Het elektrisch bestaan. Schrijvers en tijdschriften tussen 1949 en 1951 Piet Calis bron Piet Calis, Het elektrisch bestaan. Meulenhoff, Amsterdam 2001 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/cali002elek01_01/colofon.htm © 2007 dbnl / Piet Calis 6 VOOR MARJAN het licht willen zien, de zon willen vangen, iets afweten van het electrisch bestaan. HANS ANDREUS Piet Calis, Het elektrisch bestaan. Schrijvers en tijdschriften tussen 1949 en 1951 7 Woord vooraf In 1960 bracht ik enkele weken door op Ibiza in het plaatsje San Antonio Abad, waar zich toen nog vrijwel geen hotel en nauwelijks een toerist ophield. Het was die zomer voor het eerst in mijn leven dat ik palmen zag. Ik was er buitengewoon gelukkig. Ik zie me nog bij aankomst op een terrasje zitten, wachtend op enkele vrienden die me af zouden halen en genietend van een glas wijn en enkele donkere olijven. Daar in San Antonio Abad schreef ik elke ochtend in de tuin van die vrienden over de poëzie van Hans Andreus, die me met zijn liefde voor de zuidelijke zon natuurlijk extra wist te inspireren. Ik wist toen nog niet dat Andreus zelf me in dat plaatsje voor geweest was: in de zomer van 1952 hadden hij en zijn Franse geliefde Odile Liénard er in een pension gelogeerd. Het was ook verder een heerlijke vakantie. 's Middags - na van Andreus' verzen genoten te hebben - ging ik zwemmen in de baai en 's avonds trad er in het plaatselijke café een oude man met een gitaar op. Deze die zich met één kunstbeen voortbewoog, schroefde alvorens op te treden altijd dat been los en ging dan op een houten tafel zitten waar hij steevast begon met het schitterende lied ‘Si vas a Calatayud’. De melodie en ook sommige woorden ervan zijn me in het geheugen gegrift en ze behoren bij de speciale sfeer die voor mij altijd rond deze weken is blijven hangen. Toen ik in augustus van dat jaar in Holland terugkwam, had ik meer dan honderd bladzijden over Andreus' poëzie geschreven. Het leek alles bij elkaar wel een heel boek. Ik had het als titel gegeven Het electrisch bestaan: een typerende zin voor de vitaliteit van Andreus' poëzie. Ik weet nog dat ik ermee naar een uitgever geweest ben, Van Oorschot, maar hij vond het geheel nog niet rijp genoeg. Wel heb ik toen één hoofdstuk eruit in De Gids gepubliceerd, maar met de rest heb ik nooit meer iets gedaan. Ik vind het aardig dit nieuwe boek dezelfde titel te geven als dat nooit gepubliceerde manuscript dat ik meer dan veertig jaar geleden met zoveel jeugdige passie schreef: alleen bij de spelling heb ik één kleine concessie moeten doen, maar dat offer aan de taalregelaars moest dan maar. Ik kies die titel ook met een knipoog naar mijn vader, die vele jaren lang - voor mij als kind indrukwekkende - elektrische apparatuur verkocht. Maar Het elektrisch bestaan heeft natuurlijk vooral te maken met de verzen van Hans Andreus en Piet Calis, Het elektrisch bestaan. Schrijvers en tijdschriften tussen 1949 en 1951 8 de andere Vijftigers die in dit nieuwe boek zo'n belangrijke rol spelen en wier vernieuwingsdrift ik zo geboeid gevolgd heb. En verder denk ik bij die titel ook aan die schrijvers buiten de kring van de Vijftigers die in de jaren tussen 1941 en '51 op zoek geweest zijn naar het kunstwerk dat hun leven zo intens mogelijk vorm zou geven, ja met een ongelooflijk voltage zou elektriseren. De titel van mijn boek is daarmee ook een hommage aan hun scheppingsdrift. Graag wil ik iedereen bedanken die mij inlichtingen verstrekt, brieven ter inzage gegeven of anderszins vriendelijke hulp en ondersteuning geboden heeft. De namen van al deze personen - bij elkaar enkele honderden - kan ik hier niet allemaal vermelden. Sommigen van hen die speciaal van belang geweest zijn, heb ik in eerdere delen van deze reeks al genoemd. Ik wil hierbij een uitzondering maken voor Kees Fens en Han Foppe, die ook nu weer de tekst met grote nauwkeurigheid gelezen hebben en daarbij talloze correcties en verbeteringen hebben voorgesteld. Met weemoed denk ik terug aan mijn - op 5 augustus 1994 op nog jonge leeftijd gestorven - Carla, die me tijdens haar leven zo ontroerend gestimuleerd heeft. Het elektrisch bestaan heb ik ten slotte opgedragen aan Marjan, die als een lieve muze elke stap in dit boek met elegante danspasjes heeft begeleid. Piet Calis, Het elektrisch bestaan. Schrijvers en tijdschriften tussen 1949 en 1951 9 Inleiding De literaire situatie omstreeks 1949 Dit boek maakt deel uit van een reeks waarin de belangrijkste literaire jongerentijdschriften tussen april 1941 en maart 1951 de revue passeren. In het eerste deel daarvan, Het ondergronds verwachten (1989), werd vooral aandacht besteed aan de clandestiene en illegale bladen tijdens de bezettingstijd, waarna in Speeltuin van de titaantjes (1993) en De vrienden van weleer (1999) de eerste jaren na de bevrijding ter sprake kwamen. Omdat dit nieuwe en laatste deel in deze reeks ook op zichzelf staat, lijkt het me verstandig - voor een goed begrip van wat in de volgende hoofdstukken aan de orde komt - enkele gebeurtenissen die eerder beschreven zijn, in het kort aan te stippen. Belangrijk is daarbij vooral dat eind 1948 twee literaire tijdschriften die in de eerste naoorlogse jaren voor de ontwikkeling van onze literatuur van grote betekenis geweest zijn, de strijd om het bestaan hebben moeten opgeven. Dat was in de eerste plaats Het Woord, het blad van de jongeren die in hun werk vooral ruimte wilden vrijmaken voor de verbeelding. Dat blad had sinds 1945 een boeiende ontwikkeling doorgemaakt: van een tijdschrift waarin geregeld op zoek gegaan werd naar een romantisch paradijs, had Het Woord zich ontwikkeld tot een blad waarin sommige schrijvers - zoals Jan G. Elburg, Bert Schierbeek en Gerrit Kouwenaar - via het vrije spel van de associaties tot nog ongekende uithoeken van het bestaan probeerden door te dringen. Het zal niet verbazen dat het surrealisme daarbij een belangkrijke inspiratiebron werd. Eind 1948 liep het avontuur van Het Woord ten einde, doordat uitgeverij De Bezige Bij het blad niet langer meer wilde exploiteren: de reden daarvoor was dat het aantal abonnees bedroevend laag bleef. Tegelijkertijd ontstonden er in de redactie heftige spanningen tussen de verdedigers van een meer sociaal en politiek geëngageerde literatuur - zoals Jan G. Elburg - en de redacteur Gerard Diels, die niets voelde voor een meer maatschappelijke rol van de kunstenaar. Zoals we in Het elektrisch bestaan zullen zien, was Elburg intussen al via zijn vriend Gerrit Kouwenaar in contact gekomen met de groep experimentele schilders rond het tijdschrift Reflex. In dezelfde tijd kwam er ook een einde aan het bestaan van Criterium, het tijdschrift waarin Adriaan Morriën, Adriaan van der Veen en Willem Frederik Hermans de belangkrijkste figuren geweest waren. In dat blad hadden zich Piet Calis, Het elektrisch bestaan. Schrijvers en tijdschriften tussen 1949 en 1951 10 vooral enkele prozaschrijvers gemanifesteerd, zoals Simon van het Reve en W.F. Hermans. De laatste wist ook met zijn essays waarin hij zijn standpunten op het scherp van de snede formuleerde, steeds weer vriend en vijand te verrassen. Daarbij profileerde hij zich duidelijk als een principieel tegenstander van de ideeën die door Menno ter Braak en E. du Perron in de jaren dertig in hun lijfblad Forum verdedigd waren. Intussen ging het ook met Criterium allerminst voorspoedig, wat ertoe leidde dat Adriaan Morriën, die zich bij Hermans' standpunten steeds ongemakkelijker begon te voelen, besprekingen met de redactie van Libertinage aanknoopte. Het resultaat hiervan was dat Criterium in dat blad opging, waarbij Morriën als enige Criterium-redacteur de overstap naar de redactie van Libertinage maakte. Hermans, die daar niets voor voelde - Libertinage liep naar zijn smaak te veel aan de postume leiband van Ter Braak en Du Perron - bleef min of meer geïsoleerd achter. Een knuppel in diverse hoenderhokken werd in die jaren ook geregeld gegooid door de redactie van het tijdschrift Podium, dat al tijdens de Duitse bezetting opgericht was en waarin de redacteur Fokke Sierksma jarenlang de eerste viool speelde. Sierksma, die ook sterk door Menno ter Braak geïnspireerd werd, formuleerde daarbij zijn ideaal van een strijdbare houding tegenover politieke, maatschappelijke en levensbeschouwelijke ontwikkelingen, waarvoor hij de - in beauty-farms zelden gehanteerde - slogan ‘humanisme met haar op de tanden’ lanceerde. Met zijn verzen en essays probeerde hij de verzetshouding die de illegale knokploegen tijdens de bezettingstijd ingenomen hadden, ook in het naoorlogse Nederland voort te zetten. Intussen was in 1947 Paul Rodenko deel van de redactie van Podium gaan uitmaken. Al gauw bleek dat hij zich veel minder dan Sierksma gelegen wilde laten liggen aan de moralistische eisen die Ter Braak aan de kunst gesteld had. Het gevolg van de eerder geschetste ontwikkelingen was intussen dat er begin 1949 - na het verdwijnen van Het Woord en Criterium - nog slechts twee belangrijke jongerentijdschriften overgebleven waren: Libertinage en Podium. Beide bladen stonden sterk onder de invloed van Du Perron en Ter Braak. Duidelijk is dat wie iets nieuws wilde, voorlopig op zoek moest gaan naar andere adressen. Ook in dit boek is het mijn bedoeling het reilen en zeilen van de verschillende redacties van dichtbij te volgen, zodat de lezer zich zo goed mogelijk kan verplaatsen in de situatie van toen. Vandaar ook dat ik het verhaal chronologisch opgezet heb en niet thematisch: zou ik dat laatste gedaan hebben, dan zou het onvermijdelijk geweest zijn een visie op de beschreven gebeurtenissen te geven vanuit de kennis die alleen de toekomst bieden kan. Nu ben ik Piet Calis, Het elektrisch bestaan. Schrijvers en tijdschriften tussen 1949 en 1951 11 er integendeel bij het schrijven op uit geweest de lezer als het ware deelgenoot te maken van de spanning die de verschillende personages van tijd tot tijd gevoeld moeten hebben.
Details
-
File Typepdf
-
Upload Time-
-
Content LanguagesEnglish
-
Upload UserAnonymous/Not logged-in
-
File Pages428 Page
-
File Size-