
Neerlandia. Jaargang 18 bron Neerlandia. Jaargang 18. Geuze & Co, Dordrecht 1914 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_nee003191401_01/colofon.php © 2011 dbnl i.s.m. 1 Stille hulde. Den 16en December is vervuld, wat President en mevrouw Steijn zoo langen tijd met zooveel geloof en volharding hebben voorbereid: Het Monument te Bloemfontein1) is onthuld geworden voor de vrouwen en kinderen, die gedurende den oorlog in de kampen zijn gestorven. Van Februari 1901 tot einde Februari 1902 heeft op een gemiddeld aantal kampgevangen vrouwen en kinderen van ongeveer 116.000, het sterftecijfer 20.177 bedragen2). Wat niet in cijfers kan worden uitgedrukt, is het lijden dat voor, in en na de kampen ligt. Het blijken gruwelijke wonden als men de pleisters afneemt. Dat willen wij ditmaal dan ook niet. De onthulling van het gedenkteeken is uiterst pijnlijk geweest voor de bewust schuldigen aan dien moord in het groot, en diep beschamend voor de veel talrijker schare van hen, wier toenmalige onwetendheid sedert heeft plaats gemaakt voor helder inzicht. Maar niet om zedelijk te straffen of om te beschamen zijn dien 16en, die tevens de nationale Afrikaansche dag is, Dingaansdag, uit alle oorden van het Afrikaansche land duizenden bij duizenden saamgestroomd, te paard, in ossewagen, per spoor. Het was een daad vin liefde en deernis, maar ook van trots, hulde te brengen aan die Afrikaansche vrouwen, die voor de vrijheid van haar land onnoemelijk veel hebben geleden. Treffend klinkt de opdracht van Emily Hobhouse's boek The Brunt of the War and where it fell, die nobele aanklacht van een edele Engelsche vrouw tegen de noodelooze wreedheden in oorlogstijd door haar landgenooten, weerloozen Afrikaanschen vrouwen en kinderen aangedaan. Die opdracht luidt vertaald: Aan de vrouwen van Zuid-Afrika Wijd ik dit boek, Wier lijdzaamheid in rampspoed, Onderworpenheid in verlies, Fierheid bij verdrukking, Waardigheid ondanks vernedering, Geduld in lijden en Rustigheid bij dood, De eerbiedige bewondering Hebben gewekt van de schrijfster, En van de geheele wereld De hooge waardeering. Miss Hobhouse zelf was door ziekte afwezig, maar behalve haar boek The Brunt of the War, getuigt in haar naam het door haar indertijd uitgebrachte Report of a Visit to the Camps of Women and Children in the Cape and Orange River Colonies, opgedragen aan de beheerders van het fonds, in Engeland gedurende den oorlog tot verzachting van het oorlogslijden ingezameld. De telegraaf enkel heeft berichten omtrent de onthulling over de wereld verspreid. Uit den aard waren deze kort en onvolledig; de uitvoerige verslagen zullen eerst over eenige weken komen. Maar nu al krijgen wij den indruk dat de betooging indrukwekkend is geweest. Een commando 1) Zie het ontwerp van den beeldhouwer A van Wouw, afgedrukt op blz. 211 van het Afrika-nummer van Neerlandia, verschenen in September 1913. 2) Voor Transvaal 10.344, voor Oranje Vrijstaat 9178, voor Natal 641, voor Kaap-Kolonie 14 Hierbij zijn voor Transvaal niet gerekend de vrouwen en kinderen, die in de Relief and Military Ports zijn gestorven. Van deze dooden is geen aanteekening, gehouden. Neerlandia. Jaargang 18 Boeren heeft bij het gedenkteeken post gevat en als eind der plechtigheid het eeresalvo gebracht. Wat ons Nederlanders met vreugde en de Afrikaners met blijvende waardeering zal hebben vervuld, dat is dat namens onze Koningin, als hulde aan de nagedachtenis dier tallooze moeders en kinderen, een krans aan den voet van het monument is neergelegd. Die daad is als een rein gebaar van hooge menschelijkheid; zij verheft en bevredigt allen die van nabij en van verre haar hebben aanschouwd. Neerlandia. Jaargang 18 2 In Nederland Nederlandsch.1) Wie zich in een schaap verandert, dien eten de wolven. Het laatst verschenen officieele ‘Verslag van den staat der hoogere-, middelbare- en lagere scholen2) bevestigt een feit, dat wij met enkele woorden onder de aandacht van het publiek meenen te moeten brengen. Het geldt het geven van colleges, bij ons hooger onderwijs, in vreemde talen. Alleszins juist is, dat het onderwijs van een vreemde taal in die taal verstrekt wordt en evenzeer kan het gebruik der klassieke talen niet genoeg worden toegejuicht waar het aan de oudheid verwante vakken geldt. In andere vakken kan het gebruik van een vreemde taal bij het onderricht worden geduld voor die vreemde hoogleeraren, welke hier nog slechts kort gevestigd zijn en aan wie dus de tijd dient gegeven te worden om zich het Nederlandsch eigen te maken. Langer echter niet. Toch geschiedt dit, en op tamelijk ruime schaal. Het genoemd verslag maakt melding van het gestadig gebruik van het Duitsch door één hoogleeraar te Groningen3) en door niet minder dan vier te Utrecht, in vakken welke tot de Duitsche taal in geen nauwer verband staan dan tot andere talen, ofschoon die hoogleeraren reeds jaren geleden uit Duitschland hierheen zijn gekomen. Deze toestand is eenig in de wereld bij staten van de beteekenis van ons vaderland. Ondenkbaar is het geval, dat een Franschman, sedert vier of meer jaren in Duitschland als universiteitsprofessor werkzaam, er zich van zijn moedertaal zou mogen bedienen bij zijn onderwijs, ofschoon die in dat land toch algemeen wordt onderwezen en verstaan; de nationale waardigheid zou onmiddellijk in verzet komen. Zoo bedienen zich ook sedert jaren een aantal Duitsche hoogleeraren, in Nederland gevestigd, bij hun onderwijs van onze taal, en evenzeer de Britsche professor Lake en de Noor Kristensen, ofschoon voor hen het Nederlandsch moeilijker aan te leeren was dan voor Duitschers. De in het verslag genoemde hoogleeraren echter hebben dit goede voorbeeld niet gevolgd. Reeds de nationale waardigheid eischt daartegen verzet aan te teekenen. ‘D' exempelen van dese voorgaende tijden hebben ons geleert, dat complaisance tegen reden van geen andere operatie is geweest dan dat men deselve opgenomen heeft voor een ontsach ende bassesse, ende dat men oversulx daerdoor aengemoedicht is geworden om van den Staet noch al meer ende meer ongerijmtheden te vergen.’ Aldus schreef in 1671 Johan de Witt aan Boreel, ten aanzien van Engeland; en eenigermate althans vindt deze uitspraak nog haar toepassing. ‘Holland annektiert sich selbst schon’ zeide Bismarck met het oog op onze veelvuldige slapheid in vaderlandsche aangelegenheden. Doch hierin ligt niet het eenige bezwaar. Door dit gebruik eener vreemde taal bij het onderwijs leeren onze studenten de Nederlandsche termen van hun vak niet en vervangen die door letterlijke vertalingen van de Duitsche, door welke hun latere 1) Hoofdartikel in de Nieuwe Courant van 15 Dec. 1913. 2) Bijlage van de Handelingen van de Tweede Kamer 1912-1913 3) De hier bedoelde hoogleeraar werd 7 Febr. 1912 benoemd en opende reeds 23 Maart zijne colleges. (Zie het over 1911-1912 loopende Verslag, blz. 59.) Red. Neerl. Neerlandia. Jaargang 18 geschriften veelal een aaneenrijging worden van Germanismen en onze oude, uitmuntende termen verloren gaan. Een beroemd Nederlander, die in ons land door Duitsche hoogleeraren tot geoloog was opgeleid, bespeurde eerst na zijn promotie, dat er uitnemende en sedert lang geijkte Nederlandsche woorden bestaan, voor wat hij slechts uit het Duitsch vertaald had geleerd. Zoo ziet men b.v. door onze eigen mijn-ingenieurs in Indië, de lagen, die zich juist onder en juist boven een kolenlaag bevinden welke geëxploiteerd wordt, betitelen met de Germanismen ‘liggende’ en ‘hangende’, terwijl ons Hollandsch daarvoor de kernachtige termen ‘vloer’ en ‘dak’ bezit. Bij de examens wordt thans voorts, naast de vakkennis, tegen wet en billijkheid in, tevens grondige kennis vereischt van de betrokken vreemde taal. ‘Wat is de ee?’ vroeg op een examen wijlen een rechtsgeleerd professor, tal van jaren te Amsterdam gevestigd. En toen de verbijsterde candidaat zich afpijnigde de beteekenis dier vraag te vatten, voegde hij hem toe: ‘Noe, ik geloof, men zegt hier h ewelik.’ Onlangs moest zelfs de hulp van een tolk worden ingeroepen bij de examineering door een Franschen hoogleeraar, die op voetspoor van bovenbedoelde Duitsche ambtgenooten zich bij voortduring slechts van zijn eigen taal bediende. Kent de onderwijzer onze taal niet, dan neemt hij ook geen kennis van wat daarin verschenen is of verschijnt en zoo wijzen onze Duitsche professoren dan ook uitsluitend op de werken van hun eigen landgenooten. In het Duitsch verschijnen zoo goed als al hun geschriften, uitkomsten van hun in Nederland gemaakte studiën, terwijl bijv. hun beroemde landgenoot Max Müller zich steeds van de Engelsche taal voor zijn boeken heeft bediend, gedwongen als hij was om zijn colleges te Oxford in het Engelsch te geven. Onrecht zou men den vreemden professoren aandoen door de fout te zoeken bij onbekwaamheid tot het aanleeren eener vreemde taal. Uit hetzelfde jaarverslag blijkt trouwens dat een der Duitsche professoren te Utrecht bij een deel van zijn arbeid de Hollandsche taal gebruikt. Juister schijnt het dus te vermoeden, dat zij, op grond onzer Joris Goedbloedhouding jegens den vreemde, onverschilligheid bij ons veronderstellen, nu hun Hollandsche ambtgenooten zwijgen uit gevoelens van ambtsbroederschap en de studenten natuurlijkerwijs schroomvallig zijn om zich te dezer zake te uiten. Daarom doen wij op onze hooggeleerde gasten een openlijk beroep. Geen ambt ter wereld is vrijer van wettelijke banden dan dat van den Nederlandschen hoogleeraar. Door de hooge plaats, die onze universiteiten en onze wetenschap sedert eeuwen in de wereld innemen, heeft de Nederlandsche wetgever gemeend dat slechts een vol vertrouwen ten aanzien
Details
-
File Typepdf
-
Upload Time-
-
Content LanguagesEnglish
-
Upload UserAnonymous/Not logged-in
-
File Pages664 Page
-
File Size-