2009 – 2010 Het Noor dzeegermaans: Een status questionis Verhandeling voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte voor het verkrijgen van de graad van Master in de Historische Taal- en Letterkunde door Alexander Demoor Promotor: Prof. Dr. Luc De Grauwe 2 Dankwoord Ik wens prof. dr. De Grauwe uit de grond van mijn hart te bedanken voor de schier oneindige (!) bereidwilligheid tot nuttige raadgevingen en opbouwende commentaar die hij aan de dag legde tijdens het schrijven van deze verhandeling. Zonder de overweldigende hoeveelheid aan relevante en fascinerende bronnen die hij mij, een verstokt pendelstudent, op de meest uiteenlopende wijzen bezorgde, was dit alles nooit tot stand gekomen. Eveneens wil ik mevr. Rottier van de vakgroep Duitse Taalkunde alsook mevr. Willems en mevr. Bouckaert van de vakgroep Nederlandse Taalkunde bedanken voor hun soepelheid ten opzichte van het ontleningssysteem van de Gentse Universiteitsbibliotheken en vooral de vriendelijke hulp die mij werd gegeven toen ik weer eens de weg naar het juiste boek zoek was. Ik druk bij deze ook de oprechte waardering uit voor de algemene steun van mijn ouders tijdens dit uitdagende en erg intensieve studiejaar, en het geduld en begrip dat zij opbrachten voor de mindere dagen. Dit dankwoord is ook gericht aan de kameraden, zowel mannelijk als vrouwelijk, die mij inspiratie verleenden tijdens het schrijfproces en af en toe wat verstrooiing boden. Vooral de begeesterende gesprekken met dhr. Krekelbergh over het archeologische aspect van het Noordzeegermaanse vraagstuk schiepen een volmaakt kader om toch nog eens een poging te doen om meer klaarheid te scheppen over “dat verdraaide Ingveoons”! 3 4 Inhoudsopgave Dankwoord - 3 - Inhoudsopgave - 5 - 1. Inleiding - 7 - 2. Geschiedenis van het onderzoek - 12 - 2.1. Onderzoek voor 1800 - 12 - 2.1.1. Ingveoons in de Oudheid - 12 - 2.1.2. Zestiende en zeventiende eeuw - 16 - 2.2. Onderzoek in de negentiende eeuw - 18 - 2.2.1. Ingveoons - 19 - 2.2.2. Anglo-Fries - 21 - 2.2.3. Lorenz Morsbach en Rasmus Rask - 22 - 2.3. Onderzoek in de twintigste eeuw - 24 - 2.3.1. Ferdinand Wrede - 26 - 2.3.2. Theodor Frings en Klaas Heeroma - 29 - 2.3.3. Noordzeegermaans - 32 - 2.3.4. Noord-West-Germaans - 36 - 2.3.5. Einde van de twintigste eeuw - 40 - 2.4. Noordzeegermaans en Noord-Germaans - 48 - 2.4.1. Ernst Schwarz - 50 - 2.4.2. Thomas Markey - 58 - 2.4.3. Hans Frede Nielsen - 60 - 3. Noordzeegermaanse innovaties - 65 - 3.1. Vroege innovaties - 66 - 3.1.1. Meervoudsvorming met /-as/ - 66 - 3.1.2. Verlies van /-r/ (< /-z/) in enkele lettergreep - 68 - 5 3.1.3. Persoonlijke voornaamwoorden met /j-/ - 71 - 3.1.4. Persoonlijke en vragende voornaamwoorden met /h-/ - 72 - 3.1.5. Afwezigheid van reflexivum *sik - 74 - 3.1.6. Verlies van /-t/ in “hij is” - 75 - 3.1.7. Voorvoegsel *hunð- bij telwoorden 70 tot 100 (120) - 76 - 3.1.8. Wegval van nasaal voor /f/ en stemloze dentale fricatief - 77 - 3.1.9. Velarisering /a/, /ē1/ tot /o/, /ō/ - 81 - 3.2. Late innovaties - 84 - 3.2.1. Palatalisatie van /ē1/ tot /ē/ - 84 - 3.2.2. Monoftongering van /ai/ resp. /au/ tot /ā/, /ē/ resp. /ā/ - 85 - 3.2.3. Palatalisatie van /a/ tot /æ/ of /e/ - 88 - 3.2.4. Palatalisatie van gutturalen voor palatale klinkers - 90 - 3.2.5. Ontronding van palatalisatie door umlaut - 94 - 3.2.6. Woordvormingssuffixen -(e)de en -scip(i) - 97 - 3.3. Noordzeegermaanse woordenschat: een vooruitblik - 98 - 4. Besluit -102- 5. Bibliografie -105- 6 1. Inleiding Dat de Noordzee in het verleden en het heden een belangrijk Noord-(West-)Europees geopolitiek gegeven was en is, kan moeilijk betwist worden. Zij had echter ook duidelijke gevolgen voor het talige verleden en heden van dit gebied. Rond de vijfde eeuw t.o.t. ontwikkelde zich namelijk een Sprachbund uit een aantal Oud-West- Germaanse dialecten in deze Noordzeeruimte, die men later collectief onder de noemer Ingveoons of Noordzeegermaans zou vatten, “[...] een etiket voor taalverschijnselen aan de kust [van de Noordzee, AD], een rekbare term zonder al te preciese [sic!] afbakening in de tijd en in de ruimte [...]” [Schönfeld, 1964: XXXIII]. De sprekers van deze dialecten zouden kort na de genese van deze “taalverschijnselen” bovendien deel uitmaken “[...] of the general population movement that resulted in the Germanic colonisation of Britain and overland from nearby Frisian territory” [Buccini, 2003: 210- 211] en zouden zodoende de Noordzeeruimte verder als een economisch, politiek en talig instrument benutten. Uit deze dialecten groeiden enkele eeuwen later een aantal Oud-West-Germaanse schrijftalen, die deze “taalverschijnselen” met elkaar leken te delen, die ze m.a.w. als gemeenschappelijke innovaties hadden doorgevoerd: [...] durchgängig feststellbare Korrespondenzen in allen Sprachbereichen [lassen, AD] die Folgerung zu, daß zwischen dem Altenglischen, Altfriesischen, Altniederländischen und dem Altniederdeutschen ein alter sprachgeschichtlicher Zusammenhang herrscht. [Sanders, 1982: 41] Deze innovatieve kenmerken bleven eeuwenlang in de Germaanse dialecten langs de Noordzeekusten aanwezig. De normerende kracht1 ervan was afhankelijk van de situatie waarin ze werkzaam waren: Soms werden ze bevestigd door opgenomen te worden in een standaardtaal, doch meestal deelden ze het lot van de dialecten waarin ze functioneerden en genoten weinig prestige, waardoor ze geleidelijk aan in geografische of diastratische relictposities teruggedrongen werden. Heden ten dage gelden deze 1 Taalverandering is immers “[...] to be understood more broadly as changes in consensus on norms of usage in a speech community” [Milroy, 1992: 17]. 7 relicten als “het voorlopige eindschot [...] van een eeuwenlange regressie” [Devos, 2002: 5]. Als gespecialiseerd onderdeel van de germanistische taalwetenschap genoot het onderzoek naar de dialecten en talen met een Ingveoons of Noordzeegermaans karakter van meet af aan, d.i. vanaf de negentiende eeuw, de “gouden eeuw” van de historische en vergelijkende taalwetenschap, een bijzondere belangstelling. Het Noordzeegermaans besloeg immers op zich al vier van de vijf geattesteerde Oud-West-Germaanse dialecten(groepen) en vormde dus een omvangrijke groep. Ieder zichzelf respecterend germanistisch deskundige werd bijgevolg geacht een duidelijke houding ten opzichte van dit Noordzeegermaans in te nemen, vooral dan met betrekking tot de verbanden die deze dialecten met andere Germaanse dialectengroepen hadden. De pogingen om de Germaanse dialecten in groepen met een aantal gemene delers op te delen bleken echter niet altijd volledig overtuigend te zijn. Germanic dialect grouping werd een berucht “[...] immer wieder von neuem diskutiertes Problem” [Rösel, 1962: V]. Dit probleem werd nog gevoed door het bekende euvel van de relatieve bronnenschaarste dat de historische taal- en letterkunde wellicht tot het einde der dagen zal achtervolgen, want hoe verder men in de tijd teruggaat, hoe gebrekkiger het overgeleverde materiaal wordt, vooral als een geïnstitutionaliseerde schrifttraditie ontbrak. Het probleem van de schaarste was bij het Noordzeegermaans zelfs nog veel nadrukkelijker aanwezig, daar de cruciale periode2 waarin de talige innovaties die de Noordzeegermaanse dialecten hun herkenbaarheid verleenden tot stand kwamen weinig relevante attestaties voortbracht. Het gros van wat men in die periode langs de kusten van Noordwest- Europa sprak, is slechtst uiterst schaars overgeleverd, en laat zodoende weinig tot geen ruimte voor nauwkeurige analyses van de verspreiding van de innovaties en hun werking3. Het Oud-Engels werd pas vanaf de zevende eeuw geattesteerd, het Oud- 2 Volgens Heeroma, die in dit geval de algemeen geldende opvatting vertegenwoordigt, begonnen deze ontwikkelingen zich te verspreiden vanaf de vroege vijfde eeuw [Heeroma, 1965: 1]. 3 We zouden het kunnen vergelijken met het aanschouwen van een pas ontdekt, prachtig gedetailleerd schilderij op afstand. We waren er niet bij, toen het schilderij vervaardigd werd: We weten bijgevolg niet wat er de scheppers van het kunstwerk door het hoofd ging. Bovendien verkeren we niet in de mogelijkheid om dichterbij te komen. Hierdoor kunnen we de algemene patronen in het schilderij wel vaststellen en zodoende de aanwezigheid van die patronen in het algemeen bevestigen, maar de 8 Saksisch en het Oud-Nederlands vanaf de negende eeuw en het Oud-Fries zelfs maar vanaf de elfde eeuw, m.a.w. toch reeds enkele eeuwen na het “ontstaanspunt”, eeuwen waarin talrijke andere veranderingen plaatsvonden [König, 2007: 55-57]. De schaarste van bronnen leidde onvermijdelijk tot een wildgroei van structurerende denkkaders, die de gaten in de overlevering poogden op te vullen met een verklarende context. Deze hypotheses waren niet altijd onderling verenigbaar. Milroy [1992: 46] vatte de problematiek als volgt samen: Sometimes the data may be so impoverished that decisions cannot be made as to what is the best description amongst a set of possible descriptions, or what is the best explanation amongst a set of possible explanations. Deze vertroebelende fragmentatie, die een definitief antwoord, indien dit al zou bestaan, in de weg staat, trof ook het debat over het Noordzeegermaans. In het licht van wat zal besproken worden in het tweede hoofdstuk, waarin de geschiedenis van en de tendensen binnen het onderzoek worden samengevat, en het derde hoofdstuk, waarin de voornaamste innovaties aan een analyse worden onderworpen, stelde Lerchner [1965: 304] reeds: “Die Verwirrung scheint volkommen”. Het laatste decennium zijn er geen (noemenswaardige) monografieën gewijd aan het Noordzeegermaans,
Details
-
File Typepdf
-
Upload Time-
-
Content LanguagesEnglish
-
Upload UserAnonymous/Not logged-in
-
File Pages110 Page
-
File Size-