De Vlaamsche School. Jaargang 6 bron De Vlaamsche School. Jaargang 6. J.-E. Buschmann, Antwerpen 1860 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_vla010186001_01/colofon.php © 2016 dbnl 1 Arbeid en ledigheid. Aen myn zoontje. Myn kind, ofschoon gy my thans nog niet kunt begrypen, deze regelen zyn voor u. Later, wanneer ik er misschien niet meer zal zyn, zult gy wellicht beter myn inzicht verstaen; overlees dan wat uw vader opzettelyk voor u schreef, en, wil het de Albeschikker, dat ik u niet meer het goede voorbeeld geven kunne, dan, wees er zeker van, zult gy er uw voordeel in vinden. De zuidervolkeren, myn zoon, mogen het dolce far niente roemen; toch geloof ik dat het waer geluk in den arbeid is gelegen en de ledigheid niet slechts de moeder der verveling, maer ook de oorsprong aller ondeugden is. Laet anderen hunne dagen in ledigheid doorbrengen; doch, wat u betreft, arbeid, arbeid immer, onophoudend. Zoo ook deed uw vader; hy kende het lievelyk nietsdoen niet. Wanneer men arbeidt, vergeet men de grootste beslommeringen aen het leven verbonden; integendeel, wanneer men niets doet, strekt men geeuwend de armen uit en men verveelt zich. De arbeid veredelt den mensch; terwyl de ledigheid den geest verstompt en in 's menschen hert driften doet geboren worden die er anders wellicht nooit zouden hebben kunnen wortel schieten. En echter zyn er vele lieden die wenschen ryk te zyn, om het gewaend geluk te bezitten, hunne dagen in ledigheid te kunnen doorbrengen. Niets doen, - zy denken dit een geluk! Neem hun, die De Vlaamsche School. Jaargang 6 2 aldus den tyd doorbrengen, eens aendachtig waer, en gy zult bemerken hoe zy straet in, straet uit, rondslenteren; hoe zy in de koffyhuizen twintig dagbladeren, in min dan eene halve uer van de tafel vatten en er terug op werpen, zonder die te hebben gelezen; hoe zy binnen hunne wooning geeuwen en zich vervelen. Zie integendeel, hoe tevreden, hoe vergenoegd zy er uit zien, zy die van den morgend tot den avond arbeiden; hoe gezond en blozend komen zy u voor, terwyl zy die het zoete niets doen beminnen, de helft van den tyd onpasselyk zyn, of, ten minste, zich wanen het te wezen. Ware ik doktor, ik beloof het, menige zieken die my kwamen raedplegen ter genezing hunner echte of ingebeelde kwalen, zou ik den arbeid voor eenig geneesmiddel voorschryven en, ik ben er zeker van, op twintig gevallen zou ik er negentien mael in slagen de lyders te helpen. Hy die arbeidt, heeft immers den tyd niet om aen ziekte te denken. Maer wat vertel ik daer nu altemael? Ware ik doktor, ik zou dit en zou dat.... Neen, zoo ik tot de geleerde fakulteit behoorde, dan zou ik immers handelen even als alle myne kollegas, en zulks eenvoudig om dat een geneesheer gehouden is, door het beoefenen zyner kunst, in zyn en zyns gezins bestaen te voorzien, en zoo hy de ziekenen maer kortweg genas en hun daerenboven het middel aenwees om immer gezond te blyven, hy weinige of geene klanten zou te bedienen hebben. Zoo handelende, zou de doktor zyne dagen hoeven te slyten met straet in, straet uit, te slenteren, de koffyhuizen te bezoeken indien hy er de middelen toe bezat, de armen uit te strekken, te geeuwen en zich te vervelen. De doktor zou dan geen doktor meer zyn; na iedereen te hebben genezen, zou hy zich zelf ziek hebben gemaekt. Neen, neen, ware ik doktor, ik zou myn gedacht laten varen; want, na een weinig overweging, zie ik maer al te duidelyk, dat myne handelwyze zeer menschlievend zou kunnen worden genoemd; doch dat ik in slimheid voor de leden der geleerde fakulteit verre zou onderdoen. Myn geneesmiddel is en blyft echter voorgeschreven: Probatum est! Wie er zich van bedienen wil, mag en kan het doen, zonder dat ik hem er, na éen january, het minste honorarium zal komen voor eischen. Ik stel my voor als een geneesheer die Pro Deo werkt; insgelyks iets wat men maer zelden aentreft. Men denke echter niet dat ik dit doe om anderen te believen. Neen, myn recept is alleen voor u, myn zoon; doch wat ik voor u alleen schreef, mocht vroeg of laet anderen in handen vallen, die het middel zouden kunnen beproeven, en daer het uitoefenen der geneeskunst slechts toegelaten is aen hen die het doktorsexamen hebben afgelegd, - en ik in het tegenovergesteld geval ben, - kon de fakulteit my voor de rechtbank dagen, die, in zulk geval, niet zou nalaten my als een ellendige kwakzalver te veroordeelen tot gevangenis en boet, om de geneeskunst te hebben uitgeoefend zonder daertoe de noodige toelating te hebben verkregen. Het blyft dus voorop besproken dat, wanneer ik geneesmiddelen voorschryf, ik het doe zonder vooruitzicht op welkdanige vergelding, dat wil zeggen: pro Deo. Ofschoon het my zeer gemakkelyk valt u te overtuigen van de waerheid myner bewering, dat de arbeid den mensch veredelt en de ledigheid verveling baert, - immers hoevele arme lieden zyn er niet die, van den morgend tot den avond in het zweet huns aenschyns arbeiden en toch gelukkig zyn; terwyl een oneindig getal ryke lieden niets doen en zich doodelyk vervelen, - zult gy toch niet tevreden zyn vooraleer ik u dit, dooreen voorbeeld, hebbe bewezen. Welaen, zie dan hier, ik kies er u een uit duizend uit: De kinderen, ten einde zich niet te vervelen, loopen en springen den ganschen dag; zy nemen hunne toevlucht tot het spel. Maer gy wilt iets meer tot bewys; gy vraegt eene gansche geschiedenis, ik zie het in uwe oogen, myn kind. Welnu, nogmaels toegestaen. De Vlaamsche School. Jaargang 6 Het is nu jaren geleden, toen leefde er in Antwerpen een man, gezond maer arm, die, van den vroegen morgend tot den laten avond, in het zweet zyns aenschyns arbeidde, om in zyn bestaen en in dat zyner vrouw en kind, te voorzien. Die man kon lezen noch schryven; doch daerom was hy niet te ongelukkiger. Hendrik Robyns, of liever vrolyke Rik, zooals zyne buren en kennissen hem noemden, had er zelfs nooit in zyn leven aen gedacht dat het noodig was geleerd te zyn om het leven tevreden en in gezondheid te slyten. Maer hy leefde ook in een ander tydstip dan wy: de geleerdheid was toen nog niet aen de orde van den dag. Rik Robyns bekreunde zich om niets, wanneer hy slechts van den maendag tot den zaturdag kon gebezigd worden aen het lossen en laden van schepen en des zondags een pintje bier kon drinken. Wanneer vrolyke Rik niet aen zyn pypken trok, dan zong of floot hy, en wanneer hy niet zong of floot, dan lachte hy. Slechts tweemael in zyn leven had hy geweend: de eerste mael toen zyn vader stierf; de tweede keer toen zyne moeder het tydelyke tegen het eeuwige wisselde. Geloof echter niet dat vrolyke Rik altoos door de De Vlaamsche School. Jaargang 6 3 wereld rolde zonder door tegenspoed te worden bezocht. Och! neen, op den zomer volgt immers de winter? De winter brengt den vorst met zich en dan gebeurt het wel eens dat er ys in de rivier dryft; dit ys belet de schepen aen te komen of te vertrekken, en dan is er voor de havenwerkers niet veel te verdienen. Wanneer nu zulks het geval was, heerschte er armoê in het huis van vrolyken Rik, - dan kwam er geen rook uit de schouw, zooals hy dit noemde; - maer toch wist hy er zich goed in te schikken. - De goê dagen zyn voorby, - dacht Robyns; - maer zy zullen toch wel terug koeren. Er zal heel wat tyd verloopen vooraleer Rik vette brokken zal slikken; maer laet den zomer met zyn warmen zonneschyn eens terug komen, dan zal hy ervan genieten. 's Morgens vroeg op, vóor het licht in de lucht is, en 's avonds met de kiekens slapen; des zaturdags volle preê en des zondags met de vrouw en den jongen naer buiten. Laet de winter voorby zyn en het zal er gaen! Duerde de ysgang niet al te lang, dan verdroot Rik zich niet al te zeer, omdat hy des zomers een appeltje tegen den dorst had ter zyde gelegd, en zich altoos met het een en ander wist bezig te houden. Maer was de winter streng en aenhoudend, dan was het heel wat anders; in zulke gevallen verloor Rik zyne vrolykheid, rookte niet meer, zong, lachte noch schuifelde en al wie hem ontmoette en hem vroeg: - Rik, jongen, hoe gaet het? - kreeg tot antwoord: - De winter duert bliksems lang; hy begint my te vervelen. Zoo rolde Rik, als op een vreugdewagen, door de wereld. Robyns had een eenig kind, een zoontje, en toen men hem aenporde om dit kind naer de school te zenden, vroeg hy verwonderd: - Zie, gy zegt daer zoo iets, dat misschien niet kwaed zou zyn. Ik ben veertig jaer en ben nooit ziek geweest; zal myn zoon, indien hy geleerd is, ouder worden dan zyn vader? - Neen, - werd hem geantwoord, - maer... - Zal hy gezonder zyn? - Neen, maer... - Gelukkiger? - Neen, maer... - Kom, kom dan helpt lezen en schryven tot niets. - Een oogenblik, - werd Rik geantwoord, - indien uw zoon geleerd is, zal hy niet genoodzaekt zyn zulken zwaren arbeid te verrichten als gy, en dit is toch ook al iets. De Vlaamsche School. Jaargang 6 - Maer het is juist in den arbeid dat het geluk ligt opgesloten, - antwoordde Rik, - ik weel het best wat er van is. - Ja, maer uw zoon zal daerom niet te min moeten werken om door de wereld te komen. - Waertoe zou het dan noodig zyn dat ik hem ter schole zond? Weet gy wat men hem daer zou leeren? Ik ken er nog die lezen en schryven kunnen en dat brengt hun het De Vlaamsche School.
Details
-
File Typepdf
-
Upload Time-
-
Content LanguagesEnglish
-
Upload UserAnonymous/Not logged-in
-
File Pages409 Page
-
File Size-