Patricia 1..689
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
De rechtspositie der Chinezen in Nederlands-Indië 1848-1942 Liem, G.K.N. Citation Liem, G. K. N. (2009, January 15). De rechtspositie der Chinezen in Nederlands- Indië 1848-1942. LUP Dissertations. Leiden University Press (LUP), Leiden. Retrieved from https://hdl.handle.net/1887/13509 Version: Not Applicable (or Unknown) Licence agreement concerning inclusion of doctoral thesis License: in the Institutional Repository of the University of Leiden Downloaded from: https://hdl.handle.net/1887/13509 Note: To cite this publication please use the final published version (if applicable). De rechtspositie der Chinezen in Nederlands-Indië 1848-1942 De publicatie van dit proefschrift kwam mede tot stand dankzij een subsidie van de Stich- ting Dr Hendrik Muller’s Vaderlandsch Fonds. Ontwerp omslag: Maedium, Utrecht Lay out: JAPES, Amsterdam ISBN 978 90 8728 066 6 NUR 828 © P. Tjiook-Liem / Leiden University Press, 2009 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgesla- gen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voorzover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 jº het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wet- telijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezin- gen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden. De rechtspositie der Chinezen in Nederlands-Indië 1848-1942 Wetgevingsbeleid tussen beginsel en belang PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van Doctor aan de Universiteit Leiden, op gezag van de Rector Magnificus prof. mr. P.F. van der Heijden, volgens besluit van het College voor Promoties te verdedigen op donderdag 15 januari 2009 klokke 11.15 uur door Giok Kiauw Nio Liem geboren te Cheribon (Indonesië) in 1939 Promotiecommissie Promotor: Prof. dr. J.M. Otto Copromotoren: Dr. mr. J. van der Vliet (Universiteit van Amsterdam) Dr. mr. A.W. Bedner Overige leden: Prof. dr. mr. C. Fasseur (emeritus) Prof. dr. A.A. Wijffels Prof. dr. J.L. Blussé van Oud-Alblas Dr. R. Cribb (Australian National University, Canberra). Voor Han 6 VOORWOORD Dit voorwoord dient behalve als terugblik ook als teken van erkentelijkheid. Een terugblik op mijn doel en motivatie voor dit onderzoek en op de personen die in enige vorm en mate daaraan hebben bijgedragen. Ik dank hen allen. Voor mij staat vast dat zonder dr. J. van der Vliet dit onderzoek en dit proefschrift er niet zouden zijn gekomen. Met zijn voorstel om mijn afstudeerscriptie te vervolgen met een promotie-onderzoek en mij op de weg daartoe te zetten heeft hij mij niet alleen verrast, maar ook de ogen geopend voor de mogelijkheid dat ik op deze wijze verder kon bijdragen aan de kennis over de Chinezen en hun rechtspositie in het voormalige Nederlands-Indië. Onbewust maakte hij waar wat een vriendin Wil Swaan misschien al eerder had onderkend. Reeds eerder had zij enige keren het woord promotie laten vallen, hetgeen ik toen als niet meer dan een grappige, maar nergens op gebaseerde opmerking had opgevat. Beiden hadden het echter goed gezien. Wetenschappelijk onderzoek doen vond ik uitermate boei- end. De begeleiding van Joep ‘door de jaren heen’ was voor mij inspirerend en zeer waar- devol. Reeds voor het onderzoek voor mijn afstudeerscriptie ‘Vreemde Oosterlingen’, een deel- onderzoek naar die rechtspositie gebaseerd op literatuurstudie, was mijn belangstelling voor de rechtspositie der Chinezen in Nederlands-Indië gewekt. En toen ik aan het promotie- onderzoek begon hoopte ik in staat te zijn meerdere aspecten van die rechtspositie te belich- ten en deze gezamenlijk in één verband en als een geheel voor het voetlicht te brengen. Dan pas zou er samenhang en overzicht zijn en zou een vollediger beeld gepresenteerd kunnen worden. En dan, meende ik, zou het geheel van grotere waarde zijn dan de som der delen. Bij die overweging speelde mee dat ik al spoedig besefte dat het onderwerp mogelijk te specifiek was om te kunnen verwachten dat na een door mij verricht deelonderzoek een ander ooit nog aanvullend rechtshistorisch onderzoek zou doen. En dan zou de onvolledig- heid - een te betreuren onvolledigheid naar mijn mening – blijven. Volledigheid was dan ook van de beginne af één van de doelen die ik mij bij dit onderzoek stelde. Dat het echter deze omvang zou bereiken heb ik niet kunnen voorzien. Die omvang zal velen afschrikken en ontmoedigen en hen mogelijk doen afzien om dit proefschrift te lezen. Het biedt de geïnteresseerde lezer echter de mogelijkheid zich te beperken tot een of meer hoofdstukken. Ieder hoofdstuk behandelt immers een afzonderlijk rechtsgebied waar de bij- zondere positie van de Chinezen naar voren komt en kan afzonderlijk worden gelezen. Mijn promotor in de eerste onderzoeksjaren prof. C. Fasseur liet mij kennis maken met het Algemeen Rijksarchief, nu het Nationaal Archief, naar zijn mening onontbeerlijk voor mijn onderzoek. Hij had gelijk. Het archief was een rijke en voor dit onderwerp een nog zeer beperkt geraadpleegde bron, die tot nieuwe inzichten kon leiden en die aldus de basis werd van het onderzoek. Toen hij de universiteit verliet droeg hij de begeleiding over en namen prof. J.M. Otto, directeur van het Van Vollenhoven Instituut en dr. Adriaan Bedner zijn taak over. Opnieuw volgden bijzondere jaren, waarin ik kennismaakte met het instituut en in de gelegenheid werd gesteld gastcolleges te geven. Daarmee leerde ik steeds beter hoe ik stu- denten en andere belangstellenden inzicht kon geven in het koloniale recht en in mijn onder- zoek. Jan Michiel was voor mij het baken op de achtergrond die mij met zijn vragen dwong tot reflectie en nog meer precisie. Adriaan was een bijzondere begeleider vanwege zijn per- soonlijke belangstelling voor het onderwerp, zijn kennis van het hedendaagse recht in Indo- nesië en zijn enthousiasme. Beiden stonden altijd klaar om mij steeds een stap verder te Voorwoord 7 brengen. Uit de opmerkingen van mijn vier begeleiders heb ik veel inspiratie geput en lering getrokken. Sporen daarvan zijn terug te vinden in dit proefschrift. Ik kijk met grote dank- baarheid terug op deze jaren van onderzoek. Ik verrichtte vooral in de beginjaren mijn onderzoek als externe promovendus alleen. Alleen zijn bleek een relatief begrip. Aan velen komt mijn dank toe voor de wijze waarop zij mij direct of indirect hielpen of op een andere wijze voor mij klaar stonden. Uit de wereld van wetenschap en onderzoek wil ik hen, in chronologische volgorde, noemen en bedanken. Drs. Mona Lohanda dank ik voor de kennis die zij met mij deelde en daarnaast voor het materiaal uit het Arsip Nasional, dat zij mij ter beschikking stelde. De uitspraken van wijlen de historicus Onghokham in ons gesprek in juli 2001 hebben mij meer inzicht gebracht. Mijn kennismaking met Ming Govaars-Tjia leidde tot vele diepgaande gesprekken over datgene wat ons bond en dreef, onderzoek naar de geschiedenis der Chinezen. In haar vond ik een soulmate, die mij genereus voorzag van alles wat kon bijdragen aan mijn onderzoek. Kwee Hui Kian, nu helaas ver weg in Toronto, was een buitengewoon inspirerende vriendin en collega-onderzoekster en ook met Chen Menghong ontstond een vriendschapsband die begon met het KongKoan-archief. Bij haar en de heer Liem Hoo Soei kon ik terecht voor mijn vragen over dat archief. Aan wijlen mr. Han Bing Siong denk ik met grote waardering terug. Het Van Vollenhoven Instituut bood mij op vele terreinen hulp. Ik dank de medewerkers van het VVI die altijd klaar stonden om mij verder te helpen. Albert Dekker als bibliotheca- ris was dè vraagbaak in de zoektocht naar literatuur. Verder noem ik Julia Arnscheidt, Ben- jamin van Rooij, Jan van Olden en op het secretariaat Marianne Moria, Kari van Weeren en Kora Bentvelsen. Voor mijn onderzoek bezocht ik hoofdzakelijk het Nationaal Archief en van alle biblio- theken (KITLV, Koninklijk Instituut voor de Tropen, Universiteits- en Juridische Biblio- theek Universiteit van Amsterdam, Juridische Bibliotheek Universiteit Leiden, Koninklijke Bibliotheek Den Haag) hoofdzakelijk de bibliotheek van het Koninklijk Instituut voor Taal- , Land- en Volkenkunde. Met het noemen van twee namen zou ik alle medewerkers van het Archief en van alle bibliotheken willen bedanken voor hun behulpzaamheid en hun mede- werking. Voor het Nationaal Archief is dat de heer René Janssen, die zich heeft ingespannen om een ‘zoekgeraakt’ en voor mij belangrijk dossier terug te vinden (met succes overigens) en Rini Hogewoning van het KITLV, voor wie geen moeite te veel was. Het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) bood mij met de NICAM (NIOD Indonesian Chinese Afternoon Meetings)-middagen de gelegenheid collega onder- zoekers op het terrein van de Indonesische Chinezen te ontmoeten en met hen van gedach- ten te wisselen. Mijn dank gaat in het bijzonder uit naar dr. Peter Post en dr. Marleen Diele- man. Van mijn sociale habitat kwam veel steun. Ik dank mijn vrienden en vriendinnen en mijn familie in binnen- en buitenland voor hun groeiende belangstelling voor mijn onderzoek, voor hun vertrouwen en vooral voor hun geduld. Zij waren terughoudend en begripvol als het moest, maar zagen er tegelijkertijd op toe dat ik bleef deelnemen aan het sociale leven. Helaas zijn een aantal ons ontvallen. Een aantal vrienden en kennissen liet mij toe in hun familiegeschiedenis en gaven mij inzage in familiedocumenten. Ik ben hen daarvoor zeer erkentelijk. Mijn familie in Indonesië lette erop wat er interessant en nuttig zou kunnen zijn voor het onderzoek en deed alle moeite om dat voor mij te realiseren.