Indische Letteren. Jaargang 28 bron Indische Letteren. Jaargang 28. Werkgroep Indisch-Nederlandse Letterkunde, Alphen aan den Rijn 2013 Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/_ind004201301_01/colofon.php Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn. i.s.m. 1 [Nummer 1] Redactioneel Het voorliggende nummer, dat iets later verschijnt dan de bedoeling was, is geheel gewijd aan het Bronbeeksymposium van 2011, de Indische pers en de literatuur, dat we organiseerden naar aanleiding van het verschijnen van Realisten en reactionairen, Een geschiedenis van de Indische pers 1905-1942 van Gerard Termorshuizen. Alle bijdragen op het symposium waren van (oud)redacteuren van Indische Letteren en deze bijdragen zullen ook als afzonderlijke uitgave in boekvorm verschijnen, als huldebundel van de (oud)redactie van Indische Letteren aan oudredactielid Gerard Termorshuizen. Om te beginnen een bijdrage van Olf Praamstra waarin hij demonstreert hoe het strenge Drukpersreglement in Nederlands-Indië vele journalisten daar voor het gerecht en binnen de muren van de gevangenis bracht. Hij doet dit aan de hand van ervaringen van bekende journalisten als l'Ange Huet, Daum en Walraven. Peter van Zonneveld laat vervolgens zien hoe de pers reageerde op de arrestatie in 1905 van de Atjehse vorstin Tjoet Nja Din tijdens de Atjehoorlog. De emancipatie van Indische meisjes, legt Vilan van de Loo in haar artikel uit, loopt als een rode draad door het werk van Melati van Java, zelf eveneens van gemengde afkomst. Pamela Pattynama betoogt hoe het initiatief van Tjalie Robinson om familiefoto's uit Indië in Tong Tong te publiceren een belangrijke bijdrage was aan de collectieve, visuele kennis over de kolonie en dat foto's meer hebben bijgedragen aan de beeldvorming van Indië in Nederland dan verhalen. Vervolgens besteedt Bert Paasman aandacht aan het tijdschriftje Gerilja, in 1955 uitgegeven door Jan Boon. De twee nummers die verschenen zijn worden ‘van kaft tot kaft’ uitgebreid geanalyseerd. Aan de hand van vele voorbeelden laat Geert Onno Prins zien hoe door de eeuwen heen Indische schrijvers en journalisten de tropenstijl hanteerden in literatuur en pers, vanaf de VOC-tijd tot na de dekolonisatie in Nederland. Indische Letteren. Jaargang 28 2 Als laatste vertelt Reggie Baay het waargebeurde verhaal over het leven van en de moord op een Balinese edelman, waarover hij zijn roman Gebleekte ziel schreef. In zijn artikel gaat hij ook in op de reacties in de Indische pers op de moord. Tenslotte vragen we uw aandacht voor onze volgende lezingenmiddag in Leiden, op 7 juni aanstaande. Het programma vindt u achterin dit nummer. Indische Letteren. Jaargang 28 3 Gevangen schrijvers Olf Praamstra Inleiding De geschiedenis van de Indische pers laat zich lezen als een aaneenschakeling van incidenten, processen en veroordelingen. Daar zijn twee oorzaken voor: de censuur die in de wetgeving op de pers in Indië was vastgelegd, en het feit dat door de autocratische manier waarop het gezag in Indië werd uitgeoefend, de pers als vanzelf de uitlaatklep werd voor alle onvrede over het bestuur en voor alle frustraties die er in de kolonie heersten. In 1856 was het ‘Reglement op de drukwerken in Nederlandsch-Indië’ bij Koninklijk Besluit vastgesteld. Dat reglement telde verschillende bepalingen die betrekking hadden op misdrijven en overtredingen die door journalisten konden worden gepleegd. Wie zich schuldig maakte aan ‘smaad, hoon of laster’ jegens de gouverneur-generaal of wie de lezers had opgezet tot ‘haat of minachting’ van de regering, kon veroordeeld worden tot een boete, een gevangenisstraf en in de ergste gevallen zelfs tot uitzetting uit de kolonie. Op die manier kon de gouverneur-generaal de Indische pers onder controle houden. Maar het was een paardenmiddel. In Nederland was het Reglement zeer omstreden. De liberalen in de Tweede Kamer vonden de beperkingen die het Reglement aan de Indische pers oplegde overdreven, en de richtlijnen om het in de praktijk toe te passen waren zo onduidelijk, dat Thorbecke het een ‘gewrocht der duisternis’ noemde. Het Indische gouvernement was opgescheept met een onding en wist dat als het Reglement te vaak of te snel werd toegepast, dit kon leiden tot ongewenste, politieke repercussies in het moederland. Onbedoeld schiep dit Reglement daardoor de ruimte waarin de journalistiek in Indië zich kon ontwikkelen. Karakteristiek voor de Indische kranten was dat zij zeer kritisch stonden tegenover de overheid. Zij vormden een oppositiepers die steeds weer de grenzen opzocht en daardoor herhaaldelijk in aanvaring kwam met de regering. De eerste jour- Indische Letteren. Jaargang 28 4 nalist die daar het slachtoffer van werd was H.J. Lion. Hij werd beschouwd als de ‘schepper’ van de Indische journalistiek. In 1858 werd hij redacteur van het Bataviaasch Handelsblad, waarin hij op een in de kolonie ongekend felle en persoonlijke manier kritiek leverde op de Nederlandse koloniale politiek en het Indische gouvernement. Zo stond hij aan de wieg van de voor de Indische journalistiek zo kenmerkende ‘tropenstijl’. Bij zijn lezers werd hij daardoor heel populair; de overheid daarentegen had hem het liefst met onmiddellijke ingang uit de kolonie verbannen. Maar juist zijn grote populariteit was er de oorzaak van dat het gouvernement aarzelde om hem aan te pakken. Daardoor hield hij het nog ruim een jaar vol, totdat hij in 1859 twee artikelen publiceerde die duidelijk te ver gingen. Wegens ‘laster, hoon en smaad’ werd hij voor het gerecht gedaagd en veroordeeld tot achttien maanden gevangenisstraf. Gouverneur-generaal James Loudon. Van zijn straf heeft Lion niet meer dan twee maanden uitgezeten. In de gevangenis werd hij zo ziek, dat men hem toestond om voor herstel van zijn gezondheid naar Nederland te gaan. Later keerde hij wel weer als journalist in Indië terug, maar hij was voorzichtiger geworden, en paste er wel voor op om niet opnieuw veroordeeld te worden.1 Na Lion zijn verschillende andere journalisten op min of meer dezelfde gronden veroordeeld. Vooral in de tijd dat James Loudon gouverneur-generaal was, hadden Indische journalisten het zwaar. Loudon was een eigengereide en autoritaire bestuurder die niet gewend was aan tegenspraak, en allergisch voor kritiek op zijn beleid. Tegelijkertijd was dat beleid zeer omstreden. Hij had nog geen jaar nadat hij was aangetreden de oorlog verklaard aan Atjeh, in april 1873. Die oorlog bracht alleen maar ellende, en zou eigenlijk nooit meer ophouden. Dat konden ze in 1873 nog niet weten, maar dat Loudon aan een krankzinnig avontuur begonnen was, daarvan waren nagenoeg alle journalisten overtuigd. Deze oppositie was voor Loudon de be- Indische Letteren. Jaargang 28 5 vestiging dat de pers in Indië een kwaad was dat niet genoeg bestreden kon worden. Het liefst had hij het bestaande drukpersreglement terzijde geschoven en alle kranten onder nog strengere censuur gebracht, maar toen dat niet haalbaar bleek, richtte hij zijn energie op het benutten van de mogelijkheden die het drukpersreglement hem bood. Hij joeg de hem vijandig gezinde journalisten schrik aan door te dreigen met gevangenisstraf - en die in een enkel geval ook op te leggen - en door de redacteur van de Samarangsche Courant, C.P.K. Winckel, op 2 mei 1873 uit de kolonie te verbannen. Maar ondanks deze drastische maatregelen wist Loudon de pers niet de mond te snoeren. Zijn felste tegenstander vond hij in de redacteur van de Java-Bode, H.B. van Daalen, die niet ophield om het Atjehse avontuur op alle mogelijke manieren te veroordelen. Voor Loudon was dat aanleiding om de uitgever van de Java-Bode te waarschuwen: als de krant op die manier voortging oppositie te voeren, zou de regering zich verplicht voelen de drukkerij te sluiten. Zo werd Van Daalen gedwongen om zijn toon te matigen, maar hij gaf zijn verzet niet op, en in 1874 kon hij zijn woede over het bestuur van Loudon niet langer onderdrukken. In de Java-Bode noemde hij de door Loudon ontketende Atjeh-oorlog ‘de onrech[t]vaardigste, afschuwlijkste, en met de meeste dolzinnigheid ondernomen veroveringstocht, waartoe ooit een Landvoogd van N.I. heeft last gegeven’. Hierop werd Van Daalen voor het gerecht gedaagd wegens hoon en smaad jegens de gouverneur-generaal en veroordeeld tot een jaar gevangenis. Hoewel Loudon op die manier de kritiek op hem wist te beteugelen, zou hij het niet lang volhouden: in 1875 - drie jaar na zijn komst - vroeg hij zijn ontslag, dat hem vanuit Nederland graag werd verleend.2 L'Ange Huet Na Loudon kwamen er andere gouverneur-generaals, en al maakten zij het niet zo bont als hij, als journalist moest je blijven opletten. Niet alleen met wat je zelf schreef, maar ook als je een stuk van iemand anders plaatste. De redactie - in de negentiende eeuw was dat in de regel één persoon - was verantwoordelijk voor alles wat er in de krant stond. Iemand die dat tot zijn schade zou ondervinden, was Joost l'Ange Huet. Hij was een neef van de veel bekendere Nederlandse schrijver Conrad Busken Huet. Zelf was Busken Huet van 1868 tot 1876 journalist in Indië geweest; eerst als redacteur van de Java-Bode, en daarna als redacteur van zijn eigen krant: het Algemeen Dagblad van Nederlands Indie. Als journalist is Busken Huet, evenals Lion, een mooi voorbeeld van de hiervoor genoemde ‘tropenstijl’. Hij wist dat zijn lezers een Indische Letteren. Jaargang 28 6 krant wilden lezen met felle polemieken, en amusement. Zoals Gerard Termorshuizen in zijn studie over de Indische pers vaststelt, was het leven in Indië vaak saai en een krant met gepeperde artikelen, met roddels en gewaagde toespelingen vormde daarin een welkome afleiding. Een Indische krant kon slechts succes hebben als hij voldeed aan een ‘dubbele roeping’: behalve nieuws en een geëngageerde opinie diende zij de lezer ook amusement te verschaffen.3 Busken Huet deed dat: hij vulde zijn kolommen met feuilletons en schreef korte stukken - tegenwoordig zouden wij ze columns noemen - over actuele zaken.
Details
-
File Typepdf
-
Upload Time-
-
Content LanguagesEnglish
-
Upload UserAnonymous/Not logged-in
-
File Pages308 Page
-
File Size-