewaarde kozijnen nog zichtbaar. Voorbeelden van gereconstrueerde kruiskozijnen leveren de voorgevels van Voorstraat 27*, Kaaistraat 21 en Langestraat 36-38. Een 20ste-eeuwse, historiserende trapgevel met kruiskozijnen heeft Maarland Nz 11.

Peter Don, Voorne-Putten 306

408 Kaaistraat 1 te Brielle, voorgevel met kruiskozijnen; opname 1990.

Wat minder zeldzaam dan het kruiskozijn is het in oorsprong 18de-eeuwse schuifraam met kleine roedenverdeling, vier of vijf ruiten breed. Ook dit is echter meestal het resultaat van een min of meer getrouw reconstruerende restauratie. De uit 1612 daterende en in oorsprong natuurlijk van kruiskozijnen voorziene trapgevel van Maarland Nz 10 kreeg in de 18de eeuw nieuwe ramen, met een kleine roedenverdeling. Van deze ramen bleef alleen het tweetal in de top bewaard. De twee grote schuiframen op de verdieping zijn, evenals de gehele pui, het produkt van de restauratie. De lijstgevels van Koopmanstraat 6 en Maarland Zz 24 leveren goede voorbeelden van een volledig terugkeren naar een 18de-eeuwse raamindeling. Hetzelfde geldt voor de vroeg-17de-eeuwse trapgevel van Maarland Nz 24*. Het raam boven in de top van deze gevel, bij de eerste restauratie ook als schuifraam met kleine ruitjes uitgevoerd, werd bij een tweede restauratie overigens opnieuw gewijzigd, nu door het aanbrengen van een middenstijl en twee luiken in het onderste gedeelte. Tegen het einde van de 18de eeuw werden de ruiten groter en kwam het drie ruiten brede schuifraam in gebruik. Johannes van Westenhout paste deze raamvorm in 1792 toe bij zijn verbouwing van het stadhuis. Daar en in een aantal woonhuisgevels zijn tegenwoordig ramen met een breedte van drie ruiten te vinden. Ook bij deze ramen geldt echter dat vele ervan tijdens een 20ste-eeuwse restauratie zijn aangebracht, ter vervanging van minder passend geachte, latere raamvormen. Dit gebeurde onder andere bij de dubbele trapgevel van Voorstraat 43. Zeer talrijk zijn met name de 19de- en 20ste-eeuwse schuiframen met nog weer grotere glasmaten: zesruits ramen, T-ramen en ramen waaruit elke roedenverdeling is verdwenen. Van de zesruits schuiframen, die ook wel empire-ramen worden genoemd, hebben er vele een van enkele verticale groeven voorziene middenstijl. Deze eenvoudige versiering is soms ook aan de binnenzijde van het raam toegepast. In een enkel geval is de middenstijl rijker versierd, zoals bij de ramen op de verdieping van Nobelstraat 10. Deze ramen dateren uit omstreeks 1800 en hun middenstijlen tonen snijwerk in de vorm van bebladerde takken. Gevels uit de tweede helft van de 18de, de 19de en de vroege 20ste eeuw zijn nogal eens voorzien van licht getoogde vensteropeningen. Met name bij de 18de-eeuwse voorbeelden hiervan, zoals Nobelstraat 12 en Voorstraat 31, is de

Peter Don, Voorne-Putten 409 Maarland Nz 38 te Brielle, voorgevel met gereconstrueerde roedenverdeling in de schuiframen; opname 1990. boogvorm boven aan het venster bij een eerste aanblik nauwelijks opvallend, terwijl het raamkozijn daaronder een rechte bovendorpel bezit. Een uitzondering op dit laatste vormen de mezzanino-vensters van Maarland Nz 52, die in geheel rechthoekige vensteropeningen nu juist getoogde kozijnen laten zien. Een aantal latere gevels, vooral uit de tweede helft van de 19de en uit het begin van de 20ste eeuw, heeft vensters met een duidelijker boogvorm aan de bovenzijde, een vorm die vaak gevolgd wordt door de bovendorpel van het raam (zoals in de voorgevel van Voorstraat 60). Zijn vensteropening en raamkozijn beide geheel rechthoekig, dan kan bij 19de-eeuwse ramen ook nog enige variatie zijn nagestreefd door het bovenste deel van het schuifraam te voorzien van aan de binnenzijde afgeronde hoeken (Voorstraat 14) of een inwendige toogvorm (Voorstraat 67). Een laat- 19de-eeuws verschijnsel vormen de bovenaan tegen sommige raamkozijnen aangebrachte, houten jaloeziekappen, oorspronkelijk dienend ter bescherming van de opgerolde zonwering. Veel woonhuisgevels bezaten eertijds deze kappen; tegenwoordig zijn er nog maar enkele voorbeelden van over. Maarland Nz 23 en Nobelstraat 50 hebben beide jaloeziekappen met een eenvoudige versiering in lambrekijnvorm. Anders versierd zijn de kappen boven de verdiepingvensters van Maarland Nz 31 en die boven de vensters van de begane grond van Voorstraat 137. Op oude foto's is te zien dat te midden van de talrijke gevels met oprolbare zonwering er omstreeks 1900 ook hier en daar een huis voorzien was van ‘persiennes’ (vensterluiken met horizontale, schuin neergeklapte latten); van deze vorm van zonwering is thans zo goed als niets meer terug te vinden. Gedurende de eerste decennia van de 20ste eeuw onderging vooral het

Peter Don, Voorne-Putten 307

410 Voorstraat 137 te Brielle, voorgevel met jaloeziekappen; opname 1991. bovendeel van het schuifraam wijzigingen. Zowel in reeds bestaande als in volledig nieuw opgetrokken gevels werden de bovendelen namelijk gevuld met veelal geel getinte ruitjes in een kleine roedenverdeling (Fransestraat 2, Maarland Nz 44) of met kleurig glas-in-lood in een non-figuratieve, symmetrische compositie (Markt 9-10, Langestraat 35 en 44). In een groot aantal woonhuisgevels zijn ramen met dit soort bovendelen nog aanwezig. Ten slotte moet hier nog enige aandacht besteed worden aan de dakkapellen. Veel huizen met een lijstgevel bezitten boven de kroonlijst een of meer van deze kapellen, die soms zijn voorzien van een stel in enigerlei siervorm gezaagde houten wangen. De originele 18de-eeuwse dakkapellen van Maarland Nz 31 hebben openslaande roedenraampjes in een getoogde en geprofileerde omlijsting. De 19de- en 20ste-eeuwse dakkapellen hebben ter afsluiting aan de bovenzijde meestal een rechte, geprofileerde lijst; een enkele keer is aan de voorkant een klein fronton aangebracht. Overigens is het zo dat juist ook de vormgeving van de dakkapel bij een restauratie van een pand aanzienlijke wijzigingen kan hebben ondergaan. Een goed voorbeeld hiervan is het tweetal dakkapellen van Voorstraat 67, waarvan de wangen thans een rijkere balustervorm laten zien dan voor de restauratie het geval was.

De gevelankers

Veel woonhuisgevels zijn in het zichtbare bezit van gevelankers. Deze zorgen voor de verankering tussen de balken van een balklaag of een kapconstructie enerzijds en de gevel anderzijds. Hiertoe bestaat het gevelanker gewoonlijk uit twee delen: de ‘veer’ en de ‘schieter’. De veer steekt door de gevel heen en is aan de binnenzijde met spijkers tegen de balk bevestigd. Aan de buitenzijde is een oog aangesmeed, waardoorheen verticaal de schieter is aangebracht. Om de uitgeoefende krachten over een zo groot mogelijk muuroppervlak te

Peter Don, Voorne-Putten 411 Twee gevelankers van Voorstraat 27 te Brielle; opnamen 1991. verdelen, werden de uiteinden van de schieter vaak naar weerskanten omgebogen. De krullen die zo ontstonden, werden vooral in de loop van de 16de en in de eerste helft van de 17de eeuw in allerlei verschillende, soms zeer rijke varianten uitgevoerd. De ankers uit deze periode spelen dan ook in menige gevel een belangrijke decoratieve rol. Tegen het einde van de 17de eeuw kwam aan de ontwikkeling van deze sierankers een einde en in de 18de eeuw beperkte men zich tot het gebruik van eenvoudige rechte ‘staafankers’. Deze werden bij de monumentale voorgevels bovendien meestal als ‘blinde’ ankers aangebracht, dat wil zeggen verdiept in het muurwerk en aan het oog onttrokken door de buitenste baksteenlaag. In de loop van de 19de eeuw kwam het muuranker ook in de voorgevel weer te voorschijn en vanaf omstreeks 1850 tot na 1900 werd vooral veel gebruik gemaakt van gietijzeren muurankers, meestal in de vorm van een rozet of van een klein symmetrisch ankertje met enig versierend bladmotief. Deze gietijzeren ankers werden aanvankelijk nog door de smid geklonken, maar vanaf het eind van de 19de eeuw met een moer op de van een schroefdraad voorziene veer vastgezet. In Brielle zijn het in de eerste plaats de 16de- en 17de-eeuwse voorgevels, al of niet ingrijpend gewijzigd, die sierankers bezitten. Daarnaast zijn er veel vooral kleinere woonhuisgevels die van gietijzeren ankers zijn voorzien. De oudste gevel met sierankers is de hoge trapgevel van Voorstraat 27*. Bijzonder zijn hier met name de ankers in de top, die zeer beweeglijke, vloeiende laatgotische vormen tonen en die vermoedelijk nog uit de tweede helft van de 15de eeuw dateren (voor zover zij niet zijn vernieuwd bij de restauratie van 1932). De ankers tussen de spitsbogen boven de verdiepingvensters dateren waarschijnlijk uit het eind van de 16de eeuw, de tijd dat dit gedeelte van de gevel van gedaante veranderde. De veel eenvoudiger ankers onder de verdiepingvensters ten slotte zijn toevoegingen uit 1932. De in een klokgevel gewijzigde voorgevel van Maarland Nz 45 heeft wellicht nog vroeg-16de-eeuwse staafankers, die aan de bovenzijde uitlopen in een lelievorm. Mooie ankers uit het tweede kwart van de 16de eeuw bezit Maarland Nz 48*. Deze ankers hebben een rechte schieter met alleen bovenaan enkele

Peter Don, Voorne-Putten 308

412 Gevelankers van Maarland Nz 9 en 10 te Brielle. Het bovenste anker heeft een oog voor een droogbalk; opname 1991. kleine krullen en als bekroning een vlamvormige versiering. Bij enkele vanc deze ankers is het bovenste gedeelte verdubbeld, waardoor als het ware een vork is ontstaan. Bij de meeste ankers uit de periode omstreeks 1600 en uit de eerste helft van de 17de eeuw is het bekronende ‘vlammetje’ aanwezig. De krullen daaronder kunnen veel groter en uitbundiger zijn uitgevoerd, zoals bij voorbeeld te zien is in de voorgevels van Maarland Nz 10 en Slagveld 53. Overigens moet hier worden opgemerkt dat nogal wat oude gevelankers bij restauraties zijn vernieuwd en dat er daarnaast ook gevels voorzien zijn van geheel nieuw ontworpen ankers, veelal in historiserende vormen. Aparte aandacht verdienen ten slotte enkele gevels die onder aan de top aan weerszijden een bijzonder anker bezitten, waarvan de veer een eind naar buiten uitsteekt en aldaar is voorzien van een kromming of van een of twee verticale ogen. Deze uitsteeksels zijn oorspronkelijk bedoeld om er bij gelegenheid een balk op te kunnen leggen of doorheen te kunnen steken, waaroverheen dan vervolgens een visnet te drogen kon worden gehangen. Ankers met een voorziening voor een dergelijke droogbalk zijn dan ook te vinden in de omgeving van de havens: in de voorgevels van Kaaistraat 1, Maarland Nz 10 en 29-30 en in de achtergevel van Maarland Zz 6. Wat de 19de- en 20ste-eeuwse ankers betreft, zijn er tussen Brielle en de rest van het eiland geen duidelijke verschillen te constateren. Vooral de rozetten en andere ankertjes van gietijzer komen vrijwel overal veel voor. De oudere sierankers zijn buiten Brielle aanmerkelijk zeldzamer. In Zuidland bezitten de voorgevels van Ring 1, 2 en met name 13 mooie gekrulde ankers uit de eerste helft van de 17de eeuw. In het voormalige vissersdorp Zwartewaal zijn bovendien nog enkele huizen met voor het opleggen van een droogbalk geschikte ankers te vinden.

Gevelstenen

Op Voorne-Putten telt alleen Brielle nog een aanzienlijk aantal woonhuizen dat voorzien is van een gevelsteen. In de overige kernen op het eiland zijn huizen met een dergelijke steen een uitzondering.

Peter Don, Voorne-Putten De gevelstenen, variërend van simpele jaartalsteentjes tot soms zeer kunstig gebeeldhouwde kleine reliëfs met bijbehorende teksten, leveren vaak historische informatie over de huizen waarvoor zij gemaakt zijn. Dat dit niet altijd de huizen zijn waarvan zij thans de (voor)gevel sieren, vindt zijn oorzaak in het feit dat sommige stenen verplaatst zijn. Zo zijn bij de afbraak van huizen in het min of meer recente verleden verschillende gevelstenen gered en vervolgens elders aangebracht. Daarnaast lijken er ook in vroeger tijd al gevelstenen te zijn verplaatst. Om indien mogelijk vast te kunnen stellen of

413 Gevelanker van Ring 13 te Zuidland; opname 1991. huis en gevelsteen van oudsher bij elkaar behoren, zou daarom in veel gevallen op zijn minst enig archiefonderzoek moeten worden gedaan, naar naam of bouwjaar van het huis dan wel naar beroep of naam van de bouwheer. Bleven gevelstenen in hun oorspronkelijke gevels bewaard, dan gebeurde het bij wijziging van deze gevels toch nogal eens dat zij een iets andere plaats kregen toebedeeld. Vooral de verstening van de oude houten pui had grote gevolgen voor de meestal in een fries direct boven de pui aangebrachte gevelstenen. Als zij al niet geheel verdwenen, dan werden zij vaak hoger in de gevel geplaatst, bij voorbeeld tussen de verdiepingvensters. Een ontwikkeling van de laatste tijd is de vervanging van kwetsbare oude gevelstenen door kopieën, waardoor het mogelijk wordt de oorspronkelijke stenen beter te bewaren. In Brielle is men tot heden tweemaal hiertoe overgegaan, bij de gevelsteen van het Catharinagasthuis (thans Slagveld 37; zie ook pagina 252) en bij de steen met ‘De 4 Gecroonde Ambachslien’ (Maarland Nz 43). De originelen van beide stenen bevinden zich in het Brielse Trompmuseum, waar ook nog enkele andere oude gevelstenen worden bewaard. Verreweg de meeste Brielse gevelstenen dateren uit de tweede helft van de 16de en uit de 17de eeuw, met als zwaartepunt de jaren tussen 1585 en 1615. De 18de eeuw is opvallend genoeg nauwelijks vertegenwoordigd en uit de

Peter Don, Voorne-Putten 309

19de eeuw dateren voornamelijk stichtingsstenen die geen voorstelling, maar alleen tekst en een jaartal tonen. Van na 1900 zijn er enkele gedenkstenen. De 16de- en 17de-eeuwse gevelstenen zijn vrijwel alle gepolychromeerd. Sommige tonen alleen nog resten van oude verflagen, maar de meeste zijn in recenter tijd overgeschilderd. In een enkel geval, bij de steen met ‘De 4 Gecroonde Ambachslien’, zijn de kleuren van de huidige beschildering gebaseerd op een zeer nauwkeurig onderzoek van de restanten van de oorspronkelijke. De meest eenvoudige gevelstenen zijn die welke alleen het jaar meedelen waarin een pand werd opgetrokken of gewijzigd. In Brielle is hiervan het steentje met het jaartal 1589 in de voorgevel van Kaaistraat 1 een vroeg voorbeeld. Op 1 april 1589 kreeg een zekere Pieter Pietersz. toestemming hier een huis te bouwen. De twee trapgevels van Voorstraat 45 hebben beide een steen met een jaartal (1588 en 1595) in een rolwerk-cartouche. Een dergelijke dateringssteen bezit ook Ring 13 te Zuidland uit 1637. De sterk gewijzigde voorgevel van Maarland Nz 41, weer in Brielle, is versierd met een rijk gebeeldhouwde festoen met vruchten, geflankeerd door twee steentjes die in een cartouche onder een engelenkopje de datering ‘ANNO 1655’ te zien geven. In de 19de eeuw werd veelal volstaan met een uiterst eenvoudige jaartalsteen, zoals bij Maarland Nz 40, waar het jaartal 1819 slechts vergezeld gaat van de letters ‘G:B:L’, waarschijnlijk de initialen van de bouwheer. Kaaistraat 2 en 4 worden gedateerd door twee gevelsteentjes die, behalve de jaartallen 1822 en 1825, ook de namen en leeftijden vermelden van respectievelijk Jakoba en Maria Hofland, de meisjes die destijds de eerste steen legden. Enkele klokgevels uit dezelfde periode hebben hun datering op de twee blokjes van hardsteen die de ingezwenkte top aan weerszijden beëindigen. Op deze wijze is de voorgevel van Voorstraat 180 (hoek Maarland Zz) 1822 gedateerd, terwijl bovendien op de dekplaat die de top bekroont, de naam van het huis is aangebracht: ‘NOOIT GEDACHT’. Soms toont de gevelsteen een of meer wapens. Nobelstraat 84 bezit een steen in de vorm van een leeuw die een wapenschild vasthoudt en boven in de top van de trapgevel van Slagveld 52 fungeert een vrouw als schildhouder. Beide stenen dateren vermoedelijk uit omstreeks 1600; de eerste laat geen wapen meer zien (dit was er ongetwijfeld op geschilderd), de tweede heeft in reliëf

414 Gevelsteen van Langestraat 36-38 te Brielle; opname 1990. een klimmende leeuw, vermoedelijk die van Holland. De gevelsteen van het hoekpand Langestraat 36-38 toont de tekst ‘ANNO 1565 IN AUGUSTO IS DIE WERC GEMAECKT’ en daarnaast de wapens van Jan van Duvenvoorde en diens echtgenote Jacobmijna Kerckwerve. Deze steen dateert niet het huis, dat vermoedelijk pas in de eerste helft van de 17de eeuw werd gebouwd, maar is afkomstig uit een poort die Van Duvenvoorde hier ter plaatse in 1565 liet bouwen als toegang tot het voormalige Hof van Voorne, dat hij het jaar daarvoor in bezit had gekregen.

Peter Don, Voorne-Putten Vijf gevelstenen laten een voorstelling zien die direct verband houdt met het verleden van Brielle als vissersplaats en nog eens vier andere verwijzen naar handel en naar scheepvaart meer in het algemeen. Maarland Nz 11 heeft in de geheel nieuw opgetrokken voorgevel nog de oude steen uit 1610, met in een renaissance-omlijsting een vis. Hiernaast bezit Maarland Nz 10 een steen uit 1612, met binnen een soortgelijke omlijsting een vishaak en de tekst ‘OP HOOP’. In beide gevallen is bovendien nog een tweede gevelsteen aanwezig: een frontaal weergegeven leeuwekop met ver opengesperde muil. De muilen geven de indruk dat zij oorspronkelijk als omlijsting fungeerden voor een opening in de gevel. Waartoe een dergelijke opening gediend zou kunnen hebben, is niet duidelijk. De stenen tonen een opmerkelijke overeenkomst met een tweetal soortgelijke leeuwekoppen in de uit 1614 daterende geveltop van het oude stadhuis van Woerden. Daarvan is bekend dat een ervan diende om er bij gelegenheid de galg uit te steken. Het zeer ingrijpend vernieuwde hoekpand Maarland Zz 1-2 behield zijn oorspronkelijke, uit 1612 daterende gevelsteen. Deze toont een gedetailleerd weergegeven vis, misschien een schelvis, met daarboven de tekst ‘DOOR DEN

Peter Don, Voorne-Putten 310

a

b

c

e

f

h

Peter Don, Voorne-Putten i

k

l

RAET VAN DEN ENGEL / TROCK THOBIAS OMHOGE / ZONDER NETH OFTE HENGEL / GREEP HY DEN VISCH OP DROGHE’. De vierde gevelsteen aan de Maarlandse haven die naar de visserij verwijst, is de steen uit 1607 die de gevel van Maarland Nz 49 siert. Hier is een scheepje met gestreken mast en uitgegooid net afgebeeld. Visstraat 10, gelegen tegenover de plaats waar eeuwenlang de vismarkt werd gehouden, heeft in de voorgevel een uit de eerste helft van de 17de eeuw daterende steen met een afbeelding van een gekroonde haring. Met als onderschrift ‘HET OOG IN 'T SYL’, toont de vermoedelijk midden- 17de-eeuwse gevelsteen van Maarland Nz 34 een zeilscheepje met een man aan het roer. Gezien het feit dat dit huis in 1647 eigendom was van loods Aelbrecht Marinus, lijken voorstelling en onderschrift betrekking te hebben op het loodswezen. Een koopvaardijschip met bolle zeilen is te zien op de gevelsteen van Voorstraat 148; deze steen is gedateerd 1613 en vermeldt de huisnaam ‘INDEEN COOP VAERDER’.

Peter Don, Voorne-Putten 311

d

g

i

m 415 (pagina 310-311) Gevelstenen in Brielle; opnamen 1990: a - Maarland Nz 11 b - Maarland Zz 1-2 c - Maarland Nz 49 d - Visstraat 10 e - Voorstraat 148 f - voorheen Nobelstraat 11 g - Langestraat 29 h - Wellerondom 13 i - thans in het Trompmuseum j - Voorstraat 126 k - Kaaistraat 21 l - Visstraat 3 m - Voorstraat 5

Een waarschijnlijk vroeg-17de-eeuwse steen met de afbeelding van een galei, thans bewaard in het Trompmuseum, is afkomstig uit het gesloopte oude pand Nobelstraat 11. In de voorgevel van Wellerondom 14 bevindt zich verder een gevelsteen uit 1585, die oorspronkelijk het naburige huis Koopmanstraat 7 sierde en

Peter Don, Voorne-Putten die de oorspronkelijke naam van dit huis weergeeft: ‘DIT IS IN AMSTERDAM’. Afgebeeld is een gezicht op Amsterdam vanaf het IJ. De in de wapenschildjes gekraste letters en het jaartal 1826 zijn latere toevoegingen. Behalve het huis ‘Amsterdam’, stond er vroeger in de Koopmanstraat ook een huis dat ‘Briel’ heette. Dit huis bezat een gevelsteen met een bril en het jaartal 1595; het werd door brand verwoest in 1934. Ook andere takken van bedrijvigheid zijn op de Brielse gevelstenen terug te vinden. De twee niet lang na 1900 geheel vernieuwde trapgeveltjes van Langestraat 27-29 hebben hun gezamenlijke gevelsteen van omstreeks 1600 behouden. Deze steen geeft als huisnaam ‘DIT IS INDE KOREMAET’ en toont in een rolwerk-omlijsting het betreffende maatvat, dat eraan herinnert dat hier ter plaatse koren werd verhandeld. Voorts bevindt zich in het Trompmuseum een waarschijnlijk midden-17de-eeuwse gevelsteen met een wijnvat en de tekst ‘DIT IS IN DEN RINCKHOUWER’, die destijds het huis aangaf waar Aren Bosch wijn verkocht. Boven de pui van Wellerondom 13 is een gevelsteen aangebracht met een forse, met kransen omhangen os, een zogenaamde gilde-os, die speciaal werd vetgemest om door het gilde van slagers en leerlooiers voor de jaarlijkse gildemaaltijd te worden geslacht. Deze gevelsteen, die 1663 gedateerd is, is misschien van elders afkomstig, mogelijk van Wellerondom 9, dat in de 16de en 17de eeuw ‘De Bonte Osch’ werd genoemd. Een vermoedelijk vroeg-17de-eeuwse steen met een koe is te vinden in de gevel van Voorstraat 122. Oude verfresten laten zien dat een roodbruine koe is bedoeld. Ook hier is het de vraag of de steen niet van elders komt, aangezien het pand Voorstraat 131 eertijds ‘De Rode Koe’ heette. De steen houdt mogelijk verband met de beestenmarkt die tot in het jaar 1616 in dit gedeelte van de Voorstraat, het Noordeinde, werd gehouden. In dit verband kan ook de waarschijnlijk 19de-eeuwse houten koeiekop genoemd worden die midden boven de pui van Nobelstraat 26 prijkt. Dit uithangteken stamt ongetwijfeld van een slagerij die hier eens was gevestigd. Een bijzondere gevelsteen is de reeds eerder genoemde steen met ‘De 4 Gecroonde Ambachslien’. Deze steen wordt in het Trompmuseum bewaard, maar een kopie is aangebracht in de voorgevel van Maarland Noordzijde 43. Afgebeeld zijn de Vier Gekroonden, heilige martelaren die vanaf de late middeleeuwen als patroonheiligen van de steenhouwers (of meer in het algemeen: van de bouwvakkers) figureerden. Zij dragen allen een lange mantel over hun kortere kleding en een hoed met daar overheen geschoven een kroon. Van links naar rechts zijn te zien: de architect (met steekpasser), de timmerman (met winkelhaak en perkamentrol), de steenhouwer (met hamer en beitel) en de metselaar (met troffel en waterpas). De gevelsteen dateert uit de tweede helft van de 16de eeuw en is van Bentheimer zandsteen. Elders in Nederland zijn de Vier Gekroonden vanaf de 15de eeuw vrijwel steeds afgebeeld hetzij in samenhang met een bouwvakkersgilde, hetzij aan een woonhuis van bij voorbeeld een meester-metselaar. Of de Brielse steen oorspronkelijk de gevel van een gildehuis of die van een woonhuis sierde, is niet bekend. In Zuidland bezit Dorpsstraat 4 een steen met de tekst ‘OP CHRISTUS DEN VERWOERPEN STEEN / STAET MYN FONDAMENT ALLEEN / 1619’. Een gevelsteen met een afbeelding van de Barmhartige Samaritaan, vanouds de aanduiding van een chirurgijn of een herberg, is aangebracht in de voorgevel van Voorstraat 126, weer in Brielle. Op een apart steentje staat het onderschrift ‘DE SAMARITAAN 1845’, maar de steen zelf is ongetwijfeld ouder.

Peter Don, Voorne-Putten Geheel behandeld als een gevelsteen, maar in werkelijkheid een stucreliëfje, is de beroepsaanduiding boven de voordeur van Wellerondom 6. Metselaar M.A. Kriens bracht hier in of kort na 1862, naast zijn naam en beroep, de

Peter Don, Voorne-Putten 312 afbeeldingen van enkele van zijn gereedschappen aan: schietlood, waterpas, meetlat en troffel. Van de voorstellingen op de overige gevelstenen is in het algemeen niet veel meer te zeggen dan dat zij vaak de namen van de betreffende huizen weergeven. De steen in de zijgevel van Voorstraat 159 (hoek Maarland Zz), die een uit een renaissance-cartouche naar voren stekende manskop met baard en uitpuilende ogen toont, heeft als onderschrift ‘KOP VAN 'T MAARLAND’ en zou uit 1611 stammen. Maarland Nz 24* heeft een uit de eerste helft van de 17de eeuw daterende steen met St.-Michaël die de duivel verslaat en met het randschrift ‘PERFER ET OBDUR(A)’, hetgeen betekent ‘Verdraag en volhard’ (afb. 361). In de voorgevel van Kaaistraat 21 staat onder een springende hond met het jaartal 1613 de tekst: ‘DIT HUYS IS GOETBEQUAEM / DE WINTHONT YS SYN NAEM’. Scharloo 5 bezit een forse gevelsteen met een gekroond hart en het jaartal 1620. Deze steen, die overigens ooit werd vernieuwd, herinnert aan de brouwerij ‘'t Gecroonde Hart’ die hier in 1619-'20 werd gesticht. In hoeverre de gevelsteen van Langestraat 25*, eveneens met een gekroond hart en voorzien van de datering ‘ANNO 1648’, ook met deze brouwerij van doen heeft, is onduidelijk. In de 19de-eeuwse gevel van Visstraat 3 is een vermoedelijk uit het derde kwart van de 17de eeuw daterende steen aangebracht, met binnen een rijk gebeeldhouwde omlijsting een voorstelling die de eronder aangebrachte naam ‘IN DEN LAMMEREN BERCH’ verbeeldt. Uit 1675 ten slotte stamt de gevelsteen van Turfkade 24, met een kip en daaronder de naam ‘INDE IONGE VALE HENNE’. Voorbeelden van 20ste-eeuwse gedenkstenen zijn de gevelsteen van Voorstraat 5, die vermeldt dat de Brielse stadsarchivaris, tevens bekend jongensboekenschrijver, Johan H. Been (1859-1930) in dit huis woonde en werkte, en de steen in de zijgevel van Coppelstockstraat 2A (hoek Voorstraat), die aan de restauratie van 1977 herinnert. Deze stenen zijn, in tegenstelling tot de oudere, nooit geverfd geweest.

Interieur

In dit hoofdstuk komen de verschillende aspecten van het interieur van de woonhuizen aan de orde: eerst de constructie, vervolgens, als specifieke onderdelen, de kelder en de trap en uiteindelijk de afwerking van het inwendige, onder meer met schilderingen op de balklagen, met gedecoreerde stucplafonds, met snijwerk aan deuren en trapleuningen en met gebeeldhouwde schoorsteenmantels.

De constructie

Eerder is al vermeld dat de bebouwing in het middeleeuwse Brielle aanvankelijk vooral uit kleine huizen met lemen wanden zal hebben bestaan. Het spreekt welhaast vanzelf dat geen van deze huizen bewaard is gebleven. Wel werden in het recente verleden op diverse plaatsen in de stad tijdens bouwwerkzaamheden nog restanten van lemen wanden aangetroffen. Deze restanten bestonden uit stijl- en regelwerk,

Peter Don, Voorne-Putten soms ten dele nog voorzien van een met leem bestreken vulling. Zo kwam in de scheidingswand tussen Langestraat 5 en 7 dergelijk stijl- en regelwerk te voorschijn. Verder bevindt zich in de linker zijmuur van Catharijnehof 20, gezien vanaf het Wellerondom, een gedeelte van een houtskelet dat oorspronkelijk ook lemen zijwanden kan hebben gehad. Dit overblijfsel, dat in 1970 werd gevonden en vervolgens in het zicht gelaten, geeft aan dat hier ooit een verdiepingloos dwars huis stond, voorzien van een uitgekraagde zolder met een borstwering. Overigens werd leem, blijkens verschillende vondsten, in de loop der tijd ook wel op andere wijze gebruikt, namelijk als metselspecie in bakstenen muren. Een voorbeeld hiervan werd achter in de linker zijmuur van Langestraat 37 aangetroffen.

Peter Don, Voorne-Putten 313

Balklagen en muurstijlen

416 Dwarsdoorsnede van Nobelstraat 14 te Brielle, met houtconstructie. Schaal 1:150. Opmetingstekening B. Kooy, 1990.

Omstreeks het midden van de 14de eeuw begon de ‘verstening’ van de stad. Eerst verrezen verspreid enkele voorname, grote huizen met stenen wanden, maar in de loop van de 15de en in de 16de eeuw werden daartussen ook talrijke kleinere stenen huizen opgetrokken. Eikehout werd in deze huizen gebruikt voor de constructie van de balklagen en de kap. Tot tegen het einde van de 16de eeuw werden de huizen steeds voorzien van samengestelde balklagen, dat wil zeggen balklagen bestaande uit enkele zware moerbalken met daartussen reeksen lichte kinderbalkjes. De moerbalken kregen soms ter ondersteuning aan weerszijden alleen sleutelstukken of consoles. Veel vaker echter rustten zij tevens op muurstijlen met korbelen. Een oorspronkelijke constructie met muurstijlen is in Brielle nergens compleet bewaard gebleven. Wel werden er in een aanzienlijk aantal huizen de restanten of de sporen van aangetroffen. In enkele gevallen (zoals in Langestraat 40*, Maarland Nz 45 en Nobelstraat 19) werd een en ander naar aanleiding van deze vondsten bij een restauratie geheel of gedeeltelijk gereconstrueerd. In het algemeen kan worden opgemerkt dat de bovengenoemde restanten en bouwsporen nergens in de richting wijzen van een geheel dat met recht een houtskeletconstructie zou kunnen worden genoemd, een constructie waarin de muurstijlen het volle gewicht torsen en de baksteen louter als vulling in de wanden is aangebracht. Integendeel, in alle voorkomende gevallen hebben de stenen muren van de aanvang af juist ook een belangrijke dragende functie gehad en zijn voor de relatief lichte muurstijlen slechts ondiepe sleuven in het metselwerk uitgespaard. Dat de muurstijlen voor wat de ondersteuning betreft een betrekkelijk geringe rol speelden, blijkt ook wel uit het feit dat zij in later tijd uit veel huizen konden worden weggehaald zonder dat daarbij de gehele constructie gewijzigd behoefde te worden. Soms werden dan ter vervanging consoles onder de moerbalken aangebracht. Waar de muurstijlen werden verwijderd, zijn de dichtgezette sleuven als duidelijke bouwsporen in de muren achtergebleven. Nobelstraat 19 is voor zover bekend het vroegste huis dat restanten van een constructie met muurstijlen bezit. Het is een zeer groot, diep huis met een tweetal

Peter Don, Voorne-Putten zijkamers. In de tweede helft van de 16de eeuw werd het ingrijpend verbouwd. Het kreeg toen de huidige kap en waarschijnlijk dateren ook de gebeeldhouwde renaissance-consoles die onder de verdiepingvloer van het hoofdhuis bewaard zijn gebleven, van deze verbouwing. Het hoofdhuis is in aanleg echter veel ouder. Dendrochronologisch onderzoek van de moerbalken onder de zoldervloer heeft uitgewezen dat het in de eerste helft, wellicht zelfs

417 Dwarsdoorsnede van Wellerondom 4 te Brielle, met houtconstructie. Schaal 1:150. Opmetingstekening B. Kooy, 1990. in het begin van de 14de eeuw werd opgetrokken en ook het zeer grote baksteenformaat (28 × 12,5 × 7,5 cm) wijst in deze richting. Op grond van nog aanwezige sporen en restanten zijn onder de oude moerbalken op de verdieping de ooit verwijderde muurstijlen met bijbehorende korbelen gereconstrueerd. Eveneens zeer oud is Nobelstraat 14. In het achterste gedeelte van dit huis, dat in oorsprong uit de tweede helft van de 14de eeuw dateert, zijn op de begane grond de stijlen, hoewel thans aan het oog onttrokken, nog aanwezig; de sleutelstukken en korbelen zijn hier echter alle verdwenen. Op de verdieping resteert onder een der moerbalken een oorspronkelijk sleutelstuk; de overige sleutelstukken zijn in de eerste helft van de 17de eeuw vervangen door nieuwe. Vermelding verdient hier voorts de wandgeleding door middel van brede spaarbogen die de zijmuren van de verdieping van het voorste gedeelte van dit huis laten zien. Dergelijke spaarbogen werden in andere huizen in of buiten Brielle niet aangetroffen. Ook Wellerondom 4, een smal pandje uit omstreeks 1500 dat later dienst deed als pakhuis, had aanvankelijk muurstijlen op begane grond en verdieping. Op de begane grond zijn nog enkele van de oude, laat-gotische sleutelstukken bewaard. Op de verdieping echter is het geheel van stijlen, sleutelstukken en korbelen eind 16de of begin 17de eeuw verwijderd en vervangen door houten renaissance-consoles. Een goede indruk van een smal woonhuis met muurstijlen op begane grond en

Peter Don, Voorne-Putten 314

418 Scharloo 8 te Brielle, voorgevel; opname 1991. verdieping geeft met name het voorste gedeelte van Langestraat 40*. Dit huis dateert uit de eerste helft van de 16de eeuw en bezit direct achter de voorgevel een houtconstructie die, met uitzondering van de geheel vernieuwde kap, op basis van de aangetroffen sporen en bewaard gebleven restanten werd gereconstrueerd. Lang niet alle huizen die in de 15de en 16de eeuw werden gebouwd, kregen echter muurstijlen op begane grond en verdieping. Maarland Nz 48* bij voorbeeld verrees in het tweede kwart van de 16de eeuw geheel zonder muurstijlen. Verder zijn er huizen waarvan de houtconstructie alleen op de verdieping muurstijlen kreeg, terwijl onder de moerbalken boven de begane grond consoles werden aangebracht. Deze laatste constructie is nog te vinden in Nobelstraat 84, een smal huis uit het einde van de 16de eeuw. Hier zijn op de begane grond houten consoles en op de verdieping nog enkele muurstijlen met korbelen en sleutelstukken bewaard gebleven (zie afb. 424). Ook in een aantal verdiepingloze huizen (zoals Maarland Nz 45, Maarland Zz 49, Voorstraat 139 en Wellerondom 13) werden overblijfselen van een houtconstructie met muurstijlen aangetroffen. Wat de grotere huizen betreft, kunnen verder nog de geringe restanten van een dergelijke constructie genoemd worden die zich bevinden in Maarland Nz 47* (in het voorste gedeelte op de begane grond), Maarland Nz 52 (in het achterste gedeelte op de verdieping) en Voorstraat 26 (op de verdieping), alsmede de sporen die ervan in het verleden werden gevonden in Voorstraat 27* en Voorstraat 31 (het kantongerecht). Het misschien nog vroeg- 16de-eeuwse brede huis Koopmanstraat 6 ten slotte moet, getuige de sporen in de moerbalken, zowel op de begane grond als op de verdieping oorspronkelijk eveneens muurstijlen

Peter Don, Voorne-Putten 419 Brielle, Scharloo 8. Plattegrond van de verdieping en dwarsdoorsnede. Schaal 1:300. Opmetingstekening B. Kooij, 1991. en korbelen hebben gehad. De samengestelde balklaag is in de meeste gevallen geheel van eikehout. Een merkwaardige uitzondering vormt de balklaag die op de verdieping van Voorstraat 31 (het kantongerecht) door het vroeg- l7de-eeuwse stucplafond aldaar aan het oog wordt onttrokken. Bij de restauratie bleek dat de kinderbalken hier waren vervaardigd van het zelden als bouwmateriaal gebruikte beukehout. Aanvankelijk nog naast de samengestelde balklaag, die tot in de 17de eeuw toepassing vond, werd vanaf het laatste kwart van de 16de eeuw in steeds toenemende mate gebruik gemaakt van de enkelvoudige balklaag. Deze bestaat uit in het algemeen lichtere, tamelijk dicht bij elkaar liggende balken, die zonder hulp van kinderbalkjes de erop gelegde vloer dragen. Min of meer tegelijkertijd begon ook het grenehout het eikehout als materiaal voor de constructie te verdringen. Een vroeg voorbeeld van een huis met enkelvoudige eiken balklagen is Kaaistraat 1. Dit smalle huis is gedateerd 1589. Een jaar eerder al had het linkergedeelte van Voorstraat 45, tegelijk met een nieuwe voorgevel en een nieuwe kapconstructie, in de voorkamer op de begane grond een enkelvoudige eiken balklaag gekregen. Hiertegenover staat dat verschillende bredere, voorname huizen uit het begin van de 17de eeuw, zoals Maarland Nz 10 en Slagveld 53, nog een constructie met moer- en kinderbalken bezitten. De smallere, kleinere panden van na 1600 lijken echter meestal van enkelvoudige balklagen te zijn voorzien. Voorbeelden hiervan zijn Voorstraat 51 en Maarland Nz 24*, beide huizen vermoedelijk uit het eerste kwart van de 17de eeuw, en het dwarse huis Langestraat 25*, dat 1648 gedateerd is. Scharloo 8, het grote, voormalige brouwershuis dat omstreeks 1630-'35 werd gebouwd, bezit in het souterrain een enkelvoudige balklaag, maar op de bel-etage een zoldering met moer- en kinderbalken, alles van grenehout. Over het souterrain in dit brede huis is als bijzonderheid nog op te merken dat een in het midden van voor naar achter lopende onderslagbalk hier de evenwijdig met de voorgevel gelegde balken ondersteunt. In aansluiting op het laatste kan nog iets meer worden gezegd over de richting der balklagen. In het algemeen is bij het leggen der (moer)balken gekozen voor de kortste overspanning. Dit betekent dat in het in Brielle getalsmatig zo sterk overheersende diepe huis de balken vrijwel altijd evenwijdig met de

Peter Don, Voorne-Putten 315 voorgevel zijn aangebracht. Een uitzondering vormt Maarland Nz 17. Dit uit de eerste helft van de 17de eeuw daterende diepe huis heeft op de begane grond een zeer lange grenen moerbalk, die van voor naar achter loopt en die de ruimte als het ware in twee helften deelt. De balk heeft verder aan weerskanten een reeks gedraaide houten knoppen, die op regelmatige afstanden van elkaar zijn aangebracht, kennelijk met het doel er iets aan op te hangen. Deze knoppen, gevoegd bij de opvallende afwijking van hetgeen constructief gezien gangbaar was, wijzen waarschijnlijk in de richting van een vroegere functie als bedrijfsruimte. Het spreekt vanzelf dat in een ondiep dwars huis de kortste overspanning in principe die is tussen voor- en achtergevel. De balken op de verdieping van het eerder al genoemde dwarse huis Langestraat 25* zijn dan ook in die richting gelegd. Op de begane grond, die door een muur in tweeën wordt gedeeld, lopen de balken echter evenwijdig met de voorgevel. Op deze wijze wordt in de loop van de 17de eeuw en daarna vaak per vertrek gekozen welke richting voor de balklaag de kortste en dus de gunstigste is. De 18de en de 19de eeuw brachten voor de balklaag op constructief gebied geen belangrijke nieuwe ontwikkelingen. Wel werden in deze periode de balken steeds vaker door plafonds van hout of stucwerk aan het oog onttrokken. Dit gebeurde in de eerste plaats in de meer voorname huizen en dan vooral in de belangrijkste vertrekken. Talrijke oude balklagen verdwenen zo in de loop der tijd uit het gezicht. De voorkeur voor het vlakke plafond bleef tot in de 20ste eeuw overheersen en pas in het betrekkelijk recente verleden zijn bij restauraties veel oude balklagen weer te voorschijn gebracht.

Sleutelstukken en consoles

In de houtconstructie met muurstijlen en korbelen speelt het sleutelstuk een belangrijke rol. Het zorgt in feite voor een verzwaring van de moerbalk daar waar de meeste krachten worden uitgeoefend: op de plaats waar de balk op muurstijl en korbeel rust. Het sleutelstuk is in dat geval een vrij lang, plat stuk hout. Een balklaag zonder muurstijlen en korbelen heeft ter ondersteuning veelal kortere houten sleutelstukken of uit hout of steen vervaardigde consoles. Sleutelstukken en consoles zijn vrijwel altijd gedecoreerd. Hun decoratie, variërend van een eenvoudige profilering tot rijk, soms figuratief houtsnij- of beeldhouwwerk, heeft zich in de loop van de 14de, 15de, 16de en 17de eeuw onder invloed van de heersende stijlopvattingen continu ontwikkeld. Hierdoor is de vormgeving van sleutelstuk of console thans een vaak waardevol hulpmiddel bij de datering van een bouwwerk. De ontwikkeling van de sleutelstukken en consoles in Brielle (en, voor zover

Peter Don, Voorne-Putten 420 Zandstenen balkconsole in Voorstraat 159 te Brielle; opname 1990. aangetroffen, elders op het eiland) toont geen grote afwijkingen ten opzichte van hetgeenook op tal van plaatsen elders in het land kan worden gevonden. Een aantal verschillende exemplaren is hierbij in chronologische volgorde afgebeeld; een bijbehorende, beknopte schets van de voornaamste ontwikkelingsstadia volgt hier. Voor zover bekend is het oudste sleutelstuk het reeds genoemde op de verdieping van het achterste gedeelte van Nobelstraat 14. Dit sleutelstuk, uit de tweede helft van de 14de eeuw, heeft alleen een eenvoudig bol profiel als beëindiging. Veel voorkomend zijn de laat-gotische sleutelstukken met peerkraalprofiel, die met name vanaf omstreeks 1400 tot na het midden van de 16de eeuw werden toegepast. Van deze sleutelstukken zijn vooral de latere rijk gedetailleerd, onder meer met gestoken lijstjes en tandjes (Maarland Nz 48*) en soms ook met gesneden gotische roosjes (Nobelstraat 20). Bijzonder is het uit Voorstraat 20 afkomstige (thans in Wellerondom 10 aangebrachte) dubbele sleutelstuk, dat boven het eerste peerkraalprofiel nog doorloopt en vervolgens eindigt in een tweede peerkraal. Apart moet verder nog de achterzaal op de begane grond van Voorstraat 6 worden genoemd. Hier rusten de korte, met een peerkraal versierde houten sleutelstukken op eenvoudig geprofileerde natuurstenen consoles. Dit is, voor zover bekend, op Voorne-Putten het enige voorbeeld van deze combinatie. In de tweede helft van de 16de eeuw ontwikkelde zich de renaissance-console.

Peter Don, Voorne-Putten 316

421 Reeks profielen van sleutelstukken en houten consoles in woonhuizen, boerderijen en andere gebouwen. Schaal 1:10. Tekeningen (de meeste naar eigen opmeting) B. Kooij, 1987-'91.

1 Nobelstraat 14 Brielle, XIV B. 2 Nobelstraat 20 Brielle, XV B. 3 Maarland Nz 47 Brielle, XV d. 4 Visstraat 9 Brielle, circa 1500. 5 Wellerondom 4 Brielle, circa 1500. 6 Oude raadhuis Heenvliet, circa 1500. 7 Voorstraat 6 Brielle, XV B of XVI A. 8, 9 en 10 Markt 9 Heenvliet, XVI a. 11 Uit Kaaistraat 8 (nu in oudheidkamer) Geervliet, XVI A. 12 Uit Voorstraat 20 (nu in Wellerondom 10) Brielle, XVI A. 13 en 14 Ambachtsherenhuis Heenvliet, XVI b. 15 Maarland NZ 48 Brielle, XVI b.

Peter Don, Voorne-Putten 16 Landswerf 1 Geervliet, XVI b/c. 17 Nobelstraat 3-5 Brielle, XVI b/c. 18 Nobelstraat 84 Brielle, XVI d. 19 Voorstraat 27 Brielle, XVI d. 20 Kaaistraat 1 Brielle, 1589. 21 Venkelstraat 6 Brielle, circa 1590. 22 Voorstraat 45 Brielle, 1595. 23 en 24 Ambachtsherenhuis Heenvliet, 1595-'97. 25 en 26 Haasdijk 6 Abbenbroek, circa 1600. 27 Maarland Zz 65 Brielle, circa 1600. 28 Merulaweeshuis Brielle, circa 1600. 29 Voorstraat 159 Brielle, circa 1600. 30 Voorstraat 126 Brielle, circa 1600. 31 Markt 2 Brielle, circa 1600. 32 Langestraat 40 Brielle, circa 1600. 33 Nobelstraat 19 Brielle, circa 1600. 34 Hoofd 1 Zuidland, circa 1600. 35 en 36 Voorstraat 51 Brielle, XVII a. 37 Slagveld 51 Brielle, XVII a. 38 Maarland Nz 24 Brielle, XVII a. 39 en 40 Waag Brielle, 1623. 41 Maarland Zz 23 Brielle, XVII A. 42 Maarland Nz 17 Brielle, XVII A. 43 Maarland Nz 41 Brielle, XVII A. 44 en 45 Kerkstraat 20 Brielle, XVII A. 46 Nobelstraat 3-5 Brielle, XVII A. 47 Nobelstraat 14 Brielle, XVII A. 48 Ambachtsherenhuis Heenvliet, circa 1630. 49 Scharloo 8 Brielle, circa 1630-'35. 50 Ring 13 Zuidland, 1637. 51 Voorstraat 18 Spijkenisse, XVII. 52 Voorstraat 25 Brielle, XVII. 53 Naast Ruigendijk 9 Tinte, XVII. 54 Voorstraat 29 Brielle, XVII. 55 Voorstraat 25 Brielle, XVII. 56 Voorstraat 92 Brielle, XVII. 57 Nobelstraat 16 Brielle, XVII. 58 en 59 Maarland Nz 52 Brielle, XVII.

Peter Don, Voorne-Putten 317

Hierbij ontstonden verschillende typische overgangsvormen, zoals die van de sleutelstukken op de verdieping van Nobelstraat 84 en die van de consoles onder de enkelvoudige balklagen van Kaaistraat 1. De renaissance-console kreeg opzij een voluutvorm en verder vaak enige versiering door middel van gehakte korte streepjes, soms afgewisseld met cirkeltjes. Deze console, die in Brielle tot tegen het midden van de 17de eeuw werd toegepast, is onder andere in de waag uit 1623 (zie pagina 123), maar verder ook in een aantal woonhuizen te vinden. Een enkele keer is opzij tevens een gesneden versiering in de vorm van een bladmotief aangebracht (Voorstraat 45) en soms zijn de consoles ook aan de voorkant versierd (Voorstraat 6, 51 en 126 en het Merulaweeshuis, zie pagina 253). Verschillende huizen hebben renaissanceconsoles met aan de voorkant een wapenschild (Slagveld 51, Maarland Nz 10, Nobelstraat 1). Behalve van houten consoles werd in de periode omstreeks 1600 hier en daar ook gebruik gemaakt van gebeeldhouwde kraagstenen. Deze zijn opzij versierd met een voluut en enig rolwerk, terwijl aan de voorkant vrijwel altijd een kop (van een engel, een leeuw, een sater of een monster) is uitgehouwen. Voorbeelden zijn te vinden in Nobelstraat 12 en 19, in Voorstraat 159 en in Maarland Nz 31. Van de kraagstenen in Maarland Nz 47* is slechts een enkele origineel; de andere zijn moderne afgietsels. Een bijzondere kraagsteen, met een druiventros, bezit Maarland Nz 41. Omstreeks 1600 en daarna verscheen, naast de vaak rijk met snij- of beeldhouwwerk versierde renaissance-console, de vlak afgewerkte houten console met ojiefprofiel. Deze vond zeer algemene toepassing. Het profiel komt in allerlei variaties voor: een recht ojief, een omgekeerd ojief, een combinatie van twee ojieven, een combinatie van een ojief met een hoi en een bol enzovoort. Een chronologische volgorde is in deze variaties niet aan te brengen. Met de opkomst van het vlakke plafond verdwenen de sleutelstukken en consoles. Nieuwe werden, zeker in de voornaamste vertrekken, niet meer aangebracht en de oude werden vaak verwijderd of aan het oog onttrokken. In de 20ste eeuw is tijdens restauraties echter weer een en ander te voorschijn gekomen. Niet zelden zijn hierbij juist de sleutelstukken en de consoles vernieuwd. Bovendien zijn hier en daar consoles aangebracht onder balklagen die oorspronkelijk nooit consoles hebben bezeten. Aparte vermelding verdient de restauratie van Voorstraat 27*, die in 1932 werd uitgevoerd en waarbij zeer veel rigoureus werd vernieuwd. Sinds deze restauratie heeft het hoofdhuis op de begane grond omtimmerde moerbalken met sleutelstukken die bewust geen gotiserende, maar een eigentijdse versiering hebben gekregen.

De kapconstructie

Van veel huizen is de kap minder veelvuldig en ingrijpend gewijzigd en gemoderniseerd dan de rest van het inwendige. Het is dan ook juist in de kap dat vaak waardevolle informatie omtrent de bouwgeschiedenis van een pand gevonden kan worden. Aan de hand van enkele min of meer gaaf bewaarde kappen wordt hier

Peter Don, Voorne-Putten in grote lijnen de ontwikkeling van de kapconstructie van het woonhuis in Brielle geschetst. De kap van het eerder reeds genoemde achterste gedeelte van Nobelstraat 14 (zie afb. 416) is voor zover bekend de oudste die in Brielle nog te vinden is. Deze kap, die uit de tweede helft van de 14de eeuw dateert, is kenmerkend voor de overgangsfase in de ontwikkeling van de sporenkap naar de kapconstructie met gebinten. De sporen zijn relatief nog zwaar uitgevoerd en ieder sporenpaar rust aan weerszijden met een standzoon op een blokkeel, dat op zijn beurt op twee muurplaten is gelegd. Per sporenpaar is een tweetal haanhouten aangebracht. Op twee plaatsen (ter hoogte van het zesde en het elfde sporenpaar) is onder het onderste haanhout een dekbalkjuk met kromme benen en gebogen korbelen geplaatst. Deze beide jukken corresponderen met de moerbalken en hun (thans deels verdwenen) muurstijlen op de verdieping en de begane grond. In de nogal vertimmerde kap zijn hier en daar op sporen, haanhouten en blokkelen nog gesneden

Peter Don, Voorne-Putten 318

422 Nobelstraat 27-29 te Brielle. De kap van het voorste gedeelte in dwarsdoorsnede. Schaal 1:150. Opmetingstekening B. Kooij, 1990. telmerken te vinden. Een richtingsteken in de vorm van een ‘visje’ geeft het verschil tussen links en rechts aan. De merken nummeren van de achtergevel naar voren. Een 15de-eeuwse kap bevindt zich boven het voorste gedeelte van het pand Nobelstraat 27-29. Hier zijn de sporen aanmerkelijk lichter en hebben de gebinten zich verder ontwikkeld tot de belangrijkste onderdelen van de kapconstructie. Van de in totaal vier gebinten zijn de voorste twee nog gaaf bewaard. Zij bestaan uit een onderste dekbalkjuk met kromme benen en daarbovenop een tweede juk met rechte benen. De benen van de onderste jukken zijn door middel van blokkelen verbonden met de beide muurplaten. Bijzonder is het feit dat de dekbalken aan weerszijden door middel van een houten nagel met de corresponderende sporen zijn verbonden. Dit zou op een ontstaan in de 14de eeuw kunnen wijzen, maar omdat de windschoren boven en beneden gespijkerd zijn, lijkt een dergelijke vroege datering toch niet houdbaar. De gesneden merken, met een visje als richtingsteken, nummeren van voor naar achter.

423 Voorstraat 27 te Brielle. De kap van het voorste gedeelte van het hoofdhuis in dwarsdoorsnede. Schaal 1:150. Opmetingstekening B. Kooij, 1990.

Grote overeenkomst met de voorgaande kap toont die boven het voorste gedeelte van het hoofdhuis van Voorstraat 27*. Deze dateert in oorsprong vermoedelijk uit de tweede helft van de 15de eeuw, maar onderging later nogal wat wijzigingen. Van de vier gebinten zijn de onderste, zeer hoge dekbalkjukken grotendeels nog origineel, maar de daarop geplaatste veel kleinere jukken met hun nokstijlen en nokgording zijn duidelijk van later datum. Blokkelen zorgen weer voor de verbinding tussen de gebinten en de op de tamelijk hoge borstwering aangebrachte muurplaten. Voorts is te zien dat de windschoren oorspronkelijk in elk geval aan de onderzijde gepend en getoogd waren. Ook deze kap heeft gesneden telmerken met een visje als richtingsteken. Meer Brielse huizen zijn in het bezit van een kap die in oorsprong waarschijnlijk nog uit de 15de eeuw dateert. Hoewel deze kappen in later tijd meestal ingrijpend zijn gewijzigd, is er van het oude materiaal vaak nog voldoende over om de oorspronkelijke constructie in grote lijnen te kunnen vaststellen. Belangrijke

Peter Don, Voorne-Putten afwijkingen van het hierboven beschreven l5de-eeuwse type zijn daarbij niet geconstateerd. Een goed voorbeeld van een slechts ten dele bewaarde kapconstructie uit de 15de eeuw is die welke zich boven het achterste gedeelte van Voorstraat 26 bevindt. Tot nu toe zijn alleen enkele kappen van tamelijk brede huizen behandeld. De kap van een smal pand als Wellerondom 4 (zie afb. 417), daterend uit circa 1500, toont in beginsel dezelfde constructiewijze (en daarbij ook weer dezelfde telmerken), maar is zoveel smaller en lager dat een tweede reeks jukken op de onderste achterwege kon blijven. Uit het tweede kwart van de 16de eeuw dateert de dubbele kap van Maarland Nz 48*. Deze wordt in feite gevormd door twee precies gelijke, naast elkaar geplaatste kappen, elk met vier gebinten. De gebinten bestaan uit een dekbalkjuk met kromme benen en rechte korbelen en daarbovenop een driehoekspant met een tussenbalk, eveneens op korbelen. De twee aan de achterkant met elkaar in verbinding staande kappen hebben één doorlopend telmerkensysteem dat van voor naar achter nummert. De merken zijn gesneden en ter onderscheiding van links en rechts zijn zij aan één kant gebroken. Dit markeert het in onbruik raken van het visje of een ander apart toegevoegd richtingsteken; vanaf omstreeks 1500 wordt het gebroken merk als zodanig toegepast. In de loop van de 16de eeuw kwam de nokgording in zwang. Deze zorgde boven in de kap, direct onder de nok, voor de verbinding en ondersteuning van de sporenparen. Markt 9-10 (hoek Nobelstraat) heeft een vermoedelijk midden-16de-eeuwse kap met een dergelijke nokgording. De gebinten van deze forse kap bestaan uit twee op elkaar geplaatste dekbalkjukken met midden op het tweede juk een nokstijl. Deze stijl, die door twee schuine schoren wordt geflankeerd, ondersteunt de nokgording, daarbij bovendien nog eens geholpen door twee in de langsrichting aangebrachte korbelen. De telmerken zijn gesneden en aan één kant gebroken.

Peter Don, Voorne-Putten 319

424 Dwarsdoorsnede van Nobelstraat 84 te Brielle, met houtconstructie. Schaal 1:150. Opmetingstekening B. Kooij, 1990.

Een veel kleinere kap met een nokgording heeft Nobelstraat 84, een smal huis uit het laatste kwart van de 16de eeuw. Hier is er per gebint maar één dekbalkjuk, met daarop een nokstijl met twee schuine schoren. Terwijl deze eenvoudige kap nog gesneden, aan één kant gebroken telmerken bezit, is in veel andere kappen uit de tweede helft van de 16de eeuw al het gehakte merk toegepast. Een voorbeeld hiervan is de vermoedelijk eveneens laat-16de-eeuwse kap boven het achterste gedeelte van Voorstraat 27*. De gebinten van deze kap bestaan uit een dekbalkjuk met kromme benen, een tweede dekbalkjuk en een nokstijl met schoren onder de nokgording. De telmerken zijn met rechte beitels gehakt, waarbij tussen links en rechts verschil is gemaakt doordat aan de ene kant een bredere beitel is gebruikt dan aan de andere kant; lange tegenover korte streepjes zijn hiervan het resultaat. De wellicht uit omstreeks 1600 daterende, hoge kap van Markt 2 (hoek Voorstraat) heeft op de tweede reeks dekbalkjukken geen nokstijlen, maar driehoekspanten met een tussenbalk. De nokgording wordt hier ondersteund door schoren die vanaf de tussenbalken in de langsrichting schuin omhoog lopen. De gehakte telmerken nummeren hier van achter naar voor. Links zijn zij met een rechte beitel aangebracht, rechts zijn het amandelvormige gaatjes, gehakt met een holle beitel, een guts. Naast het systeem met lange en korte streepjes en het systeem met streepjes en ‘amandeltjes’, is er nog een derde systeem van gehakte telmerken, namelijk dat met streepjes tegenover eveneens

425 Voorstraat 27 te Brielle. De kap van het achterste gedeelte van het hoofdhuis in dwarsdoorsnede. Schaal 1:150. Opmetingstekening B. Kooij, 1990. met de guts aangebrachte ‘halve maantjes’. Een voorbeeld hiervan levert de laat-16de-eeuwse kap van Maarland Nz 29-30. De tot nu toe besproken kappen zijn alle in oorsprong geheel van eikehout vervaardigd. In het eerste kwart van de 17de eeuw werd echter ook voor de kapconstructie overgegaan op het gebruik van grenehout. Het vermoedelijk vroeg-17de-eeuwse kapje van Voorstraat 51 is nog van eikehout, maar Scharloo 8

Peter Don, Voorne-Putten werd circa 1630-'35 gebouwd met een volledig grenen kap. Een apart geval vormt de constructie van Langestraat 36-38, vermoedelijk uit het eerste kwart van de 17de eeuw. Dit huis heeft enkelvoudige balklagen en een kapconstructie van naaldhout. De kap, zonder borstwering, telt drie gebinten, die ten dele zijn opgetrokken uit hergebruikt materiaal en die zijn voorzien van gehakte merken (streepjes tegenover halve maantjes, nummerend van achter naar voor). De gebinten bestaan uit niet meer dan een driehoekspant met twee tussenbalken, de onderste op korbelen. Wat de constructie betreft, bleef in de 17de eeuw de nokstijl vooral voor de

426 Voorstraat 51 te Brielle. De kap in dwarsdoorsnede. Schaal 1:150. Tekening B. Kooij, 1990; naar tekening van J. van Rooijen uit 1985. grotere kappen in gebruik. De kleinere kregen onder de nokgording vaak een driehoekspantje, al of niet met een tussenbalk. De telmerken ondergingen na de 16de eeuw in het algemeen geen wezenlijke veranderingen meer; zij werden tot in de 19de eeuw op grote schaal toegepast. Uit de 16de en uit het begin van de 17de eeuw zijn veel min of meer gaaf bewaarde kapconstructies over. Na die tijd werd veel minder nieuw gebouwd en vooral in de 18de eeuw beperkte de bouwactiviteit zich ook wat de kappen aangaat hoofdzakelijk tot verbouwingen. Een aparte plaats nemen de verbouwingen in die een samenvoeging van enkele oudere huizen achter een nieuw monumentaal front inhielden. Hierbij werd vaak, aansluitend op de hoog opgetrokken nieuwe voorgevel, een ondiep dwars kapje geconstrueerd, waarachter de bestaande, soms lagere kappen dan grotendeels gespaard bleven. Het resultaat van deze werkwijze is nog steeds te aanschouwen in

427 Langestraat 36-38 te Brielle. De kap in dwarsdoorsnede. Schaal 1:150. Opmetingstekening B. Kooij, 1991. kapconstructies als die van Nobelstraat 16, Voorstraat 31 (het kantongerecht) en Maarland Nz 31 en 52. De kap van Nobelstraat 34 heeft min of meer dezelfde vorm: een dwarse kap aan de voorzijde en daar loodrecht op aansluitend een drietal zadeldaken. Deze kap werd tegen het einde van de 18de eeuw weliswaar in een keer nieuw opgetrokken, maar dankt haar vorm toch grotendeels aan het feit dat men bij de bouw rekening moest houden met te handhaven constructies lager in het gebouw. De kapconstructies achter de verschillende monumentale 18de- en vroeg- 19de-eeuwse gevels tonen in het algemeen veel individuele trekjes die het gevolg zijn van de noodzaak bij het bestaande aan te sluiten. Om in verschillende richtingen lopende kappen met elkaar te kunnen verbinden en

Peter Don, Voorne-Putten 320

428 Kaaistraat 18 te Brielle. De kap in dwarsdoorsnede. Schaal 1:150. Opmetingstekening B. Kooij, 1990.

429 Visstraat 9 te Brielle. De kap in dwarsdoorsnede. Schaal 1:150. Tekening B. Kooij, 1990; naar tekening van J. van Rooijen uit 1983.

430 Turfkade 6 te Brielle. De kap van het achterste gedeelte in dwarsdoorsnede. Schaal 1:150. Opmetingstekening B. Kooij, 1991. tussen de daken lopende zakgoten op te kunnen vangen, zijn onder andere op tal van plaatsen standvinkconstructies aangebracht. In de 19de eeuw werden talrijke nog min of meer traditionele kapconstructies gebouwd. Een voorbeeld is de kap van Kaaistraat 18, met als gebint een eenvoudig driehoekspant, voorzien van blokkelen en van een tussenbalk met korbelen. Daarnaast werd als nieuwe vinding vooral het schenkelspant toegepast. Dit spant is opgebouwd uit een aantal op elkaar gespijkerde schenkels. Het heeft meestal de vorm van een spitsboog en het ondersteunt het dak door middel van enkele gordingen, terwijl onder de nokgording vaak een makelaar is aangebracht. Het kapje van Visstraat 9 heeft dergelijke spanten en ook in de kap van de voormalige stadsboerderij Turfkade 35 en boven het achterste gedeelte van Turfkade 6 zijn zij aangetroffen.

De kelder

Nergens in Brielle werd in een woonhuis een kelder direct achter de voorgevel aangetroffen. Voor zover bekend de enige uitzondering hierop is te vinden in het grote, dwars geplaatste pand Nobelstraat 87. Dit gebouw, dat rechts een kelder met daarboven een opkamer bezit, verrees oorspronkelijk echter niet als woon-, maar als gasthuis (zie pagina 252). Dat de kelder, indien aanwezig, altijd meer naar achter is gelegen, houdt waarschijnlijk verband met het feit dat verreweg de meeste oude huizen (namelijk die aan weerszijden van Nobelstraat, Voorstraat en Maarland) met hun voorste gedeelte tegen een dijk zijn aangebouwd. Hier staat tegenover dat in soortgelijke situaties met een aaneengesloten dijkbebouwing elders op het eiland

Peter Don, Voorne-Putten (zoals in Heenvliet, Abbenbroek en Zuidland) de kelders in de regel wel aan de voorzijde zijn gelegen.

431 Middenzuil in de kelder van Voorstraat 27 te Brielle. Schaal 1:20. Opmetingstekening B. Kooij, 1990.

De oudste grote Brielse huizen aan Nobelstraat en Voorstraat hebben veelal een forse kelder onder de achterkamer. In Nobelstraat 14, 20, 21-23 en 34 en in Voorstraat 27*, 31 en 45 is een dergelijke onderkelderde achterkamer te vinden. Verder is zowel van Nobelstraat 19 als van Voorstraat 6 bekend dat van de twee zijkamers de achterste oorspronkelijk onderkelderd was. Vermoedelijk waren al deze kelders eertijds overwelfd, maar de gewelven zijn slechts hier en daar behouden gebleven. Zo hebben de kelders van Nobelstraat 21-23 en 34 tongewelven, terwijl de kelder van Voorstraat 27* van een gedrukt kruisgewelf op een middenzuil is voorzien. In tal van kleinere huizen bevond zich voorheen een kelder van uiterst bescheiden afmetingen. Dit keldertje lag vaak direct achter de scheidingsmuur tussen binnenhaard en achterkamer. De meeste van deze keldertjes zijn thans verdwenen. Voorstraat 29 bezit nog een dergelijke kleine kelder, overspannen door een kruisgewelf. De kelders hebben in de regel een plavuizenvloer. De plavuizen zijn meestal ongeglazuurd. Een vloer en een plint van groen en geel geglazuurde plavuizen heeft de kelder van Voorstraat 29. Waar mogelijk zijn de kelders voorzien van kleine vensters, met diefijzers, in de buitenmuren. De grotere kelders zijn soms direct van buitenaf, vanuit de achtertuin, toegankelijk. Oude huizen met grote kelders, zoals dus hier en daar in Brielle aanwezig, ontbreken voor zover bekend in de kernen elders op Voorne-Putten. De oudere kelders zijn daar meestal bescheiden van omvang, slechts een gedeelte van de breedte van het huis beslaand en in de regel van een tongewelf voorzien. De kolossale, met een tongewelf overspannen ruimte die over de

Peter Don, Voorne-Putten 321 gehele lengte onder Ring 13 te Zuidland doorloopt, is van een geheel andere orde. Dit is een voormalige uitwateringssluis naar de haven (zie pagina 79), waarop in 1637 een huis verrees. De vrijstaande, vanaf het einde van de 18de eeuw op het eiland gebouwde huizen zijn vrijwel altijd voorzien van een kelder die met troggewelfjes op houten balken of vlak is gedekt.

De trap

Veel Brielse huizen moeten ooit een houten spiltrap hebben bezeten. In enkele tientallen gevallen is nog iets van deze oude trap terug te vinden, maar vaak is dit niet veel meer dan alleen de spil of de spil met enkele treden. Het overige is dan meestal vervangen door een rechte trap. In huizen met een verdieping is soms het deel van de spiltrap dat van deze verdieping naar de zolder voert, behouden gebleven (zoals in Voorstraat 29 en 45, Nobelstraat 65 en Markt 2, hoek Voorstraat). Dit is ook het geval in Koopmanstraat 6, waar het onderste gedeelte van de spiltrap bij de restauratie overigens werd gereconstrueerd. Het meest gaaf is de oude spiltrap in de waag (zie pagina 123) en ook in Voorstraat 30 bleef de oorspronkelijke trap grotendeels bewaard. Verder zijn enkele kleine, verdiepingloze huizen (zoals Voorstraat 98, 100 en 117) nog in het bezit van hun oude spiltrap en ook achter in het stadhuis bevindt zich een deels nog originele oude trap. Hiermee zijn de belangrijkste restanten genoemd. Buiten Brielle werd in Zuidland, in het uit 1637 daterende huis Ring 13, nog een oude spiltrap aangetroffen. Alle bovengenoemde (restanten van) spiltrappen zijn van eikehout. De meeste zijn moeilijk precies te dateren, maar in het algemeen zuilen zij uit de tweede helft van de 16de of uit de 17de eeuw stammen. De trappen hebben zonder uitzondering forse treden, met een dikte variërend van 3,5 tot 7,5 cm, die met een pen in de spil zijn bevestigd (de stootborden zijn dun en nergens gepend). Aan de andere kant zijn de treden meestal in de muur opgelegd. De trap van Voorstraat 100 heeft onder- en bovenaan een trapboom; eenvoudig versierd schotwerk zorgt voor de afsluiting van het bovenste gedeelte. De spiltrappen zijn overigens alle zeer sober uitgevoerd. Slechts een enkele heeft treden die aan de kant van de spil voorzien zijn van een eenvoudig kwartrond profiel. De in de regel versierde bovenbeëindiging van de spil is nergens bewaard gebleven. Ook is nergens een spil met een daarin uitgestoken leuning aangetroffen. In de meeste huizen staat (of stond) de spiltrap tegen een der zijwanden, vaak in een hoek die deze wand maakt met de scheidingswand tussen voor- en achterkamer. Dit is bij voorbeeld het geval bij Koopmanstraat 6. Waar de

Peter Don, Voorne-Putten 432 Hoek Voorstraat-Markt te Brielle, vanaf de stadhuistoren, met boven de daken uitstekend de traptoren van Voorstraat 4-6; opname 1990. spiltrap is verdwenen, verraadt soms een trapraveling in de balklaag nog de oorspronkelijke plaats (zoals in Maarland Nz 47* en Slagveld 51). Een enkele keer is de trap in een speciaal daarvoor opgetrokken uitbouw aangebracht. Deze situatie is nog aanwezig bij het hoekhuis Wellerondom 10, aan de zijde van de Kaatsbaan. Zeer bijzonder is de trap van Voorstraat 4-6. Dit is een Ledestenen wenteltrap, de enige oude stenen trap in een Briels woonhuis, die zich bovendien naast het eigenlijke hoofdhuis bevindt, in een midden tussen twee aparte zijkamers opgetrokken vierkante traptoren. Toren en trap zijn, bij gebrek aan gegevens over het sterk verbouwde huis, moeilijk enigszins nauwkeurig te dateren; zij kunnen in de loop van de 15de eeuw zijn opgetrokken, maar ook uit de eerste helft van de 16de eeuw stammen. De laatste spiltrappen die hier vermeld dienen te worden zijn de bij diverse restauraties geheel nieuw gemaakte. Zij zijn niet te beschouwen als reconstructies van een oorspronkelijke toestand ter plaatse en hun vormgeving is veelal aanzienlijk rijker dan die van de nog resterende oude spiltrappen. Voorbeelden van dergelijke restauratieprodukten zijn te vinden in Langestraat 40, in Venkelstraat 6 en 6A en in het Merulaweeshuis (zie pagina 253). Steektrappen uit de I7de eeuw werden in Brielle niet aangetroffen. Wel

Peter Don, Voorne-Putten 322 hebben de meeste grotere, in of na de 18de eeuw ingrijpend verbouwde huizen nog een min of meer monumentale steektrap uit de tijd van hun verbouwing. Deze trap, soms halverwege voorzien van een bordes, bevindt zich meestal opzij van de gang, die vaak een ander resultaat is van dezelfde verbouwing. Voor de bespreking van de decoratieve detaillering van de 18de-, 19de- en 20ste-eeuwse trappen zij hier verwezen naar het hierna volgende stuk over de aankleding van het interieur.

De afwerking van het interieur

Van de afwerking van het laat-middeleeuwse, het 16de-eeuwse en het 17de-eeuwse woonhuisinterieur in Brielle is bij gebrek aan veel overblijfselen in het algemeen weinig bekend. Een uitzondering moet hierbij in de eerste plaats worden gemaakt voor de sleutelstukken en consoles. Deze zijn, vaak voorzien van een gesneden of gebeeldhouwde versiering, in zeer veel oude huizen ter ondersteuning van de balklagen nog aanwezig. Hun ontwikkeling vanaf de tweede helft van de 14de eeuw is eerder in dit hoofdstuk, onder de constructie, reeds geschetst. Verder is in Brielle een aantal restanten van in de 16de of 17de eeuw beschilderde balklagen aangetroffen. Deze komen hieronder apart ter sprake. Hetzelfde geldt voor de vier vroeg-17de-eeuwse stucplafonds die

433 Laat-gotische kaarsnis in Nobelstraat 19 te Brielle; opname 1991. de stad rijk is. Behalve over balklagen en plafonds is er ook over enkele andere aspecten van de oudere interieurafwerking nog wel iets op te merken. Zo heeft het al eerder genoemde, uit de eerste helft van de 14de eeuw daterende huis Nobelstraat 19 in de bouwmuren van het forse hoofdhuis een aantal laat-gotische kaarsnissen, die aan de bovenzijde worden afgesloten door twee schuin geplaatste en in driepasvorm behakte bakstenen. In en rond om deze kaarsnissen zijn op resten van oud stucwerk kleine, met rode verf aangebrachte versieringen bewaard gebleven. Zij zijn vermoedelijk met behulp van een sjabloon aangebracht en tonen een enigszins plantaardig, symmetrisch ornament. Hier en daar (bij voorbeeld in het stadhuis, in de waag, in Voorstraat 45 en in Koopmanstraat 6) is uit de 16de of vroege 17de eeuw nog een opgeklampte eiken strokendeur bewaard gebleven. Deze deuren hebben geprofileerde en gegroefde verticale delen, die door middel van enkele klampen aan de achterzijde bijeen worden

Peter Don, Voorne-Putten gehouden. Een dergelijke deur, afkomstig uit Voorstraat 12 en nu bewaard in het Trompmuseum (de waag), is aan de achterzijde voorzien van verticale en horizontale klampen, met daartussen een viertal kleine vierkante uitsparingen. Rond deze vierkanten zijn op laatgotische wijze cirkelvormige versieringen uitgestoken. Een zelfde versiering, zij het rijker uitgevoerd, toonde een deur die zich tot in 1910 in Voorstraat 27* bevond. Buiten Brielle zijn vergelijkbare oude eiken deuren te vinden in het stadhuis van Geervliet (zie pagina 100) en in het ambachtsherenhuis van Heenvliet (zie pagina 382). In Scharloo 8 werd op zolder een aldaar secundair gebruikt restant van een 17de-eeuwse paneelbetimmering aangetroffen. Deze eiken betimmering bevond zich oorspronkelijk wellicht rondom de nu verdwenen spiltrap op de verdieping en zal evenals het huis zelf uit omstreeks 1630-'35 dateren. Slagveld 52 bezit achter de voordeur nog een fragment van een binnenportiek uit het derde kwart van de 17de eeuw, voorzien van snijwerk en ionische pilasters. Voorts is in een aantal huizen nog een eenvoudige, soms sterk gerestaureerde of geheel gereconstrueerde hangschouw aanwezig. Deze schouwen, met onversierde boezem en geprofileerde houten boezembalk, bevinden zich vrijwel altijd achter in het huis, in de als keuken in gebruik zijnde ruimte. Het ontbreken van enige decoratie en het feit dat zij vaak sterk gerestaureerd en soms zelfs geheel gereconstrueerd zijn, maken het dateren van deze schouwen uitermate moeilijk; zij kunnen 17de-eeuws zijn, maar ook uit later tijd stammen. Laat-16de- en vroeg-l7de-eeuwse haardstenen zijn in het verleden in verschillende huizen aangetroffen. In Maarland Nz 47* resteren in de schouw van de voorkamer op de verdieping thans nog vier van de oorspronkelijk hier

Peter Don, Voorne-Putten 323

434 Reeks profielen van schoorsteen-boezembalken in woonhuizen, boerderijen en andere gebouwen. Schaal 1:10. Opmetingstekeningen B. Kooij, 1987-'91.

1 Maarland Nz 47 te Brielle 2 Nobelstraat 7-9 te Brielle 3 Scharloo 8 te Brielle 4 Ambachtsherenhuis te Heenvliet 5 Voormalige pastorie, Kerkplein 4 te Abbenbroek 6 Catharinahoeve, De Nolle 12 te Vierpolders 7 Boerderij Molendijk 94 te Oudenhoorn 8 Boerderij Hogeweg 8 te Vierpolders 9 Ambachtsherenhuis te Abbenbroek 10 Provoost (stadsarchief) te Brielle 11 Ambachtsherenhuis te Heenvliet 12 en 13 Landshuis (gemeentehuis) te Hellevoetsluis aanwezige stenen: drie kleinere met een doorlopend ruitmotief, waarin klimmende leeuwen en dubbelkoppige adelaars, en daarboven een grote halfronde deksteen met onder meer het wapen van koning Philips II en het jaartal 1589. In Nobelstraat 21-23 werd in 1961 een 1599 gedateerde haardsteen gevonden. Een aantal uit Brielse huizen afkomstige haardstenen bevindt zich in het Trompmuseum (de waag). Daaronder zijn twee grote halfronde dekstenen met het wapen van prins Maurits, respectievelijk uit 1595 en 1603, en verschillende kleinere stenen met ruitmotief, onder meer uit 1592, 1598, 1602 en 1613. De kleinere stenen tonen verschillende versieringen, zoals koppen, wapens, leeuwen en adelaars. Restanten van een decoratie met I7de- of 18de-eeuwse wandtegels zijn hier en daar in woonhuizen nog wel te vinden, maar vrijwel nergens zijn deze tegels nog op hun oorspronkelijke plaats en in hun oorspronkelijke samenhang aanwezig. Goudleerbehang uit de 17de en/of 18de eeuw ten slotte werd, behalve in het ambachtsherenhuis in Heenvliet (zie pagina 391) en in het oude raadhuis aldaar (zie pagina 110), alleen nog aangetroffen in het woonhuis Maarland Nz 38 te Brielle. Hier worden de bij een verbouwing te voorschijn gekomen resten bewaard van twee soorten goudleer: een omstreeks 1700 te dateren behang met enigszins gestileerde, exotische bloemmotieven tegen een dofgrijze achtergrond en een midden-18de-eeuws behang met gekleurde bloemen en gouden bladeren op een lichtblauw fond.

Peter Don, Voorne-Putten Beschilderde balklagen

Overblijfselen van balklaagbeschilderingen zijn in een aantal huizen nog aanwezig. De waarschijnlijk oudste zijn die welke op de verdieping in het uit de eerste helft van de 14de eeuw daterende hoofdhuis van Nobelstraat 19 te zien zijn. De twee moerbalken in de voorkamer alhier zijn beschilderd met bladranken. Op de zijkanten van de balken hebben de ranken kleine bladeren. Op de onderkanten zijn de bladeren veel groter en bevestigd aan een rechte stok; bovendien zijn hier in totaal vier spreuklinten met tekst rond de stok geslingerd. De linten zijn aan de voorzijde wit en aan de achterzijde rood, de stok is bruin, de klimranken zijn geel en de omkrullende bladeren zijn rood met een bruine achterkant; de achtergrond is zwart. De teksten luiden: ‘vivat dominus de charlos’ (tweemaal), ‘aultre naray’ en ‘tantque je vivray’. De eerste tekst, ‘leve de heer van Charlois’ levert een datering, want hier kan niemand anders bedoeld zijn dan Karel de Stoute, die voordat hij in 1467 hertog van Bourgondië werd, bekend stond als graaf van Charolais. De schilderingen moeten derhalve voor 1467 zijn aangebracht. De twee andere teksten vormen

Peter Don, Voorne-Putten 324

435 Beschilderde moerbalk in Nobelstraat 19 te Brielle; opname 1991. samen een devies betreffende de liefde, typerend voor de Bourgondische tijd: ‘ik zal geen ander hebben zo lang ik leef’. Hieraan kan nog worden toegevoegd dat Nobelstraat 19 waarschijnlijk het huis is dat in de middeleeuwen ‘het Hemelrijk’ heette en eigendom was van de heer van Voorne. Omstreeks 1467 bekleedde Frank van Borssele, vertrouweling van Karel de Stoute, deze positie. In 1982 kwam bij de restauratie van het vroeg-17de-eeuwse stucplafond in de voorkamer op de verdieping van Voorstraat 31 (het kantongerecht) een kleurig beschilderde, samengestelde balklaag te voorschijn. De rood geverfde kinderbalken en het okergeel geverfde spreidsel daartussen konden om constructieve redenen niet worden gehandhaafd, maar wel bleven de beide met bladranken beschilderde moerbalken, thans weer door het stucplafond afgedekt, bewaard. De schildering op de zij- en onderkanten der moerbalken bestaat uit krachtig neergezette, zich kronkelende ranken met krullende bladeren. De ranken, die zich op enkele plaatsen rondom een stok slingeren, zijn evenals de bladeren okergeel, tegen een grijsgroene achtergrond; hier en daar zijn zij van rode bloemen en vruchten voorzien. Schaduwen zijn met forse arceringen in zwart aangebracht. Deze schildering, die zich oorspronkelijk voortzette op de nu verdwenen sleutelstukken en wellicht ook op de korbelen en de muurstijlen, werd vermoedelijk omstreeks 1500 of in de eerste helft van de 16de eeuw aangebracht. Ook in de onderkelderde achterkamer van Nobelstraat 14 bevindt zich (door een verlaagd plafond aan het oog onttrokken) nog een beschilderde moerbalk. Tegen een groenblauwe achtergrond zijn hier onder andere rode Tudor-rozen met daaromheen gele bladrankjes zichtbaar. De rozen zijn op de onderkant van de balk aangebracht, op regelmatige afstanden van elkaar, met ertussen afwisselend de namen ‘Jhesus’

Peter Don, Voorne-Putten en ‘Maria’. Opvallend genoeg werden deze namen in het hoofdhuis van Voorstraat 27* bij de restauratie in 1932 ook op een beschilderde balk aangetroffen. De balkbeschildering in Nobelstraat 14 zou midden-16de-eeuws kunnen zijn. Die in Voorstraat 27* is niet door enige afbeelding bekend. Een zeer rijke 17de-eeuwse balklaagbeschildering bezit de achterzaal op de hoofdverdieping van Scharloo 8. Deze beschildering dateert vermoedelijk uit circa 1630-'35, de bouwtijd van het huis. De zaal, over de voile breedte van het pand, heeft een samengestelde balklaag van zes vakken, met de moerbalken haaks op de achtergevel. Links in het midden bevindt zich de raveling voor de schouw, rechts voor in de hoek stond waarschijnlijk de spiltrap. De beschildering overdekt de gehele zoldering, niet alleen de moer- en kinderbalken, maar ook de vlakken daartussen. Hoofdmotief zijn de steeds vanuit een voluut naar weerskanten uitwaaierende gekrulde bladeren, die in blauwe en lichtgroene tinten zijn neergezet, met bruine en gele golflijnen als contouren. Op de zijkanten der kinderbalken zijn in een symmetrisch patroon grote en kleinere zwarte stippen aangebracht. Her en der te midden van de bladeren zijn bovendien maskers, vogels en andere figuren te onderscheiden. De beschildering is thans ten dele in zeer slechte staat; door waterschade is veel van de verf, die vrijwel of geheel zonder bindmiddel lijkt te zijn opgebracht, verdwenen. Sporen van een eenvoudiger balkenbeschildering, waarschijnlijk ook uit de eerste helft van de 17de eeuw, werden in 1990 op de begane grond van Turfkade 25 gevonden. De laatste vier balken van de enkelvoudige balklaag alhier toonden tegen een rode achtergrond forse golvende ranken met bladeren en knoppen in geel en zwart. Ten slotte moet hier nog genoemd worden de beschildering op het dubbele laat-gotische sleutelstuk dat afkomstig is uit Voorstraat 20 (afb. 421-12). Dit sleutelstuk, dat uit de eerste helft van de 16de eeuw zal dateren, heeft slechts aan één zijde een gesneden versiering, maar is merkwaardig genoeg aan de andere, vlakke kant voorzien van een gele rankenbeschildering op rode ondergrond. Deze beschildering is vermoedelijk vroeg-17de-eeuws. Het bijzondere sleutelstuk is in 1991 hergebruikt in het pand Wellerondom 10 en de geschilderde decoratie is daarbij overgeverfd.

Peter Don, Voorne-Putten 325

436 Beschilderde moerbalk in Voorstraat 31 (het kantongerecht) te Brielle; opname 1982.

Buiten Brielle bezitten de ambachtsherenhuizen van Heenvliet (zie pagina 382) en Abbenbroek (zie pagina 392) balklagen met een 17de-eeuwse rankenbeschildering.

Vier vroeg-17de-eeuwse stucplafonds

In Brielle zijn vier bijzondere, opmerkelijk vroege stucplafonds bewaard gebleven. Zij bevinden zich in de huizen Nobelstraat 34, Voorstraat 31 (het kantongerecht) en Voorstraat 45. Deze plafonds hebben in het verleden al verschillende malen de aandacht getrokken, maar zij zijn tot heden echter nog niet aan een uitgebreid onderzoek onderworpen. Hier worden zij alle vier beschreven, waarna enige korte opmerkingen volgen over de stilistische verwantschap onderling en met stucplafonds elders, over de datering en over de mogelijke opdrachtgevers en makers. Ten slotte wordt aandacht besteed aan de opbouw van de plafonds en aan de manier waarop zij onder tegen de balklagen zijn bevestigd.

Beschrijving. Twee van de vroege stucplafonds bevinden zich in het dubbele diepe huis Voorstraat 45. Dit huis heeft aan de voorzijde twee trapgevels, die respectievelijk 1588 en 1595 gedateerd zijn. In het linker gedeelte, dat met de gevel uit 1588, liggen op de begane grond achter elkaar twee grote, min of meer rechthoekige ruimten, beide met een stucplafond. Het plafond van de voorste ruimte is uitbundig gedecoreerd met brede banden, die een symmetrisch patroon vormen. Dit patroon toont afwisselend cirkels en vierkanten, die met elkaar zijn verbonden, terwijl golvende banden zich door de cirkels heen slingeren. De banden zelf zijn versierd met een eenvoudig bladrankmotief. Waar de golvende banden elkaar midden in de cirkels ontmoeten, is steeds een ronde knop aangebracht, met aan twee kanten een kleine symmetrische versiering die duidelijk met behulp van een stempel is vervaardigd. Uit deze versieringen ontspringen de bladranken. Het middelste vierkant toont de plaats waar een luchter zal hebben gehangen. In de overige zes vierkanten zijn zes verschillende wapens te zien. Het plafond heeft in het midden rechts een rechthoekig vak, dat aangeeft waar zich eertijds

Peter Don, Voorne-Putten de haard bevond. Als bijzonderheid kan verder nog worden opgemerkt dat, blijkens een vermelding in het Verslag van de Monumentencommissie van de provincie Zuid-Holland over 1938, de wanden van deze ruimte oorspronkelijk met bij het plafond aansluitend stucwerk waren versierd. Hiervan is thans niets meer terug te vinden. De voorste ruimte heeft achterin een gedeelte met een vlak plafond; het versierde stucplafond loopt hier niet door. Oorspronkelijk moet dit gedeelte afgescheiden zijn geweest. Rechts in de hoek stond hier de spiltrap. Het bovenste stuk van deze trap is op de verdieping nog aanwezig. De achterste ruimte is een onderkelderde achterkamer, die een stuk hoger ligt dan de rest van de begane grond. Het plafond van deze achterkamer toont een veel strakker en soberder

437 Detail van de beschilderde balklaag in Scharloo 8 te Brielle; opname 1991. versiering. Met behulp van smalle, getrokken profiellijsten is een regelmatige vlakverdeling aangebracht, bestaande uit een aantal grote vierpassen met daartussen kruisen en vierkanten. De meeste vierpassen hebben in het midden een Tudor-roos; in vier gevallen neemt een wapenschild de centrale plaats in. De wapens zijn alle vier verschillend. Verder zijn de vierpassen versierd met lelies of met framboosachtige vruchten en in één geval met leeuwekopjes. Links in het plafond herinnert een rechthoekig vak aan de oorspronkelijk hier aanwezige stookplaats. De vroege stucplafonds van Voorstraat 31 en Nobelstraat 34 tonen beide in opzet en uitwerking grote overeenkomst met het achterste, strakkere van de twee plafonds van Voorstraat 45: dezelfde vlakverdeling bestaande uit vierkanten, kruisen en vierpassen en de laatste ook weer met in het midden een wapenschild of een Tudor-roos. Het belangrijkste verschil is gelegen in het feit dat het stucplafond van Voorstraat 45 onder tegen de moerbalken is aangebracht, terwijl het bij de andere twee tegen de kinderbalkjes, dus tussen de moerbalken in, is bevestigd. Dit laatste heeft tot gevolg dat de moerbalken

Peter Don, Voorne-Putten 326

438 Het voorste vroege stucplafond in Voorstraat 45 te Brielle. Schaal 1:50. Opmetingstekening B. Kooij, 1990. hier grotendeels nog zichtbaar zijn, zij het ‘ingepakt’ in stucwerk (bij Nobelstraat 34 zelfs samen met de gehandhaafde sleutelstukken). De forse balken onderbreken op nogal storende wijze het patroon met de vierpassen en het is dan ook duidelijk dat het hier gaat om een aanpassing aan een reeds bestaande situatie: kennelijk was het niet goed mogelijk het stucplafond onder tegen de moerbalken aan te brengen. Met name op de zij- en onderkanten van de moerbalken zijn in het stucwerk versieringen gestempeld. In Voorstraat 31 (het kantongerecht) bevindt het bewuste plafond zich op de verdieping, in de voorkamer links. Het is rechthoekig, telt drie vakken en toont in de vierpassen zes wapenschilden, met vijf verschillende wapens. Binnen de vierpassen en op de zij- en onderkanten van de moerbalken zijn in totaal tien verschillende stempelversieringen te onderscheiden. Naast lelies en Tudor-rozen en complexe blad- en rankmotieven, zijn er vier verschillende rechthoekige stempels gebruikt, gevuld met kleine bloemen, blaadjes en vruchten (bij voorbeeld een granaatappel). De stempelversiering die binnen de vierpassen is aangebracht, is dezelfde als die welke in het voorste van de twee plafonds van Voorstraat 45 is toegepast.

439 Detail van het voorste vroege stucplafond in Voorstraat 45; opname 1990.

Het vierde vroege stucplafond is te vinden in het hoekhuis Nobelstraat 34, een diep huis met een onderkelderde achterkamer en een zijkamer ter linkerzijde. Het plafond bevindt zich in de achterkamer en telt drie vakken. Ten behoeve van de aanleg van een trappenhuis is er in het midden van de 18de eeuw een hoek uitgenomen. In het middelste vak zijn twee verschillende wapens aangebracht. Verder zijn binnen de vierpassen en op de moerbalken zes verschillende stempelversieringen te vinden, alle ook voorkomend in het plafond van Voorstraat 31.

Peter Don, Voorne-Putten Stilistische verwantschap. Uit de beschrijving is al duidelijk geworden dat de vier plafonds onderling zeer veel overeenkomsten vertonen. Drie van de vier hebben precies dezelfde opzet en ook grotendeels dezelfde detaillering. In twee plafonds zijn zelfs merendeels dezelfde stempelversieringen te vinden. Bovendien is in het vierde plafond, dat zich door zijn rijkere en meer beweeglijke decoratie van de andere onderscheidt, een stempel gebruikt dat ook in twee van de andere voorkomt. Een en ander maakt het aannemelijk dat de vier plafonds alle uit dezelfde periode stammen en dat zij alle ook door

Peter Don, Voorne-Putten 327

440 Het achterste vroege stucplafond in Voorstraat 45. Schaal 1:50. Opmetingstekening B. Kooij, 1990.

441 Twee stempelversieringen. Details van het vroege stucplafond in Voorstraat 31 te Brielle. Schaal 1:5. Opmetingstekening B. Kooij, 1990. dezelfde handwerksman of door hetzelfde groepje handwerkslieden zijn vervaardigd. Tot heden zijn vergelijkbare stucplafonds elders in Nederland nergens aangetroffen. De 17de-eeuwse geornamenteerde stucplafonds die in het oosten en zuidoosten van het land (bij voorbeeld in Zutphen, Zwolle en Roermond) bewaard zijn gebleven, tonen een geheel andere vormgeving, die Nederrijns genoemd kan worden. En ook vroege stucplafonds in andere

Peter Don, Voorne-Putten 328

442 Het vroege stucplafond in Voorstraat 31 te Brielle. Schaal 1:50. Tekening B. Kooij, 1990; ten dele naar tekening van gemeentewerken uit 1982. plaatsen (als Utrecht en 's-Hertogenbosch) zijn niet vergelijkbaar. In verband met de vier Brielse plafonds is in het verleden al meermalen gesproken van invloed vanuit Engeland en de overeenkomsten met een aantal stucplafonds in Engelse landhuizen zijn inderdaad treffend. Zo heeft het plafond van de ‘Ballroom’ in Knole (Kent) precies dezelfde compositie als het voorste van de twee plafonds van Voorstraat 45, terwijl bij voorbeeld het plafond van de ‘Long Gallery’ van Haddon Hall (Derbyshire) in veel opzichten gelijkenis vertoont met de drie strakkere plafonds in Brielle. Hierbij moet wel worden aangetekend dat deze overeenkomsten vooral de algehele opzet betreffen, de

443 Het wapen van prins Maurits. Detail van het vroege stucplafond in Voorstraat 31. Schaal 1:5. Opmetingstekening B. Kooij, 1990. compositie en de plaatsing daarin van de versieringen en de wapenschilden. In de afwerking van de details zijn de Brielse plafonds (en dan met name de twee met de nog zichtbare moerbalken) aanzienlijk grover.

Datering, opdrachtgevers en makers. De genoemde en andere vergelijkbare Engelse stucplafonds dateren vrijwel alle uit het eerste kwart van de 17de eeuw. De Brielse plafonds zijn uit dezelfde tijd of iets jonger. Het feit dat Brielle van 1585 tot 1616 een Engelse pandstad was, met een Engelse bezetting, is wel in verband gebracht met de totstandkoming van de plafonds, maar het verband met deze pandstad-situatie kan niet al te direct worden gelegd. Voor zover geïdentificeerd, zijn de wapens op

Peter Don, Voorne-Putten de plafonds namelijk geen van alle Engels en bovendien wijzen enkele van deze wapens op een ontstaansdatum die zeer wel na 1616 zou kunnen liggen. Een van de wapens in het plafond van Voorstraat 31 is dat van prins Maurits. Dit wapen en de kouseband rond het schild geven aan dat het plafond op zijn vroegst in 1613 kan zijn vervaardigd en op zijn laatst in 1625. In het eerste jaar werd de prins namelijk ridder in de Orde van de Kouseband; in 1625 stierf hij. Verder kunnen ook de beide plafonds van Voorstraat 45 heel goed van na

Peter Don, Voorne-Putten 329

444 Het vroege stucplafond in Nobelstraat 34 te Brielle. Schaal 1:50. Opmetingstekening B. Kooij, 1990.

1616 zijn. Een van de wapens in het voorste plafond, het gevierendeelde wapen Van der Goes-Keynoge, is namelijk het wapen dat gevoerd werd door Jacob van der Goes, die in 1625 leenman was van Voorne, van 1644 tot 1650 het burgemeesterschap van Brielle bekleedde en nog in 1655 genoemd wordt als ontvanger van de gemene middelen van de stad. Waarschijnlijk werden allebei de plafonds in het huis in zijn opdracht vervaardigd. Minstens vier van de overige wapens in de plafonds zijn te identificeren als de wapens van voorouders (Van Spangen en Carpentier) of aangetrouwde familieleden (Van

445 Detail van het vroege stucplafond in Nobelstraat 34; opname 1990.

Adrichem en Van Almonde) van Van der Goes. Uit een en ander blijkt in elk geval dat de plafonds niet dateren uit 1588 of 1595, de jaren waarin de dubbele trapgevel van het huis zijn vorm kreeg, maar dat zij eerst enige tijd later moeten zijn ontstaan.

Opbouw en bevestiging. Alle vier de vroeg-17de-eeuwse plafonds werden bij een modernisering in een reeds bestaand huis aangebracht, onder tegen een reeds bestaande balklaag. In Voorstraat 31 en in Nobelstraat 34 is een samengestelde balklaag door het stucwerk aan het oog onttrokken en datzelfde geldt voor de achterkamer van Voorstraat 45. Alleen in het laatste geval werd het plafond tegen de onderzijde van de moerbalken bevestigd. Om doorzakken van het stucwerk te voorkomen werden

Peter Don, Voorne-Putten hier echter eerst enkele extra moerbalken aangebracht: in elk der vier balkvakken, midden tussen de oude eiken moerbalken, een zware grenen balk. Het voorste plafond van Voorstraat 45 is onder tegen een enkelvoudige eiken balklaag bevestigd. Deze balklaag zal uit 1588 dateren, het jaar waarin ook onder andere de huidige voorgevel en de kapconstructie tot stand kwamen.

Peter Don, Voorne-Putten 330

446 Weergave van de opbouw en bevestiging van het vroege stucplafond in Voorstraat 31 te Brielle. Schaal 1:5. Tekening B. Kooij, 1990; naar tekening van J. van Rooijen uit 1981. a = nieuwe vloer b = oorspronkelijke vloer c = spreidsel d = kinderbalk e = latjes f = stucwerk

In Voorstraat 31 bestond de samengestelde balklaag boven het vroege stucplafond oorspronkelijk uit eiken moer- en beukehouten kinderbalken. Het als bouwhout in feite ongeschikte beukehout was in de loop der tijd in kwaliteit zodanig achteruitgegaan, dat het stucwerk was gaan doorzakken en scheuren. Daarom werden balklaag en stucplafond in 1982 volledig gerestaureerd, waarbij de kinderbalken alle werden vervangen. Een onderzoek dat aan deze restauratie voorafging, bracht aan het licht hoe het stucplafond was opgebouwd en bevestigd. Dunne gespleten latjes van naaldhout waren evenwijdig met de moerbalken onder tegen de kinderbalken aangespijkerd. Het stucwerk was vervolgens tegen deze latjes aangebracht, waarbij de smalle tussenruimten tussen de latjes voor een goede hechting zorg droegen. In het materiaal van het stucwerk zelf was als ‘wapening’ koe- of paardehaar verwerkt.

Het 18de-eeuwse interieur

In de loop van de 18de eeuw verdween uit veel huizen het oude voorhuis. De voordeur werd naar opzij verplaatst en in aansluiting erop werd een gang aangelegd. Aan één kant van deze gang werden vervolgens meestal twee, soms drie kamers ingericht, achter elkaar gelegen en verbonden door dubbele deuren. Was het huis breed genoeg, vaak als gevolg van de samenvoeging van

447 Detail van de trap in Nobelstraat 34 te Brielle; opname 1990.

Peter Don, Voorne-Putten twee naast elkaar gelegen panden, dan kwam er aan de andere kant van de gang een kleinere zijkamer, met daarachter een trappenhuis. Vooral in de grotere huizen waren het in de eerste plaats de kamers en suite, de zijkamer, de gang en het trappenhuis die een nieuwe aankleding kregen. Hierbij werden onder meer nieuwe haardpartijen, stucplafonds en betimmeringen met deuren, vensterluiken en behangsels aangebracht. In een aanzienlijk aantal huizen zijn van deze 18de-eeuwse inwendige aankleding nog geïsoleerde restanten aanwezig. Zo bezitten onder andere de huizen Maarland Nz 41 en 48* en Voorstraat 98 en 100 diverse mooie binnendeuren en zijn onder meer in de voorkamer op de begane grond van Nobelstraat 12 de binnenluiken aan de ramen bewaard gebleven. Een ensemble dat een min of meer compleet beeld geeft van het oorspronkelijke totaal, is echter slechts in enkele huizen nog over. Als restanten uit het eerste kwart van de 18de eeuw, alle met rijk snijwerk in Lodewijk-XI V-stijl, kunnen genoemd worden een dubbele deur op de begane grond van Nobelstraat 20, een schoorsteenmantel in de achterkamer van Voorstraat 27* en een opengewerkt paneel in de trapleuning van Nobelstraat 34. Het laatste toont te midden van krullend gebladerte een saterkop met grote gekromde horens. Uit de periode van de rococo, het midden en het derde kwart van de 18de eeuw, is veel meer over. Zo bezit Nobelstraat 7-9* een aanzienlijk aantal interieuronderdelen uit circa 1750. Hieronder zijn een hangschouw met zeer rijk gesneden boezem en geschilderd schoorsteenstuk, een stucplafond met

448 Detail van de trap in Voorstraat 31 (het kantongerecht) te Brielle; opname 1990. door rocaille-ornamenten onderbroken lijstwerk en een dubbele deur in gesneden omlijsting. Verder heeft Nobelstraat 34 boven het achterste deel van de gang op de begane grond, boven het trappenhuis en boven de middengang op de verdieping een doorlopend stucplafond met rocaille-ornamenten, bloemslingers, duiven en jachttrofeeën. En in het pand Voorstraat 31 (het kantongerecht) dateren onder meer een dubbele deur in gesneden omlijsting, een schouwboezem met schoorsteenstuk door H.W. Schweickhardt en het stucwerk boven gang, trappenhuis en overloop uit 1772 of daaromtrent. Hierbij hoort bovendien de trap met gesneden en opengewerkte rococobalusters. Een trappenhuis met enigszins vergelijkbare balusters bezit Maarland Nz 28. In dit huis bevindt zich voorts op de begane grond een achterkamer met een rijk, zeer fraai uitgevoerd en nog grotendeels gaaf bewaard Lodewijk-XV-interieur, dat uit omstreeks 1760 zal dateren. Deze kamer, die met twee ramen op de tuin uitziet, heeft een lage lambrizering; de oorspronkelijke behangsels zijn verdwenen. De monumentale schouw, het middelpunt van de kamer, is voorzien van een gebeeldhouwde mantel van blauwgrijs marmer met

Peter Don, Voorne-Putten 331

449 De achterkamer van Maarland Nz 28 te Brielle; opname 1991.

450 Detail van de balustrade in het trappenhuis van Maarland Nz 28 te Brielle; opname 1991. daarboven een spiegel in gesneden omlijsting. De schoorsteenmantel toont rocaille-ornamenten en de goud geverfde spiegelomlijsting is versierd met bloemslingers. Aan weerskanten van de spiegel is een kleine gesneden trofee aangebracht, de rechter met een boog, een pijlkoker en een zwijnskop en de linker met een thyrsusstaf, een mand met druiven, een herdersstaf, een tamboerijn en een masker. Het stucplafond is onder meer met rocailleornamenten versierd en voorzien van een brede lijst. Langs de lijst loopt een met linten omwikkelde band, waaraan dunne takken met bloemtrossen zijn opgehangen. Deze versieringen tonen een vermoedelijk uit de tweede helft van de 19de eeuw daterende polychromie. Het middenstuk van het plafond, een ovaal met krullende bladranken en ijle bloemslingers, is thans verdwenen. Het was blijkens een foto in 1976 grotendeels nog aanwezig. Een wat de aankleding betreft vergelijkbare achterkamer, zij het met details van een wat minder hoge kwaliteit en vermoedelijk daterend uit circa 1775, bevindt zich in Maarland Nz 38 op de begane grond. Ook hier ontbreekt het oorspronkelijke behang. De schouw heeft een mantel van grijs marmer met een schelpversiering in het midden. Hierboven bezit de boezem een gesneden omlijsting, voorzien van een bekroning met een siervaasje; het bijbehorende schoorsteenstuk is verdwenen. Boven de deur naar de gang is in een zelfde omlijsting een geschilderd deurstukje geplaatst. Het stelt in wit en goud tegen een bruine achtergrond een beeld van de god Bacchus voor, gezeten op een

Peter Don, Voorne-Putten 451 Deurstuk, de god Bacchus voorstellend, in de achterkamer van Maarland Nz 38 te Brielle; opname 1990 troon, met in de handen een thyrsusstaf en een drinkschaal. Dit deurstukje is waarschijnlijk jonger dan zijn omlijsting en zal uit de vroege 19de eeuw dateren. De kamer heeft verder een stucplafond met bloemslingers en in het midden een versiering met onder andere twee duiven. Ook in de zijkamer aan de andere kant van de gang bevindt zich een rococo-stucplafond. Uit het laatste kwart van de 18de eeuw dateren verschillende onderdelen van de betimmering in de achterkamer op de begane grond van Voorstraat 31 (nu de zittingzaal van het kantongerecht). Deze onderdelen, waaronder een schoorsteenstuk en een deurstukje, zijn afkomstig uit Nobelstraat 16 en hier in een betimmering van veel later datum herplaatst. Interieurs in Lodewijk-XVI-stijl zijn verder niet aangetroffen.

Het interieur in de 19de en vroege 20ste eeuw

Na 1800 onderging de indeling van het woonhuis geen zeer ingrijpende wijzigingen meer. Wel werden in de loop der tijd steeds weer allerlei interieuronderdelen vernieuwd en gemoderniseerd. Een min of meer compleet interieur uit de 19de eeuw werd in de huizen in Brielle nergens aangetroffen.

Peter Don, Voorne-Putten 332

Een onderdeel van het woonhuisinterieur dat bij voortduring werd gemoderniseerd, was de stookplaats. In de 19de eeuw werd de open schouw in de woonkamer vervangen door de kachel. Nobelstraat 7-9* heeft in de tussenkamer links op de begane grond nog een schouw met een 18de-eeuwse marmeren mantel en daarboven een boezem met een vroeg-19de-eeuwse empire-decoratie. Veel huizen kregen na 1800 echter een hoge en vrij smalle, halfronde kachelnis. Deze was aan de bovenzijde gewelfd en had verder vaak een eenvoudig versierde omlijsting. In een aantal huizen (zoals Voorstraat 27*, Maarland Nz 38 en 51 en Kaaistraat 9) is deze nis nog aanwezig. Uit de late 19de eeuw dateert de haardpartij in de voorkamer op de begane grond van Maarland Nz 51. Hier bevindt zich een schoorsteenmantel van wit marmer, met daarin gemonteerd een kleine gietijzeren haard in een omlijsting van rood en geel koper, alles uitbundig versierd in de trant van de 18de-eeuwse Lodewijkstijlen. Tal van huizen hebben 19de-eeuwse binnendeuren, soms met ruitjes in het bovenste gedeelte. Maarland Nz 47* bezit op zolder een dergelijke deur, met een diagonale roedenverdeling. De binnendeur achter in de gang op de

452 Gang in Voorstraat 67 te Brielle; opname 1990. begane grond van Slagveld 53 heeft een versiering met symmetrisch gebogen glasroeden, die sterk doet denken aan diverse, vooral uit de eerste helft van de 19de eeuw daterende bovenlichten boven de voordeuren. De in de 19de eeuw aangebrachte plafonds zijn vaak van hout en eenvoudig versierd met geprofileerde lijstjes. Een dergelijk plafond, met een stervormige versiering in het midden, heeft Voorstraat 92 in de voorkamer op de begane grond. Naast houten plafonds werden er echter ook nog steeds stucplafonds vervaardigd. Maarland Nz 28 bezit in de voorkamer op de begane grond een rijk met bladranken, bloemen en vogeltjes versierd stucplafond uit circa 1875. Dit plafond, nu geheel wit, toonde nog in 1976 zijn oorspronkelijke kleurige beschildering, met rondom een rijk fries met onder andere engelekopjes en griffioenen. De trap kreeg in de 19de eeuw soms gedraaide houten, soms gietijzeren spijlen of balusters. Een bijzondere trapleuning heeft Voorstraat 26, met afwisselend rechte spijlen en vullingen met een zeer beweeglijk bladrankmotief, alles van gietijzer. Gang en trappenhuis van Voorstraat 67 dateren met hun eenvoudige strakke stucversiering en betimmering in hun geheel uit 1919. Het stucplafond in de achterkamer van Voorstraat 27* heeft een versiering in de stijl van de Nieuwe Kunst en dateert uit circa 1910.

Landhuizen en buitenplaatsen

Peter Don, Voorne-Putten In de loop van de 16de en 17de eeuw reserveerden talrijke in de steden woonachtige eigenaren van landbouwgronden voor zichzelf op het platteland een ‘herenkamer’. Deze herenkamer, een apart gedeelte van een boerderij, meestal een opkamer, was bedoeld om er vooral gedurende de zomermaanden te verblijven. Ook op Voorne-Putten waren er destijds dergelijke boerderijen met een herenkamer. Een monumentaal voorbeeld was het huis ‘de Olyphant’ uit 1592. Dit huis, in oorsprong een langgerekt dwars woongedeelte van een boerderij, met tegen de voorzijde een traptoren en een opkamer, stond ten noorden van Heenvliet, in de nabijheid van het nu geheel verdwenen gehucht Nieuwesluis. De oprukkende industrie in de Botlek en de aanleg van het Hartelkanaal maakten in 1976 sloop noodzakelijk, waarna het pand werd herbouwd in het Zuiderpark in Rotterdam-Zuid. Vooral in het gebied achter de duinen van Voorne ontwikkelden zich enkele boerderijen met herenkamer tot meer complete buitenverblijven. Stuyvesande te Rockanje, waarvan tegenwoordig alleen nog de tot boerderij verbouwde, oorspronkelijke tuinmanswoning over is (zie pagina 356), was hiervan een voorbeeld. Nog wel intact is de hierna uitgebreider beschreven kleine buitenplaats Kooysight te Oostvoorne. Van veel meer allure was Mildenburg, eveneens te Oostvoorne. Van deze uit circa 1725 daterende buitenplaats, ten westen van de dorpskern gelegen, werd het huis in 1947 gesloopt. De formele

Peter Don, Voorne-Putten 333

453 Landhuis ‘'t Reigersnest’ te Oostvoorne, de tuinzijde; opname 1979.

454 Landhuis ‘'t Reigersnest’, ontwerp van de plattegrond uit 1918; coll. NAI (bruikleen van de familie Van Duin-Hudig). aanleg, met als hoofdelement een brede eikenlaan die vanaf de plaats waar het huis stond westwaarts loopt en die door enkele dwarsassen wordt gekruist, is in het bos ter plekke nog steeds herkenbaar aanwezig. Op het meest noordelijke deel van Mildenburg bouwden P. Vorkink en J. Ph. Wormser in opdracht van de Rotterdamse assuradeur I.M. Hudig in 1920 het landhuis ‘'t Reigersnest’. Dit huis, in 1918-'19 mede op basis van vormstudies in klei ontworpen, is een uiterst plastisch en vrij vormgegeven gebouw, typisch produkt van de Amsterdamse School. Het is uit baksteen opgetrokken op een

455 De zit- en eetkamer in ‘'t Reigersnest’; opname 1979. plattegrond met onregelmatige, vloeiende contouren en bestaat uit twee asymmetrische, lage vleugels die onder een stompe hoek verbonden zijn met een min of meer ovale, hoge middenpartij. Het geheel wordt gedekt door golvende rieten kappen. Tot in details als raamindelingen en ingangspartij is de vormgeving uit de bouwtijd behouden gebleven. Inwendig bevindt zich in het centrum een ovale zit- en eetkamer, die zich via een grote veranda op de tuin opent. In de ene vleugel liggen slaapkamers en een kinderkamer, in de andere bevinden zich de keuken en - aan gene zijde van een overdekte open poort - een voormalige stalling. De verschillende vertrekken worden

Peter Don, Voorne-Putten met elkaar verbonden door een aan de ingangszijde gelegen gang. De verdieping in de middenpartij is onderverdeeld in enkele kleinere vertrekken. Ook de aankleding van het interieur, vooral die van de zit- en eetkamer is nog grotendeels oorspronkelijk. Bij het huis (Zwartelaan 1), dat oorspronkelijk niet voor permanente bewoning was bedoeld maar als jacht- en buitenhuis fungeerde, behoort een tegelijk en in dezelfde stijl gebouwde tuinmanswoning. Deze staat dicht bij het inrijhek. Een eveneens bijbehorende duinkoepel werd in de tweede wereldoorlog door de Duitsers gesloopt. In een geheel andere stijl, volgens de principes van het Nieuwe Bouwen

456 Rondeweiweg 5 te Rockanje; opname 1982.

Peter Don, Voorne-Putten 334

457 Landhuis ‘Strypemonde’ te Rockanje, de voorgevel; opname 1991. opgetrokken is Rondeweiweg 5 te Rockanje. Dit huis werd in opdracht van M.A.G. van der Leeuw, directeur van de Van Nellefabriek te Rotterdam, in 1929-'30 als vakantiehuis ontworpen door J.A. Brinkman en L.C. van der Vlugt. Het is samengesteld uit een aantal blokvormige, geheel vlak gedekte bouwvolumes. Het hoge gedeelte, waarin zich de woonkamer bevindt, heeft wit gepleisterde bakstenen muren en wordt geflankeerd door een lage houten vleugel en een kleiner, grotendeels glazen gedeelte met een ver overstekende luifel. Ten slotte moet hier nog het landhuis ‘Strypemonde’ (Windgatseweg 18) te Rockanje genoemd worden. Dit grote huis verrees in 1937-'38 als jacht- en buitenhuis in de weidse omgeving van het Windgat. Het werd in opdracht van de Rotterdamse cargadoor J. van Hoey Smith ontworpen door de voor het overige op Voorne-Putten vooral als restauratiearchitect actieve J.W. Janzen. Deze realiseerde hier een langgerekt dwars huis met kruiskozijnen en tweelichtvensters in de strakke bakstenen muren, het geheel gedekt door een lang zadeldak. Aan de rechterkant bezit het huis een kolossale, extra diepe woonkamer met zeer grote, uitgebouwde open haard.

Kooysight, Heveringseweg 25, Oostvoorne

Buitenplaats van bescheiden afmetingen, gelegen aan de oostzijde van de Heveringseweg, iets ten zuiden van de dorpskern van Oostvoorne. Het terrein van Kooysight is min of meer rechthoekig van vorm en grotendeels bebost. Op enige afstand van de weg staat het lage huis. Tussen inrijhek en huis strekt zich een door bomen en heesters omzoomd grasveld uit; aan weerszijden loopt een gebogen oprijlaan. Het huis, op rechthoekige plattegrond en gedekt door een dwars geplaatst zadeldak, vormt met de ter linkerzijde aangebouwde houten schuur één langgerekt geheel, evenwijdig met de weg. Het dateert in oorsprong vermoedelijk uit het laatste kwart van de 17de eeuw. Ontstaan als een eenvoudig buitenverblijf voor Brielse patriciërs, ontwikkelde het zich niet tot een groots en statig landhuis; het bleef bescheiden van opzet en fungeerde in elk geval in de 19de eeuw enige tijd als boerderij met zomerverblijf voor de eigenaar.

Litteratuur

J. Klok, ‘Kooysicht en haar bewoners’, artikelenreeks in de Nieuwe Brielse Courant, juni-juli 1981.

Peter Don, Voorne-Putten 458 Landhuis ‘Kooysight’ te Oostvoorn, de voorgevel; opname 1988.

Geschiedenis en bouwgeschiedenis

De oudst bekende vermelding van Kooysight dateert uit 1682. De naam verwijst naar de eendenkooi die enkele honderden meters ten westen van het huis was gelegen. In 1695 werd het als een ‘wooningh ende tuyndershuysje mitsgaders een beplanten boomgaart’ omschreven bezit door de erfgenamen van Martinus Fuijck openbaar verkocht. Deze Martinus Fuijck, raad en vroedschap van Brielle, was hoogst waarschijnlijk dezelfde als de Maerten van der Fuijck die omstreeks 1660 de schuttersstukken schilderde die zich nu in het Brielse stadhuis bevinden (zie pagina 100). De oppervlakte van de kleine buitenplaats bedroeg in 1695 acht gemeten (circa 3,5 hectare). Het huis was destijds evenmin groot. Het telde slechts twee vertrekken: een voorhuis en rechts daarvan een woonkamer voorzien van een stookplaats. Mogelijk stond er een houten aanbouwsel tegen de achtergevel. Na in handen te zijn geweest van de familie Villerius, werd Kooysight in 1777 verkocht aan Pieter van Andel. Het was waarschijnlijk in opdracht van deze eigenaar dat onder het aan de achterzijde opgelichte dak twee vertrekken met daartussen een gang werden aangebouwd. De Van Andels, notarissen te Brielle en bewoners van een groot huis aan de Voorstraat aldaar, gebruikten Kooysight als zomerverblijf tot de verkoop aan Bastiaan Jacob Verhey in 1865. Vermoedelijk in het derde kwart van de 19de eeuw werd het huis, ten koste van de schuur, uitgebreid met een voorkamer ter linkerzijde.

Peter Don, Voorne-Putten 335

459 Oostvoorne, landhuis ‘Kooysight’. Plattegrond en dwarsdoorsnede over de schuur. Schaal 1:300. Opmetingstekening B. Kooij, 1987.

Vanaf 1892 werd Kooysight bewoond door Theodore baron Collot d' Escury, verzamelaar en kweker van bomen, die de kleine buitenplaats haar zeer gevarieerde beplanting gaf. In 1949-'50 werd het huis verbouwd tot hotel. Een nieuwe, minder ingrijpende verbouwing volgde nadat Kooysight in 1962 zijn woonhuisfunctie had herkregen.

Exterieur

De wit gepleisterde voorgevel van het huis telt rechts van de voordeur twee en links drie vensters, alle met een zesruits schuifraam en luiken. De ingangspartij bestaat uit een brede paneeldeur met eenvoudig versierd bovenlicht en houten omlijsting; voor de deur ligt een hardstenen stoep. Het zadeldak heeft aan de voorzijde blauwgrijze Hollandse pannen en een drietal dakkapellen. De voorgevel heeft een lage, zwart geverfde plint. De ramen zijn wit, de kozijnen grijsgroen en de luiken, de voordeur, de goot en de dakkapellen donkerrood geschilderd. Dat de meest linkse kamer later werd aangebouwd, blijkt onder meer uit de afwijkende uitvoering van de vensterluiken, de goot en de dakkapel. Voorts zijn links, in plaats van eenvoudige rechte staafankers, gietijzeren rozetankers toegepast. De rechter zijgevel en de achtergevel zijn opgetrokken uit gele baksteen (formaat 16,8 × 7,9 × 4 cm, tien lagen 47,3 cm). De geveltop rechts heeft aan de voorzijde nog de originele vlechtingen. De forse driezijdige haarduitbouw en de vensters in de rechter zijgevel dateren alle uit 1949-'50. De twee smalle vensters met tienruits ramen die de haard flankeren, zijn (in plaatsing en in afmetingen, niet in indeling) te beschouwen als reconstructie van de oorspronkelijke situatie, uitgevoerd aan de hand van bouwsporen. De achtergevel bevat vijf vensters met negenruits schuiframen en een achterdeur met twaalfruits bovenlicht. Een bouwnaad geeft aan dat het gedeelte aan de zijde van de schuur later werd aangebouwd. Dit gebeurde in 1949-'50, toen de achter de meest linkse voorkamer gelegen ruimte, die tot dan deel uitmaakte van de houten schuur, bij het stenen huis werd getrokken. Op het door enkele moderne dakkapellen doorbroken dakvlak aan de achterzijde liggen rode Hollandse pannen. De schuur heeft zwart geteerde, gepotdekselde houten wanden en op het dak eveneens rode pannen.

Peter Don, Voorne-Putten Interieur

Het oorspronkelijke voorhuis is thans onderverdeeld in een kleine hal en een kamertje links daarvan. De hal werd in 1949-'50 enigszins naar rechts uitgebreid. Dit ging ten koste van de bedsteden in de oude woonkamer, waar nu achter de waarschijnlijk nog uit de 17de eeuw daterende bedsteewand slechts twee ondiepe kasten zijn overgebleven. De gaaf bewaarde houten wand heeft in het midden de deur die de hal met de kamer verbindt en die iets vooruitspringt ten opzichte van de aan weerszijden geplaatste bedsteedeuren. De pilasters die de deuren flankeren dragen een hoofdgestel met een ver vooruitspringende kroonlijst. De kleine kamer links van de hal werd in 1949-'50 verbouwd tot garderobe; de hier aanwezige bedstee werd verwijderd en de trap en de daaronder gelegen kelder kregen hun huidige vorm. Tegelijk werd de kamer rechts achter in het

Peter Don, Voorne-Putten 336

460 Bedsteewand in het landhuis ‘Kooysight’. Aanzicht en details: profielen. Schalen 1:50 en 1:10. Opmetingstekening B. Kooij, 1987.

huis tot keuken ingericht. Hier verdwenen twee bedsteden en een kast, die tegen de rechter zijgevel waren geplaatst; de bijbehorende, vermoedelijk laat-18de-eeuwse houten wand bleef in de keuken als kastenwand bewaard. Links van deze keuken, aan de andere kant van de gang, ligt langs de achtergevel een langwerpig vertrek, dat in of kort na 1962 ontstond door de samenvoeging van de twee kamers alhier. De lange gang die in de lengterichting door het huis loopt, is van 1949-'50. In alle genoemde vertrekken liggen de zolderbalken haaks op de voorgevel; alleen in de meest linkse voorkamer en in het bijbehorende gedeelte van de gang liggen zij in de lengterichting van het huis. De zolder heeft een moderne indeling in een aantal kamers. De schuur is tweebeukig en wordt door drie gebinten in vier vakken verdeeld; tegen het vierde gebint is de linker zijwand aangebracht. De gebinten hebben de vorm van tussenbalkgebinten en zijn vermoedelijk secundair gebruikt. De achterste stijlen zijn verlengd ter ondersteuning van de uit schaarspanten met gordingen bestaande kapconstructie. De voorste beuk vormde eertijds de tasruimte, met links de dwarsdeel en de dorsvloer. Langs de lage achterwand lagen oorspronkelijk van links naar rechts de paardestal, de koestal en de boengoot. Van deze is alleen de kleine paardestal, compleet met houten ruif en voederbak en stenen vloer, nog over. In het meest rechtse schuurvak staat tegen de brandmuur thans een moderne stenen inbouw.

De tuin en het bos

Het houten inrijhek wordt geflankeerd door twee grote rode beuken. Hierachter ligt een gazon met aan weerszijden geboomte. Aan het einde van deze voortuin staat het huis, achter een rij van zes oude linden met knoestige stammen.

Peter Don, Voorne-Putten De drie linden rechts vertegenwoordigen een iets andere variëteit dan de drie links en zijn vermoedelijk ook wat ouder. Van het linker drietal kon door het tellen van de jaarringen in een circa 1985 uit de meest linkse boom verwijderde top de ouderdom worden vastgesteld op ongeveer 120 jaren. Het is dus aan te nemen dat de aanplant van dit tweede drietal linden samenviel met de uitbreiding van het huis in het derde kwart van de 19de eeuw. Ook achter het huis strekt zich een door heesters en bomen omzoomd gazon uit. Links achter de schuur liggen een moes- en een bloementuin. De rest van het terrein is vrijwel geheel bedekt met bos, toegankelijk via een eenvoudige padenstructuur. Opvallend is de grote verscheidenheid aan boomsoorten, in- zowel als uitheemse. Zo ligt er rechts achter het huis een pinetum van bescheiden omvang, maar met een rijke variatie aan (naald)bomen. Ten slotte dient hier te worden vermeld dat zich in 1987 links van de schuur nog de restanten bevonden van een ingestorte zeskante houten hooiberg met rieten kap; deze dateerde waarschijnlijk uit de 19de eeuw.

Peter Don, Voorne-Putten 337

Boerderijen

De boerderijbebouwing op Voorne-Putten is relatief jong. Boerenhofsteden die in hun huidige gedaante ouder zijn dan de tweede helft van de 18de eeuw zijn uiterst zeldzaam. Verreweg de meeste boerderijen werden tussen 1800 en 1940 gebouwd. Een nieuwe hofstede (of ‘stee’, zoals de boerderij op het eiland wordt genoemd) verrees in deze periode vaak op een reeds lang in gebruik zijnde boerderijplaats, ter vervanging van een oude boerderij. Soms is uit bepaalde bouwsporen op te maken dat het oude gebouw niet in zijn geheel is verdwenen, maar dat delen ervan in het nieuwe zijn opgenomen. Veel vaker lijkt de nieuwbouw echter totaal te zijn geweest. De tegenwoordige boerderijen zijn derhalve in de regel aanzienlijk jonger dan het landschap waardoor zij worden omringd en ook jonger dan de vestigingsplaats waarop zij zijn gesticht. Voor de geschiedenis van landschap en vestigingsplaatsen zij hier verwezen naar wat er in de historisch-geografische inleiding eerder in dit boek is gezegd over ontginning en bewoning. Met betrekking tot het grondgebruik is in die inleiding ook het nodige te vinden. Het onderhavige hoofdstuk behandelt in de eerste plaats de agrarische bebouwing: de boerderij in haar verschillende verschijningsvormen, compleet met erf en bijgebouwen.

Litteratuur

C. Baars, De geschiedenis van de landbouw in de Beijerlanden, Wageningen 1973; G. Berends, ‘Gebinten en kapgebinten, dragers van het dak van oude boerderijen, schuren en vakwerkhuizen’, in: Jaarverslag 1989 SHBO, 21-43; Boerderijen in Zuid-Holland. Aquarellen van J. Verheul Dzn, Zutphen 1989; R.C. Hekker, ‘De ontwikkeling van de boerderijvormen in Nederland’, in: Duizend jaar bouwen in Nederland II, Amsterdam 1957, 195-316; R.C. Hekker, ‘Historische boerderijtypen’, in: Atlas van Nederland,+

461 Een van de vele thans verdwenen oude boerderijen op Voorne-Putten. Deze 1620 gedateerde stee stond op de hoek van de Koeneweg en de Zeedijk, ten zuidwesten van Zuidland, en werd kort voor 1920 door complete nieuwbouw vervangen; opname 1918, coll. Zeelenberg Oudenhoorn.

+ Waar in dit hoofdstuk een adres voorzien is van een asterisk (*), verwijst deze naar de elders in het hoofdstuk opgenomen individuele beschrijving van het object.

Peter Don, Voorne-Putten 338

's-Gravenhage vanaf 1963, X-1; R.C. Hekker, ‘De boerderijtypen in Zuid-Holland’, Holland 18 (1986), 158-180; A. Hoynck van Papendrecht, De Rotterdamsche plateel- en tegelbakkers en hun product 1590-1851, Rotterdam 1920; Klok 1939; J. Klok, Kunst, ambacht en volksgebruiken. Zuidhollandse eilanden, Bussum 1980; C.T. Kokke, ‘Het historisch boerderijonderzoek in Zuid-Holland’, Jaargids van de Stichting Het Zuid-Hollands Landschap 1969, 51-62; F.H. Landzaat en J. Pluis, ‘Klokketableaus’, in: Tegel 18 (1990), 15-23; Meischke en Zantkuyl; E.L. van Olst, Uilkema, een historisch boerderij-onderzoek. Boerderij-onderzoek in Nederland 1914-1934 I en II, Arnhem 1991. Zie ook de litteratuuropgaven bij de verschillende individuele beschrijvingen.

Afbeeldingen

Het Kaartboek van de landen specterende tot het kantoor van de Regulieren en Conventualen in den Briel, in 1656 getekend door Johannes Dou, ARA, afd. Kaarten en Tekeningen, coll. Hingman. SHBO-opmetingen van de volgende boerderijen: Esterenburch (Middelweg 5) te Vierpolders (SHBO 618, 1-3); Waterrijk (Bredeweg 2) te Nieuwenhoorn (SHBO 626, 1-3), met het bijbehorende, maar thans verdwenen knechtenhuis Gootseweg 7 (SHBO 641); Dorpzicht (Kerkweg 3) te Vierpolders (SHBO 635, 1-3); Wouddijk 12 te Zwartewaal (SHBO 636, 1-2); Gemeenlandsedijk Zuid 33 te Abbenbroek (SHBO 658, 1-2). Talrijke oude foto's van boerderijen op Voorne-Putten, coll. Zeelenberg te Oudenhoorn.

Verspreiding en situering

De boerderijen liggen over geheel Voorne-Putten verspreid. Van opvallende concentraties is nergens sprake, niet op het platteland en evenmin in de dorpen en steden. Als er al boerderijen in de kernen te vinden zijn, dan liggen zij in het algemeen aan de rand van dorp of stad, op de grens tussen min of meer gesloten bebouwing en open poldergebied. Slechts hier en daar binnen het stadje Geervliet en langs de noordzijde van de hoofdas van het dijkdorp Hekelingen wisselen woonhuizen en boerderijen elkaar nog af. In de andere plaatsen, die oorspronkelijk veelal een zelfde ‘gemengde’ bebouwing te zien gaven, hebben woonhuizen, winkels en dergelijke de boerderijen op den duur nagenoeg geheel verdrongen. Binnen de wallen van Brielle zijn, in enkele thans voor andere doeleinden gebruikte gebouwen (Kaaistraat 18-20 en 23, Turfkade 35 en Langestraat 72), nog voormalige stadsboerderijen of restanten daarvan te herkennen. In de grillig gevormde polders van Putten en van het noordoostelijk deel van Voorne zijn de merendeels grote boerderijen vrijwel zonder uitzondering langs de dijken gebouwd. Ook de rechthoekig verkavelde polders onder Zuidland en rondom Oudenhoorn, Nieuwenhoorn en Nieuw-Helvoet worden gekenmerkt door grote

Peter Don, Voorne-Putten hoeven, maar deze staan behalve langs de dijken ook langs de rechte polderwegen, soms op min of meer regelmatige afstanden, vaak echter ogenschijnlijk nogal willekeurig verspreid. Op de meer zandige kleigronden van het westelijk deel van Voorne en met name ten noordwesten van de lijn Brielle - Rockanje is er tussen de grotere boerderijen, die zich hier merendeels aan de dijken houden, sprake van een veel kleinschaliger agrarische bebouwing; deze is zowel langs de dijken als langs de andere wegen te vinden. Hoe nu zijn de boerderijen ten opzichte van dijk of weg gesitueerd? In de polders van Putten en van het noordoostelijk deel van Voorne, waar de bebouwing zich van oudsher langs de dijken concentreerde, zijn de boerderijen in het algemeen op zodanige wijze tegen die dijken aangebouwd, dat hun lengteas evenwijdig ermee loopt en dat een van de lange schuurzijgevels hoog tegen de dijkhelling staat, soms zelfs direct naast de weg op de kruin van de dijk. De verklaring voor deze situering moet in de eerste

Peter Don, Voorne-Putten 339

462 Oudelandsedijk 11 te Abbenbroek; opname 1991. plaats gezocht worden in de bodemgesteldheid. Het gaat hier zonder uitzondering om lager gelegen, venige polders, waarvan de slappe bodem met name vóór de komst van betere bemaling veel water vasthield en gedurende najaar en winter zelfs grotendeels blank kon komen te staan. Omdat het niet goed mogelijk was op deze gronden te bouwen, bleef er niet veel anders over dan zich aan de randen van de polders te vestigen, hoog tegen de dijkhellingen en daarmee direct aan de over de dijken lopende wegen. De behoefte om de van de dijk komende boerenwagens een goede toegang tot het bedrijfsgedeelte te verschaffen, bepaalde vervolgens welke van de lange schuurzijden hoog tegen of op de dijk werd gezet, namelijk die met de deeldeuren. Molendijk 34 en 94 te Oudenhoorn en Oude Waaldijk 5 en 11 te Abbenbroek zijn slechts enkele van de talrijke tegen een dijk aangebouwde boerderijen waarvan de deel bereikbaar is door de ter hoogte van de weg in de schuurzijgevel aangebrachte dubbele deur. Voor een groot aantal hoeven die hun deeldeuren niet in de zijgevel, maar opzij van de woning in de voorgevel van de schuur hebben, geldt hetzelfde: ook hier een ligging met een der lange zijden tegen de dijkhelling en ook hier de inrit aan de kant van de dijk, ter hoogte van de weg. Van deze oplossing zijn Oudelandsedijk 11 te Abbenbroek en Konijnendijk 7 te Geervliet goede voorbeelden. Nadeel van de ligging tegen de dijk was, dat de voor het aanzicht belangrijkste gevel van de boerderij, de vaak enigszins monumentaal vormgegeven voorgevel van de woning, in de meeste gevallen niet optimaal tot zijn recht kon komen. Een situering in een kromming van de dijk, zodanig dat het woonhuis frontaal naar de weg gekeerd staat terwijl de schuur toch tegen de dijk is gelegen, was slechts in zeldzame gevallen te realiseren. Dammestee (Ringdijk 12)* te Geervliet is van een dergelijke uitgekiende ligging wel het beste voorbeeld. Hier gaat het dan ook om een zeer oude boerderijplaats (Jacob van Deventer tekende op zijn kaart van Geervliet omstreeks 1560 ter plekke al een behuizing; zie afb. 35, onderaan rechts), waarvan de ligging het huidige beloop van de dijk mede kan hebben beïnvloed. Gewoonlijk echter hebben de tegen de dijk gebouwde boerderijen een enigszins van de weg afgekeerde en daardoor vaak wat minder opvallende voorgevel. Op de hoger gelegen, steviger gronden van het zuiden en het westen van Voorne was het niet nodig zich als het ware aan de dijk ‘vast te klampen’. Hier verrezen de boerderijen in het algemeen op een ruim erf onder aan de dijk of op enige afstand ervan, aan het einde van een korte of langere oprijlaan. Zuidoord (Zuidoordsedijk 8) te Zuidland en Schapengorsedijk 3 te Rockanje tonen beide hoe door een dergelijke situering een min of meer monumentaal, naar de dijk

Peter Don, Voorne-Putten gekeerd front mogelijk werd. Verder kon op dit deel van het eiland ook midden in de polders, langs de polderwegen gebouwd worden en hier ontwikkelde zich dan in veel gevallen hetzelfde beeld: een met haar

Peter Don, Voorne-Putten 340

463 Zuidoord, Zuidoordsedijk 8 te Zuidland; opname 1991.

464 Jagthoek, Schoutsweg 2 te Zuidland; opname 1990. monumentale woonhuisgevel naar de weg gekeerde boerderij, zoals Jagthoek (Schoutsweg 2) te Zuidland en Smitsweg 29 te Nieuw-Helvoet. Dat het in het meer recente verleden, na de totstandkoming van een veel effectievere bemaling, ook in de voorheen natte polders met hun slappe bodem mogelijk werd onder aan de dijk te bouwen, blijkt uit een 20ste-eeuwse hofstee als Hoenderhoek (Ringdijk 6) te Geervliet. Overigens kregen lang niet alle onder aan een dijk of langs een polderweg gesitueerde boerderijen een loodrecht op de as van de weg geprojecteerde plattegrond. Er zijn er ook met een plattegrond evenwijdig met de weg of schuin ten opzichte ervan. Waterrijk (Bredeweg 2) te Nieuwenhoorn en Dorpzicht (Kerkweg 3)* te Vierpolders zijn hiervan voorbeelden. Boerderijen diep in het land, ver van dijk of weg en slechts bereikbaar via een lange oprijlaan, komen nauwelijks voor; de Kloosterstee (Strijpsedijk 12) te Rockanje en Bouwlust (Ramshilseweg 8) te Zuidland zijn uitzonderingen. Van de Kloosterstee is bekend dat zich hier ter plaatse al zeer vroeg een behuizing bevond (vermoedelijk een uithof van het klooster van de Regulieren van Rugge) en het is waarschijnlijk dat dit een gebouw was op een al dan niet natuurlijke verhevenheid midden in het land. Dat er in de middeleeuwen in deze streken woonheuvels werden opgeworpen, staat vast. Zo ontleende de Hooge Werf, de thans verdwenen boerderij die aan de Voorweg (later Rozenlaan) te Spijkenisse stond, haar naam aan een dergelijke, omstreeks 1400 opgehoogde vestigingsplaats. Als bijzonderheid kan hier voorts nog de ligging van Schuddebeursedijk 2 te Hekelingen vermeld worden: tegen de buitenzijde van de waterkerende dijk langs het Spui. Bij de bouw van boerderijen in de kernen was er naast de factoren die op het platteland een belangrijke rol speelden (slappe ondergrond, wateroverlast, toegankelijkheid vanaf de weg, streven naar een zekere monumentaliteit) veelal nog een ander aspect in het geding: ruimtegebrek, gevolg van de wens van velen zich in de kern te vestigen en tevens vaak gevolg van ter plekke reeds bestaande bebouwing.

Peter Don, Voorne-Putten Hierdoor was het in een aantal gevallen niet mogelijk de boerderij in haar karakteristieke langgerekte vorm op te trekken, reden waarom woongedeelte en schuur anders ten opzichte van elkaar werden gesitueerd. De van het gangbare beeld afwijkende boerderijen die aldus ontstonden, moeten overigens niet gezien worden als vertegenwoordigsters van aparte boerderijtypen; hier is slechts sprake van verschillende oplossingen voor een door de plaatselijke omstandigheden geschapen probleem. Bij Tolstraat 12 te Geervliet staat de woning niet tegen de voorgevel, maar tegen de zijgevel van de loodrecht op de as van de straat geprojecteerde schuur. Kade 7 in Tinte toont een zelfde oplossing, maar hier is de woning een kwartslag gedraaid. De schuur van Tolstraat 8 te Geervliet is zelfs geheel van het woonhuis losgemaakt en staat achter op het erf, met een der lange zijden aan een achterstraat. In Hekelingen ten slotte is, om ruimte langs de hoofdstraat te besparen en toch de ligging tegen de dijk zo goed mogelijk te

Peter Don, Voorne-Putten 341

465 Tolstraat 12 te Geervliet; opname 1991.

466 Kade 7 in Tinte; opname 1991. handhaven, bij onder andere Dorpsstraat 93 en 103 gekozen voor een haaks op de as van de straat geprojecteerd huis met tegen de achtergevel een dwars geplaatste schuur; in de hoek tussen huis en schuur ontstond zo als vanzelf een erf van bescheiden afmetingen. De zeer kleine (voormalige) boerderijtjes die vooral in de ‘kop’ van Voorne in groten getale voorkomen, liggen veelal dicht bij de weg, met het smalle woongedeelte daarheen gekeerd en de iets bredere schuur achter tegen de woning aangebouwd.

Het boerenerf

Het erf, op Voorne-Putten ‘de werf’ genoemd, is een ten dele of geheel door sloten omgeven stuk grond, vaak min of meer rechthoekig, maar soms als gevolg van de plaatselijke omstandigheden onregelmatiger van vorm. De boerenwoning neemt samen met de aangebouwde schuur op het erf uit de aard der zaak de centrale plaats in. Hieromheen zijn bij de grotere boerderijen enkele bijgebouwen gegroepeerd; deze staan in de regel vrij, maar zijn soms tegen de woning of de schuur aangebouwd. Boombeplanting ontbreekt op het boerenerf vrijwel nooit. De op enige afstand van dijk of polderweg gelegen boerderijen hebben meestal een tamelijk uitgestrekt erf, dat toegankelijk is via een dam in de voorlangs lopende sloot en via een op of onmiddellijk achter deze dam geplaatst inrijhek. Achter dit inrijhek is vooral bij de grote boerderijen het gedeelte van het erf waar de wagens rijden nogal eens van de vóór de woning aangelegde siertuin afgescheiden door middel van een hek. Dit is te zien bij onder andere Even Buiten (Kerkweg 3) en Vee- en Bouwlust (Kerkweg 7)*, beide te Zuidland. Ook komt het wel voor dat de verschillende delen van het erf van elkaar worden gescheiden door lage, geschoren hagen, zoals bij Jagthoek (Schoutsweg 2), eveneens te Zuidland.

Peter Don, Voorne-Putten De in het algemeen kleinere erven van de tegen de dijken aangebouwde hoeven hebben vrijwel nooit een inrijhek. Hier is het bedrijfsgedeelte rechtstreeks vanaf de weg bereikbaar. Wel bevindt zich bij deze boerderijen soms een afscheiding in de vorm van een hek tussen het gedeelte van het erf vóór de woning enerzijds en de weg anderzijds. Dit is bij voorbeeld het geval bij Zeldenrust (Molendijk 94) te Oudenhoorn. Hier en daar is deze afscheiding langs de zijgevel van het woonhuis doorgetrokken tot aan de schuur, zoals te zien is bij Konijnendijk 7 te Geervliet en bij Kade 7 in Tinte.

Het inrijhek

Nog tamelijk veel boerderijen hebben een oud inrijhek. De meeste van deze hekken worden thans echter niet meer gebruikt. Zij staan vrijwel altijd open.

Peter Don, Voorne-Putten 342

467 Het inrijhek van Bouwlust Zeldenrust, Aaldijk 1 te Hekelingen; opname 1991.

468 Enkele 20ste-eeuwse betonnen hekpalen. Schaal 1:40. Opmetingstekening T. Brouwer, 1990.

1 Nieuwenhoorn, aan de Dorpsweg 2 Nieuwenhoorn, Westdijk 45 3 Rockanje, Boomweg 16 4 Rockanje, Dorpsweg 8 5 Rockanje, Vleerdamsedijk 15

Bovendien zijn de dam en de oprit inmiddels vaak verbreed en de hekpijlers daarbij verder uit elkaar gezet, zodat het hek de toegang tot het erf niet eens meer kan afsluiten. Op de hekpijlers staat in veel gevallen de naam van de hoeve te lezen. Een groot aantal inrijhekken is geheel van ijzer en dateert uit de 19de eeuw. Een monumentale uitzondering hierop vormt het inrijhek van Bouwlust Zeldenrust (Aaldijk 1) te Hekelingen. Dit hek heeft twee zware en hoge, 18de-eeuwse bakstenen pijlers met daarop hardstenen dekplaten en kolossale, wellicht van elders afkomstige, gebeeldhouwde pijnappels. De hardstenen palen van het inrijhek van Esterenburch (Middelweg 5) te Vierpolders dateren uit omstreeks 1800. Het 19de-eeuwse inrijhek is in de regel grotendeels van smeedijzer, met gietijzer voor enkele onderdelen. Zo zijn de pijlers veelal hol en gegoten, terwijl ook bepaalde veelvuldig terugkerende ornamenten, zoals pijnappels en pijlpunten, uit de gieterij komen. De gegoten onderdelen werden destijds door de dorpssmid los besteld uit de catalogus van een der Nederlandse gieterijen en vervolgens door hem in het smeedwerk ingepast. Goede voorbeelden van deze combinatie zijn de inrijhekken van Landzicht (Schuddebeursedijk 1) te Simonshaven en Vee- en Bouwlust (Kerkweg 7)* in Zuidland. Het laatstgenoemde, zeer rijk uitgevoerde hek telt twee brede inritten en twee voetgangerspoortjes; onder meer de van palmetachtige bekroningen voorziene afdekstukken op de posten zijn van gietijzer. Het ijzer van de inrijhekken is natuurlijk altijd geschilderd; zwart, groen, geel en wit komen, meestal in een combinatie van twee kleuren, voor. In de 20ste eeuw werd het inrijhek vereenvoudigd tot een samenstel van enkele ijzeren buizen, opgehangen aan vierkante betonnen palen. Deze palen, die door middel van uitsparingen bij het storten van het beton vaak enkele simpele versieringen

Peter Don, Voorne-Putten hebben gekregen, zijn veelal ongeverfd, soms echter wit geschilderd en dan vaak met een donkere kleur voor de verdiepte vlakken der versieringen; een voorbeeld van het laatste is het inrijhek van Waterrijk (Bredeweg 2) te Nieuwenhoorn.

De erfbeplanting

Het erf van de boerderij is in het vlakke open landschap reeds van verre als zodanig herkenbaar, niet alleen door de hoge schuurkap, maar ook (en in de zomer zelfs voornamelijk) door de boombeplanting. Voor de windkering zorgen in de eerste plaats populieren en wilgen, maar verder komen op de erven ook andere bomen voor, zoals abelen, iepen, essen en kastanjes. Een aparte plaats nemen de geschoren leibomen in; op sommige boerenerven staan deze nog in een rij vóór en soms ook aan een der zijkanten van de

469 Leilinden in een rij voor en opzij van het woongedeelte van Konijnendijk 7 te Geervliet; opname 1990.

Peter Don, Voorne-Putten 343

470 Zuidland, het wagenhuis van Koekendorpseweg 1. Aanzichten, plattegrond en dwarsdoorsnede. Schaal 1:150. Opmetingstekening B. Kooij, 1987.

woning. De functie van deze bomen, veelal linden, soms iepen, was het weren van de zon uit de op het oosten en/of het zuiden gelegen woonkamers. Hun stammen werden eertijds tot zekere hoogte wit gekalkt. Ondanks het feit dat vele rijen leibomen thans zijn verdwenen, als gevolg van de gegroeide behoefte aan meer licht binnenshuis, zijn er toch nog verschillende mooie voorbeelden bewaard gebleven, zoals te zien is op het erf van Konijnendijk 7 te Geervliet en op dat van de Kloosterstee (Strijpsedijk 12) te Rockanje. Dat er ten behoeve van de zonwering behalve rijen leibomen ook wel losse, vrijuit groeiende bomen op korte afstand van de voorgevel van het woonhuis werden geplant, blijkt onder andere uit de kastanjes op het erf van Esterenburch (Middelweg 5) te Vierpolders. Voor of naast het woongedeelte van de boerderij ligt in veel gevallen een siertuin, in de regel thans modern van aanleg (boerentuinen die nog iets van hun karakteristieke oude aanleg hebben bewaard, zijn op Voorne-Putten zeldzaam). Op iets grotere afstand van de woning, min of meer op de grens van het eigenlijke erf, zijn soms een moestuin en een boomgaard met fruitbomen gesitueerd.

Peter Don, Voorne-Putten De opstallen

Aangezien de grote schuur in het Overmase (de eilanden Voorne-Putten, IJsselmonde en de Hoekse Waard) al eeuwenlang allerlei verschillende bedrijfsfuncties in zich verenigt, is de diversiteit aan bijgebouwen op het erf betrekkelijk klein. Het bij de wat grotere boerderijen meest frequent voorkomende bijgebouw is het wagenhuis, waarin zich oorspronkelijk de stalling bevond voor de wagens, de grote werktuigen en de zondagse koets, thans die voor de tractor, de machines (voor zover de moderne machines nog passen in dit lage gebouwtje met zijn smalle inritten) en de auto. Hoe is het wagenhuis op het boerenerf gesitueerd? Op de erven van de loodrecht op dijk of polderweg geprojecteerde boerderijen staat het vrijwel altijd aan die kant van de schuur waar zich de deeldeuren bevinden. Er zijn in dit geval globaal drie situaties te onderscheiden. Zo kan het wagenhuis vooraan op het erf staan, min of meer ter zijde van het woonhuis, met de inritten naar de weg of de dijk gekeerd (Jagthoek, Schoutsweg 2 te Zuidland). De tweede mogelijkheid is een plaatsing achteraan op het erf, schuin of recht achter de schuur; ook in dit geval is het gebouwtje meestal met zijn dubbele deuren naar voren gewend (Hollandseweg 17 te Oudenhoorn). Ten slotte komen ook wagenhuizen voor die opzij van de schuur zijn opgetrokken; deze hebben hun inritten aan de kant van de schuur (Smitsweg 29 te Nieuw-Helvoet). Bij de tegen de dijken aangebouwde boerderijen is het wagenhuis vaak zo gesitueerd dat het samen met de voorgevel van het woonhuis en enige boombeplanting het vanaf de dijk toegankelijke ‘voorerf’ omsluit; de inritten zijn dan vrijwel altijd naar de dijk gericht (Molendijk 94 te Oudenhoorn). Een plaatsing helemaal aan de andere kant van de boerderij, achter de schuur, komt echter ook voor en in dat geval zijn de dubbele deuren veelal aan de kant van de dijk aangebracht (Konijnendijk 1 te Geervliet), soms echter aan de kant van de schuur (Oude Waaldijk 5 te Abbenbroek). Ook bij de boerderijen die op enige afstand van de dijk of de weg liggen, maar waarvan de lengteas niet loodrecht daarop is geprojecteerd, is variatie in de situering van het wagenhuis te constateren. Zo heeft Achterdijk 27 te Vierpolders het wagenhuis tegenover de oprit, schuin voor het woongedeelte, en is er bij Waterrijk (Bredeweg 2) te Nieuwenhoorn juist sprake van plaatsing achter de schuur. Op het erf van Schoutsweg 1 te Zuidland is het wagenhuis direct naast de inrit van de deel neergezet; hierdoor biedt deze hoeve, met naast elkaar het witte woonhuis en het eveneens wit gepleisterde front van het wagenhuis en daartussen de hoge schuur, vanuit de richting van het dorp een monumentale aanblik. Een tegen een der zijgevels van de schuur aangebouwd wagenhuis komt slechts enkele malen voor. Esterenburch (Middelweg 5) te Vierpolders heeft in de lange aanbouw ter linkerzijde een wagenhuis en ook de thans ingekorte

Peter Don, Voorne-Putten 344

471 Het wagenhuis van Korte Schenkeldijk 4 te Spijkenisse; opname 1974.

472 Bouwlust Zeldenrust, Aaldijk 1 te Hekelingen, met aangebouwd zomerhuis; opname 1991. aanbouw van Gemeenlandsedijk Zuid 59 te Abbenbroek had eertijds de functie van wagenstalling. Overigens is het aangebouwde wagenhuis te beschouwen als een betrekkelijk recente ontwikkeling; van beide genoemde voorbeelden is bekend dat zij van na 1900 dateren en dat er vrijstaande wagenhuizen aan voorafgingen. Het achter tegen de schuur van Vee- en Bouwlust (Kerkweg 7)* te Zuidland aangebouwde wagenhuis is, voor zover bekend, het enige niet vrijstaande wagenhuis dat duidelijk ouder is, maar het is dan ook van oudsher deels ingericht als veestal. Na de ligging nu iets meer over het wagenhuis zelf. Het heeft een rechthoekige plattegrond en in veel gevallen nog een constructie en wanden van hout. Het zadeldak is vrijwel altijd gedekt met pannen; rieten daken waren er vroeger vele, maar zijn thans nauwelijks meer aanwezig (het wagenhuis van Korte Schenkeldijk 4 te Spijkenisse is wat dit betreft een der laatste). Naast de houten wagenhuizen komen er ook talrijke met stenen gevels voor. Vrijwel zonder uitzondering is in een der lange zijden een reeks dubbele deuren aangebracht, variërend van twee tot vijf stuks. Het achter de schuur geplaatste wagenhuis van Heinestein (Bollaarsdijk 15) te Oostvoorne heeft bij uitzondering de inritten niet in een der lange, maar in de beide korte zijden. De houten wagenhuizen hebben meestal zwart geteerde, soms echter groen geverfde gepotdekselde wanden. Een enkele maal is een houten wagenhuis geel geverfd (Koekendorpseweg 1 te Zuidland). De stenen wagenhuizen hebben soms een met de uitmonstering van de voorgevel van het woongedeelte van de boerderij corresponderende metselversiering van verschillend gekleurde baksteen boven de deuren. Een voorbeeld van dit laatste levert Welgelegen (Drogendijk 5) te Hekelingen.

Peter Don, Voorne-Putten 473 Het wagenhuis van Dammestee, Ringdijk 12 te Geervliet. Plattegrond en dwarsdoorsnede. Schaal 1:300. Opmetingstekening B. Kooij, 1989.

Tegenover de betrekkelijk hoge zijde waarin de inritten van het wagenhuis geplaatst zijn, is de andere lange zijde vaak veel lager; de dwarsdoorsnede van het gebouwtje is dan dus asymmetrisch. In het lage gedeelte achter in een dergelijk wagenhuis waren oudtijds de varkens ondergebracht, met in de lage gevel deurtjes naar de mesthoop. Een mesthoop naast de schuur is thans nog slechts bij enkele boerderijen aanwezig (bij voorbeeld bij Dammestee, Ringdijk 12* te Geervliet) en het houden van varkens als onderdeel van het gemengd bedrijf is geheel en al verdwenen. Het varkenshok kon van oudsher ook zijn plaats hebben in het dwars tegen de schuur aangebouwde bakhuis. Deze situatie bestond bij Vee- en Bouwlust (Kerkweg 7)* te Zuidland en bij Waterrijk (Bredeweg 2) te Nieuwenhoorn. De meeste boerderijen hadden de bakoven binnen in de woning, maar plaatsing in een aparte aanbouw, het bakhuis, kwam ook voor. Dit bakhuis is veelal een smal gebouwtje met een pannen zadeldak en een eigen schoorsteen; het staat dicht achter de brandmuur, dwars tegen de lage koestalgevel van de schuur. Een vrijstaand bakhuisje, zoals dat tot in 1987 nog voorkwam bij Ruigendijk 9 in Tinte (afb. 476), werd verder op het eiland nergens aangetroffen. Voorts zijn alleen enkele van de grootste boerderijen in het bezit van een apart zomerhuis, waarin dan het bakhuis is opgenomen. Bouwlust Zeldenrust (Aaldijk 1) te Hekelingen heeft een dergelijk, tegen het grote woonhuis aangebouwd zomerhuis.

Peter Don, Voorne-Putten 345

Bijgebouwen met andere functies dan de bovenstaande zijn zeldzaam. Aan de op Voorne-Putten ooit bloeiende, maar thans geheel verdwenen vlascultuur herinnert een rechthoekige houten zwingelkeet met pannendak bij Wouddijk 12* te Zwartewaal. Op het erf van deze kleine boerderij staat bovendien de enige nog intacte oude houten kapberg, vierkant en met een rieten kap. De in deze streken al vroeg ingezette concentratie van alle tasruimten in de grote schuur deed op den duur de oude kapbergen op deze ene na verdwijnen. Er komen overigens hier en daar wel kapbergen van beton en staal voor (zoals op het erf van Dammestee, Ringdijk 12* te Geervliet), maar deze zijn pas in de eerste helft van de 20ste eeuw gebouwd als een goedkope oplossing voor het probleem van een ‘de schuur uitgroeiende’ hooitas. Eveneens van tamelijk recente datum zijn de op sommige erven (zie bijvoorbeeld dat van Jagthoek, Schoutsweg 2 te Zuidland) aangetroffen pootaardappelschuurtjes, gebouwtjes met grotendeels glazen wanden. Apart dient ten slotte nog Esterenburch (Middelweg 5) te Vierpolders genoemd te worden. Bij deze boerderij, waar gedurende de laatste halve eeuw de nadruk sterk op de veeteelt heeft gelegen, bevindt zich op het erf sinds circa 1930 een schuurtje met daarin een uit een afgedankte smidse overgenomen hoefstal (zie pagina 399); deze hoefstal is thans nog in gebruik bij het afsnijden van de hoeven der koeien. Verder staat hier, eveneens sinds omstreeks 1930, een ‘dekbox’, een eenvoudige houten stellage waarin de te dekken koe kan worden vastgezet. Bovendien is het erf van Esterenburch een der laatste waar nog iets van het oude wed, de drenkplaats voor de paarden, kan worden teruggevonden: achter het restant van de oorspronkelijke, door brand verwoeste grote schuur ligt een glooiing, bestraat met gele IJsselsteentjes, die de paarden in staat stelde zonder problemen het water te bereiken.

De boerderijtypen

Bij de bestudering van de boerderijen op Voorne-Putten zijn twee hoofdtypen te onderscheiden: het dwarsdeeltype en het langsdeeltype. Deze benamingen geven al aan dat het kenmerkende verschil zich openbaart in de indeling van het bedrijfsgedeelte van de boerderij, de schuur. De dwarsdeelboerderijen hebben de hoge dubbele deeldeuren in een der lange schuurzijgevels, terwijl bij de langsdeelboerderijen de toegang tot de deel juist in een der kopgevels is geplaatst. De twee op deze manier onderscheiden hoofdgroepen zijn vervolgens op een aantal andere punten verder onder te verdelen in verschillende subtypen. Sommige van deze subtypen ontwikkelden zich min of meer tegelijkertijd, andere ontstonden veeleer na elkaar, als opeenvolgende ontwikkelingsstadia. Hierna wordt eerst globaal de ontwikkeling geschetst welke de boerenschuur in het Overmase doormaakte. Vervolgens wordt hetzelfde gedaan voor de boerenwoning. Systematisch wordt daarna nagegaan hoe en in welke omvang de verschillende stadia in deze ontwikkelingen op Voorne-Putten vorm kregen (althans voor zover een en ander thans nog is te achterhalen) en in hoeverre elk van deze stadia in het huidige boerderijenbestand op het eiland nog zichtbaar is. Aandacht wordt verder nog besteed aan het aparte type der duinboerderijtjes en aan Overburgh en Stuyvesande, twee uitzonderlijke (voormalige) boerderijen die in hun huidige vorm niet bij enig type

Peter Don, Voorne-Putten zijn in te delen. Ten slotte worden vijf boerderijen, die vijf verschillende (sub)typen vertegenwoordigen, individueel behandeld.

Ontwikkelingsschets van de boerenschuur

Uit het historisch boerderijonderzoek zoals dat tot heden is uitgevoerd, is komen vast te staan dat het dwarsdeeltype zich uit het hallehuis heeft ontwikkeld en dat het langsdeeltype tot de Vlaamse-schuurgroep dient te worden gerekend. Het driebeukige hallehuis, met de deel tussen twee in de zijbeuken

Peter Don, Voorne-Putten 346

474 Boerderij met uitgebouwde opkamer: Korte Schenkeldijk 4 te Spijkenisse. Situatie (met in de plattegrond in zwart aangegeven de plaats van de kelder) en doorsnede en plattegrond van de kelder. Schalen 1:2500 en 1:150. Opmetingstekening B. Kooij, 1990. ondergebrachte koestallen, ontwikkelde zich in het Overmase al voor de 17de eeuw tot een boerderij met dwarsdeel, doordat men het einde van de deel voor het tassen van koren ging benutten. De deeldeuren, oorspronkelijk in het midden van de achtergevel, verhuisden dientengevolge naar opzij. De koestalling werd nu in een der zijbeuken geconcentreerd en in de middenbeuk en de andere zijbeuk kreeg naast de deel de tas zijn plaats. Het hooi werd nog buiten de schuur opgetast, in een kapberg op het erf. In de I7de en 18de eeuw werd de capaciteit van de dwarsdeelschuur aanzienlijk vergroot. Met het belang van de akkerbouw nam ook de behoefte aan tasruimte toe en bovendien werd op den duur ook de hooitas naar binnen gehaald. Langere schuren werden nu gebouwd, vaak voorzien van twee dwarsdelen. Terwijl de dwarsdeelschuur gedurende de gehele 19de eeuw in het Overmase in zwang bleef, zij het in toenemende mate alleen nog voor de kleinere boerderijen, drong in de laatste decennia van de 18de eeuw vanuit West-Brabant een nieuw schuurtype op de eilanden door: het langsdeeltype. De schuur van dit type, die in Brabant al in het begin van de 17de eeuw was geïntroduceerd en die naar het land van herkomst Vlaamse schuur wordt genoemd, is voorzien van een in de lengterichting gelegen deel die men aan de ene kant met een volle wagen op kan rijden en vervolgens aan de andere kant leeg weer kan verlaten. Hierdoor was deze schuur bij uitstek bruikbaar voor de grote bedrijven, waar het hooien, het oogsten en het tassen gedurende de daarvoor geschikte zomerdagen door vele tientallen werknemers geschiedden en waar dan talrijke wagens tegelijk af en aan reden. Verreweg de meeste van de volgens deze nieuwe opzet ingedeelde schuren kregen een driebeukige plattegrond met een zijlangsdeel, dat wil zeggen een langsdeel in

Peter Don, Voorne-Putten een der zijbeuken; in de middenbeuk werden dan tas, dorsvloer en paardestal ondergebracht en in de andere zijbeuk kreeg de koestal zijn plaats. Een aantal zeer grote bedrijven kreeg echter geen driebeukige zijlangsdeelschuur, maar een vierbeukige schuur met een middenlangsdeel, welke geplaatst werd tussen de tasruimten enerzijds en de stallen voor koeien en paarden anderzijds. In het Overmase bleven de twee hoofdtypen, de dwarsdeelschuur en de langsdeelschuur, respectievelijk voor de kleinere en voor de grote bedrijven, in zwang tot aan de tweede wereldoorlog.

Ontwikkelingsschets van de boerenwoning

Het woongedeelte van het oude hallehuis vertoonde dezelfde driebeukige indeling als de bijbehorende schuur. Het zal oorspronkelijk uit één groot vertrek hebben bestaan, door twee rijen stijlen in drieën verdeeld. Later werden de buitenstijlruimten afgescheiden van de middenbeuk, waardoor aan beide zijden van het ‘voorhuis’ een apart vertrek ontstond: aan de ene kant een zijkamer die als slaap- of als opslagruimte werd benut, aan de andere kant een onderkelderde opkamer. Een vergroting van deze laatste tot een zijwaartse uitbouw onder een apart zadeldak, welke de boerderij een L-vormige plattegrond gaf, kwam in het westen van ons land al in de 16de eeuw op tal van plaatsen tot stand. In de I7de eeuw ontwikkelde zich achter het voorhuis een woonkeuken, waarheen het dagelijkse leven zich verplaatste. Om voldoende licht in dit vertrek te verkrijgen, was het noodzakelijk de tegenover de opkamer gelegen zijkamer van nu af achterwege te laten. Hierdoor kreeg de woning een asymmetrische doorsnede en een ‘manke’ voorgevel. De wens de boerderij een representatief front te verschaffen zal de voornaamste oorzaak zijn geweest van het feit dat een dergelijke asymmetrische gevel in later tijd niet meer werd opgetrokken, maar de driebeukige indeling van het boerenhuis keerde hiermee niet terug. Intussen had namelijk de verstening van de woning haar beslag gekregen en was het dus niet meer nodig bij de houtconstructie van de schuur aan te sluiten. De weg naar een symmetrische voorgevel en een door de plaatsing der vertrekken aan weerszijden van een middengang gekenmerkte

Peter Don, Voorne-Putten 347 plattegrond lag hiermee open. De woonkeuken kreeg intussen bij een aantal grotere boerderijen een extra accent doordat zij van een topgevel werd voorzien of zelfs in een aparte uitbouw tegen een der zijgevels werd geplaatst. Met het vanaf omstreeks 1650 sterk toenemende belang van de akkerbouw, groeide ook de behoefte aan ruimte voor zaadopslag aan de (relatief) veilige kant van de brandmuur: op de zolder boven het woongedeelte. Doordat het woonhuis werd verbreed, ontstond de mogelijkheid om in de hoge kap boven de ruime zaadzolder nog een vliering aan te brengen. Sommige boerderijen kregen zelfs drie zolders boven elkaar. De 18de en 19de eeuw worden voor wat het boerenhuis betreft gekenmerkt door een steeds verder voortschrijdend streven naar symmetrie. De hoog geplaatste vensters van de opkamer werden op den duur niet langer in de voorgevel geduld, een probleem dat werd opgelost door het vertrek in zijn geheel naar achter in de woning te verplaatsen (hetgeen bij de grote huizen tevens het voordeel had dat de kelder niet al te ver van de woonkeuken kwam te liggen) of door het te ‘camoufleren’ door middel van laag geplaatste vensters. De voordeur werd indien enigszins mogelijk precies midden in de voorgevel aangebracht en erachter werd een lange middengang aangelegd. Bij de diepste huizen werd de ‘boengoot’, de werkruimte die gewoonlijk in het eerste vak van de schuur gevonden wordt, achter in het huis geplaatst, tegenover de keuken. De zolder bleef tot na 1900 voor de opslag van het zaaigoed in gebruik.

De boerderijen op Voorne-Putten

Bij lange na niet al de in het voorgaande geschetste ontwikkelingsstadia zijn heden ten dage nog duidelijk op Voorne-Putten aanwijsbaar. Zeer veel aan oude boerderijbebouwing is op het eiland verdwenen. Naast elders ook geldende oorzaken, zoals slijtage, brand, overstromingsrampen en de behoefte aan meer comfort in wonen en werken, speelden hier ook twee iets meer specifieke ontwikkelingen vermoedelijk een belangrijke rol. Ten eerste was daar de welvaart, die de boeren er in de tweede helft van de 18de en in het begin van de 19de eeuw toe bracht hun boerderij veelal ingrijpend te moderniseren. In de tweede plaats kwam in deze zelfde periode het nieuwe boerderijtype met de langsdeelschuur in zwang, een type dat er op den duur in slaagde de dwarsdeel bij de grotere boerderijen te verdringen. Onder de gegeven omstandigheden zal deze radicale wijziging van de schuurindeling in veel gevallen tot complete nieuwbouw hebben geleid.

De oudste dwarsdeelboerderijen

Van de vroegste dwarsdeelboerderijen zoals die in het Overmase vermoedelijk vanaf de 16de eeuw werden gebouwd, is zeer weinig bekend. Naast summiere opgravingsresultaten zijn het voornamelijk diverse weinig gedetailleerde laat-16de

Peter Don, Voorne-Putten 475 Gezicht op Nieuwenhoorn vanuit het westen; op de voorgrond verschillende boerderijen met dwarsdeelschuren en hooibergen. Gewassen pentekening uit 1672 door Valentijn Klotz; coll. Rijksmuseum Kröller-Müller Otterlo.

Peter Don, Voorne-Putten 348

476 Tinte, naast Ruigendijk 9. Plattegrond en dwarsdoorsneden. Schaal 1:300. Opmetingstekening B. Kooij, 1987. De plattegrond toont links de schuur, in het midden het woongedeelte met onderkelderd zijkamertje en rechts het vrijstaande bakhuis.

16de- en 17de-eeuwse afbeeldingen die enig houvast geven. Zo zijn op een tekening die Valentijn Klotz in 1672 van het dorp Nieuwenhoorn maakte (afb. 475), enkele boerderijen te zien die zeer duidelijk de kenmerken van het dwarsdeeltype vertonen. Belangrijk zijn hier vooral de gepotdekselde houten schuren met een gesloten achtergevel en een onder een opgewipt dakgedeelte geplaatste inrit in een der lage zijgevels. De oorspronkelijke indeling van het hallehuis, met de deel in de middenbeuk, is hier dus verlaten. Bij de boerderijen staan vierkante hooibergen afgebeeld. Van deze oudste dwarsdeelschuren, die werden gekenmerkt door een ‘kapel’ (een steekkapje) of een opgewipt dakgedeelte boven de inrit in de zijgevel, zijn op Voorne-Putten geen voorbeelden bewaard; ook een duidelijke oude foto van een dergelijke schuur kwam tot heden niet aan het licht. De meeste informatie verschaft nog de boerderij Wouddijk 12* te Zwartewaal. De driebeukige schuur van deze in oorsprong vermoedelijk uit de 18de eeuw daterende kleine hoeve heeft nog de oude constructie: ankerbalkgebinten met dekbalkjukken tussen de naar boven doorlopende stijlen. Tijdens een later uitgevoerde verbouwing werd het dak aan de zijde van de tasruimte enigszins opgelicht, waartoe de stijlen aan deze kant werden verlengd. Deze ingreep, die tot doel had de tasruimte in de schuur te vergroten, bracht tegelijkertijd een verhoging van de betreffende zijgevel met zich mee en hierdoor was er boven de destijds aanwezige (nu verdwenen) dwarsdeelinrit niet langer een steekkapje of een opgewipt dakgedeelte nodig.

Het woongedeelte met ‘manke’ voorgevel

De woning van Wouddijk 12* is eveneens van groot belang, als illustratie namelijk van die fase in de ontwikkeling van de boerenwoning die wordt gekenmerkt door het achterwege laten van de tegenover de opkamer gelegen zijkamer, dit in verband met de lichtinval in de achter het voorhuis geplaatste woonkeuken. Hierdoor ontstond de karakteristieke asymmetrische, ‘manke’ voorgevel. Boerenwoningen met een dergelijke voorgevel kwamen vroeger op Voorne-Putten vaker voor, maar zijn nu zeldzaam geworden. Een voorbeeld bevindt zich nog in Tinte, naast Ruigendijk 9. Van het woongedeelte van dit boerderijtje, dat in oorsprong vermoedelijk uit de 17de eeuw dateert, kon echter niet met zekerheid worden vastgesteld dat het min of meer dezelfde ontstaansgeschiedenis heeft als dat van Wouddijk 12*. Het rechter gedeelte,

Peter Don, Voorne-Putten met het onderkelderde kamertje, is in de huidige gedaante namelijk niet ouder dan de 19de eeuw en hoe een en ander er voor die tijd uitzag, is onduidelijk.

De uitgebouwde opkamer

Boerderijen met een tot een zijwaartse uitbouw onder een apart zadeldak vergrote (op)kamer waren op Voorne-Putten, getuige vele afbeeldingen op oude kaarten, ooit zeer talrijk. Zo komen in het kaartboek dat Johannes Dou in 1656 van de voormalige bezittingen van de Regulieren van Rugge tekende, veelvuldig dergelijke boerderijen voor, zowel in de dorpskernen alsook daarbuiten. Een goed voorbeeld is de stee van Cornelis Arijen Claesz. van

Peter Don, Voorne-Putten 349

477 Esterenburch, Middelweg 5 te Vierpolders. Plattegrond, dwarsdoorsnede over het woongedeelte en aanzichten. Schaal 1:300. Deel van SHBO-opmeting 618, in 1983 vervaardigd door M.L. Koopman en R. Royaards-ten Holt. De stippellijnen geven de contouren aan van de in 1931 afgebrande, grote zijlangsdeelschuur.

Peter Don, Voorne-Putten 350

478 Het woongedeelte van Esterenburch, Middelweg 5 te Vierpolders; opname 1991.

479 Voorgevel en rechter zijgevel met bakhuis van Haasdijk 6 te Abbenbroek; opname 1990.

Berckel, die Dou in de Ban van de Vier Polders tekende, op de hoek van de ‘Speckgis wegh’ en ‘Den Ouden Dyck’. Het is - in haar oorspronkelijke gedaante - de huidige boerderij Esterenburch (Middelweg 5) te Vierpolders en de op de oude kaart duidelijk zichtbare, naar rechts uitgebouwde opkamer is in het woongedeelte van deze boerderij thans nog steeds aanwezig, zij het niet meer uitgebouwd. Het huis werd in de 18de eeuw namelijk in zijn geheel, tot aan de achtergevel naar rechts uitgebreid en daarbij van één nieuwe, brede kap voorzien. De lengte van de tot dan toe uitgebouwde opkamer werd bij deze verbreding als uitgangspunt genomen en het onderkelderde vertrek werd in het vernieuwde, grotere huis geïncorporeerd. De asymmetrie in voorgevel en kap is hiervan het nog steeds zichtbare gevolg.

480 Abbenbroek, Haasdijk 6. Dwarsdoorsnede van het voorhuis, met houtskelet. Schaal 1:300. Opmetingstekening B. Kooij, 1990.

Ongeveer dezelfde behandeling moet het woongedeelte van Haasdijk 6 te Abbenbroek (ten noordwesten van Zuidland) hebben ondergaan. Ook hier ligt de onderkelderde opkamer rechts voor in het huis en ook hier werd bij een verbreding naar rechts inwendig een en ander gehandhaafd. Behalve de oude kelder en de opkamer daarboven, bleef bij de vergroting (omstreeks 1800?) ook het houtskelet met samengestelde balklaag van het voorhuis links naast de opkamer bewaard. Dit eiken skelet was sindsdien aan het oog onttrokken, maar werd bij de restauratie (onder leiding van J. Walraad) omstreeks 1975 weer te voorschijn gebracht. De vormgeving

Peter Don, Voorne-Putten van de sleutelstukken en die van een oud, gevorkt gevelanker in de rechter zijgevel wijzen op een datering in het laatst van de 16de of de vroege 17de eeuw. Achter de oorspronkelijk waarschijnlijk uitgebouwde opkamer is het huis zodanig verbreed, dat een merkwaardige hoek is ontstaan, die het geheel van voren een asymmetrisch aanzicht geeft. In deze hoek staat nu een bakhuisje. Boerderijen met een uitgebouwde opkamer zijn er thans op Voorne-Putten nog slechts enkele. Korte Schenkeldijk 4 te Spijkenisse heeft een dergelijke uitbouw, die het woongedeelte een L-vormige plattegrond verschaft. Deze met de lange rechterzijde tegen de dijk aangebouwde zijlangsdeelboerderij dateert in haar tegenwoordige gedaante grotendeels uit 1859, maar de uitbouw ter linkerzijde is veel ouder. In de monumentale, door kruisgewelven op korte zuilen en halfzuilen overdekte kelder werd een gesneden deurkalf met het jaartal 1620 aangetroffen en waarschijnlijk is hiermee ook de kelder zelf gedateerd. Een tweede uitbouw met kelder en opkamer bevindt zich in de kern van Spijkenisse, namelijk links tegen het voorhuis van Voorstraat 18. Dit in oorsprong 17de-eeuwse gebouw, bestaande uit een woongedeelte met tegen de achtergevel daarvan een houten schuur, ligt tegen de dijk aan, met zijn as haaks op de over de dijk lopende Voorstraat. De kelder wordt gedekt door een kruisgewelf. Het is overigens niet zeker of het hier gaat om een pand dat oorspronkelijk als boerderij in gebruik was; reeds in 1647 woonde op deze plaats een smid.

Peter Don, Voorne-Putten 351

De grotere dwarsdeelschuren uit de 17de en 18de eeuw

481 Thijs Cornelisstee, Strijpsedijk 5 te Rockanje. Plattegrond en dwarsdoorsnede over de in 1958 verdwenen dwarsdeelschuur. Opmetingstekening K. Uilkema, 1927; coll. SHBO.

Net zomin als van de kleinere oude dwarsdeelschuren, zijn er, voor zover bekend, van de lange schuren met twee dwarsdelen, die in de I7de en 18de eeuw verrezen, op Voorne-Putten exemplaren gaaf bewaard. De meeste van deze driebeukige schuren zullen tegen het einde van de 18de eeuw of daarna zijn vervangen door een geheel nieuwe schuur, met een langsdeel. Soms ook werd de bestaande dwarsdeelschuur verbouwd tot een schuur van het nieuwe type; hierbij werd dan de zijbeuk tegenover de koestal zodanig verbreed en verhoogd dat hierin een langsdeel kon worden aangelegd. Een voorbeeld van een zo verbouwde schuur is die van Dammestee (Ringdijk 12)* te Geervliet; de langsdeel kwam hier tot stand in 1777. Een goede indruk van plattegrond, indeling en opbouw van een lange driebeukige dwarsdeelschuur geven de foto's, tekeningen en notities die K. Uilkema in 1927 maakte van de Thijs Cornelisstee (Strijpsedijk 5) te Rockanje. In 1958 werd de schuur van deze boerderij door een nieuwe vervangen; het 1828 gedateerde woongedeelte bleef tot heden grotendeels bewaard. Vermoedelijk was de schuur niet uit de bouwtijd van de woning, maar aanzienlijk ouder; de houtconstructie bestond in hoofdzaak uit een reeks enkele ankerbalkgebinten met tussen de naar boven doorlopende stijlen geplaatste dekbalkjukken. Aan de dijkzijde lag de koestal, achter een lage stenen muur met een reeks deuren en vensters. In de houten wand van de smalle zijbeuk daartegenover bevonden zich twee brede dubbele deuren, die toegang gaven tot de dwarsdelen in het tweede en het zesde vak. Dat beide dwarsdelen, zoals gebruikelijk, tevens dienst deden als dorsvloeren, blijkt uit de twee ‘graanhokken’, de in de aangrenzende vakken aan de zijde van de koestal uitgespaarde rechthoekige ruimten die met de dwarsdelen in verbinding stonden. In het eerste vak lagen naast elkaar een paardestal en de roskarnmolen; een tweede, grotere paardestal was in het zevende vak ingericht. In de vier resterende vakken lagen de tasruimten voor hooi, tarwe en erwten. De achterwand was van hout.

Peter Don, Voorne-Putten De grotere woonhuizen uit de periode 1650-1800

Voorne-Putten bezit nog slechts één boerderij met een monumentaal woongedeelte waarvan het zeker is dat het grotendeels uit de 17de eeuw dateert: Bouwlust Zeldenrust (Aaldijk 1) te Hekelingen. De bijbehorende zijlangsdeelschuur is van veel later datum en ook het huis zelf heeft nogal wat wijzigingen ondergaan, maar de brede en vooral hoge topgevel wijst duidelijk op de in de loop van de 17de eeuw sterk toenemende behoefte aan ruimte voor zaadopslag boven de woonvertrekken. Voor opmeting van deze belangrijke boerderij werd helaas geen toestemming verkregen. Het brede woonhuis van Esterenburch (Middelweg 5) te Vierpolders is eerder reeds genoemd als een voorbeeld van een in de 18de eeuw ingrijpend verbouwd en daarbij vergroot, 17de-eeuws huis. Het bezit twee zolders boven elkaar. De voor in het huis nog aanwezige oude opkamer verstoort de symmetrie van de voorgevelindeling. De achter tegen het huis aangebouwde kleine dwarsdeelschuur verving na een brand in 1931 een forse schuur van het zijlangsdeeltype. Ook het woongedeelte van Dammestee (Ringdijk 12)* te Geervliet is in zijn huidige vorm het resultaat van een 18de-eeuwse verbouwing van een in oorsprong 17de-eeuws huis. De opkamer, die zich ook hier nog voor in het huis bevindt, valt van buitenaf echter niet meer op. Bijzonder is voorts de plaatsing van de woonkeuken en de boengoot in een uitbouw onder een apart zadeldak met topgeveltje. De zijlangsdeelschuur is het resultaat van een verbouwing in 1777 (zie hierboven).

De kleinere dwarsdeelboerderijen uit de 19de eeuw

Na de introductie van de langsdeel bleef ook op Voorne-Putten vrijwel uitsluitend bij de kleinere bedrijven de dwarsdeel nog in gebruik. Van deze jongere dwarsdeelboerderijen zijn op het eiland talrijke voorbeelden te vinden. Naast driebeukige dwarsdeelschuren komen ook veel tweebeukige

Peter Don, Voorne-Putten 352

482 Schapengorsedijk 15 te Rockanje, een kort na 1900 gebouwde dwarsdeelboerderij; opname 1991. voor; de smalle zijbeuk tegenover de koestal is hier achterwege gelaten (de verschillende constructieve varianten komen hierna nog aan de orde). De woningen van deze boerderijen hebben, net als de woongedeelten van de langsdeelboerderijen overigens, veelal een plattegrond die symmetrisch is van opzet, met de verschillende vertrekken gerangschikt aan weerszijden van een middengang. Als voorbeeld van een 19de-eeuwse dwarsdeelboerderij van bescheiden afmetingen kan hier Dorpzicht (Kerkweg 3)* te Vierpolders gelden, gebouwd in 1874. Een grotere 19de-eeuwse dwarsdeelboerderij is Molendijk 94 te Oudenhoorn. De schuur van deze hoeve werd ooit met een tweetal vakken achterwaarts uitgebreid en kreeg in deze uitbreiding een tweede dwarsdeel, een uitzondering bij de latere dwarsdeelboerderijen. Eveneens voorzien van twee dwarsdelen was de schuur van de thans verdwenen Willemshoeve (aan de Voorweg, later Rozenlaan) te Spijkenisse, die in 1962 door L. Boot werd opgemeten (documentatie in coll. RDMZ). Deze boerderij was 19de-eeuws van uiterlijk, maar had wellicht een oudere kern.

De middenlangsdeelboerderijen

Tegen het einde van de 18de eeuw begon de langsdeel op Voorne-Putten door te dringen. De meest monumentale uitvoering, de middenlangsdeel, die alleen geschikt was voor de grootste bedrijven, nam op het eiland geen grote vlucht. Van dit type zijn slechts twee ‘zuivere’ representanten bekend: de schuur van de Hooge Werf (aan de Voorweg, later Rozenlaan) te Spijkenisse en die van Jagthoek (Schoutsweg 2) te Zuidland.

483 De Hooge Wert te Spijkenisse; opname van voor de brand van 1966, coll. Zeelenberg Oudenhoorn.

De Hooge Werf, in 1966 door brand verwoest maar voordien door L. Boot opgemeten (documentatie in coll. RDMZ), was door ankers in de voorgevel van de schuur gedateerd 1764. Dit jaartal lijkt voor de introductie van de langsdeel alhier rijkelijk vroeg, maar dat deze thans verdwenen middenlangsdeelschuur eerst later werd gebouwd, kan niet (meer) worden bewezen. In de schuur boden de beide buitenste beuken plaats aan de stallen; daartussen lagen naast elkaar een reeks tasvakken en de zich tussen de dubbele deuren in voor- en achtergevel uitstrekkende

Peter Don, Voorne-Putten deel. Het woongedeelte toonde twee perioden, een 18de- en een 19de-eeuwse. Jagthoek, de tweede ‘zuivere’ middenlangsdeelboerderij, bestaat nog wel en dateert uit 1880. Voor opmeting van deze zeer monumentale, gaaf bewaard gebleven boerderij werd helaas geen toestemming verkregen. Na 1900 verrezen enkele boerderijen die in plattegrond weliswaar sterke overeenkomst vertonen met het ‘zuivere’ middenlangsdeeltype, maar die in opstand toch aanzienlijk ervan verschillen. De Wolvenstee (Wolvenpolder 1) te Hekelingen, gebouwd in 1927, is hiervan het meest prominente voorbeeld. Ook hier is sprake van een vierbeukige schuur, met stallen in de beide buitenste beuken en daartussenin de tasvakken en de deel. Verschillend is echter, dat de buitenste beuk die naast de deel ligt door middel van een stenen muur van de rest van de schuur is gescheiden en voorts dat het dakvlak boven deze beuk halverwege is geknikt; hierdoor heeft deze buitenste beuk min of meer het karakter van een afhang gekregen.

De zijlangsdeelboerderijen

De meeste grotere boerderijen op het eiland Voorne-Putten hebben een zijlangsdeelschuur. Vrijwel steeds is bij deze boerderijen het woongedeelte enigszins uit het midden tegen de voorzijde van de schuur geplaatst. Hierdoor steekt deze aan één kant zo ver uit dat er plaats is voor de ‘inrij’, de in een der zijbeuken gelegen langsdeel. De middenbeuk herbergt de tasvakken, een of twee dorsvloeren en vaak ook een of twee paardestallen. In de andere zijbeuk staan de koeien. De bijbehorende woning heeft in de regel een symmetrische plattegrond met een middengang. De verschillende toegangen tot de deel zorgen voor enige variatie binnen het zijlangsdeeltype. Bij veel schuren loopt de deel over de volle lengte door tot aan de dubbele deur in de achtergevel. Dit is het geval bij Konijnendijk 7 te Geervliet; in de hoge schuurzijgevel zijn hier, ter hoogte van de beide

Peter Don, Voorne-Putten 353

484 De Catharinahoeve, De Nolle 12 te Vierpolders; opname 1972.

485 Westdijk 15 te Hekelingen, een zijlangsdeelboerderij uit 1925; opname 1991. dorsvloeren, twee enkele deuren geplaatst. De toegang tot de dorsvloer wordt echter ook vaak gevormd door een in de zijgevel aangebrachte dubbele deur, zoals te zien is bij de voorste dorsvloer in de schuur van Vee- en Bouwlust (Kerkweg 7)* te Zuidland. Een opzij en niet in de achtergevel geplaatste uitrit, zoals bij de Hoonaardhoeve (Schrijversdijk 5) te Brielle, is in de meeste gevallen het gevolg van een over de volle breedte van de schuur tegen de achtergevel geplaatste paardestal. Sommige zijlangsdeelschuren hebben een ten opzichte van de brandmuur iets teruggezette inrit; doordat ook het muurwerk erboven terugspringt, is er als het ware een ‘hap’ uit de schuur genomen. Dit is gedaan om de direct achter de brandmuur gelegen werkruimte licht te kunnen verschaffen. Een voorbeeld hiervan levert Hollandseweg 17 te Oudenhoorn. Ook de in 1931 afgebrande schuur van Esterenburch (Middelweg 5) te Vierpolders had een dergelijke teruggeplaatste inrit. De bouwgeschiedenis van Dammestee (Ringdijk 12)* te Geervliet toont aan dat de zijlangsdeel in 1777 op het eiland werd of reeds was ingevoerd. Toevoeging van een zijlangsdeel aan een bestaande (dwarsdeel)schuur zal veel minder vaak zijn voorgekomen dan volledige nieuwbouw. Voorbeelden van ineens als zijlangsdeelboerderijen gebouwde hoeven zijn de Catharinahoeve (De Nolle 12) te Vierpolders (gedateerd 1805) en Vee- en Bouwlust (Kerkweg 7)* te Zuidland (eveneens vroeg-19de-eeuws).

De duinboerderijtjes

Een aparte groep binnen het totale boerderijenbestand vormen de kleine boerderijen die in het westelijk deel van Voorne en dan met name in de binnenduinstrook en op de zandige kleigronden daar direct achter te vinden zijn en die daarom ook wel

Peter Don, Voorne-Putten ‘duinboerderijtjes’ genoemd worden. Op deze in de regel uiterst kleine bedoeninkjes wordt hier wat nader ingegaan. Zij vertegenwoordigen de boerderij in haar meest minimale vorm: aan de voorzijde een woongedeelte, bestaande uit slechts één vertrek met daarboven een zoldertje, en daarachter een vrijwel steeds iets bredere en vaak ook iets hogere schuur. De duinboerderijtjes zijn vermoedelijk geen van alle ouder dan het midden van de 19de eeuw; de meeste werden omstreeks 1900 en in de eerste decennia van de 20ste eeuw gebouwd. Zonder uitzondering hebben zij een woongedeelte met bakstenen wanden, terwijl ook de schuur in veel gevallen al voor een deel en soms zelfs geheel is versteend. De beide zadeldaken zijn met pannen gedekt. Van de ontwikkeling die aan dit tamelijk recente, grotendeels uit baksteen opgetrokken boerderijtje voorafging, is niet erg veel met zekerheid bekend. Op de schrale duingronden zullen lang slechts hutten zijn gebouwd uit door de natuur geleverde materialen: gekapt en gejut hout, riet, plaggen en leem. De bewoners van deze hutten voorzagen in hun onderhoud door het

Peter Don, Voorne-Putten 354

486 Zandweg 41 te Oostvoorne, een circa 1865 gebouwd duinboerderijtje (in 1987 gesloopt). Plattegrond, aanzicht, doorsneden en de situatie in 1867. Schalen 1:300 en 1:5000. Opmetingstekening B. Kooij, 1987; de situatie gebaseerd op een tekening van het kadaster. In 1867 stond hier een zevental boerderijtjes op even zoveel langgerekte, smalle percelen.

aannemen van los werk in de jaargetijden waarin zich deze mogelijkheid voordeed en verder met name door het houden van een geit of een koe en door het bewerken van wat akkergrond in de directe omgeving van de hut. Deze grond, die van de eigenaar werd gepacht, moest overigens eerst door de pachter zelf worden afgezand en verder ontgonnen. Zo ontstonden in het binnenduingebied talrijke kleine boerenbedrijfjes. De oorspronkelijk ongetwijfeld uiterst primitieve hut in het duingebied ontwikkelde zich in de loop der tijd tot een kleine boerderij die, evenals dat het geval is bij de grotere boerderijen op het eiland en met name bij die van het langsdeeltype, onder meer gekenmerkt wordt door een direct in het oog springende scheiding tussen woongedeelte en schuur. De verstening van het duinboerderijtje nam vermoedelijk pas in de 19de eeuw een aanvang. Eerst werd het woongedeelte van stenen muren voorzien en vervolgens maakte het riet op de daken plaats voor pannen. De schuur behield nog een tijdlang gepotdekselde houten wanden.

487 F.H.G. van Itersonlaan 58 te Oostvoorne; opname 1991.

Peter Don, Voorne-Putten De indeling van de duinboerderijtjes is vrijwel steeds precies dezelfde. Het woongedeelte is een klein rechthoekig, meestal nagenoeg vierkant bouwlichaam met op de begane grond slechts één vertrek, de woonkamer. Deze kamer ontvangt licht door twee vensters, één in de voorgevel en één in een der beide zijgevels. Tegen de andere zijgevel zijn aan de binnenkant twee bedsteden aangebracht met ertussenin een kast. Onder bedsteden en kast ligt een aardappelkeldertje, eigenlijk niet veel meer dan een ongeveer 60 cm verdiept gedeelte, dat van binnenuit bereikbaar is via de kast en van buitenaf gevuld kan worden door een vierkant luikje in het midden van de betreffende zijgevel. Tegen de brandmuur, die woongedeelte en schuur van elkaar scheidt, staat een kleine schouw. De schoorsteen, tegen de brandmuur aangemetseld, steekt boven de nokken van woongedeelte en schuur uit. Het zoldertje boven de woonkamer is door middel van een luik in de brandmuur verbonden met een zolder in de schuur. Achter tegen het woongedeelte staat de eveneens rechthoekige schuur, die vrijwel altijd iets breder is en aan één kant uitsteekt. Aan deze kant bevindt zich de deur, die toegang geeft tot de boengoot en via deze tot de overige vertrekken. Boven de boengoot en boven de ernaast gelegen ruimten, waaronder meestal een oven en een privaat, ligt een zolder. Het achterste schuurgedeelte heeft geen zolder; hier stonden de beesten en hier was plaats voor hooiopslag en dergelijke.

Peter Don, Voorne-Putten 355

488 Overburgh, Hoflaan 17 te Oostvoorne. Plattegrond, doorsneden en dakplan. Schalen 1:300 en 1:1500. Tekening B. Kooij, 1987; deels gebaseerd op tekening van J.J. Jehee uit 1968.

Gedurende de 19de eeuw werd bij de bouw van de duinboerderijtjes veel van sloop afkomstig materiaal toegepast. Als gevolg hiervan vertonen de oudere boerderijtjes allerlei onregelmatigheden, zowel in de constructie als in de afwerking. Die van na 1900 zijn veel strakker van uitvoering. Een zekere standaardisering deed zich toentertijd gelden en door de oprichting van de Brielse kalkzandsteenfabriek in 1906 kwam bovendien relatief goedkope steen in grote hoeveelheden beschikbaar.

489 Laat-gotische schouw in Overburgh te Oostvoorne; opname 1966.

Thans zijn verreweg de meeste van de nog bestaande duinboerderijtjes ingrijpend verbouwd. Dit vindt zijn oorzaak in het feit dat met name in de binnenduinstrook deze kleinschalige, in oorsprong agrarische bebouwing in het recente verleden een volledige functiewijziging heeft ondergaan. Door de ruimte van de schuur gedeeltelijk of in haar geheel bij het van oudsher zeer kleine woongedeelte te trekken, heeft men de voormalige boerderijtjes geschikt gemaakt voor permanente of zomerbewoning. Dat een en ander gepaard is gegaan met allerlei aanpassingen aan de moderne wooneisen, moge duidelijk zijn. Hierdoor is het bij veel duinboerderijtjes nog voornamelijk de uitwendige verschijningsvorm die aan het agrarische verleden herinnert. Min of meer gaaf bewaard gebleven voorbeelden zijn nauwelijks nog te vinden.

Peter Don, Voorne-Putten Overburgh en Stuyvesande

Hoogst waarschijnlijk een restant van een boerderij is het in oorsprong laatmiddeleeuwse huis Overburgh (Hoflaan 17) te Oostvoorne. Ter plaatse van dit langgerekte dwarse huis moet al in de eerste helft van de 15de eeuw een boerderij hebben gestaan, eigendom van de toenmalige deken van het Oostvoornse kapittel Jacob Jacobsz. uyt Borselen. Deze boerderij werd tegelijk met de in de onmiddellijke nabijheid (aan de huidige Zwartelaan; zie pagina 76) gebouwde vuurtoren in 1455-'56 door brand verwoest. Van het tegenwoordige huis is het linker deel het oudst. Het dateert uit de tweede helft van de 15de eeuw en heeft op de begane grond een voorhuis met links daarvan een woonkamer en aan de voorzijde een onderkelderde afhang. De kelder, voorzien van een tongewelf, is vanuit het voorhuis bereikbaar. De woonkamer bezit een van elders afkomstige en hier eerst in 1921 geplaatste schouw met gebeeldhouwde gotische wangen. De voordeur, rechts naast de afhang, is in een spitsboognis geplaatst. In het in de eerste helft van de 16de eeuw aangebouwde rechter gedeelte van het huis liggen op de begane grond naast elkaar twee kamers, beide met een uit baksteen opgemetselde schouw tegen de scheidingswand. De rug-aan-rug

Peter Don, Voorne-Putten 356

490 Overburgh te Oostvoorne; opname 1991.

491 Stuyvesande te Rockanje, met op de voorgrond de schuur; opname vermoedelijk 1931, coll. Kome Rockanje. geplaatste schouwen hebben een boezem met eenvoudige spitsboogversiering. Geheel rechts bevindt zich onder het huis een tweede kelder met tongewelf. Deze kelder is van buiten af toegankelijk. Zowel in het linker als in het rechter gedeelte van het huis hebben de samengestelde balklagen sleutelstukken met peerkraalprofiel. Overburgh, dat in 1911 door storm en in 1932 door brand zwaar werd beschadigd, heeft boven de verdieping geen oude balklagen en kapconstructies meer. Het dak van het rechter deel, lang met riet gedekt, toont thans leien in Maasdekking. Het linker deel heeft een pannendak. Tegen de achterzijde van het oude huis, waar zich oorspronkelijk het bedrijfsgedeelte van de boerderij moet hebben bevonden, staan nu aanbouwsels uit de 20ste eeuw. Sinds 1934 is de Vereniging Hendrick de Keyser blooteigenaar van Overburgh. Stuyvesande (Rietdijk 5) te Rockanje is een boerderij van ongewone vorm. Het woongedeelte, tamelijk klein en dwars, heeft ter linkerzijde een paardestal en daarachter een eenbeukige dwarsdeelschuur, die oorspronkelijk met de paardestal één geheel vormde. De schuur staat schuin ten opzichte van het woongedeelte en heeft rechts een aangebouwde koestal. Van het thans sterk verbouwde geheel is het woongedeelte het oudst, laat-l7de- of vroeg-18de-eeuws.

Peter Don, Voorne-Putten 492 Stuyvesande, Rietdijk 5 te Rockanje. Plattegrond en dwarsdoorsnede over het woongedeelte. Schaal 1:300. Opmetingstekening B. Kooij, 1989.

Peter Don, Voorne-Putten 357

Het is hoogst waarschijnlijk het onder meer in 1753 vermelde ‘tuinmanshuis’, destijds behorende bij het ‘heerehuys’ Stuyvesande. Dit deftige huis werd vermoedelijk in 1798 gesloopt, aangezien er in dat jaar allerlei afgekomen bouwmaterialen en overtollige interieuronderdelen en inventarisstukken werden verkocht. Blijkens een inscriptie in een (nu los bewaarde) balk in de paardestal, was de schuur een jaar eerder, in 1797, opgetrokken. Hiermee was de tuinmanswoning een boerderij geworden. De aangebouwde koestal werd vernieuwd in 1931. Omstreeks 1985 werden het rieten dak en de kapconstructie van de schuur verwijderd, waarna een nieuwe, veel bredere overkapping over het bedrijfsgedeelte werd aangebracht.

Een oude dwarsdeelboerderij: Wouddijk 12, Zwartewaal

Kleine boerderij van het dwarsdeeltype, ten zuidwesten van Zwartewaal aan de noordzijde tegen de Wouddijk aangebouwd; de lengteas loopt evenwijdig met de op de dijk aangelegde weg en de voorgevel staat op het oosten. Het vermoedelijk 18de-eeuwse boerderijtje bestaat uit een woongedeelte met

493 Wouddijk 12 te Zwartewaal. Plattegrond, aanzichten en doorsneden, alsmede aanzicht, plattegrond en detail van de kapberg. Schalen 1:300 en 1:60. Deel van SHBO-opmeting 636, in 1983 vervaardigd door H.W. Boekwijt.

Peter Don, Voorne-Putten 358

‘manke’ voorgevel en een aan de achterzijde daartegen aangebouwde, grotendeels houten schuur. Op het met bomen beplante erf staan voorts onder meer een wagenhuis, een zwingelschuur en een vierkante kapberg, alle drie van hout.

Litteratuur

J. Klok, ‘Een praatje bij een plaatje’, Voorlichtingsblad gemeente Brielle, april 1981, 1; E.L. van Olst, ‘Markante boerderij. Boerderij van Zuidhollandse eilanden’, Boerderij 73, nr. 27 (5 april 1988), 66-67.

Afbeeldingen

SHBO-opmeting 636 (1-2), in 1983 vervaardigd door H.W. Boekwijt.

(Bouw)geschiedenis

494 De voorgevel van Wouddijk 12 te Zwartewaal; opname 1991.

Eind 17de eeuw stond hier in elk geval al een boerderij, maar het huidige gebouw lijkt aanmerkelijk jonger te zijn. Slechts de oudste onderdelen, de gebinten in de schuur, kunnen nog uit de 17de eeuw dateren. Vermoedelijk onderging de schuur, in oorsprong een traditionele dwarsdeelschuur, tegen het einde van de 18de eeuw een verbouwing, waarbij aan de ene kant, onder een wat verder neerwaarts doorgetrokken dakvlak, de koestal werd verbreed met het bakstenen gedeelte en aan de andere kant, onder een daartoe opgelicht dakvlak, de wand met de deeldeuren werd verhoogd. De muren van de woning zijn eveneens niet ouder dan het eind van de 18de eeuw. De bewoners zijn in het bezit van een giftbrief, gedateerd 27 mei 1803, betreffende de verkoop op die datum van ‘huis, schuur, boomgaard en een boschje’. De boerderij was in de 19de en vroege 20ste eeuw geruime tijd in gebruik als vlasboerderij. In recenter tijd onderging het woongedeelte enkele wijzigingen: het bakhuisje tegen de linker zijgevel, tot dan toe deels van hout, kreeg rondom stenen muren en het waterfornuis verdween uit de boengoot. In 1983 werd de voorgevel met gebruik van de oude stenen grotendeels opnieuw opgemetseld; hierbij werden de twee grootste ramen vernieuwd (en tegelijk iets vergroot) en werd de tegen de binnenzijde van de voorgevel aangebouwde regenbak gesloopt.

Peter Don, Voorne-Putten Beschrijving

Het huis heeft gevels van gemengd gele en rose baksteen (formaat 16×8×4 cm, tien lagen 46 cm), met op de hoeken drieklezoren in de strekkenlagen. De linker zijgevel en het bakhuisje zijn gepleisterd. Het zadeldak is gedekt met rode Hollandse pannen. Zowel links, boven het bakhuisje, als achteraan, boven de nok, steekt een schoorsteen boven het dak uit. De voorgevel is een eenvoudige tuitgevel met twee negenruits schuiframen en twee kleine vensters met kloosterkozijnen. Een negenruits schuifraam in de linker zijgevel zorgt voor licht in de voormalige woonkeuken. In de rechter zijgevel bevinden zich een kelderraam en een deur en een raam behorend bij een kleine ruimte bestemd voor een mestkalf. Inwendig telt de begane grond van de woning in hoofdzaak drie vertrekken: de voorkamer, de opkamer en de woonkeuken. De zolderbalken lopen evenwijdig met de voorgevel. In de voorkamer bevindt zich rechts de zoldertrap en links een hangende schouw; naast deze laatste geeft een deur toegang tot het bakhuisje, waarin op een balklaagje even boven de grond een gewelfde oven is opgemetseld. De kleine opkamer is voorzien van een bedstee. De vanuit de voorkamer bereikbare kelder heeft een balkenplafond. In de woonkeuken staat tegen de brandmuur een eenvoudige schouw met links daarvan wat blauwe landschapstegeltjes uit circa 1800; rechts bevinden zich naast elkaar twee bedsteden. Achter deze laatste ligt de alleen van buitenaf toegankelijke mestkalfruimte. De kapconstructie op het woongedeelte telt een tweetal grenen schaarspanten met twee balken. De schuur heeft aan de rechter- en aan de achterzijde een zwart geteerde, gepotdekselde houten wand met daarin deuren, hooiluiken en kleine ramen. Het lage linker gedeelte heeft muren van baksteen. Het dak is met riet gedekt

Peter Don, Voorne-Putten 359 en heeft aan de achterzijde een fors wolfeind. Ter rechterzijde, daar waar de zijgevel van de schuur aanzienlijk hoger is dan die van het woongedeelte, zorgt een driehoekig, naar achter omhooglopend dakvlak voor de aansluiting. De oorspronkelijk in de hoge schuurzijgevel aanwezige dwarsdeelingang is thans verdwenen. De inwendige ruimte van de schuur wordt door drie ankerbalkgebinten met dekbalkjukken tussen de naar boven doorlopende stijlen in vier vakken verdeeld; een vierde gebint staat tegen de brandmuur. Zowel de gebinten als de jukken hebben windschoren en zijn van gedisseld grenehout. De stijlen ter rechterzijde zijn ongeveer 50 cm verlengd; de midden op de dekbalkjukken geplaatste nokstijlen zijn, evenals de nok zelf, gezaagd en duidelijk niet oorspronkelijk. In het linker gedeelte van de schuur liggen achter elkaar de boengoot, de koestal en een varkenshok; op dit laatste huisden voorheen de kippen. Rechts neemt de tasruimte twee vakken in beslag; daarachter liggen de dorsvloer en de paardestal. Midden tegen de achtergevel bevindt zich een reephok (ruimte voor het ‘repen’ of ‘repelen’, het afhalen van de zaadbollen van het vlas). Achter de schuur staat het wagenhuis, met rechts daarvan een zwingelschuur (ruimte voor het ‘zwingelen’, het verwijderen van kleine houtdeeltjes uit de vlasvezels). Beide hebben zwart geteerde, gepotdekselde houten wanden en een zadeldak met pannen. De zwingelschuur verloor bij een recente verbouwing de oorspronkelijke ingang (geheel links in de oostwand) en een reeks ventilatiekleppen. Rechts naast de schuur staat een vierkante kapberg met houten roeden en een rieten kap. De kap is met ijzeren beugels aan de roeden opgehangen. Deze beugels zijn op zodanige wijze op de hoeken aan de laningen bevestigd, dat zij om de roeden heenvallen en op aan de binnenzijde in de roeden gestoken haken kunnen worden gelegd. Doordat in elk der vier roeden een verticale reeks gaten is aangebracht, kunnen de pennen op verschillende hoogten worden gestoken en kan zo de kap hoger en lager worden opgehangen.

Een verbouwde dwarsdeelboerderij: Dammestee, Ringdijk 12, Geervliet

Grote boerderij van het zijlangsdeeltype, gelegen in een bocht van de dijk, ten zuiden van Geervliet. Het brede woongedeelte, naar het noorden gekeerd, heeft rechts een uitbouw met de keuken en tegen de achtergevel de schuur. Oorspronkelijk was deze schuur een dwarsdeelschuur, maar in 1777 werd bij een verbouwing de huidige langsdeel aangebracht. Op het erf staan nog verschillende bijgebouwen, waaronder een wagenhuis uit 1905 rechts van het woongedeelte. Rechts naast de schuur ligt de mesthoop.

Litteratuur

J. Ph. A. Rotteveel, ‘De hoeve Dammestee’, Oud nieuws, contactblad van de Stichting Oud-Geervliet 24, 312-315.

Peter Don, Voorne-Putten (Bouw)geschiedenis

Ten tijde van Jacob van Deventer, omstreeks 1560, stond hier ter plaatse reeds een boerderij (zie afb. 35, onderaan rechts), maar het huidige gebouw is jonger. Het woongedeelte dateert in oorsprong waarschijnlijk uit de tweede helft van de 17de eeuw en in diezelfde tijd of circa 1700 zal de schuur zijn verrezen. Deze had destijds wellicht al de huidige lengte en was zeker ook al driebeukig. De linker zijbeuk, aan de kant van de dijk, moet echter aanzienlijk smaller geweest zijn dan nu het geval is. In 1777 werd deze zijbeuk verbreed, zodat er een langsdeel in kon worden aangelegd. Het linker dakvlak van de schuur werd hierbij enigszins opgelicht. Omstreeks 1790 verrees de uitbouw met de keuken rechts achter tegen het woonhuis en in het begin van de 19de eeuw werd de linker zijgevel van het huis vernieuwd. Tegelijk werden inwendig wijzigingen aangebracht. In de tweede helft van de 19de eeuw volgde de verstening van de rechter zijgevel van de schuur.

Peter Don, Voorne-Putten 360

Peter Don, Voorne-Putten 361

495 (pagina 360-361) Dammestee, Ringdijk 12 te Geervliet. Plattegrond, aanzichten, doorsneden en situatie. Schalen 1:300 en 1:3000. Opmetingstekening B. Kooij, 1989; de situatie gebaseerd op een tekening van het kadaster.

Beschrijving

De gevels van woongedeelte en schuur zijn opgetrokken uit gele baksteen (formaat 15,5/17,5×8×4 cm, tien lagen 42,5/47,5 cm), met in de voor- en de rechter zijgevel van het huis klezoren in de koppenlagen. Het brede woonhuis heeft een dwars geplaatst schilddak, dat net als het schuurdak grotendeels met riet is gedekt. Op de oostelijke dakvlakken liggen oranjerode Hollandse pannen. De voorgevel van het huis heeft de voordeur vrijwel in het midden en zowel links als rechts daarvan twee vensters met zesruits schuiframen. De vensters rechts behoren bij de opkamer en zijn duidelijk later naar beneden verlengd. De linker zijgevel bevat op de begane grond drie ramen; twee smalle vensters in de rechter zijgevel zijn thans dichtgezet. Direct onder de dakgoot zijn rondom lage ramen aangebracht, die de voormalige graanzolder verlichten.

Peter Don, Voorne-Putten 362

496 Dammestee te Geervliet. De uitrit van de langsdeel; opname 1989.

Het dak van het woonhuis bezit aan de voorzijde een tweetal dakkapellen. De keukenuitbouw, onder een zadeldak met rode pannen, heeft aan de voorzijde een eigen ingang. De meeste ramen in deze uitbouw hebben een kleine roedenverdeling. In de linker zijgevel van de schuur bevinden zich onder meer twee dubbele deuren, voorzien van een uitneembare middenstijl en een breed bovenlicht met kleine roedenverdeling. De lage rechter zijgevel, ooit van hout, bevat een reeks deuren met daartussen moderne raampjes. De achterwand van de schuur is nog steeds van hout. Merkwaardig is de plaatsing van de uitrit van de langsdeel: even vóór de laatste schuurtravee, die aan deze kant schuin (met de bocht in de dijk meelopend) eindigt. Inwendig heeft het woonhuis een middengang, met links de ‘mooie kamer’. Dit vertrek bezit een enkelvoudige balklaag en tegenover de voorgevel een bedsteewand met in het midden een eenvoudige schouwpartij, alles vroeg-19de-eeuws. Rechts van de gang ligt de opkamer, boven een kelder met tongewelf. In de kamer links achter en in de keuken, in de uitbouw rechts, bevonden zich tot voor enige tijd twee uit circa 1800 daterende tegeltableaus, beide een landschap voorstellend. Het kleinste van de twee toonde een winterlandschap met schaatsers en op de achtergrond onder andere Dammestee zelf. Het grootste was, evenals het klokketableautje erboven, gesigneerd ‘I.v.d. W(olk tot Rotterdam)’.

497 Dammestee te Geervliet. De koestal met het langsgebint; opname 1989.

De kapconstructie van het woonhuis is geheel van grenehout. Op de onderste jukken der gebinten is een vloer gelegd, waarmee boven de eerste zolder een tweede is gecreëerd. Dwars door de beide zolders loopt een naar boven smaller wordend, wit gesausd schoorsteenkanaal. Achter de keuken is in de uitbouw de boengoot, met oude pomp en koelbak, ondergebracht. Daar weer achter liggen in de rechter zijbeuk van de schuur de voormalige roskarnmolen en de koestal. De schuur telt zeven traveeën. Van de vakken in de middenbeuk is het vijfde nog herkenbaar als de dorsvloer en het zesde als de paardestal. De zevende travee is geheel als koestal ingericht. Zeer opvallend is het forse niveauverschil tussen de langsdeel enerzijds en de veel lager gelegen tasvakken, dorsvloer en stallen anderzijds.

Peter Don, Voorne-Putten De grenehouten constructie van de schuur telt zeven gebinten, waarvan het eerste tegen de brandmuur is geplaatst. Gehakte telmerken nummeren van voor naar achter. De gebinten hebben aan de kant van de koestal de vorm van een ankerbalkgebint, maar aan de kant van de langsdeel zijn de liggers als dekbalken op de stijlen opgelegd. Ter hoogte van de op de liggers geplaatste dekbalkjukken is duidelijk te zien hoe het oostelijke dakvlak bij de aanleg van de langsdeel is opgelicht. Bijzonder is het van voor naar achter lopende langsgebint tussen de middenbeuk en de rechter zijbeuk. Dit gebint, bestaande uit door korbelen ondersteunde, zware balken die tussen de stijlen der dwarsgebinten zijn aangebracht, zorgt voor extra verband en stabiliteit in de langsrichting.

Een zijlangsdeelboerderij: Vee- en Bouwlust, Kerkweg 7, Zuidland

498 Boerderij Vee- en Bouwlust, Kerkweg 7 te Zuidland; opname 1964.

Grote boerderij van het zijlangsdeeltype, gelegen op een ruim erf aan de rand van de bebouwde kom van Zuidland. De hoeve ligt nagenoeg in de as van de Raadhuisstraat, de rechte straat die vanuit de dorpskern zuidwestwaarts loopt en die in de voorgevel van het woongedeelte van de boerderij haar visuele beëindiging vindt. In vorm en indeling is Vee- en Bouwlust een karakteristiek, op details na gaaf bewaard voorbeeld van een grote ‘stee’ uit het begin van de 19de eeuw: een royaal uitgevoerd woonhuis met ingezwenkte lijstgevel en een achter tegen dit huis aangebouwde, forse driebeukige zijlangsdeelschuur. Tegen de achtergevel van de schuur staat nog een ruim wagenhuis, waarmee de totale lengte van de boerderij op bijna 74 meter komt; tegen de rechter zijgevel is een bakhuis aangebouwd. Op het erf bevinden zich voorts een oude houtloods en een moderne aardappelschuur. Het monumentale front van de boerderij wordt gecompleteerd door een rijk versierd inrijhek.

Peter Don, Voorne-Putten 363

499 Vee- en Bouwlust, Kerkweg 7 te Zuidland. Plattegrond en dwarsdoorsneden. Schaal 1:300. Opmetingstekening B. Kooij, 1987.

Peter Don, Voorne-Putten Peter Don, Voorne-Putten 364

500 Vee- en Bouwlust te Zuidland, vanuit het noorden gezien; opname 1987.

501 De voordeur van Vee- en Bouwlust te Zuidland; opname 1987.

(Bouw)geschiedenis

Vee- en Bouwlust moet in het begin van de 19de eeuw zijn opgetrokken. Het kadastrale minuutplan van 1818 toont de boerderij in elk geval al in haar huidige vorm, met woongedeelte, schuur, wagenhuis en bakhuis. De rechter zijgevel van de schuur werd vermoedelijk nog in de 19de eeuw grotendeels vernieuwd; de linker zijgevel zou ooit van hout kunnen zijn geweest. De huidige achtergevel dateert uit 1944-'45. Het wagenhuis onderging diverse wijzigingen in 1953 en in 1975. De boerderij is tegenwoordig in gebruik als akkerbouwbedrijf; het vee is verdwenen.

Exterieur

Het woonhuis heeft gevels van gele baksteen (formaat 16×7,6×4 cm, tien lagen 47 cm). Strekken van rode steen met dunne voegen sieren de vensters. Het aan de voorzijde afgewolfde zadeldak is gedekt met grijsblauwe Hollandse pannen. De symmetrisch ingedeelde voorgevel heeft aan weerszijden van de voordeur twee en ter hoogte van de zolderverdieping drie vensters, alle met schuiframen. Deze ramen hebben nog slechts ten dele hun oorspronkelijke indeling in zes ruiten behouden. Voordeur en bovenlicht worden door gegroefde houten pilasters en een hoofdgestel

Peter Don, Voorne-Putten omlijst. Voor de voorgevel ligt een stoep met hardstenen stoeppalen, die onderling en met de voorgevel verbunden zijn door middel van ijzeren kettingen. Ook van de ramen in de beide zijgevels bezit nog maar een deel de oude indeling in zes ruiten. De ramen van de opkamer en de boengoot rechtsachter hebben vanouds een kleinere roedenverdeling. De twee keldervensters onder de opkamer zijn voorzien van diefijzers. De deur van de boengoot wordt aan het oog onttrokken door een houten klompenhok. Achter in de linker zijgevel bevindt zich de keukendeur. Op de nok van het woonhuisdak staat een vierkante schoorsteen met smeedijzeren bekroning en windwijzer in de vorm van een schapeschaar. Een tweede schoorsteen, die dicht achter de voorgevel stond, is thans verdwenen. De daken van woonhuis en schuur houden vrijwel dezelfde helling aan. Hierdoor en doordat de rechter zijgevel van het huis iets hoger is opgetrokken dan die van de schuur, is er aan de achterzijde van het huis, boven het schuurdak een smalle strook van de brandmuur te zien, afgewerkt met vlechtingen en voorzien van een schuin geplaatst zoldervenster met zesruits raam. De grote schuur, met rieten wolfdak, steekt links ongeveer zes meter buiten de zijgevel van het huis uit en is aan deze kant voorzien van de zijlangsdeel, met een grote dubbele deur in voor- en achtergevel. De hoge linker zijgevel is van

Peter Don, Voorne-Putten 365 rode baksteen (formaat 25×12×5,8 cm, tien lagen 68 cm), de overige gevels zijn opgetrokken uit gele steen (formaat 16×7,4×4 cm, tien lagen 48 cm). Naast de ‘inrij’ in de voorgevel bevindt zich de deur naar de voorste paardestal. De ramen in de voorgevel hebben een kleine roedenverdeling. De achtergevel, onmiddellijk na de tweede wereldoorlog met gebruikmaking van de oude bakstenen opnieuw opgemetseld, had voordien een zelfde indeling als de voorgevel: naast de deeldeuren een paardestaldeur met bovenlicht en hoger in de gevel twee rechthoekige vensters met roedenramen. Deze laatste werden bij de herbouw vervangen door drie halfronde ijzeren raampjes. De linker zijgevel van de schuur bevat onder andere een van een tweetal roedenraampjes en een klinket voorziene dubbele inrijdeur tegenover de voorste dorsvloer en een viertal hoog in de gevel geplaatste vierkante luikopeningen, die corresponderen met de vier tasvakken. Dicht bij de uitrit zorgt een negenruits raam met één sterk afgeschuinde dagkant voor extra lichtinval. Tegen de zijgevel is op schouderhoogte een doorlopende lat op houten klossen aangebracht. Deze lat werd hier, aan de zonkant, gebruikt voor het drogen van werkgoed, paardetuigen en jutezakken. De lagere rechter zijgevel van de schuur heeft ten behoeve van de koestal drie deuren en een reeks rondboogvenstertjes met gietijzeren ramen onder rollaagjes van rode baksteen. Vooraan, waar de gevel deels schuilgaat achter het bakhuis, is een rechthoekig stuk van het schuurdak erboven met oranjerode Hollandse pannen gedekt en niet met riet. Hier onmiddellijk onder bevindt zich de knechtenkamer, gelegen boven de plaats waar vroeger de karnmolen draaide. In het metselwerk van de koestalgevel is boven de lage achtergevel van het bakhuis een verticale bouwnaad te zien. Deze duidt vermoedelijk op de vernieuwing van de koestalgevel over vrijwel de gehele lengte, waarbij alleen het gedeelte achter het bakhuis gespaard bleef.

Interieur

De begane grond van het woonhuis wordt door een lange middengang in twee helften gedeeld. Rechts van de gang ligt allereerst het vertrek dat oorspronkelijk de ‘mooie kamer’ was, met een stookplaats en aan twee zijden lichtinval door een stel grote ramen. Hierachter bevindt zich de opkamer. Tot voor kort lagen ook aan de andere kant van de gang twee woonvertrekken, het achterste verwarmd. Door verwijdering van de tussenmuur is hier nu echter één grote ruimte ontstaan. De evenwijdig met de voorgevel lopende grenen zolderbalken zijn in deze ruimte zichtbaar, dit in tegenstelling tot de situatie in de gang en de tegenoverliggende kamers, waar in de loop der tijd verlaagde plafonds zijn aangebracht (het plafond in de rechter voorkamer, versierd met in bonte kleuren geschilderd ornamentaal stucwerk, dateert vermoedelijk uit omstreeks 1925). Links is, tegelijk met de tussenmuur, ook de bedsteewand verdwenen die er in de achterkamer tegenaan was geplaatst. In de rechter voorkamer en in de opkamer zijn de bedsteden, thans als kasten in gebruik, nog aanwezig. Oorspronkelijk gaf de deur aan het einde van de middengang rechtstreeks toegang tot de keuken links achter in het huis. Nu is echter het rechter gedeelte van de keuken door middel van een houten wand afgescheiden, waardoor de gang als het ware nog verder in de richting van de brandmuur tussen huis en schuur is doorgetrokken.

Peter Don, Voorne-Putten Rechts achter in het huis ligt de van oudsher door een houten wand van de keuken afgescheiden boengoot. In de keuken staat tegen de buitenmuur nog een door middel van een houten deksel afsluitbare, inwendige regenbak. Via deze kan water worden verkregen uit de waterkelder, een ruimte met tongewelf die zich onder een deel van de keuken bevindt en die gevoed wordt met van het dak van het woonhuis afkomstig hemelwater. In de boengoot is, onder de houten trap die naar de zolder leidt, een uitholling in de brandmuur zichtbaar. Hier stond eertijds de karnton; erboven is in een balk ook het gat nog aanwezig, waardoor de overbrenging van karnmolen naar karnton plaatsvond. Rechts van de deur naar de kelder had vroeger de meid haar bedstee. De behalve vanuit de boengoot ook vanuit de opkamer toegankelijke kelder

Peter Don, Voorne-Putten 366

502 Vee- en Bouwlust te Zuidland. Dwarsdoorsnede over de achterste paardestal. Schaal 1:50. Opmetingstekening B. Kooij, 1987.

503 Vee- en Bouwlust te Zuidland. Interieur van de schuur; opname 1987.

504 Vee- en Bouwlust te Zuidland. Interieur van de voorste paardestal; opname 1987. heeft gemetselde troggewelfjes tussen houten balken, die in dezelfde richting lopen als de zolderbalken. De vloer bestaat uit rode plavuizen. Halverwege de trap naar de zolder geeft een deur in de brandmuur toegang tot de knechtenkamer. De zolder wordt door drie grenen kapgebinten in vier vakken verdeeld. Elk der gebinten bestaat uit een dekbalkjuk met middenstijl en daarbovenop een schaarspant voorzien van twee balken. Een gesleept schoorsteenkanaal verbindt de stookplaatsen van linker achterkamer en keuken met de schoorsteen op het dak. Van het andere kanaal, dat tussen de stookplaats van de rechter voorkamer en de thans verdwenen schoorsteen, resteert nog slechts het ondersteunende houtwerk. De zolder is één grote ruimte, met alleen boven de rechter voorkamer een door open latwerk afgescheiden gedeelte, vermoedelijk vroeger in gebruik als bewaarplaats voor appels en dergelijke. De inwendige ruimte van de driebeukige schuur wordt door een zevental dubbele ankerbalkgebinten in acht vakken verdeeld, de twee eerste en de twee laatste ietwat

Peter Don, Voorne-Putten smaller dan de vier middelste. De gebinten zijn voorzien van gehakte telmerken, die van achter naar voor tellen. Veel van het toegepaste grenehout is secundair gebruikt, hetgeen te zien is aan de talrijke, overigens zorgvuldig met blokjes, plankjes en klosjes ‘bijgewerkte’, sporen van vroegere toepassing. De gebintstijlen, die tot aan het dak doorlopen, staan op korte stenen poeren. De linker zijbeuk wordt geheel in beslag genomen door de langsdeel. In de bakstenen zijgevel zijn hier zeven houten stijlen opgenomen, die de balken boven de deel ondersteunen. Het is niet geheel duidelijk of deze situatie van een zijgevel met erin opgenomen stijlen oorspronkelijk is. Het is eveneens mogelijk dat tegen de stijlen aanvankelijk een gepotdekselde houten wand was bevestigd, welke eerst later door de huidige stenen gevel werd vervangen. Tegen dit laatste pleit wellicht dat de brandmuur aan de zijde van de schuur

Peter Don, Voorne-Putten 367 uit dezelfde rode baksteen is opgetrokken als de linker zijgevel. Gaten in de boven de deel gelegen balken en in de bijbehorende spantbalken wijzen erop dat hiertussen oorspronkelijk schuine schoren waren aangebracht. Deze schoren zijn later verwijderd, vermoedelijk met het doel het tassen op tasliggers boven de deel te vergemakkelijken. In de middenbeuk hadden de vier middelste, brede vakken de functie van tasruimte, werden het tweede en het zevende vak gebruikt als dorsvloer en fungeerden het voorste en het achterste vak als paardestal. Opvallend is dat bij de gebinten tussen de tasvakken de onderste ankerbalken een stuk hoger liggen dan bij de gebinten aan weerszijden van de twee dorsvloeren. Op de betreffende balken ligt boven elk der beide dorsvloeren een ‘til’, waarop verder kan worden getast, evenals op de, nog lager gelegen, tillen boven de paardestallen. Ter hoogte van zowel het eerste als het laatste gebint bevinden zich aan weerszijden van de langsdeel nog restanten van de brede draaideur waarmee in de winter het gedeelte van de deel direct naast de paardestal kon worden afgesloten, zodat extra ruimte voor de stalling van paarden werd verkregen. Van de bij deze tijdelijke verlenging behorende ruif en van de telken jare erboven aangebrachte, ‘verlaagde’ til zijn in het laatste vak van de deel nog sporen aanwezig. Beide paardestallen hebben hun houten ruiven en voederbakken, geplaatst op een stenen muurtje, grotendeels bewaard. Met name in de voorste paardestal is ook de vloer, van gele IJsselsteentjes en compleet met drink- en mestgoten, nog intact. In het gedeelte van de brandmuur tegenover deze paardestal bevinden zich twee kaarsnissen. Vooraan in de rechter zijbeuk stond de karnmolen. De molen zelf is geheel verdwenen, maar de ronde vloer van gele steentjes geeft de plaats ervan nog precies aan. De boven de karnmolen gelegen knechtenkamer is een laag vertrek, voorzien van een uit ruw hout getimmerde bedstee. De rest van de zijbeuk wordt ingenomen door de koestal; deze is, zij het sterk vernieuwd (ten dele betonnen vloeren en goten en ijzeren staken), nog intact.

Bakhuis, wagenhuis en erf

Het bakhuis, tevens varkenshok, is een klein aanbouwsel op rechthoekige plattegrond, opgetrokken uit gele baksteen en voorzien van een met pannen gedekt zadeldak. Het metselwerk van de gevels is op verschillende plaatsen vernieuwd. In de voorgevel bevindt zich een deur met aan weerszijden een venstertje; in de lage achtergevel is een tweetal deurtjes voor de varkens aangebracht. Op de nok staat, aan de kant van de schuur, een hoge vierkante schoorsteen. Inwendig is het bakhuis in vier rechthoekige ruimten ingedeeld. Drie hiervan, onder meer bestemd voor de varkens, hebben geen dakbeschot. De vierde, die waar men binnenkomt, heeft een balkenplafond; hier bevinden zich een groot, rond gemetseld waterfornuis met zinken teil, een rechthoekig uitgemetseld fornuis voor potten en pannen en de deur van de in de ruimte erachter uitgebouwde oven. Het forse wagenhuis, met twee gevels van gele baksteen, één gevel van hout en een met oranje pannen gedekt wolfdak, deed van oudsher ook dienst als veestal. Van de gevels is de rechter zijgevel, met staldeuren, -ramen en een zolderluik, het oudst. Tussen deze gevel en de koestalgevel van de grote schuur is een bouwnaad

Peter Don, Voorne-Putten waarneembaar. De achtergevel van het wagenhuis dateert van kort na de overstromingsramp van 1953. In 1975 werd behalve de kap ook de houten linker zijgevel vernieuwd; van de vier oorspronkelijk aan deze kant aanwezige dubbele deuren werden toen de twee meest rechtse vervangen door één bredere ingang. Inwendig is het wagenhuis tweebeukig en wordt het door twee gebinten in drie vakken verdeeld. In de rechter beuk was blijkens sporen in de vloer de koestal van de grote schuur als het ware voortgezet en ook tegen de achtergevel werd in de loop der tijd vee gestald. Van deze stallen is nu vrijwel niets meer over. Voor het woonhuis ligt een siertuin, met rechts daarvan een moestuin en links de oprit naar de schuur. Langs de oprit staat een rij bomen met daarnaast een brede sloot. Aan gene zijde van deze sloot is een moderne betonnen oprit aangelegd. Hieraan is het te danken dat het oude, brede inrijhek bewaard is

Peter Don, Voorne-Putten 368 gebleven. Dit volledig ijzeren hek, dat omstreeks het midden van de 19de eeuw vervaardigd zal zijn, bestaat uit twee brede inritten tussen drie opengewerkte posten, met aan weerszijden een smal voetgangerspoortje. In de posten staat de naam van de boerderij te lezen. Grote delen van het hek zijn gemaakt van smeedijzer, maar er zijn ook gietijzeren onderdelen in verwerkt. Het geheel is groen geverfd, met witte punten op de spijlen. Merkwaardig is op het erf de stoep voor het woonhuis; deze heeft met de monumentale palen en de kettingen een vorm gekregen die typisch is voor panden die binnen de bebouwde kom, direct aan de straat zijn gelegen. Hier, achter een tot het eigen erf behorende voortuin, is de stoep niet langer een functioneel gegeven, doch alleen nog een bijdrage aan de monumentaliteit van het geheel. Rechts, op enige afstand van de schuur, staat de houtloods, een rechthoekig bijgebouw met zwart geteerde, gepotdekselde houten wanden en een met riet gedekt zadeldak. De houtconstructie van deze loods bestaat blijkens de op de gebinten aangetroffen telmerken uit secundair verwerkt materiaal.

Een 19de-eeuwse dwarsdeelboerderij: Dorpzicht, Kerkweg 3, Vierpolders

Middelgrote boerderij van het dwarsdeeltype, gebouwd in 1874. Dorpzicht ligt iets ten noorden van de kern van Vierpolders, zodanig schuin ten opzichte van de Kerkweg dat het woongedeelte met de voorgevel naar het zuiden is gekeerd. Achter tegen het woonhuis staat de schuur en verder bevinden zich op het erf een uitbouw voor onder andere de karnmolen, een klein varkenshok, een wagenhuis en een inrijhek.

Litteratuur

‘Boerderij “Dorpzicht”, Kerkweg 3 te Vierpolders’, in: Jaarverslag 1983 SHBO, 12-15.

Afbeeldingen

SHBO-opmeting 635 (1-3), in 1983 vervaardigd door C. Klok.

Beschrijving

Blijkens een stichtingssteen in de voorgevel werd Dorpzicht in 1874 gebouwd. De boerderij heeft een vrijwel vierkant woongedeelte onder een zadeldak met blauwgrijze Hollandse pannen. De gevels van het huis zijn opgetrokken uit rode baksteen; midden in de voorgevel bevindt zich de voordeur. De vensters bevatten zesruits schuiframen; die op de begane grond zijn voorzien van luiken. Inwendig heeft het huis een middengang met aan weerszijden twee vertrekken. De voorste twee kamers hebben

Peter Don, Voorne-Putten beide een bedsteewand. De linker voorkamer, met stookplaats, was oorspronkelijk de ‘mooie kamer’; de rechter voorkamer is onderkelderd. De kelder is overspannen met troggewelfjes. Rechts achter in het huis ligt de woonkamer, eveneens voorzien van een

505 Dorpzicht te Vierpolders, gezien vanuit het zuidwesten; opname 1991.

Peter Don, Voorne-Putten 369

506 Dorpzicht, Kerkweg 3 te Vierpolders. Plattegrond, zijaanzicht en dwarsdoorsneden. Schaal 1:300. Deel van SHBO-opmeting 635, in 1983 vervaardigd door C. Klok. stookplaats. De kap van het huis telt twee grenen gebinten bestaande uit een dekbalkjuk met daarop een schaarspant met balk. De tweebeukige, zes vakken diepe schuur heeft links en aan de achterzijde een zwart geteerde, gepotdekselde houten wand. De rechter zijgevel en de brandmuur zijn van steen. Op het zadeldak liggen rode Hollandse pannen. Hoog in de linker zijwand van de schuur zijn vierkante luiken aangebracht en in het voorlaatste vak bevindt zich hier de brede toegang tot de deel. Rechts steekt de iets hogere en bredere schuur net zover buiten het huis uit dat er daar plaats is voor een deur. Deze leidt naar de boengoot, die zich in het eerste vak bevindt. Achter de boengoot ligt de koestal, met links daarvan drie tasvakken, de deel en de paardestal. De grenehouten constructie van de schuur bestaat uit een zestal kreupele etagegebinten, van achter naar voor gemerkt I tot en met VI. De gebinten hebben de vorm van een juk met ankerbalk en daarbovenop een tweede, kreupel juk en een schaarspant met balk. Rechts tegen de schuur staat een uitbouw, waarin zich voorheen de roskarn en het varkenshok bevonden. Deze uitbouw werd omstreeks 1915 verlengd. Een tweede, vrijstaand varkenshok en een houten wagenhuis completeren het geheel. De bijgebouwtjes hebben alle een zadeldak met rode Hollandse pannen.

Een duinboerderijtje: voorheen Vleerdamsedijk 29, Rockanje

Uiterst klein boerderijtje, tot de afbraak in 1987 gelegen op de hoek van de Vleerdamsedijk en de Achterstrijpseweg. Het gebouwtje lag met de lengteas evenwijdig met de over de dijk lopende weg en met de voorgevel op het zuiden. Woongedeelte en schuur waren aaneengebouwd. De schuur stak aan de kant van de weg precies zover uit dat hier plaats was voor de deur.

Peter Don, Voorne-Putten 370

507 Voorheen Vleerdamsedijk 29 te Rockanje. Plattegrond, aanzichten en doorsneden. Schaal 1:300. Tekening B. Kooij, 1987; naar tekening van L.D. Klok uit 1986.

508 Vleerdamsedijk 29 te Rockanje; opname 1986.

(Bouw)geschiedenis

Het boerderijtje zou hier ter plaatse in 1864 zijn verrezen. De overlevering wil dat het voordien in de duinen stond, aldaar werd afgebroken en hier weer werd opgebouwd. Achter tegen het woongedeelte moet oorspronkelijk een houten schuurtje hebben gestaan. De in 1987 gesloopte schuur was inderdaad jonger dan het woongedeelte, waarschijnlijk laat- 19de-eeuws. De linker zijgevel van de schuur was in 1946 nog eens vernieuwd. Aan de afbraak in 1987 ging een zorgvuldige registratie van het gehele gebouw vooraf. Vervolgens werd het boerderijtje, met gebruikmaking van de oude materialen, opnieuw opgebouwd op een terrein aan de Duinstraat in Rockanje. Daar fungeert het thans, samen met Duinstraat 18, als museum.

Beschrijving

Het woongedeelte was opgetrokken uit gemengd gele en rose steen (formaat 16,5×8×4 cm, tien lagen 46 cm), de eenvoudige puntgevel aan de voorzijde ongepleisterd, de beide zijgevels voorzien van een blauwgrijze pleisterlaag. De voorgevel bezat twee vensters, beide met een vierruits raam. In de linker zijgevel was een venster aangebracht met een negenruits schuifraam met luiken. Onder in de rechter zijgevel bevond zich een kelderluikje. De schuur had een gepotdekselde houten achterwand met twee raampjes en daarboven een luik. De rechter zijgevel van de schuur, met een door twee venstertjes geflankeerde deur, vertoonde onregelmatig metselwerk; uit de bouwnaad tussen deze zijgevel en die van het woongedeelte was op te maken dat de schuur later was aangebouwd. Het linker gedeelte van de schuur, onder een iets flauwere dakhelling, had aan de voorzijde de deur en opzij een wand van gladde,

Peter Don, Voorne-Putten oranjerode baksteen. De daken van woongedeelte en schuur waren beide gedekt met rode Hollandse pannen. Rechts was er een doorlopend dakvlak, maar links waren de beide daken gescheiden door de iets uitstekende brandmuur; op deze scheiding stond boven op de nok een korte vierkante schoorsteen. Inwendig bezat het woongedeelte op de begane grond slechts één vertrek, de woonkamer, onder een balkenplafond en met tegen de brandmuur een stookplaats. Tegen de rechter zijgevel bevonden zich twee bedsteden en daartussenin een kast. Onder bedsteden en kast lag een aardappelkeldertje. De zolder boven de woonkamer had midden tussen voorgevel en brandmuur één schaarspant met balk. Een laag deurtje in de brandmuur gaf toegang tot de zolder in de schuur. In de schuur bevond zich links voorin, direct achter de deur, de boengoot. Rechts, tegen de brandmuur, stond het privaat. Van de oven, tussen boengoot en privaat, waren nog slechts de sporen aanwezig. De houtconstructie van de schuur bestond in hoofdzaak uit één dekbalkjuk met daarbovenop een schaarspant met balk. Hiertegen was de achterwand aangebracht. Het dakbeschot van woongedeelte en schuur bestond uit om en om over elkaar gelegde planken met wankanten.

Peter Don, Voorne-Putten 371

Exterieur

Het woongedeelte van de boerderij heeft in alle gevallen bakstenen gevels. Lange tijd werd overwegend gele steen van bescheiden formaat (ongeveer 16/17×8×4 cm) gebruikt. Zo heeft het 17de-eeuwse huis van Bouwlust Zeldenrust (Aaldijk 1) te Hekelingen gevels van dit materiaal en geldt hetzelfde zowel voor het 18de-eeuwse woonhuis van Zuidoord (Zuidoordsedijk 8) te Zuidland als voor een groot deel der 19de-eeuwse boerenhuizen op Voorne-Putten. Rode baksteen is in deze gevels weliswaar regelmatig toegepast, maar alleen ter versiering, voor bepaalde details. In het geval van Bouwlust Zeldenrust zijn dit de van natuursteenblokjes voorziene ontlastingsbogen boven de vensters en voorts de omlijsting van het uilegat en de op een gebeeldhouwde kraagsteen rustende toppilaster. Bij Zuidoord en bij veel 19de-eeuwse boerderijen wordt het gele metselwerk verlevendigd door met zorg gemetselde rode strekken boven de vensters en door rode rollagen die boven langs de geveltop en onder de vensters zijn aangebracht. Behalve de voorgevel is vaak ook die zijgevel welke vanaf de dijk of de weg zichtbaar is, met dit soort details van rode baksteen versierd. Tegen het einde van de 19de eeuw en daarna verrezen er steeds meer boerenhuizen met gevels van rode baksteen. Dat met dit destijds voor hele gevelvlakken nogal ongebruikelijke materiaal een extra cachet aan een huis kon worden gegeven, blijkt uit een tweetal boerderijen uit omstreeks 1875, beide met alleen de monumentale voorgevel uitgevoerd in rode steen. Het zijn uit 1872 Even Buiten (Kerkweg 3) in Zuidland en uit 1880 Jagthoek (Schoutsweg 2), bij dezelfde plaats. Na 1900 gaat de rode baksteen steeds meer overheersen.

509 De voorgevel van boerderij Raadhuisstraat 46 te Zuidland; opname 1989.

Net als dat bij de gewone woonhuizen het geval is, zijn ook de woongedeelten der boerderijen in de loop van de 19de of vroege 20ste eeuw soms van een buitenbepleistering voorzien. Vaak zijn de pleisterlagen versierd met een getrokken blokkenverband, soms ook met vensteromlijstingen en andere stucwerkornamenten. Een rijke pleisterdecoratie bezit de voorgevel van Tolstraat 12 te Geervliet (afb. 465), terwijl de voorgevel van Gemeenlandsedijk Zuid 59 te Abbenbroek een combinatie laat zien van pleisterversieringen en decoratief gebruik van verschillende kleuren baksteen. De voorgevels der boerenhuizen hebben meestal de vorm van een ingezwenkte lijstgevel, een puntgevel of een tuitgevel. In de 19de eeuw zijn veel boerderijen voorzien van een dakoverstek met versierde windveren en een gevelmakelaar. Op de daken van de woongedeelten liggen gewoonlijk pannen (Hollandse pannen, maar vanaf de 19de eeuw ook andere typen, zoals platte en gegolfde Friese pannen en na 1900 kruispannen). Sommige boerenhuizen hebben nog een rieten dak.

Peter Don, Voorne-Putten De schuren en de diverse bijgebouwen op het erf hebben in veel gevallen nog een of meer gepotdekselde houten wanden. Riet als dakbedekking komt hier ook nog vaker voor dan bij de woonhuizen.

Interieur

Hieronder wordt eerst aandacht besteed aan de constructie, zowel die van het woongedeelte als die van de schuur, en vervolgens aan de inwendige afwerking van de boerenwoning, met bedsteewanden, schouwen en wandtegels.

De constructie van de woning

Hetgeen bij de beschouwing van de boerderijen op Voorne-Putten vrijwel onmiddellijk opvalt, is het feit dat de constructieve eenheid van woongedeelte en schuur, oorspronkelijk zo typerend voor het driebeukige hallehuis, hier totaal is verdwenen. Omdat het proces van verstening van de boerenwoning al in de 17de eeuw was voltooid, kon dit gedeelte van de boerderij zich

Peter Don, Voorne-Putten 372 vervolgens onafhankelijk van de constructie van de schuur ontwikkelen. Houten stijlen werden op het eiland nog maar in één geval in het woongedeelte van een boerderij aangetroffen, namelijk in dat van Haasdijk 6 te Abbenbroek (afb. 480). En ook de driebeukige indeling, nog wel kenmerkend voor het merendeel der schuren, is hier wat de woning betreft vrijwel overal reeds lang verlaten. De stenen buken- en binnenmuren van het woongedeelte dragen overigens natuurlijk nog wel houten balkenplafonds en een houten kap. De balklagen zijn immer enkelvoudig en vrijwel zonder uitzondering van grenehout. De kap telt meestal twee of drie achter elkaar geplaatste kapgebinten, ieder opgebouwd uit een of twee dekbalkjukken met daarop een schaarspant. De meeste boerderijen hebben een opkamer met daaronder een kelder. De kelders zijn in het algemeen betrekkelijk klein. Slechts de grote kelder onder de uitgebouwde opkamer van Korte Schenkeldijk 4 te Spijkenisse (afb. 474) heeft een dekking in de vorm van enkele stenen kruisgewelven; deze gewelven rusten op een aantal korte zuilen en halfzuilen. Voorstraat 18 in Spijkenisse heeft een kelder met één gemetseld kruisgewelf. Kelders met een stenen tongewelf komen vaker voor; een dergelijke kelder ligt bij voorbeeld onder de opkamer van Haasdijk 6 te Abbenbroek en onder die van de Kloosterstee (Strijpsedijk 12) te Rockanje. In de loop van de 18de eeuw kwam voor de kelder een reeks troggewelfjes op houten balken in zwang, zoals onder andere te zien in de kelder van Esterenburch (Middelweg 5) te Vierpolders (afb. 477). Later werden de trogjes op ijzeren balken gemetseld.

De constructie van de schuur

De constructie van de boerenschuur, meestal van grenehout, kent vele variaties. Naast driebeukige komen ook veel tweebeukige schuren voor en zelfs is er in een aantal gevallen sprake van een eenbeukige schuur met een aangebouwde koestal (zoals bij Stuyvesande, Rietdijk 5 te Rockanje; zie afb. 492). Van de zeer grote vierbeukige schuur die het kenmerk vormt van het middenlangsdeeltype, zijn op het eiland slechts enkele exemplaren te vinden. In alle gevallen wordt de kern van de constructie gevormd door een reeks dwarsgebinten. Voor de stabiliteit in de langsrichting zorgen met name de op verschillende hoogten in de constructie aangebrachte windschoren. Een langsgebint werd maar in één schuur aangetroffen, namelijk in die van Dammestee (Ringdijk 12)* te Geervliet. De dwarsgebinten bestaan altijd uit twee rechtop staande stijlen die bovenaan zijn verbonden door middel van een horizontale balk, de ligger; vrijwel steeds zijn in de hoeken tussen stijlen en ligger ter verstijving korbelen aangebracht. De ligger heeft vaak de gedaante van een ankerbalk, dat wil zeggen: een balk die aan beide einden met een pen door de stijlen heensteekt en daarachter is verankerd met behulp van wiggen. Soms steekt de pen wel door de stijl heen, maar is er desondanks geen sprake van wiggen, maar van toognagels. Naast de ankerbalk komt ook de tussenbalk voor; dit is een ligger die met niet doorstekende pennen in de stijlen is opgelegd. In beide gevallen, zowel bij het ankerbalkgebint als bij het tussenbalkgebint, kunnen de stijlen naar boven toe doorlopen. Dit is niet het geval bij het dekbalkgebint, dat wordt

Peter Don, Voorne-Putten gekenmerkt door een ligger die op de stijlen is opgelegd; hier is het juist de ligger die kan doorlopen, naar links, naar rechts of naar beide kanten. Boven op het gebint, dat door verdubbeling in de hoogte de vorm van een etagegebint kan aannemen, ondersteunt steeds een driehoekig dement dakvlakken en nok. Deze driehoek, het kapgebint, is vrijwel altijd een schaarspant, met een of twee balken. Het meest oorspronkelijke van de in de boerderijen van Voorne-Putten aangetroffen gebinttypen is het enkele ankerbalkgebint met doorlopende stijlen en een op de ligger tussen die stijlen geplaatst dekbalkjuk. Dit gebinttype moet ook veelvuldig zijn voorgekomen in de driebeukige dwarsdeelschuren, maar is thans vrijwel geheel verdwenen. De kleine boerderij Wouddijk 12* te Zwartewaal heeft in de schuur nog deze gebinten.

Peter Don, Voorne-Putten 373

510 Schuurconstructies op Voorne-Putten: dwarsdoorsneden over elf dwarsdeelschuren, chronologisch gerangschikt. Schaal 1:300. Opmetingstekeningen B. Kooij, 1987-'90; de Willemshoeve, Rozenlaan 7 te Spijkenisse naar tekening van L. Boot uit 1962.

Peter Don, Voorne-Putten 374

511 Schuurconstructies op Voorne-Putten: dwarsdoorsneden over negen zijlangsdeelschuren, chronologisch gerangschikt, en over een middenlangsdeelschuur. Schaal 1:300. Opmetingstekeningen B. Kooij, 1987-'90; de Hooge Werf, Rozenlaan 1 te Spijkenisse naar tekening van L. Boot uit 1962.

Peter Don, Voorne-Putten 375

Een voorbeeld van een grote boerenschuur met een soortgelijke constructie was de eerder reeds genoemde, in 1958 verdwenen maar voordien schetsmatig gedocumenteerde schuur van de Thijs Cornelisstee (Strijpsedijk 5) te Rockanje (afb. 481). Als een afgeleide hiervan, vermoedelijk tegen het einde van de 18de eeuw ingevoerd in verband met de behoefte aan meer tasruimte en dus aan een hogere schuur, kan het dubbele ankerbalkgebint met doorlopende stijlen worden beschouwd. Dit etagegebint komt in de grote driebeukige schuren op Voorne-Putten veelvuldig voor, met name bij boerderijen van het zijlangsdeeltype, maar ook wel bij dwarsdeelboerderijen. Voorbeelden zijn respectievelijk: Vee- en Bouwlust (Kerkweg 7)* te Zuidland en 't Greene Woud (Biertsedijk 22) te Biert. Een variant op het dubbele ankerbalkgebint is het etagegebint dat bovenaan een dekbalk heeft. Dit gebinttype werd op Voorne-Putten eerst geruime tijd na 1850 toegepast. De zijlangsdeelschuur van Gemeenlandsedijk Zuid 55 te Abbenbroek heeft gebinten van dit type. Hier lopen de dekbalken naar één kant enigszins door, zodat de zijbeuk waarin de langsdeel is gesitueerd voldoende breed en hoog kon worden gemaakt om er met een volle wagen doorheen te kunnen rijden. In de tweebeukige schuren, die uit de aard der zaak altijd voorzien zijn van een dwarsdeel, staat het gebint steeds met een van zijn stijlen tegen of in de wand. De ligger is aan die kant veelal als een dekbalk op de stijl opgelegd. Aan de andere kant zijn er dan twee mogelijkheden: de ligger is als een anker- of tussenbalk in de naar boven doorlopende stijl verankerd, ofwel er is sprake van een doorlopende ligger die als dekbalk op de stijl is opgelegd. In het eerste geval is er een kreupel etagegebint ontstaan, zoals in de schuur van Dorpzicht (Kerkweg 3)* te Vierpolders. In het tweede geval heeft de in de ruimte staande stijl de gedaante aangenomen van een standvink, zoals te zien is bij Oude Waaldijk 11 te Abbenbroek. Beide tweebeukige varianten kennen ook een uitvoering in drie beuken, voor de wat bredere schuren. Bij deze gebinttypen werd onder de (verlengde) ligger een standvink geplaatst. De driebeukige schuren met kreupele etagegebinten zijn veelal zijlangsdeelschuren, zoals de schuur van Oudelandsedijk 11 te Abbenbroek. Van de minder vaak voorkomende driebeukige schuur met over de gehele breedte doorlopende ligger is de dwarsdeelschuur van Molendijk 108 te Oudenhoorn een voorbeeld. Apart dient hier de vierbeukige middenlangsdeelschuur behandeld te worden, ook al komt deze op het eiland nauwelijks voor. De eerder reeds behandelde kolossale schuur van de in 1966 door brand verwoeste Hooge Werf (aan de Voorweg, later Rozenlaan) te Spijkenisse, toont een breed tussenbalkgebint met daarop, tussen de doorlopende stijlen, een dekbalkjuk. Onder de tussenbalk verdeelt een standvink de centrale ruimte in twee ongelijke delen: de brede tasruimte en de smallere middenlangsdeel. Midden op de tussenbalk ondersteunt een tweede standvink het dekbalkjuk.

De inwendige afwerking van de woning

Een belangrijk interieuronderdeel, dat in de woonvertrekken van talrijke boerderijen nog aanwezig is, is de bedsteewand. Een of twee bedsteden, vrijwel altijd in

Peter Don, Voorne-Putten combinatie met een of meer kasten, gaan achter de paneeldeuren van een dergelijke wand schuil. Tussen de deuren zijn vaak pilasters aangebracht. De meeste van deze bedsteewanden dateren uit de 19de eeuw. De Catharinahoeve (De Nolle 12) te Vierpolders, gebouwd in 1805, bezit onder meer twee mooie bedsteewanden. Een tweede oorspronkelijk dement dat in veel boerderijen gehandhaafd bleef, is de oude stookplaats. In de ‘mooie kamer’ is het een kleine haard met daarboven een smalle, door pilasters geflankeerde boezem, in de woonkeuken is het een soms zeer grote hangschouw met geprofileerde boezembalk (zie voor een aantal profielen afb. 434). Bijzonder zijn met name de in enkele boerenwoningen nog aanwezige

Peter Don, Voorne-Putten 376

512 Bedsteewand in de Catharinahoeve, De Nolle 12 te Vierpolders; opname 1972.

513 Tegelwand in de woonkeuken van de Catharinahoeve; opname 1972. tegelkamers, alle uit de tweede helft van de 18de of het begin van de 19de eeuw. De al genoemde Catharinahoeve te Vierpolders heeft er twee: de woonkeuken en een achterkamer. De wanden van de woonkeuken zijn van onder tot boven bekleed met mangaankleurige landschapstegels. Tussen de landschapjes bevinden zich bovendien tableaus, eveneens mangaankleurig, met uiteenlopende voorstellingen. Zo zijn er enkele landschappen, een voorstelling van een roskarnmolen, siervazen en een ‘klokketableau’. Het laatste toont een pendule met de signatuur ‘I.v.d. Wolk tot Rotterdam’. Ook een van de landschapstableaus is gesigneerd ‘I.v.d.W.’, hetgeen aannemelijk maakt dat al het tegelwerk in de Catharinahoeve afkomstig is uit de Rotterdamse fabriek van Johan van der Wolk. Deze leverde ook de nu verdwenen tableaus voor Dammestee (Ringdijk 12)* te Geervliet. De achterkamer van de Catharinahoeve heeft, behalve een bedsteewand en twee

514 Schouw in de tegelkamer van Hogeweg 8 te Vierpolders; opname 1987.

Peter Don, Voorne-Putten 377

515 Tegeltableau met landschap, in de Catharinahoeve; opname 1972.

516 Tegeltableau met roskammolen, in de Catharinahoeve; opname 1972. witte tegelwanden met één wandkastje, één wand met landschapstegels en daarin tegen de (latere, versmalde) schoorsteenboezem een tweetal herplaatste tableaus. Ook hier is alles weer mangaankleurig. De tableaus stellen Jezus en de Samaritaanse vrouw en het offer van Abraham voor. Hogeweg 8 te Vierpolders bezit een soortgelijke tegelkamer: de voormalige woonkeuken. Ook hier weer wanden met landschapstegels en verder tegels met bijbelse voorstellingen, een klokketableau, een vogelkooitje en onder de hangschouw een tweetal met bloemslingers en vogels versierde zuilen en tableautjes van een hond en een kat.

517 Tegeltableau met de tempelreiniging, in Langestraat 72 te Brielle; opname 1990.

In het van een voormalige stadsboerderij overgebleven woonhuis Langestraat 72 te Brielle bevinden zich verschillende tableaus, waaronder een voorstelling van Jezus die de tempel reinigt, een landschap en een klokketableau met de signatuur ‘Bakhuizen tot Rotterdam 1766’. Het achterhuis van een andere voormalige stadsboerderij,

Peter Don, Voorne-Putten Kaaistraat 18 te Brielle, bevat een hangschouw met een uitzonderlijk breed landschapstableau. Hierop zijn de initialen ‘I. Lz.’ te lezen. In de gang van Waterrijk (Bredeweg 2) te Nieuwenhoorn ten slotte zijn twee tableaus met bloemenvazen bewaard gebleven. Alle hierboven genoemde tegelwanden en -tableaus zijn, op hier en daar een enkel blauw of geel detail na, mangaankleurig.

518 Klokketableau uit 1766, in Langestraat 72 te Brielle; opname 1990.

519 Tegeltableau met bloemenvaas, in Waterrijk, Bredeweg 2 te Nieuwenhoorn; opname 1987.

Peter Don, Voorne-Putten 378

Kastelen en ambachtsherenhuizen

In de middeleeuwen en dan met name in de 13de eeuw zijn zowel op Voorne als op Putten verschillende kastelen gebouwd. Van twee van deze kastelen, de burcht van Oostvoorne en het Huis te Heenvliet, dat ook wel ‘Ravestein’ genoemd wordt, zijn nog duidelijke bovengrondse restanten terug te vinden. Van een aantal andere is vooral door opgravingen een en ander bekend. Het in de loop van de 13de eeuw in dit gebied gestichte kasteel was in aanvang meestal niet veel meer dan een uiterst eenvoudige, verdedigbare woontoren, al of niet op een motte, een kunstmatig aangelegde, omgrachte heuvel. Soms verdween een dergelijk versterkt huis al weer zo snel, door oorlogsgeweld, door overstroming of als gevolg van veranderde machtsverhoudingen, dat het dit eerste, primitieve stadium niet kon ontgroeien. In andere gevallen ontwikkelde het kasteel zich gedurende de late middeleeuwen wel enigszins, maar van een tot in veel recenter tijd doorlopende groei was maar in één geval sprake: bij het Hof van Putten te Geervliet.

520 Het Hof van Putten te Geervliet vanuit het noordoosten. Gewassen krijttekening uit 1647 door Roelant Roghman; coll. Rijksprentenkabinet Amsterdam.

Over de oorspronkelijke gedaante van dit huis van de heer van Putten, dat voor het eerst wordt vermeld in 1246, is nagenoeg niets bekend. Als het administratieve centrum van de hoge heerlijkheid Putten bleef het echter tot in 1795 dienst doen en archiefmateriaal en afbeeldingen uit verschillende perioden geven inzicht in met name de latere ontwikkeling van het kasteel. Zo onderging het in de tweede helft van de 16de eeuw twee verbouwingen die in grote lijnen het beeld opleverden dat van de tekeningen van Roelant Roghman uit 1647 bekend is: een fors, omgracht en ommuurd, vrijwel rechthoekig terrein direct ten zuiden van de kerk van Geervliet, met vier hoektorens en

Peter Don, Voorne-Putten 379 met aan de noordzijde enkele hoge woonvleugels met trapgevels. In de 18de eeuw en met name in 1770-'72 volgden opnieuw moderniseringen. In 1823 werd het Hof van Putten echter in zijn geheel gesloopt. Opgravingen hebben tot heden nauwelijks plaatsgevonden. Vrijwel geen gegevens zijn voorradig over de voorganger van het Hof van Putten, het kasteel Puttenstein. Dit lag meer oostwaarts, bij het later verdronken dorp Putten, op een plaats die zich nu in de Hoekse Waard bevindt. Het moet kort na 1300 zijn verwoest, waarna het niet meer werd opgebouwd. De burcht van Oostvoorne, daterend uit de tweede helft van de 12de of het begin van de 13de eeuw, is een goed voorbeeld van een motte-kasteel. De omgrachte heuvel is nog intact en daarop geven de ontgraven en enigszins opgemetselde funderingen een indruk van de omvang, indeling, bouwwijze en bouwgeschiedenis van dit versterkte huis van de heren van Voorne. Voor zover bekend waren er op Voorne nog twee andere motte-kastelen. Bij Zwartewaal, op een terrein genaamd ‘de Hofstad’ ten noordwesten van de kerk, zijn bij onderzoek de restanten aangetroffen van een heuvel waarop omstreeks 1220 een vierkante toren van bescheiden afmetingen verrees. Het was de zetel van het geslacht van Naaldwijk, verwant aan de heren van Voorne. Het derde motte-kasteel was Bleydestein bij Heenvliet. Dit kasteel werd omstreeks 1225 gebouwd door heer Hugo, die door zijn vader Dirk van Voorne met Heenvliet was beleend. Bleydestein bevond zich ten noorden van de kern van Heenvliet. Het kasteel werd in het derde kwart van de 14de eeuw vergroot, maar in 1418 verwoest. In de 13de en 14de eeuw stichtten verschillende jongere broers van de heer van Heenvliet in de omgeving een eigen versterkt huis. Zo verrees Blickstein omstreeks 1260 ten zuidwesten van de woonkern, terwijl waarschijnlijk slechts enkele jaren daarna en in de onmiddellijke nabijheid Ravestein werd opgetrokken. In de 14de eeuw moeten hieraan dan nog Wyelestein, vermoedelijk ter plaatse van het tegenwoordige ambachtsherenhuis aan de Markt van Heenvliet, en Leeuwestein, veel verder zuidwestwaarts, zijn toegevoegd. Van de twee laatstgenoemde huizen is niets bekend, maar van het nog steeds voor een belangrijk deel overeind staande Ravestein en van het archeologisch onderzochte Blickstein is duidelijk dat het hier torens zonder motte betreft. Eveneens zonder motte uitgevoerd waren ten slotte de uit opgravingen bekende torens te Abbenbroek en Spijkenisse. Die in Abbenbroek was een eenvoudige vierkante toren uit het laatste kwart van de 13de eeuw. Hij stond noordelijk van de plaats waar zich nu het ambachtsherenhuis bevindt (zie afb. 538) en moet beschouwd worden als het eerste huis van de heren van Abbenbroek. In het derde kwart van de 14de eeuw werd rond deze toren, binnen een omgrachting, een rechthoekige ommuring opgetrokken.

Peter Don, Voorne-Putten 521 Abbenbroek, voormalig kasteel. Plattegrond met opgravingsresultaten. Schaal 1:600. Tekening B. Kooij, 1991; gebaseerd op tekening van T. van Straalen uit 1968.

De toren in Spijkenisse verrees in de tweede helft van de 13de eeuw op een kreekrug ten noorden van de woonkern, op de plaats waar omstreeks 1400, na sloop van de oude toren, de Hooge Werf werd opgeworpen. Op deze woonheuvel werd daarna echter niet opnieuw een versterkt huis gebouwd. Wel stond hier vanaf dat moment een boerderij (zie pagina 352). Alle genoemde kastelen, zoals gezegd op het Hof van Putten na, verdwenen waarschijnlijk al omstreeks het einde der middeleeuwen of verloren destijds op zijn minst hun functie als woning. Zowel in Heenvliet als in Abbenbroek verruilde de heer zijn ouderwetse, oncomfortabele woontoren voor een modern, niet versterkt huis aan de rand van de dorpskern en in Oostvoorne raakte de burcht geleidelijk in onbruik en verval doordat de heren van Voorne steeds vaker op hun hof in Brielle verbleven. Overigens is ook dit hof, een gebouwencomplex dat zich midden in de stad, in de hoek tussen Langestraat en Kaatsbaan bevond, thans geheel verdwenen. De opvolgers van de kastelen van Heenvliet en Abbenbroek zijn nog wel aanwezig. Zij worden hierna uitgebreid behandeld. Aan de restanten van de burcht van Oostvoorne en aan de ruïne van het Huis te Heenvliet wordt slechts summier aandacht besteed, aangezien over beide objecten al uitvoerig in de litteratuur is bericht.

Peter Don, Voorne-Putten 380

Archivalia

ARA, Archief BiZa afd. K en W 1875-1918, inv. nr. 1211 (Oostvoorne, burcht, 1877-1904); RDMZ, dossiers (Oostvoorne, burcht, vanaf 1933; Heenvliet, Ravestein, vanaf 1942).

Litteratuur

A.A. Arkenbout en H. van der Graaf, De burcht te Oostvoorne, ‘Nederlandse Kastelen’ deel 49, z. pl. 1983; J.C. Besteman, ‘Mottes in the . A provisional survey and inventory’, in: T.J. Hoekstra e.a. (red.), Liber Castellorum, 40 variaties op het thema kasteel, Zutphen 1981, 40-59; Hoek 1962-'63; C. Hoek, ‘De ontwikkeling gedurende de dertiende eeuw van het verdedigbare bakstenen huis in het Maasmondgebied’, Holland 4 (1972), 201-239; Hoek 1974; J. Kalf, ‘De ontgraving van den burcht te Oostvoorne’, Oudheidkundig Jaarboek (Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond) 1935, 37-49; J.G.N. Renaud, ‘De ruïne van het Huis te Heenvliet’, Bulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond 64 (1965), 109-117; A.I.J.M. Schellart, ‘Tekeningen van de burcht van Oostvoorne’, Bulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond 1964, 328-334; J.M.M. Wielinga, De ruïne van Heenvliet en het ambachtsherenhuis van de heren van Heenvliet, ‘Nederlandse Kastelen’ nieuwe reeks deel 7, z. pl. 1985. Zie ook de litteratuuropgaven bij de individuele beschrijvingen van de twee ambachtsherenhuizen.

Afbeeldingen

Talrijke topografische tekeningen en prenten van de burcht van Oostvoorne, Ravestein te Heenvliet en het Hof van Putten in Geervliet, in diverse collecties (het meeste reeds gepubliceerd, zie de litteratuuropgave). Zeer belangrijk zijn de tekeningen die Roelant Roghman in 1647 van de drie bovengenoemde kastelen vervaardigde: Kasteeltekeningen I, nrs. 50-53 (Geervliet), nrs. 69-71 (Heenvliet) en nrs. 144-146 (Oostvoorne).

De Burcht van Oostvoorne

De restanten van de burcht van Oostvoorne liggen aan de noordoostzijde van de dorpskern van Oostvoorne, op een omgrachte ronde, circa 10 meter hoge heuvel waarvan de kern bestaat uit een lager, natuurlijk duin. Het geheel ontstond vanaf de tweede helft van de 12de of het begin van de 13de eeuw. Toen verrees midden op de heuvel een vierkante woontoren. Deze toren, met ongeveer 2,5 meter dikke muren van baksteen (formaat 30,5 × 15 × 8 cm),

Peter Don, Voorne-Putten 522 De burcht van Oostvoorne vanaf de kerktoren; links van de motte ligt het terrein van de voorburcht, met daarop nog de ruïne van een traptoren. Gewassen krijttekening uit 1647 door Roelant Roghman; coll. British Museum Londen.

Peter Don, Voorne-Putten 381

523 De burcht van Oostvoorne, reconstructie. NB: rechts ontbreekt een van de drie torens op hoefijzervormige plattegrond. Tekening uit 1935 door A.L. Oger; coll. RDMZ. bezat een gewelfde kelder en daarboven minstens twee verdiepingen. Een halfronde traptoren tegen de westzijde werd later toegevoegd. Oorspronkelijk was de toren omringd door een houten palissade, die echter al snel werd vervangen door een ringmuur. Vermoedelijk was deze muur niet voldoende gefundeerd, want nog in de eerste helft van de 13de eeuw werd een nieuwe ringmuur opgetrokken, met een zware vierkante poorttoren aan de noordwestzijde, een sortiepoortje aan de noordoostkant en een toren op hoefijzervormige plattegrond daar tussenin. Kort daarop werd de ringmuur voorzien van een weergang op gemetselde bogen en werd aan de westzijde een vierkante toren gebouwd. Bij een gedeeltelijke vernieuwing in de 14de eeuw ten slotte werden aan de zuidzijde nog twee torens op hoefijzervormige plattegrond toegevoegd. Vanuit de poorttoren voerde een brug over de gracht naar de westelijk gelegen voorburcht. Van deze voorburcht, compleet met kapel, resteerde ten tijde van Roelant Roghmans bezoek aan Oostvoorne alleen nog de ruïne van een traptoren. Nu is er bovengronds niets meer van terug te vinden. Archeologisch onderzoek van het terrein van de voorburcht heeft nooit plaatsgevonden. Gedurende de tweede helft van de 15de eeuw geraakte het complex ernstig in verval en in 1534 werd de voorburcht voor sloop verkocht. De woontoren op de heuvel werd in 1552 grotendeels afgebroken in verband met een dreigende invasie door de Fransen, die zich, naar men vreesde, met behulp van het hoge gebouw zouden kunnen oriënteren (vergelijk de vuurtoren, op pagina 76). De burcht verviel daarna steeds verder, totdat de ruïneuze restanten in 1824, na aankoop door het Rijk, geheel werden verwijderd in verband met het voornemen een vuurtoren op de heuvel te plaatsen. Dit plan werd echter niet uitgevoerd. In 1934 werden de in de heuvel nog aanwezige fundamenten in de vorm van een werkverschaffingsproject ontgraven en vervolgens onderzocht. Een en ander gebeurde onder toezicht en begeleiding van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg. Na de tweede wereldoorlog werden de ontgraven restanten opgemetseld tot even boven het maaiveld.

Ravestein of het Huis te Heenvliet

Ten zuidwesten van de kern van Heenvliet, op bij het ambachtsherenhuis behorende grond, staat binnen een omgrachting de ruïne van Ravestein, een imposante bakstenen

Peter Don, Voorne-Putten toren op rechthoekige plattegrond, voorzien van vier ronde hoektorens. Deze toren werd kort na het midden van de 13de eeuw

524 Ravestein te Heenvliet vanuit het zuidoosten; opname 1990.

Peter Don, Voorne-Putten 382

525 Heenvliet, kasteel Ravestein. Plattegrond met opgravingsresultaten. Schaal 1:300. Tekening B. Kooij, 1991; gebaseerd op tekening van T. van Straalen uit circa 1960.

526 Het inwendige van de ruïne van Ravestein voor de restauratie, gezien naar het noordoosten; opname 1960. gebouwd door Hugo van Heenvliet, een nazaat van de Hugo die eerder Bleydestein stichtte. Enige tijd nadat hij Ravestein had betrokken, volgde Hugo zijn kinderloos gestorven broer Dirk op als heer van Heenvliet. Vanaf dat moment fungeerde Ravestein als het Huis te Heenvliet. Aan de toren werd omstreeks het midden van de 14de eeuw een nagenoeg vierkante voorburcht toegevoegd. Deze verrees aan de oostzijde. Later, in de tweede helft van de 15de eeuw, werd tegen de zuidzijde nog een nieuwe vleugel gebouwd en werd de zuidwestelijke hoektoren vervangen door een grotere. Nadat de Watergeuzen Ravestein in 1572 hadden verwoest, werd het kasteel niet meer hersteld. Thans resteert alleen nog een aanzienlijk deel van de oorspronkelijke, 13de-eeuwse constructie. De latere toevoegingen zijn alle reeds lang verdwenen. Hun funderingen werden omstreeks 1960 ontgraven en daarna geconsolideerd. Restauratie van de torenruïne volgde in 1961-'65. De toren heeft ongeveer 2,4 meter dikke muren van baksteen (formaat 31,5 × 14 × 8 cm). De smalle ingang, aan de oostzijde, is voorzien van een constructie ten behoeve van een valhek, dat vanaf de verdieping bediend werd; een ruimte hiertoe is boven de ingang in de dikte van de muur uitgespaard. De verdieping lag boven een oorspronkelijk met een tongewelf overdekte kelder. In de

Peter Don, Voorne-Putten kelder zijn rondom kaarsnissen aangebracht. Kelder en verdieping bezitten beide een schouw in de noordmuur.

Ambachtsherenhuis, Markt 10-12 en Branderf 1, Heenvliet

Het ambachtsherenhuis van Heenvliet is een complex van gebouwen, gelegen aan de westzijde van de Markt. Met name het huis zelf zorgt met zijn brede witte lijstgevel voor een monumentale afsluiting van het plein. Ter linkerzijde bevindt zich de toegangspoort met daarnaast een voormalig woonhuis, dat op zeker moment als koetshuis bij het herenhuis is getrokken. Rechts en ietwat achteraf, aan het Branderf, is een laag, dwars geplaatst huis aangebouwd, vermoedelijk oorspronkelijk een dienstwoning. Achter dit complex, ten zuidwesten van de kern van Heenvliet, ligt de bij het ambachtsherenhuis behorende tuin, met daarin de ruïne van Ravestein, het oude Huis te Heenvliet.

Peter Don, Voorne-Putten 383

Het gebouwencomplex aan de Markt, dat een laat-middeleeuwse kern bezit, kreeg door een lange reeks van verbouwingen en uitbreidingen in de loop der tijd zijn huidige vorm en omvang. Thans zijn in de plattegrond van het hoofdgebouw een middengedeelte en een linker en een rechter zijvleugel te onderscheiden. Het uiterlijk van het huis is nu overwegend 18de-eeuws, maar het inwendige maakt in de meeste vertrekken duidelijk dat het om een ouder gebouw gaat. Voor en tijdens de zeer grondige restauratie die in 1962-'68 plaatsvond, kon uitgebreid bouwhistorisch onderzoek worden verricht. De hierna geschetste bouwgeschiedenis is grotendeels gebaseerd op de uitkomsten van dit onderzoek. Deze zijn in hoofdzaak neergelegd in een grote hoeveelheid opmetingsschetsen en -tekeningen en, meer uitgewerkt, in een nimmer verschenen proeve van een artikel van de hand van R. Meischke, handelend over de oude bebouwing rond de Markt. Waar in het onderstaande vermoedens worden geuit of conclusies worden getrokken, gebeurt dat veelal mede op basis van zaken die destijds door Meischke en andere onderzoekers werden opgemerkt, zaken die nu - na de restauratie - aan de waarneming zijn onttrokken of zelfs geheel zijn verdwenen.

Archivalia

RDMZ, dossiers (vanaf 1946).

Litteratuur

Van Lennep en Ter Gouw I, 112; Voorloopige Lijst, 165; K.L. Schamp, ‘Heenvliet en de ruïne Ravestein’, Buiten 14 (1920), 28-31; A. Loosjes, Kasteelen, buitenplaatsen, tuinen en parken van Nederland, deel III, Amsterdam [1922], Q 1-2 en Q 5-7; 't Hart, passim; J.M.M. Wielinga, De ruïne van Heenvliet en het ambachtsherenhuis van de heren van Heenvliet, ‘Nederlandse Kastelen’ nieuwe reeks deel 7, z. pl. 1985; F. Scholten (red.), Goudleer Kinkarakawa. De geschiedenis van het Nederlands goudleer en zijn invloed in Japan, catalogus tentoonstelling 's-Gravenhage/Groningen 1989, passim (met name nr. 18).

Overige schriftelijke bronnen

R. Meischke, onvoltooid en niet gepubliceerd artikel aangaande de structuur en de bebouwing van de oude kern van Heenvliet, typoscript uit circa 1962, coll. RDMZ, 10-33.

Afbeeldingen

Peter Don, Voorne-Putten Twee gezichten op het ambachtsherenhuis (voor- en achterzijde), plattegrond van de bijbehorende tuinen en vogelvluchtplattegrond van Heenvliet, respectievelijk de bladen 1, 2, 3 en 6 in het Kaartboek van de heerlijkheid Heenvliet, in 1693 getekend door Heyman van Dijck, Huisarchief der vrijheren van Heenvliet, GA Rotterdam. Foto's exterieur: opname van de Marktzijde van kort voor 1920 en reeksen opnamen uit 1953-'54, 1960-'61 en 1962-'64 (ten tijde van de restauratie), coll. RDMZ. Foto's interieur: reeksen opnamen uit 1960-'61 en 1962-'64 (ten tijde van de restauratie) en een reeks opnamen van het raadhuisinterieur uit 1982-'83, coll. RDMZ. Bouwkundige tekeningen: reeksen opmetingstekeningen en restauratieontwerpen uit 1946-'53 door M.C.A. Meischke, uit 1961-'66 door architectenbureau M.C.A. Meischke en uit 1962-'66 door de RDMZ, voorts een reeks opmetingsschetsen uit 1960-'65 door de RDMZ, alles coll. RDMZ.

Geschiedenis

In de bronnen is sprake van een huis genaamd ‘Wyelestein’, dat zich op de plaats van het huidige ambachtsherenhuis moet hebben bevonden. Over dit huis is zo goed als niets bekend. Zeker is, dat Ravestein, het oude, versterkte Huis te Heenvliet, na de verwoesting door de Watergeuzen in 1572 niet

Peter Don, Voorne-Putten 384

527 De voorgevel van het ambachtsherenhuis van Heenvliet; opname 1983. opnieuw werd opgebouwd. Het was en bleef een ruïne, waarvan alleen de kelders nog lang gebruikt werden, als gevangenis. Een fors pand aan de haven (later de Markt) had zich toen wellicht al ontwikkeld tot het nieuwe herenhuis. Dit pand is als kern van het tegenwoordige ambachtsherenhuis grotendeels bewaard gebleven; het ligt achter de derde en vierde travee (gerekend van links) van de voorgevel. Waarschijnlijk verrees het in het tweede kwart van de 16de eeuw, misschien ter vervanging van het oude Wyelestein; zeker is dit laatste echter allerminst. In 1572 was de op dat moment nog zeer jonge Maximiliaan van Cruyningen vrijheer van Heenvliet. Hij stamde uit een voornaam geslacht, was de neef en erfgenaam van Maximiliaan van Bourgondië en telde onder zijn vele titels die van burggraaf van Zeeland. Onder zijn bewind werd het herenhuis uitgebreid met de ondiepe linker zijvleugel. Hiervoor zal een bestaand pand zijn gesloopt. Vast staat dat de vrijheer in 1595 ‘een huis, erf en boomgaard bij het Hof van Cruyningen’ in eigendom verwierf. Het was vermoedelijk dit huis dat plaats maakte voor de zijvleugel. In 1596 trad Maximiliaan in het huwelijk en toen hij een jaar later met zijn vrouw in Heenvliet terugkeerde, was de uitbreiding van het herenhuis waarschijnlijk voltooid. Maximiliaan stierf in 1612, als vader van vijf dochters. Die probeerden vervolgens diverse malen de met schulden beladen heerlijkheid te verkopen, hetgeen eerst in 1627 gelukte. Johan van den Kerckhoven gezegd Polyander, gunsteling van stadhouder Frederik Hendrik, werd in dat jaar de nieuwe vrijheer van Heenvliet. Hij nam vrijwel onmiddellijk het initiatief tot een aanmerkelijke vergroting en verfraaiing van het herenhuis. In 1628 kocht hij hiertoe twee huizen met hun erven en schuren, waarschijnlijk de beide buurpanden, die vervolgens werden gesloopt. Links kwam nu de hoofdingang van het huis te liggen: een muur met een poort. Rechts verrees een nieuwe vleugel met op de begane grond twee grote zalen, ongetwijfeld in de eerste plaats bedoeld als representatieve ontvangstruimten. Verder kreeg het nu zeer brede en ook aan de rechterzijde vrijgelegde huis een nieuwe voorgevel, een pronkgevel in renaissance-stijl. De nieuwe heer had zichzelf door deze ingrijpende verbouwing een huis van grote allure verschaft, een passend onderkomen voor een man van zijn positie. Als diplomaat genoot hij het vertrouwen van zowel de Nederlandse stadhouder als de Engelse koning en hij speelde een voorname rol bij de langdurige onderhandelingen die leidden tot het huwelijk tussen prins Willem, de latere stadhouder Willem II, en

Peter Don, Voorne-Putten prinses Mary Stuart, dochter van Karel I van Engeland. Tussen 1630 en 1660 werden talrijke vooraanstaande

Peter Don, Voorne-Putten 385

528 Heenvliet, het ambachtsherenhuis. Dakplan en plattegronden. Schalen 1:1800 en 1:300. Tekening B. Kooij, 1989; gebaseerd op tekeningen van architectenbureau M.C.A. Meischke uit 1965.

Peter Don, Voorne-Putten 386

529 De voorzijde van het ambachtsherenhuis van Heenvliet aan het eind van de 17de eeuw. Pentekening uit 1693 door Heyman van Dijck, Kaartboek van de heerlijkheid Heenvliet; GA Rotterdam.

530 De westzijde van de Markt van Heenvliet met het ambachtsherenhuis; opname kort voor 1920. personen, onder wie prinsen en prinsessen van Oranje en leden van het Franse en het Engelse koningshuis, op het Huis te Heenvliet ontvangen. Een groot moment was het bezoek dat koningin Maria de Medici, weduwe van Hendrik IV van Frankrijk, in gezelschap van Amalia van Solms in 1638 aan Heenvliet bracht. Wachtend op goed weer voor de oversteek naar Engeland, moet de koningin enkele dagen in het herenhuis hebben vertoefd. Johan van den Kerckhoven stierf in 1660. In de Leidse Pieterskerk bevindt zich zijn tombe, met een beeld van de hand van Rombout Verhulst. In het Huisarchief van de vrijheren van Heenvliet bevinden zich enkele stukken betreffende een verbouwing van het herenhuis in het jaar 1685. Waarschijnlijk werd destijds het smalle gedeelte achter de linker zijvleugel toegevoegd. De heerlijkheid was op dat moment eigendom van het geslacht der baronnen van Beyeren van Schagen. In 1693 tekende Heyman van Dijck de voor- en de achterzijde van het huis en de bijbehorende tuinen en plaatste hij deze tekeningen voor in het kaartboek dat hij in opdracht van de vrijheer vervaardigde. Het huis is afgebeeld in voile glorie, met erachter een forse bloementuin. Deze is symmetrisch van aanleg, met perken in voor de late 17de eeuw moderne, barokke vormen, maar tevens met een destijds al ‘klassieke’ middenas die is georiënteerd op het poortje dat vanaf het huis toegang geeft tot de tuin. Ten zuiden en ten westen strekken zich voorts moestuinen en boomgaarden uit, alle van elkaar gescheiden door sloten en windsingels, en te midden hiervan liggen het omgrachte Ravestein en een eendenkooi. De Amsterdammer Jean Louis van Alderwerelt, die de heerlijkheid in 1737 kocht, ging vermoedelijk al vrij snel hierna over tot een ingrijpende modernisering van de voorgevel en tevens van het interieur van het ambachtsherenhuis. Hiermee kreeg het huis in grote trekken de vorm die het nu nog steeds heeft. In 1781 kwam de heerlijkheid in handen van Pieter Graafland, wiens dochter Cornelia in 1808 trouwde met Johannes Lamaison.

Peter Don, Voorne-Putten Sindsdien zwaait het geslacht Lamaison, thans Lamaison van den Berg, hier de scepter. Over een restauratie van het ambachtshuis wordt in de stukken voor het eerst gesproken in 1946. Het werk werd destijds opgedragen aan de Rotterdamse architect M.C.A. Meischke, oom van de eerder reeds genoemde en hierna nog te noemen R. Meischke. Vervolgens werd in 1947 het idee geopperd om de rechter zijvleugel af te scheiden en tot raadhuis te verbouwen. Hiertoe maakte Meischke een zeer ingrijpend verbouwingsplan, dat begin 1948 gereed was. Tot uitvoering van dit plan kwam het echter niet. In 1949 en 1950 moest de Commissie voor het Bouwtoezicht op Voorne en Putten constateren dat het gehele complex in verregaande staat van verval verkeerde en voor bewoning in feite volledig ongeschikt was geworden. Toch woonden er in totaal maar liefst zeven gezinnen. Door de nijpende woningnood ter plaatse konden deze problemen pas in de loop der tijd worden opgelost. In 1951 werd als eerste stukje van het ambachtsherenhuis de muur met de

Peter Don, Voorne-Putten 387 toegangspoort gerestaureerd. Verder kon men echter vooralsnog niet gaan, vooral omdat de benodigde financiën ontbraken. De watersnoodramp van 1953 bracht voor het ambachtsherenhuis van Heenvliet merkwaardig genoeg uitkomst. Omdat het huis enige tijd in het water had gestaan, kwamen herstel en restauratie nu in aanmerking voor een ruimere subsidiëring, uit de ‘watersnoodschadepot’. Het koetshuis werd al in 1954-'55 gerestaureerd, maar aan het grote huis kon pas jaren later begonnen worden. Intussen waren de plannen in zoverre gewijzigd, dat de rechter zijvleugel nu niet langer het gehele raadhuis zou gaan herbergen, maar slechts een dependance van het eveneens te restaureren en in zijn functie te handhaven oude raadhuis. Samen met dit oude raadhuis werd de rechter zijvleugel van het ambachtsherenhuis in 1960 door de gemeente van de familie Lamaison van den Berg gekocht. De restauratie van het huis begon in 1962 en werd wat het linker en het middengedeelte betreft in 1966 afgerond; de rechter zijvleugel kwam in 1968 gereed. De werkzaamheden stonden van begin tot eind onder leiding van M.C.A. Meischke, maar werden in nauwe samenwerking met de Rijksdienst voor de Monumentenzorg voorbereid en uitgevoerd. E.A. Canneman, architect bij de Rijksdienst, speelde hierbij een belangrijke rol en ook de toenmalige directeur van de RDMZ, R. Meischke, was bij de planvorming betrokken. Veel tekeningen, opmetingen zowel als restauratieontwerpen, werden door medewerkers van de Rijksdienst vervaardigd. Na de restauratie deed de rechter zijvleugel twintig jaar dienst als deel van het raadhuis. De achterzaal werd in die periode gebruikt als raadzaal. Sinds 1988 is dit gedeelte van het oude ambachtsherenhuis een apart particulier woonhuis.

Bouwgeschiedenis

Eerder werd al vermeld dat de heer van Heenvliet op zeker moment Ravestein verliet en een huis aan de haven betrok. Hoe was dit huis, het middengedeelte van het tegenwoordige ambachtsherenhuis, oorspronkelijk ingedeeld? Het was een diep pand, waarvan alleen het achterste gedeelte was onderkelderd. De begane grond bestond uit een vier balkvakken diep, onverwarmd voorhuis met daarachter een drie vakken diepe achterkamer. Van deze achterkamer, die rechts een stookplaats bezat, was aan de linkerkant vermoedelijk een gang afgescheiden, met voorin de trap naar boven. Achter tegen het huis stond waarschijnlijk een uitgebouwde keuken. Ook de verdieping was door een scheidingsmuur in twee grote ruimten verdeeld; hier hadden beide vertrekken aan de rechterzijde een stookplaats. De zolder boven de verdieping bezat geen borstwering en zal dus geen gebruiksfunctie hebben gehad. Zowel op de begane grond als op de verdieping had het huis plafonds met moer- en kinderbinten. Veel van dit alles is bewaard gebleven. De vorm van de sleutelstukken onder de moerbalken maakt een bouwtijd in het tweede kwart van de 16de eeuw het meest aannemelijk. Dit voorname huis werd in 1595-'97 naar links uitgebreid met een korte zijvleugel. Deze werd opgetrokken op een sterk gerende plattegrond, hetgeen ongetwijfeld verband houdt met een toen nog aanwezig buurpand ter linkerzijde. Zowel op de begane grond als op de verdieping kreeg de zijvleugel een voor- en een achterkamer. De beide voorkamers werden voorzien van een stookplaats tegen de achterwand;

Peter Don, Voorne-Putten van de achterkamers is het niet zeker dat zij een stookplaats hebben bezeten. De achterkamer op de begane grond werd misschien al meteen als keuken in gebruik genomen. Deze zou dan de oude, achter tegen het middengedeelte aangebouwde keuken hebben vervangen. De zijvleugel had oorspronkelijk een rijk gedetailleerde geveltop aan de achterzijde, die Heyman van Dijck in 1693 nog tekende, maar die sindsdien is verdwenen. Omstreeks 1630 bouwde Johan van den Kerckhoven de rechter zijvleugel, met op de begane grond een voor- en een achterzaal. Van het middeleeuwse huis dat hiervoor werd gesloopt, zijn in en onder het 17de-eeuwse gebouw nog enkele restanten over. Rechts voor bevindt zich een vrij kleine kelder. Deze zou erop kunnen wijzen dat hier oorspronkelijk een huis met een onderkelderde zijkamer stond. De thans gedichte kelders onder de achterzaal zijn nooit goed

Peter Don, Voorne-Putten 388

531 Achterzijde en bloementuin van het ambachtsherenhuis aan het eind van de 17de eeuw. Pentekening uit 1693 door Heyman van Dijck, Kaartboek van de heerlijkheid Heenvliet; GA Rotterdam. onderzocht. Van de huidige rechter zijvleugel zijn verder de linker bouwmuur in de voorzaal en de scheidingsmuur tussen voor- en achterzaal tot op de verdieping nog middeleeuws. De linker zijmuur toonde tijdens de restauratie de sporen van een reeks muurstijlen en op de verdieping werden in de scheidingsmuur de vlechtingen aangetroffen van een flauw hellende daklijn. Uit deze vondsten blijkt dat het middeleeuwse pand hier ter plaatse een houtskelet bezat en oorspronkelijk verdiepingloos was. Bij de bouw van de nieuwe vleugel bleef de dubbele muur tussen de voorzaal en het middengedeelte links daarvan dus gehandhaafd. In de achterzaal, waar een linker zijmuur ontbrak, werd deze alsnog opgetrokken. De dubbele scheidingsmuur tussen middengedeelte en zijvleugel die zo ontstond, loopt ook door op de verdieping. De achterzaal kreeg links een grote schouw; of ook de voorzaal vanaf het begin van een stookplaats was voorzien, is niet duidelijk. In verband met hun representatieve functie werden voor- en achterzaal niet alleen breder maar ook aanmerkelijk hoger gemaakt dan de ruimten op de begane grond van het middengedeelte. De zolderbalklagen kwamen over de gehele breedte van het huis echter op gelijke hoogte te liggen. Hierdoor raakte de verdieping van de rechter zijvleugel in de verdrukking. De lage, onverwarmde ruimten op deze verdieping zullen eertijds voornamelijk voor opslag en als linnenzolders zijn gebruikt. Bij de verbouwing van circa 1630 werden in het middengedeelte enige wijzigingen in het interieur aangebracht, vooral op de verdieping. Verder verplaatste men de hoofdingang, die zich tot dat moment aan de voorzijde van het middengedeelte had bevonden. De nieuwe ingang werd in de linker zijgevel aangebracht, direct achter de ondiepe zijvleugel. De beide zalen in de rechter zijvleugel werden vanuit het oude voorhuis in het middengedeelte toegankelijk gemaakt. De meest in het oog springende verandering was echter de bouw van de nieuwe voorgevel. Van Dijcks tekening uit 1693 geeft een goed beeld van het totaal. Bovendien bleek bij de algehele ontpleistering tijdens de restauratie dat het 17de-eeuwse muurwerk nog goeddeels achter het pleisterwerk bewaard was gebleven, zodat allerlei details aangaande materiaalgebruik en afmetingen konden worden opgenomen. De voorgevel was van een voor de bouwtijd enigszins ouderwetse architectuur: nog geen pilasterorden of frontons; in plaats daarvan een geheel bakstenen gevel met sierbanden en kruiskozijnen onder geblokte ontlastingsbogen. De banden en blokken in het verder rode metselwerk waren van gele baksteen en

Peter Don, Voorne-Putten vermoedelijk gepleisterd. De gevel werd bekroond door twee toppen, versierd met voluten en gebogen frontons

Peter Don, Voorne-Putten 389 en verbonden door middel van een balustrade. Door deze bekroning doet het huis in zijn 17de-eeuwse gedaante onder meer denken aan dat van Johan van Oldenbarnevelt aan de Kneuterdijk te 's-Gravenhage. De tekening van 1693 toont ten slotte ook nog de tuinmuren met kantelen die de voorgevel flankeren en waarin links een geblokte poort met fronton is geplaatst. Van deze muren is thans alleen rechts van de gevel nog een stukje over. In het smalle bouwdeel dat in 1685 achter de linker zijvleugel verrees, werd voor de ingang van het huis een portaal aangebracht en daarachter een onderkelderde opkamer. Deze opkamer kreeg links een stookplaats en een uitbouwtje voor een gemak en aan de tuinzijde een erkertje. Tegelijkertijd werd de achtergevel van het middengedeelte geheel vernieuwd. Omstreeks 1740 werden de toppen van de voorgevel gesloopt en werden een rechte kroonlijst, een buitenbepleistering en schuiframen met een kleine roedenverdeling aangebracht. Links van de gevel verrees een nieuwe poort. Inwendig werd vooral de situatie rondom de entree gewijzigd. Het kleine portaal werd verbouwd tot trappenhuis, de keuken veranderde in een ruime toegangshal en de kamer linksvoor werd de nieuwe keuken. Opvallend is, dat destijds alleen in de nieuwe toegangshal een stucplafond werd aangebracht en dat in alle overige ruimten de balkenplafonds in het zicht bleven. De restauratie van 1962-'68 was zeer omvangrijk en ingrijpend. De uiterst bouwvallige staat waarin het huis verkeerde, maakte dit ook nodig. Toch is men er, met name in het linker en het middengedeelte, in geslaagd nog veel van het oude - uit de verschillende bouwfasen - te behouden. Dit valt des te meer op bij vergelijking van de oorspronkelijke plannen van de architect met het uiteindelijke resultaat. Reconstructie van de 17de-eeuwse voorgevel is destijds wel ter sprake gekomen, maar al snel is deze mogelijkheid ook weer verworpen. Wel zijn in de voorgevel op begane grond en verdieping de schuiframen met hun kleine roedenverdeling gereconstrueerd (op de zolderverdieping waren deze behouden gebleven). Hetzelfde gebeurde in de achtergevel. Zoals al vermeld, werd de voorgevel na reparatie geheel opnieuw gepleisterd. Hierbij werd het 18de-eeuwse pleisterwerk, met zijn indeling in blokken en nagebootste frijnslag, nauwkeurig gereconstrueerd. Het smalle bouwdeel linksachter herkreeg zijn lessenaardak, dat bij de verbouwing omstreeks 1740 in een dak met een zakgoot was veranderd. Het lage huisje ter rechterzijde werd vrijwel geheel opnieuw opgetrokken en daarbij vergroot. Inwendig onderging vooral de rechter zijvleugel een aantal ingrijpende wijzigingen. Deze hielden verband met de nieuwe bestemming. Op de begane grond werd een langs de rechter zijgevel van voor naar achter doorlopende gang, die daar omstreeks 1800 was aangebracht, weer verwijderd, waarna midden voor in de voorzaal een nieuwe voordeur werd geplaatst. De doorgangen naar het middengedeelte van het huis werden dichtgezet en in de voorzaal werd een houten spiltrap geconstrueerd. Op de verdieping werd een aantal kantoorruimten gecreëerd. Rest nog een enkel woord over het koetshuis. Van dit pand, in oorsprong ongetwijfeld een middeleeuws huis, opgetrokken op een sterk gerende plattegrond, is niet bekend wanneer het bij het ambachtsherenhuis werd getrokken en al evenmin wanneer het tot koetshuis werd verbouwd. Het kreeg zijn klokgevel vermoedelijk omstreeks 1800, maar door de rigoureuze verbouwing en de al even ingrijpende restauratie kan er aangaande de bouwgeschiedenis weinig meer over worden gezegd.

Peter Don, Voorne-Putten Exterieur

De zeven traveeën brede, wit gepleisterde lijstgevel van het herenhuis telt drie vensterreeksen, waarvan de bovenste zich op het niveau van de zolders bevindt. De vensters zijn alle voorzien van schuiframen met een kleine roedenverdeling. In de tweede travee van rechts is de ingang van de rechter zijvleugel aangebracht. In het midden van de gevel prijkt in een eenvoudige hardstenen omlijsting een tweetal stenen met inscriptie. Beide teksten zijn in het Latijn en van de hand van P. Scriverius. De tekst links gedenkt Johan van den Kerckhoven en diens bouwactiviteiten hier ter plaatse in 1627 en daarna;

Peter Don, Voorne-Putten 390

532 De achterzijde van het ambachtsherenhuis vóór de restauratie; opname 1960.

533 De achterzijde van het ambachtsherenhuis na de restauratie; opname 1983 de tekst rechts herinnert aan het bezoek van Maria de Medici en Amalia van Solms aan het huis in 1638. Het dakschild boven de voorgevel is gedekt met grijze Hollandse pannen. De posten van de poort links naast de voorgevel zijn van donkerrode baksteen en worden bekroond door twee gebeeldhouwde siervazen. De linker zijvleugel heeft aan de achterzijde een tuitgevel met vlechtingen en op het dak grijze opname 1983. Hollandse pannen. Zowel de zij- als de achtergevel van deze vleugel toont metselwerk in verschillende soorten baksteen en met allerlei bouwnaden. Zo is het voorste gedeelte van de zijgevel van gemengd geelgroene en oranje baksteen, het achterste daarentegen van gele IJsselsteen. In dit laatste gedeelte bevindt zich de ingangspartij met gekoppeld verdiepingvenster. Aan de achtergevel hangt een luidklokje dat blijkens het randschrift in 1739 werd vervaardigd door Johannes Specht te Rotterdam. Achter de linker zijvleugel bevindt zich het smalle bouwdeel onder lessenaardak. Op dit dak en op de daken van het middengedeelte en de rechter zijvleugel liggen oranjerode Hollandse pannen. De lage zijgevel van het smalle bouwdeel toont metselwerk van gemengd gele en oranje steen. Het uitbouwtje achteraan is bij de restauratie geheel nieuw opgetrokken. De achtergevel van het smalle bouwdeel heeft vlechtingen en een rechthoekig uitgebouwd erkertje boven een drielichtvenster, dat de kelder verlicht. Deze achtergevel is, evenals die van het middengedeelte, opgetrokken uit donkerrode baksteen. De achtergevel van de rechter zijvleugel is van veel lichtere, gemengd gele en helderrode steen. In het metselwerk van alle drie de delen van de achtergevel zijn klezoren in de koppenlagen toegepast. De meeste vensters aan de tuinzijde hebben een schuifraam met een kleine roedenverdeling. Van de lage aanbouwsels tegen de rechter zijgevel van het ambachtsherenhuis is het meeste bij de restauratie nieuw opgetrokken. Dit geldt niet alleen voor grote delen van het dwars geplaatste huis aan de achterzijde en voor het gebouwtje dat achter het restant van de oude, gekanteelde tuinmuur schuilgaat, maar ook voor het smalle bouwdeel onder lessenaardak daartussen. Hier is een uit een smederij te Bergambacht afkomstige pui aangebracht, bestaande uit een deur met een gesneden kalf en een

Peter Don, Voorne-Putten aantal gekoppelde vensters. Het deurkalf is gedateerd 1670 en toont een smederij in werking (afgebeeld in: Van Lennep en Ter Gouw I, 112). Het koetshuis links naast de poort ten slotte heeft een tamelijk brede voorgevel van bruinrode baksteen, voorzien van een vijftal kruiskozijnen en een hoge klokgeveltop. De top heeft twee voluten en een bekronend fronton van natuursteen. Op het dak liggen oranjerode Hollandse pannen.

Interieur

Achter de ingang in de linker zijgevel ligt de hal, een vrijwel rechthoekige ruimte met een stucplafond. Dit plafond toont in het midden onder een kroon de wapens van Jean Louis van Alderwerelt en Heenvliet. Boven de dubbele

Peter Don, Voorne-Putten 391 deur in de achterwand van de hal is in een stucwerkomlijsting met diverse vergankelijkheidssymbolen de wijzerplaat van een klok aangebracht. Links geeft een poortje toegang tot het trappenhuis, rechts leidt een zelfde poortje naar de keuken. De met enig rococo-stucwerk versierde rondboogjes boven deze poortjes rusten op 17de-eeuwse zandstenen consoles. De keuken toont een plafond van moer- en kinderbinten en bezit voorts een dubbele pomp en een brede, ingebouwde schouw. Achter het trappenhuis ligt de erkerkamer, een smal vertrek met een lichte balklaag op eenvoudig geprofileerde, 17de-eeuwse houten consoles. Onder de huidige verflaag bevindt zich op de balken een oude decoratieve beschildering, waarvan echter bij de ontdekking tijdens de restauratie geen opname is gemaakt.

534 Detail van het 18de-eeuwse goudleerbehang in de tussenkamer; opname 1990.

Vanuit de hal is voorts de tussenkamer in het middengedeelte bereikbaar. Dit vertrek bezit random goudleerbehang uit het midden van de 18de eeuw. Het behang, in lange banen, toont op een gouden fond takken met allerlei kleurige bloemen en hier en daar een vogel. De tussenkamer heeft een in de voorkamer doorlopend plafond van moer- en kinderbinten met onder de moerbinten sleutelstukken met peerkraalprofiel. Het merendeel van deze sleutelstukken werd bij de restauratie nieuw vervaardigd. Destijds werden in het muurwerk nog de sleuven aangetroffen van de hier ooit aanwezige muurstijlen; deze sloten zonder korbelen aan op de sleutelstukken. In de voorkamer bevindt zich links een van elders afkomstige schouw, waarvan de schoorsteenmantel wordt ondersteund door een tweetal gesneden rococo-consoles. De achterwand van de voorkamer is behangen met goudleer uit het derde kwart van de 17de eeuw. Dit behang, in nagenoeg vierkante vellen, is een voorbeeld van het zogenaamde ‘verheven’ goudleer, dat kort na 1625 werd ontwikkeld; typerend is de door middel van speciale drukplaten aangebrachte reliëf-decoratie. In dit geval bestaat de rijke goudkleurige decoratie uit ranken met bloemen en vruchten en daartussen putti; de achtergrond is donker. Bijzonder zijn de handelingen der engeltjes, steeds vijf verschillende per vel; zij verbeelden de vijf zintuigen. Van het verheven goudleer is nog een tweede voorbeeld in het huis aanwezig, zij het thans niet ergens tegen een wand aangebracht. Ook dit behang dateert vermoedelijk uit het derde kwart van de 17de eeuw. De vrijwel vierkante vellen tonen tegen een rode achtergrond een uitbundige gouden versiering van takken en ranken met bloemen, vruchten en in groen overgeschilderde blaadjes; een lint bindt de twee voornaamste takken in het midden samen. Al dit goudleer behoort waarschijnlijk al zeer lang tot de inboedel van het huis. Bekend is dat in elk geval al in 1737 in twee kamers goudleerbehang was aangebracht en nog in 1946 bevond het zich in minstens drie vertrekken tegen een of meer der wanden. In de tussenkamer, waar nu het 18de-eeuwse

Peter Don, Voorne-Putten 535 Detail van het 17de-eeuwse goudleerbehang met de vijf zintuigen; opname 1960.

536 Detail van het 17de-eeuwse goudleerbehang met de door een lint samengebonden takken; opname 1960.

Peter Don, Voorne-Putten 392

537 Vier van de in het ambachtsherenhuis van Heenvliet aangetroffen renaissance-haardsteentjes; opname 1962. goudleer prijkt, waren de wanden vóór de restauratie door de twee 17de-eeuwse soorten bedekt, maar dit kan zeker niet de oorspronkelijke situatie zijn geweest. De Blauwe zaal, achter de tussenkamer, heeft eveneens een plafond van moeren kinderbinten en ook hier werden de moerbinten oorspronkelijk ondersteund door muurstijlen zonder korbelen; de sleutelstukken zijn later afgezaagd. In het huis wordt een reeks renaissance-haardsteentjes bewaard, die tijdens de restauratie achter de schouw rechts in de Blauwe zaal werden aangetroffen. De steentjes tonen verschillende voorstellingen; enkele zijn gedateerd 1602. De vanuit het trappenhuis bereikbare kelders vormen een onregelmatig samenstel van verschillende ruimten. Onder de Blauwe zaal liggen enkele overwelfde kelderruimten en onder de erkerkamer bevindt zich een daarmee in verbinding staande kelder met een balkenplafond. Op de verdieping worden de moerbinten wel van oudsher mede ondersteund door korbelen. De half in de wanden ingemetselde stijlen, de korbelen en de sleutelstukken met peerkraalprofiel zijn hier deels nog origineel, deels bij de restauratie gereconstrueerd. In de achterkamer boven de Blauwe zaal zijn de kinderbinten in de loop der tijd verdwenen. Hier liggen thans tussen de oorspronkelijke moerbinten enkele lichtere balken op eenvoudig geprofileerde houten consoles. Rechts is nog de raveling voor een schouw aanwezig. De linker voorkamer, boven de keuken, heeft een enkelvoudige balklaag op geprofileerde houten consoles. Van de kappen boven de linker zijvleugel en het middengedeelte heeft de eerste haar hoofdconstructie gaaf bewaard. Deze kap telt drie eiken gebinten, elk bestaande uit twee dekbalkjukken en een geschoorde nokstijl; de nokstijlen hebben in de lengterichting korbelen onder de nokgording. De gebinten zijn van voor naar achter

Peter Don, Voorne-Putten genummerd door middel van gehakte merken. De kap boven het middengedeelte bestaat uit twee delen, het voorste met drie en het achterste met twee gebinten. Van deze gebinten resteren thans alleen nog de onderste dekbalkjukken. In beide delen nummeren gehakte merken van achter naar voor. Het kapje aan de voorzijde, evenwijdig met de voorgevel, is geheel nieuw. Aparte vermelding verdienen nog de elf opgeklampte eiken strokendeuren uit de 16de en 17de eeuw die verspreid in het huis aanwezig zijn. Zij vertonen in detail allerlei kleine verschillen. De begane grond van de rechter zijvleugel bestaat uit een grote voorhal met daarachter een zaal. De voorhal heeft een plafond met een enkelvoudige balklaag op kleine houten consoles. Op de onderzijde van de balken is de 17de-eeuwse gestileerde rankenbeschildering naar gevonden restanten gereconstrueerd. De hoge schouw is, evenals de spiltrap, een produkt van de restauratie. Een dubbele deur in monumentale omlijsting geeft toegang tot de zaal. Deze heeft een plafond met moer- en kinderbinten, eveneens op kleine houten consoles. Ook hier is de schouw een restauratieprodukt, met van elders afkomstige renaissance-onderdelen: twee zandstenen hermen en een gesneden schoorsteenmantel. Van de oorspronkelijk aanwezige kelders is thans alleen nog een gewelfde ruimte rechts direct achter de voorgevel intact. De verdieping is bij de restauratie door middel van een aantal wanden nieuw ingedeeld. De kap telt zes gebinten met dekbalkjukken. Zij zijn door middel van gehakte telmerken van voor naar achter genummerd. Evenals de balklagen op begane grond en verdieping, zijn ook de kapgebinten van de uit circa 1630 daterende rechter zijvleugel geheel van grenehout.

Ambachtsherenhuis, Kerkplein 9, Abbenbroek

Het ambachtsherenhuis van Abbenbroek staat aan de westzijde van het dorp, even ten noordwesten van de Hervormde kerk. Het is een vrijstaand gebouw op L-vormige plattegrond, dat met zijn statige brede voorgevel naar het dorp

Peter Don, Voorne-Putten 393

538 Het dorp Abbenbroek volgens het kadastraal minuutplan van 1819. Schaal 1:7500. Tekening T. Brouwer. In de kaart zijn, behalve de kerk, ook aangegeven het ambachtsherenhuis (nr. 1) en de plaats waar in 1968 de resten van het kasteel werden aangetroffen (nr. 2). is gekeerd. De bijbehorende tuin omringt het huis aan drie zijden. Aan de oostkant wordt deze tuin afgesloten door een 18de-eeuws smeedijzeren hek (afb. 86); aan de noordkant ligt een modern woonwijkje. Het huis zelf lijkt bij de eerste aanblik uit de 18de of vroege 19de eeuw te dateren, maar blijkt bij nadere bestudering aanzienlijk ouder.

Archivalia

RDMZ, dossiers (vanaf 1946).

Litteratuur

Bakker, 187-188; Van der Aa I (1839), 36; Plokker, 202; Kuijper 1876, 18 en 27-28; C.H. de Jonge, Nederlandse tegels, Amsterdam 1971, 5-6 en 316.

Afbeeldingen

Foto's: reeks overzichtsfoto's van het exterieur en twee interieur-opnamen van de hal, alles uit de periode 1945-'64, coll. RDMZ. Bouwkundige tekeningen: ongesigneerde opmetingstekening uit 1961 en reeks opmetingstekeningen en restauratieontwerpen uit 1965-'78 door J. Walraad, coll. RDMZ.

Geschiedenis en bouwgeschiedenis

Over de geschiedenis van het huis is zeer weinig bekend. Het hiervoor (op pagina 379) reeds genoemde, in oorsprong vermoedelijk laat-13de-eeuwse kasteel van de heren van Abbenbroek bevond zich iets meer noordwaarts. De fundamenten ervan waren volgens Bakker in 1798 nog te vinden bij de grote ronde vijver die midden in

Peter Don, Voorne-Putten de tuin ten noorden van het ambachtsherenhuis was gegraven. En ook ten tijde van Plokker, in 1851, waren deze fundamenten nog zichtbaar aanwezig. In Abbenbroek moet in de loop der tijd hetzelfde zijn gebeurd als in Heenvliet: de heer verliet het voorvaderlijke, maar wat verdedigbaarheid en wooncomfort betreft verouderde kasteel en verhuisde naar een modernere woning, die bovendien wat dichter bij de dorpskern was gelegen. Wanneer dit zijn beslag kreeg, is onbekend. Bij gebrek aan archiefmateriaal dat meer licht zou kunnen werpen op de geschiedenis van het huis, en doordat bij de restauratie omstreeks 1970 geen systematisch bouwhistorisch onderzoek is gedaan, moeten veel vragen onbeantwoord blijven. Toch kan over de bouwgeschiedenis wel een en ander worden opgemerkt. Het diepe rechter gedeelte van het huis heeft op de begane grond enkele dikke muren, met name de rechter zijgevel en de muur waarin de doorgang naar de later aan de achterzijde aangebouwde keuken zich bevindt. Deze muren dateren waarschijnlijk van voor de 17de eeuw. Het diepe huis waartoe deze muren behoorden, bezat misschien al meteen een verdieping en het kreeg mogelijk ook al vroeg een dwars geplaatste vleugel ter linkerzijde, met daarin naast elkaar twee kamers. In de loop van de 17de eeuw werd het huis ingrijpend verbouwd. Het voorhuis en het trappenhuis in het diepe gedeelte kregen in grote lijnen hun huidige vorm, links naast de trap werd een kleine kelder aangebracht en aan de achterzijde verrees een uitbreiding met daarin de ruime vierkante keuken en een bovenkamer. De kap ten slotte werd bij deze verbouwing geheel vernieuwd. Wellicht bezat het diepe gedeelte destijds aan voor- en achterzijde een geveltop. In de 18de eeuw volgde opnieuw een verbouwing. Kuijper spreekt zelfs van een ‘herbouw’, die plaatsgreep in 1768. Misschien werd in dat jaar de voorgevel gemoderniseerd: veranderd in een brede lijstgevel en voorzien van een buitenbepleistering en reeksen schuiframen met een kleine roedenverdeling. Voorts kan toen ook de achterwaartse uitbreiding van het ondiepe linker gedeelte zijn uitgevoerd. In deze uitbreiding kregen zowel op de begane grond als op de verdieping naast elkaar twee ondiepe vertrekken een plaats. Deze waren waarschijnlijk in de eerste plaats bedoeld om het verkeer van en naar de hoofdvertrekken van het huis te vergemakkelijken.

Peter Don, Voorne-Putten 394

539 Abbenbroek, het ambachtsherenhuis. Plattegronden en doorsneden. Schaal 1:300. Opmetingstekening B. Kooij, 1987.

In 1792 kwam de heerlijkheid in handen van de familie De Vos van Steenwijk en in de loop van de 19de eeuw werd het huis aangeduid als het ‘jachthuis’ van de heer van Abbenbroek. Van permanente bewoning door de heer en zijn familie is dan al lang geen sprake meer. In de eerste helft van de 19de eeuw onderging het huis nog enkele wijzigingen. De belangrijkste was een nieuwe modernisering van de voorgevel. Deze werd nu van een klamp van donkerrode baksteen voorzien, terwijl de ramen werden gewijzigd in zesruits schuiframen. In 1946 werd het huis bewoond door een vijftal gezinnen. In dat jaar werd geopperd het te restaureren en als raadhuis in gebruik te nemen, maar dit plan werd niet uitgevoerd. In 1953 stond het gebouw enige tijd in het water. Enkele jaren daarna kwam de gemeente Abbenbroek met een uitbreidingsplan waarvoor het huis zou moeten wijken. Baron De Vos van Steenwijk ging hiertegen in beroep en een uitspraak van de Kroon in 1960 verhinderde de sloop. Restauratieplannen werden vervolgens gemaakt. Nadat het huis in 1962 door de baron aan een particulier was verkocht, werd de restauratie onder leiding van architect J. Walraad vanaf 1968 in enkele fasen uitgevoerd. De restauratie hield in de eerste plaats bouwkundig herstel van gevels en daken in. De linker zijgevel en van het rechter gedeelte de achtergevel werden hierbij geheel nieuw opgemetseld. Verder werden, naar in de kozijnen aangetroffen sporen, de roedenramen in de voorgevel en in de achtergevel van het diepe gedeelte in hun 18de-eeuwse vorm gereconstrueerd. De garage ter rechterzijde werd in 1976 op de plaats van een oude schuur geheel nieuw opgetrokken.

Peter Don, Voorne-Putten 395

540 De voorzijde van het ambachtsherenhuis van Abbenbroek; opname 1987.

Exterieur

De voorgevel is van donkerrode baksteen (formaat 22 × 10,2 × 4,3 cm, tien lagen 48 cm) en telt in totaal zes traveeën. De muurdammen tussen de vensters zijn niet alle even breed, gevolg van aanpassingen aan de oudere structuur achter de gevel. In de tweede travee van rechts bevindt zich de voordeur, in een eenvoudige omlijsting; de roedenverdeling in het bovenlicht is een restauratieprodukt. De vensters hebben schuiframen met een kleine roedenverdeling, bij de restauratie gereconstrueerd. De gevel wordt afgesloten door een houten kroonlijst, met daarboven twee dakkapellen. De daken van het huis zijn alle gedekt met blauwgrijze Hollandse pannen. De rechter zijgevel is wit gepleisterd. Het gedeelte van de linker zijgevel tot aan de 18de-eeuwse uitbreiding is tijdens de restauratie geheel vernieuwd. Daarmee is ook de hier aanwezige bekleding met secundair gebruikte, rode daktegels verdwenen. De 18de-eeuwse uitbreiding van het ondiepe gedeelte is opgetrokken uit gele baksteen en ook het diepe gedeelte heeft verder gevels van gele steen. In de hoek tussen de beide vleugels staat een rechthoekige uitbouw onder lessenaardak. Deze uitbouw, die ten dele dateert van de 17de-eeuwse verbouwing, werd tijdens de uitbreiding in de 18de eeuw verhoogd.

Interieur

Het huis heeft in alle vertrekken enkelvoudige grenen balklagen. In het diepe rechter gedeelte lopen de balklagen vrijwel alle van links naar rechts; in het ondiepe linker gedeelte lopen zij zonder uitzondering van voor naar achter. De hal achter de voordeur is een nagenoeg vierkante ruimte met een vloer en lambrizering van wit marmer. In de achterwand zijn twee boogpoortjes aangebracht; het linker geeft toegang tot de trap, het rechter tot een gang die om het trappenhuis heenloopt. Deze gang leidt naar de keuken en de kelder. In de grote vierkante keuken bevindt zich tegen de linker wand een zeer brede schouw met een rijk geprofileerde, 17de-eeuwse eiken boezembalk en een betegelde

Peter Don, Voorne-Putten achterwand. Links onder in deze wand geeft een boogopening toegang tot een naar buiten uitgebouwd, gewelfd oventje. De kelder links naast het trappenhuis is een nauwelijks lager gelegen, rechthoekige ruimte met een tongewelf. Links van de hal ligt een grote woonkamer. Deze heeft een vlak houten plafond en random een lage houten lambrizering met panelen, die bij de restauratie naar voorbeeld van oude restanten nieuw werd vervaardigd. Tegen de linker wand staat een schouw met een eenvoudig gebeeldhouwde

Peter Don, Voorne-Putten 396

541 De achterzijde van het ambachtsherenhuis vóór de restauratie; opname 1958.

542 De achterzijde van het ambachtsherenhuis na de restauratie; opname 1987. schoorsteenmantel van zwart marmer, vermoedelijk uit het derde kwart van de 18de eeuw. De haardpartij in de kleine voorkamer geheel links is een produkt van de restauratie. Sporen die destijds in deze kamer werden aangetroffen, leken erop te wijzen dat zich hier oorspronkelijk een stookplaats tegen de linker zij wand bevond. Boven de begane grond telt het huis een opvallend groot aantal verschillende niveaus, gevolg van de diverse verbouwingen. Zo is er halverwege de trap, boven de kelder, een kleine opkamer en liggen de overloop en de kamer boven de keuken enkele treden lager dan de voorkamers op de verdieping. Van deze voorkamers hebben de twee meest linkse een decoratieve beschildering op de plafondbalken. Deze beschildering, bladranken in geel en zwart op een groene ondergrond, werd tijdens de restauratie naar aangetroffen oude restanten gereconstrueerd. De kamer boven de keuken kreeg destijds een soortgelijke balkenbeschildering, groen op wit, die echter niet teruggaat op een oude situatie. In deze achterkamer bevindt zich een houten bedsteewand met pilasters en een kroonlijst, vermoedelijk daterend uit de tweede helft van de 18de eeuw. De kapconstructie is geheel van grenehout; de telmerken zijn gehakt. Het huis heeft over de gehele breedte aan de voorzijde een waarschijnlijk 18de-eeuwse dwarse kap die correspondeert met de voorgevel. De een stuk lager gelegen, vermoedelijk 17de-eeuwse kap van het diepe rechter gedeelte is hierop aangesloten. In het huis worden enkele fragmenten van waarschijnlijk 15de-eeuwse vloertegels bewaard die onder de huidige keukenvloer zijn aangetroffen. Het zijn rode tegels met witte versieringen, afgedekt met loodglazuur. Tegen elkaar aangelegd vormen deze tegels cirkels met de tekst ‘Die tyt is cort/Die doot es snel/Wacht u van sonden/So doedi wel’.

Peter Don, Voorne-Putten 397

Bedrijfsgebouwen

De boerenschuren, de bedrijfsgedeelten van de in een eerder hoofdstuk al behandelde boerderijen, vormen op Voorne-Putten in feite verreweg de grootste groep historische bedrijfsgebouwen. Met de landbouw verbonden zijn verder de op enkele plaatsen geheel of gedeeltelijk nog bewaarde smederijen en de korenmolens. Pakhuizen zijn vrijwel alleen in Brielle te vinden. Zwartewaal bezit een voormalige zeilmakerij. Grootschalige bedrijven hebben zich tot in een tamelijk recent verleden op het eiland nauwelijks ontwikkeld. Een uitzondering vormde de kalkbranderij die in 1896 in Brielle op het Slagveld werd gesticht en die in 1906 met een kalkzandsteenfabriek werd uitgebreid. Dit bedrijf domineerde met zijn acht hoge, flesvormige kalkovens de oostzijde van de stad tot kort na de sluiting in 1971. Nu is er niets meer van over. Aan de eerste fasen van de ontwikkeling van het waterleidingnet op Voorne-Putten herinneren de watertorens van Hellevoetsluis en Brielle.

Litteratuur

H. van der Graaf, De exploitatie van de duinen van Voorne tussen 1903 en 1940, z. pl. 1990; Van der Graaf en Wind; A.D. Heederik, ‘De waterleiding der gemeente Brielle’, Water en Gas 10 (1926), 127-128; Klok 1980; R.G. Meijer, De molens van Voorne, Putten en Rozenburg, Zierikzee 1978; De molens van Zuid-Holland, 's-Gravenhage 1980.

Smederijen

543 Smederij Dorpsstraat 42 te Zwartewaal; opname 1988.

Als overal elders, had ook op Voorne-Putten elk dorp tot voor kort zijn eigen smederij. Op sommige dorpen waren zelfs twee of meer smeden naast elkaar actief. Zo beschikte Zwartewaal, waar behalve het boerenbedrijf ook de visserij voor het nodige smidswerk zorgde, omstreeks 1900 over niet minder dan drie smederijen. De werkplaats van de smid stond meestal in de kern van het dorp en vormde daar, getuige talrijke oude foto's, een der blikvangers, niet het minst doordat een belangrijk deel van het werk met open deuren of buiten werd uitgevoerd. Thans zijn de meeste oude smederijen verdwenen of omgevormd tot moderne constructiewerkplaats. Het

Peter Don, Voorne-Putten meest gaaf bewaard bleef tot heden de smederij Dorpsstraat 42 te Zwartewaal. In een eenvoudig, in oorsprong wellicht nog 17de-eeuws pand was hier in elk geval vanaf 1811 een smederij gevestigd. Het gebouw heeft een met pannen gedekt zadeldak en een gecementeerde tuitgevel aan de voorzijde. Tegen de achtergevel staat een woonhuis met mansardedak uit circa 1917. In de voorgevel van de smederij te Zwartewaal zijn twee negenruits schuiframen en een dubbele deur aangebracht. Schuin voor de deur ligt in de straat de ronde wielsteen, waarop de smid de ijzeren banden direct na het smeden om de houten velgen der wagenwielen sloeg. De ‘steen’ is hier van beton en in het midden voorzien van een met een ijzeren plaatje afgedekt, rond gat voor de wielnaaf. De bedrijfsruimte heeft evenwijdig met de

Peter Don, Voorne-Putten 398

544 Vijf hoefstallen, in verschillende dorpen. Aanzichten en plattegronden. Schaal 1:75. Opmetingstekening B. Kooij, 1987.

545 De hoefstal in de smederij in Zwartewaal; opname 1987.

Peter Don, Voorne-Putten 399 voorgevel lopende zolderbalken, waarvan er één rechts een console bezit die gezien het profiel nog 17de-eeuws zou kunnen zijn. Links staat de uit baksteen opgemetselde vuurplaats met ertegenaan een grote, rechthoekige hardstenen koelbak. In de zijkant van deze bak is een inscriptie aangebracht met de letters IHN en het jaartal 1811. De letters vormen de initialen van I.H. Neecken, die hier in 1811 smid werd. In de ruimte bevinden zich verder onder meer een aambeeld op een houten blok, een draaibank, een boor- en een slijpmachine en aan wanden en zoldering reeksen tangen, sleutels, hoefijzers en dergelijke. Op de zolder ligt nog de oude lederen blaasbalg waarmee het vuur werd aangewakkerd. Het meest in het oog springt echter de eikehouten hoefstal dicht bij de deur. Deze dateert wellicht uit 1811, maar zou ook ouder kunnen zijn. De vier zware stijlen zijn thans onderaan met ijzer verstevigd en staan in de betonnen vloer (het voor een hoefstal vereiste houten vloertje tussen de stijlen is verdwenen). De stijlen zijn zo geplaatst dat het geheel een enigszins trapeziumvormige plattegrond heeft gekregen; het paard liep zich in de hoefstal als het ware vast. Vrijwel bovenaan zijn de stijlen zowel links als rechts verbonden door een ligger; beide liggers worden ondersteund door korte korbelen. Onder de liggers zijn twee schuine, naar voren aflopende balken geplaatst. Deze balken, die bedoeld waren om het paard te beletten zijwaartse bewegingen te maken en tevens om er tijdens het beslaan het te behandelen linker- of rechtervoorbeen op te leggen, zijn eenvoudig uitneembaar, dit om het ruimteverlies in de smederij gedurende de tijd dat de hoefstal niet werd gebruikt tot een minimum te beperken. Aan de achterzijde steekt een tweetal stangen uit, met aan de uiteinden twee ogen waardoorheen een ijzeren staaf kan worden geschoven. Op deze staaf werd bij het beslaan het te behandelen achterbeen gelegd. De ijzers die aan de voorzijde uitsteken, dienden om er na het beslaan het voorbeen op te zetten, zodat de hoef verder kon worden afgewerkt. Om het paard in bedwang te houden zijn er verder een wegschuifbaar balkje aan de voorzijde en een aantal haken van verschillende vorm, bedoeld om daaraan touwen en kettingen vast te maken. De twee voorste stijlen zijn bovenaan door een getoogde balk met elkaar verbonden; aan de achterzijde ontbreekt deze verbinding. De plaatsing van de hoefstal in de werkplaats en niet daarbuiten lijkt na 1900 algemeen gebruik te zijn geworden. Dat de paarden voordien veelal in de buitenlucht werden beslagen, blijkt uit oude foto's, zoals van de nu verdwenen smederijen van Geervliet en Abbenbroek. Bij beide smederijen stond kort na 1900 de hoefstal nog op straat: in Geervliet pal voor de smederij en voorzien van een apart zadeldakje, in Abbenbroek aan de overzijde van de straat en niet overdekt. De buiten geplaatste hoefstal, zoals die tot heden met name in een aantal plaatsen in Zeeland nog bestaat, is begin 20ste eeuw niet alleen op Voorne-Putten, maar vrijwel overal in Zuid-Holland verdwenen. Een uitzondering hierop vormt weliswaar de late hoefstal van ijzer die voor de smederij Den Hoek 10 in Hekelingen staat, maar hier gaat het vermoedelijk om een eerst betrekkelijk kort geleden ontstane situatie. Behalve in Zwartewaal en in Hekelingen, werd op Voorne-Putten tijdens het onderzoek nog in drie andere dorpen een oude hoefstal aangetroffen. In Rockanje stond hij in 1989 nog in de kort daarop gesloopte oude smederij Molendijk 14, in Tinte is hij uit de smidse verplaatst naar de tuin van het woonhuis Kade 9 en in Vierpolders is hij eveneens uit de smederij verwijderd, waarna hij in gebruik is genomen op de bij het dorp gelegen boerderij Esterenburch (Middelweg 5). Op het

Peter Don, Voorne-Putten 20ste-eeuwse exemplaar te Hekelingen na, zijn al deze hoefstallen van hout en van een niet erg goed vast te stellen ouderdom. In details verschillen zij hier en daar aanzienlijk, maar het hiervoor beschreven principe is steeds hetzelfde. De gebouwen waarin de smeden hun beroep uitoefenden, waren immer sober uitgevoerde werkplaatsen. Den Hoek 10 te Hekelingen en Dorpsdijk 4 te Vierpolders dateren beide uit de periode omstreeks 1900. Zij hebben een rechthoekige plattegrond en liggen tegen de dijk aan, met hun lengteas evenwijdig met de op de dijk aangelegde weg en met de bijbehorende woning

Peter Don, Voorne-Putten 400 aangebouwd tegen een der beide zijgevels. De nu verdwenen smederij Molendijk 14 in Rockanje was ongeveer even oud en op dezelfde manier ingedeeld en gesitueerd. Wat de inventaris van de oude smidse betreft: die is alleen in Zwartewaal nog min of meer compleet aanwezig. In Vierpolders ligt, als in Zwartewaal, de wielsteen nog voor het pand.

Korenmolens

Voorne-Putten bezit negen korenmolens. Vier hiervan zijn ronde stenen grondzeilers. Ten zuidwesten van Nieuwenhoorn staat aan de Rijksstraatweg een grondzeiler die in 1717 een standerdmolen verving. Uit 1718 dateert de grondzeiler op de Molendijk ten noordoosten van Rockanje; deze molen telt niet minder dan zes voorgangers, alle standerdmolens, waarvan de eerste al in 1338 werd gebouwd. De grondzeiler op de Molendijk ten zuidoosten van Oostvoorne dateert uit 1821. De vierde grondzeiler is molen ‘De Hoop’, op de Gemeenlandsedijk Zuid bij Abbenbroek; deze molen, voorzien van een mooie, enigszins getailleerde romp van gele baksteen, werd opgetrokken in 1842-'43. Vier andere korenmolens vertegenwoordigen het type van de ronde stenen stellingmolen. De oudste van deze is molen ‘De Hoop’ ten westen van het dok binnen de vesting Hellevoetsluis; deze molen verrees in 1801 ter vervanging van de korenmolen die in verband met de aanleg van het droogdok (zie pagina XXX) gesloopt moest worden. Uit omstreeks 1840 dateert de stellingmolen ‘Nooitgedacht’ aan het Noordeinde te Spijkenisse. Molen ‘De Arend’, aan de zuidoostzijde van Zuidland, is van 1844 en de ‘Bernissemolen’, aan de Spuikade te Geervliet, is van 1851. Deze laatste molen, thans in gebruik als restaurant, staat op de ronde onderbouw die van een middeleeuwse waltoren resteert.

546 De molen van Rockanje; opname 1991.

Peter Don, Voorne-Putten 547 Molen ‘De Hoop’ te Hellevoetsluis; opname 1983.

548 Molen ‘Het Vliegend Hert’ te Brielle; opname 1989.

De rompen van de genoemde stenen korenmolens, grondzeilers zowel als stellingmolens, zijn vrijwel alle aan de westzijde (de regenzijde) gepleisterd. De negende en laatste korenmolen is ‘Het Vliegend Hert’, de houten standerdmolen die in 1986 op het noordoostelijke bastion van de vesting Brielle werd gebouwd. De ronde stenen stellingmolen met dezelfde naam, die hier in 1882 afbrandde en die door een in de voormalige begijnhofkapel (zie pagina 248) ondergebrachte stoommaalderij werd vervangen, was ooit voorafgegaan door een standerdmolen. Van deze werden de gemetselde teerlingen in het bastion teruggevonden. Dit was de aanleiding tot de herbouw van een standerdmolen ter plaatse.

Peter Don, Voorne-Putten 401

Pakhuizen en een zeilmakerij

Als zodanig gebouwde pakhuizen zijn zeldzaam en komen nagenoeg uitsluitend in Brielle voor. Aan Slagveld, Scharloo en Turfkade aldaar staan er enkele, voornamelijk uit de 19de eeuw. Het brede pakhuis Turfkade 24 bezit een gevelsteen (‘INDE IONGE VALE HENNE’) met het jaartal 1675, maar of dit thans sterk gewijzigde gebouw in de 17de eeuw ook werkelijk als pakhuis verrees, is onzeker. Verschillende ooit tot pakhuis ingerichte panden in Brielle zijn in oorsprong gebouwd als woonhuis. Zo was Kaaistraat 1 een tijdlang in gebruik als pakhuis. Aan de Turfkade staan nog wel verschillende betrekkelijk kleine panden die hier, op de achtererven van de voorname huizen langs de Nobelstraat, ontstonden als ‘korenkas’ (graanpakhuis). In Zwartewaal staat op de ‘kop’ van de kleine haven een door twee woonhuizen geflankeerd pand dat lang in gebruik was als pakhuis, maar dat in de tweede helft van de 18de eeuw moet zijn gebouwd als zeilmakerij. Het gebouw staat tegen de dijk en heeft zowel aan de dijk- als aan de havenzijde een tuitgevel met vlechtingen. De gevels zijn van gele baksteen (formaat 16, 5 × 7, 5 × 3, 5 cm, tien lagen 47 cm), met drieklezoren in de koppenlagen. De voormalige zeilmakerij bestaat uit een hoofdvleugel met verdieping en een aan de oostzijde daartegen aangebouwde afhang. Deze afhang, die het geheel zijn asymmetrische doorsnede bezorgt, kan later aan de hoofdvleugel zijn toegevoegd, maar de rigoureuze vernieuwing van het gebouw tijdens de restauratie (omstreeks 1980 uitgevoerd onder leiding van architect J. Walraad)

549 De ‘kop’ van het haventje van Zwartewaal, met in het midden de voormalige zeilmakerij; opname 1975.

550 Zwartewaal, de voormalige zeilmakerij. Plattegrond van de verdieping en doorsneden. Schaal 1:300. Opmetingstekening B. Kooij, 1988.

Peter Don, Voorne-Putten 402

551 De watertoren van Hellevoetsluis; opname 1987.

552 De watertoren van Brielle; opname 1991. maakt het moeilijk hierover zekerheid te verkrijgen. Het pand bezit een geheel van grenehout vervaardigde constructie. Op begane grond en verdieping is in de lengterichting onder de dwars gelegde balklaag een onderslagbalk aangebracht, die in het midden door een standvink wordt ondersteund. In de standvink op de verdieping staan initialen en het jaartal 1881 gekerfd.

Watertorens

In 1895 huurde de gemeente Hellevoetsluis in het kader van de aanleg van een waterleidingnet een stuk duingrond bij het duinmeer het Quackjeswater. Het daar gebouwde pompstation werd een jaar later in gebruik genomen en ook de watertoren, binnen de vesting opgetrokken aan de Opzoomerlaan, dateert uit 1896. De ronde toren, van rode baksteen met enige sobere neorenaissanceversieringen in gele baksteen en hier en daar wat natuursteenblokken, werd ontworpen door N. Biezeveld. Het

Peter Don, Voorne-Putten reservoirgedeelte is uitgekraagd en, als was de toren een oud verdedigingswerk, voorzien van ‘schietspleten’ en kantelen. De toren is thans inwendig verbouwd tot woning. Brielle begon, na een lange aanloop, eerst in 1923 aan de aanleg van een duinwaterleiding. De bijbehorende watertoren verrees in 1923-'24 naar een ontwerp van ingenieur A.D. Heederik. De witte toren, sinds 1984 buiten gebruik, staat ten zuiden van de oude stad, aan de G.J. van den Boogerdweg. Hij heeft een betonskelet en bestaat uit een achthoekige schacht en een rond, uitgekraagd reservoirgedeelte met een met leien gedekt kegeldak. Vooral op de hoeken van de schacht treedt het betonskelet duidelijk aan de dag. De schacht heeft reeksen vierkante vensters; het reservoirgedeelte bezit smalle, staande vensters, die rondom in paren zijn aangebracht.

Peter Don, Voorne-Putten 403

Bibliografie

Lijst van afkortingen

Van der Aa A.J. van der Aa, Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden I-XIII, Gorinchem 1839-1851. Van Alkemade I en II K. van Alkemade en P. van der Schelling, Beschryving van de Stad Briele en den Lande van Voorn I en II, Rotterdam 1729. Arkenbout 1967 A.A. Arkenbout, ‘De Heren van Voorne als opdrachtgevers van 15de eeuwse glasschilderkunst’, Rotterdams Jaarboekje 1967, 121-138. Bachiene W.A. Bachiene, Vaderlandsche Geographie of Nieuwe Tegenwoordige Staat en Hedendaagsche Historie der Nederlanden I, tweede stuk: Holland, Amsterdam 1791. Bakker R. Bakker, De Nederlandsche Stad- en Dorp-Beschrijver VI (het Land van Voorne en Putten, Overflaque, Portugal, &c.), Amsteldam 1798. De Baan J. de Baan, Met droge voeten door Putten, tweede druk, Spijkenisse 1984. Been en Schaap 1952 J.H. Been, Historische gids door Den Briel, vijfde druk, herzien door H.P. Schaap, Brielle 1952. Berlijn G. Berlijn (samenst.), Hellevoetsluis, Hollands vlootbasis. De zeventiende eeuw bestaat nog, Hellevoetsluis 1988. Bloys van Treslong Prins P.C. Bloys van Treslong Prins, Genealogische en heraldische gedenkwaardigheden in en uit de kerken der provincie Zuid-Holland I, IIA en IIB, Utrecht 1922. Catalogus Dordrecht Dordrechts goud en zilver, catalogus tentoonsteling Dordrecht 1975. Catalogus Haags zilver Haags zilver uit vijf eeuwen, catalogus 's-Gravenhage 1967.

Peter Don, Voorne-Putten Catalogus Rotterdam 1966 Meesters in zilver. Werk van Rotterdamse zilversmeden, catalogus tentoonstelling Rotterdam/Amsterdam 1966-'67. Catalogus Rotterdam 1991 N.I. Schadee, Zilverschatten. Drie eeuwen Rotterdams zilver, catalogus tentoonstelling Rotterdam 1991. Van der Gouw 1967 J.L. van der Gouw, De Ring van Putten. Onderzoekingen over een hoogheemraadschap in het Deltagebied, 's-Gravenhage 1967. Van der Gouw 1986 J.L. van der Gouw, De Regulieren van Rugge, Alphen aan den Rijn 1986. Van der Graaf en Wind H. van der Graaf en C. Wind, Rockanje, wording en groei, tweede uitgave, Alphen aan den Rijn 1985. Grijpink P.M. Grijpink, Register op de parochiën, altaren, vicarieën en de bedienaars zooals die voorkomen in de middeleeuwsche rekeningen van den Officiaal des Aartsdiakens van den Utrechtschen Dom VII, Zuydhollandia, Voorne en Putten, door C.P.M. Holtkamp, Haarlem 1937. G. 't Hart, Historische beschrijving der Heenvliet, Heenvliet 1949. vrije en hoge heerlijkheid van

Peter Don, Voorne-Putten 404

Hoek 1962-'63 C. Hoek, ‘Kastelen binnen de hoge heerlijkheid Putten’, Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 12-13 (1962-'63), 460-494. Hoek 1969 C. Hoek, ‘Den Briel en Maerlant’, Holland 1 (1969), 182-198. Hoek 1974 C. Hoek, ‘De hofstad te Zwartewaal’, Westerheem 23 (1974), 95-116. De Jager 1878-'79 H. de Jager, ‘De Waalsche Gemeente te Brielle’, De Navorscher 28 (1878), 489-508, en 29 (1879), 57-86, 121-133, 169-181, 225-237 en 489. Janse 1989 H. Janse, Houten kappen in Nederland 1000-1940, Delft/Zeist 1989. De Jong W. de Jong, De vesting Brielle, z. pl. 1975. Joosting en Muller I en II J.G.C. Joosting en S. Muller, Bronnen voor de geschiedenis der kerkelijke rechtspraak in het bisdom Utrecht in de middeleeuwen. Eerste afdeeling: De indeeling van het bisdom I en II, 's-Gravenhage 1906 en 1915. Kasteeltekeningen I H.W.M. van der Wijck en J.W. Niemeijer, De kasteeltekeningen van Roelant Roghman I, Alphen aan den Rijn 1989. Kasteeltekeningen II W.Th. Kloek en J.W. Niemeijer, De kasteeltekeningen van Roelant Roghman II, Alphen aan den Rijn 1990. Keur van tin Keur van tin uit de havensteden Amsterdam, Antwerpen en Rotterdam, catalogus tentoonstelling Amsterdam, Antwerpen en Rotterdam 1979. Klok 1939 J. Klok, Voorne en Putten, Utrecht 1939. Klok 1980 J. Klok, Brielle. Stad in de handen van Voorne, Alphen aan den Rijn 1980. Klok Jzn. 1980 J. Klok Jzn., Brielsche straatnamen, Alphen aan den Rijn 1980. Klok 1985 J. Klok, Brielle in oude ansichten, vierde druk, Zaltbommel 1985.

Peter Don, Voorne-Putten Klok 1988 J. Klok, Den Briel in de tijd van Willem & Mary, Brielle 1988. Kok H.J. Kok, Proeve van een onderzoek van de patrocinia in het middeleeuwse bisdom Utrecht, Assen 1958. Kuijper 1876 J. Kuijper Hz., Geschiedkundige herinneringen betrekkelijk de gemeente Abbenbroek, Brielle 1876. Kuijper 1882 J. Kuijper Hz., Geschied- en aardrijkskundige beschrijving van Heenvliet, Brielle 1882. Kuijper 1906 J. Kuijper Hz., Geschied- en aardrijkskundige beschrijving van Geervliet en geschiedkundige naamlijst van de predikanten dier gemeente, Heenvliet 1906. Van Lennep en Ter Gouw I en II J. van Lennep en J. ter Gouw, De Uithangteekens, in verband met Geschiedenis en Volksleven beschouwd I en II, Amsterdam 1868. Meischke 1965 R. Meischke, ‘De oude huizen van Den Briel’, Bulletin Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond 64 (1965), 35-73.

Peter Don, Voorne-Putten 405

Meischke en Zantkuyl R. Meischke en H.J. Zantkuyl, Het Nederlandse woonhuis van 1300-1800. Vijftig jaar Vereniging ‘Hendrick de Keyser’, Haarlem 1969. Oudheden van Zuid-Holland Oudheden en gestichten van het rechte Zuid-Holland en van Schieland (...), Leiden 1719. Ozinga 1935 M.D. Ozinga, ‘De kerken van Abbenbroek, Poortugaal, Geervliet en Spijkenisse’, Oudheidkundig Jaarboek, vierde serie Bulletin Nederlandsche Oudheidkundige Bond, 4 (1935), 50-60. Ozinga 1939 M.D. Ozinga, ‘Pieter de Swart, architect der stadhouderlijke familie, en zijn “school” (Gunckel, Van Westenhout, Druck)’, Oudheidkundig Jaarboek, vierde serie Bulletin Nederlandsche Oudheidkundige Bond, 8 (1939), 99-123. Plokker W. Plokker, Geschied- en aardrijkskundige beschrijving van het eiland Voorne en Putten, benevens het eiland Rozenburg, Zwijndrecht 1851 (fotomechanische herdruk Hoogvliet 1984). Tegenwoordige Staat Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden VII: Vervolg der Beschrijving van Holland, Amsterdam 1749. Het Verheerlykt Nederland Het Verheerlykt Nederland of Kabinet van Hedendaagsche Gezichten (...) VI, Amsterdam 1757. Voet en Van Gelder E. Voet en H.E. van Gelder, Merken van Haagsche goud- en zilversmeden, voorafgegaan door Haagsche goud- en zilversmeden uit de XVIe, XVIIe en XVIIIe eeuw, 's-Gravenhage 1941. Voorloopige Lijst Voorloopige Lijst der Nederlandsche Monumenten van Geschiedenis en Kunst III: De Provincie Zuidholland, Utrecht 1915. Wildeman M.G. Wildeman, Proeve van inventarisatie van het kerkzilver aanwezig

Peter Don, Voorne-Putten bij de Nederl. Herv. Gemeenten in Nederland, 's-Gravenhage 1908.

Peter Don, Voorne-Putten 406

Registers

Register van persoonsnamen

Aa, A.J. van der 118 Abcoude, Zweder van 199 Adrichem, van, wapen 329 Albout, Bouwen 167 Alderwerelt, Jean Louis van 81, 386, 390 Alderwerelt, van, wapen 390 Alkemade, K. van 94, 255 Almonde, Philips van 145, 171, 187, 194, 278 Almonde, Pieter van 194 Almonde, Willem van 194, 278 Almonde, van, wapen 329 Andel, Pieter van 334 Andel, familie Van 334 Ariensdochter, Cornelia 188 Baan, J. de 12 Bachiene, W.A. 118 Bakker, R. 23, 88, 90, 108, 393 Beaumont, Elisabeth van 195 Beels, Theodorus 287 Been, Johan H. 86, 311, 312 Beieren, Aelbrecht van 57 Beieren, Jacoba van 115 Beiling, Albrecht 115 Bel, Jan Cornelisz. van der 216 Berckel, Cornelis Arijen Claesz. van 348-350 Berlaymont 115 Beyeren van Schagen, van, geslacht 386 Blink, L.P. van den 86 Blok, G.A.C. 122 Boen Vranckenz., Leonart 209 Bootz, J.G. 237 Borselen, Jacob Jacobsz. uyt 355 Borssele, Floris van 222 Borssele, Frank van 152, 227, 249, 324 Borssele, Wolfert van 162 Bosch, Aren 311 Bosch, D. van den 247 Bourbon, Charlotte de 192 Briell, Paulus 195 Briell gezegd Welhouck, wapen 195, 196 Bronchorst, Andries van 47 Bruls, Antonius 247

Peter Don, Voorne-Putten Bueren, Alida van 192 Carpentier, wapen 329 Chassé, baron 115 Citroen, K.A. 151 Civilis, Claudius 114, 115 Cleyburgh, Cornelis Gillisz. van 176, 188 Cleyburgh, Joest Cornelisz. van 188 Collot d'Escury, Theodore baron 335 Coppelstock, Jan Pietersz. 86, 87, 192 Cornelisz., Willem 282 Coudenberghe, Jan van 162 Cruyningen, Adriaan van 31 Cruyningen, Maximiliaan van 384 Diericx, Joost 195 Dijck, Helena van 197 Dijck, van, wapen 197 Dircxz., Engel 278 Don, P. 7, 221, 223 Drenckwaert, Kaerle Bouwessoen van 209 Dubbe, B. 158 Duin-Hudig, familie Van 333 Duvenvoorde, Jan van 309 Duvenvoorde, van, wapen 309 Egberts, Gijsbrecht 209 Fabri, Jan 209 Feije, Gerardus Antonius 239 Fouache, J.E. 221 Frederik Hendrik, stadhouder 122, 384 Fuijck, Martinus 334 Gerbode, Gillis de 196 Gerbode-Stepraedt, alliantiewapen 196 Globs, Jan van 279 Goes, Jacob van der 329 Goes-Keynoge, van der, wapen 329 Goes van Naters, van der, wapen 230 Gomarus, François Pieter 258 Gorzeman, Engel 225 Goutsmit, Eduwart 153, 196 Goutsmit, wapen 196 Gouw, J. ter 390 Gouw, J.L. van der 56 Graaf, H. van der 12, 227 Graafland, Cornelia 386 Graafland, Pieter 386 Graas, T.G.M. 8, 11, 12 Grimes, David 168 Groenendijk, I. van 106 Guillermet, Johannes 168, 169 Guiran, A.J. 201

Peter Don, Voorne-Putten Heenvliet, Dirk van 382 Heenvliet, Hugo van 127, 379, 382 Heerman, Willem 278 Henderikx, P.A. 21 Hendrik IV, koning van Frankrijk 386 Heukelum, G.W. van 156 Hoey Smith, J. van 334 Hofkes, J.J. 236 Hofkes, M.A. 236 Hofland, Jakoba 309 Hofland, Maria 309 Hoogstad, Jacob 216 Hoorn, F. van 12 Hudig, I.M. 333 Jannaetie, vrouw van Claas Jacobus van der Wael 237 Janse, H. 135, 173, 190 Jonas, Jacobus 216 Jong, D.L. de 22 Jongh, Andries Janse de 197 Jongh, de, wapen 197 Kalf, J. 139, 181, 224 Karel van Bourgondië, de Stoute 199, 323, 324 Karel I, koning van Engeland 384 Karel V 42, 101, 151, 201 Kateline, begijn te Maarland 249 Kerckhoven, Johan van den 384, 386, 387, 389 Kerckwerve, Jacobmijna 309 Kerckwerve, wapen 309 Kind, R. de 187 Kluit, Jan 151 Knoll, Gerard 278 Kome, familie 356 Kreek, Johannis van der 151 Kriens, M.A. 311 Kuijper, J. 393 Kuylen Aerntsz., Elbert van der 209 Kuyper, W. 122 Kuyper, I. 12 Laagland, Ysbrand Willemsz. 237 Lamaison, Johannes 386 Lamaison (van den Berg), geslacht 386, 387 Leeuw, M.A.G. van der 334 Leeuwen, Cornelis Hendrik van 192 Lennep, J. van 390 Lensvelt Az., wed. A. 237 Lent, T.J. van 247 Leyden, Diederik van 141 Leyden, François Adriaan van 194 Leyden, Helenus Willem baron van 227

Peter Don, Voorne-Putten Lumey 241 Maartensz., Cornelis 207 Maria van Bourgondië 157 Marinus, Aelbrecht 310 Maritgen, vrouw van Bouwen Willemsz. 209 Markenburg, Simon van 25 Mary I Stuart 384 Mary II Stuart 185 Maurits, prins 323, 328 Maximiliaan van Bourgondië 384 Medici, Maria de 386, 390 Meeuwisz., Rochus 115, 192 Meischke, R. 93, 187, 260, 270, 272, 274, 282, 383, 386, 387 Melort van Middelharnis, jhr. G.A. 240 Melort, wapen 240 Merode, de, graaf 89 Merode, de, wapen 89, 90

Peter Don, Voorne-Putten 407

Merula, Angelus 192, 254, 255, 258, 261 Mulder, A. 208 Naaldwijk, van, geslacht 379 Napoleon 115 Niewlandt, J. van 216 Oem Dircxz., Tielman 194 Oldenbarnevelt, Johan van 389 Oprel, Jop 216 Ozinga, M.D. 187 Pansers, Jan 270 Parma, Margaretha van 115 Peeters, C.J.A.C. 12, 178 Penninck Nieuwlandt geb. Knoll, P.E.A. 216 Philips II, koning 277, 323 Philips van Bourgondië, de Goede 44, 199 Pietersz., Pieter 309 Plokker, W. 393 Polyander, zie: Johan van den Kerckhoven Proijen, Claasde van 237 Putten, Beatrijs van 101, 127, 199 Putten, Jacob van 216 Putten, Nicolaas van 127, 145, 199, 208, 209 Repelaer, Maria Jacoba 154 Rhoon (en Duiveland), Pieter van 207 Rijsik, Jacob 197 Ripa, C. 121 Santen, P.F. van 247 Sauvage Nolting, de, wapen 236 Schippers, Anna 197 Schoorl, F.F.J. 8, 9, 12 Scriverius, P. 389 Slaats, Gerard 196 Solms, Amalia van 386, 390 Spangen, van, wapen 329 Starrensteyn van Abbenbroek, Nicolaes 89, 167 Starrensteyn van Abbenbroek, wapen 89, 90 Steenweegen, Jacob van 216 Stepraedt, Maria van 196 Steurs, Pieter 274 Strijen, Aleida van 127, 145, 199, 208, 209 Stuers, Victor de 180 Tummers, H.A. 208 Verhey, Bastiaan Jacob 334 Ver Huell, Alexander 252 Vermeulen, F.A.J. 122 Verstappen, A. 247 Verwey, Albert 87

Peter Don, Voorne-Putten Verwoerd, Ary Lenis 287 Vilerius, F. 123 Villerius, familie 334 Voerscoten, Gherart Claesz. van 232 Voorne, Aelbrecht van 76, 173, 178 Voorne, Catharina van 178 Voorne, Dirk van 22, 379 Voorne, Gerard van 127-128, 178 Voorne, Machteld van 128 Vos van Steenwijk, de, geslacht 394 Wael, Claas Jacobus van der 237 Wall van Puttershoek, Pieter Hendrik van de 154 Walters, J.J. 12 Warnaer, Leendert 151 Weers, H. 216 Went, Jan 113 Wessels, I. 216 Wijn, H. van 208 Wilhelmina, koningin 86, 99 Willem I, koning 51 Willem II, stadhouder 384 Willem III, koning 85, 86 Willem III, koning-stadhouder 119, 122, 185 Willem van Oranje 58, 86, 115, 192, 253 Willemsz., Bouwen 209 With, Witte Cornelisz. de 271 Wittert van Hoogland, jkvr. A.J. 240 Wittert, wapen 240 Wittez., Matthijs 194, 195 Zantkuyl, H.J. 270 Zeelenberg, J. 12, 337, 338, 352

Register van kunstenaars en ambachtslieden

Architecten en bouwkundigen

Andel, Adriaen van den 212 Bakema, J.B. 93, 95, 97, 98 Ban, J. van de 90 Bardet, C.J. 76 Basten, architectenbureau Van 212 Biezeveld, N. 402 Blanken Jansz., Jan 73, 79, 87 Boekwijt, H.W. 357, 358 Boeyinga, B.T. 208 Bolt, Ph.J.W.C. 93, 95, 97, 101, 102, 123, 139, 171, 182, 199, 203, 270, 271, 272, 273, 282, 283 Boot, L. 352, 373, 374

Peter Don, Voorne-Putten Breda, Airt van 176 Brinkman, J.A. 334 Broek, J.H. van den 93, 95, 97, 98 Brouwer, T. 7, 11; zie verder: Bronvermelding van de afbeeldingen Canneman, E.A. 118, 387 Cuypers, Jos. Th.J. 138, 171, 180 Cuypers, P.J.H. 170, 180 Dekker, A. 116 Driel, A. van 65 Dupont, T.W. 243 Emmen, J. 182 Es, J.M. van 11, 250 Fukken, A.S. 282, 283 Gils, Jac. van 136, 138, 160, 171, 180, 181, 192, 199, 202 Goossens, H. 91, 180 Grimbergen, P.M.A. 286 Hasselt, J. van 78 Heederik, A.D. 181, 182, 402 Heeswijk, H. van 224 Herentals, Jan van 176 Holten, J.H. van 139, 231, 232, 233 Hoog, G. de 138, 163, 218, 231, 232 Hoogzand, A.A. 222 Hooiberg, I. 142 Janzen, J.W. 101, 135, 139, 160, 161, 163, 164, 199, 200, 202, 278, 279, 334 Jehee, J.J. 11, 355 Klerk, architectenbureau De 119 Klok, C. 368, 369 Klok, L.D. 370 Kloot Meijburg, H. van der 138, 139, 222, 223, 224 Kok, A.A. 278 Kooij, B.H.J.N. 7, 11; zie verder: Bronvermelding van de afbeeldingen Koopman, M.L. 349 Kooreman, J.H. 263 Korevaar, P.A. 78 Kruger, J. 116, 117, 118, 139, 212 Kuipers, Tjeerd 138 Linde, Govert van der 202 Lokhorst, Jacobus van 171 Margry, E.J. 137, 138, 243, 245, 246 Marissis, Henri 176 Matthijssen, P. 11, 295 Meijer, Jan de 139, 217, 218 Meischke, J.C. 139, 171, 182, 272, 299 Meischke, M.C.A. 108, 383, 385, 386, 387 Moulijn, H. 138, 222, 224 Mulder, Adolf 12, 61, 63, 136, 171, 174, 176, 179, 180, 182, 186, 218 Nieuwenhuis, F.J. 113 Oger, A.L. 381

Peter Don, Voorne-Putten Onnes, H. 231, 233 Outshoorn, Cornelis 252 Paeyse, Maerten Cornelisz. 123, 152, 195 Paul, J. 78 Plukhooy, P. 137, 237 Poortermans, Teunis 212 Post, Pieter 116, 121, 122 Prooije, L.J. van 160 Rappange, H.F. 217, 218, 219 Raue, J. 263 Riele, Wolter te 138, 171, 181 Rooijen, J.P.L. van 12, 319, 320, 330 Royaards-ten Holt, R. 349 Scheepens, W. 138, 163, 199, 200, 202, 222, 224 Schmidt, P. 139, 171, 182, 272, 299 Schuyt, Cornelis 202 Spoon, C. 113 Spoorwater, Evert 187, 188 Straalen, T. van 57, 101, 171, 173, 191, 199, 201, 379, 382 Stulemeyer & Co, F.J. 243 Stuyt, Jan 244 Uilkema, K. 351 Valk, J. 77 Verhagen, P. 48, 91 Verheus, D. 217 Vermaes, Klaas 73 Vierlingh, Andries 22 Vingboons, Philips 122 Vlugt, L.C. van der 334 Vorkink, P. 333 Vries, H.P.J. de 138, 243 Walraad, J. 61, 62, 63, 65, 66, 139, 160, 164, 171, 182, 191, 217, 218, 219, 226, 231, 234, 251, 254, 255, 274, 275, 282, 283, 284, 286, 303, 350, 393, 394, 401 Wander, J. 160 Warffemius, A.A.M. 11, 203 Westenhout, David van 94, 227, 228 Westenhout, Johannes van 64, 92, 93, 94, 142, 144, 192, 226, 228, 230, 306 Wormser, J. Ph. 333 Zwan, A. van der 134, 226, 227, 228

Beeld- en steenhouwers, houtsnijders en schrijnwerkers

Aken, J. van 195 Arense, Sijbert 214 Bertin, Gerardus 83 Boom-Cairns, A.C. van den 86 Bosschere, Godevaert de 176

Peter Don, Voorne-Putten Cahoen, Abraham 105 Dormolen, Jos van 87 Douwen, François van 208 Gast, de, firma 294 Heusden, Willem van 230 Hont, Pieter d' 86 Judas, meester 176

Peter Don, Voorne-Putten 408

Keldermans, Matthijs (II) 176 Koelman, J. Ph. 85 Lith, Hubert van 87 Man, Ewout de 207 Maystre, Balthazar 207 Rehm, Henri 87 Reijn, Theo van 86 Slinger, A. 209 Swildens, P.B. 87 Verhoeff, A. 220 Verhulst, Rombout 386 Vleeschouwer, Jan de 176 Voster, Daniël 210 Willeboortsz., Adriaen 123

Edelsmeden en essaieurs

Baksteen & Middendorp, firma 155, 216 Beest, Hendrick van 196 Bleyswijck, Cornelis Adriaens van 196 Bock(e)meulen, A.J. 155, 247 Boermans, J.A. 156, 239 Borst, Jan van der 221 Bouwen de goudsmid 152 Brom, Gerard Bartel 156, 239 Brom, Jan Eloy 145, 156, 157, 244, 245 Brom, Jan Hendrik 156 Brom, Leo 145, 244, 245 Burgh, Salomon van den 151 Entvogel, Eldert 196 Esser, H.G. 156, 240, 247 Faart, Christiaan 152, 221 Gemert, Judocus Lambertus van 155, 247 Gherijts, Pieter 151-152 Glazener, G. 155, 225 Grebe, Jan Georg 155, 217 Groesbeke, Anthonis van 152 Groesbeke, Heynric van 152 Haenen, L.E.H. 225 Hellner, F.X. 156 Jan de goudsmid 152 Jansen, Johannes 155, 169, 240 Jode, Hans de 168 Kaa, Cornelis van der 221

Peter Don, Voorne-Putten Keeman, Johannes 197 Kempen & Zn, J.M. van 155, 237 Kleyn, B. 152 Lameer, J.F. 169 Lang & Koops, firma 155 Leuven, Susanna van 154 Londerseel, Johannes 210, 237 Loockemans, Nicolaas 196 Milanen, Barent van 196 Nieuwenhuys, Hendrik 247 Oever, Goeswijnes van 169 Ossevoort, Jan Hermansz. van 155, 196, 216 Paeyse, Cornelis Fransz. 152 Rentrop 156 Schalkwijk, Jac. 155 Schrodt, Andreas 239 Smits, H. 247 Swierink, Barend 231 Thonis de goudsmid 286 Tooren, Bartholomeus van der 151 Vaart, Christiaan 152, 221 Veldhuijsen, Johannes 154 Verroen, Th. 240 Verschuylen, J.P.A. 155, 240, 247 Vignon, Jean (III) du 196, 197 Vorst, J. van 168, 169 Vos, Jacob de 216 Warnier, Simon 237 Willemsze, Adriaen 152

Fotografen

Borstlap, W.F. 171 Dukker, G.J. 8, 12 Zie verder: Bronvermelding van de afbeeldingen

Geelgieters

Bakker, Pieter 146, 147, 148, 149, 150, 207, 210, 216 Dop, Adriaen 148, 195 Hengel & Zoon, G.H. van 148-149 Kerk (of Klerk), Jan 221 Specht, Johannes 149 Visscher, Willem de 148

Peter Don, Voorne-Putten Walbroek, Harmanus 148 Wesel, Joris van 146, 147, 195, 210

Glazeniers

Asperslagh, L.F. 192 Berg, A.C. 141, 192 Loover, Joris 141 Opbueren Wesselsz., Zweer van 227, 249 Pietersz., Cleyman 222 Sabelis en Co, J. 192 Schouten, Jan 192 Wel, Arnoldus van 141

Kartografen

Blaeu, Johannes 58, 260, 261 Deventer, Jacob van 36, 37, 46, 56, 126, 127, 249, 259, 260, 261, 290, 339, 359 Dijck, Heyman van 107, 108, 383, 386, 387, 388 Dou, Johannes 217, 218, 222, 223, 338, 348, 350 Jonkers, P.J. 13, 14 Kouter, Jacob Cornelisz. 25 Schillincx, Daniël 56

Keramisten

Brouwer, W.C. 87 Kilsdonck, Hendrik 153 Martin, E.C., terracotta-fabriek 253 Wolk, Johan van der 362, 376

Klokkengieters

Bakker, Pieter 147, 195, 236 Bergen, A.H. van 225 Butendiic, Gerrit 167, 225 Butendiic, Steven 195 Crans, Ciprianus 195 Fremy, Claude 216

Peter Don, Voorne-Putten Hemony, François 195 Ouwerogge, Cornelis 220 Petit en Fritsen 247 Sloterdiic, Willem 167 Specht, Johannes 390 Trier, Peter van 210

Orgelmakers

Bätz, G.Th. 142, 215 Bätz, J. 142, 215 Bakker en Timmenga 236 Clerinx, Arnold 220 Courtain, Jacob 215 Kam, W.H. 193 Leichel, E. 215 Maarschalkerweerd, M. 208 Maarschalkerweerd & Zoon 239 Niehoff, Nicolaas 193 Oeckelen en Zonen, P. van 230 Standaart, A. 215 Vulpen, Gebrs. Van 216 Witte, J.F. 208

Schilders, tekenaars en graveurs

Both 193 Brouwer, Anna C. 23, 100, 160, 199, 211, 217, 222, 226, 231 Fabius 160 Fuijck, Maerten van der 100, 334 Haen, Abraham de 171 Hooghe, Romeyn de 151 Jongert, Jac. 144 Klotz, Valentijn 37, 46, 217, 218, 347, 348 Kluit, Cornelis 93 Lamberts, Gerrit 171 Luttenberg, A. 113, 114 Middelhoek, M.L. 86 Philippeau, K.F. 244 Post, Johannes 121, 122 Pronk, Cornelis 199 Roghman, Roelant 198, 199, 202, 378, 380, 381 Schweickhardt, H.W. 330 Spilman, Hendrik 171, 199

Peter Don, Voorne-Putten Sumnaarhoff, Johannes 193 Verburgh, G.J. 126 Vredeman de Vries, H. 207 Wehmeijer, W.F. 254 Wolfheze, Joost van 171

Smeden, ijzergieterijen en machinefabriek

Boulton & Watt 73 Diepenbrock & Reigers 87 Neecken, I.H. 399 Penn & Co, F.J. 84 Prins van Oranje, De 80 Wassenbergh, Jan van 195

Tinnegieters

Ariaensz., Jan 286 Bongaarts, Huybert 158, 240 Druy, Jan 158, 169, 210, 225 Logger, Willem 221 Meeuws, Johannes 158 Meeuws, firma 158 Messchaert, Dirck Jansz. 158, 231 Pol, Van der 158 Steijaart, Jacob 158 Timmers 158 Winkel, Jan ten 221

Vestingbouwkundigen

Alberdingh, Johan van 68 Coehoorn, Menno van 59 Paen, Willem 68 Puy de l'Espinasse, Charles du 68

Peter Don, Voorne-Putten 409

Topografisch register

Aardenburg 173 Abbenbroek 17, 24, 28, 83, 85, 125, 128, 251, 263, 264, 291, 320, 379, 392, 393, 399 - Ambachtsherenhuis 84, 90, 303, 323, 325, 379, 392-396 - Gereformeerde kerk 138 - Hervormde kerk 89, 90, 125, 128, 130, 131, 133, 134, 135, 137, 138, 139, 140, 141, 142, 143, 144, 145, 149, 150, 154, 157, 159-169 - Kasteel 379, 393 - Kerkhof 145, 159 - Korenmolen 400 - Rechthuis 89-90

Straten, adressen: - Gemeenlandsedijk Zuid 55:374, 375 - Gemeenlandsedijk Zuid 59:344, 371, 374 - Haasdijk 6:316-317, 350, 372, 373 - Kerkplein 4:269, 323 - Oudelandsedijk 11:339, 374, 375 - Oude Waaldijk 5:339, 343 - Oude Waaldijk 11:339, 373, 375 - Ring 87, 269 nr. 10: 268 nr. 22: 268

Abbenbroek, Nieuwe Land van 24, 44, 47 Abbenbroek, Oude Land van 20, 23, 24, 42, 44, 47 Achter Strype 46 Amsterdam 147, 148, 154, 272, 279, 311 Amsterdam-Sloten 148 Annapolder, St.-26, 44, 144, 230 Antwerpen 115, 152 Arnhem 206, 208, 215 Benthuizen 148 Bergambacht 390 Bergen (België) 255 Bergen op Zoom 178 Bernisse, gemeente 17, 18, 91, 103 Bernisse, rivier 13, 19, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 28, 30, 31, 33, 41, 46, 47, 51, 81, 82, 125, 128 Biert 17, 18, 23, 24, 27, 32, 33, 126, 128 - Kerk 23, 126, 128, 130

Straten, adressen: - Biertsedijk 22:373, 375

Peter Don, Voorne-Putten - Kerkweg 33

Biert, polder 19, 20, 23, 24, 25, 33, 41, 42, 47, 49, 53 Bleiswijk 148 Botlek 7, 332 Braband 17, 24 Brabandse Wetering 46 Breda 176 Brede Water 20 Brielle 17, 22, 24, 26, 27, 32, 34-37, 40, 41, 49, 53, 54, 55, 74, 76, 80, 83, 84, 85, 87, 89, 92, 94, 95, 98, 99, 100, 115, 125, 126, 127, 128, 151, 152, 155, 158, 202, 227, 240, 241, 243, 244, 245, 248, 249, 251, 252, 253, 255, 259-270, 274, 287, 289-332, 334, 338, 355, 401, 402 - Asyl 85, 251, 252, 253, 302 - Bedevaartskapel, zie: Rugge - Begijnhof(kapel) 126, 127, 134, 138, 140, 248-250, 252, 400 - Binnenhaven 36, 37, 40, 58, 60 - Brigittenpoortje 126 - Catharijnekerk 6-7, 12, 37, 76, 126, 127, 128, 129, 130, 131, 133, 136, 137, 138, 139, 140, 141, 143, 144, 145, 146, 147, 148, 150, 152, 153, 154, 155, 157, 169-197, 260, 261, 272, 302 - Catharinagasthuis 252, 302, 308, 320 - Garnizoensturfmagazijn 66-67, 302 - Gereformeerde kerk 137, 252 - Geuzengesticht 85, 251, 252, 253 - Groot Arsenaal 59, 65-66 - Hof van Voorne 379, 309, 379 - Hoofdwacht 59, 63-64 - Infirmerie 59, 65, 66, 302 - Jacobsgasthuis 252 - Jacobskerk 124, 126, 131, 134, 139, 143, 148, 214-215, 252, 261, 302 - Kerk Protestantenbond 138 - Kerkhof 169-170 - Korenmolen 249, 400 - Maarlandse haven 36, 37, 40, 57, 58 - Merulaweeshuis 192, 251, 253-258, 261, 305, 316, 317, 321 - Pieterskerk (Maarlandse kerk) 126, 127, 128, 130, 140, 179, 249, 260 - Provoost 65, 323 - Remonstrantse kerk 148, 153, 155 - R.-K. kerk 137, 155, 156, 157, 158, 237-240, 302 - Stadhuis (met burgerwacht) 89, 91, 92-100, 127, 192, 291, 302, 304, 306, 321, 322 - Stadspoonen 36, 57-60, 61-63, 115, 127, 192, 261, 299 - Vestingwerken 34, 35, 37, 57-63 - Vismarkt 92, 310 - Vrouwenhuis 249, 252 - Waag 92, 95, 123, 273, 316, 317, 321, 322

Peter Don, Voorne-Putten - Waalse kerk 153, 196, 197

Straten, adressen: - Asylplein 35, 85, 86, 249, 252, 261 - Asylstraat 1:299 - Catharijnehof, St.- 35, 263, 284 nr. 20: 312

- Clarissenstraat 1:67 - Coppelstockstraat 35, 248, 249 nr. 2A: 312

- Dijkstraat 35 - Fransestraat 261, 299 nr. 2: 294, 299, 307

- Geuzenstraat 261 - Heultje 251 - Kaaistraat 35, 37, 261, 265, 290 nr. 1: 84, 293, 305, 306, 308, 309, 314, 316, 317, 401 nr. 2: 309 nr. 4: 309 nr. 9: 332 nr. 18-20: 84, 320, 338, 377 nr. 21: 305, 310, 312 nr. 23: 338

- Kaatsbaan 35, 321, 379 - Kerkstraat 249 nr. 20: 294, 303, 316-317

- Koopmanstraat 34, 35, 37, 92, 261, 311 nr. 6: 306, 314, 321, 322 nr. 7: 311

- Langesingel 80 nr. 1: 79

- Langestraat 34, 37, 83, 260, 261, 262, 263, 265, 268, 290, 300, 379 nr. 5: 312 nr. 7: 312 nr. 13: 268, 294, 305 nr. 25: 268, 284-285, 294, 298, 312, 314, 315 nr. 27-29: 298, 310, 311 nr. 35: 295, 307 nr. 36-38: 291, 292, 294, 303, 305, 309, 319 nr. 37: 266, 312 nr. 40: 84, 266, 272-273, 303, 304, 313, 314, 316-317, 321

Peter Don, Voorne-Putten nr. 44: 295, 305, 307 nr. 72: 338, 377

- Lijnbaan 34, 37, 299 - Maarland Nz 34, 80, 83, 249, 261, 262, 263, 265, 270, 271, 290, 298, 320 nr. 2-4: 303 nr. 5: 266, 294, 297, 305 nr. 6: 266, 294, 297 nr. 9: 308 nr. 10: 267, 292, 293, 298, 306, 308, 309, 314, 317 nr. 11: 298, 305, 309, 310 nr. 17: 294, 315, 316-317 nr. 23: 298, 306 nr. 24: 265, 270-272, 292, 293, 301, 305, 306, 312, 314, 316-317 nr. 27-28: 84, 295, 302, 303, 330-331, 332 nr. 29-30: 292, 293, 304, 308, 319 nr. 31: 267, 295, 296, 303, 304, 306, 307, 317, 319 nr. 34: 310 nr. 38: 267, 295, 306, 323, 331, 332 nr. 39: 305 nr. 40: 309 nr. 41: 265, 305, 309, 316, 317, 330 nr. 43: 267, 305, 308, 311 nr. 44: 307 nr. 45: 265, 307, 313, 314 nr. 46: 274 nr. 47: 267, 274-277, 283, 291, 292, 294, 303, 314, 316, 317, 321, 322, 323, 332 nr. 48: 84, 263, 268, 281-284, 291, 292, 293, 302, 304, 307-308, 314, 315, 316-317, 318, 330 nr. 49: 310 nr. 51: 332 nr. 52: 295, 296, 296, 304, 306, 314, 316-317, 319 nr. 86: 294 nr. 104: 67

- Maarland Zz 34, 80, 83, 260, 261, 262, 263, 265, 290, 298, 300, 320 nr. 1-2: 309, 310 nr. 4-5: 266 nr. 6: 308 nr. 23: 316-317 nr. 24: 306 nr. 49: 267, 314 nr. 65: 316-317

- Markt 35, 86, 92, 93, 94, 262, 266, 290, 300

Peter Don, Voorne-Putten nr. 2: 266, 296, 300, 316-317, 319, 321 nr. 9-10: 267, 300, 307, 318

- Nieuwstraat 35, 261, 262, 263, 265, 290 - Nobelstraat 34, 35, 36, 40, 83, 128, 237, 261, 262, 263, 265, 290, 298, 299, 300, 320, 401 nr. 1: 267, 317 nr. 3-5: 305, 316-317 nr. 7-9: 270, 285-289, 295, 296, 302, 303, 304, 323, 330, 332 nr. 8: 298

Peter Don, Voorne-Putten 410

nr. 10: 306 nr. 11: 310, 311 nr. 12: 306, 317, 330 nr. 14: 267, 281, 291, 300, 301, 313, 315, 316, 317, 320, 324 nr. 16: 295, 302, 316-317, 319, 331 nr. 18: 298 nr. 19: 267, 291, 305, 313, 316, 317, 320, 322, 323-324 nr. 20: 267, 305, 315, 316-317, 320, 330 nr. 21-23: 268, 301, 320, 323 nr. 22: 237, 298 nr. 26: 311 nr. 27-29: 301, 318 nr. 34: 295, 304, 319, 320, 325-330 nr. 50: 306 nr. 53: 296 nr. 65: 321 nr. 84: 266, 309, 314, 316, 317, 319 nr. 87: 252, 320 nr. 88: 261, 299, 303

- Raas 35 nr. 1: 266, 272, 273, 303

- Rozemarijnstraat 35, 251, 261, 263, 268 nr. 38: 294

- Scharloo 34, 261, 401 nr. 5: 312 nr. 8: 261, 304, 314, 316-317, 319, 322, 323, 324, 325

- Schrijversdijk 5:353 - Slagveld 34, 86, 261, 265, 290, 299, 397, 401 nr. 37: 252, 308 nr. 42: 295, 303, 304 nr. 51: 267, 316, 317, 321 nr. 52: 265, 291, 293, 309, 322 nr. 53: 266, 291, 293, 308, 314, 332 nr. 54-55:266, 302

- Turfkade 34, 287, 401 nr. 1: 300 nr. 6: 294, 303, 304, 320 nr. 24: 312, 401 nr. 25: 324 nr. 35:320, 338, 373

Peter Don, Voorne-Putten - Veerweg 86 - Venkelstraat 35, 261 nr. 4-6A: 303, 305, 316-317, 321 nr. 8-8A: 296

- Visstraat 34, 35, 37, 261, 262 nr. 3: 310, 312 nr. 9: 316-317, 320 nr. 10: 310, 311 nr. 12: 291, 293, 294

- Voorstraat 34, 35, 36, 40, 83, 128, 261, 262, 263, 265, 290, 298, 299, 311, 320, 334 nr. 4-6: 267, 321 nr. 5: 310, 311, 312 nr. 6: 315, 316, 317, 320 nr. 10: 298 nr. 12: 322 nr. 14: 306 nr. 20: 315, 316-317, 324 nr. 25: 316-317 nr. 26: 295, 305, 314, 318, 332 nr. 27: 261, 263, 267, 277-281, 291, 292, 301, 305, 307, 314, 316, 317, 318, 319, 320, 322, 324, 330, 332 nr. 29: 292, 316-317, 320, 321 nr. 30: 321 nr. 31: 83, 97, 270, 295, 303, 304, 306, 314, 319, 320, 324, 325-330, 331 nr. 34: 298 nr. 43: 95, 268, 291, 292, 293, 305, 306 nr. 45: 268, 291, 292, 293, 309, 314, 316, 317, 320, 321, 322, 325-330 nr. 51: 314, 316, 317, 319 nr. 60: 306 nr. 61: 295 nr. 67: 295, 302, 304, 305, 306, 307, 332 nr. 69-71: 87 nrs. 75-81: 299 nr. 80: 304 nr. 84: 305 nr. 92: 316-317, 332 nr. 98: 290, 321, 330 nr. 100: 290, 321, 330 nr. 117: 266, 321 nr. 122: 311 nr. 126: 267, 297, 310, 311, 316, 317 nr. 131: 266, 311 nr. 137: 306, 307 nr. 139: 314

Peter Don, Voorne-Putten nr. 148: 310 nr. 159: 261, 300, 301, 312, 315, 316, 317 nr. 180: 309

- Vrouwenhoflaan 249 - Wellerondom 6-7, 35, 82, 83, 261, 290 nr. 4: 266, 313, 316-317, 318 nr. 6: 311 nr. 8: 293, 300 nr. 9: 311 nr. 10: 315, 316-317, 321, 324 nr. 13: 310, 311, 314 nr. 14: 311

- Welleslop 300 - Witte de Withstraat 283

Brielle, gemeente 17, 18, 91 Brielse Meer 13 Brouwershaven 140 Brugge 152, 162 Brussel 176, 189, 190 Colinsland 22 Cromstrijen 151 Delft 53, 154 Dirksland 148 Dordrecht 154, 158, 176, 188, 237, 293 Drencwaerd 24, 125 Dussen-Munsterkerk 178 Dwarsdijk 25 Edam 271 Egmond, abdij 127 Europoort 7 Fornhe, Voorne (Ouddorp) 16, 125 Gaddijk 45 Garsdijk 25 Geertruidenberg 93 Geervliet 13, 17, 18, 24, 25, 28, 29, 31, 41, 53, 55, 81, 83, 101, 125, 126, 127, 128, 197, 199, 251, 260, 291, 338, 399 - Hervormde kerk 102, 126, 127, 128, 129, 130, 131, 132, 133, 134, 135, 136, 137, 138, 139, 140, 141, 142, 143, 145, 146, 147, 149, 150, 153, 158, 197-210, 234 - Hof van Putten 56, 89, 104, 105, 127, 198, 199, 201-202, 378-379 - Kerkhof 145, 197 - Korenmolen 400 - Stadhuis 89, 91, 100-106, 126, 251, 322 - Vestingwerken 56-57

Straten, adressen:

Peter Don, Voorne-Putten - Anthonieplein, St.- 29 - Burgemeester van der Minnelaan 29 nr. 5: 373 nr. 12:84, 85, 269

- Dorpsplein 87 - Kaaistraat 29 nr. 8: 316-317

- Kerkstraat 29, 264, 269, 298 - Konijnendijk 44, 45, 46, 77-78 nr. 1: 343 nr. 7: 339, 341, 342, 343, 352

- Landpoortstraat 29 - Landswerf 1:316-317 - Noorddijk 29 - Oude Singel 29 nr. 14: 374

- Ringdijk 29, 46 nr. 6: 340 nr. 12: 46, 339, 344, 345, 351, 353, 359-362, 372, 373, 376

- Spuikade 29 - Toldijk 29 - Tolstraat 29 nr. 2: 84, 269 nr. 8: 340, 373 nr. 12: 340, 341, 371

- Visserszijde 29, 82

Geervliet, polder 20, 24, 42, 44, 46 Geervliet, Oud-Hoenderhoek en Schiekamp 78 Gent 152 Goeree 16, 125 Goes 140 Go(o)te 19, 22, 24, 25, 26, 27, 31, 35, 36, 41, 46, 51, 54, 57, 58 Gorinchem 241, 245 Goudhoek 20, 24 's-Gravenhage 53, 150, 152, 154, 158, 389 Groene Kruisweg 29, 30, 32, 44, 50, 60 Groot Oosterland 24, 34, 36 Haarlem 127, 151, 154, 181, 188, 199, 244 Haasdijk 44 Haddon Hall (Derbyshire, Engeland) 328 Haringvliet 7, 13, 19, 40, 41

Peter Don, Voorne-Putten Haringvlietdam 13, 50 Hartelkanaal 13, 32, 52, 80, 332 Heenvliet 13, 17, 18, 24, 28, 30, 31, 55, 81, 82, 83, 125, 128, 254, 260, 263, 264, 291, 320, 379, 393 - Ambachtsherenhuis 82, 106, 108, 270, 297-298, 316-317, 322, 323, 325, 379, 381, 382-392 - Bleydestein 379, 382 - Blickstein 379 - Hervormde kerk 124, 125, 128, 129, 130, 133, 134, 137, 138, 139, 140, 141, 143, 144, 145, 148, 149, 150, 157, 158 - Kerkhof 145 - Leeuwestein 379 - Raadhuis 89, 106-111, 268, 316-317, 323, 386, 387 - Ravestein (Huis te Heenvliet) 10-11, 378, 379, 381-382 - Waag 92 - Wyelestein 379, 383, 384

Straten, adressen: - Branderf 30, 382 nr. 1: 382, 389, 390

- Kerkweg 30 - Konijnendijk 45 - Markt 30, 81-82, 263, 264, 265, 382, 383, 384 nr. 8: 294

Peter Don, Voorne-Putten 411

nr. 9: 263, 316-317 nr. 15: 268

- Stationsweg 30 nr. 1: 81

- Toldijk 30 - Vissersdijk 30 - Wieldijk 30

Heenvliet, polder 19, 20, 24, 42, 47, 85 Hekelingen 17, 21, 24, 32, 126, 128, 264, 291, 338, 340-341 - Kerk 124, 126, 128, 137, 153, 154, 158 - Oude kerkhof 145

Straten, adressen: - Aaldijk 1:342, 344, 351, 371, 374 - Dorpsstraat 89:90 - Dorpsstraat 93:341 - Dorpsstraat 103:341 - Drogendijk 5:344 - Den Hoek 10:398, 399 - Schuddebeursedijk 2:340 - Westdijk 15:353 - Westdijk 20:269, 298 - Wolvenpolder 1:352

Hekelingen, polder 20, 24, 44 Heiloo 199 Hellevoeterland 19, 25 Hellevoetsluis 17, 34, 36, 38-41, 49, 51, 52, 55, 74, 79, 80, 83, 87, 90, 125, 153, 217, 264, 299, 402 - Admiraliteitsmagazijn 72, 119 - Dok 38, 39, 41, 67, 72 - Droogdok 73-74, 400 - Hervormde kerk 118, 137, 138, 139, 140, 143, 144, 147, 148, 154, 155, 158, 210-217 - Korenmolen 400 - Landshuis 91, 92, 115-123, 213, 215, 323 - R.-K. kerk 137, 155, 156, 240, 245-247 - Vestingwerken 34, 40, 67-72

Straten, adressen: - Brielsestraatweg 38 - Glacisweg 38 - Kanaalweg Oz 38 - Kanaalweg Wz 38, 78

Peter Don, Voorne-Putten - Kerkstraat 38, 41 - Molenstraat 38 - Nieuwe Zeedijk 38 - Oostkade 38, 245, 264, 265 - Oostzanddijk 38, 40, 90, 210 nr. 1: 84

- Opzoomerlaan 38, 245 nr. 126: 71-72

- Westkade 38, 71 - Westzanddijk 38, 40

Hellevoetsluis, gemeente 17, 91, 114 's-Hertogenbosch 178, 328 Heveringen 20, 24, 25, 26, 27 Hoekse Waard 13, 125, 343, 379 Hoenderhoek 26 Holle Mare 19, 32, 46, 47, 78 Hoofddijk 44 Hoorn 154 Hosse Bos 26 Hulst 188 IJsselmonde 125, 343 Kanaal door Voorne 18, 36, 38, 39, 40, 51-52, 78, 79-80 Knole (Kent, Engeland) 328 Lange Strijpe 22 Leeuwenhorst, abdij 127 Leiden 122, 181, 386 Leuven 114, 115 Lodderlandse dijk 44 Luik 220 Maarland 24, 34, 37, 125, 126, 128 - Hof van Maarland 125-126, 127 - Pieterskerk, zie: Brielle

Maas 18, 19, 21, 24, 35, 36, 41, 125 Maasvlakte 7 Mechelen 176 Middelland 24 Middenbeemster 122 Moerdijk 22, 80 Moerseweg 22 Moerzaatsedijk 26 Naters 17, 18, 26, 144, 230 Nieuwe Go(o)te 26, 78, 112, 115 Nieuwenhoorn 17, 25, 31, 46, 82, 87, 112, 113, 115, 125, 128, 297, 338, 347-348

Peter Don, Voorne-Putten - Hervormde kerk 124, 125, 128, 130, 132, 134, 137, 139, 140, 142, 143-144, 145, 147, 148, 152, 153, 154, 155, 157 - Korenmolen 400 - Raadhuis 36, 90, 112-115

Straten, adressen: - Bredeweg 2:53, 340, 342, 343, 344, 377 - Dorpsstraat 264, 265 - Dorpsweg 342 - Oostdijk 46 - Westdijk 45:342

Nieuwenhoorn, polder 20, 25, 31, 44, 48, 85, 112, 113, 114 Nieuwesluis 13, 32, 52, 80 - De Olyphant 332

Nieuwe Waterweg 36, 40, 45, 52 Nieuw-Helvoet 17, 25, 31, 88, 90, 125, 128, 129, 2 12, 264, 338 - Hervormde kerk 125, 128, 130, 132, 133, 134, 136, 137, 139, 144, 148, 149, 152, 153, 154, 158, 212, 217-221

Straten, adressen: - Ring 217 - Smitsweg 29:340, 343 - Smitsweg 49:269 - Smitsweg 70-74:90 - Westdijk 44

Nieuw-Helvoet, polder 25, 31, 40, 44, 47, 78 Nieuw-Hongerland 45 Nieuwland (Briels Nieuwland) 32, 126 - Kerk 126

Nieuwland, polder 26, 192 Nieuw-Rockanje 25 Nijmegen 209 Noorddijk 25, 45, 46 Noordzee 13 Ondernemingspolder 26 Oostenrijk, 't 25, 47 (Ooster)schelde 19, 125 Oostvoorne 13, 17, 20, 24, 26, 27, 28, 48, 50, 52, 54, 76, 80, 88, 125, 128, 194, 264, 291, 297, 299, 379, 380 - Burcht 128, 378, 379, 380-381 - Gemeentehuis 90, 91 - Hervormde kerk 124, 125, 128, 129, 131, 134, 136, 137, 139, 140, 141, 142, 144, 145, 147, 149, 150, 152, 153, 154, 158, 380 - Hofkapel 127, 128, 140, 157

Peter Don, Voorne-Putten - Kooysight 332, 334-336 - Korenmolen 400 - Mildenburg 332-333 - Overburgh, zie: Hoflaan 17 - Zeeburg 91-92

Straten, adressen: - Bollaarsdijk 15:344 - Burgemeester Letteweg 28 nr. 5: 251, 268, 269 nr. 36: 269

- Dorpsplein 28 - Heveringseweg 334 - Hoflaan 28 nr. 17 (Overburgh): 345, 355-356

- F.H.G. van Itersonlaan 58:354 - Kerkplein 28 - Noordweg 7:299 - Stationsweg 28 - Zandweg 41:354 - Zwartelaan 28, 76-77 nr. 1: 333

Oostvoorne (Voorne) 16, 36 Ouddorp 16, 125 Oude Goote 26 Oudelandsedijk 44 Oude Maas 13, 26, 48, 80 Oudenhoorn 17, 25, 31, 87, 125, 128, 134, 338 - Hervormde kerk 125, 128, 129, 134, 137, 138, 139, 140, 144, 145, 148, 149, 150, 154, 158, 221-225 - Kerkhof 221

Straten, adressen: - Dorpsweg 31 - Eeweg 31 - Hollandseweg 31 nr. 17: 343, 353

- Leuneweg 31 - Molendijk 46 nr. 34: 339, 373 nr. 94: 323, 339, 341, 343, 352 nr. 108: 373, 375

- Molenweg 31

Peter Don, Voorne-Putten - Ring 31

Oudenhoorn, polder 20, 24, 25, 26, 31, 48, 85 Oude en Nieuwe Struyten 17, 18 Oud-Hoenderhoek 46, 53 Oud-Loosdrecht 148 Oud-Rockanje 20, 25 Oud-Schuddebeurs 53 Oud-Stompaard of Stompaard 20, 26, 53 Overflakkee 16, 36, 40, 49, 125, 127 Overmase, het 343, 345-347 Pancrasgors 17, 18, 20, 26, 44 Pietersdijk, St.- 25 Putten 13, 14, 15, 16, 17, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 31, 32, 43, 44, 46, 47, 50, 53, 54, 81, 82, 88, 89, 91, 105, 125, 126, 127, 199, 201, 202, 207, 209, 338, 378 Putten, dorp of ambacht 13, 25, 42, 44, 125, 126, 379 - Kerk 126 - Puttenstein 379

Putten, Ring van 25, 26, 27, 42 Quack, De 26, 85 Quackjeswater 20 Reimerswaal 162 Rietdijk 44 Rijksstraatweg 49, 50, 78 Rijn 18, 19 Rockanje 13, 17, 25, 26, 31, 43, 45, 88, 125, 128, 144, 230, 338 - Gereformeerde kerk 138 - Gemeentehuis 91 - Hervormde kerk 125, 129, 133, 134, 135, 136, 139, 140, 141, 142, 143, 144,

Peter Don, Voorne-Putten 412

147, 148, 150, 220, 225-231 - Kerkhof 225 - Korenmolen 400 - Stuyvesande 332, zie ook: Rietdijk 5

Straten, adressen: - Boomweg 16:342 - Dorpsweg 225 nr. 8: 342

- Duinstraat 18:370 - Lodderlandsedijk 2:374 - Molendijk 14:398, 399, 400 - Rietdijk 5 (Stuyvesande):345, 356-357, 372 - Rondeweiweg 5:333-334 - Schapengorsedijk 44, 45, 46 nr. 3: 339 nr. 15: 352

- Strijpsedijk 5:351, 375 - Strijpsedijk 12:340, 343, 372 - Vleerdamsedijk 25, 43 nr. 15: 342 nr. 29: 369-370

- Windgatseweg 18:85, 334

Roermond 327 Rotterdam 7, 40, 50, 51, 52, 53, 80, 146, 147, 148, 152, 154, 158, 181, 334 Rozenburg 14, 15 Rugge 24, 125, 126, 127, 340, 348 - Bedevaartskapel 127, 138, 145, 156, 157, 240-245 - Hofstede ‘het Huis te Rugge’ 241 - Kerk 125, 127, 140, 241 - Martelveld 240, 241, 243-244

Straten, adressen: - Rik 127, 240, 241

Rugge, polder 19, 20, 24 Schagen 140 Schapengors (Schaepegors) 26, 85 Schiedam 148 Schuddebeurs 17, 26 Simonshaven 17, 18, 20, 25, 27, 28, 41, 46, 126, 128, 264 - Hervormde kerk 20, 124, 126, 128, 130, 137, 138, 139, 144, 145, 147, 153, 158

Peter Don, Voorne-Putten - Kerkhof 145

Straten, adressen: - Schuddebeursedijk 1:342

Simonshaven, polder 24, 25, 42, 47, 53 Soest 148 Spijkenisse 13, 17, 24, 32, 33, 41, 45, 54, 80, 90, 126, 299 - Hervormde kerk 124, 126, 130, 131, 133, 134, 135, 136, 137, 138, 139, 140, 141, 143, 145, 148, 149, 150, 154, 204, 234 - Kasteel 379 - Korenmolen 400 - R.-K. kerk 157

Straten, adressen: - Korte Schenkeldijk 4:344, 346, 350, 372 - Mallendijk 80 - Noordeinde 33, 78 nr. 7: 90-91

- Rozenlaan 1 (Hooge Werf):340, 352, 374, 375, 379 - Rozenlaan 7:352, 373 - Voorstraat 33 nr. 18: 316-317, 350, 372

Spijkenisse, gemeente 17, 91 Spijkenisse, polder 20, 24, 47 Spui 7, 13, 26, 31, 46, 78, 80, 340 Stompaard of Oud-Stompaard 20, 26 Stompert 17 Strijpe 19, 22, 24, 25, 26, 27 Strypse Wetering 46 Stuifakker 20, 25 Ter Doest, abdij 22 Tholen 93 Tinte 22, 25, 32, 44, 54 - Gereformeerde kerk 137, 138

Straten, adressen: - Kade 25 nr. 7: 340, 341 nr. 9: 398, 399

- Naast Ruigendijk 9:316-317, 344, 348

Toldijk 45 Uitslag van Putten, Oude en Nieuwe 20, 23, 26 Utrecht 140, 148, 178, 208, 328

Peter Don, Voorne-Putten Veere 178 Velgersdijk 47 Vianen 93 Vierambachten(boezem) 47, 77, 78, 80 Vierpolders 17, 32, 88, 90, 126, 253, 264 - Hervormde kerk 124, 126, 137, 140, 141, 143, 144, 149, 150, 154, 158

Straten, adressen: - Achterdijk 27:343, 374 - Dorpsdijk 4:399, 400 - Hogeweg 8:323, 376, 377 - Kerkweg 3:340, 352, 368-369, 375 - Middelweg 5:342, 343, 345, 348-350, 351, 353, 372, 398, 399 - De Nolle 12:323, 353, 374, 375, 376, 377

Vierpolders, polder 78 Vlaardingen 54 Vleerdam 25 Voorne 13, 14, 15, 16, 17, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 40, 42, 44, 46, 47, 48, 50, 53, 54, 74, 82, 88, 89, 91, 123, 125, 127, 140, 151, 329, 332, 338, 339, 341, 353, 378, 379 Vriesland 19, 20, 24, 25 Walinxput 45 Waterloo 115 Weergors, Grote en Kleine 31, 40 Welvliet 18, 25, 32, 33 Westenrijk 't 25, 46 Westerland 24 Westvoorne, gemeente 17, 91 Westvoorne (Goeree, Ouddorp) 16, 125 Wiedele 21, 125 Windgat 25, 27, 334 Witla 21 Woerden 309 Wolvenpolder 125 Zevenhuizen 148 Zierikzee 178 Zoeterwoude 221 Zomerland 125 Zuidland 17, 28, 41, 83, 87, 88-89, 92, 125, 126, 128, 263, 264, 265, 291, 299, 320, 338, 362 - Hervormde kerk 124, 126, 128, 130, 131, 132, 133, 134, 135, 136, 138, 139, 141, 142, 144, 145, 148, 150, 154, 155 - Korenmolen 400

Straten, adressen: - Breedstraat 264 - Dorpsstraat 264

Peter Don, Voorne-Putten nr. 4: 311

- Hoofd 1:316-317 - Kerkweg 3:341, 371 - Kerkweg 7:341, 342, 344, 353, 362-368, 374, 375 - Koekendorpseweg 1:343, 344 - Koeneweg 337 - Oude Veerdam 2:269 - Oude Veerdam 4:269 - Raadhuisstraat 362 nr. 33: 269 nr. 46: 371

- Ramshilseweg 8:340 - Ring 82, 83, 90, 264, 297, 298 nr. 1: 298, 308 nr. 2: 308 nr. 5: 268 nr. 13: 79, 294, 308, 309, 316-317, 320, 321 nr. 21: 268

- Schoutsweg 1:343 - Schoutsweg 2:340, 341, 343, 345, 352, 371 - Stationsweg 7:269 - Zeedijk 337 - Zuidoordsedijk 8:339, 340, 371

Zuidland, polder 23, 25, 26, 41, 47, 48 Zuidvoorne (Overflakkee) 16 Zutphen 327 Zwarte Dijk 26 Zwartewaal 13, 17, 20, 24, 32, 83, 85, 87, 125, 128, 263, 291, 308, 397 - Hervormde kerk 125, 128, 129, 131, 133, 134, 135, 136, 137, 139, 143, 145, 147, 148, 150, 154, 155, 204, 231-237, 401 - Hofstad 379 - Kerkhof 145 - Zeilmakerij 401-402

Straten, adressen: - Bernissedijk 32 - Dorpsstraat 32, 265, 297 nr. 9: 84, 298 nr. 42: 397-399, 400

- Fordstraat, Henri 32 - Hollemaarsedijk 48, 77-78 - Kade 32 - Molendijk 32 - Noordeinde 32

Peter Don, Voorne-Putten - Schoolstraat 32 - Wouddijk 12:345, 348, 357-359, 372

Zwartewaal, polder 24, 26, 41, 42, 85, 232 Zwartewaalsedijk 43 Zwolle 81, 113, 327

Peter Don, Voorne-Putten 413

Zaakregister

Accoladebouwnaad 256 Achtergevel 301-302 Admiraliteit op de Maze 72 Afwatering 46-48 Altaar 127, 129, 145, 162, 178, 199, 223, 227, 232, 238, 239, 244, 247, 250 Amsterdamse School 333 Apotheek 279, 280, 281 (Archief)kast 99-100, 105, 208 Baarhuisje 145 Bakhuis 344, 350, 358, 364, 365, 367 Baksteen 131-133, 293-297, 300-301, 371 Baksteenformaat 77, 93, 98, 104, 110, 119, 120, 123, 160, 164, 173, 178, 184, 199, 200, 203, 204, 213, 222, 234, 235, 236, 271, 273, 278, 279-280, 285, 287, 313, 335, 358, 361, 364, 365, 370, 371, 380, 395, 401 Balklaagbeschildering 281, 322, 323-325, 391, 392, 396 Bastion, bolwerk 57, 58, 59, 60, 68 Bateau-porte, schipdeur 73 Batterij 55, 60, 74 Bedekte weg (vestingb.) 60, 68 Bedevaartsplaats 127, 128, 162, 241-243 Bedijking, inpoldering 20, 21-22, 24-26 Bedrijfsgebouw 315, 397-402 Bedstee(wand) 335, 336, 362, 365, 367, 375 Beeldenstorm 179 Begraafplaats 145, 146 Beschermd stads-, dorpsgezicht 7, 60, 299 Betonconstructie 139, 163, 182 Biechtstoel 239 Boengoot 336, 347, 351, 354, 359, 362, 370 Boenstoep 87 Bovenlicht 110, 256, 283, 288, 304-305, 332, 365, 395 Brandemmerregister 260, 272, 279, 282, 286 Brandmuur 336, 344, 347, 353, 354, 359, 364, 365, 366 Brielse Dijkring, waterschap 43, 105 Brievenbus 87 Brikkenbeton 60 Brug 80 Buitenbepleistering 297-298, 300, 301, 371, 388, 389, 393 Buitenplaats 332-336 Bunker 60, 69, 71 Burgerwacht 93, 94, 95, 98 Carillon 195, 216 Consistorie(kamer) 136, 137, 163, 181, 182, 208, 213, 218, 226, 228, 229 Console 134, 315-317 Courtine 60, 68

Peter Don, Voorne-Putten Dak(bedekking) 302-303 Dakkapel 307 Daktegel 276, 303, 395 Dekanaat 125 Deltaplan 45 Dendrochronologisch onderzoek 136, 227, 232, 313 Deur, ingang 99, 104, 303-305, 322, 330, 332, 392 Deurstuk 114, 331 Diaconie-, armhuisje 251, 269 Dijk(aanleg) 21, 22, 43-45 Dijkbebouwing 46, 263-264, 320, 338 Doelen, schuttershof 88-89, 92 Doophek 142, 144, 192, 207, 228, 230, 236 Doopkapel 188, 239, 246 Doopvont 239, 246 Dorsvloer 351, 352, 353, 362, 365, 367 Droogbalk 308 Droogdok 73-74 Duinen 7, 20, 26-27, 54 Duinkoepel 333 Eendenkooi 334, 386 Elektriciteitsmast 87 Enveloppe (vestingb.) 59, 60 Erfbeplanting 342-343 Erker 298, 299, 389, 390 Fort 55, 58, 75 Gasthuis(kapel) 101, 126, 251, 252, 320 Gebrandschilderd glas 91, 99, 127, 140-141, 192, 212, 222, 227, 232, 239, 249 Gedenkbank 86 Gedenksteen 70, 73, 312, 389-390 Gemaal 47, 78-79 Gemeente-indeling 17-18 Generale Dagvaart, Staten van het Land van Voorne 89 Generale Dijkage, Hoogheemraadschap van Voorne 43, 89 Geo-elektrisch weerstandsonderzoek 130 Gereedschap (bouwlieden) 311 Gereedschap (metselaar) 311-312 Gevangenis, cachot, strafhok 89, 95, 103, 110, 125, 166, 258, 384 Gevelsteen 255, 256, 271, 285, 308-312 Gewelf(constructie) 133-136, 163, 166, 173, 181, 201, 202, 205, 228, 235, 246, 320-321, 350, 355, 356, 362, 366, 368, 372, 381, 382, 392, 395 Gewelf-, muurschildering 165, 181, 182, 188-189, 193, 229, 322 Goudleer 109, 110, 323, 391, 392 Graanhok 351 Grafkapel 184, 193, 202 Grafmonument, -tombe 145, 187, 194, 208-209, 386 Grafzerk 145, 167, 176, 182, 194-195, 196, 209, 216, 236 Grenspaal 81-82, 84-85 Griendcultuur 54

Peter Don, Voorne-Putten Haardplaat 122 Haardsteen 274, 277, 322-323, 392 Heerlijkheid 18, 89, 384, 394 Heilige Geest (armenzorg) 76, 173 Heiligen: - Anna 162, 178 - Alexius 126 - Antonius 162, 178, 199, 223, 239, 247 - Augustinus 199 - Ausbertus 178 - Barbara 162, 178, 199 - Catharina 178, 188, 238, 240 - Christoffel 178 - Cornelius 217, 223 - Crispinus 179 - Crispinianus 179 - Drie Koningen 178 - Edwoldus 178 - Egidius (Gillis) 162 - Eligius 179 - Elisabeth 127 - Evangelisten(symbolen) 209, 240 - Franciscus 178, 239 - Gregorius 247 - Hieronymus 127, 140 - Ivo 179 - Jacobus de Meerdere 162, 179 - Jacobus de Mindere 179 - Johannes de Doper 178, 188, 223, 227, 249 - Johannes de Evangelist 178 - Joris 127, 162, 199 - Jozef 179, 239 - Laurentius 227 - Leonardus van Veghel 238, 239 - Maarten 179, 223, 232 - Maria 126, 127, 128, 157, 162, 178, 188, 199, 213, 223, 232, 239, 247, 281, 324, 325 - Maria ter Goeder Scepe 126 - Maria van de Zeven Smarten 162 - Martelaren van Gorcum 85, 127, 138, 238, 240, 241, 244, 245 - Matthias 179 - Michaël 271, 312 - Nicolaas 179, 241 - Nicolaas Pieck 239, 240, 241 - Nicolaas van Poppel 239 - Olaf 179 - Pancras 127, 157 - Paulus 179 - Petrus 179, 239

Peter Don, Voorne-Putten - Philippus 179 - Rochus 178 - Sebastiaan 162, 179 - Severus 179 - Theobaldus 178 - Ursula 162 - Vier Gekroonden 311

Heiligenbeeld, -beeltenis 157, 162, 165, 239, 244, 247 Hek 83-84, 120, 145, 193-194, 257, 393 Herberg 88, 89, 90, 108 Herenkamer 332 Hoefstal 345, 398, 399 Holtraverse 70 Hooi-, kapberg 336, 345, 347, 348, 359 Hoornwerk 68 Hout 312-315, 329-330 Houtconstructie 67, 77, 104, 110, 206, 234, 250, 257-258, 273, 276-277, 280-281, 283-284, 285, 312-315, 336, 348, 350, 351, 359, 362, 366, 369, 371-375, 387, 388, 391, 392 Huis-, hofkapel 126, 127, 381 Ikonografie, christelijk: - Abrahams offer 377 - Alziend Oog 239, 240, 247 - Annunciatie 239 - Barmhartige Samaritaan 311 - Brandende braambos 157 - Engelen 188, 244, 245 - Geboorte 247 - Geloof 195, 247 - Graflegging 239 - Heilige Geest 239 - Hoop 168 - Jona 149-150 - Kruisiging 239, 247 - Laatste Avondmaal 239 - Lam Gods 213, 215, 239 - Liefde 167 - Salvator Mundi 188 - Samaritaanse vrouw 377 - Sleutelovergave aan Petrus 239 - Tempelreiniging 377 - Verrijzenis 247 - Voorzichtigheid 168 - Zon der gerechtigheid 167

Peter Don, Voorne-Putten 414

Ikonografie, profaan: - Amicitia 151 - Bacchus 331 - Gezag, gerechtigheid en goed bestuur 98, 105, 106, 111, 120 - Gilde-os 311 - Jacht 99, 152-153 - Justitia 89, 103, 105, 106, 151, 195 - Koe 311 - Korenmaat 311 - Leeuwekop 309 - Levensboom 305 - Mercurius 120 - Minerva 120 - Overvloed 151 - Praktijk 121 - Rijkdom uit handel en scheepvaart 288, 289 - Schip 310-311 - Theorie 121 - Vergankelijkheid 145, 194, 196, 391 - Vis, vishaak 309-310 - Vrijheid 85-86 - Wijnvat 311 - Wildeman 196, 236

Inklinking, maaivelddaling 20, 42, 46-47 Inrijhek, -poort 82, 84, 336, 341-342, 367-368, 382, 389, 390 Inundatie 74, 75 Jachthuis 333, 334, 394 Jaloeziekap 306 Kaarsnis 205, 322, 367, 382 Kachelnis 114, 281, 332 Kadastraal minuutplan 259-260 - Abbenbroek 393 - Biert 33 - Brielle 34 - Geervliet 29 - Heenvliet 30 - Hellevoetsluis 38 - Nieuwenhoorn 128 - Nieuw-Helvoet 129 - Oostvoorne 28 - Oudenhoorn 31 - Rockanje 128 - Simonshaven 128 - Spijkenisse 33 - Zwartewaal 32

Peter Don, Voorne-Putten Kalkbranderij 397 Kalkzandsteen(fabriek) 299, 355, 397 Kanunnikenbanken 163 Kapconstructie 99, 105, 111, 122, 133-136, 139, 166, 176, 189-191, 206, 212, 213, 218, 220, 227, 229-230, 235, 244, 249, 250, 258, 272, 273, 277, 280, 281, 284, 285, 287, 288-289, 317-320, 329, 336, 358, 362, 366, 369, 372, 392, 396 Kapelanie, vicarie 101, 129, 162, 178, 199, 232 Kapittel(kerk) 127-128, 162, 178, 199 Kazerne 67, 70-71, 127 Kelder 264, 266, 279, 281, 283, 320-321, 346, 347, 350, 354, 355, 356, 362, 365, 368, 370, 372, 381, 382, 387, 392, 395 Kerkbanken 124, 142, 144-145, 167, 193, 206, 207, 208, 215, 228, 230, 236 Kerkbord 144, 145, 181, 182, 186, 193, 207, 208, 230 Keurboek 260 Klankpot 165 Klezoor, drieklezoor 65, 71, 119, 123, 213, 271, 285, 287, 358, 361, 390, 401 Klokkestoel 167, 168, 181, 185, 191-192, 206, 234, 235 Klooster(kapel) 37, 40, 67, 126-127, 241, 340 Knechtenkamer 365, 366, 367 Knekelhuisje 145, 203 Koestal 336, 346, 352, 356, 358, 359, 362, 369 Koetshuis 37, 263, 382, 387, 389, 390 Kogelgloeioven 74-75 Kohier van de tiende penning 260, 274, 279, 282, 286 Koorhek 101, 103, 104, 141, 167, 203, 207 Koperwerk, plaatsen van vervaardiging: - Amsterdam 147, 148 - Rotterdam 146, 147, 148, 149, 150, 195, 210, 216 - Utrecht 148

Koperwerk, protestants: - Bijbelbeslag 150, 168 - Doopbekkenhouder 150, 195, 231, 237 - Doopboog 149-150, 210 - Kaarsenhouder 150, 210, 225, 237 - Kroonluchter 146, 147, 195, 196, 210, 214, 220, 225, 237 - Lezenaar 147-149, 167, 195, 216, 220, 225, 230, 231, 236 - Zandloperhouder 150

Korenmolen 57, 249, 400 Kreekrug 20, 21 Kruithuis 59, 61, 71 Land- en tuinbouw 52-54 Landhuis 332-336 Landmeter 22, 23 Landschapstypen 19-20 Landwegen 48-50 Leem 262, 291, 312, 353 Leidam 22, 24, 25

Peter Don, Voorne-Putten Leprozenhuis 127 Librije 201 Lijkenhuis 66 Luidklok 167, 176, 195, 209-210, 212, 216, 220, 223, 225, 236, 247, 271, 390 Maquette 72-73 Marine 40, 41, 51, 55, 57, 67, 72-74 Meidoornhaag 60 Mesthoop 344 Metselteken 203 Militair hospitaal 66 Moernering 17, 19, 42, 54 Monnik (vestingb.) 60 Motte-kasteel 378, 379 Muizetand 229 Muuranker 235, 271, 279, 283, 287, 290, 293, 299, 307-308, 335, 350 Muurtrap 220 Muziektent 87 Natuursteen 164, 188 - (Bentheimer) zandsteen 97, 133, 204 - Domroy 209 - Doornikse steen 173, 208, 209 - Drachenfels trachiet 185 - Euville-kalksteen 181 - Gobertange 131, 164, 176, 183, 184, 203, 206, 276 - Hardsteen 98 - Ledesteen 131, 133, 164, 165, 176, 182, 183, 184, 185, 203, 204, 205, 206, 208, 209, 219, 273, 281, 293, 321 - Marmer 194 - Namense steen 209 - Obernkirchener zandsteen 180, 181 - Saint-Joire-kalksteen 180, 181 - Saint-Leu-d'Esserent 182, 183

Nederzetting(svorm) 21, 27-41 Nette plan 260 - Biert 33 - Brielle 35 - Geervliet 29 - Heenvliet 30 - Hellevoetsluis 39 - Oostvoorne 28 - Oudenhoorn 31 - Spijkenisse 33 - Zwartewaal 32

Nieuwe Bouwen 333 Noormannen 21 Oeververbinding 48, 50, 51 Ontginning 25-27

Peter Don, Voorne-Putten Oorlogsmonument 87 Orde van de Kouseband 328 Oreillon 68 Orgel 142, 163, 164, 181, 182, 184, 185, 186, 193, 208, 214-216, 220, 225, 228, 230, 232, 233, 235, 236, 239 Osendrop 262, 275 Oven 367, 395 Overslagbank 105 Paardenmarkt 81 Paardestal 336, 351, 352, 362, 365, 366, 367, 369 Pakhuis 66, 72, 263, 287, 401 Pandstad 58, 328 Parochie(kerk) 125-126, 127, 128, 162, 199, 217, 226, 241 Pastorie 247, 269 Persienne 306 Piscina-nis 205, 220, 235 Plavuis 273, 285, 320 Pleisterkastje 280-281 Poldermolen 47, 48, 53, 77-78 Polonceau-spant 67 Pomp 81, 82-83 Pomphuis 73, 74 Pothuis 300 Preekstoel 124, 130, 141, 142-144, 167, 192, 207, 214-215, 220, 225, 227, 228, 230, 232, 236, 239 Provinciale Zuidhollandsche Archeologische Commissie 138, 208 Psalm- (en gezang)bord 144, 207, 215, 230 Puibalk 285, 290, 292, 294 Ravelijn 59, 60, 61 Recht-of raadhuis 88-91 Reconstructie 118-119, 139-140, 163, 211, 213, 214, 224, 255, 275, 279, 291, 292, 305, 389 Reephok 359 Reformatie 136 Regenbak 358 Restauratie 138-140 Reliekschrijn 145, 244, 245 Relikwie 157, 178, 245 Rentenierswoning 269 Riet als dakbedekking 54, 218, 333, 344, 345, 357, 358, 361, 364, 371 Rijksbureau voor de Monumentenzorg 138-139, 181, 224, 232, 233, 272-273 Rijkscommissie voor de Monumentenzorg 95, 96, 181, 228, 255 Rijksdienst voor de Monumentenzorg 95, 96, 102-103, 109, 118, 387 Ring van Putten, hoogheemraadschap 43

Peter Don, Voorne-Putten 415

89, 101 Rooilijn 261, 299 Roskarnmolen 351, 362, 365, 367, 369, 376, 377 Ruilverkaveling 20, 23-24, 54 Sacristie 173, 176, 179, 200-201, 202, 203, 205, 246 Schandpaal 83 Scheeps-, timmerwerf 37, 40, 262 Schenkelspant 71 Schietkatoenloods 71 Schildering, schilderij 105-106, 167 School 90, 95, 113, 179 Schoorsteenmantel, boezembalk 99, 102, 105, 110, 121, 122, 281, 288, 322, 323, 330, 331, 332, 375, 392, 395, 396 Schoorsteenstuk 121, 122, 288, 289, 330, 331 Schouw(boezem) 99, 110, 120, 121, 122, 322, 330, 331, 332, 354, 355, 356, 358, 362, 375, 382, 388, 391, 392, 395, 396 Schuilkerk 137, 238, 245 Schuttersstuk 100, 334 Semafoor 179 Sleutelstuk 134, 315-317 Slijtsporen 103, 203 Sloepenloods 67 Sloop 41, 62, 76, 104, 126, 127, 129, 130, 137, 142, 163, 202, 203, 228, 275, 332, 337, 354, 357, 370, 379, 394 Sluizen: - Schutsluis 40, 80 - Spui-, uitwateringssluis 40, 41, 46, 47, 60, 67, 79, 321

Smederij 390, 397-400 Sortiepoortje 62, 381 Spiltrap 99, 257, 273, 276, 281, 285, 321, 322, 324, 325, 392 Stadsboerderij 338, 377 Stadsgracht 56, 58 Stadsmuur, -wal 31, 56, 57 Stadsplattegrond 56, 57, 58, 126, 127, 259, 260, 261, 290 Stadspoort 31, 56, 57, 58, 59, 60, 61-63, 71 Stadsrechten 31, 35, 55, 56, 57, 93 Standbeeld 85-87 Steektrap 321-322 Steenhouwersmerk 185 Stichting Historisch Boerderij-Onderzoek 12, 338, 357, 358, 368 Stichting Kerkelijk Kunstbezit in Nederland 8, 11, 12 Stichtingssteen 368 Stoep 83, 261 Stoephek, -paal 82, 83-84, 110, 364 Stokerswoning 79 Stoommachine 47, 73, 78, 249, 400

Peter Don, Voorne-Putten Stormvloeden, overstromingen 13, 19, 20, 21, 23, 36, 45 - St.-Elisabethsvloed 13, 26, 31 - Valentijnsvloed 26 - Watersnoodramp 1953 26, 43, 118, 163, 212, 367, 387, 394

Strandwal 19 Stucplafond 97, 109, 110-111, 281, 288, 325-330, 330, 331, 332, 365, 389, 390 Tasruimte, -vak 346, 351, 352, 369 Telmerk 111, 136, 166, 167, 190, 192, 200, 206, 230, 235, 250, 258, 272, 284, 317-319, 366, 368, 392, 396 Tinwerk, plaatsen van vervaardiging: - Brielle 158 - Dordrecht 158, 221 - 's-Gravenhage 158, 221 - Haarlem 158, 240 - Rotterdam 158, 169, 210, 225, 231

Tinwerk, protestants: - Collecteschaal, -beker, -vaas 157, 158, 169, 217, 221 - Doop- en Avondmaalsvaatwerk 157, 158, 210, 221, 225, 231

Tinwerk, rooms-katholiek: - Oliedoosjes 158, 240

Tol(vrijdom) 35 Tolhek, -huis 81, 82 Torpedocompagnie 67 Touwslagerij 37 Tram, tramstation 52, 80 Trapleuning 330, 331, 332 Tuin(aanleg) 72, 332-333, 335, 336, 341, 343, 367, 382, 386, 388, 393 Tuinmanswoning 332, 333, 334, 357 Uilegat 371 Uithof 340 Uurwerk, -klok 193, 236, 271, 391 Vaderlandse geschiedenis: - Cyclus historieschilderingen 114-115 - Voorstellingen in gebrandschilderd glas 192

Vakantiehuis 334 Vakwerk 281 Valhek 57, 382 Varkenshok 344, 359, 367, 369 Veen(vorming) 19 Veerverbinding 51 Venster 305-307 (Verdedigings)linie 55, 74-75 Verdedigings-, waltoren 57 Vere(e)niging ‘Hendrick de Keyser’ 261, 271, 277, 356

Peter Don, Voorne-Putten Verkaveling 23-24 (Vesting)beer 59, 60, 61, 69, 70 Vestingwet 74 Vierschaar 89, 93, 94, 105, 202 Visserijpaal 85 Vleeshal 102-103 Vloertegel 396 Voorburcht 381, 382 Voorgevel 289-299 Vuurbaken, -toren 76-77, 173, 179, 355, 381 Waag 92, 123 Wagenhuis 343-344, 359, 364, 367, 369 Wandtegel, -tableau 258, 276, 284, 323, 358, 362, 376-377 Wapenbord 105, 110 Wapenplaats 60, 68 Wapens (voor familiewapens zie: Register van persoonsnamen): - Brielle 62, 98 - Geervliet 83, 103 - Heenvliet 110, 111, 390 - Holland 62, 64, 105, 119, 120, 121, 123 - Nieuwe Gote 78, 115 - Nieuwenhoorn 112, 113, 115 - Putten 103, 105 - Voorne 82, 123

Wapenschild (algemeen) 205-206, 317, 325-329 Wapensteen 81, 89, 90, 112, 113, 123, 309 Waterfornuis 358, 367 (Water)geuzen 32, 36, 57, 85, 115, 127, 192, 252, 253, 382, 383 Watertoren 181, 182, 402 Waterwegen 50-52 Wed 345 Weergang 57, 381 Weeshuis 251, 253-258 Wegbeplanting 50 Weidemolen 78 Welput 82 Wet op de Verboden Kringen 78-79, 80, 243 Wiel (dijkdoorbraak) 45-46 Wielsteen 397, 400 Windwijzer 203, 213, 364 Woontoren 378, 379, 380, 381 Zaad-, graanzolder 347, 361 Zakkendragershuisje 92 Zijgevel 300-301 Zilverwerk, plaatsen van vervaardiging: - Amsterdam 154, 231, 247 - Antwerpen 152, 240, 247 - Boxmeer 247

Peter Don, Voorne-Putten - Brielle 151-152 - Brugge 152 - Delft 154, 169, 196 - Dordrecht 154, 155, 196, 197, 216, 231, 237 - Gent 152 - 's-Gravenhage 152, 164, 168, 196, 197, 221 - Haarlem 151, 154 - Hoorn 154, 237 - Keulen 239 - Rotterdam 151, 152, 154, 155, 168, 169, 196, 210, 216, 217, 221, 225, 237, 240 - Schoonhoven 240 - Utrecht 239 - Venlo 239 - Voorschoten 155, 237 - Weert 240, 247

Zilver, profaan: - hensbeker 91, 151 - schuttersbeker 151

Zilverwerk, protestants: - Avondmaalsbeker 152, 154, 169, 196, 197, 210, 216, 221, 225, 231, 237 - Avondmaalsbord 154, 169, 196, 237 - Avondmaalskelk 153, 197, 217 - Avondmaalsschaal 153, 154, 168, 196, 237 - Avondmaalsstel 154, 216 - Bijbelbeslag 154, 197 - Doopbekken 154, 168, 196, 216, 221, 225, 231, 237 - Kan (Avondmaal of doop) 153, 154, 169, 196, 221 - Offerkistje 154

Zilverwerk, rooms-katholiek: - altaarschel 155, 156, 240 - Ampullen(schaal) 156, 240, 247 - Bedieningsdoosje 247 - Ciborie 155, 239, 247 - Heiligenbeeld 157 - Hostiedoosje 155, 247 - Kandelaar 157 - Kelk 155, 156, 157, 239, 247 - Missaalbeslag 155, 240 - Monstrans 155, 156, 239-240, 247 - Reliekhouder 157 - Rozenkrans 240 - Wierookvat (met scheepje) 155, 156, 157, 240, 247

Zomerhuis 344

Peter Don, Voorne-Putten Zoutwinning 19, 54 Zwingelkeet, -schuur 345, 359

Peter Don, Voorne-Putten 416

Bronvermelding van de afbeeldingen

Foto's

Algemeen Rijksarchief, 's-Gravenhage: 2, 8, 49, 65, 133, 135 British Museum, Londen: 522 Collectie R. de Graad, Zevenhuizen: 177 Collectie familie Kome, Rockanje: 491 Collectie J. Zeelenberg, Oudenhoorn: 461, 483 Gemeentearchief, Rotterdam: 529, 531 Museum Boymans-van Beuningen, Rotterdam: 31 Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zeist: - J.P.A. Antonietti: 147, 159, 174, 175, 176, 230, 233, 234, 273 - Capital Press Schiphol: 37, 53 - G.Th. Delemarre: 51, 63, 103, 104, 105, 106, 115, 123, 124, 136, 149, 160, 253, 254, 261, 289, 293, 307, 339, 341, 360, 363, 366, 371, 372, 380, 385, 393, 396, 526, 532, 535, 536, 537, 541 - G.J. Dukker: 5, 6, 25, 29, 30, 32, 33, 34, 45, 47, 48, 58, 59, 62, 64, 68, 69, 70, 72, 73, 74, 82, 87, 88, 89, 90, 91, 94, 95, 96, 98, 99, 107, 108, 109, 110, 111, 112, 114, 116, 117, 118, 119, 120, 121, 126, 127, 129, 130, 131, 134, 137, 138, 139, 140, 141, 142, 143, 144, 146, 148, 151, 157, 158, 162, 168, 170, 171, 172, 178, 179, 180, 181, 182, 183, 184, 185, 186, 187, 188, 189, 190, 191, 193, 194, 195, 196, 197, 198, 199, 200, 201, 202, 203, 204, 205, 206, 207, 208, 209, 210, 211, 212, 213, 214, 215, 216, 217, 218, 219, 220, 221, 222, 223, 224, 225, 226, 227, 228, 229, 231, 237, 240, 242, 243, 252, 255, 258, 259, 263, 265, 266, 267, 268, 269, 272, 274, 278, 280, 281, 282, 283, 284, 285, 286, 287, 288, 290, 292, 294, 295, 298, 299, 301, 305, 306, 310, 311, 313, 315, 317, 319, 320, 321, 322, 324, 325, 326, 327, 329, 330, 334, 335, 336, 338, 340, 342, 345, 346, 347, 349, 357, 361, 367, 368, 373, 375, 377, 379, 381, 382, 383, 384, 386, 387, 388, 390, 391, 392, 394, 395, 397, 398, 399, 400, 401, 402, 404, 405, 406, 407, 408, 409, 410, 411, 412, 413, 414, 415, 418, 420, 432, 433, 435, 436, 437, 439, 445, 447, 448, 449, 450, 451, 452, 453, 455, 456, 457, 458, 462, 463, 464, 465, 466, 467, 469, 471, 472, 478, 479, 482, 484, 485, 487, 489, 490, 494, 496, 497, 498, 500, 501, 503, 504, 505, 508, 509, 512, 513, 514, 515, 516, 517, 518, 519, 524, 527, 533, 534, 540, 542, 543, 545, 546, 547, 548, 549, 551, 552, foto op omslagen foto's op de pagina's 6 en 10 - P. van Galen: 270, 271 - G. de Hoog: 296, 300 - A. Mulder: 41, 44, 248, 256, 304 - W. Scheepens: 173 - C. Steenbergh: 530 - A.J. van der Wal: 250, 260, 262 - Onbekend: 370

Peter Don, Voorne-Putten - Repro's: 7, 35, 52, 55, 100, 102, 152, 314, 328, 343, 344, 454

Rijksmuseum Kröller-Müller, Otterlo: 475 Rijksprentenkabinet, Amsterdam: 26, 150, 275, 520

Tekeningen

Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zeist: - T. Brouwer: 1, 9, 11, 13, 15, 17, 19, 21, 23, 27, 38, 54, 60, 61, 76, 78, 79, 80, 81, 83, 84, 85, 86, 93, 153, 154, 155, 156, 192, 312, 468, 538 - J.M. van Es: 332 - B.H.J.N. Kooij: 3, 4, 10, 12, 14, 16, 18, 20, 22, 24, 28, 36, 39, 40, 42, 43, 46, 50, 56, 57, 66, 67, 71, 75, 77, 92, 97, 101, 113, 122, 125, 128, 132, 145, 161, 163, 164, 165, 166, 167, 169, 232, 235, 236, 238, 239, 241, 245, 264, 276, 277, 279, 291, 297, 302, 303, 308, 309, 316, 318, 323, 331, 333, 337, 348, 350, 351, 352, 353, 354, 355, 356, 358, 359, 362, 364, 365, 369, 374, 376, 378, 389 (ten dele), 403, 416, 417, 419, 421, 422, 423, 424, 425, 426, 427, 428, 429, 430, 431, 434, 438, 440, 441, 442, 443, 444, 446, 459, 460, 470, 473, 474, 476, 480, 486, 488, 492, 495, 499, 502, 507, 510, 511, 521, 525, 528, 539, 544, 550 - P. Matthijssen: 389 (ten dele) - A. Mulder: 246, 247, 249, 251, 257 - A.L. Oger: 523 - T. van Straalen: 244

Stichting Historisch Boerderij-Onderzoek, Arnhem: - H.W. Boekwijt: 493 - C. Klok: 506 - M.L. Koopman en R. Royaards-ten Holt: 477 - K. Uilkema: 481

Afkortingen

ARA Algemeen Rijksarchief, 's-Gravenhage BiZa Ministerie van Binnenlandse Zaken BOOR Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam GA Gemeentearchief K en W Kunsten en Wetenschappen (eertijds afdeling van BiZa)

Peter Don, Voorne-Putten NAI Nederlands Architectuurinstituut, Amsterdam RAAP Stichting Regionaal Archeologisch Archiverings Project, Amsterdam RDMZ Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zeist SHBO Stichting Historisch Boerderij-Onderzoek, Arnhem

Peter Don, Voorne-Putten