Over Multatuli. Jaargang 34. Delen 68-69 bron Over Multatuli. Jaargang 34. Delen 68-69. Bas Lubberhuizen, Amsterdam 2012 Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/_ove006201201_01/colofon.php Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn. i.s.m. 2 [Nummer 68] [Inleiding] Sommigen weten, en allen kunnen het weten [...] dat ik niet schrijven kan, en niet van schrijven houd. Er zijn weinig zaken die mij meer tegen de borst stuiten. Multatuli, Wijs mij de plaats waar ik gezaaid heb! (1861) 1861 was een jaar vol ‘drokte’ voor Multatuli. In brieven (zie VW X) duikt het woord geregeld op. Gunstige en minder gunstige perikelen rijgen zich aaneen, als in een multatuliaanse Goede Tijden Slechte Tijden. Een van de 1861-GTST-afleveringen zou kunnen beginnen met in het beeld voorbijzwevende foto's van de volgende personen (de hoofdpersoon uiteraard voorop): Jacob van Lennep, tegen wie geprocedeerd wordt met negatieve afloop; broer Pieter, die ziek wordt en overlijdt; Tine, die nauwkeurig op de hoogte wordt gehouden van de verschijning van kritieken (nu ook kritische) op Max Havelaar, van alle pogingen om weer aan het werk te komen, maar die ook te lezen krijgt dat haar echtgenoot dolveel houdt van - laatste foto - nicht Sietske Abrahamsz. Pleister op de wonde voor Tine moet maar zijn dat Siet op haar beurt vervuld is van liefde voor... haar, zoals Multatuli niet nalaat in zijn brieven te benadrukken (‘Maar dit is zeker dat zij met u dweept’). Garmt Stuiveling zag Siet niet alleen als inspiratrice voor Minnebrieven (Multatuli's eerste grote uitgave na Max Havelaar) maar ook voor Wijs mij de plaats waar ik gezaaid heb!, de brochure die Multatuli op verzoek van de uitgever H. Nijgh voor de slachtoffers van een Javaanse watersnoodramp schreef. In 1910 zou Siet zich herinneren dat voorlezing van de tekst door haar oom haar en haar zus dermate elektriseerde, dat ze geen woord van toejuiching konden uitbrengen. Laurens Ham maakt in het leading article in deze aflevering, ‘Het gebod of het genot. Multatuli als liefdadigheidsschrijver’ aannemelijk, dat Wijs mij de plaats door de meeslepende stijl het lezerspubliek hetzelfde genot bezorgde als de dames Abrahamsz. Hiermee plaatste Multatuli zich contre coeur in de heersende liefdadigheidstraditie: men werd niet in de eerste plaats veranderd door de tekst, maar vooral ontroerd. Ham behandelt ook het belang van het liefdadigheidsbeginsel en de daarbijbehorende literatuur in het midden-negentiende-eeuwse Nederland. Over Multatuli. Jaargang 34. Delen 68-69 3 Dik van der Meulen schreef in de vorige aflevering over de betekenis van Hans van den Bergh voor de Multatulistudie. De in oktober 2011 overleden oud-voorzitter van het Multatuli Genootschap werd bedacht met een speciale tentoonstelling in het Multatuli Huis. In dit nummer wordt de in memoriam-reeks vervolgd door achtereenvolgens Albert van den Bergh (die sprak op de najaarsbijeenkomst van het Multatuli Genootschap op 5 november 2011), Eep Francken, Chantal Keijsper en Tom Phijffer. Over in memoriams gesproken: Jaap Grave haalt herinneringen op aan zijn ontmoetingen met diplomaat/schrijver Carel Jan Schneider oftewel F. Springer (1932-2011), ‘zijn hele leven multatuliaan gebleven’. In Bougainville (1981) wordt een spannend samenspel opgevoerd van Multatuli, Mata Hari en een reeks nagelaten notities. Dit is niet Springers enige boek dat erom vraagt herlezen te worden! Dat we geen bijdrage wijden aan Hella Haasse komt doordat Peter van Zonneveld ons voor is geweest met een onovertrefbaar en liefdevol geschetst portret in Indische Letteren (‘Altijd een Indisch meisje gebleven. In memoriam Hella S. Haasse (1918-2011)’. In: Indische Letteren 26 (dec. 2011) nr. 4, p. 163-166). Andere bijdragen: de in 2011 als nasleep van het Multatuli-jubileumjaar uitgekomen studies over Multatuli worden onder de loep genomen (door Jaap Grave), onze aandacht wordt gevraagd voor een tot nu toe onopgemerkt stijlkundig aspect van Max Havelaar (door Jacob Dekker) en de Multatuli Kroniek wordt nieuw leven ingeblazen (door Multatuli Huis-conservator Klaartje Groot). Dan nog dit. Na tien jaar is het tijd voor vernieuwing, de redactie van Over Multatuli gaat in transitie. Het verpoppingsproces zal, naar het zich laat aanzien, een volle jaargang gaan duren. Bestuur en redactie buigen zich dit jaar over de beste structuur en invulling. Het eerstvertrekkend redactielid is Jos van Waterschoot; het overblijvend team wil hem op deze plaats dankzeggen voor de manier waarop hij (tot 2010) zijn conservatorschap voor de redactiedoeleinden heeft ingezet en voor zijn visies en bijdragen met bite in de afgelopen tien jaargangen. In die periode mochten vele themanummers van de pers rollen: lezingen gehouden in De Balie (nr. 50), Multatuli en de Verlichting (nr. 51), Multatuli en de Tachtigers (nr. 52), Max Havelaar voor het toneel, Multatuli en zijn internationale receptie (nrs. 59 en 60); Max Havelaar 150 jaar (nrs. 64 en 65). In vele afleveringen kwamen auteurs uit de wereld van de internationale neerlandistiek aan het woord. Allen hebben het hunne ertoe bijgedragen dat het lezen van Multatuli een plezier was of blijft, ook al moeten we ons ervan bewust blijven dat het de oorspronkelijke genotgever niet in de eerste plaats dáárom ging. De redactie Over Multatuli. Jaargang 34. Delen 68-69 4 Het gebod of het genot Multatuli als liefdadigheidsschrijver1 Laurens Ham Armoed, ondeugd en filanthropie - of wat daarvoor zoo dikwyls doorgaat - zyn drie varieteiten van dezelfde ziekelykheid, die elkaar vice-versa veroorzaken, styven, kompleteeren en in leven houden. Multatuli, Idee 1273a De Natuur is weldadig. Ze moet wèl doen - en dus weldoen - in alles wat ze doet, omdat niet-wèl doen haar doodvonnis wezen zou. Multatuli, Idee 198 Was Multatuli een liefdadigheidsschrijver? Dat woord zal bij veel liefhebbers van Multatuli de haren overeind doen staan. Een liefdadigheidsschrijver, dat is Hendrik Tollens, die in de eerste helft van de negentiende eeuw grote publiekssuccessen beleefde met onder meer de Bedelbrieven. Multatuli heeft toch helemaal niets met zulke sentimentele bourgeoisgedichten te maken? De lezer van Max Havelaar denkt bij ‘liefdadigheid’ misschien vooral aan de preek van dominee Wawelaar, die onder de ‘plichten die wy ten-aanzien van die arme heidenen [in Indië] te vervullen hebben’ als eerste én laatste principe de bijdragen aan een ‘goed doel’ opneemt: ‘Het geven van ruime bydragen in geld aan de zendelingsvereniging’. Met Wawelaar zien we de negentiende-eeuwse filantropie in haar meest dubieuze vorm; het lijkt er immers op dat Wawelaar eerder geïnteresseerd is in het versterken van de zendelingskas dan in het opkomen voor de Indische bevolking. Sommige auteurs zien Multatuli het liefst als ‘emancipator’, zo bleek in 2010 bij de viering van 150 jaar Max Havelaar. Met twee nieuwe bundels (een over Multa- Over Multatuli. Jaargang 34. Delen 68-69 5 tuli en het feminisme, een over de vrijdenkers) werd het beeld geschetst van de auteur als hervormer. Zo'n figuur kan toch alleen maar tegen liefdadigheid gekant zijn? Pagina uit 1865-editie (collectie Multatuli Huis) Over Multatuli. Jaargang 34. Delen 68-69 6 Toch blijkt Multatuli's houding tegenover filantropie complexer dan dat. Inderdaad zijn er in zijn werk verscheidene passages te vinden die het principe afwijzen, maar tegelijkertijd schreef hij in 1861 het liefdadigheidsboekje Wijs mij de plaats waar ik gezaaid heb!2 Dat boekje was echter wél weer een aaneenschakeling van ironische passages. Voordat de schrijver aan een sentimentele liefdadigheidsgeschiedenis toekwam, had hij eerst de spot gedreven met andere liefdadigheidsschrijvers als J.J. Cremer, met het publiek en met het genre als geheel. Het eigenaardige was dat het publiek die ironie helemaal niet leek op te vangen. In een toegevoegd nawoord in de druk uit 1865 klaagde de schrijver dat hij met het boekje weer niets had kunnen uithalen: men had het weer ‘mooi’ gevonden, maar niemand had de tekst aangegrepen om zijn leven een nieuwe wending te geven. Dat was natuurlijk wel waar de ambitieuze Multatuli op hoopte. In dit artikel wil ik de verschillende aspecten van Multatuli's denken over liefdadigheid in de context van de negentiende-eeuwse liefdadigheidstraditie plaatsen. Eerst zal ik daartoe laten zien hoe belangrijk het liefdadigheidsbeginsel en de liefdadigheidsliteratuur waren in het midden-negentiende-eeuwse Nederland. Daarna ga ik in op het jaar 1861 als hoogtepunt in de liefdadigheidsproductie, maar tegelijkertijd als kantelpunt in de waardering van de boekjes. Vervolgens behandel ik uitvoerig de liefdadige aspecten van Multatuli's oeuvre, onder meer op het boekje Wijs mij de plaats. Al deze stappen leiden er uiteindelijk toe dat we een tegenstelling tussen liefdadigheidsgebod en liefdadigheidsgenot op het spoor komen, en daaronder nog een tweede tegenstelling: tussen genot in het geven en genot in het lezen. Liefdadige eeuw De negentiende eeuw is de eeuw van de liefdadigheid en van het particuliere initiatief. Dat er zoveel liefdadigheidsinitiatieven van de grond kwamen, had te maken met de verarming van Nederland sinds het begin van die eeuw. De grote problemen rond armoede, honger en werkloosheid hadden wellicht door overheidsingrijpen verzacht kunnen worden, maar zo'n interventie was taboe binnen het liberaal-christelijke denkkader dat tot eind jaren 1870 de Nederlandse politiek beheerste. Er bestond dus tot 1874 geen sociale wetgeving in Nederland, maar er waren des te meer burgerlijke projecten
Details
-
File Typepdf
-
Upload Time-
-
Content LanguagesEnglish
-
Upload UserAnonymous/Not logged-in
-
File Pages125 Page
-
File Size-