De Oudheid in het Nederlands Patrick De Rynck en Andries Welkenhuysen bron Patrick De Rynck en Andries Welkenhuysen, De Oudheid in het Nederlands. Ambo, Baarn 1992 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/rync001oudh01_01/colofon.htm © 2003 dbnl / Patrick De Rynck en Andries Welkenhuysen 5 Voor ma, ter herinnering aan vader Patrick Miae animae meae Andreas Patrick De Rynck en Andries Welkenhuysen, De Oudheid in het Nederlands 9 Inleiding Deze Gids is bestemd voor wie op zoek is naar betrouwbare informatie over Nederlandse vertalingen van Griekse en Latijnse, profane of christelijke, geschriften uit de Oudheid. De plat de résistance van het boek is uitgewerkt als een alfabetisch repertorium. Daarin worden alle vertaalde auteurs en geschriften gesitueerd en voorgesteld, en wordt een beredeneerd bibliografisch overzicht geboden van de Nederlandse vertalingen. In deze inleiding lichten wij de opzet en het specifieke karakter van onze Gids toe. Achtereenvolgens komen aan bod: de selectie van het materiaal (I), de opbouw van het werk (II) en de manier van informeren (III). In IV worden die beschouwingen geïllustreerd met voorbeelden van het soort vragen dat men aan dit boek kan stellen en de antwoorden die het geeft. I. Selectie en documentatie a. Beginselen en opties Onze Gids wil informeren over gepubliceerde Nederlandse vertalingen van Griekse en Latijnse geschriften uit de Oudheid. Wij lichten de betekenisdragende woorden van deze corpusafbakening toe. ‘Gepubliceerde’. Onze documentatie beperkt zich tot in druk of aanverwante technieken (offset enz.) publiek gemaakte vertalingen, hetzij in zelfstandige vorm (boek, brochure, plaquette), hetzij in artikelvorm (bijdragen in tijdschriften, verzamelwerken, verslag- en huldeboeken enz.). Niet in aanmerking komen dus vertalingen die alleen in handschrift bestaan of die ‘pro manuscripto’ werden vermenigvuldigd. Anderzijds hebben wij er wél naar gestreefd ook bibliofiele en beperkt verspreide uitgaven of ‘in eigen beheer’ uitgegeven werkstukken zoveel mogelijk te vermelden, als ze tenminste beantwoorden aan wat wij verder als selectiecriteria aangeven. Vertalingen in dag- en weekbladen worden in de regel niet opgenomen. Dit zijn onze elementaire ‘spelregels’, waarvan wij nu en dan in positieve richting afwijken, als bijvoorbeeld een privé- of weekbladvertaling ons inziens toch het vermelden waard is.Zo vindt men onder ‘Martialis’ twee ongepubliceerde bloemlezingen van de hand van Jan Sissau, samen de meest uitgebreide verzameling Martialis-vertalingen die ons bekend is. In de weekbladen Elsevier (43 [1987], 31, p. 63) en Knack (18 [1988], 9, p. 140) verscheen van de hand van Hugo Claus de enige volledige vertaling van Ausonius' Bissula-cyclus (zie onder Ausonius, Bissula). ‘Nederlandse’. Vertalingen in dialecten en in dochter- of zustertalen van het Nederlands (Betuws, Fries, Afrikaans) vallen buiten ons bestek. Patrick De Rynck en Andries Welkenhuysen, De Oudheid in het Nederlands 10 ‘Vertalingen’. Wij zijn niet uitgegaan van een apriorische definitie van wat een vertaling is. Enig inzicht in de geschiedenis van het vertalen leert dat de afbakening van termen als ‘vertaling’, ‘vrije vertaling’, ‘navolging’, ‘bewerking’ e.d. door cultuurhistorische omstandigheden wordt bepaald en dus niet vastligt. Het is ons inziens verkeerd zich alleen te laten leiden door wat nú de normen en gewoonten bij het vertalen zijn, om een oudere tekst al dan niet als een vertaling te beschouwen. Uiteraard is een zekere communis opinio, die er voor negentiende- en twintigste-eeuwse vertalingen van antieke teksten toch wel is, voor ons een leidraad geweest. Maar voor oudere vertalingen hebben wij óók een ‘historisch’ standpunt ingenomen. Wat in de publikatie zelf als ‘vertaling’ of ‘navolging’ wordt aangeboden, of wat nadien in de literatuurgeschiedenis als een ‘vertaling’ of ‘navolging’ wordt beschouwd, is in principe in aanmerking genomen als het aan onze overige selectiecriteria beantwoordt. Aanduidingen op titelpagina's als ‘Nae 's Landts gheleghentheyt verduytschet’ en ‘vrij, en in toepassing op onzen tijd nagevolgd’Resp. te vinden op de titelpagina's van: Hooft (P.C.), Vvarenar, Dat is: Aulularia van Plautus..., Amst., vander Plassen, 1617, en van: Perzius Hekeldichten... door Willem Bilderdijk, Rott., Immerzeel, 1820. zijn voor ons meer een stimulans geweest om deze publikaties op te nemen dan een belemmering. Als de eigen aard van de teksten niet voldoende blijkt uit de referentie, vonden wij het wél onze taak de lezer in een toelichting summier en sine ira et studio daarop te wijzen. Ook de vele vertalingen die vooral of uitsluitend uitgingen van een ‘tussenvertaling’ worden om deze reden niet verbannen. Maar omzettingen die aan ons begrip ‘parodie’ beantwoorden,‘Een werk dat een bekend, ernstig literair voorbeeld, een bepaalde stroming of een bepaalde manier van schrijven belachelijk maakt door kenmerkende aspecten ervan, inhoudelijk of formeel, spottenderwijze (b.v. door hyperbolisering) na te bootsen’: van Gorp (H.) e.a., Lexicon van literaire termen, Vijfde volledig herziene druk, Leuven, Wolters, 1991, p. 295. hebben wij, ondanks hun evident literairhistorisch belang, niet opgenomen. Vertalingen van moderne bewerkingen in vreemde talen (Duits, Engels, Frans enz.) blijven eveneens buiten beschouwing. Wij wagen ook hier een enkele keer een zijsprongetje, dat dan bedoeld is om de aandacht te vestigen op een typisch curiosum. Een paar voorbeelden ter verduidelijking van het voorgaande. In de inleiding op de 1612-uitgave van Roemer Visschers Quicken worden dertien navolgingen aangewezen, met opgave van Martialis' epigrammen die als brontekst dienst deden.Vgl. Geerebaert (A.), Lijst van de gedrukte Nederlandsche vertalingen der oude Grieksche en Latijnsche schrijvers, Gent, Volksdrukkerij, 1924, p. XIV, n. 1. Dit volstond voor ons om literator Visscher op te nemen in de groep van Martialis-vertalers die in de betreffende notitie onder ‘aanvullende opmerkingen’ worden opgesomd. Op de titelpagina van Hugo Claus’ ThyestesAmst., Bezige Bij-Antw., Contact, 1966. lezen we: ‘toneelstuk naar de tragedie van Seneca’: deze ‘adaptatie’ wordt opgenomen. Dit geldt ook voor de ‘herscheppingen’ van Ovidiaanse metamorfosen door Charivarius.Charivarius, Ruize-rijmen, Haarlem, Tjeenk Willink, 1922, en andere uitgaven: zie onder Ovidius. Het zou echter ongepast zijn in dergelijke kwesties van selectie een té zelfverzekerde en objectivistische indruk te willen geven. Ook bibliografen laten zich bij hun speurwerk leiden door onuitgesproken vooronderstellingen, onder meer over de kenmerken waaraan een vertaling van een antieke tekst als vertaling kan worden (h)erkend en aanvaard. Apriori's kunnen dus niet volledig worden weggecijferd. Zo Patrick De Rynck en Andries Welkenhuysen, De Oudheid in het Nederlands heeft zeker de lijst van Geerebaert en hebben de door hem gemaakte keuzen invloed uitgeoefend op de samenstelling van onze Gids. De alom erkende kwaliteiten van zijn werk stellen ons gerust op dit vlak. Toch aarzelden wij niet om in concrete gevallen van Geerebaerts zienswijze af te wijken.Het geval van Roemer Visschers Martialis-vertalingen was hiervan al een voorbeeld. Uiteraard hebben we ook op andere vlakken inzichten die sinds 1924 door de wetenschap zijn achterhaald, aangepast. Zo krijgt bij ons de Appendix Vergiliana een eigen notitie (Geerebaert klasseert ze zonder meer onder Vergilius) en wordt de laat-middeleeuwse elegie Lydia bella puella door ons niet meer vermeld (Geerebaert plaatst ze nog in de rubriek gewijd aan Vergilius' jeugdvriend Gallus). Patrick De Rynck en Andries Welkenhuysen, De Oudheid in het Nederlands 11 Onze ‘openheid’ heeft tot gevolg dat er voor sommige antieke auteurs wellicht een discrepantie is tussen wat wij volgens onze eigen strenge criteria als ‘vertaling’ zouden mogen opnemen en wat in feite in onze Gids wordt aangeboden. Wij denken concreet aan Aesopus, Anacreon, Catullus, Horatius, Martialis enz. ‘Griekse en Latijnse geschriften uit de Oudheid’. Zoals reeds vermeld maken alle profane en christelijke auteurs en geschriften van de Grieks-Romeinse Oudheid deel uit van ons corpus van bronteksten. Dus niet alleen de ‘schone letteren’, maar ook de wetenschappelijke en religieuze literatuur, inscripties en oorkonden, brieven en andere private schrijfsels worden vermeld als er noemenswaardige vertalingen van bestaan. De ‘Oudheid’ begint voor ons met de Homerische epen (achtste/zevende eeuw v.C.) en eindigt bij de dood van keizer Justinianus (565 n.C.). Deze precieze einddatum wordt door de meeste cultuur- en literatuurhistorici aanvaard. Patrologen laten hun discipline, de studie van leven, geschriften en leer van de kerkvaders,Zie het handboek van Altaner (Berthold)-Stuiber (Alfred), Patrologie. Leben, Schriften und Lehre der Kirchenväter, 9. Auflage, Freiburg-Basel-Wien, Herder, 1978. nog een stuk verder lopen, tot in de zevende en zelfs de achtste eeuw van de christelijke era (Isidorus van Sevilla † 636, Beda † 735, Johannes Damascenus † ca. 750). Maar de ‘Oudheid’ is een cultuurhistorische meer dan een kerkhistorische categorie. Trouwens, in nog een ander opzicht verschilt ons bestek van dat der patrologen. Wij beperken ons strikt tot de geschriften in het Grieks en het Latijn. Om ook meer perifere cultuurtalen en met name de belangrijke oosters-christelijke talen (Syrisch, Armeens enz.) in ons onderzoek te betrekken achtten wij ons niet geroepen en ten enenmale onbevoegd. Ondertussen troosten wij ons met de wetenschap dat deze Gids de eerste poging is om althans voor
Details
-
File Typepdf
-
Upload Time-
-
Content LanguagesEnglish
-
Upload UserAnonymous/Not logged-in
-
File Pages516 Page
-
File Size-