NN31396,1387,2 ^HI STICHTING VOOR BODEMKARTERING WAGENINGEN I " ; -v -f.^'; MBBapfe^ - , ; DE BODEMGESTELDHEID VAN HET RUILVERKA VELINGSGEBIED BAARDERADEEL Deel I Stichting voor Bodemkartering Rapport nr. 1387 Postbus 98 Project nr. 61.1632 6700 AB Wageningen Btrnjmngm Tel. 08370-19100 DE BODEMGESTELDHEID VAN. HET RUILVERKAVELINGSGEBIED BAARDERADEEL Deel I E. van Dodewaard G. Rutten 0000 0021 841 ISBN 90 327 0078 2 Wageningen, juni 1980 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm en op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Stichting voor Bodemkartering en de instantie die de opdracht tot het onderzoek heeft gegeven. 15 JUL11980 INHOUD DEEL I Biz. WOORD VOORAF 9 SAMENVATTING 11 1 INLEIDING 17 1.1 Ligging en oppervlakte 17 1.2 Werkwijze 17 1.3 Rapport en kaarten 18 1.4 Enkele opmerkingen bij het gebruik van de 18 kaarten 2 BESCHRIJVING VAN HET GEBIED 19 2.1 De geologische opbouw 19 2.2 De bedijking 22 2.3 Het landschap 23 2.3.1 Het oude*land 23 2.3.2 Het nieuwe land 24 3 DE BODEMKAART, SCHAAL 1 : 15 000 (bijlage l) 27 3.1 De indeling van de legenda 27 3.2 Onderscheiden eenheden en kaarteenheden 27 3.3 Beschrijving van de gronden 28 3.3.1 De kleivaaggronden 30 3.3.1.1 Nesvaaggronden 31 3.3.1.2 Poldervaaggronden 33 3.3.2 De kleieerdgronden 48 3.3.2.1 Tochteerdgronden 49 3.3.2.2 Leekeerdgronden 51 3.3.2.3 Tuineerdgronden 55 3.3.3 De terpgronden 57 3.3.4 De overige gronden 61 3.4 Toevoegingen 61 3.5 Overige onderscheidingen 61 4 DE GRONDWATERTRAPPENKAART, SCHAAL 1 : 15 000 63 (bijlage 2) 4.1 Het grondwaterstandsverloop 63 4.2 De indeling in grondwatertrappen 63 4.3 De kartering van de grondwatertrappen 64 4.4 De beschrijving van de grondwatertrappen 65 5 DE DOORLATENDHEIDSKAARTEN, SCHAAL 1 : 15 000 71 (bijlage 3 en 4) 5.1 Meting van de doorlatendheid volgens de boor- 71 gatenmethode 5.2 Beschrijving van de doorlatendheidskaarten 73 6 DE ONDERGRONDSKAART, SCHAAL 1 : 15 000 75 (bijlage 5) 5 Biz. 7 DE BOORPUNTENKAART, SCHAAL 1 : 15 OOO 77 (bijlage 6) 8 DE MAAIVELDLIGGINGSKAART, SCHAAL 1 : 10 000 79 (bijlage 7) LITERATUUR 81 INHOUD DEEL II AANHANGSEL 1 Profielschetsen van de eenheden op de 87 bodemkaart, schaal 1 : 15 000 (bijlage 1) AANHANGSEL 2 De oppervlakte van de eenheden op de 165 bodemkaart (bijlage 1) en de grondwater- trappenkaart (bijlage 2) AANHANGSEL 3 Het verzamelen en verwerken van grondwater- 171 standsgegevens A3.1 Inleiding 171 A3.2 Meetpunten 171 A3.3 Verwerking van archiefgegevens 173 A3.4 GHG- en GLG-waarden voor peilbuizen 175 via lineaireregressieberekening A3.5 Benadering van het GLG-niveau met 175 behulp van de grondwaterstand op een "karakteristieke" datum A3.6 Benadering van het GHG-niveau door 177 een gerichte opname in een periode met relatief hoge grondwaterstanden A3.7 De grondwatertrappen van de peilbui­ 181 zen AANHANGSEL 4 Het grondmonsteronderzoek 183 AANHANGSEL 5 Het aantal beschreven boringen per veld­ 185 kaart AANHANGSEL 6 Vergelijking van de codering der eenheden 1.87 op de bodemkaart, schaal 1 : 15 000 (bij­ lage 1) met die van de legenda van de Bodemkaart van Nederland, schaal 1 : 50 000 AANHANGSEL 7 Woordenlijst 189 6 Biz. AFBEELDINGEN > ' t ; I IN DEEL I 1 Situatiekaart, schaal 1 : 50 000' ' ' 1 •! ^5 2 Plaatsen en nummers van de doorlatendheidsmétingeri' 69 IN DEEL II ' 3 Ligging van de grondwaterstandsbuizen 169 4 De HG3- en LG3-waarden van stambuis 5H-25 per hydro- 174 logisch jaar : "• •OU'/..' 5 Het neerslagoverschot resp. -tekort per 10 dagen, in 176 1978 6 Bemonsteringsplaaten en nummering 18JL TABELLEN - là •/•yj.ilïrj IN DEEL I ; ^ 1 Indeling van het Holoceen 20 2 Indeling van de grondwatertrappen - -, . .< -• - 764:/., 3 Vergelijking van de geschatte en de gemeten doorla- 72 tendheid IN DEEL II 4 Grondwaterstanden in cm- mv. in de periode januari 172 '78 - augustus '79 _ 5 De gemiddeld hoogste (GHG) en de gemiddeld laagste 173 grondwaterstand '(GLG) van zes stamhuizen 6 Het verband tussen de grondwaterstand (Yi) in een 175 peilbuis en die in één of meerdere stamhuizen (Xi) in het jaar 1978",' en dé' daaruit.afgeleide GHG en GLG voor de peijëuis r 7 De grondwaterstand'in'cm'-'mv. öp 15 en 28 augustus 177 1978 en de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) en cm - mv. van de stamhuizen en peilbuizen uit .tabel 5 , •. en 6 " " 8 De grondwaterstand in cm - mv. op 14,, 26 en 28 maart 178 1979 en de gemiddèld hóógste grondwaterstand CGHG) van zes stamhuizen 9 De op 14 en 26 ma^rt 1979 in een aantal boorgaten ge- 179 toeten grondwaterstandenpér gróndwaitértrap Gt) en per bodemkundig karakteristiek gebied, ^ën hun gemiddel- dc 10 Vergelijking vaii "de 'Gt'die afgeleid is uit grondwater- 180 standen op "karakteristieke" data, met .de Gt van het kaartvlak waarin de buis ligt 11 De analyse-uitslagen 183 7 BIJLAGEN 1 Bodemkaart, schaal 1 : 15 000 2 Grondwatertrappenkaart, schaal 1 : 15 000 3 Doorlatendheidskaart weergave, per punt, schaal 1 : 15 000 4 Doorlatendheidskaart weergave per vlak, schaal 1 : 15 000 5 Ondergrondskaart, schaal 1 : 15 000 6,.Boorpuntenkaart, schaal 1 : 15 000 7 Maaiveldliggingskaart, schaal 1 : 10 000 WOORD VOORAF In opdracht van.de Landinrichtingsdienst te Utrecht heeft'-'de' Stichting voor Bódemkartering in de periode april. '78^-. okto-^ ber '79 een onderzoek uitgevoerd naàr de bodemgesteldheid van het toekomstige ruïlveifkaveiifigsgèbied Baarderadeël. Aan dit onderzoek werkten mee: - E. van Dodewaard, projectleider: dagelijkse leiding, veld- bodemkundig onderzoek en rapportage; - G. Kamping, Ing. E. Kiestra, P.C. Kuijer en Ing. G. van der Veen: veldbodemkundig onderzoek; - G. Rutten, hoofdprojectleider: coördinatie; - Ir. J. Stolp: wetenschappelijke begeleiding. Het onderzoek stond onder leiding van het hoofd van de afde­ ling Opdrachten, Ing. H.J.M. Zegers. De Stichting voor Bódemkartering is erkentelijk voor de van verschillende zijden ontvangen medewerking bij de uitvoering van het onderzoek. Voor nadere informatie en/of vragen over het onderzoek, kunt u zich wenden tot de hoofdprojectleider of het hoofd van de afdeling Opdrachten,. DE DIRECTEUR, Ir. R.P.H.P. van der Schans. 9 10 SAMENVATTING Het toekomstige ruilverkavelingsgebied Baarderadeel ligt ten zuidwesten van Leeuwarden en beslaat een oppervlakte van ruim 11 000 ha. Tijdens het bodemkundig onderzoek, dat uitgevoerd werd in de periode april 1978 - oktober 1979 werd ongeveer één boring per ha verricht tot een diepte van 1,50 m - mv. Van bijna alle boringen is een profielbeschrijving gemaakt, die opgenomen is in het boorregister. De resultaten van het onder­ zoek zijn, behalve in het rapport, ook weergegeven op een aan­ tal kaarten (bijlagen 1 t/m 7). Deze kaartbijlagen worden hieronder in het kort beschreven. De bodemkaart, schaal 1 : 15 000 (bijlage 1) Uit de op deze kaart aangegeven bodemgesteldheid is af te lezen dat het gehele gebied uit kleigronden bestaat, d.w.z. uit gron­ den die tot ten minste 80 cm - mv. uit zeeklei bestaan. Dit kleigebied is in twee landschappelijke elementen te verde­ len: het oude land en het nieuwe land. De grens tussen beiden wordt gevormd door de Hoge Dijk die o.a. van Marssum tot Bozum loopt. Ten westen van deze dijk ligt het oude land. Dit kenmerkt zich door het voorkomen van terpen van verschillende grootte. Op de grote terpen ligt vaak een heel dorp, zoals Marssum en Weidum, terwijl op de kleine terpen slechts een enkele boerde­ rij of helemaal geen bewoning voorkomt. Door afgravingen bestaan er bijna geen terpen meer in hun oorspronkelijke vorm. Bij Marssum en tussen Dronrijp en Winsum liggen de lichtste gron­ den van het gebied. Op deze hogere gronden komt plaatselijk bouwland voor. Het grootste gedeelte van het oude land bestaat uit knipkleigronden, doorsneden door vaak grillig gevormde ero­ siegeulen. Het knipkleigebied is in gebruik als grasland. Behalve in de dorpen komt de bewoning verspreid door het oude land voor. De vaak door opgaande begroeiing omgeven boerderijen zijn meestal behoorlijk goed bereikbaar. Dit in tegenstelling tot de slecht verkavelde percelen, waarvan de ontsluiting nogal wat te wensen overlaat. Ten oosten van de dijk ligt het nieuwe land, de voormalige Mid­ delzee. Dit gebied ligt tussen de Hoge Dijk en de Zwette. De boerderijen staan voornamelijk langs de Hoge Dijk, op de grens met het oude land. In het nieuwe land komen geen terpen voor. In de Middelzeegronden komen geen knipverschijnselen voor. De gronden zijn in gebruik als grasland. Hoewel de verkaveling in het Middelzeegebied beter is dan op het oude land laat de ont­ sluiting ook hier te wensen over, veel percelen zijn alleen via overpad bereikbaar. 11 De kleigronden van het ruilverkavelingsgebied zijn naar het al of niet voorkomen van een minerale eerdlaag verdeeld in eerd- gronden, vaaggronden en terpgronden. De kleieerdgronden zijn onderverdeeld in: a Tochteerdgronden; deze hebben een, binnen 80 cm beginnende slappe, half of nog minder gerijpte ondergrond. Ze beslaan een oppervlakte van ruim 300 ha en komen voor in geulen en in afgegraven percelen en terpen. Door de slechte ont­ watering zijn het natte gronden. De bovengrond bestaat uit lich­ te of zware klei. Bij alle gronden begint ondieper dan 50 cm - mv. kalkrijk materiaal. b Leekeerdgronden; deze hebben een 15 à 50 cip dikke, minerale eerdlaag. Ze beslaan een oppervlakte van 252 ha. De 15 à 50 cm dikke, humeuze bovengrond kan ontstaan zijn door opeenhoping van orga­ nisch^ stof in laaggelegen terreingedeelten of door bemesting met terpaarde; de zwaarte ervan varieert van zware zavel tot zware klei. £ Tuineerdgronden; deze hebben een meer dan 50 cm dikke, humeu­ ze bovengrond, welke voornamelijk is ontstaan door kunstmati­ ge ophoging en door bewerking.
Details
-
File Typepdf
-
Upload Time-
-
Content LanguagesEnglish
-
Upload UserAnonymous/Not logged-in
-
File Pages79 Page
-
File Size-