Bijlage 4 Gebiedsbeschrijving ‘Stroomgebieden’ Westelijke Maasvallei Oostelijke Maasvallei West-Brabant Zandleij Dommeldal Oost-Brabant Noord De Mark Beerze- Reusel Dommel- dal Peel- Dommel- Zuid- venen dal Oost Zuid- West 1 Inhoudsopgave 4A Beerze-Reuzel 3 4B De Mark 25 4C Dommeldal Noord 44 4D Dommeldal Zuid-Oost 55 4E Dommeldal Zuid-West 72 4F Oost-Brabant 86 4G Oostelijke Maasvallei 103 4H Peelvenen 115 4I West-Brabant 122 4J Westelijke Maasvallei 140 4K Zandleij 149 2 4A Gebiedsbeschrijving ‘Beerze-Reusel’ Streefbeelden voor natuur en landschap Behorende bij het Natuurbeheerplan van de Provincie Noord-Brabant 3 1. Aardkundige eenheden, bodemtypen, watersysteem en landbouw Abiotische factoren zoals bodem en water zijn in belangrijke mate bepalend voor de ontwikkelingsmogelijkheden van natuur en landschap. Deze abiotische factoren worden voor een groot deel bepaald door de geomorfologie. In de onderstaande tekst worden in het kort de belangrijkste factoren beschreven. In paragraaf 3.3 zijn de voornaamste landbouwkundige bedrijfstakken beschreven. 1.1. Aardkundige eenheden en bodemtypen Een landschap is opgedeeld in zogenaamde aardkundige eenheden, waarbij iedere aardkundige eenheid zich kenmerkt door een unieke ontstaansgeschiedenis en specifieke bodemkundige kenmerken. Dekzandrug en dekzandvlakte In het plangebied liggen diverse dekzandruggen die lopen van zuid naar noord of van zuidwest naar noordoost. Vooral de zuidwest naar noordoost gerichte dekzandruggen verstopte de van zuid naar noord lopende beken. In een later stadium hebben de beken de dekzandruggen weer doorsneden. De dekzandruggen bestonden omstreeks 1900 grotendeels uit heidevelden en vennen met hier en daar stuifzand en bos. Dekzandruggen kenmerken zich door (zeer) droge, voedselarme en kalkarme of -loze zandbodems. In uitgestoven laagten komen leem- en oerlagen voor die meestal gevuld zijn met voedselarm en zuur regenwater, al dan niet aangevuld met lokaal grondwater. Deze laagten of vennen bestaan meestal dan ook uit open water met in de oevers soms weer ontwikkeling van hoogveen. In de dekzandvlakten is zwak tot sterk lemig zand afgezet, zoals in De Mortelen. De gronden zijn overwegend (tamelijk) vochtig en van nature voedselrijker dan de zandgronden. Beekdalen Het ontstaan van de dekzandruggen heeft grote invloed gehad op het ontstaan en het patroon van beken en beekdalen. Door de ‘tijdelijke’ verstopping van de beekdalen door de van zuidwest naar noordoost gerichte dekzandruggen, ontstonden er ten zuiden van de zandruggen overstromingsvlakten. In een later stadium heeft het beekwater weer openingen kunnen forceren in de dekzandruggen, waardoor zich doorgaans smalle beekdalen vormde. Voorbeelden hiervan zijn wellicht het Reuseldal in de landgoederen Wellenseind en de Hertgang en het beekdal van de Kleine Beerze nabij Middelbeers. Afhankelijk van de ligging en hydrologische situatie bestonden de beekdalen omstreeks 1900 of uit open en nagenoeg permanent natte overstromingsvlakten of uit kleinschalige landschappen met singels, hooilanden en bosjes. De meest voorkomende bodemtypen in de beekdalen zijn moerige en venige gronden, beek- en gooreerd, waarbij de vochtigheidsgraad van de bodem varieert van zeer nat tot tamelijk vochtig. Oude landbouwgronden en voormalige heidevelden Buiten de natuur- en bosgebieden zijn op de dekzandruggen en dekzandvlakten eerdgronden ontstaan door jarenlange ophoging met potstalmest (heideplaggen gemengd met mest). De gronden zijn onder andere gelegen nabij Hilvarenbeek, Hooge Mierde, Reusel en Bladel. Humuspodzolgronden zijn ontstaan door bemesting van zandgronden die vroeger gewoonlijk in gebruik waren als heideveld. Voorbeelden zijn de Beersche Heide, Kleine Oisterwijksche Heide (met uitzondering van een klein restant), Rijtsche Heide en Koppenaardsche Heide. De gronden zijn overwegend droog. 1.2. Watersysteem Oppervlaktewater Het plangebied maakt grotendeels onderdeel uit van het hoofdstroomgebied van de Dommel. Het westelijk deel behoort tot het hoofdstroomgebied van de Donge. Het hoofdstroomgebied van de Dommel bestaat uit de stroomgebieden van de Voorste Stroom, 4 Reusel en Beerze, die weer onderverdeeld zijn in de substroomgebieden van de Oude en Nieuwe Leij, Poppelsche en Rovertsche Leij, Raamsloop, Hazenloop, Rosep, Dalemstroompje, Groote en Kleine Beerze. Het stroomgebied van de Donge bestaat uit het substroomgebied van de Lei. De meeste zoniet alle bovenlopen van de beken zijn ge- en/of vergraven en vonden hun ‘oorsprong’ in natte heide- en/of moerasgebieden. Wellicht vond er van nature ook afwatering plaats via langgerekte slenken, die in Noord-Brabant ook wel rijten worden genoemd. Door deze rijten weer koppelen aan een lager gelegen ven of goor, ontstond een afwateringssysteem dat ten slotte werd gekoppeld aan een bestaande beek. Rond 1900 bestonden dergelijke systemen nog op diverse plaatsen in Noord-Brabant. Binnen het plangebied is het dal van de Goorloop of Aa hiervan een voorbeeld. De benamingen ‘loop’, ‘rijt’ of ‘leij’ duiden meestal op dergelijke gegraven ‘beken’, zoals de Raamsloop, Belevensche Loop, Goorloop en Roodloop. Oorspronkelijke beken zijn de midden- en benedenloop van onder meer de Reusel, Groote en Kleine Beerze en de Beerze. De meeste beken zijn grotendeels gekanaliseerd en gestuwd. Plaatselijk komen nog ongekanaliseerde beektrajecten voor, zoals in de landgoederen Wellenseind en Hertgang (Reusel en De Stroom/Raamsloop), Landgoed De Baest (Groote en Kleine Beerze en Beerze), Logtsche Velden en Smalbroeken (Beerze) en Landgoed Gorp en Rovert en Gorp De Leij (Rovertsche Leij). Belangrijke stilstaande wateren in het plangebied zijn een groot aantal vennen gelegen in gebieden zoals de Brekxsche Hoven, Oisterwijksche Bosschen en Vennen, Kampina, Neterselsche en Mispeleindsche Heide en Landschotsche Heide. Voorbeelden zijn het Galgeven, Groot Kolkven, Groot Huisven, Keijenhurk, De Flaes en Grootmeer. De waterkwaliteit van de meeste beken en waterlopen voldoet momenteel, door te hoge nutriëntengehaltes van fosfaat en stikstof, niet aan de doelstellingen zoals geformuleerd in de Vierde Nota Waterhuishouding. De voedingsstoffen worden voornamelijk aangevoerd door afvalwater van zuiveringsinstallaties en door uitspoeling van mest van landbouwgronden. De waterkwaliteit van de meeste stilstaande wateren voldoet wel aan de geformuleerde doelstellingen, waarbij de voedselrijkdom varieert van zeer voedselarm tot voedselrijk. Grondwater Het ondiepe en lokale grondwater is in grote delen van het plangebied sterk beïnvloed door met name de bemesting op landbouwgronden, waardoor het grondwater onder andere te rijk is aan voedingsstoffen. Daarentegen is het grondwater dat afkomstig is van dekzandruggen die bestaan uit bossen en heidevelden (onder meer Kampina) grotendeels verzuurd door ‘zure regen’ en deels ook door een verlaging van de grondwaterstand. In delen van het dal van de Reusel, Spruitenstroompje, Rosep en Beerze komt op geringe diepte nog kalkhoudend grondwater voor. De aanwezigheid van deze kalkgehalten in het grondwater indiceert de aanwezigheid van kwel afkomstig uit (matig) diepe grondlagen. Ook elders in het plangebied komt kwel voor, die doorgaans van lokale oorsprong is en plaatselijk zeer ijzerrijk (onder meerbeekdal Aa of Goorloop). Het kwelwater komt tegenwoordig echter vaak niet meer aan het maaiveld, maar wordt doorgaans direct afgevoerd via sloten, waterlopen en beken, of is sterk verminderd door grondwaterwinningen.Deze vermindering van de kweldruk heeft negatieve gevolgen voor vegetatietypen die afhankelijk zijn van kwelwater. Waterhuishouding Gedurende natte periodes (met name in de winter en het voorjaar) stonden en staan sommige delen van beekdalen gewoonlijk een relatief lange tijd onder water. De afvoercapaciteit van de beken en waterlopen was en is onvoldoende om het overtollige water snel te kunnen afvoeren. Gewoonlijk waren en zijn deze inundaties het negatieve gevolg van ontginningen in de bovenlopen, waardoor een onnatuurlijke snelle afvoer plaatsvond en -vindt van het beekwater. Inundaties kwamen tot voor kort of komen voor in de landgoederen Wellenseind en Hertgang (Reusel en De Stroom/Raamsloop), beekdal van het Spruitenstroompje en Roodloop nabij 5 Hilvarenbeek, beekdal van de Oude en Nieuwe Leij onder Goirle, het Riels Laag (Lei), Logtse Velden en Smalbroeken (Beerze). Naast sommige landbouwgebieden komen deze inundaties ook voor in natuurgebieden. Aangezien de waterkwaliteit van de beken en waterlopen niet voldoet aan de gestelde milieueisen zorgen deze inundaties voor negatieve effecten op de natuurwaarden, zoals in landgoederen Wellenseind en Hertgang, en in de Logtse Velden en Smalbroeken. Om deze negatieve invloed te kunnen beperken of stop te zetten zijn in het Beerzedal technische maatregelen getroffen waarbij het overtollige water onder andere wordt afgevoerd via een omleidingskanaal. Daarnaast is een gebied ten zuiden van de Logtse Baan tevens ingericht voor de tijdelijke berging van het beekwater. Door de sterk wisselende wateraanvoer is een onstabiel milieu ontstaan hetgeen weer ongunstige effecten heeft voor allerlei water- en moerasvogels. 1.3. Landbouw De agrarische bedrijven bestaan grotendeels uit de rundvee- en intensieve veehouderij met wei- en bouwland als grondgebruik. De teelt op de bouwlanden bestaat hoofdzakelijk uit snij- maïs en plaatselijk ook uit aardappelen, suikerbieten en andere gewassen. Tuinbouwbedrijven en boomkwekerijen komen in het plangebied nauwelijks voor. De landbouw binnen de Groene Hoofdstructuur bestaat hoofdzakelijk uit de
Details
-
File Typepdf
-
Upload Time-
-
Content LanguagesEnglish
-
Upload UserAnonymous/Not logged-in
-
File Pages160 Page
-
File Size-