Indische Letteren. Jaargang 20 bron Indische Letteren. Jaargang 20. Werkgroep Indisch-Nederlandse Letterkunde, Alphen aan den Rijn 2005 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_ind004200501_01/colofon.php © 2013 dbnl i.s.m. I Themanummer Symposium dekolonisatie In de Indisch-Nederlandse en de Indonesische literatuur Indische Letteren. Jaargang 20 1 Redactioneel In september 1985 vond de oprichting van de Werkgroep Indisch-Nederlandse Letterkunde plaats. Na bijna twintig jaar is onze Werkgroep nog springlevend, houdt ten minste drie maal per jaar een lezingenmiddag en één maal een lezingendag (het Bronbeek-symposium), vier maal per jaar verschijnt er een aflevering van ons tijdschrift Indische letteren. Het aantal lid-abonnees is gestadig blijven stijgen, en in Leiden, Amsterdam (zowel aan de UvA als aan de VU) zijn docenten Indische letteren aangesteld, aan de UvA een bijzonder hoogleraar; talrijke studenten volgen colleges en werkgroepen of maken scripties op het gebied van ons onderzoeksterrein. Onder onze leden is bovendien veel ervaringskennis aanwezig, die voor een prachtig evenwicht zorgt met de boekenwijsheid. Reden voor de redactie om op zondag 6 november a.s. een extra feestelijk Bronbeek-symposium te organiseren, gewijd aan Feesten in Indië. Een andere datum om alvast te reserveren is zondag 11 september a.s. De Werkgroep organiseert dan samen met het Letterkundig Museum een poëziemiddag over het thema De Indische Natuur. Meer en minder bekende Indische dichters zullen gedichten voordragen van henzelf en van bewonderde voorgangers. Het evenement zal plaatsvinden in de grote zaal van het Letterkundig Museum en de Koninklijke Bibliotheek (Den Haag), van 14 tot 17 uur. In het kader van de zogenaamde Indische Zomer verzorgt onze Werkgroep drie programma-onderdelen op 21, 25 en 28 augustus a.s. in Den Haag, waarin vooral de jaren 1942-1950 centraal zullen staan. Een uitgebreide mededeling daarover zal verschijnen in het juninummer. De eerstkomende lezingenmiddag te Leiden vindt plaats op vrijdag 13 mei a.s. (zie hiervoor de Uitnodiging elders in dit nummer). Hier zullen ook enkele nieuwe boeken gepresenteerd worden. In deze aflevering van Indische Letteren zijn de teksten bijeengebracht van het drukbezochte Bronbeek-symposium (14 nov. 2004), aangevuld met bijdragen van Jaap Anten en Gerard Termorshuizen die qua thematiek geheel in dit nummer passen: Vrouwen over Indië. Ter inleiding Indische Letteren. Jaargang 20 2 schrijft Frances Gouda over de grote verandering die plaatsvond in de positie en rol van de Europese vrouw in Indië rond de eeuwwisseling. De overige artikelen over allerlei vrouwelijke auteurs en hun werk illustreren die verandering in hoge mate. We prijzen ons ten slotte gelukkig met het op ons symposium gehouden interview van onze voorzitter met Hella Haasse (die drie dagen na het symposium bekroond werd met de prestigieuze Prijs de Nederlandse Letteren). Hella Haasse karakteriseert vanuit haar grote belezenheid en kennis van de Indische letteren het merendeel van de schrijfsters van en over Indië. Dit symposiumnummer is mede totstandgekomen dankzij een subsidie door de Stichting Het Gebaar - waarvoor wij uiteraard zeer erkentelijk zijn. Indische Letteren. Jaargang 20 3 De vrouw in Nederlands-Indië Van Mestiezencultuur naar Europese cultuur Frances Gouda In De godin die wacht (1903) schreef Augusta de Wit dat de blanke, veelal Nederlandse inwoners van een suikerproducerend district in centraal Java zich zelf de geuzennaam ‘Europeanen’ hadden gegeven. De term Europeaan werd gebezigd ‘om zich in de breedere massa af te scheiden van den Aziaat, te scherper het blanke ras tegenover het bruine te stellen’.1 In haar roman creëerde Augusta de Wit een soort tweespalt die de antagonistische visies op de rol van het Nederlandse koloniale gezag in Indië in kaart bracht. Aan de ene kant schilderde zij een karikaturaal beeld van de attitudes van de oerconservatieve planters op suiker-ondernemingen die Java beschouwden als een bron van overvloed - of het spreekwoordelijke land van melk en honing, maar dan wel ‘klappermelk’ - dat hun persoonlijke eigendom was (p. 39). Vanuit hun ‘Europees’ perspectief en impliciet, dat van hun vrouwen en kinderen, bewoonde de Nederlandse koloniale gemeenschap een landschap dat slechts tot vruchtbaarheid en winst was gebracht dankzij het harde werk van blanke mannen, omdat ‘de Javaantjes’ niet meer zijn dan ‘half idyllische, half-dierlijke wezens, iets tussen een bruin geschilderde herder van Watteau en een orang oetan’ (p. 39-40). Later in de roman schrijft De Wit ‘er is niks aan hem [een inlander] te ontwikkelen, maar hem lui maken, en brutaal, en een nog grooter gladakker dan hij al is - dat kun-je’ (p. 71). Aan de andere kant schetste De Wit in De godin die wacht de ethische adat-wetenschapper Gijs van Heemsbergen, een idealist wiens werk werd gemotiveerd door een intellectuele bevlogenheid het Javaanse volk te begrijpen als dragers van een aangeboren ‘rechtsidee’, of als belichaming van de ‘humaniteit en de ontwikkeling van den inlander’ (p. 71). Maar in de roman werd Van Heemsbergens missie om de Javaanse volksmentaliteit en gewoontes en tradities te begrijpen, in stand gehouden door een indrukwekkende Nederlandse vrouw. Zij fungeerde als degene die de ethische beschavingsgedachte uitdroeg en bezielde. In Van Heemsbergens dagelijks leven hield de sterke Ada zijn geweten in het reine en spoorde ze hem aan zijn idealistische levenswerk te voltooien. Indische Letteren. Jaargang 20 4 Drie musicerende Indische dames te Soerabaja: viool, zang en piano. Indische Letteren. Jaargang 20 5 Rondom de eeuwwisseling was de centrale rol die Augusta de Wit in De godin die wacht had toegedicht aan een daadkrachtige en idealistische Nederlandse vrouw een relatief nieuw fenomeen. In 1903 was de erkenning van de Nederlandse ereschuld ten opzichte van de bevolking van de Indonesische archipel een recente gebeurtenis. In 1901 had de jonge koningin Wilhelmina in haar jaarlijkse troonrede gesproken over een nieuwe charitatieve missie van het koloniale gezag in Indië, een doelstelling die direct zou leiden tot een radicaal nieuwe Ethische Politiek gericht op de ‘opheffing van de inlander’.2 De veranderde oriëntatie van het koloniale bestuur in Nederlands-Indië moest zich vanaf dat moment vooral concentreren op het verschaffen van meer onderwijsmogelijkheden voor de inlandse bevolking en het verbeteren van de gezondheidszorg en de sociaal-economische infrastructuur. Vanwege het positieve politieke beleid na 1901 werden in de daaropvolgende jaren meer Nederlandse bestuursambtenaren, artsen, onderwijzers en ingenieurs naar Indië uitgezonden om mee te werken aan een Nederlandse mission civilisatrice. De groei van het mannenbolwerk van koloniale bestuurders en opbouwwerkers avant la lettre bracht met zich mee een min of meer evenredige uitbreiding van het aantal Nederlandse vrouwen in de archipel. Terwijl er op een aantal echte Nederlandse rubber- en tabaksplantages in Deli aan de oostkust van Sumatra voor jonge blanke planters nog een formeel trouwverbod bestond tijdens de eerste decennia van de twintigste eeuw, was deze beperking niet van toepassing op de nieuwe groep Nederlanders die na 1900 in Indië kwam werken en wonen om mee te werken aan de ‘ethische opheffing’ van de inlandse maatschappij. Noch werd deze restrictie automatisch opgelegd aan Westerse werknemers die werden ingehuurd op Amerikaanse of andere Westerse rubber- en tabaksplantages of olieraffinaderijen in Sumatra of Borneo. De instroom van blanke vrouwen uit Nederland of andere Westerse landen na 1900 was van enorme invloed op de koloniale cultuur van Nederlands-Indië. De grotere aanwezigheid en vooral sociale zichtbaarheid van blanke vrouwen, dan wel uit Nederland of andere Westerse landen, viel samen met een overgang van de karakteristieke gemengde mestiezencultuur, die nog steeds hoogtij vierde in de late negentiende eeuw, naar een twintigste-eeuwse samenleving die steeds meer werd bepaald en verdeeld op basis van ras- en klasseverschillen. Deze samenloop van omstandigheden leidde tot het vermoeden van de journalist en Indiëkenner Rudy Kousbroek, dat blanke vrouwen de zogenaamde ‘moderne’ vormen van angst en afkeer voor de exotische en potentieel gevaarlijke ‘ander’ hadden geïntroduceerd in Nederlands-Indië. Kwetsbare vrouwen, in psychologisch opzicht nauwelijks opgewassen tegen het leven in de tropische wereld van Zuidoost-Azië, waren volgens Kousbroek verantwoordelijk voor de groei van ‘moderne’ en meer expliciete vormen van racisme. Zij brachten een nieuw Indische Letteren. Jaargang 20 6 bewustzijn van kleur- en rasverschillen met zich mee dat tot de eeuwwisseling onbekend was geweest in de Europese gemeenschap. Zo schreef Kousbroek in Het Oostindisch kampsyndroom over Europese vrouwen als ‘aandoenlijke [Victoriaanse] wezens op een voetstuk, geboren om te lijden en nauwelijks handelingsbekwaam [...]. Onschuldig aan alle slechtheid in de wereld en uiteraard verstoken van een eigen libido.’3 Maar in hetzelfde boek noemde hij Nederlandse vrouwen in Indië ook ‘parmantige, ingebeelde, meedogenloze Indische Mems, nog kolonialer in haar opvattingen dan haar mannen: roddelbelust, provinciaal en schijnheilig’ (p. 191). In India tijdens het Britse koloniale tijdperk zijn soortgelijke beschuldigingen geuit ten opzichte van de Engelse Memsahibs. Sommige historici volgden het voetspoor van de beroemde Engelse schrijver Rudyard Kipling, die in zijn gedicht ‘The Female of the Species’ had geschreven dat Engelse vrouwen ‘more deadly than
Details
-
File Typepdf
-
Upload Time-
-
Content LanguagesEnglish
-
Upload UserAnonymous/Not logged-in
-
File Pages260 Page
-
File Size-