Rurale transformatie in de Schotse Hooglanden Een verkennende wereldhistorische studie van de Highland Clearances Gillis Moereels Promotor: prof. dr. Eric Vanhaute Commissarissen: prof. dr. Erik Thoen en dr. Wouter Ronsijn Masterproef voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte voor het behalen van de graad van Master in de Geschiedenis Academiejaar 2015-2016 1 Verklaring De auteur en de promotor(en) geven de toelating deze studie als geheel voor consultatie beschikbaar te stellen voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van gegevens uit deze studie. Het auteursrecht betreffende de gegevens vermeld in deze studie berust bij de promotor(en). Het auteursrecht beperkt zich tot de wijze waarop de auteur de problematiek van het onderwerp heeft benaderd en neergeschreven. De auteur respecteert daarbij het oorspronkelijke auteursrecht van de individueel geciteerde studies en eventueel bijhorende documentatie, zoals tabellen en figuren. De auteur en de promotor(en) zijn niet verantwoordelijk voor de behandelingen en eventuele doseringen die in deze studie geciteerd en beschreven zijn. 2 3 “Le premier qui, ayant enclos un terrain, s’avisa de dire: Ceci est à moi, et trouva des gens assez simples pour le croire, fut le vrai fondateur de la société civile. Que de crimes, que de guerres, de meurtres, que de misères et d'horreurs n’eût point épargnés au genre humain celui qui, arrachant les pieux ou comblant le fossé, eût crié à ses semblables: Gardez-vous d'écouter cet imposteur; vous êtes perdus, si vous oubliez que les fruits sont à tous, et que la terre n’est à personne.” - Jean-Jacques Rousseau, Discours sur l'origine et les fondemens de l’inégalité parmi les hommes, 1754 “By avarice and selfishness, and a grovelling habit, from which none of us is free, of regarding the soil as property, or the means of acquiring property chiefly, the landscape is deformed, husbandry is degraded with us, and the farmer leads the meanest of lives.” - Henry David Thoreau, Walden; or, Life in the Woods, 1854 “You don’t sell land as if it was a Goya painting.” - Bill Ritchie, 2015 4 Voorwoord Een licentiaatsverhandeling kan nooit alles synthetiseren wat in de opleiding aan bod gekomen is. Toch dient het als een soort van sluitstuk. Sommige studenten werken hier vrij systematisch naartoe door zich vast te pinnen op een bepaalde periode of een bepaald thema en hun kennis hierover jaar na jaar uit te diepen. Het pleit voor de opleiding aan deze universiteit dat zulk een traject niet opgedrongen wordt aan degenen die variatie boven specialisatie verkiezen, zeker in tijden van academische hyperspecialisatie. Anderzijds, of dat is althans mijn ervaring, kan men er niet zomaar vanuit gaan dat een traject dat gekenmerkt wordt door afwisseling, door studie van diverse perioden en thema’s, noodzakelijkerwijs resulteert in een beter begrip van ‘de mens in de tijd’, van historische continuïteiten of recurrenties in de geschiedenis. Het door mijzelf afgelegde traject heeft er niet toe geleid dat ik nu een specialist ben in enige periode of thema, maar evenmin dat ik nu een coherent overzicht heb en ‘de mens in de tijd’ begrijp. Het heeft eerder geresulteerd in een chaos aan losse feiten, vage analogieën en associaties, in het ijle zwevende namen en data en uiteindelijk ook in een thesis geschreven door iemand die veel te weinig weet, veel te weinig begrijpt en beter eerst nog wat zou luisteren alvorens zinvol te kunnen spreken. Maar ik neem aan dat ik daar niet alleen in ben en aan het eind van de opleiding moet er nu eenmaal iets op papier staan. Wat de continuïteiten en recurrenties betreft, kan vastgesteld worden dat sommige historici uitdrukkelijk op zoek gaan naar grote patronen en wetmatigheden in de geschiedenis en in deze zoektocht, die veelal ultiem gericht is op het heden en de toekomst, het bestaansrecht van de discipline zien, voorbij de antiquarische Spielerei van wat Nietzsche de “verwöhnte Müssiggänger im Garten des Wissens” genoemd heeft.1 Anderen daarentegen zullen deze zoektocht afdoen als ijdele, onwetenschappelijke speculatie die, precies door de impliciete of expliciete gerichtheid op het heden en de toekomst, de deur openzet voor ideologisch gemotiveerde toe-eigening en modificatie, misschien zelfs verminking, van de historische werkelijkheid die zij zelf liever meticuleus in kaart trachten te brengen op een zo objectief mogelijke manier, hierbij veralgemingen, analogieën en vermeende continuïteiten schuwend (om over politiek relevante gevolgtrekkingen nog te zwijgen). Deze tweede categorie is, om binnen de terminologie van Nietzsche te blijven, de categorie van de eunuchen die over de harem van de objectieve geschiedenis waken, maar, eunuchen zijnde, slechts in staat zijn tot steriele geschiedschrijving. Hier rijzen twee vragen. De eerste vraag is in hoeverre historici behorend tot deze tweede categorie, ondanks hun behoedzaamheid en wetenschappelijke deontologie, zelfs in staat zijn tot waarachtige objectiviteit: zij mogen dan wel gecastreerd zijn, is daarmee ook al hun vooringenomenheid uitgewist? De tweede vraag is of historici behorend tot de eerste categorie, ondanks hun engagement, uiteindelijk niet even steriel zijn als de eunuchen. Zijn zij niet de door het heden gekwelde gevangenen van het verleden dat zij beschrijven met het oog op de toekomst, zonder ook maar ergens vat op te krijgen: het verleden is verloren, het heden straks ook – het glijdt voorbij terwijl de historicus in het verleden graaft – en de toekomst trekt zich niets aan van esoterisch gepalaver in academische tijdschriften (of licentiaatsverhandelingen die door geen hond gelezen worden)? Beide vragen zullen in deze verhandeling onbeantwoord blijven (maar de boodschap is: verwacht er niet te veel van). Het is evenmin mijn ambitie om hier een nieuw licht te schijnen op de eeuwige discussie tussen de zogenaamde nomothetische en idiografische visies op de geschiedenis, die de nadruk leggen op respectievelijk wetmatigheden en historische specificiteit, of een van beide benaderingen expliciet te verdedigen (al zal, het moet gezegd, een zekere voorkeur voor het onderkennen van systemische patronen waarschijnlijk wel tot uitdrukking komen). Eerder, het probleem van de historische wetmatigheden enigszins omzeilend, wil ik ter introductie van het onderwerp van deze thesis wijzen op een welbepaalde wetmatigheid die, hoe evident en basaal ze ook mag zijn, in de loop der jaren meer aandacht gekregen heeft in mijn denken over geschiedenis: de 1 Nietzsche, 1874: iii. 5 biologische (transhistorische) wetmatigheid van het calorisch minimum. De mens is een dier dat voedsel nodig heeft om te overleven; als er één continuïteit is in het menselijke bestaan, dan is het wel het streven naar de vervulling van de nood aan voeding. Deze eenvoudige redenering bracht mij ertoe een thesisonderwerp te overwegen dat in verband staat met de productie van voedsel, meer bepaald de categorie van mensen die aan voedselproductie doen. Sinds wat geboekstaafd staat als de Neolithische Revolutie (in een andere mythologie ook wel de Zondeval) zijn dat globaal gesproken in de eerste plaats landbouwers, al zijn er dan hier en daar mensen die zich ‘aan de andere kant van Eden’ bevinden.2 Hoe fundamenteel het belang van landbouwers voor de menselijke geschiedenis ook mag zijn, het is niet bepaald de sociale categorie die de meeste aandacht geniet in geschiedenisboeken. Men leest er veeleer over degenen die landbouwers uitbuitten (en veelal zonder de vermelding dat zij landbouwers uitbuitten). Deze thesis zal dat onevenwicht niet wegwerken, maar laat dit een gelegenheid zijn om het obligatoire dankwoord waarmee licentiaatsverhandelingen plegen te openen te reserveren voor de mannen, vrouwen en kinderen die voedsel produceren, die al millennia lang de basisvoorwaarde voor ons bestaan vervullen en doorgaans op weinig erkentelijkheid daarvoor kunnen rekenen. Bij deze: bedankt (al doen de meesten onder jullie het waarschijnlijk uit noodzaak eerder dan vrije keuze). Het is welbekend dat de macht van de agro-industriële sector wereldwijd toeneemt en alsmaar meer voor landbouw geschikte grond geconcentreerd raakt in alsmaar minder handen. Het logische gevolg hiervan is dat de toegang tot het land voor kleinschalige landbouwers ernstig slinkt: volgens een recente studie hebben zij tegenwoordig toegang tot minder dan een kwart van het globale landbouwareaal en kent dit percentage een dalende trend. Desondanks staat kleinschalige landbouw vandaag in voor meer dan de helft van de globale voedselproductie. Een en ander betekent dat kleinschalige landbouwers, die dus niet alleen het gros van de wereldbevolking voeden maar veelal ook een hogere productiviteit halen dan grote landbouwbedrijven, zich moeten behelpen met alsmaar kleinere arealen of dat zij finaal van het land gedreven worden.3 Sommige auteurs hebben het over een momenteel aan de gang zijnde land grab zonder weerga sinds koloniale tijden waarbij miljoenen hectaren in wat men het ‘Globale Zuiden’ noemt opgekocht worden door speculatieve investeerders voor wie het gecommodificeerde land en de vruchten ervan een middel zijn tot kapitaalsaccumulatie.4 Zonder deze actuele ontwikkelingen af te doen als een eenvoudige ‘herhaling van de geschiedenis’, aldus de specificiteiten miskennend van deze neoliberale golf van accumulatie door onteigening (een begrip dat verderop zal geduid worden), lijkt het zinvol
Details
-
File Typepdf
-
Upload Time-
-
Content LanguagesEnglish
-
Upload UserAnonymous/Not logged-in
-
File Pages146 Page
-
File Size-