Het Bilderdijk-museum. Jaargang 26 bron Het Bilderdijk-museum. Jaargang 26. Vereniging ‘Het Bilderdijk-Museum’, Amstelveen 2009 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_bil002200901_01/colofon.php © 2012 dbnl 1 Bij Bilderdijk aan tafel Een uniek ooggetuigenverslag van Robert Southey uit 18251. Willem Bilderdijk wordt, in de woorden van Johan Huizinga, vaak aangeduid als de ‘groote Ongenietbare’.2. In het artikel ‘Een beminnelijke Izegrim? Bilderdijk van verschillende zijden belicht’,3. waarin enkele tijdgenoten aan het woord werden gelaten, heeft Peter van Zonneveld dit beeld enigszins bijgesteld en laten zien dat de dichter ook een vriendelijke, huiselijke kant had. In zijn stuk citeerde hij onder meer uit de brieven van de Engelse dichter Robert Southey (1774-1843). Tijdens mijn onderzoek stuitte ik op unieke documenten, die een kijkje bij Bilderdijk thuis geven. Het gaat om een serie brieven die Southey vanuit Leiden aan zijn vrouw en kinderen stuurde. Ze werden postuum uitgegeven door zijn zoon Charles Cuthbert (1819-1888) in: The life and correspondence of Robert Southey (New York 1855). Daarin is één hoofdstuk gewijd aan de ontmoeting met Bilderdijk. Omdat het werk in geen Nederlandse openbare bibliotheek voorhanden is, werd dit bijzondere ooggetuigenverslag tot op heden onvoldoende opgemerkt.4. Ook het werk Selections from the letters of Robert Southey (4 dln, London 1856) bevat relevante brieven. Deze documenten vormen een waardevolle aanvulling op het door Van Zonneveld geschetste beeld van de ‘beminnelijke Izegrim’. De aanloop naar de ontmoeting tussen beide dichters is goeddeels bekend. Toen Southey in 1825 een reis naar Nederland maakte, bracht hij ook een bezoek aan Bilderdijk.5. Ze waren reeds eerder met elkaar in contact getreden. Aanleiding daarvoor was de Nederlandse vertaling die Bilderdijks tweede vrouw, Katharina Wilhelmina Schweickhardt, gemaakt had van Southeys werk Roderick, the Last of the Goths (1814). Uit de briefwisseling tussen Bilderdijk en Isaäc da Costa blijkt dat die laatste het op aanbeveling van vrouwe Bilderdijk uit Engeland had laten overkomen. Da Costa was nogal over het werk te spreken. In een brief van 20 september 1818 sprak hij van ‘echte, origineele poëzy’. Hij meende dat zijn leermeester er zijn eigen dichterlijke wereld in zou terugvinden.6. Toen Bilderdijk het een maand later zelf gelezen had, schreef hij aan Da Costa dat hij in het werk ‘schoone brokken’ had gevonden. Zijn vrouw op haar beurt had veel zin gekregen om het werk te vertalen.7. Enkele fragmenten van haar vertaling werden al in 1818-1820 gepubliceerd.8. Maar het zou nog enige jaren duren voordat de vertaling in boekvorm zou verschijnen. Op 2 december 1821 schreef Bilderdijk aan Da Costa dat zijn vrouw het werk opnieuw had opgepakt.9. Uiteindelijk verscheen de tweedelige vertaling in 1823-1824, onder de titel: Rodrigo de Goth, Koning van Spanje.10. Op 31 januari stuurde Bilderdijk Da Costa een presentexemplaar.11. Het werk werd voorafgegaan door een ode ‘Aan den Koninklijken Hofdichter Robert Southey’: Het Bilderdijk-museum. Jaargang 26 2 Robert Southey met kinderen (1814) door A. Buck. U voere 't windtjen van dees kust De zucht toe van 't gevoelig harte, Welks leed uw lier zoo dikwerf sust, Zoo vaak verpoozing schonk in smarte; Terwijl uw Oostersch dichtervier De koudste boezems doet ontgloeien, En met het tokklen van uw lier Des weemoeds zoete tranen vloeien.12. Vrouwe Bilderdijk had een persoonlijke reden om Southeys werk te vertalen. In augustus 1818 was haar zoon Julius Willem (1798-1818), die als matroos (adelborst) op de Javazee voer, aan tuberculose overleden, een klap die ze nooit meer volledig te boven kwam.13. Voordat ze het tragische bericht van zijn overlijden had ontvangen, toen ze nog in onzekerheid verkeerde over zijn lot, had ze zichzelf herkend in en gesteund geweten door sommige passages uit de Roderick. Ook daarin was immers sprake van een treurende moeder.14. Een exemplaar van de vertaling werd door Da Costa naar Londen gestuurd, vergezeld van een Latijnse brief van Bilderdijk.15. Southey ontving het werk op 27 maart 1824 en was er tamelijk positief over: ‘The translation appears to be very well done, as far as I am able to judge; that is, I can see in the trying passages she has fully understood the original’.16. Bilderdijk, zijn vrouw en hun dertienjarige zoon Lodewijk Willem woonden in 1825 aan de Oude Singel (thans nummer 86) in Leiden. Hier leidden ze een teruggetrokken bestaan. Bilderdijk was op dat moment zevenenzestig jaar oud; zijn vrouw was achtenveertig. In Leiden, waar hij jarenlang privécolleges aan huis had gegeven, werd hij bewonderd en gevreesd. Nog maar twee jaar eerder had zijn meest toegewijde leerling, Isaäc da Costa, zijn bekende kritiek op de tijdgeest geuit in zijn Bezwaren tegen den geest der eeuw (1813).17. Het werk, waarin de auteur protesteerde tegen de verworvenheden van de Verlichting, had felle reacties teweeggebracht. De meeste intellectuelen in Leiden en daarbuiten hadden het stuk veroordeeld, maar de reactionaire Bilderdijk onderschreef de inhoud volkomen. Hij had er zelfs een toelichting bij gepubliceerd.18. Southey had vermoedelijk, voordat hij een brief van de dichter kreeg, nog nooit van Bilderdijk gehoord. Hij kende hem slechts uit wat die zelf aan hem had geschreven: Het Bilderdijk-museum. Jaargang 26 Admiraal James Burney door R.H. Dyer, zie bijlage C. ‘He must be near eighty years of age, for he tells me he has been now threescore [zestig] years known as an author’.19. Bilderdijk overdreef, zoals wel vaker. Hij had immers pas ruimere bekendheid gekregen met zijn prijsvers over De invloed der dichtkunst op het staetsbestuur, dat in 1776 door het Leidse dichtgenootschap Kunst wordt door arbeid verkreegen met een gouden erepenning was bekroond. Op zaterdag 25 juni 1825 arriveerde Southey, samen met zijn reisgenoten Henry Taylor, Neville White en Arthur Malet, tegen de avond in Leiden, nadat ze eerst Antwerpen, Breda en Rotterdam hadden bezocht. De reis was overschaduwd door een blessure. Bij zijn vertrek uit Engeland had Southey reeds last van zijn voet gehad, als gevolg van het dragen van te nauwe schoenen. Onderweg was deze kwaal onder invloed van het warme weer verergerd. In het Franse plaatsje Bouchain of Mons (nabij de stad Valenciennes) was hij bovendien in zijn voet gestoken door een insect. Toen hij in Antwerpen arriveerde, voelde hij zich zo beroerd, dat hij het liefste naar huis was gegaan. Toch besloot hij zijn reis voort te zetten, ‘which he did in great pain, suffering more from this trifling cause in one week than he ever remembered to have endured in his whole life,’ zoals zijn zoon Cuthbert het later verwoordde.20. Bij zijn aankomst in Leiden was zijn voet zo pijnlijk, branderig en ontstoken, dat hij zich genoodzaakt zag een arts te raadplegen. Omdat in het logement waar hij verbleef niemand hem verstond, schreef hij een briefje aan zijn enige Leidse connectie: Bilderdijk. Zodra die hoorde dat de Engelsman in de stad was, spoedde hij zich naar hem toe. ‘We were friends at first sight,’ schreef Southey later aan zijn dochter.21. Bilderdijk nodigde hem al spoedig uit om bij hem te komen logeren, omdat hij geen hoge dunk had van de Leidse accommodaties. Southey nam het aanbod graag aan. Hij zou drie weken lang in huize Bilderdijk verblijven, ‘where every imaginable care is taken of me,’ schreef Southey aan zijn vrouw, ‘and every possible kindness shown, and where I have all the comforts which Leyden can afford’. Hoewel Bilderdijk zijn Engelse vriend hartelijk en gastvrij huisvestte, was hij in werkelijkheid niet zo blij met diens bezoek. In een brief aan zijn Het Bilderdijk-museum. Jaargang 26 3 Lodewijk Willem Bilderdijk (ca 1820) door onbekend kunstenaar. leerling Abraham Capadose schreef hij: ‘Daar is de Engelsche Dichter Southey uit de lucht komen vallen, op reis een ongemak aan 't been hebbende opgedaan, dat hem nog veertien dagen of langer zal beletten te gaan [...] Hoe dit nu mede gèneert kunt gy begrijpen, zoo wel als dat dit my wederom veel tijd kost.’ Gelukkig vond hij de man ‘zijnen omgang wel waard’ en zag hij veel overeenkomsten met hem in gevoelens en denkwijze. Southey op zijn beurt schreef dat hij een politieke geestverwant had gevonden. Bilderdijk was volgens hem ‘just as much abused by the Liberals in his country as I am in mine, and does “contempt” them as heartily and as merrily as I do,’ schreef hij aan zijn vrouw.22. Southey, die zijn pijnlijke voet op een stoel moest laten rusten, werd verpleegd en verzorgd door de vrouw des huizes. Bilderdijk zelf reikte zijn gast tal van boeken en zeldzame manuscripten van de oudste Nederlandse dichters aan om er de tijd mee te doden. Mogelijk waren die werken afkomstig uit de bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Toen de jonge Duitse geleerde August Heinrich Hoffmann von Fallersleben in 1821 in Leiden verbleef, had ook hij zonder beperkingen oude drukken en manuscripten mogen bestuderen, en had hij zelfs de sleutel van de bibliotheek gekregen.23. Southey voelde zich op zijn gemak en was nogal te spreken over zijn gastgezin. De periode die hij onder Bilderdijks dak had doorgebracht, was één van de plezierigste van zijn leven, schreef hij aan zijn broer Harry. Hij voelde zich op zijn gemak en had nergens anders zoveel oprechte vriendelijkheid kunnen ervaren als in deze ‘peculiar and almost insulated family’. Elders schreef hij: ‘It threw me upon the charity of Bilderdijk and his wife, two of the best and most interesting people with whom it has ever been my fortune to become acquainted. And no part of my life ever passed away more rapidly, more profitably, or more pleasantly, than while I was confined to the sofa under this roof.’ Over Bilderdijk schreef hij: ‘I find him a most agreeable and well informed Het Bilderdijk-museum.
Details
-
File Typepdf
-
Upload Time-
-
Content LanguagesEnglish
-
Upload UserAnonymous/Not logged-in
-
File Pages90 Page
-
File Size-