Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1989 bron Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, 1988-1989. E.J. Brill, Leiden 1990 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_jaa003198901_01/colofon.htm © 2005 dbnl 1 Verhandelingen Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1989 3 Wat is taalverloedering? Jaarrede door de voorzitter Dr. H. Heestermans Dames en Heren, In het NRC-Handelsblad van 9 september 1988 schrijft Willem Frederik Hermans: ‘Twijfel was eertijds zo'n mooi woord, omdat het, hoewel enkelvoud, van allerlei in meervoud kon omvatten, net als ‘kennis’ bijvoorbeeld. Dat is al jaren afgelopen. Zelfs auteurs van grote reputatie twijfelen niet meer, koesteren geen twijfel meer, trekken diverse zaken niet meer in twijfel, maar ‘hebben twijfels’.’ En hij voegt er cynisch aan toe: ‘En nooit, nee nooit vertellen die meervoudige twijfelaars hoeveel twijfels het dan wel zijn die ze hebben: Twee? Twintig? Evenmin hoe ze er in slagen ze uit elkaar te houden. Misschien verhindert dit dat ze straks het onderscheid tussen ‘velerlei kennis’ en ‘velerlei kennissen’ niet meer weten. Ik hoop het.’ Hermans is duidelijk in zijn afkeer van het hedendaagse taalgebruik. De mensen gebruiken overal maar een meervoud, terwijl er van dat betreffende woord helemaal geen meervoud bestaat! (Behalve twijfels noemt Hermans ook effecten in ‘inkomenseffecten’, waar het enkelvoud ‘inkomenseffect’ kan volstaan.) Ze zijn te lui om hun moedertaal te gebruiken en lenen maar lukraak uit andere talen. Op de universiteit wordt gesproken over ‘papers’ in plaats van over ‘verhandeling’ of ‘studie’. De detailhandel stort zich op het ‘upgraden’ en sommige mensen verliezen ‘grip’ op de situatie. Hermans ergert zich verder aan talloze neologismen: ‘hard maken’, ‘het plaatje invullen’ en ‘argumenten aandragen’. Bedroefd constateert hij: ‘ ‘argumenten aanvoeren’ is afgeschaft.’ Elly de Waard, de Nederlandse dichteres, is nog somberder. In Vrij Nederland van 11 maart 1989 staat te lezen: (ik citeer:) ‘in het hoofd van de gemiddelde Nederlander is de woordenschat geslonken tot een paar honderd.’ En even verder: ‘geen mens in Nederland [is] meer op de hoogte [...] van de geslachten van de woorden, of liever, van welk geslacht bij welk woord hoort. [...] Reden waarom je soms op de vreemdste plekken opeens iets vrouwelijk benoemd kan zien. Vaak gebeurt dat als schrijver of spreker zich erg gewichtig wil uitdrukken.’ Het is zonneklaar, zowel Hermans als Elly de Waard vinden dat de taal Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1989 4 verloedert en talloze anderen zijn dat met hen eens. Hebben zij gelijk? Het is opvallend dat niemand van de verontwaardigden een definitie geeft van taalverloedering. Dat is ook niet zo gemakkelijk. Zelfs de woordenboeken komen er niet helemaal uit. Van Dale geeft bij taalverloedering het synoniem taalbederf en bij taalbederf de definitie: ‘het bederven van taal door slecht of vaag woordgebruik, door veelvuldig gebruik van elementen die aan de taal niet eigen zijn.’ Dat is op zich niet onjuist, maar wel onvolledig. Taalverloedering is meer. Taalverloedering is het op grote schaal wegvallen van de taalnormen, het zich niet meer storen aan de taalregels en dat kan zich uiten in het gebruik van een té groot aantal bastaardwoorden, de vermindering van de woordenschat, slecht en vooral vaag woordgebruik, (waarvoor tegenwoordig de term: ‘wollig taalgebruik’ bestaat), slechte beheersing van de spellingregels, slechte kennis van de grammatica, verwaarlozing van een correcte uitspraak. Kortom in slordigheid en armoede in taalzaken. Normen Er zijn vier onderdelen in de taal waar van een norm sprake is. In de spelling, in de uitspraak, in de grammatica en in het woordgebruik. De norm van de spelling is het duidelijkst. Die ligt vast in de spellingvoorschriften. Je zou ook zeggen dat hij het makkelijkst te leren is. Er zijn per slot van rekening maar zesentwintig letters en er zit toch wel enig systeem in de spellingregels. Toch klagen leraren over achteruitgang van de spelvaardigheid in Nederland. Eerstejaars studenten Nederlands aan een universiteit ergens in Nederland blijken zo slecht te kunnen spellen dat ze dictees moeten maken. Een wonderlijke gedachte. Het spellingvermogen dat degenen (zoals ik) die in de jaren vijftig de lagere school bezochten, moesten bezitten om te slagen voor het toelatingsexamen voor de middelbare school, is niet meer aanwezig bij achttienjarige eerstejaars neerlandici. Voor die achteruitgang zijn weliswaar oorzaken aan te wijzen, maar het geeft toch te denken. De eerste oorzaak is deze: eind jaren zestig en in de jaren zeventig is er weinig aandacht besteed aan de spelling. Norm was een vies woord. Niets moest, alles mocht. Als het kind maar creatief was, dat was het belangrijkste. Een tweede oorzaak van de achteruitgang is: in de basisschool wordt thans slechts twee uur per week besteed aan het spelonderwijs. In de jaren vijftig en zestig was dat vier Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1989 5 uur. Dat kan niet anders dan nadelige gevolgen hebben. De norm voor de uitspraak ligt minder vast. Met een kleine variatie op de stelling van Van Haeningen kunnen we zeggen: hij spreekt Algemeen Beschaafd Nederlands (of liever Standaardnederlands), aan wie je niet kunt horen uit welke streek hij komt, of tot welke sociale klasse of groep hij hoort. Van die norm wordt sterk afgeweken. Als u regelmatig naar de Nederlandse popzenders luistert (wat ik niet hoop) dan hoort u discjockeys spreken over grauter en leive als ze ‘groter’ en ‘leven’ bedoelen. Alles wordt gediftongeerd. Er wacht ons een diftongeringsgolf groter dan die van de zestiende en zeventiende eeuw. En als u naar het Nederlandse t.v.-journaal kijkt, dan moet het u voorkomen dat er in het Nederlands een accentverschuiving aan de gang is. ‘Wérkgelegenheid’ wordt ‘werkgelégenheid’. ‘Overheidsbeleid’ verandert in ‘overheidsbeléid’ en ‘spéllingregeling’ wordt ‘spellingrégeling’ en recent veranderde het miliéubeleidsplan (op zich al geen fraai woord) in milieubeléidsplan. Als u uw kinderen beschaafd wilt leren spreken, moet u hun verbieden naar de Nederlandse radio en t.v. te luisteren. In de grammatica is de norm nog moeilijker te leren. Er zijn wel normen, regels, maar het zijn er veel en er wordt dus veel tegen de norm gezondigd. Meestal gaat het om ‘discontinuïteiten’ als: ‘hij was een van de mensen die het boek gelezen had’ (moet zijn: hadden). En: ‘in de oudheid leefde er een ruitervolk, Parthen genaamd, die de vijand bestreden door...’ (moet zijn: dat ... bestreed). Ook verkeerde samentrekkingen en pleonasmen zijn aan de orde van de dag. ‘In januari werd de sjahir gearresteerd en overleed in 1966.’ ‘Hij stond hem toe te mogen vertrekken’, waarbij ‘mogen’ overbodig is. Dat aspect zit al in ‘toestaan’. De norm in het woordgebruik is het lastigst aan te geven. Mensen storen zich vaak aan woorden die ze zelf niet gebruiken. Veel verzet is er tegen het gebruik van Engelse/Amerikaanse woorden: spoiler, directing manager, software en van onwoorden als: ‘giroblauwer’ en ‘thuisbankieren’. Voorts tegen de verwarring van ‘niet in het minst’ en ‘niet het minst’, ‘omdat’ en ‘doordat’ en tegen ‘het meisje wat’ en ‘groter als’. Maar vooral de neologismen moeten het ontgelden. In een rubriek ‘de lelijkste woorden van het jaar’ in Onze Taal worden woorden gehekeld als: het gebeuren, ophoesten, opstarten, mantelzorg, zorgproblemen, inschatten, uitproberen, afconcluderen. Is er, als we al deze klachten overzien, dus toch sprake van taalverloedering? Of denken de mensen alleen maar dat de taal achteruitgaat of dat het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1989 6 vermogen van de mens om correct met zijn taal om te gaan, vermindert? Noch het een (taalverloedering), noch het ander (de mensen denken het alleen maar) is te bewijzen. Ik wil er twee opmerkingen over maken. In 1654 verschijnt een boekwerkje, getiteld Nederlandsche Woordenschat. Daarin staan, zoals het titelblad vermeldt, ‘meest alle de Basterdt-Woorden, Uyt P.C. Hoöfdt, H. de Ghroöt, C. Huyghens, I. van Vondel, en andere voortreffelijke Taalkundighe: En Konst-Woorden Uyt A.L. Kók, S. Stevin, de kamer in liefd’ bloeiende, en andere Duitsche Wijsghîeren, vergadert’. Ze zijn, zo gaat de lange titel verder, ‘Naauwkeurighlijk en met kraft vertaalt’. In het voorwoord, dat geen voorwoord heet, maar: ‘Den ghoedtwillighen Leezer Gheluk en Voorspoedt’, krijgt de lezer de raad om in de ‘woeste zee der spraak [...] tusschen een vreezelijke Scylla en schipbreuk dreighende Charybdis de middenstreek [te] houden’. De ‘vreezelijke Scylla’ is ‘'t misbruik der Uitheemsche woorden, dat men Ontaal [...] zou moghen noemen’. De Charybdis is ‘het zondighen teghen de Letterkonstighe Reegels’. En dat betitelt de auteur met ‘wanspraak’. De conclusie van de schrijver L. Meyer: ‘Twee Ghebreeken, daervan meest alle Taalen een dapperen inbreuk lijden, en haare natuurlijke Schoonheidt geen kleene smet van wanstal anghewreeven wordt.’ De ‘wanspraak’, dus het zondigen tegen de ‘Letterkonstighe Reegels’ (en dat zijn de grammaticale regels), zegt de auteur, is in alle talen waar te nemen. Maar de ‘ontaal’, het gebruik van bastaardwoorden, gaat ‘t'onzent met uitghelaaten toom [...] in zwang’. Het is een kanker, die ‘'t inghewandt van onze moedertaal doorbeeten hat’. En dat alles, concludeert de schrijver, is de schuld van twee soorten mensen. Het ene type wil welsprekendheid suggereren met het gebruik van uitheemse woorden, om op 't ‘onkundigh
Details
-
File Typepdf
-
Upload Time-
-
Content LanguagesEnglish
-
Upload UserAnonymous/Not logged-in
-
File Pages228 Page
-
File Size-