Het Oost-Indisch avontuur. Duitsers in dienst van de VOC (1600-1800) Roelof van Gelder bron Roelof van Gelder, Het Oost-Indisch avontuur. Duitsers in dienst van de VOC (1600-1800). SUN, Nijmegen 1997. Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/geld028oost01_01/colofon.htm © 2006 dbnl / Roelof van Gelder 2 [Frontispice] Zelfportret van Jörg Franz Müller. Tekening, 1681. Stiftsbibliothek Sankt Gallen Dit is de eerste tekening in Müllers berijmde en geïllustreerde verslag over zijn dienstjaren bij de VOC (1669-1682). Hij wijst op de delen van de aarde die hij heeft bereisd en becommentarieert dat aldus: durch gottes genad zu wasser und landt Viel wunder dingen hab erkannt hab ehr gesucht, vorr gut und geldt Ich gereist in all vier theil der welt darfür danck ich dem schöpfber mein der mein gelaitsmann thäte sein Roelof van Gelder, Het Oost-Indisch avontuur. Duitsers in dienst van de voc (1600-1800) 8 Geh nun hin auf daß Schif, und fahr, Vertrau dem Wind dein Junge Jahr. Dein Leben wirdt nicht weitter seyn Vom Tod, alß vier Zwerch Fingerlein. Uit het handschrift van Heinrich Muche uit Breslau, soldaat in dienst van de VOC van 1670 tot 1683 Ich habe vieles ehr ich wuste was reisen ist in unterschiedenen Bücher von Oostindien gelesen die mir sehr anmuthig und schön vorkamen, und mir eine besonder Lust zum reisen erweckten, daß ich auch nicht ehrer habe ruhen können, biß ich die Örther davon ich gelesen gesehen hatte. Allein ich bleibe beij ihrer anmuthigen Schreibart nicht, sonder verwerffe und verfluche sie vielmehr, weil sie einen Anlaß giebt zur Verleitung eines jungen Menschen und ich es gantz anders befunden habe. Uit het handschrift van Georg Naporra uit Oost-Pruisen, matroos in dienst van de VOC van 1752 tot 1757 Roelof van Gelder, Het Oost-Indisch avontuur. Duitsers in dienst van de voc (1600-1800) 9 Woord vooraf De historicus komt altijd te laat. De mogelijkheden voor een reportage zijn al lang verkeken, de mensen over wie hij schrijft kunnen niet meer worden geïnterviewd, laat staan bedankt. Toch zijn zij het, in dit geval zo'n vijftig Duitsers uit de zeventiende en achttiende eeuw, naar wie mijn dank in de eerste plaats uit moet gaan. Hun reisverslagen hebben mij geïnspireerd tot deze studie. Ik hoop in dit boek iets zichtbaar te hebben gemaakt van de hoop en de verwachting waarmee zij naar Nederland en vandaar naar Azië zijn gereisd en van de manier waarop zij na hun Oost-Indisch avontuur verder hebben geleefd. Maar in deze eeuw zijn er enkele mensen die ik nog wel degelijk persoonlijk kan bedanken. Zonder de stimulerende aandacht en de praktische hulp van Annemiek Overbeek en Lodewijk Wagenaar zou dit boek er niet zijn gekomen. Zij hebben met mij de de avonturen van Jörg Franz Müller, Johann Wilhelm Vogel, Conrad Raetzel en de vele andere Oost-Indiëvaarders, vaak letterlijk, op de voet gevolgd. Mijn promotor Leo Noordegraaf en mijn co-promotor Eco Haitsma Mulier hebben met een nuchter vertrouwen het onderzoek gevolgd en mij vrijgelaten in de uitwerking ervan. Verschillende vrienden en vriendinnen hebben mij op uiteenlopende wijze gesteund bij het onderzoek en bij het schrijven. Met name wil ik Tootje Meppelink danken voor haar onverbeterlijke nieuwsgierigheid naar menselijke motieven, ook al dateren die van eeuwen terug. Ook Guy Hardy wist zich altijd te verplaatsen in mijn onderzoeksdrift. Met Bert Paasman heb ik vele inspirerende uren doorgebracht met het doorgronden van het handschrift van Johann Gottfried Preller. Elsbeth Etty, Els van Eyck van Heslinga en Joost van Gelder hebben ieder in verschillende stadia versies van het boek gelezen en zinvolle verbeteringen voorgesteld. Bepaalde boeken en bronnen had ik niet kunnen vinden zonder de hulp van Peter Kirsch in Heidelberg, Sybille Pfaff te Oberaurach en Agnieszka Stefanienko in Wroclaw en in Gent. In de bibliotheken van het Nederlands Scheepvaartmuseum Amsterdam en van het Amsterdams Historisch Museum heb ik dankzij de hulpvaardigheid van de staf altijd met plezier kunnen werken. Uitgeverij SUN dank ik voor de grote zorg die ze aan de uitgave van dit boek heeft besteed. Erkentelijk ben ik ook het bestuur van het Spoorfonds van NRC Handelsblad dat mij in de gelegenheid heeft gesteld vijf maanden achtereen aan ditboek te schrijven. Tenslotte wil ik mijn collega's op de krant danken. Zij hebben te allen tijde begrip gehad voor het feit dat mijn hoofd soms meer Roelof van Gelder, Het Oost-Indisch avontuur. Duitsers in dienst van de voc (1600-1800) 10 stond naar een journaal van twee eeuwen terug dan naar de krant van morgen. Amsterdam, september 1997 Roelof van Gelder, Het Oost-Indisch avontuur. Duitsers in dienst van de voc (1600-1800) 11 Inleiding Een vergeten handschrift In de Universiteitsbibliotheek van Göttingen bevindt zich een omvangrijk achttiende-eeuws handschrift met de titel Der getreue Reise-Gefehrte nach Ost-Indien und wiederum zurück. De soms wat wijdlopige tekst, die de grenzen van het gezever niet zelden overschrijdt, is een handleiding voor jonge Duitsers die overwegen als soldaat dienst te nemen bij de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). De tekst geeft antwoord op talloze vragen. Voor wie was het gunstig om naar Oost-Indië te vertrekken en voor wie niet? Wat kon een Duitser verwachten in Nederland, hoe was het leven op de schepen en wat zou de toekomst in Azië bieden? Hoe moest hij zich in de Oost gedragen en welke strategieën gaven hem de meeste kans op een voorspoedige carrière? Welke maatregelen diende hij te nemen wanneer hij was teruggekeerd in Europa en hoe kon de oud-Oost-Indischgast zich in Duitsland het best weer aanpassen aan de maatschappij? De auteur van het handschrift weet overal een antwoord op. Hij schetst, vanuit het standpunt van een zelfvoldane VOC-dienaar die zich een comfortabele positie had verworven, het profiel van de ideale soldaat van de Compagnie. ‘Zij die in hun vaderland al veel tegenslag en ellende hebben meegemaakt’, zo schrijft hij, ‘zij die honger en dorst hebben geleden, die onverdroten kunnen werken, geduldig zijn en het taaie scheepsleven verdragelijker vinden dan de ontberingen op het land, dat soort mensen heeft de Compagnie nodig.’ De auteur vervolgt met de opmerking dat de VOC-dienaren genieten van wat anderen bitter en wrang smaakt als was het de grootste delicatesse. Ze zijn blij als ze hun plicht kunnen doen en danken God wanneer ze een stuk brood deelachtig zijn geworden. De schrijver van het 230 bladzijden tellende manuscript is niet bekend. Volgens zijn eigen mededelingen was hij in 1710, gedreven door ‘Geld-Mangel’, naar de Oost vertrokken op het VOC-schip De Generale Vrede. De tekst is zeker tot stand gekomen ná 1732, omdat hij de executie in dat jaar vermeldt van de gouverneur van Ceylon, Petrus Vuyst.1 De auteur had zich de schuilnaam Trevennot aangemeten, een naam die zekere reminiscenties moet hebben opgeroepen aan reisgeschriften. Iedere Duitser namelijk die kon lezen en die belangstelling voor reizen had, zal die naam destijds hebben geassocieerd met twee vermaarde zeventiende-eeuwse Franse reizigers en schrijvers van wie het werk ook in het Duits was vertaald: 1 Het handschrift wordt genoemd in de veilingcatalogus van Georg Gotlob Richter, Bibliothecae Richterianae (Göttingen 1774), Band II, p. 81, nr. 1039. Roelof van Gelder, Het Oost-Indisch avontuur. Duitsers in dienst van de voc (1600-1800) 12 Melchisédec Thévenot en diens neef Jean Thévenot.2 De titel van het handschrift doet bovendien denken aan een praktisch reishandboek getiteld Fidus Achates oder getreuer Reysegefährt van de geograaf Martin Zeiller uit Ulm. De eerste druk hiervan dateert uit 1651 en sindsdien was het vele malen herdrukt. Trevennot had in Batavia kennelijk in goede kringen verkeerd; hij was de VOC zeer toegedaan en hield er een gezagsgetrouwe mentaliteit op na. In het handschrift valt te lezen dat hij hoopte dat zijn traktaat zou worden uitgegeven en dat degenen die voor het eerst naar Azië reisden, de zogeheten ‘baren’, er profijt van zouden hebben. De veteranen, de ‘oorlammen’, zo vertrouwde hij, zouden vast en zeker verbeteringen in de tekst suggereren. Maar het handschrift is nooit in druk verschenen. Was dat er wel van gekomen, dan had het menige Duitser kunnen behoeden voor een al te overmoedig besluit om aan te monsteren bij de VOC. Want hoe wijdlopig ook, in de kern geeft Trevennot veel praktische raad en zinnige waarschuwingen. In de laatste decennia van de twintigste eeuw is veel onderzoek gedaan naar de VOC. Die studies zijn hoofdzakelijk kwantitatief en economisch-historisch van aard. Ze hebben de kennis over het bedrijf vergroot, het inzicht verscherpt in het beleid in de Republiek en in Azië, in de omvang en de herkomst van het personeel, in het aantal schepen en de duur van de reizen. Maar wat binnen de kwantitatieve, historisch-economische resultaten, achter de tabellen en grafieken, niet aan bod komt, zijn de persoonlijke ervaringen van het VOC-personeel. De VOC-dienaar heeft voor de huidige onderzoeker meestal wel een naam - zo goed zijn de VOC-archieven namelijk bewaard gebleven - maar geen gezicht. Toch zijn er bijna één miljoen mensen in dienst van de Compagnie naar Azië gevaren. Eén miljoen individuen, van scheepsjongen tot gouverneur-generaal, van soldaat op een afgelegen eilandje in de Molukken tot opperkoopman in Bengalen, van klerk op een buitenpost in India tot chirurgijn in het hospitaal van Batavia. Het waren allen individuen die kort of lang, met veel of weinig profijt, gezond of ziek, de Compagnie hebben gediend. Tweederde van hen heeft Europa nooit teruggezien. In de literatuur bestaat een hardnekkig beeld van degenen die aanmon-sterden bij de VOC. De honderdduizenden werknemers van de Compagnie en vooral de buitenlanders worden over het algemeen omschreven als arme gelukzoekers, als het uitschot van de Midden-Europese samenleving.
Details
-
File Typepdf
-
Upload Time-
-
Content LanguagesEnglish
-
Upload UserAnonymous/Not logged-in
-
File Pages430 Page
-
File Size-