Indische Letteren. Jaargang 15 bron Indische Letteren. Jaargang 15. Werkgroep Indisch-Nederlandse Letterkunde, Alphen aan den Rijn 2000 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_ind004200001_01/colofon.php © 2012 dbnl i.s.m. 1 [Nummer 1] Redactioneel In dit nummer van Indische Letteren (als een wat late nieuwjaarsgroet) een kort artikel over een opmerkelijk ‘genre’: de Indische ‘krantenloperspoëzie’. Verder een portret van de schilder Walter Spies aan de hand van intrigerende egodocumenten. Daarna volgt een zoektocht in de literatuur naar de betekenis en de verbeelding van het mysterieuze begrip goena-goena. En tot slot wordt in dit nummer het werk van de schrijfster Jill Stolk beschouwd in het licht van de naoorlogse dekolonisatie. Op 25 mei a.s. hoopt de neerlandicus Frank Okker te promoveren op zijn biografie van Willem Walraven, getiteld: Dirksland tussen de doerians. Op onze lezingenmiddag van 16 juni a.s. zal hij spreken over het schrijven van deze biografie. Aansluitend hierop zal Peter van Zonneveld spreken met mevrouw Lies Walraven. Elders in dit nummer treft u de uitnodiging hiervoor aan. Indische Letteren. Jaargang 15 2 ‘Selamat tahoen baroe’ Indische ‘krantenloperspoëzie’ Gerard Termorshuizen* Tot in het begin van de twintigste eeuw was een Indisch nieuwsblad in de meest letterlijke zin een ‘monsieur’. Die ‘meneer’ - soms bijgestaan door een ‘mederedacteur’ en/of een corrector - was de redacteur, de man die de krant ‘maakte’ en haar gezicht gaf, die daarnaast overzicht en controle had over alles wat er in zijn bedrijfje omging en voorviel. Dit nu hing samen met de nog bescheiden omvang van zo'n Indische krant. Telden de grote ‘landelijke’ bladen in patria hun betalende lezers al bij tienduizenden, in de kolonie hadden de gevestigde kranten omstreeks 1880 niet meer dan tussen de 1.500 en 2.500 abonnees. In 1905 had de grootste krant, het Bataviaasch Nieuwsblad, een kleine 5.000 abonnementen. Terwijl verscheidene nieuwsorganen in Nederland in 1880 al beschikten over onderling de taken verdelende (min of meer gespecialiseerde) redactiestaven, was dat in Indië - en dan nog alleen bij de belangrijkste bladen - pas het geval na 1905. In redactioneel opzicht is de Indische krant heel lang een éénmansonderneming geweest. De redacteur van een gerenommeerd dagblad - zoals De Locomotief, de Java-Bode, het Bataviaasch Nieuwsblad en het Soerabaiasch Handelsblad - was een ‘alles kunner’, een ‘alles weter’, een ‘duizendpoot’, een ‘homme à tout faire’. Die laatste aanduiding is van de bekende Indische journalist J.A. Uilkens. Van Uilkens - hij heeft verschillende keren intrigerende informatie gegeven over de ‘histoire intime’ van de koloniale dagbladpers - maar ook van zijn collega's weten we voor wat een immense taak zo'n man dagelijks stond. Een werkweek van zo'n 75 uur was normaal voor - let wel: zeer getalenteerde en geroutineerde - journalisten als Uilkens, Van Kesteren, Brooshooft en Daum. Behalve met de administratie en advertenties (het terrein van de drukker-uitgever) hield een krantenleider zich zoals gezegd met van alles bezig, óók met de arbeid in de drukkerij waar hij, ter assistentie van het vaak onvoldoende gekwalificeerde personeel, regelmatig was te vinden. Niet zelden bijvoorbeeld hoorde de opmaak van de krant tot Indische Letteren. Jaargang 15 3 zijn taak. Misschien wel zijn grootste zorg (en dagelijkse ergernis) vormden de letterzetters. Beschikte men in Europa over vaklui die ‘de spelfouten onder hun werk verbeteren’, in Indië moest men het dikwijls doen met mensen die ‘de taal van de kopie, die zij letter voor letter moeten nagaan, niet verstaan’, schrijft Uilkens ergens. Met als gevolg tijdvretende correcties van de proeven. Een journalist schreef er een tirade op rijm over en eindigt die met Maar 'k heb genoeg gezegd, dunkt me, om de lezers over te halen, Mij een handje te helpen met op de zetters te smalen. Mochten ze voortaan in mijn opstellen fouten ontmoeten, Dan weten ze, dat ze die niet op mijn boekje schrijven moeten, Ik sluit dit ‘gedicht’ met een ‘Schrijversgebed’, Zelfstandige navolging van De Génestet: Straf Gij de booze zetters, Heer! Geef ons de ziels- en nachtrust weer! Een van zijn reflecties - ze is uit 1887 - op het door hemzelf uitgeoefende beroep wijdt Uilkens aan de dagindeling van een Indische redacteur en aan de wijze waarop z'n krant zich dagelijks vulde. Het is buitengewoon boeiend wat hij vertelt. Ik beperk mij hier echter tot de uren tussen drie en half vijf in de middag, vanaf het moment dat de krant van de pers rolde tot aan het tijdstip dat de abonnees hun blad door een krantenjongen aangereikt kregen. Die krantenlopers en een tweetal van hun ‘nieuwjaarskattebelletjes’ - zo vond ik ze genoemd - vormden de aanleiding tot dit artikeltje. Om omstreeks drie uur dan was de krant gereed. Wat er daarna gebeurde, vertelt Uilkens: Bij hoopen worden de exemplaren der dreunende machine ontnomen en door een groot aantal personen gevouwen [...], van omslagen voorzien, gefrankeerd, in groote blikken trommels gedaan en naar de post gebracht; dikwijls haast-je, rep-je! De stedelijke rondbrengers krijgen ieder hun aantal voor de wijken, die zij te bedienen hebben en rennen daarmee weg. Fataal, als de kleine kerel een interessanten vlieger ontmoet, waarbij de belangen van een vriend of een soedara betrokken zijn; alligt ontvangt dan de redacteur den volgenden dag eenige klachtenbrieven meer. Zo tussen vier en half vijf sore werd de krant bezorgd. Een ijzeren regel! Want o wee als de Indischgast, in z'n krossi malas bijkomend van zijn middagslaap of een zware werkdag, naast zijn kop thee of kopi toebroek niet kon beschikken over zijn lijfblad. De ‘loper’ kreeg het over zich heen. Maar als diezelfde jongen zijn taak het jaar door naar behoren had volbracht, kon op oudejaarsdag worden gerekend op een fooi. In ruil kreeg de toean soms ‘de beste wensen’ in de hand gedrukt. Indische Letteren. Jaargang 15 4 Die nieuwjaarswens was gedrukt op een enkel velletje papier. Natuurlijk werd dit ‘kattebelletje’ al dan niet na lezing ervan weggegooid. Het is dus niet verwonderlijk dat we van dit ‘genre’ nauwelijks iets afweten. Een tweetal voorbeelden slechts heb ik aangetroffen. Een van de meest opvallende aspecten van die twee teksten is de tjampoeran van Nederlands en Maleis, óók (zoals in het tweede voorbeeld) in een en dezelfde regel. Het spijt me voor hen die onbekend zijn met het Maleis, maar toch vertaal ik hier liever niet: de charme van die verzen zit behalve in het rijm en ritme in de komische vervlechting van de twee talen. Vertaald commentaar daarbij vormt mijns inziens een storend element. Het eerste voorbeeld vond ik afgedrukt in een krant, en betreft de nieuwjaarswens voor 1876 van het Padangsch Handelsblad. Hier volgt de tekst: Veel geluk en heil en zegen Pada ini hari tahoen baroe Dat god u veel voorspoed mag geven Di atas segala apa toean maoe God schenke u nog vele jaren Soepaija idoep senang dalam doenia Dat ge veel rijkdom moogt vergaren Soepaija simpankan saija SATOE ROEPIA Dat geluk steeds uw deel mag zijn Djangan toean tjilaka satoe apa Opdat bij goede tafel en goeden wijn Toean tida loepakan kapada saija Dat uw kroost uw ouden dag versiere Soepaija toean senang di hari toea Dat u verder deez' dag vrolijk viere Itoe jang di harap kapada saija. Het tweede voorbeeld is in het genre van de Indische ‘krantenloperspoëzie’ (mijn term!) misschien wel het enige uit de negentiende eeuw waarvan we een origineel exemplaar bezitten. Bij louter toeval kwam het terecht in de legger van 1892 van het in Solo uitgegeven nieuwsblad Nieuwe Vorstenlanden. Daarin vond ik het: een los velletje van 19 bij 26 cm met daarop een lang vers. De ‘kop’ (in deels versierde kapitalen) luidt: ‘Slamet Tahoen Bahroe 1892 dari looper Nieuwe Vorstenlanden’. Het is (zoals aan de voet wordt vermeld) gedrukt op de pers van Vogel van der Heijde & Co., de uitgever van het driemaal per week verschijnende nieuwsblad. Hoewel vervaardigd in het directe belang van hun krantenjongens, is het duidelijk dat ook de redacteur en uitgever zo'n ‘kattebelletje’ beschouwden als een visitekaartje voor hun krant: in al z'n eenvoud is het met veel zorg en smaak gedrukt en geïllustreerd: de tekst is ingebed in een kadertje van bamboe en bamboeblad, en onderaan, in de linker- en rechterhoek, zien we respectieve- Indische Letteren. Jaargang 15 5 lijk een hengelende knaap en een zich eveneens met de visvangst bezighoudende reiger afgebeeld. De tekst is verdeeld over twee kolommen, gescheiden door een vignet. Hier volgt dit merkwaardige staaltje ‘loperspoëzie’: Ada satoe tahon Treur niet om 't kombali, njang soedah djadi, Soedah hilang in het Harep akan niet. - datang-an; Banjakh orang Allah briekan kami njang b'rangkali, padie, Tjoema bertemoe Kaloe radjin hamba verdriet; kan! Banjakh djoega, Daarom toeron 's welker hati, Hemels zegen, Nooit door soesah Op uw hoop aangetast, sepenoh neer; Dari besaar sampej En haar bintang mati, tjahja U tegen, Vroolijk staarden Telkens harie ini op den last, weer. Dien des Voorspoed lache U wereldsloop kan op uw schreden, brouwen, En vaak juichten Iedere tahon bah'roe om 't senang, aan. Dat, hoe anderen, En het berkat, dat tjapeh, sjouwen, ge op heden Dieja rasa, Smaakt, blijve levenslang. - ongekrenkt bestaan. Djarang tjah'ja Nooit moog' U mataharie, tjelaka dreigen, Trangkan kekal Soesah blijve U k'hiedop-an; onbekend; Djarang satoe Steeds moogt ge bidadarie, apa maoe verkrijgen, Indische Letteren. Jaargang 15 Hieborkan Lekker zijn tot 's kasoesah-an. levens end. Maar hoe 's Maar wie wenscht levensstorm ook dat? zult gij vrager; woede, Ieder draagt zijn Wij! die of het bagian; stormt of niet Brat dan ring'an, Driemaal 's weeks door Gods hoede, de krant ronddragen Die hem nooit Waar gij zoo veel ontvallen kan. - nieuws in ziet. Schijnt uw Wij - wij wenschen levenslamp dan U nog meerder, tawar, Dreigt zij spoedig Slamat njang uit te gaan, bersemporna Denk er om: geen Schenke U Allah, boenga mawar, d'Albeheerder Of er is een doerie Slamat dalem aan.
Details
-
File Typepdf
-
Upload Time-
-
Content LanguagesEnglish
-
Upload UserAnonymous/Not logged-in
-
File Pages248 Page
-
File Size-