UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN Een onderzoek naar intertekstualiteit in hedendaagse animatieseries: The Simpsons, Family Guy, South Park en American Dad! onder de loep Wetenschappelijke verhandeling aantal woorden: 24.986 Jens Crabbe MASTERPROEF COMMUNICATIEWETENSCHAPPEN afstudeerrichting FILM- EN TELEVISIESTUDIES PROMOTOR: Prof. Dr. Daniël Biltereyst COMMISSARIS: Frederik Dhaenens COMMISSARIS: Liesbeth Van de Vijver ACADEMIEJAAR 2009 - 2010 Inzagerecht in de masterproef (*) Ondergetekende, ……………………………………………………. geeft hierbij toelating / geen toelating (**) aan derden, niet- behorend tot de examencommissie, om zijn/haar (**) proefschrift in te zien. Datum en handtekening ………………………….. …………………………. Deze toelating geeft aan derden tevens het recht om delen uit de scriptie/ masterproef te reproduceren of te citeren, uiteraard mits correcte bronvermelding. ----------------------------------------------------------------------------------- (*) Deze ondertekende toelating wordt in zoveel exemplaren opgemaakt als het aantal exemplaren van de scriptie/masterproef die moet worden ingediend. Het blad moet ingebonden worden samen met de scriptie onmiddellijk na de kaft (**) schrappen wat niet past ________________________________________________________________________________________ Inhoudstafel Abstract I. LITERATUURSTUDIE 7 1. Probleemstelling 7 2. Postmodernisme 8 2.1. Van modernisme naar postmodernisme 8 2.2. Postmodernistiche sleutelfiguren 11 2.2.1. Jean-François Lyotard 11 2.2.2. Fredric Jameson 13 2.2.3. Jean Baudrillard 17 3. Intertekstualiteit 19 3.1. Op zoek naar de oorsprong van intertekstualiteit 19 3.2. Structuralisme 20 3.2.1. Ferdinand de Saussure 20 3.2.2. Claude Lévi-Strauss 21 3.2.3. Roland Barthes 22 3.3. Poststructuralisme 23 3.3.1. Jacques Derrida 24 3.3.2. Mikhail Bakhtin 25 3.3.3. Julia Kristeva 26 3.3.4. Michel Riffaterre 27 3.3.5. Gérard Genette 28 3.3.6. John Fiske 29 3.4. Stuart Hall: Een culturalistische kijk op intertekstualiteit 30 4. Genre en intertekstualiteit 31 4.1. Genregerelateerde humor: parodie en satire 32 4.1.1. Parodie 32 4.1.2. Satire 33 5. Sitcom 33 6. Schets van de onderzoeksobjecten 35 6.1. The Simpsons 35 6.1.1. Personages 32 6.2. South Park 36 6.2.1. Personages 36 6.3. Family Guy 37 6.3.1. Personages 37 6.4. American Dad 38 6.4.1. Personages 39 II. METHODOLOGISCH LUIK 40 1. Kwalitatieve inhoudsanalyse 40 1.1. Tekstuele analyse 40 1.2. Kwalitatieve filmanalyse 40 2. Hoe gingen we te werk? 41 3. Afleveringsselectie 42 4. De afleveringen 42 4.1. American Dad! 42 4.2. Family Guy 42 4.3. The Simpsons 42 4.4. South Park 43 III. ONDERZOEKSLUIK 44 1. Aantal intertekstuele verwijzingen 44 2. Parodie en pastiche 46 2.1. Parodie 46 2.2. Pastiche 52 3. Realiteit 57 4. Genre 60 5. Zelfreflexiviteit 63 6. Veelheid aan intertekstuele concepten 64 7. De moeilijke relatie tussen de onderzochte series onderling 66 7.1. South Park: Cartoon Wars Part I & II 66 7.2. The Simpsons: The Italian Bob 67 8. Verschillen tussen de series? 68 9. Besluit 69 IV. BIBLIOGRAFIE 71 V. BIJLAGEN (zie apart boekje) Abstract Hedendaagse animatieseries lijken een amalgaam te zijn van intertekstuele verwijzingen. In deze thesis nemen we vier animatieseries onder de loep (American Dad, Family Guy, South Park en The Simpsons) waarbij we elke serie testen op de aanwezige hoeveelheid intertekstualiteit die ze bezitten. We doen dit via een sequentieanalyse waarbij we per sequentie de intertekstuele verwijzingen in kaart brengen. Uit ons onderzoek blijken er enkele interessante verschillen waar te nemen tussen de series onderling. Family Guy topt het lijstje qua aantal intertekstuele verwijzingen. South Park daarentegen bevat het minste aantal verwijzingen, maar blijkt wel de meest realiteitsgeoriënteerde animatieserie te zijn. The Simpsons kent een hoge graad van zelfreflexiviteit. American Dad! bestempelen we als de meest ingewikkelde van de vier onderzochte series, en dit door het uitgesproken filmadaptieve karakter die de serie bezit. We concluderen dat intertekstualiteit het best te beschouwen is als een spel tussen de kijker en de mediatekst, waarbij het culturele kapitaal waarover de kijker beschikt van doorslaggevend belang is om het intertekstuele spel te kunnen begrijpen. I. Literatuurstudie 1. Probleemstelling Animatieseries zijn in het medialandschap geen nieuw gegeven. Reeds in het begin van de twintigste eeuw deed ‘Gertie the Dinosaur’ (1914, Winsor McCay) als eerste animatieserie zijn intrede. En met succes, want de serie werd al gauw populair onder het grote publiek. Animatieseries zijn sedertdien uiteraard geëvolueerd. Waar in de beginjaren de nadruk lag op het cartoongehalte van de series, werd in de jaren ’60 - met de komst van The Flintstones - een nieuwe dimensie aan het animatiegenre gegeven door er sitcomkenmerken aan toe te voegen. De animatiesitcom was geboren. Het duurde echter tot 1989, het jaar waarin The Simpsons voor het eerst met een volledige aflevering hun weg naar de Amerikaanse huiskamers vond, dat de moderne animatiesitcom zijn intrede deed. The Simpsons onderscheidden zich van hun talloze voorgangers door een grote hoeveelheid intertekstualiteit - verwijzingen naar andere mediaboodschappen, bekende figuren en gebeurtenissen - een prominente plaats te geven. De serie werd, mede door dat intertekstuele karakter, een succesverhaal. Dit gaf aanleiding tot het ontstaan van andere succesvolle intertekstuele animatieseries, waaronder South Park, Family Guy en American Dad!. Deze masterproef heeft dan ook als opzet om het intertekstuele karakter van die hedendaagse, populaire animatieseries onder de loep te nemen. Maar, voor we aan ons onderzoeksluik beginnen, trachten we eerst een voldoende uitgebreid kader te schetsen die als uitgangspunt fungeert voor ons onderzoek. We vertrekken in onze literatuurstudie vanuit het postmodernisme, waarbij we vooral oog hebben voor auteurs zoals Jean-François Lyotard, Jean Baudrillard en Fredric Jameson. Na het postmodernisme te hebben belicht gaan we op zoek naar de oorsprong van het concept intertekstualiteit. Die zoektocht leidt ons naar het structuralisme, een stroming die de eerste sporen van intertekstualiteit blijkt te bevatten. Structuralistische auteurs zoals de Ferdinand de Saussure, Claude Lévi-Strauss en Roland Barthes leverden baanbrekend werk omtrent betekenisverlening in teksten. Via het structuralisme belanden we vrijwel automatisch in het post- structuralisme, een periode waarin we de ‘founding fathers’ van het intertekstualiteitsconcept - Mikhail Bakhtin en Julia Kristeva - terugvinden. Daarna spitsen we ons toe op de verschillende soorten intertekstualiteit die auteurs zoals Genette en Fiske onderscheiden, waarna we ons vizier richten op de complexe verhouding die er bestaat tussen genre en intertekstualiteit. Tot slot bespreken we de kenmerken van de sitcom, aangezien onze onderzoeksobjecten een nauwe band onderhouden met dit genre. Aan de hand van de besproken concepten en auteurs in onze literatuurstudie voeren we ons onderzoek naar intertekstualiteit in hedendaagse animatieseries. We doen dit door een vergelijkend onderzoek op te zetten, waarbij we de concepten uit onze literatuurstudie toetsen aan American Dad!, Family Guy, South Park en The Simpsons. 7 2. Postmodernisme 2.1. Van modernisme tot postmodernisme Als vertrekpunt voor deze thesis nemen we het postmodernisme, een culturele stroming die zijn intrede deed vanaf 1960. Zoals de naam doet vermoeden is het postmodernisme een stroming die na het modernisme komt. Het prefix ‘post’ doet de vraag rijzen of het om een geactualiseerde en bijgeschaafde versie van het modernisme gaat, maar die theorie blijkt niet helemaal te kloppen. Het postmodernisme moeten we beschouwen als een reactie op het modernisme. Maar wat houdt het modernisme in? Hicks (2004) situeert het startpunt van het modernisme rond het begin van de zeventiende eeuw - de periode waarin het filosofisch modernisme zijn groei kende - en dit onder impuls van Francis Bacon, René Descartes en John Locke, drie naturalistische filosofen die door hun groot vertrouwen in de menselijke rede en het individualisme als modernistisch kunnen beschouwd worden. Deze moderne denkers namen het natuurlijke als uitgangspunt, en dit in tegenstelling tot hun pre-moderne voorgangers die voornamelijk vanuit het bovennatuurlijke hun theorieën ontworpen. De moderne filosofie, waarin het individuele als hét ultieme punt van de realiteit beschouwd werd, kende zijn bloeiperiode in de verlichting, een periode waarin de fundamenten gelegd werden van de moderne wetenschap. Het postmodernisme verwerpt volgens Hicks de verlichting op een fundamentele wijze, en dit door het aanvallen van de rede en het individualisme, dé essentiële filosofische thema’s. Het postmodernisme stelt zich lijnrecht tegenover het modernisme. Het anti-realisme neemt de plaats in van het naturalisme, en het sociaal-subjectivisme komt in de plaats van de rede. Maar, hét belangrijkste is dat individuele identiteit en autonomie plaats moeten ruimen voor ‘various race, sex and class group-isms’ (Hicks, 2004, p. 4) Een enigszins andere invalshoek op het modernistisch verhaal horen we bij Peter Barry (1995), die voor het startpunt van het modernisme niet zo ver terug gaat in de tijd. Volgens Barry is het kunnen plaatsen van het modernisme van cruciaal belang om de twintigste-eeuwse cultuur te begrijpen. Het modernisme staat volgens hem symbool voor een beweging die in de eerste helft van de twintigste eeuw dé dominante cultuurstroming bij uitstek was. Barry beschouwt
Details
-
File Typepdf
-
Upload Time-
-
Content LanguagesEnglish
-
Upload UserAnonymous/Not logged-in
-
File Pages146 Page
-
File Size-