“Breendonk was het ergste, dat was de hel” Petrus Joseph Cockx – iedereen zegt “Jef” – heeft een halve eeuw gezwegen, maar nu hij er in maart 75 is geworden heeft hij gedaan wat hij als een plicht aanvoelde. Hij heeft de vreselijkste periode uit zijn leven op cassette gezet. Hij vertelde wat er met hem gebeurde toen hij als weerstander aangehouden werd, op 9 december 1943. “Ik dacht vroeger altijd dat het beter was van maar te zwijgen omdat de mensen me toch niet zouden geloven”, zegt hij. “En het had, vond ik, ook weinig nut al die oude miserie weer boven te halen. Ook als wij als ex-weerstanders en politiek gevangenen bij elkaar zijn, hebben we het zelden of nooit over het verleden. Maar nu er de jongste tijd opnieuw extreem-rechtse sympathieën beginnen te ontstaan, ben ik het aan mezelf verplicht om vast te leggen wat ik heb meegemaakt, als illustratie van wat er kan gebeuren als de democratie ontspoort”. Jef weet ook wel dat zijn cassette de wereld niet gaat veranderen, maar in eigen familiekring zal zijn stem tenminste worden gehoord. “ Ik heb het vooral gedaan voor mijn zes kinderen”, zegt hij. “ Maar ik heb ze er wel op voorbereid”. En dat is maar goed ook, want niet alleen in ex-Joegoslavië en in Rwanda kan de mens moordenaar en beul worden. Vijftig jaar geleden gebeurde dat bij ons ook, niet publiek en zichtbaar voor iedereen, maar wel achter prikkeldraad en even wreed. In die tijd was Jef een jongeman die, net als zijn broers, in het verzet was gegaan. Hij was lid geworden van de Witte Brigade Fidelio en hij werkte in ploegverband voor de NMBS in het station van Leuven. Zijn leven kapseisde in de winternacht van 9 december 1943. Uit de duiventil gehaald “Die nacht hoorden we thuis nog net op tijd dat er een razzia werd uitgevoerd. Ik sliep op zolder en ik kroop snel een ladder op om met te verstoppen in het duivenhok. Die vluchtweg was al eerder voorbereid en gaf de mogelijkheid – mocht het ooit zo ver komen – om langs het dak te vluchten door enkele pannen weg te schuiven. Maar die onzalige nacht kon dat niet, ons huis was helemaal omsingeld. Ik hoorde mijn vader beneden schreeuwen en even later was er gestommel op de zolder onder mij. Alles werd afgezocht, tot in het graan toe. Het was afgelopen, ik werd uit het duivenhok getrokken en ik viel op de zoldervloer. Toen ik opkeek zag ik geen Duitsers, maar Vlaamse SS-ers. Ze hebben mij geslagen en in mijn buik getrapt omdat ik weigerde te zeggen waar mijn broers waren. Ik ben toen samen met mijn vader opgepakt en afgevoerd naar de Kommandantur in Leuven. Daar werd het mij snel duidelijk dat ik door iemand verraden was en dat het er de SS vooral om te doen was mijn broers te kunnen arresteren. Ik bleef me echter een tweede keer van de domme houden en ik werd opnieuw genadeloos geslagen. Wie sloeg weet ik niet, men had mij een masker opgezet. Op een bepaald moment hoorde ik echter een Vlaamse SS-er zeggen: “'t Is geen avance, er komt toch niets uit”. Zonder verdere plichtplegingen werd ik met nog andere gevangenen, en bewaakt door SS-ers, op een kamion gezet en naar het kamp van Breendonk gevoerd. Het kamp van Breendonk, ik had er nog nooit over gehoord.” De hele dag rechtop staan Jef Cockx heeft tot dan vlot en zonder hapering gesproken, maar nu zwijgt hij toch even en wordt het stil in het landelijke alleenstaande huisje in Bierbeek waar hij samen met zijn vrouw zijn oude dag slijt. “Ik ben een gelovig mens”, vervolgt hij, “ik heb altijd vaal gebeden en daarin sterkte gevonden. Misschien komt het wel daardoor dat ik Breendonk heb overleefd. Maar dit kan ik u wel zeggen: na februari '44 kwamen Vught in Nederland en Sachsenhausen en Rathenau in Duitsland, maar Breendonk was veruit het ergste. Breendonk was de hel. Ze wisten dat zelf ook. Toen ik en nog een aantal gevangenen werden ontslagen en op transport gesteld naar Vught, zie majoor Schmidt ons: “Ge gaat nu naar een beter kamp. Maar als ge het waagt één woord te zeggen over de toestanden in Breendonk, wordt ge terug naar hier gestuurd”. Weer zwijgt Jef een tijdje, waarna hij over de hel begint te praten. “ Mijn vader heeft Breendonk gelukkig niet moeten meemaken. Hij mocht vanuit Leuven naar huis. Wij vormden een groepje van 10 mannen. We moesten al onze bezittingen en onze klederen – behalve het ondergoed – afgeven, waarna we een gevangenisplunje kregen. Op mijn jas stond het nummer 2488, evenals een rode driehoek – het herkenningsteken voor de politiek gevangenen. Ook was er een grote letter T aangebracht op het jasje, de T van Terrorist. Onze hoofden werden kaalgeschoren en omdat alle cellen voor de “zware gevallen” volzet waren, werden wij met zes tot zeven man in aparte verblijven opgesloten. Contact met anderen, die aan het werk werden gezet, was niet mogelijk. We werden afgezonderd, wij moesten de hele dag rechtop staan. Dat kan niet natuurlijk, dat is fysiek onmogelijk. Maar als wij betrapt werden omdat we gingen neerzitten of steun dochten werden we afgetuigd. Bidden om te overleven Nu hij eenmaal aan het praten is gegaan, komen tal van verschrikkelijke herinneringen weer boven. Hij lijkt ontspannen maar zijn vingers frommelen voortdurend met zijn lederen brillenkast. “In mijn kamer zat onder meer de stichter van de Kommunistische Partij van België, Georges Van den Boom”, vervolgt hij. “ Hij was een groot mens en een voorbeeld voor alle gevangenen. Na een tijdje is hij met mij komen praten. “Ge zegt niet veel, ge zijt zo stil”, zei hij. Ik antwoordde dat ik mijn ellende probeerde te overwinnen door veel te bidden. “Dat is goed”, antwoordde hij. “Blijf dat doen en blijf ook zwijgen. Ook hier zijn er immers verklikkers”. Ik bleef in totaal drie maanden in Breendonk en ik werd nog twee keer ondervraagd. De eerste keer kreeg ik veel slaag, de tweede keer minder. Iemand zie toen: “Er is toch niets uit te krijgen”. Acht dagen lager werd ik ontslagen en overgebracht naar het gevangenenkamp in Vught. Wel moet ik zeggen dat ik de folterkamer van Breendonk niet heb meegemaakt. Ik heb er wel mensen zien uitkomen. Dat waren wrakken, gebroken voor de rest van hun leven. Dat zij bekentenissen aflegden kan niemand hen kwalijk nemen. Ik herinner mij een jongen die in onze kamer gestorven is. Hij had na folteringen bekend een Duits officier te hebben doodgeschoten. Hij was verklikt door zijn vrouw, die een relatie had met een SS-officier. De aantijging bleek echter fout te zijn, niet hij had de Duitser gedood. Zijn bekentenis had dus geen enkele zin gehad maar wie gefolterd werd bekende om het even wat. Het kampcommando besloot de jongeman als arbeider naar Duitsland te sturen, maar daar is hij nooit geraakt. Hij stierf op 23 december 1943”. Jef Cockx toont ons voorzichtig een met de jaren verbleekt foto-album met als titel: 'Ter nagedachtenis van onze gefussilleerden van Leuven en omliggende gemeenten'. “ Dat boek heeft voor mij heel veel waarde”, zegt hij met een stille stem, “ ik ben de mensen die hierin staan heel genegen. Allemaal doden, tientallen en tientallen”. Bladzijde na bladzijde draait hij om. Even aarzelt hij en wijst dan naar het portretje van een jongeman. “Die jongen heeft 48 verzetsmensen verraden”, zucht hij. “Dat is erg, maar het is zijn fout niet. Folteringen kunnen zo onmenselijk wreed zij dat alle zekeringen doorslaan”. Hij bergt het boekje weer op en toont ons het enige 'souvenir' uit zijn gevangenisleven, het plunje dat hij droeg in Rathenau, van 15 september 1944 tot 27 april 1945, de dag van zijn bevrijding. Het gerafelde vestje is grijs van kleur, met blauwe strepen. Het nummer dat er op staat kent hij nog van buiten: 98.951. Gerookte haring als kerstgeschenk “ In Rathenau werkten we in een vliegtuigfabriek, we sliepen 500 meter verder in barakken, in een groot korenveld. We werden bewaakt door oudere Duitsers onder wie er ook vriendelijke mensen waren die ons geen kwaad hart toedroegen. Op 't laatst van de oorlog waren wij niet veel meer dan wat vel over het been en we leden erg veel kou in onze lompen”. Maar dat was niets in vergelijking met Breendonk. “En waarover ik nog niet heb gepraat is de honger die ons verteerde”, vervolgt hij. “Wij kregen iedere dag een klein stukje brood met soms wat marmelade op en wat gekleurd water erbij dat koffie verbeeldde. 's Middags was er water met kool, maar dat water was gelukkig heet want het was een koude winter. Solidariteit onder de gevangenen was er niet – ieder voor zich, iedere dag opnieuw. Ik heb ooit stukjes hout van mijn kast opgegeten”. En plotseling lacht hij en komt er zelfs een sluwe uitdrukking in zijn ogen als hij terugkijkt op Kerstmis '43. “Die dag kwam er een gift van Koning Leopold, een gerookte haring voor iedere gevangene. Dat was ons Kerstpakket. Er waren toen nieuwe gevangenen toegekomen en die aten de kop en de graten niet op, ze gaven ze aan ons. Er waren 17 gevangenen, dus 17 haringkoppen en graten extra...”. Geen amnestie Dit alles is een halve eeuw geleden, sindsdien is de wereld kompleet veranderd en de oude vijand is nu een sterke bondgenoot geworden. “Met de jaren heb ik afstand genomen van de gruwel”, zegt Jef Cockx, “al komen die beelden nog steeds terug als ik soms moeilijk in slaap geraak. Ik ben ook in Breendonk teruggeweest en ik kan het aan.
Details
-
File Typepdf
-
Upload Time-
-
Content LanguagesEnglish
-
Upload UserAnonymous/Not logged-in
-
File Pages4 Page
-
File Size-