
Ammonieten uit het Midden-Jura Philip+J. Hoedemaeker Alle ammonieten die niet tot de collectie van Naturalis (code RGM) behoren, zijn gedetermineerd van foto's. De fossielen van Naturalis hebben code RGM, die van het Natuurmuseum Enschede code NME. Prohecticoceras retrocostatum (de Grossouvre, 1888) (plaat 19, fig. M) De primaire ribben van deze Prohecticoceras zijn sterk Lytoceratina Hyatt, 1889 prorsiradiaal en enigszins concaaf naar voren. 50% van de Lytoceratidae Neumayr, 1875 primaire ribben splitst in twee secundaire ribben die rursi- Lytoceratinae Neumayr, 1875 radiaal zijn en concaaf naar voren verlopen. Bij de splitsings- Lytoceras Neumayr, 1875 flank punten halverwege de maken de ribben een scherpe ribben knik met de punt naar voren. 50% van de primaire Lytoceras cf. eudesianum (d’Orbigny, 1845) splitst niet, maar maakt wel de knie naar voren. Alle ribben 20, fig. (plaat H) ventrolaterale te buigen op de zijde naar voren. Niet zien op het afgebeelde exemplaar is de platte ventrale zijde met de onaanzienlijke kiel. Laat-Bathonien. DIT sterk afgesleten exemplaar zijn op onregelmatige afstanden of drie radiale rib- BIJ groepenvan twee stevige Hecticoceratinae Spath, 1925 ben te zien, afgewisseld met ribloze intervallen, waarin zich soms nog en dun ribje bevindt. De bovenkant van het Hecticoceras sp. middenstuk is helemaal weggesleten. De windingsdoorsnede (plaat 19, fig. P) is rond en de dorsale indeuking van de vorige rib is zeer smal. Daar is te zien dat deribben van deze soort dun zijn, maar niet Kleine navel halve windingshoogte. Beribbing als in Prohec- allemaaleven dun; sommige zijn duidelijk iets dikker en hoger ticoceras retrocostatum maar dan veel grover (is niet Son- dan de anderen en dat de wisselende ribdikten onregelmatig ninia). Bathonien. zijn verdeeld in groepjes. Op een kwart winding bevinden zich drieoude mondrandenop regelmatige afstanden; dit betekent Hecticoceras ( Lunuloceras) Bonarelli, 1894 iets meer dan 12 mondrandenper winding. Hecticoceras ( Lunuloceras) fallax Zeiss, 1959 (plaat 20, fig. C-D) HammatoceratoideaBuckman, 1887 Dit gepyritiseerde dier heeft sikkelvormige ribben. De pri- de sikkels Oppeliidae Bonarelli, 1894 maire ribben die de stelen van vormen, zijn sterk Oppeliinae Bonarelli, 1894 prorsiradiaal. De secundaire ribben vormen de lemmeten Prohecticoceras de sikkels slechts zwak Spath, 1928 van en zijn gebogen en staan rursira- diaal. Halverwege de flank splitsen de meeste ribben zich in twee secundaire ribben en de splitsingspunten vormen sterk in adorale richting vooruitspringende knieën. De mondrand 90 Fossiele CephalopodenVan Nederland 20 vertoont een fraai bewaard oor ter hoogte van de knie. Dit is nl. per halve winding, terwijl mutabile er niet meer heeft dus een microconchc? (mannetje). Callovien. dan 17. Midden-Bajocien. Haploceratoidea von Zittel, 1884 Teloceras Mascke, 1907 Graphoceratidae Buckman, 1905 SonniniinaeBuckman, 1892 Teloceras parvum (Weisert, 1932) Sonninia Bayle, 1878 (plaat 19, fig. H-J) Deze Teloceras heeft een zeer sterk afgeplatte windings- Sonninia cf. propinquans (Bayle, 1878) doorsnede als een baret. De bredeventrale zijde is grofgeribd. (plaat 19, fig. A-B) De ribben beginnen in knobbels die de meest zijwaarts uit- Dit is de typesoort van het genus Sonninia. Het hier afgebeel- stekende rand van de windingsdoorsnede bezetten; drie per De de exemplaar lijkt nog het meest op propinquans. vage, knobbel. De knobbels staan aan de einden van dikke hoofd- tamelijk ver uit elkaar staande ribben van het jonge dier die ribben die de flanken bezetten. De flanken divergeren sterk op de navelrand splitsen en concaaf naar voren over de flank naar de geknobbelde rand. De navel is groot. De rand van verlopen; sommige splitsen niet. Op het laatste gedeelte de navel niet de navelsutuur. De flanken van alle windingen van de laatste winding splitsen ze onregelmatig of buigen samen vormen als het ware een diepe krater die niet met verschillende kanten de navel op en gaan slingeren. De vorkingen op (begrensd door de navelsutuur) moet worden ver- de navelrand zwakke knobbels te die ward. lijken van uit gaan op Midden-Bajocien. de binnenwindingen te zien blijven. De dikke, ver uit elkaar GarantianinaeWetzel, 1937 staande knobbels op de tekening van het holotype ontbre- ken echter, evenals de geknakte navelsutuur. Ook de kiel is Garantiana werd vroeger samen met het genus Parkinsonia op de afbeelding niet te zien. De rode kleur ontstaat door Bayle, 1878 tot de Parkinsoniidae gerekend, een familie binnen van de Dit is wat men in de diagenese aragonieten schelp. S6 de Perisphinctoidea, maar Donovan et al. voegen Garantiana siersmeedkunst "ammoliet" pleegt te noemen. Vroeg-Bajo- in de Stephanoceratidae en Parkinsonia in de Pensphmctidae. cien. Zij argumenteren dat Parkinsonia een lange woonkamer en altijd een evolute planulate vorm heeft (dit zijn perisphinc- Witchellia Buckman, 1889 toïde kenmerken), terwijl het seksueel dimorfe Witchellia laeviuscula ? (J. de C. Sowerby, 1824) genuspaar Garantiana/ Strenoceras meer lijkt het seksueel dimor- (plaat 19, fig. C-D) op fe paar Cadomites/Normannites. De garantiana's hebben, Dit is niet Gastrioceras zoals vermeld het evenals exemplaar een op de stephanoceraten, coronale beginwindingen en etiket. De ammoniet die het de is korte bovendien hebben de mondranden meest op afbeelding lijkt woonkamers; van Witchellia laeviuscula, maar de ammoniet is te beschadigd de volwassen schelpen een stephanoceratoïde karakter. De 56 om zeker te zijn van de determinatie. De schelp heeft een soorten binnen Garantiana worden door Donovan et al. duidelijke kiel en zwakke, enigszins S-vormige ribben. Er zijn gezien als de macroconchen van de soorten binnen Strenoc- hoofdribbenen tussenribben te onderscheiden; één tussen- eras (de microconchenc?) en de soorten binnen Cadomites rib per hoofdrib; mogelijk splitsen de tussenribben zich. De als de macroconchen? van de soorten binnen Normannites keer als de windingshoogte is twee zo hoog navelgrootte. (de microconchenc?). Parkinsonia heeft een heel andere Vroeg-Bajocien. seksuele dimorfie. Het probleem Stephanoceratidae / Peri- sphinctidae kan niet worden opgelost met behulp de onto- Stephanoceratoidea Neumayr, 1875 genetische ontwikkeling van de sutuurlijnen, wat meestal Stephanoceratidae Neumayr, 1875 doorslaggevend is. De stephanoceraten hebben een extra Stephanoceratinae Neumayr, 1875 lob de lob de umbilicale (Un) tussen interne en eerste lob, terwijl de perisphincten een dubbele eerste umbilicale lob Stephanoceras Waagen, 1869 (Ulv en Uld) hebben. Nu wil het geval dat de lobben bij de Parkinsoniidae voor tweeërlei uitleg vatbaar zijn, omdat in Stephanoceras mutabile dit geval de Un ook opgevat kan worden als een Uld. Schle- 252 51 (Quenstedt, 1886) gelmilch volgt de ideeën van Schindewolf en Kullmann & Wiedmann179 de Parkinsoniidaeonder in de (plaat 19, fig. N-O) en brengt Steph- anoceratoidea. Aangeziende sutuurlijnen geen uitkomst bie- Deze soort heeft een navel die kleiner is dan de windings- hier se den, volgen we Donovan et al. omdat hun argumenten hoogte. Het ribpatroon bestaat uit primaire ribben die zich tot nog toe de enige steekhoudende zijn. iets onder de helft van de flanken splitsen in twee secun- daire ribben waartussen zich tussenribben inschakelen en een enigszins concaaf verloop van de primaire ribben. Dit patroon komt overeen met dat van een jonge mutabile. Het aantal primaire ribben is echter iets groter dan bij mutabile, 91 Fossiele Cephalopodenvan Nederland Orthogarantiana Benz, 1928 Strenoceras Hyatt, 1900 Strenoceras verschilt van Garantiana in het geringe aantal Orthogarantiana crassa (Benz, 1924) vorkende ribben. De meeste ribben vorken niet. De soorten (plaat 20, fig. E-G) binnen het genus Strenoceras worden gezien als de micro- conchen (mannetjes (c?) met oren) van de soorten binnen is dik De windingsdoorsnede van deze Orthogarantiana het genusGarantiana (macroconchen ($) zonder oren). = dikker dan de (Latijn: crassus dik) hoog, terwijl meeste een smallere windingsbreedte hebben. Deze garantianen Strenoceras latidorsatumBentz, 1924 soort is grofgeribd en de primaire ribben splitsen halverwege (plaat 19, fig. E-G) de flank in twee secundaire ribben. Er staan acht prorsira- diale primaire ribben op een kwart winding. Het vorkpunt is De schelp van deze soort is versierd met hoge scherpe hoofd- voorzien van een kort stekeltje. De ribben overschrijden de ribben die alle tamelijk ver uit elkaar staan en halverwege ventrale zijde niet maar laten een midventrale gladde band de flank een puntige knobbel dragen. Ongeveer 50% van open. De ribeinden aan weerszijden van de gladde band staan de ribben vorkt bij de puntige knobbel in twee secundaire recht tegenover elkaar en dragen een klein knobbeltje. ribben die samen een wijde V vormen. Alle ribben dragen Midden-Bajocien. puntige ventrolateraleknobbeltjes. De ribben overschrijden de afgeplatte ventrale zijde niet, maar worden afgebroken schroederi Orthogarantiana (Bentz, 1924) De aan weerszijden van een smalle groeve. ribeinden aan (plaat 20, fig. I-J) elkaar. weerszijden van de groeve staan recht tegenover De windingen overlappen elkaar nauwelijks en de windings- Dit is de typesoort van Orthogarantiana. De radiale pri- doorsnede over de ribben is zeshoekig. Laat-Bajocien. maire ribben splitsen zich halverwege de flank in twee, soms drie, radiale secundaire ribben. Op een kwart winding staan Strenoceras bajocense (de Blainville, 1840) tien primaire ribben. De windingsdoorsnede is afgerond en (plaat 19, fig. K-L) breder dan hoog. De flank
Details
-
File Typepdf
-
Upload Time-
-
Content LanguagesEnglish
-
Upload UserAnonymous/Not logged-in
-
File Pages10 Page
-
File Size-