FRUITTEELTPRAKTIJKONDERZOEK

jaarverslag 1997

FPO

Proefstation voor de Fruitteelt - Wiihelminadorp (PFW) Proeftuin Noord-Brabant - Breda Fruitteeltproeftuin voor Limburg en Noord-Brabant - Horst Proeftuin Randwijk Fruitteeltproeftuin voor Noord-Nederland - Zeewolde Het Fruitteeltpraktijkonderzoek (FPO) verricht het praktijkonderzoek voor de sector fruitteelt. Het onderzoek wordt gezamenlijk gefinancierd door het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, het Landbouwschap en het Productschap Tuinbouw (PT).

Ministerie van Landbouw, Natuur­ beheer en Visserij Postbus 20401 landbouw, natuurbeheer 2500 EK Den Haag en visserij Tel. 070 3793911

Landbouwschap Prinsenvinkenpark 19 — Landbouwschap 2585 HK Den Haag Tel. 070 3526666

Productschap Tuinbouw i y f Tuir Bezuidenhoutseweg 153 Productschap \!f Tuinbouw Postbus 90403 2500 LK Den Haag Tel. 070 3041234 Jaarverslag FPO 1997

Colofon

Uitgever: FPO, Fruitteeltpraktijkonderzoek, Brugstraat 51, 4475 AN Wilhelminadorp tel. 0113-242500; fax: 0113-242650; postgiro: 495017; e-mail: @pfw.agro.nl

Drukker: LnO drukkerij/uitgeverij, Zierikzee

Samenstelling en redactie: M.M. Cremers-van Scherpenzeel

® 1998 Fruitteeltpraktijkonderzoek

ISSN 0168-7689

Overname van gedeelten van dit jaarverslag, alsmede van gegevens, is uitsluitend toegestaan na vooraf verkregen toestemming en bronvermelding. Het Fruitteeltpraktijkonderzoek stelt zich niet aansprakelijk voor eventuele schadelijke gevolgen ontstaan door gebruik van de gegevens die in deze uitgave zijn gepubliceerd.

Prijs: f 25,00 Jaarverslag FPO 1997

Inhoud Blz.

Begunstigers 1

Opmerkingen over merken van gewasbeschermingsmiddelen 1

Voorwoord 2

Bestuur 3

Medewerk(st)ers 5

Algemeen 9 Bestuur - programmering - personeel - voorlichtings-activiteiten - lezingen - buitenlandse reizen

Statistiek 15 Statistische verwerking

Weer en bloei 16 Nederland vergeleken met Noord-ltalië

Afdeling Teelt en Economie

Sectie Teelt Groot Fruit

Gebruikswaarde onder- en tussenstammen bij pit- en steenvruchtigen 19 (appel - peer -pruim)

Toetsing bijzondere fruitgewassen 26 (hazelaar (Corylus sp.) en walnoot [Juglans regia) - kwee (Cydonia oblonga))

Plantdichtheid, rangschikking en boomvorm bij appel, peer en kers 26 (plantsystemenproef peer 073-WÎ8817)

Modelleren van productie en kwaliteit 29

(lichtopvang meten bij direct licht)

Toetsing groeiregulatoren (BAS 125 10W) 30

Groeibeheersing appel en peer 31 Jaarverslag FPO 1997

Intensieve zoete-kersenteelt 34 (boomvormenproef - temperatuur onder de kappen - productie en vruchtgrootte - barsten - smaak - invloed op nutriëntenopname - groei - uitval bij Edabriz)

Vruchtkwaliteit in relatie tot boomgaard- en klimaatsfactoren 34 (kwaliteit en vruchtdracht 124-Wi95011)

Chemische dunning 37 (mengsels van D4017 en carbaryl op - auxine-conjugaten - chemisch dunnen van peer - internationale dunproef op Elstar)

Teeltonderzoek bij Delblush-® 45

(verruwingsbestrijding 1 52-Ra97011 )

Sectie Gebruikswaarde-onderzoek Groot Fruit

Bestuiving van pit- en steenvruchten 46 (stuifmeelkieming - kruisingen) Inpasbaarheid appelrassen in duurzame productiesystemen & gebruikswaarde-onderzoek appel 49 (rassenonderzoek in Wilhelminadorp/Randwijk - klonen- en mutantenonderzoek in Wilhelminadorp - klonen- en mutantenonderzoek in Horst, Randwijk en Zeewolde)

Inpasbaarheid perenrassen in duurzame productiesystemen & gebruikswaarde-onder­ zoek peer 59 (onderzoek in Wilhelminadorp/Randwijk)

Inpasbaarheid rassen pruim en zoete kers in duurzame productiesystemen & gebruikswaarde-onderzoek pruim en zoete kers 62 (rassenonderzoek pruim en kers in Wilhelminadorp/Randwijk - rassenonderzoek zoete kers in Rillaar (België))

Sectie Teelt Kleinfruit

Gebruikswaarde-onderzoek aardbei (rassenproef doordragende aardbeien in de volle grond Wi97404 65 (proefopzet en uitvoering - resultaten - conclusies)

Gebruikswaarde-onderzoek aardbei 71 (vergelijking verschillende herkomsten van Elsanta)

Gebruikswaarde-onderzoek houtig kleinfruit (eerste beoordeling blauwe-bessen- rassen) 73

Het vervroegen en verlaten van de oogst van houtige kleinfruitgewassen 74 (verlating van de oogst van blauwe bes door middel van overkapping met regenkappen - resultaten) Jaarverslag FPO 1997

Sectie Economie en Management

Gebruikswaarde onder- en tussenstammen bij pit- en steenvruchtigen 75

Wortelsnoei 76

Bedrijfssystemen 76

Afdeling Plantenvoeding en Kwaliteit

Sectie Kwaliteit en Bewaring

Optimale bewaarcondities en geschiktheid van bewaartechnieken bij fruit 78 (nieuwe rassen - bewaring kersen)

Reductie van inwendige afwijkingen tijdens bewaring van Conference peer 79

(doel - aanpak - resultaten)

Onderzoek bewaring Delblush/Tentation® 81

Onderzoek bewaring Santana 82

Bewaring blauwe bessen 82

Vergelijkingen mutanten 83

Sectie Bodemkunde en Plantenvoeding Ondersteuning en vernieuwing van de adviesbasis voor bemesting in vollegrondsteelt van aardbei en houtig kleinfruit 86 (verlate teelt aardbei - teeltkundige behoefte aan water bij blauwe bes - optimalisering bemesting bij blauwe bes)

Optimalisatie van de watervoorziening met het oog op vruchtkwalitiet en andere kenmerken bij appel en peer 92 (teeltkundige aspecten - hoe droog is de grond?)

Afdeling Gewasbescherming

Gebruikswaarde van insecticiden, fungiciden en bactericiden 95 (mogelijke fytotxiteit van Zolone flo in appel - bestrijding van roest in pruimen veroor­ zaakt door Tranzschella pruni-spinosae var. Discolor in 1996 en 1997)

Biologische bestrijding van ziekten 98 (biologische bestrijding van Botrytis cinerea in een verlate teelt aardbei)

Toetsing van middelen tegen insecten en mijten 98 Jaarverslag FPO 1997

(bestrijding van fruitmot, Cydia pomonella, met nieuwe middelen)

Biologie en bestrijding van schurft 103 (middelentoetsing voor curatieve schurftbestrijding)

Ontwikkelingen van vermeerderings- en productieteelt van aardbeien in de vollegrond zonder chemische grondontsmetting 106 (vruchtwisseling van aardbei met Tagetes patuia (afrikaantjej ter bestrijding van het wortellesie-aaltje Pratylenchus penetrans - vruchtwisseling van aardbei met Tagetes patuia ter bestrijding van het wortellesie-aaltje Pratylenchus penetrans - zaaitijdstip en minimale teeltduur van Tagetes patuia (afrikaantje) ter bestrijding van het wortellesie- aaltje Pratylenchus penetrans)

Biologie en bestrijding van kanker 109 (bestrijding van vruchtboomkanker bij appel (veroorzaakt door Nectria galligena) met chemische middelen bij versnelde bladval in 1995 en 1996)

Biologische bestrijding van ziekten bij aardbei 113 (biologische bestrijding van meeldauw in een verlate teelt van aardbei)

Biologische bestrijding van plagen in aardbei en houtig kleinfruit 113 (waarnemingsmethoden voor trips in een najaarsteelt van aardbei onder glas - resulta­ ten)

Lijst van toegelaten middelen 116

Publicaties 118

Trefwoordenlijst 123

Publicaties op het gebied van de fruitteelt 127

Begunstigers 128 Jaarverslag FPO 1997

Begunstigers

Degenen die belangstelling stellen in het werk van het fruitteeltpraktijkonderzoek en het onderzoek willen steunen, kunnen begunstiger worden.

Achterin deze gids vindt u de voorwaarden en een inschrijfformulier.

Opmerkingen over merken van gewasbeschermings­ middelen

De in dit verslag vermelde doseringen van gewasbeschermingsmiddelen hebben betrekking op de dosering van het gebruikte merk. Het is onvermijdelijk dat niet alle op de markt zijnde producten met dezelfde werkzame stof zijn genoemd. Hieruit mag niet worden afgeleid dat een voorkeur bestaat voor het genoemde merk. Met nadruk wordt erop gewezen dat in dit verslag ook proeven worden beschreven met middelen en/of doseringen die op grond van de Bestrijdingsmiddelenwet niet zijn toegelaten. De gebruiker van gewasbeschermingsmiddelen dient zich ten alle tijde eerst van de op het etiket van de verpakking van gewasbeschermingsmiddelen voorkomende gebruiksaan­ wijzing te vergewissen, welke behandelingen in de praktijk mogen worden uitgevoerd. Een en ander geldt ook voor de in dit verslag genoemde groeiregulatoren. Jaarverslag FPO 1997

Voorwoord

Het jaar 1997 is er een geweest van belangrijke en definitieve besluiten over de toekomst van het fruitteeltpraktijkonderzoek. Besloten is dat het fruitteeltpraktijkonder­ zoek zal worden geconcentreerd in Randwijk en een herkenbaar deel uit gaat maken van een op te richten instelling voor plantaardig praktijkonderzoek, die op haar beurt weer deel uitmaakt van het Kenniscentrum Wageningen, of, zoals de nieuwe naam luidt, van Wageningen URC, Wageningen Universiteit en Research Centrum. Door deze besluiten is de duidelijkheid verkregen die van belang is voor de opdrachtge­ vers - overheid en bedrijfsleven - en voor de medewerkers. Het betekent dan ook dat er op volle kracht aan de toekomst kan worden gewerkt. In die toekomst zal onze positie wat anders worden. Het FPO zal meer en meer een "bedrijf" voor onderzoek zijn, met een daarop aangepaste organisatie, herkenbaar in een grotere structuur op een gloednieuw ingerichte locatie.

Het afgelopen jaar vergde vertrouwen van het bedrijfsleven, overheid en andere opdrachtgevers. Het deed een extra beroep op het doorzettingsvermogen, de saamho­ righeid en het verantwoordelijkheidsgevoel, de inzet en spankracht van de medewer­ kers, bestuur en directie. Dat alles is door iedereen meer dan ten volle waargemaakt. Voor wat betreft de medewerkers komt dit nadrukkelijk tot uiting in dit jaarverslag van het Fruitteeltpraktijkonderzoek.

Ik hoop dat dit jaarverslag voor u in uw werk een belangrijke bron van informatie moge zijn en aanleiding om met ons in gesprek te komen en/of te blijven en met elkaar te blijven optrekken. ir. R.J.M. Meijer Directeur Jaarverslag FPO 1997

Bestuur (per 31 december 1997)

Bestuur van het fruitteeltpraktijkonderzoek i.o.

Bestuurscommissie: Afgevaardigde van:

J.A.M. Musters, Dinteloord, voorzitter Nederlandse Fruittelers Organisatie

H.W.M. Kurver, De Meern, vice-voorzitter Nederlandse Fruittelers Organisatie

J.G. van Haarlem, Buurmalsen, secretaris- Nederlandse Fruittelers Organisatie

Overige leden

F.J. van Beerendonk, Best Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland/ Federatie van Nederlandse Tuinbouw- studiegroepen

G.A. van Haarlem, Buurmalsen Centraal Bureau voor de Tuinbouwveilingen in Nederland

Ing. C.G.M, van Leeuwen, Den Haag Productschap Tuinbouw

H.E.P. Reinders, Helden-Panningen Nederlandse Fruittelers Organisatie

H.F.M. Schrama, Biddinghuizen Nederlandse Bond voor Boomkwekers

F.W.A. Vink, Den Haag Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Directie Landbouw

G. de Weert, Rossum Nederlandse Vereniging van Planten- kwekers

J. van Woudenberg, Niehove Nederlandse Fruittelers Organisatie Jaarverslag FPO 1997

Adviseurs

Ir. J.M. Gerritsen, Den Haag Nederlandse Fruittelers Organisatie

J. Zevenbergen, Numansdorp Adviesraad Herstructurering

Ir. R.J.M. Meijer, Wilhelminadorp Proefstation voor de Fruitteelt Jaarverslag FPO 1997

Medewerk(st)ers (per 31 december 1997)

Directeur Ir. R.J.M. Meijer

Coördinatie en Informatie-overdracht Ir. J.A. Jobsen (coördinator onderzoek en informatievoorziening)

Afdeling Teelt en Economie Dr.Ir. S.J. Wertheim (hoofd, plv. directeur)

Teelt Groot Fruit en Vruchtboomkwekerij Dr. Ir. S.J. Wertheim (wetenschappelijk onderzoeker) Mw. Ing. J.M.T. Balkhoven-Baart (hoger technisch onderzoeker - locatie Randwijk) Mw. Dr. P.S. Wagenmakers (wetenschappelijk onderzoeker - locatie Randwijk) J.M. de Groene (onderzoeksassistent) M. Tazelaar (onderzoeksassistent) Ing. J.H. Bootsma (hoger technisch onderzoeker - locatie Zeewolde)

Gebruikswaarde Groot Fruit Ing. H. Kemp (hoger technisch onderzoeker)

Teelt en Gebruikswaarde Kleinfruit A.J.P. van de Waart (hoger technisch onderzoeker)

Economie en Bedrijfsynthese Mw. Ir. M.J. Groot (wetenschappelijk onderzoeker) Ir. P. van Nieuwkoop (wetenschappelijk onderzoeker, gedetacheerd door LEI-DLO)

Bibliotheek en Redactie Mw. M.M. Cremers-van Scherpenzeel

Afdeling Plantenvoeding en Kwaliteit Dr.Ir. A. de Jager (hoofd)

Bewaring en Kwaliteit Dr.Ir. A. de Jager (wetenschappelijk onderzoeker) Ing. F.P.M.M. Roelofs (hoger technisch onderzoeker)

Bodemkunde en Plantenvoeding Ir. M.P. van der Maas (wetenschappelijk onderzoeker) Jaarverslag FPO 1997

Wiskunde en Statistiek E.A.M, van Remortel (statisticus)

Laboratorium Mw. Ing. L.M. van Westing (hoofd) Mw. M.T.T. de Leeuw-Vereecken (analist biochemie) Mw. A.M. Meerman-van de Repe (analist biochemie) Mw. P.C. Rijk (analist analytische chemie) Mw. D.T. Slazak (laboratoriummedewerker chemie)

Afdeling Gewasbescherming Dr.ir. B. Heijne (hoofd wetenschappelijk onderzoeker)) R.H.N. Anbergen (onderzoeksassistent - locatie Randwijk) Mw.ing. W.A.G.M. Jansen (technisch onderzoeker - locatie Breda) vacature (wetenschappelijk onderzoeker) H. Veijer (onderzoeksassistent geïntegreerde fruitteelt) Dr. L.H.M. Blommers (wetenschappelijk onderzoeker - gedetacheerd door IPO/DLO op De Schuilenberg) Ing. H.H. Helsen (onderzoeksassistent - gedetacheerd door IPO/DLO op De Schuilen- burg)

Automatisering ing. P.T.A.A. Rutten (systeem-/netwerkbeheerder)

Afdeling Algemene Zaken J.A.M. Kouwenberg (hoofd)

Financiële, personele en materiële administratie Mw. M.C. Schrier-Nijssen (financiële administratie) Mw. J.G. Snaterse-van Loo (personeelsadministratie) J.J.C. Driessen (financiële en personele administratie - locatie Horst)

Aigemene administratie Mw. T.L. Buizer-Schuit (administratief medewerker) Mw. P.E. van Vossen-Hopmans (administratief medewerker)

Huishoudelijke Dienst Mw. D.N. Nijsse-Hoogesteger Mw. M.M. Stuck

Afdeling Bedrijf Ir. J.A. Jobsen (hoofd)

Proeftuin Wilhelminadorp J. de Schipper (chef proeftuin) Jaarverslag FPO 1997

D.R.M. Acda (proefveldmedewerker) M.C. van Maris (proefveldmedewerker) P.C. Oostdijk (proefveldmedewerker) S. Smits (proefveldmedewerker) J. van Dalen (technicus)

Proeftuin Randwijk J.L. Baarends (bedrijfsleider) CA. van Zuiddam (onderzoeksassistent) W.C. van Eldik (tuinmedewerker) C.C.M. Sturkenboom (tuinmedewerker) Mw. A.F. Alink-van Beek (huishoudelijk medewerker)

Proeftuin Noord-Brabant, Breda M.H. van de Rijt (bedrijfsleider) A.C. Oomen (tuinmedewerker) C.M.J.H.G. van Westen-Schuurbiers (tuinmedewerker)

Fruitteeltproeftuin voor Limburg en Noord-Brabant, Horst Th.S.G.M. Veens (bedrijfsleider)

Fruitteeltproeftuin voor Noord-Nederland, Zeewolde W. Lugtenberg (bedrijfsleider) E.J. Nagelhout (tuinmedewerker) V.J. Schoutsen (tuinmedewerker) Mw. T.J. Lugtenberg-te Borgel (huishoudelijk medewerker) Jaarverslag FPO 1997

Algemeen

Bestuur

Het Bestuur van het Fruitteeltpraktijkonderzoek i.o. vergaderde in 1997 zes keer; de Bestuurscommissie zeven keer. De vergaderingen werden vooral op de nieuwe FPO- locatie te Randwijk gehouden.

Fusie In 1997 hebben de besturen van de fruitteeltproeftuinen van Geldermalsen, Horst, Numansdorp en Zeewolde formeel besloten tot een fusie. Eind 1997 is hieruit de Stichting Fruitteeltpraktijkonderzoek ontstaan met als gevolg dat bezetting van het Bestuur van deze Stichting dezelfde is als die van het Proefstation voor de Fruitteelt; ook de directie van beide is dezelfde geworden, zodat er sprake is van eenheid in beleid en uitvoering.

Herstructurering In de vergaderingen van het Bestuur is veel aandacht besteed aan de reorganisatie van het Fruitteeltpraktijkonderzoek als zelfstandige organisatie en als onderdeel van het Kenniscentrum Wageningen. Dit alles heeft in december geleid tot een gezamenlijk besluit dienaangaande van het Ministerie van Landbouw, het fruitteeltbedrijfsleven en het Fruitteeltpraktijkonderzoek. Dat besluit hield in: een reorganisatie van het FPO tot een organisatie met een basisbezetting van circa 35 personen, de vestiging van deze organisatie op één locatie te weten te Randwijk, bij Wageningen, en de sluiting in de loop van de tijd van de huidige locaties, de opname met behoud van herkenbaarheid van het Fruitteeltpraktijkonderzoek in een grotere organisatie van plantaardig praktijkonderzoek die op haar beurt weer onderdeel uitmaakt van het Kenniscentrum Wageningen, nieuwbouw te Randwijk van bedrijfsgebouw, basislaboratoria en kantoren, de financiering van de nieuwbouw en de reorganisatie vanuit de opbrengsten uit de verkopen van de te sluiten locaties, vanuit oudere herstructureringsfondsen en door het Ministerie van Landbouw. Al deze besluiten betreffen het onderzoek voor de fruitteelt en vruchtboomkwekerij. Over het aardbeienonderzoek is in 1997 nog geen besluit genomen. Dit is aangehouden totdat over het praktijkonderzoek voor de vollegrondsgroenteteelt een besluit zal zijn genomen.

Samenhangend met deze reorganisatieplannen is door het Bestuur ook besloten over de feitelijke nieuwbouwplannen voor het bedrijfsgebouw, basislaboratoria, kantoren en andere onderzoeksvoorzieningen. Jaarverslag FPO 1997

Onderzoeksprogramma Vanzelfsprekend heeft het Bestuur in het verslagjaar uitgebreid aandacht besteed aan het onderzoeksprogramma voor 1998. Deze extra aandacht was nodig omdat het Ministerie had aangegeven niet langer meer onderzoek op 50/50-basis met het fruit­ teeltbedrijfsleven te willen financieren. Het gevolg hiervan was dat zowel LNV als het fruitteeltbedrijfsleven aan het FPO hun eigen wensen voor onderzoek kenbaar maakten. Op basis van deze wensen zijn in de loop van 1997 door het FPO onderzoeksprogram­ ma's voor deze beide financiers - van nu af aan opdrachtgevers - geformuleerd. Voor een deel bevatten deze programma's reeds lopend onderzoek, voor een deel betreft het ook nieuwe activiteiten; sommige van deze programma's kennen nog wel gezamenlijke financiering, maar dan zo dat helder en duidelijk is welk aspect en/of onderdeel een ieder voor zijn rekening neemt. Omdat het Fruitteeltpraktijkonderzoek zich meer en meer ontwikkelt van een taak- naar een marktorganisatie, is er door het Bestuur ook aandacht besteed aan de kennisover­ dracht naar de sector en de positionering ten opzichte van voorlichtingsinstanties. De positie en arbeidsomstandigheden van het personeel zijn in 1997 onderwerpen van voortdurende aandacht geweest. In zijn aanpak en besluiten - hoe pijnlijk en voor personen ingrijpend dikwijls - heeft het Bestuur gestreefd een goed evenwicht te creëren tussen het belang van het onderzoeksbedrijf en die van de medewerkers. Onderwerpen waren de werkstress, duidelijkheid over de toekomstige ontwikkelingen en de eigen positie daarin, mobiliteit en vacaturevervulling, het supplement op de CAO- Tuinbouw en het sociaal plan.

Programmering

In het verslagjaar zijn de productcommissies regelmatig bijeen geweest om het lopende onderzoek en nieuwe voorstellen te bespreken. De Productcommissie Appel & Peer kwam 5 keer bijeen, die van Steenfruit 1 keer, van Houtig Kleinfruit 3 keer en van Aardbeien 2 keer.

Op dit moment zijn de commissies als volgt samengesteld:

Productcommissie aardbei Productcommissie Appel en Peer A. Claessens G. Bouwman J. Cox P. Cevaal H. Boesveld A.A. Cooymans A.A.M, van Dijk CA. Donker Ing. W.van Egteren A.J.C.M. Goes Mw. Ir. M.H. Esmeyer C. de Groot Mw.ing. W.A.G.M. Jansen D. de Groot Ir. J.A. Jobsen A. van der Heide (voorzitter) Ir. F.C. Pladdet Ing. J. Houter J.H.J.H. Robben (voorzitter) Ir. J.A. Jobsen W. de Ruiter P. Korstanje A.J.P. v.d. Waart J. van Mourik Ir. J.J.P.J.M. Peeters Jaarverslag FPO 1997

A. van der Heide (voorzitter) J. Cox Ing. J. Houter J. den Dekker Ir. J.A. Jobsen A.J.C.M. Goes P. Korstanje C. Hamelink J. van Mourik N.D. Klay Ir. J.J.P.J.M. Peeters Ir. F.C. Pladdet Productcommissie Houtig Kleinfruit J. Reinhoudt A. van Garderen (voorzitter) A.Scharnigg Ir. J.A. Jobsen Ing. B.L.J, de Sonnaville N.D. Klay W.H.van Teeffelen L.C.J.G. van Lierop A.C. Verbeek jr. E.C. Meulblok W.C.v.d.Water Ir. F.C. Pladdet H.v. Wetten J.W. van der Pol Ing. J. de Wit R. Vernooij D.L. Verwijs Plaatsvervangende leden: Ing. J. de Wit E. Baecke C.van Zuidam R.A. Krap C.J.G.C. Meijs Productcommissie Steenfruit/Overige A.J.M. Rulkens Gewassen J. Van Schaik Mw.ing. J. Balkhoven-Baart J. Sonneveld F.W.M, van Brandenburg (voorzitter) J. Stigter Ir. H. Bus A.M. Streef Ir. G.J. van Dijk C. de Vos C. Hamelink R. Zander A.J. den Hartog Ir. J.A. Jobsen Programmeringscommissie A.A.M, van Kessel Fruitteelt en Vruchtboomkwekerij C. Liese F.W.M, van Brandenburg E.C. Meulblok Ing. C. Van Brummelen J. Van Mourik A.A.M, van Dijk Ir. F.C. Pladdet A.van Garderen Ing. J. De Wit A. van der Heide (voorzitter) Ir. J.A. Jobsen Ir. R.J.M. Meijer G.A.G. van Montfort A. Scharnigg Ir. P.J. Smits Ir. M.K. Stallen Ir. M.A. Verwijmeren J. Van Woudenberg

Plaatsvervangende leden: P. Cevaal

10 Jaarverslag FPO 1997

Personeel

Aangesteld ing. P.T.A.A. Rutten, systeenv/netwerkbeheerder, per 1 april

Uitgetreden Proefstation voor de Fruitteelt Prof. Dr. J. Tromp, wetenschappelijk onderzoeker, verliet per 1 februari de dienst. Ch.A.R. Römer, onderzoeksassistent, verliet de dienst per 31 maart W. Beeke, systeemanalist/systeembeheerder, is per 1 april vertrokken. M.L. Joosse, medewerker informatie overdracht, verliet per 1 mei de dienst. Mw. A.M.Th. Mateijsen, directiesecretaresse, is per 9 juni vertrokken. Mw. Ir. A.M.E. Schenk, wetenschappelijk onderzoeker, verliet de dienst per 1 oktober.

Proeftuin Noord-Brabant, Breda A.M. Konings, tuinmedewerker, verliet de dienst per 10 april.

Fruitteeltproeftuin voor Noord-Nederland, Zeewolde Mw. J.J.H. Dekker-Kets, onderzoeksassistent geïntegreerde fruitteelt, verliet de dienst per 1 augustus.

Tijdelijk tewerkgesteld *) J. van Belzen, onderzoeksassistent, van 28-04 tot en met 31-12 J(oris) van Belzen, proefveldmedewerker, van 16-06 tot en met 31-10 P. Bouterse, boekhoudkundig medewerker, per 29-09 W. Bijl, proefveldmedewerker, locatie Randwijk Mw. M.C.A. van Dieren, onderzoeksassistent B. Duynhouwer, assistent afdeling automatisering, van 05-05 tot en met 30-06 J. Dijkstra, onderzoeker, van 01-04 tot en met 31-08 J. Eggebeen, onderzoeksassistent, van 01-04 tot en met 30-11 Mw. H.A. Hartman, administratief medewerker, via Stichting Besth-werk Mw. A. Houbraken, technisch onderzoeker, per 12-05, locatie Breda M.C.J. op 't Hof, onderzoeksassistent M. Jeremiasse-Zegers, directiesecretaresse, van 09-06 tot en met 08-08 M.L. Joosse, onderzoeker, per 22-10 M.W. Kik, laboratorium medewerker, per 03-07, via Stichting Besth-werk J.G.P. Koeken, onderzoeker, van 01-02 tot en met 15-08 Mw. M.Th.. Kruijssen, administratief medewerker A. van Oort, gedetacheerd NAKB, van 08-04 tot en met 31-12, locatie Randwijk ing. H. de Putter, technisch onderzoeker, tot en met 31-07 A. Riemens, financieel medewerker, van 24-06 tot en met 15-08 Mw. M.H. Schot, administratief medewerker, per 01-10, via Stichting Besth-werk P.J.B. Selen, chemisch analist, per 01-05 Mw. J.J. Slabbekoorn, proefveldmedewerker, tot en met 31-05 Mw. E. Steketee, directiesecretaresse, per 03-09 A. Versprille, proefveldmedewerker, van 21-07 tot en met 31-10

11 Jaarverslag FPO 1997

Mw. C.W. de Visser-Snoep, medewerker laboratorium, van 25-08 tot en met 28-11 H.G. Vos, onderzoeksassistent, per 24-11 mw. S. De Vos, administratief medewerker, tot en met 14-05, via Stichting Besth-werk K. Westerweele, onderzoeksassistent Mw. P.F. Willeboer, technisch onderzoeker, per 21-07 CA.T.M. de Wit, proefveldmedewerker, tot en met 31-11

Gastmedewerkers *) M. Awad uit Egypte Dr. M. Ventura uit Italië, tot en met 30-04 J.L. Juan Msc. uit Spanje, van 01-10 tot en met 31-1 2

*i indien geen periode vermeld, reeds voorafgaand jaar aanwezig

Stagiair(e)s HAS Den Bosch J.G. Drabbels Zeeland College B. van Dijk Zeeland College B. Duynhouwer Hogeschool Zeeland M. De Groote Oosterschelde College E. Joosten Streekschool Rijnmond P.J.C. Kannekens Delta College Zeeland A. Riemens HAS Den Bosch G.A. Steeghs Landbouwuniversiteit Wageningen H.G. Vos Streekschool West Brabant L.S. van Zwieten

Voorlichtingsactiviteiten

De Fruitteeltonderzoekdag was weer een opmerkelijke gebeurtenis: een heel congres­ centrum in Wageningen vol met 400 deelnemers, 35 informatie-stands en 6 lezingen. Bijdragen waren er niet alleen vanuit het FPO, maar ook van drie DLO-instituten en evenzo vele voorlichtingsorganisaties. Fruittelers, voorlichters, handel en industrie, onderzoekers, eigen personeel, voor allen is het een dag om bij te leren en bij te praten. FPO'ers hebben zo'n veertig lezingen verzorgd over meer dan vijftien verschillende onderwerpen. Dit gevoegd bij het aantal bezoekers aan de tuinen, vanwege open dagen of los daarvan maakt dat in een jaar een aanzienlijk deel van fruittelend Nederland, telers en overigen een direct contact hebben met het FPO. De nieuwe proeftuin Randwijk is door velen ontdekt: zo'n 40 losse bezoeken met 350 bezoekers en op de Open Dag nog eens over de 100. Zeewolde organiseerde naast de Open Dag ook twee themadagen, alle goed bezocht. Een belangrijke activiteit is het schrijven in de vakpers; vooral in "Fruitteelt" waarin ruim 100 pagina's aan bijdragen verschenen. In de categorie publicaties horen naast de onderhavige ook de diverse excursiegidsen thuis en de aan relaties en begunstigers toegestuurde FPO-Nieuwsbrief. Nu voor voorlichting betaald moet worden, ook voor die in de vorm van lezingen, is de positie van het FPO veranderd. FPO rekent niet direct voor die activiteiten omdat er

12 Jaarverslag FPO 1997 indirect voor is betaald. Het wordt nu wel zichtbaar via tarieven en posten op offertes. Blijft de vraag of degenen die bijdragen aan het collectief gefinancierde onderzoek (LNV, telers, boomkwekers e.d.) onze informatie meer gebruiksgereed wensen te ontvangen. Zonder voorlichters te kunnen, laat staan te willen, omzeilen kan dit voor een deel van de doelgroep interessant zijn.

Lezingen

Ing. J.M.T. Balkhoven-Baart - Nieuwe dunmiddelen - 8 januari te Vleuten, Themadag Van Gaal Advies B.V. - Results of two international cherry rootstock trials - 23-29 te Ullensvang, Noorwegen en Aarslev, Denemarken, tijdens het 3rd International Cherry Symposium

Ir. M.J. Groot - Fruitteelt en economie - 20 november op de Oesterdam, NFO-afdelingen Tholen en Oost-Zuid-Beveland - Resultaten onderzoek naar bedrijfssystemen - 2 december te Ede, studiedag fruitteelt en economie

Ir. B. Heijne - Curatieve schurftbestrijding - 20 februari te Axel, NFO-afdeling Zeeuws-Vlaanderen - Field performance of orchard sprayers - 28 oktober te East Mailing (Engeland), Association Biology Workshop van HRI

Ing. H. Kemp - Sortimentsontwikkelingen en rassenonderzoek appel en peer - 18 maart te Kapelle, NFO-Kring Zeeland - West-Brabant. - Screening of plums and prunes for fresh consumption, 1988 - 1997 - 18 augustus te Polen, tijdens het 6e internationale ISHS-symposium pruim. - Schurftresistente appelrassen - 31 oktober te Driebergen, voor bio-telers op een door DLV georganiseerde studiedag. - Sortimentsontwikkelingen en rassenonderzoek appel en peer - 11 november te Biddinghuizen, NFO-afdeling Flevoland - Sortimentsontwikkelingen en rassenonderzoek appel en peer - 2 december te Weins- berg, Duitsland, voor telers, voorlichters en studenten.

Dr. Ir. A. De Jager - Preharvest factors and postharvest quality decline of - 5 augustus te Warschau (Polen), tijdens het Internationale Symposium Bewaring.

Ir. M.P. van der Maas - Watergiften en methodes om de vochttoestand te bepalen - 8 januari te Vleuten, themadag VanGaal Advies,. - Water geven kan problemen oplossen en veroorzaken - 23 januari in The Greenery te Kapelle, lezing voor diverse NFO-afdelingen,. - Water geven kan problemen oplossen en veroorzaken - 31 januari te Sint Truiden,

13 Jaarverslag FPO 1997

lezing op de jaarlijkse studiedag van het Koninklijk Opzoekingsstation van Gorsem,. - Water geven kan problemen oplossen en veroorzaken - 13 februari te Echteld, lezing op de Fruitteeltdag van het CAF, - Actualiteiten uit het Waterproject Zeeland - 21 augustus te Krabbendijke, open avond van het Waterproject Zeeland, - Waterverbruik van vruchtbomen - 2 oktober te Goes, lezing voor N.V. Deltanutsbedrij­ ven - Teeltkundige aspecten van het water geven - 7 november te Halle, Colloquium voor studenten van de J. V. Liebig Universiteit.

Ing. F.P.M.M. Roelof s -Onderzoekservaringen bewaring rode bes in de afgelopen jaren - 16 december te Ochten, Werkgroepen houtig kleinfruit Geldermalsen en Utrecht. - Optimale pluktijdstip en bewaring van en mutanten & Bewaring van zacht- fruit - 9 en 10 december te Gleisdorf (Oostenrijk), Cursus Fruitbewaring. - Reduction of brownheart in Conference pears - 13-18 juli te Davis, CA (USA), CA '97

Dr.Ir. S.J. Werth ei m - Chemical thinning of deciduous fruit crops - 1-4 april te Valencia, ISHS-symposium Bioregulators in Fruit Production,

Buitenlandse reizen

-Ing. F.P.M.M. Roelofs nam van 18 tot 21 februari samen met M. Ventura, toen gastmedewerker, deel aan een symposium "Sensors for non-destructive testing, Measuring te quality of fresh fruits and vegetables" te Orlando, Florida USA. - Op 3 juni was ing. F.P.M.M. Roelofs en ir. A. De Jager aanwezig op de EUROPEAR meeting (eerste bijeenkomst van EUROPEAR project) te Leuven België. -Tijdens de "Controlled Atmosphere research conference" (CA '97) van 13-18 juli op de Universiteit van Davis, California USA, hield ing. F.P.M.M. Roelofs een lezing getiteld: 'Reduction of Brownheart in Conference Pears' ('Verminderen van gevoelig­ heid voor hol en bruin in Conference') - Van 3 tot 7 augustus was dr.ir. A. de Jager aanwezig op een internationaal symposi­ um te Warschau (Polen), alwaar hij de volgende lezing hield: 'Preharvest factors and postharvest quality decline of apples'. Met de heren L.M.M. Tijskens, A.CR. van Schaik en M.L.A.T.M, den Hartog hield hij de lezing 'Modelling the firmness of Elstar apples during storage and transport' en samen met K. Rutkowski ' The influence of fruit type and position of apples in the tree on fruit quality'. -Van 18-21 augustus is door ing. H. Kemp deelgenomen aan het 6e internationale ISHS-symposium betreffende Genetica, veredeling en pomologie van Pruim, te Skierniewice in Polen. - Ir. B. Heine was aanwezig op 23 oktober bij een workshop van de Association of Applied Biology te HRI in East Mailing, Engeland, alwaar hij ook een lezing hield. - Ir. M.P. van der Maas maakte van 5 tot en met 8 november een studiereis naar Duistland en bracht een bezoek aan Dr. P. Braun/Universiteit van Bonn en prof. M. Knogge/Universiteit van Halle waar ook een colloquium over water geven plaatsvond.

14 Jaarverslag FPO 1997

Statistiek

Statistische verwerking

E.M.A. van Remortel

De meetgegevens zijn geanalyseerd met variantie-analyse (F-toets). Significante F- toetsen worden gevolgd door een LSD-toets (Least Significant Difference) voor het paarsgewijs vergelijken van de objecten in de proef. In de tabellen van dit jaarverslag wordt het resultaat van de F-toets weergegeven met de volgende codes: ns = niet significant = aanwijzing voor significantie (P<0,10) * = significant (P<0,05) ** = sterk significant (P<0,01) *** = zeer sterk significant (P<0,001)

Tevens is in de tabellen de LSD-waarde vermeld en wordt het resultaat van de LSD- toets weergegeven met letters. Getallen gevolgd door dezelfde letter verschillen niet betrouwbaar. De LSD-waarde wordt alleen berekend als de F-toets significant is. Niet berekende LSD-waarden zijn gecodeerd met nb. De analyses zijn uitgevoerd met Genstat 5 versie 3.2.

15 Jaarverslag FPO 1997

Weer en Bloei

P.S. Wagenmakers

Het jaar 1997 begon met een koudegolf. Lang duurde de winter echter niet, want februari en maart waren zeer zacht. April was daarentegen een maand met veel nachtvorst. Zo werd in Randwijk in totaal 9 maal beregend tussen 30-31 maart en 22- 23 april, bij temperaturen tot -5° C. Mei, juni en juli waren zacht en warm. Augustus was hoogstwaarschijnlijk de warmste oogstmaand sinds eeuwen: gemiddeld 4 graden warmer dan anders. De zon liet zich met name in augustus en september veel liet zien. Daarentegen was het in juni nogal bewolkt. Er viel toen ook buitensporig veel regen. Het werd uiteindelijk 0,9 graden warmer dan normaal (tabel 1). Gerekend naar de vijf belangrijkste maanden van het groeiseizoen (mei tot en met september) was het zelfs 1,5 graad warmer dan anders. Bovendien was het droog (met uitzondering van juni). Ondanks hogere temperaturen scheen de zon echter niet meer dan anders.

Tabel 1. Globale straling, neerslag en temperatuur per maand in Wilhelminadorp (Wi, 1997) en Vlissinqen (VI, gemiddeld 1951-1990). Globale straling Neerslag Temperatuur (MJ/m2/dag) (mm) (°C) Wi VI W VI Wi VI 1997 # 1997 # 1997 * Januari 89,3 78,8 1,8 65,9 -0,5 3,1 Februari 134,0 143,6 83,6 46,3 6,6 3,1 Maart 274,4 274,4 14,3 55,9 8,3 5,2 April 459,5 412,0 27,1 45,6 8,5 8,0 Mei 562,6 563,9 54,1 46,5 13,1 11,9 Juni 525,0 587,1 137,3 63,6 16,1 14,9 Juli 561,1 563,4 47,6 68,7 17,3 16,7 Augustus 533,7 489,1 28,5 80,1 21,0 17,0 September 372,7 342,7 13,5 70,9 15,3 15,2 Oktober 205,7 209,6 83,8 81,4 10,9 11,7 November 70,5 97,5 48,1 76,9 7,1 7,2 December 53,3 61,7 66,4 72,9 5,7 4,5 gemiddeld 320,2 318,7 50,5 64,6 10,8 9,9

Er viel in 1997 10% meer regen in Randwijk dan in Wilhelminadorp: gemiddeld over 1997 60 mm per maand (vergeleken zijn de maanden februari t/m december). Ook de instraling was minder in Randwijk (data niet gegeven). De temperatuur was in het voor- en najaar iets lager, in de zomer daarentegen hoger dan in Wilhelminadorp. Het was in maart en april in Randwijk 0,8 graden kouder dan in Wilhelminadorp, van mei tot en met augustus 0,6 graden warmer en in september en oktober juist weer 0,9 graden kouder dan in Wilhelminadorp. De temperatuurverschillen tussen zomer en winter waren

16 Jaarverslag FPO 1997 in Zeeland dus kleiner dan in het binnenland. (In Randwijk is de temperatuur in de boomgaard gemeten, in Wilhelminadorp in de weerhut.) De zachte temperaturen in het vroege voorjaar leidden tot een vroege ontwikkeling. Helaas waren er veel vorstnachten. De eerste nacht die schade gaf aan de bloemen was al op 21 maart. De volle bloei (80 % open bloemen) was in 1997 zeer vroeg. Pruimen, kersen en peren bloeiden ongeveer twee weken eerder dan gemiddeld over de afgelopen twintig jaar (1973-1992) (tabel 2). De bloei van de appels viel anderhalve week vroeger. In Randwijk bloeiden de bomen ongeveer een week later dan in Wilhelmi­ nadorp. De volle bloei van Conference in Randwijk was op 16 april, van Elstar op 10 mei, en van Jonagold op 9 mei.

Tabel 2. Data volle bloei van pruim, kers, peer en appel te Wilhelminadorp Ras 1993 1994 1995 1996 1997 meerjarig gern.' 9-4 15-4 10-4 24-4 6-4 19-4 Victoria 4-4 13-4 6-4 24-4 6-4 18-4

Castor 25-4 1-5 28-4 2-5 21-4 Early Rivers 24-4 22-4 24-4 28-4 6-4

Conference 16-4 20-4 19-4 1-5 11-4 25-4 Doy. du Comice 20-4 27-4 25-4 3-5 19-4 30-4

Alkmene 25-4 4-5 30-4 7-5 26-4 4-5 Elstar 28-4 9-5 3-5 14-5 1-5 11-5 Jonagold 25-4 4-5 3-5 11-5 1-5 10-5 27-4 9-5 3-5 14-5 2-5 10-5 Meerjarig gemiddelde van pruim, peer en appel gegeven voor 1973-1992, van kers voor 1978-1996 m.u.v. 1989-1993.

Nederland vergeleken met Noord-ltalië

Gemiddeld over een groeiseizoen krijgt Wilhelminadorp 15 tot 25% minder zonlicht en is het hier 3 tot 5 graden koeler dan in Noord-ltalië, zo blijkt uit vergelijkingen tussen weerstations in Bologna (Universita di Bologna), Süd-Tirol (Versuchszentrum Laimburg) en Wilhelminadorp (KNMI) voor de jaren 1991 t/m 1996. Vroeg in het seizoen echter zijn de verschillen klein. De volle bloei valt gemiddeld 22-24 dagen eerder in Italië dan in Nederland. De eerste zes weken na volle bloei is de instraling op alle locaties praktisch gelijk. Dit is te danken aan de langere dagen op onze hogere breedtegraad. De temperatuur is in die periode slechts 1 graad lager dan in Italië. Het weer in de zo belangrijke celdelingsperiode is in Nederland (Wilhelminadorp) dus zo slecht nog niet! In de zomer is hier gemiddeld 10% minder licht en is het 1 à 2 graden koeler. Naarmate het seizoen vordert, worden de verschillen steeds groter. De laatste weken voor de pluk van Elstar (99-130 dagen na volle bloei) is de instraling hier ongeveer 30% minder. In de weken voor de pluk van Jonagold (131-155 dagen na volle bloei) scheelt het zelfs 50%. De lagere instraling benadeelt de vruchtgroei en kleuring direct. Daarentegen zijn de temperaturen gunstiger. Voor de pluk van Elstar is het hier gemiddeld 7 graden

17 Jaarverslag FPO 1997 koeler dan in Italië. Ook de temperaturen waarmee hier Jonagold wordt geplukt zijn gunstiger dan in het zuiden. Rassen die nog later worden geplukt hebben echter in ons klimaat weinig kans. De instraling wordt dan te gering, zelfs al zou de temperatuur nog redelijk zijn.

Tabel 3. Straling en temperatuur in Wilhelminadorp, Laimburg* en Bologna**. Dagen na Straling (MJ/m2,dag) Temperatuur (°C) volle bloei Wj La Bo WJ La Bo 1-42 17,9 16,6 17,6 13,4 14,3 14,5 43-98 19,4 20,4 23,2 17,7 20,2 21,1 99-130 14,5 19,1 23,1 16,9 22,3 25,0 131-155 8,9 16,0 19,5 14,0 19,4 22,0 156-180 6,2 10,5 12,8 11,0 15,7 19,2 gemiddeld 14,9 17,3 19,9 15,1 18,4 20,1 Versuchszentrum Laimburg * Universita di Bologna Jaarverslag FPO 1997

Afdeling Teelt en Economie

Sectie Teelt Groot Fruit

Project 044: Gebruikswaarde onder- en tussenstammen bij pit- en steenvruchtigen

S.J. Wertheim en J.M.T. Balkhoven-Baart

Appel

Nieuwe zwakke onderstammen In het voorjaar van 1991 werd een proef geplant met elf nieuwe zwakke onderstammen die met M.9 en M.27 worden vergeleken bij Elstar en Queen Cox. De plantafstand bedraagt 3,25 x 1,25 m. De proef ligt in twee tot vier herhalingen per ras met twee bomen per veldje steeds geflankeerd door een bufferboom van Regal Prince op M.9. In tabel 4 zijn enkele uitkomsten behaald tot en met 1997 vermeld. In grote lijn was de groeikracht van de onderstammen bij beide rassen dezelfde. De onderstammen zijn in tabel 4 naar oplopende groeikracht vermeld en het valt dat M.27 het zwakste was. Toch waren er ook verschillen per ras want de volgorde was niet dezelfde bij Elstar en Cox. Als voorbeelden: in de zwakste groep was AR 10.2.5 bij Elstar relatief zwakker dan bij Cox en in de middengroep gold dit voor MAC39. Het meest interessant voor de Nederlandse fruitteelt zijn de onderstammen met een groeikracht tussen M.27 en M.9. Bij Elstar zijn dat er tot nu toe vijf (AR 10.2.5, P.81, P.59, P.92, Mac 39) en bij Cox vier (dezelfde minus Mac 39). Wordt gelet op de onderstammen die statistisch van M.27 en M.9 verschillen, dan schieten er geen onderstammen over. Ze zijn dus of niet betrouwbaar in groeikracht verschillend van M.27 of niet van M.9. Toch zijn de onderstammen die nu tussen M.27 en M.9 zitten van belang; de kans is immers groot dat de vitaliteit beter zal zijn dan van M.27. Het Engelse onderzoeksinstituut HRI te East Mailing heeft geen plannen AR 10.2.5 uit te geven. Van de nog niet genoemde onderstammen was er bij Cox geen enkele betrouwbaar sterker dan M.9, maar bij Elstar waren P.60, Mark, C 6 en V 605-1 wel betrouwbaar sterker. Deze vier zijn dus niet veilig aan te bevelen, omdat in ons land geen behoefte bestaat aan sterkere onderstammen. De onderstammen P.2 en V 605-3 zijn tot nu toe dus gelijkwaardig aan M.9. Bij beide rassen gold globaal dat hoe sterker de onderstam hoe lager de productiviteit per eenheid van groei. Datzelfde wordt ook in andere proeven gevonden en is een algemeen verschijnsel. Opvallend is verder dat M.27 de kleinste vruchten leverde en ook dat is al vaker gevonden. M.27 valt in deze steeds dus in ongunstige zin op. Bij Cox gaf V 605-3 als enige grotere appels gaf dan M.9. Bij Elstar was er geen enkele onderstam die grotere vruchten gaf.

19 Jaarverslag FPO 1997

Tabel 4. Resultaten appelonderstammenproef bij 044-WJ9101 Onderstam Stam- Kg/ Vr/cm2 Vrucht­ omtrek boom stamdoorsnede gewicht (g) (cm) vj. 97 1992-97 1992'97 1992-97 Elstar M.27 13,3 a 50,1 a 25,5 ef 149 a AR 10. 2.5 13,9 a 55,9 a 24,6 ef 162 be P.81 13,9 ab 60,9 ab 26,6 f 158 ab P.59 15,7 abc 63,3 abc 23,7 ef 159 ab P.92 16,5 bed 73,2 bed 21,5 def 164 bc

MAC-39 16,9 cd 74,0 bed 20,6 cdef 166 bed M.9 17,9 cd 84,1 d 19,8 bedef 176 e P.2 18,7 de 83,9 d 19,3 bede 168 bede V 605-3 19,2 def 80,5 d 16,6 abed 174 de

P.60 21,1 efg 85,8 d 15,3 abed 166 bed Mark 21,9 fg 88,9 d 14,5 ab 172 ede C 6 23,2 g 78,8 cd 11,4 a 171 ede V 605-1 23,8 g 88,3 d 13,4 ab 167 bede

LSDo.oi 2,8 16,3 6,9 10 F-toets.

Queen Cox M.27 10,5 a 33,5 a 27,7 bc 150 a P.59 12,6 ab 63,0 bed 35,7 c 153 ab P.81 13,7 bc 60,4 bc 27,4bc 160 bc P.92 13,9 bed 54,6 b 24,1 ab 161 cd AR 10.2.5 14,0 bed 54,5 b 23,2 ab 166 cdef

M.9 16,1 ede 77,1 def 23,3 ab 168 def P.2 16,4 de 70,9 ede 20,2 ab 170 ef Mac-39 16,4 de 68,2 bede 20,8 ab 164 ede V 605-3 17,1 e 80,4 ef 20,1 ab 178 g

V 605-1 17,2 e 76,3 def 21,7 ab 162 cd Mark 18,3e 87,4 f 21,4 ab 172fg P.60 18,3 e 73,3 cdef 18,5 a 165 cdef C 6 18,4e 72,2 cdef 17,2 a 171 fg

LSD0i01 2,6 15,1 8,9 F-toets

De Poolse onderstammen P.59, P.60 en P.92 tonen zoveel wortelvelden en -opslag da' ze daardoor moeten worden afgewezen.

20 Jaarverslag FPO 1997

Alles tot nu toe overziende komen vijf onderstammen goed naar voren (AR 10.2.5, P.2, P.81, Mac-39 39 en V 605-3). Alle lijken sterker dan M.27 en zwakker dan M.9. Deze vijf onderstammen moeten dus goed in de gaten worden gehouden. De twee P-nummers kunnen van belang zijn door hun goede weerstand tegen vorst, V 605-3 voor de goede vruchtmaat bij Cox en Mac-39k 39 voor de calciumopname, zoals uit Amerikaanse proeven bleek.

P.22 en Voinesti 1 en 2 n het voorjaar van 1992 werd een proef geplant waarin drie nieuwe onderstammen worden vergeleken met M.27 en M.9. De nieuwe onderstammen zijn de Poolse P.22 het volwassen type) en de Roemeense Voinesti 1 en 2. Het proefras in Elstar en de plantafstand bedraagt 3 x 1,25 m. De proef ligt in zes herhalingen met drie bomen per veldje. In tabel 5 zijn enkele belangrijke uitkomsten samengevat. Na zes jaar zijn M.27,

Tabel 5. Resultaten onderstammenproef 044-WJ9209 met Elstar Onderstam Stam- Kg/ Vruchten/ Vrucht­ omtrek boom cm2 stamdoorsnede gewicht (g) (cm) v.i.'98 1992'97 1992-97 1992-97 VI.27 14,8 a 42,9 ab 16,3 b 157 a =.22 14,8 a 45,7 b 17,0 b 156 a Voinesti 2 14,8 a 42,7 ab 16,3 b 156 a VI.9 17,8 b 59,5 c 15,0 b 167 a Voinesti 1 27,5 c 36,3 a 3,8 a 179 a

-SDo,o5 2,2 7,2 2,8 nb :-toets * * * * * * * # * ns

.22 en Voinesti 2 gelijkwaardig. Voinesti 1 blijkt geen zwakke onderstam en is jovendien niet vruchtbaar. Deze laatste kan dus afgeschreven worden. P.22 is interes­ sant vanwege de in Polen bewezen grote winterhardheid. Dit is juist een zwak punt van vl.27. Van Voinesti 2 is de winterhardheid niet bekend, maar is gelet op het land van lerkomst waarschijnlijk groter dan van M.27.

Supporter 4 (Pi 80) n het voorjaar van 1993 werd een proef geplant met de Duitse onderstam Pi (Pillnitz) 30, later omgedoopt tot Supporter 4. Bij vier rassen (tabel 6) werd deze nieuwe zwakke jnderstam vergeleken met M.9. De plantafstand bedroeg 3,25 x 1, 1,25 of 1,50 m afhankelijk van de herhaling. De proef lag per ras in zes herhalingen met drie bomen per veldje. De proef werd reeds eind 1996 afgesloten omdat de groei op Supporter 4 sterker vas dan van M.9 en er in ons land geen belangstelling bestaat voor een onderstam die terker is dan M.9. Tabel 6 geeft een aantal uitkomsten van de proef waaruit de waarde 'an Supporter 4 ten opzichte van M.9 blijkt. De cijfers zijn gemiddeld over de plantaf- tanden omdat daarvan geen effect bleek. Uitgezonderd bij Golden Delicious 'Reinders' )leek Supporter 4 meer groei op te wekken dan M.9. Dit bleek ook uit het boomvolume lat, gemeten eind 1996, bij alle rassen op Supporter 4 groter was dan op M.9. Gemid- leld over de rassen was het volume op M.9 0,77 m3 en op Supporter 4 1,08 m3 (er was

21 Jaarverslag FPO 1997 geen interactie tussen ras en onderstam en het verschil was zeer betrouwbaar: LSD00, = 0,09). Ondanks dit grotere boomvolume was er in kg-productie per boom totaal ovei de periode 1994 tot en met 1996 geen betrouwbaar verschil tussen de twee onderstam men: M.9 bomen leverden gemiddeld over de vier rassen 40,5 kg tegen 42,0 kg bi Supporter 4 bomen (F-toets 0,168). M.9 was dus vruchtbaarder. Dit bleek dan ook ui' de productie per cm stamomtrek en per m3 boomvolume. Per cm stamomtrek was Supporter 4 bij drie van de vier rassen minder vruchtbaar; alleen bij Elstar was er geer verschil (tabel 6). Per eenheid van boomvolume echter was de vruchtbaarheid var Supporter 4 bij alle vier rassen minder dan van M.9 (tabel 6). Het vruchtgewicht ovei 1994-1996 was voor Supporter 4 (192 g) betrouwbaar hoger dan voor M.9 (185 g); d« LSD005-waarde bedroeg 3. Dit is ongetwijfeld een gevolg van de geringere productie pe eenheid van groei.

Tabel 6. Resultaten appelonderstammenproef 044-WJ93021 Onderstam Queen Elstar Golden Jonagold Cox Delicious Wilmuta Stamomtrek cm v.j. 1997 M.9 13,2 a 15,7 a 12,0a 13,0 a Supporter 4 16,0 b 16,6 b- 13,0 b 16,4 b

LSD0,05 0,8 F-toets (interactie)

Vruchten/cm stamomtrek 1994-'96 M.9 15,1 b 14,2 a 23,7 b 14,7 b Supporter 4 12,9a 14,8 a 18,5a 10,6 a

LSD0,05 1,9 F-toets (interactie)

Vruchten/m3 boomvolume 1994-'96 M.9 222,3 b 310,0 b 403,2 b 285,0 b Supporter 4 165,2 a 259,0 a 272,3 a 190,3 a

LSD0i0S 36,6 F-toets (interactie)

Omdat Supporter 4 sterker groeit dan M.9 is deze onderstam voor de Nederlandsi fruitteelt niet erg interessant.

Peer

In het voorjaar van 1991 werd een onderstammenproef geplant met Conference ei Pierre Corneille als toetsrassen, waarin vijf onderstammen worden vergeleken met Kwe MC. Het gaat om een kweetype (BA 29) en vier onderstammen behorende tot de soor Pyrus communis; de Amerikaanse OHxF 333 en de Franse OH 11, 20 en 33. De proe

22 Jaarverslag FPO 1997 ligt per ras in vier herhalingen met d 'ie bomen per veldje. De bomen zijn geplant op 3,50 x 1,50 m. Tabel 7 geeft enkele uitkomsten.

Tabel 7. Resultaten perenonders tammenproef 044-WÎ9111 Onderstam Stamomtrek Kg/boom Vruchten/cm2 Vruchtge­ (cm) stamdoor- wicht snede (g) v.i. 1998 1992-97 1992'97 1992-97 Conference Kwee MC 17, 1 a 78,8 a 17,5 b 204 b BA 29 21,6 b 78,3 a 9,2 a 217 c OHxF 333 21,5 b 80,7 a 13,0 a 174 a OH 11 23,5 c 78,0 a 9,4 a 196 b OH 20 23,0 bc 73,3 a 9,4 a 189 ab OH 33 24,2 c 73,5 a 9,3 a 190 b

LSD0,05 1,8 nb 4,2 15 F-toets * * * ns * * * * *

Pierre Corneille Kwee MC 20,5 a 120,5 c 16,6 d 228 a BA 29 22,8 bc 117,9 bc 12,6 c 237 a OHxF 333 23,9 c 95,1 a 9,4 ab 238 OH 11 23,8 c 101,0 a 10,3 b 227 OH 20 21,6 ab 90,4 a 11,7 c 218 OH 33 25,4 d 103,6 ab 9,0 a 241

LSD005 1,3 14,3 1,2 nb F-toets * * * * * * * *

Kwee MC was duidelijk de zwakste onderstam bij beide rassen. Bij Pierre Corneille was echter OH 20 niet betrouwbaar sterker; voor een perenonderstam is dat zwak. OH 33 was de sterkste onderstam. Bij beide rassen bleek Kwee MC ook de meest vruchtbare onderstam, gelet op de productie per cm2 stamomtrek. Bij Conference waren alle andere anderstammen even vruchtbaar, maar bij Pierre Corneille waren BA 29 en OH 20 i/ruchtbaarder dan de overige drie onderstammen. In vruchtgewicht waren er bij Pierre Dorneille geen verschillen tussen de onderstammen. Gegeven de hogere productie op (wee MC heeft deze onderstam het dus erg goed gedaan. Bij Conference lagen de twee cweetypen in vruchtgewicht boven de vier perenonderstammen. BA 29 was nog beter jan Kwee MC, maar de productie per eenheid van groei was ook veel lager. Tot nu toe (omt Kwee MC het beste naar voren. OH 20 is in 1997 in Frankrijk gepatenteerd, waarschijnlijk omdat het een relatief zwakke onderstam is binnen het geslacht peer.

7.732 n het voorjaar van 1993 werd een proef geplant met virusvrije C.132, een kwee uit de Caukasus, die jaren geleden in East Mailing werd geselecteerd. In niet virusvrije toestand

23 Jaarverslag FPO 1997 had C.132 in een vorige proef te Wilhelminadorp een wat zwakkere groei dan Kwee MC. Gelet op het belang van een onderstam die zwakker is dan Kwee MC, werd C.132 virusvrij gemaakt en nu dus wederom beproefd. De toetsrassen zijn Conference en Doyenne du Comice; bij het laatste ras is ook nog de perenonderstam OHxF 40 opgeno­ men. De proef ligt vijf herhalingen met twee bomen per veldje. De plantafstand bedraagt 3,40 x 1,50 m. Tabel 8 geeft enkele resultaten, waaruit blijkt dat C.132 even sterk groeide dan Kwee MC, maar tot nu toe minder productief was. De peren werden op beide onderstammen even groot. Omdat C.132 winterharder is dan Kwee MC, is C.132 toch een aanwinst, al zal de productiviteit nog omhoog moeten. OHxF 40 groeide duidelijk sterker dan beide kweetypen, was minder vruchtbaar en gaf kleinere peren. Deze onderstam is daarmee voor onze fruitteeh veroordeeld.

Tabel 8. Resultaten perenonderstammenproef 044-WJ9319 Onderstam Stam- Kg/ Vruchten/ Vrucht­ omtrek boom cm2 stam- gewicht (cm) doorsnede (g) v.j.1998 1994-97 1994-"97 1994-97 Conference Kwee MC 18,6 a 34,4 b 6,6 b 192 a C.132 18,2 a 26,1 a 5,2 a 204 a

LSDo,o5 nb 3,0 0,4 nb F-toets ns ns

Doyenne du Comice Kwee MC 19,9 a 49,0 c 5,9 c 265 b C.132 20,3 a 39,2 b 4,5 b 270 b OHxF 40 26,5 b 30,1 a 2,3 a 236 a

LSDo,o5 1,0 5,9 0,8 12 F-toets * * * * * * * * * * * *

Pruim

In het voorjaar van 1990 werd een proef geplant met een aantal pruimenonderstammer in de hoop een goede zwakker groeiende te vinden dan St. Julien A. Tabel 9 geeft d( onderstammen. Het toetsras is Victoria, de plantafstand 4,00 x 2,75 m. De proef ligt ir 3 herhalingen met twee bomen per veldje. Enkele samenvattende uitkomsten staan ir tabel 9. Een onderstam (Prunus blireana) slechts was zwakker dan St.Julien A, d( meeste waren even sterk en een was nog sterker (Prunus cerasifera 'Hollywood'). Prunus blireana had echter een slechte bladstand en de onderstam was wel erg dun Beide verschijnselen wijzen op een matige verenigbaarheid. Daarom kan deze soort nie zonder meer worden aanbevolen, ondanks de hoge productiviteit per eenheid van groe en de goede vruchtgrootte. Het lijkt verstandig meer jaren af te wachten en ook nieuwi proeven met deze onderstam aan te vangen. Marianna 2624 was iets zwakker dan St

24 Jaarverslag FPO 1997

Julien A, maar gaf kleinere pruimen, dus dat is een nadeel. De goede Franse onderstam Ishtara was even sterk als St. Julien A en tendeerde naar wat hogere productie, maar het verschil was niet betrouwbaar. De eveneens Franse Marianna GF 8-1 was per boom erg productief, maar per eenheid van groei toch niet betrouwbaar beter dan St. Julien A. De overige onderstammen bieden geen voordelen; Hollywood zeker niet gelet op de sterke groei. Alles overziende is er nog geen duidelijk betere vervanger voor St. Julien A.

Tabel 9. Resultater i pruimenonderstammenproef met Victoria 044-WÎ9031 Onderstam Stam- Kg/ Vruchten/ Vrucht­ P. = Prunus omtrek boom cm2 stam gewicht (cm) doorsnede (g) v.i. 1998 1992-97 1992-97 1992-97 P. blireana 19,1 a 33,0 a 22,4 d 54 bc Marianna 2624 31,9 b 63,5 b 17,9 bed 49 a St. Julien A 35,0 bc 88,3 cd 17,1 bc 56 c Reine Claude 35,8 c 85,9 cd 16,5 abc 52 b Ishtara 35,9 cd 97,7 de 18,2 cd 55 bc Marianna GF 8-1 37,7 cd 115,8 f 19,4 cd 53 b P. dasycarpa 38,5 cd 76,3 bc 12,1 a 55 bc Myruni*) 38,5 cd 103,4 ef 17,2 bc 53 b Hollywood*) 39,7 d 83,6 c 13,1 ab 52 b

LSDo,o5 3,8 13,7 4,8 3 F-toets * * * * ** * * * * h) behorende tot P. cerasifera

Internationale proef Onder leiding van het Franse INRA-onderzoeksinstituut te Pont-de-la-Maye werd in het voorjaar van 1994 een internationale proef geplant met de in tabel 10 vermelde onderstammen. Alleen WA 1 uit Rusland is een eigen toevoeging bij een van de twee toetsrassen: Opal. Het tweede toetsras is op verzoek van de Fransen: Reine Claude Verte. De proef ligt in vier herhalingen met twee (Opal) of drie (Reine Claude) bomen per veldje. De plantafstand bedraagt 4 x 2 m. Bij Opal waren Ferlenain en vooral WA 1 zwakker dan St. Julien A, alle ander waren gelijkwaardig. Bij Reine Claude Verte komt Ferlenain zwakker naar voren (tabel 10). De productie was nog gering, mede door het slechte weer tijdens de bloei in 1997, zodat daaraan nog geen conclusies kunnen worden verbonden. De vruchtgrootte lijkt bij alle onderstammen voorlopig goed.

25 Jaarverslag FPO 1997

Tabel 10. Resultater pruimenonderstammenproef 044-WÎ9432 Onderstam Stam- Kg/ Vruchten/ Vrucht­ omtrek boom cm2 stam- gewicht (cm) doorsnede (g) v.i. 1998 1996-97 1996-97 1996-97 Opal WA 1 20,0 a 6,43 a 5,1c 42 a Ferlenain 24,2 b 4,63 a 2,5 ab 41 a P 8-13 25,7 c 7,15 a 3,2 b 42 a Jaspi 26,0 c 6,26 a 3,0 b 40 a Ishtara 26,1 c 6,65 a 2,9 ab 43 a St. Julien A 26,2 c 3,31 a 1,6 a 42 a

LSDo,o5 1,4 nb 1,3 nb F-toets * * * ~ * * ns Reine Claude Verte Ferlenain 24,7 a 4,4 c 2,6 b 36 a P8-13 28,6 b 1,2 a 0,6 a 32 a Jaspi 29,2 b 1,5 ab 0,7 a 33 a Ishtara 30,5 b 2,1 b 0,8 a 35 a St.Julien A 29,7 b 1,0 a 0,5 a 34 a

LSD0i0B 1,9 0,7 0,5 nb F-toets # * * * * * * * * ns

Project 052: Toetsing bijzondere fruitgewassen

S.J. Wertheim en H. Kemp

Hazelaar {Cory/us sp.) en walnoot (Juglans regia)

S.J. Wertheim

De resultaten behaald met deze twee gewassen werden kortgeleden samengevat ir enkele Engelstalige publicaties (zie lijst van publicaties achterin dit jaarverslag). D« lezer(es) wordt daar naar verwezen.

Kwee (Cydonia oblonga)

H. Kemp

In het voorjaar van 1988 werd een proef geplant met 14 kweerassen, met eenjarig« oculaties op Kwee MC op een plantafstand van 4,75 x 2,05 meter. Als gevolg var nachtvorst tijdens de bloei was de productie in 1991 gering. In 1992 tot en met 1996 was de productie goed; van een aantal rassen zelfs zeer goed. In 1997 was de produc

26 Jaarverslag FPO 1997 tie, mede door de nachtvorst, matig tot goed. De rassen Agvambari, Bourgeault, Ekmek, Leskovacka, Rea's Mammoth, Ronda en Vranja hebben tot en met 1997 goed en regelmatig geproduceerd. In het voorjaar van 1993 werden vier kweerassen geplant en in het najaar nog eens vier. Van alle rassen betrof het eenjarige oculaties op Kwee MC, geplant op een plantaf- stand van 3,50 x 2,55 m. In 1994 droegen 1/18 en Morava de eerste vruchten. In 1995 en 1996 droegen alle rassen tamelijk goed tot goed; vooral 1/18, 1/21, Morava en Bencikli. In 1997 produceerden vooral 1/18, Morava, Gukuz Gobeke en Sobu goed. Te Randwijk werden in het voorjaar van 1996 vier kweerassen geplant: I/30, I/50, Balady Awad en Leskovacka (op Kwee MA, standaardras). In het voorjaar van 1997 werd BQ 6-35 als nieuw ras geplant en werden tevens Ekmek, Vranja, Agvambari en Sobu als standaardrassen geplant; allen op Kwee MC. De productie tot en met 1997 was verwaarloosbaar klein. In 1997 is op initiatief van een gedreven hobbyteler een begin gemaakt het beoordelen van de geleikwaliteit van een 20-tal rassen geteeld te Wilhelminadorp. De gelei is voor alle rassen op gelijke, gestandaardiseerde wijze bereid. De eindproducten zijn door de betrokken hobbyist en enkele FPO-medewerkers beoordeeld. De smaakverschillen tussen de rassen waren aanzienlijk. In 1998 zal een en ander zo mogelijk worden herhaald.

Project 73: Plantdichtheid, rangschikking en boomvorm bij appel, peer en kers

P.S. Wagenmakers en M. Tazelaar

Plantsystemenproef peer (073-Wi8817)

Voorjaar 1988 werd in Wilhelminadorp een proef met Conference op Kwee C geplant. Er zijn vijf plantdichtheden (2000-4000 bomen per ha) en twee plantsystemen (enkele rijen en bedden met looppaadjes). In 1988 en 1989 was er geen productie, in 1990 gemiddeld slechts 9 ton per ha. Tussen 1990 en 1997 werd er gemiddeld over alle objecten 49 ton per ha geoogst. Er was een verschil in het effect van plantdichtheid op de productie bij beide plantsystemen. De productie nam over 8 jaar bij de enkele rijen toe met 41 ton per 1000 bomen. Daarentegen was een toename van productie met een hogere plantdichtheid bij de bedden niet aantoonbaar. Ook in de volgroeide fase was het effect van dichtheid veel groter bij de enkele rijen, zoals geïllustreerd voor 1997 (tabel 11). Toen nam de productie bij de enkele rijen toe met 5,5 ton per 1000 bomen, bij de bedden was een dergelijke trend afwezig. Bedden produceerden bij lagere dicht­ heden meer dan enkele rijen, bij hogere dichtheden was er geen verschil. De hoogste productie, ongeveer 400 ton in 8 jaar, werd bij de bedden gerealiseerd vanaf 2500 bomen, bij de enkele rijen vanaf 3500 bomen per ha. Enkele rijen vingen bij een bepaalde dichtheid 9% minder licht op dan de bedden (tabel 11). In beide systemen nam de lichtopvang rechtlijnig toe met de plantdichtheid (5% per 1000 bomen). Met elke procent lichtopvang nam de productie gemiddeld toe met 2,3 ton over 8 jaar. Bij de bedden nam de lichtopvang toe van 67% bij 2000 bomen tot

27 Jaarverslag FPO 1997

77% bij 4000 bomen per ha. In dit traject werd een hogere lichtopvang niet vertaald in een hogere productie. Het vruchtgewicht was gemiddeld over 1990-1997 190 gram, in 1997 zelfs 201 gram. In dit jaar viel slechts 6% van de peren in de klasse beneden 55 mm. Er was geen aantoonbaar maatverschil tussen de plantsystemen. Wel was er sprake van iets kleinere vruchten bij een hogere dichtheid (-4 gram per 1000 bomen).

Tabel 11. Productie per ha (1990-1997 en 1997) bij Conference, Wilhelminadorp Bomen/ha Ton/ha 1990'97 Ton/ha 1997 enkele rij bed enkele rij bed 2000 343a 384a 46,0 a 61,0 cd 2500 374a 399a 48,4 ab 66,3 d 3000 368a 405a 47,6 ab 53,0 ab 3500 410a 399a 52,1 b 54,8 ab 4000 426a 407a 57,8 c 59,1 bc

LSD cos nb nb 5,5 5,5 F-toets interactie

Tabel 12. Vruchtgewicht (1990-1997) en lichtopvang (22-7-1997, percentage van beschikbaar diffuus licht) bij Conference, Wilhelminadorp. Vruchtgewicht Lichtopvang 2000 197b 62 a 2500 191a b 69 bc 3000 191a b 67 ab 3500 187a 71 bc 4000 189a 74 c

LSDo.( enkele rij 192 a 64 a bed 190 a 73 b

LSDo nb

F-toets dichtheid * * * systeem ns * * * interactie ns ns

Het effect van plantdichtheid op de maat was niet groot. In 1997 bijvoorbeeld sorteer­ de men 2,5% minder peren boven 65 mm bij 3000 bomen per ha, vergeleken met 200C bomen per ha.

28 Jaarverslag FPO 1997

Project 74: Modelleren van productie en kwaliteit

P.S. Wagenmakers en M. Tazelaar

Lichtopvang meten bij direct licht

In diverse appel- en perenbeplantingen is de lichtopvang gemeten met PAR sensoren. Eerder onderzoek heeft aangetoond dat de optimale lichtopvang voor zowel productie als kwaliteit tussen 60 en 70% van het beschikbare licht is. Een hogere lichtopvang betekent ontoelaatbaar verlies van kwaliteit, een lagere lichtopvang te weinig (kwaliteits-)productie per ha. Deze lichtopvang werd gemeten onder 100% bewolkte omstandigheden, zodat dag noch uur invloed had op het meetresultaat. Deze methode kon alleen uitgevoerd worden wanneer het weer meewerkte. In de praktijk was dat soms lastig. Daarom wordt nu gezocht naar alternatieven waarbij ook onder zonnige omstandigheden kan worden gemeten. Twee methoden zijn beproefd: 1. meten met PAR sensoren en 2. registreren van licht- en schaduwpatronen op de grond ("vlekjes"). Gemeten werd in noord-zuid-systemen. Bij beide methoden werd over een rechthoekig oppervlak van het midden van de bomenrij tot het midden van de volgende rij (oost­ west) en van boom tot boom (noord-zuid) elke 10 cm gemeten. Bij methode 1 werd de verhouding in hoeveelheid licht op de grond en boven de bomen geregistreerd. Bij methode 2 werd 0 gegeven als er op het gegeven punt zon was en 100 bij schaduw. De resultaten zijn vergeleken met modelberekeningen, waarin de lichtopvang door beplan­ tingen bij gegeven plantsysteem, boomhoogte, boomdoorsnee en bladoppervlak wordt gesimuleerd (zie voor details van dit rekenmodel Wagenmakers, P.S., 1991. Agric. For. Meteorol. 57, 13-25). Uit de metingen bleek dat de lichtopvang volgens de "vlekjesmethode" ongeveer 10% lager was dan gesimuleerd. Dit is te verklaren uit het feit dat het menselijk oog meer licht ziet dan er feitelijk is. Halfschaduw wordt als licht ervaren. De gemeten opvang direct licht was nog weer lager dan die volgens de vlekjesmethode. Dit komt voor een deel doordat het gemeten licht niet alleen directe maar ook diffuse componenten had. Dit verklaart het verschil echter niet volledig. In 1998 wordt aanvullend onderzoek gedaan. Onderzocht is op welk moment van de dag de lichtopvang volgens de vlekjesmethode overeenkomt met diffuse lichtopvang. Dit moment is afhankelijk van de datum: later in het seizoen moet ook later op de dag gemeten worden. Wanneer bijvoorbeeld op 31 juli het meettijdstip 10:45 uur zou zijn (zomertijd, voorlopig resultaat voor noord-zuid rij), dan zou het meettijdstip op 10 augustus 10 minuten later vallen. Het onderzoek wordt voortgezet, ook voor andere rijrichtingen dan noord-zuid.

29 Jaarverslag FPO 1997

Project 076: Toetsing groeiregulatoren

S.J. Wertheim

BAS 125 10W

Appel Op een bedrijf te Kloetinge werd op Elstar de nieuwe remstof BAS 125 10W getoetst hier verder afgekort met BAS. De proef lag op bomen op M.9 in het zesde groeijaar geplant op 3,25 x 1,25 m. Er werden twee concentraties (125 en 250 mg/l actieve stof) een- of tweemaal op twee tijdstippen (bij vijf tot acht ontplooide bladeren aan de verlengenissen en in geval van een tweede bespuiting drie weken later) vergeleken met onbespoten bomen. De behandelingen lagen in tienvoud met een boom per veldje. Op het proefperceel kwam schade door nachtvorst, waardoor alleen in de bovenste helft van de bomen vruchten hingen. De groei van de bomen was sterk. Tabel 13 geeft enkele proefuitkomsten. BAS remde de groei sterk; het meest na gebruik van tweemaa 250 mg/l. De mate van zetting uitgedrukt in vruchten per 100 bloemtrossen en de productie aan vruchten per boom leken door BAS te zijn verhoogd, maar de verschillen met onbehandeld waren niet betrouwbaar. De vruchtgrootte bleek door BAS iets te zijn bevorderd, maar niet door 125 mg/l eenmaal toegepast. In 1998 waren er geen betrouwbare verschillen in aantallen bloemtrossen per boom, maar aangezien de bespoten bomen minder groei hadden is de bloeirijkdom per m scheutlengte door BAS wel bevorderd.

Tabel 13. Resultaten remstofproef Elstar 076-Ex97026 Behandeling Vruchten/ Vruchten/ Kg/ Vrucht- Totale Gem. Bloem- boom 100 boom gew. groei scheut­ tros- bloem­ (g) m/ lengte sen/b. trossen boom (cm) 1998 Onbehandeld 37,7 a 14,6 a 5,9 155 a 65,02 c 47,2 b 247,4 a 1x 125 mg/l 58,9 a 23,1 a 9,5 160 ab 36,71 b 39,0 ab 257,0 a 1x 250 mg/l 54,0 a 21,9 a 9,2 172 c 32,80 b 42.6 b 263,4 a 2x 125 mg/l 50,7 a 21,1 a 8,5 167 bc 28,61 ab 35.7 a 227,2 a 2x 250 mg/l 57,4 a 21,8 a 9,2 162 b 22,02 a 33,2 a 237,8 a

LSD0>06 nb nb 9,6 9,69 8,3 nb F-toets * * * * * ns

Peer Op een bedrijf te Kloetinge werd op ook Conference de nieuwe remstof BAS 125 10W getoetst. De proef lag op bomen op Kwee MC in het zesde groeijaar geplant op 3,25 > 1,25 m. Er werden drie concentraties (125, 250 en 500 mg/l actieve stof) een- o1 tweemaal op twee tijdstippen (bij vijf tot acht ontplooide bladeren aan de verlengenisser en in geval van een tweede bespuiting drie weken later) vergeleken met onbespoten

30 Jaarverslag FPO 1997

Tabel 14. Resultaten remstofproef Conference 076-Ex97112 Behandeling Vruchten/ Vruchten/ Kg/ Vrucht- Totale Gem. Bloem- boom 100 boom gewicht groei scheut­ trossen/ bloem- (g) m/boom lengte boom trossen (cm) 1998 Onbehandeld 32,8 a 18,8 a 6,7 208 a 51,23 b 47,5 113,7 d 1x 125 mg/l 34,7 a 20,2 a 7,3 203 a 21,08 a 40,3 110,4d 1x 250 mg/l 36,7 a 20,4 a 7,8 220 a 26,08 a 49,0 79,5 b 1x 500 mg/l 42,5 a 22,1 a 8,5 203 a 21,94 a 42,7 61,2 ab 2x 1 25 mg/l 40,0 a 21,0 a 8,0 205 a 25,80 a 44,5 102,4 cd 2x 250 mg/l 33,4 a 17,5 a 7,4 219a 21,14a 42,2 81,7 bc 2x 500 mg/l 41,0 a 20,5 a 8,6 213 a 25,60 a 44,3 49,2 a

LSDOi0B nb nb nb 8,75 nb 25,2 F-toets ns ns ns * * * ns # * *

bomen. De behandelingen lagen in tienvoud met een boom per veldje. De resultaten vielen tegen. Er was weliswaar groeiremming maar vele zijknoppen onder de geremde scheuttoppen groeiden uit en deze groeiden ook nog lang door. Daardoor sloot de groei van scheuten van behandelde bomen later af dan van onbehandelde bomen. Dit is waarschijnlijk de reden dat de gemiddelde scheutlengte van bespoten bomen niet betrouwbaar kleiner was dan van onbehandelde bomen. De hergroei was nadelig voor de bloemknopvorming, zowel omdat kortloten 'doorschoten' en omdat de groei langer doorging en tijding afsluiten is nu eenmaal beter voor de vorming van bloemknoppen dan laat afsluiten. De bloei in 1998 nam dan ook drastisch af met toename in BAS gebruik. De bespuitingen hadden geen nadelige invloed op productie of vruchtgewicht (tabel 14). Voor peer zullen herhaalde bespuitingen met lage(re) doseringen beproefd worden.

Overigens moet worden opgemerkt dat naar verwachting van de firma het middel op zijn vroegst pas over vijf jaar op de Nederlandse markt zal komen, tenminste wanneer er een toelating zal worden gegeven.

Project 083: Groeibeheersing appel en peer.

J.M. T. Balkhoven-Baart

De wortelsnoeiproeven die vanaf 1990 uitgevoerd werden bij appel zijn afgesloten en beschreven in de Fruitteelt 82(1992)8, 83(1993)9 en 85(1995)6. Voorjaar 1997 zijn op de locatie Randwijk proeven geplant waarin tijdstippen van wortelsnoei en diverse groeiremmingsmethoden worden vergeleken bij spil, V-haag en Güttinger-V-haag van Conference en Doyenné du Comice. In voorjaar 1996 en 1997 werden proeven geplant met doorgroeibomen bij Conference. Hierin wordt gekeken naar het effect van in, half in en op de grond planten en boom­ hoogte op groei, productie en vruchtkwaliteit. Ook bij V-hagen wordt gekeken naar

31 Jaarverslag FPO 1997 effecten van plantmethode op groei en productie, in het laatste geval bij Doyenné du Comice.

Project 114: Intensieve zoete-kersenteelt

J.M.T. Balkhoven-Baart

Boomvormenproef 114-WÎ9321

Met de komst van zwakke onderstammen voor zoete kers ontstond net als bij appel er peer de vraag hoe intensief er geplant kan worden, in welke boomvorm en met welke 'onderstam. In 1993 is een proef gestart waarin 5 boomvormen zijn opgenomen; de slanke spil, Le Page, superspil, snoeren rechtop en snoeren in schuine V-haag (Güttingei V-haag). De slanke spil en Le Page staat op de onderstammen Inmil (GM.9), Damil (GM 61) en Edabriz (Tabel ®), de andere boomvormen staan alleen op Inmil en Edabriz, omdal Damil voor deze boomvormen te groeikrachtig lijkt. In de verschillende systemen varieen de plantdichtheid van 1900 tot 10.000 bomen per ha. De proef is opgezet in 4 herha­ lingen, waarvan er 2 overkapt zijn. Over de kappen is een vogelnet gespannen. Hel proefras is Lapins met Sunburst als buffer. Het uitgangsmateriaal van Lapins was eenjarig en onvertakt. De lengte van de harttak was ongeveer 150 cm.

Temperatuur onder de kappen

In de plantsystemen- en boomvormenproef in Wilhelminadorp staan sinds eind maan 1995 permanent foliekappen over de bomen. In 1995 zijn de minimum en maximum daç temperatuur gemeten onder en zonder foliekappen, midden in de boom op 1,5 rr hoogte. In april lag de minimum temperatuur bij temperaturen rond 0°C onder de kapper 1,5 tot 2°C hoger. De maximale temperatuur in mei en juni verschilden nauwelijks Mogelijk belemmeren de schaduwwerking van de foliekappen en condens tegen het folie de opwarming. Bij de nachtvorsten in voorjaar 1997 was de bloei van Lapins (volle bloe op 6 april) voorbij en waren er vruchtjes aanwezig. Er werd niet beregend tijdens nachtvorst. Na de vorst waren niet zo zeer de jonge vruchtjes beschadigd als wel hei jonge blad door aantasting van Pseudomonas. Onder de kappen bleef het blad onbe schadigd en oogde mooi groen. Al in de eerste rij naast de kappen waren de bladerer bruin verkleurd en scheuttopjes afgestorven. In juni was een groot verschil te zien ir vruchtrui. Zonder kappen ruiden de vruchten zeer sterk, terwijl onder de foliekapper weinig rui te zien was.

Productie en vruchtgrootte

Zoals na de junirui al te zien was, was de productie onder de kappen hoger dar erbuiten. Hoe intensiever de plantafstand, hoe hoger de productie per ha. Bij onderstanr Edabriz waren de producties net als in voorgaande jaren het hoogste. Zonder kapper was er bij de onderstammen Inmil en Damil sprake van een misoogst. Bij de vruchtbare onderstam Edabriz was de productie goed, waardoor het vruchtgewicht het laagste was. Met foliekappen lag het vruchtgewicht bij Edabriz 2 gram hoger, bij Damil en Inmi

32 Jaarverslag FPO 1997

respectievelijk 1,3 en 1,4 g (tabel 15). In de dichtste systemen (snoeren) is het vrucht­ gewicht steeds het laagst.

Tabel 15. Invloed van de onderstam op productie en vruchtgewicht (g) van Lapins geteeld zonder en met foliekappen in 1997. Ton/ha goede kersen 1) Vruchtgewicht (g) Onderstam - folie + folie - folie + folie Inmil 1,3 5,7 10,1 11,5 Damil 0,9 4,6 9,7 11,0 Edabriz 9,6 14,2 8,9 10,9

Gemiddeld 2) 4,7 9^0 9^5 1_LJ 1) Gemiddeld over alle teeltsystemen. 1) gewogen gemiddelde.

Barsten

n de natte zomer van 1997 reduceerden de foliekappen het percentage rotte en gebarsten kersen met 35% (tabel 16). Met folie waren er geen verschillen tussen de onderstammen. In de buitenteelt gaf Edabriz minder rotte en gebarsten vruchten dan Inmil en Damil, maar nog altijd 50%!

Tabel 16. Invloed van de onderstam op het percentage gebarsten vruchten van Lapins geteeld zonder en met foliekappen in 1997. % rotte en gebarsten vruchten 1) Onderstam - folie + folie Verschil - en + folie Inmil 67,3 24,8 42,5 Damil 66,2 22,3 43,9 Edabriz 50,8 25,9 24,9

Gemiddeld 2) 60,3 24,8 35,5 ) Gemiddeld over alle teeltsystemen. :) gewogen gemiddelde.

Smaak

In 1996 werd de smaak onder de foliekappen vooral bij dichtste systemen minder goed gewaardeerd. In 1997 werd geen betrouwbare invloed gevonden van de kappen op de smaak, cijfer 6,9 voor kersen zonder kap en 6,6 voor kersen met kap. Natuurlijk is er een interactie van de smaak met de dracht en de vruchtgrootte. De verwachting dat door de hogere productie de smaak onder de kappen minder zou zijn, kwam niet helemaal uit. Mogelijk werd de smaak ook opgewaardeerd door de betere vruchtgrootte onder de kappen.

33 Jaarverslag FPO 1997

Invloed op nutriëntenopname

Uit een bladmonster voor mineralenanalyse, bleek dat vooral de gehalten van de sporenelementen zink, mangaan en ijzer beduidend hoger lagen. De hoofdelementen verschilden niet. Natuurlijk speelt ook hier de bladkwaliteit een rol. Mogelijk vergemak­ kelijkt de hogere temperatuur onder kappen ook de opname. Wellicht is ook de lagere vochtigheidsgraad van de grond van belang, waardoor de grond beter opwarmt en de opname gemakkelijker verloopt.

Groei

Metingen van de stamomtrek toonden geen toename van de groei aan onder de kappen. Het lijkt er eerder op of de stammen minder verdikt zijn onder de kappen. Een reden hiervoor kan een watertekort zijn geweest in 1995 en 1996, waardoor de groei wat afgeremd werd. In 1995 was om dezelfde reden geen verbetering van de vruchtmaat.

Uitval bij Edabriz

De onderstam Edabriz komt in deze proef als zeer gunstig naar voor. Het grote nadeel van Edabriz is echter het grote risico voor uitval. In 1997 zijn in de beschreven proef veel bomen plotseling doodgegaan zonder aanwijsbare redenen. In het buitenland worden dezelfde problemen gemeld. Door de uitval kan Edabriz niet aanbevolen worden voor de praktijk.

Over de beschreven proef werd eerder geschreven in Fruitteelt 86(1996)37;16-18 en Fruitteelt 88(1998)12:12-13.

Project 124: Vruchtkwaliteit in relatie tot boomgaard- en klimaats­ factoren

P.S. Wagenmakers en M. Tazelaar

Kwaliteit en vruchtdracht 124-WÎ95011

In maart 1995 werd een proef geplant met Golden Delicious en Jonagold 'Novajo'. Dezelfde proef is ook geplant in Bologna (Italië). In deze proef wordt onderzocht wat de invloed is van vruchtdracht op kwaliteit bij verschillende onderstammen en plantdichthe- den. Elk ras staat op M.9 of P.22. Per ras-onderstam combinatie zijn er bovendien twee afstanden op de rij (1,00 en 0,60 m) en drie drachtniveaus. Er is bloemdunning toege­ past in 1996 en 1997. Met de hand werden de bloemclusters op het meerjarige hout voor 50 of 75% verwijderd. Ter vergelijking waren er bomen die niet gedund werden. Op het eenjarig hout werd in 1997 bij M.9 de helft van de bloemclusters verwijderd, bij P.22 driekwart. De topbloemtros bleef gehandhaafd. In 1997 werd op 14 juli bovendien bij de gedunde bomen nagedund met het oog op bloemknopvorming. Bij beide rassen werden de bomen op P.22 met 50% dunning op 2 vruchtjes per cluster gezet; die met

34 Jaarverslag FPO 1997

75% dunning werden op 1 gezet (één- en meerjarig hout). De ongedunde bomen werden ook niet nagedund. Bij bomen op M.9 gebeurde hetzelfde als bij bomen op P.22 bij het ras Golden Delicious. Bij Jonagold was nadunnen niet nodig. Ongeacht ras, onderstam en plantdichtheid werd de productie bepaald door de mate van dunnen. Ongedunde bomen produceerden 10% meer dan bomen die voor de helft waren gedund en 29% meer dan bomen die voor driekwart waren gedund (tabel 17). De productie van Jonagold was even groot als die van Golden op M.9. Bomen op P.22 produceerden minder dan op M.9. Bovendien was de productie van Jonagold op P.22 minder dan die van Golden. Een intensievere beplanting produceerde meer per ha. Bij M.9 had de plantdichtheid een groter effect op de productie dan bij P.22. Procentueel was de toename echter gelijk (41 % meer tonnen bij 67% meer bomen).

Tabel 17. Productie (ton/ha 1996 + 1997) gemiddeld of apart voor Golden Delicious en Jonagold, twee onderstammen en twee plantdichtheden. Dunnen (%) 0 50 75

78a 71b 60c

LSD0i05 4 F toets * * *

Onderstam M.9 P.22 Ras Golden 82a 66b Jonagold 83a 48c

LSDo,o5 7 F-toets * * *

Onderstam M.9 P.22 Afstand (m) 1,00 68b 48c 0,60 97a 67b

LSD0i05 5 F-toets * *

Vruchten van Golden wogen gemiddeld (1996 en 1997) 42 g minder dan van Jonagold. De grootste vruchten van Golden waren gelijk aan de kleinste van Jonagold. In het algemeen waren de vruchten op P.22 groter dan op M.9, met uitzondering van de sterkst gedunde Jonagold (tabel 18). Dunnen leidde niet altijd tot grotere vruchten. Bij Golden op M.9 was er wel effect van dunnen in het algemeen, maar was er geen verschil in vruchtgewicht tussen 50 en 75% dunnen, terwijl er op P.22 juist geen

35 Jaarverslag FPO 1997 verschil was tussen niet en 50% dunnen. Ook bij Jonagold werden de vruchten alleen groter als 75% werd weggedund. Bij dit ras gold het voor beide onderstammen. Vertaald naar de maat waren de vruchten bij Jonagold in 1997 grof: gemiddeld 85 mm (212 g). Zelfs ongedunde bomen hadden nog vruchten van 83 mm. In 1996 was de maat bij Jonagold iets kleiner. Bij Golden waren de vruchten in 1996 en 1997 even groot. De meeste vruchten kwamen in de klasse 70-75 mm. De ongedunde bomen hadden iets meer vruchten van 65-70, terwijl de 75% gedunde meer vertegen­ woordigd waren in de klasse 75-80 mm.

Tabel 18. Vruchtqewicht (g, gemiddeld over 1996-1997). Dunnen (%) 0 50 75 Golden M.9 146 a 164 b 170 b P.22 167 b 173 b 197 c Jonagold M.9 197 a 201a 221 cd P.22 207 ab 216 bc 228 d

LSDa05 10 F-toets (interactie) *

Tabel 19. Percentage rode bl os op de vruchten (Jonagold, 1997) Afstand (m) - 1,00 60 b - 0,60 52 a

LGD006 3 F-toets * * * Onderstam M.9 52 a P.22 60 b

LSD005 F-toets Dunnen(%) 0 48 a 50 55 b 75 65 c

LSD005 F-toets

In 1996 werden de Jonagold vruchten gesorteerd in klassen. De meeste vruchten vielen in de klasse 33-50% rode blos. In 1997 werd gesorteerd op procenten blos per vrucht en hadden de vruchten gemiddeld 56% rode blos. Alle onderzochte factoren hadden invloed op de blos. Bij een lagere plantdichtheid hadden de vruchten meer kleur dan bij

36 Jaarverslag FPO 1997 een hogere dichtheid. Ook had P.22 meer kleur dan M.9. Het kleurverschil tussen M.9 en P.22 was even groot als dat tussen een nauwe en wijde plantafstand. Ook dunnen verbeterde de kleur aanzienlijk (tabel 19). Zelfs waar de invloed van dunnen op het vruchtgewicht niet merkbaar was (vergelijk 0 en 50% dunnen), bleek toch een positieve invloed van dunnen op de kleur.

Project 137: Chemische dunning

S.J. Wertheim, J.M.T. Balkhoven-Baart en J.H. Bootsma

Mengsels van D4017 en carbaryt

S.J. Wertheim

Appel In 1997 werden op Elstar twee proeven genomen met een middel op basis van het plantenhormoon BA, hier gecodeerd als D4017. Dit middel is nog niet voor praktijkge- bruik toegelaten. Nagegaan werd of dit vruchtdunningsmiddel gemengd met carbaryl is toe te passen waardoor mogelijk de dosering van carbaryl kan worden verlaagd. Dit laatste past in het streven naar vermindering van het gebruik van gewasbeschermings­ middelen: carbaryl is een insecticide. D4017 werd steeds met 0,1% Tween 20 uitvloeier toegepast. Dit leverde samen met een ongedunde en handgedunde vergelijking 17 behandelingen op. De proef werd genomen op bomen op M.9 in het zevende groeijaar op een praktijk- bedrijf in Steenbergen. De behandelingen lagen in achtvoud met een boom per veldje, de plantafstand bedroeg 3 x 0,80 m. Tabel 24 geeft enkele uitkomsten. De dracht was goed en handdunning was nodig, getuige het verschil tussen de twee standaard behandelingen. D4017 dunde alleen wanneer het werd toegepast bij 21 mm, dus erg aat, maar het is bekend dat 100 mg/l voor Elstar aan de lage kant is. Mogelijk had een wat hogere dosering ook vroeger gedund. Carbaryl dunde eveneens alleen wanneer laat werd gespoten: bij 15 en 21 mm, maar ook hier geldt dat het een lage dosering betreft; de helft van wat in de praktijk gangbaar is. Opvallend is wel dat dunning optrad op een Tioment dat ruim voorbij het geadviseerde tijdstip voor dit ras (12 mm) ligt. Het mengsel /an beide dunmiddelen dunde over een veel langer traject: van 8 tot 21 mm, een Deriode van 30 dagen! Dit wijst uit dat het mengsel meer dunkracht bezit dan de midde- en apart. Wel leek de dunning ook van het mengsel het sterkste bij 15 tot 21 mm. Dverigens hadden slechts enkele behandelingen een betrouwbaar positief effect op de /ruchtgrootte (vruchtgewicht gelijk of groter dan 170 g). Jit regressie-analyse bleek dat er bij carbaryl een betrouwbaar, rechtlijnig verband Destond tussen tijd van spuiten en het aantal vruchten per 100 bloemtrossen en het /ruchtgewicht. Per 1 mm later spuiten werd de dunning 0,9 vrucht/100 bloemtrossen sterker en werden de appels 1,3 g zwaarder. Bij het mengsel waren er ook dergelijke echtlijnige verbanden en waren dezelfde waarden 2,1 vrucht respectievelijk 1,5 g. Er /varen geen kromlijnige verbanden. In 1998 waren alle proefbome n in een beurtjaar en alleen behandeling 16 gaf meer bloei dan de rest, maar nog onvoldoende.

37 Jaarverslag FPO 1997

In de tweede proef stond de concentratie centraal (tabel 21) en werd op één tijdstip gespoten, namelijk bij 12,8 mm gemiddelde doorsnede van de vruchtjes op het oudere hout. Van D4017 werden 50, 100 en 200 mg/l actieve stof gespoten, van carbaryl 188, 375 en 750 mg/l; de laatste is de normale dosering. Tenslotte werden de neger combinaties van deze concentraties getoetst en dienden ongedunde en handgedunde bomen als vergelijking. De proef werd op hetzelfde bedrijf op vergelijkbare bomen en or. dezelfde wijze uitgevoerd als bij de eerste proef. Tabel 25 geeft enkele resultaten. Ei was gelet op de vruchten per 100 bloemtrossen geen enkele behandeling die betrouw baar dunde. Uit de vruchten per boom bleek alleen het mengsel van 200 mg/l D4017 + 375 mg/l carbaryl betrouwbaar te hebben gedund en dit bleek ook uit het gemiddelc vruchtgewicht. Gelet op de uitkomsten van eerste proef had wellicht een later tijdstip van toepassen meer dunning tot gevolg gehad. In 1998, waren vrijwel alle bomen in eer beurtjaar, alleen behandelingen 15, 1 6 en 17 waren betrouwbaar beter dan ongedunc en handgedund. Dit zijn alle behandelingen waarbij 200 mg/l actieve stof van D401^i samen met een van de drie concentraties carbaryl werd gebruikt.

Tabel 20. Resultaten dunproef Elstar 137-Ex97023 Behandeling Vuchten/ Kg/ Vrucht­ Bloei- 100 bloem­ boom gewicht cijfer trossen1)^ Jfll 19982) 1. Ongedunc 93,0 25,1 142 1,4 2. Handgedund 66,1 19,8 156 1,5

3. D4017 5.0 mm 81,0 22,7 130 1,1 4. 8.0 mm 80,0 24,3 143 1,5 5. 12,2 mm 76,7 23,7 149 1,9 6. 15,2 mm 80,6 23,8 139 1,8 7. 21,2 mm 71,7 20,0 136 1,9

8. carbaryl 5,0 mm 74,2 23,5 148 1,1 9. 8,0 mm 73,8 21,0 153 1,6 10. 12,8 mm 75,4 24,4 165 1,4 11. 15,2 mm 54,2 19,4 177 1,4 12. 21,2 mm 66,2 22,4 162 1,4

13 . mengsel 5,0 mm 87,6 23,2 140 1,3 14. 8,0 mm 63,0 21,8 170 1,6 15. 12,8 mm 67,6 20,2 158 1,8 16. 15,2 mm 56,8 19,3 165 2,5 17. 21,2 mm 47,9 17,6 172 1,5

LSD0i01 19,6 27 1,0 F-toets # * * * * * * * * Verschillen binnen 1 kolom groter dan de eronder vermelde LSD-waarde zijn betrouw baar (P= 0,01) 1) na correctie voor verschillen in bloeirijkdom. In de eerste proef was het tijdstip vai

38 Jaarverslag FPO 1997 toepassing punt van onderzoek. Bij 5,0, 8,0, 12,8, 15,2 en 21,2 mm gemiddelde vruchtdoorsnede op het oudere hout werden al of niet gemengd gespoten 100 mg/l van de actieve stof van D4017 en 375 mg/l carbaryl. 2) schaal 1 = geen tot 9 = zeer veel bloemen.

Uit verdere statistische analyse van de gegevens bleek toch dat toevoeging van D4017 aan carbaryl het dunningseffect van de laatste kan versterken.

Het lijkt er dus op dat combineren van twee dunmiddelen meer dunmogelijkheid geeft dan toepassen van beide middelen apart.

Tabel 21. Resultaten dunproef Elstar 137-Ex97017 Behan­ Vuchten/ Kg/ Vrucht­ Bloei- deling 100 bloem- boom gewicht cijfer 1 2 trossen ) (q) 1998 ) 1.Ongedund 75,3 22,3 148 1,6 2.Handgedund 60,7 19,8 149 1,6

3. D4017 50 mg/l 74,6 22,4 134 1,5 4. 100 77,6 24,8 146 1,6 5. 200 77,8 24,5 142 1,8

6. carb. 188 mg/l 62,9 21,6 156 1,4 7. 375 77,4 22,4 134 1,3 8. 750 78,3 23,9 139 1,8

9. mengsel 3 + 6 78,8 24,7 141 2,0 10. 3 + 7 76,1 24,4 142 2,4 11. 3 + 8 58,7 20,6 150 2,6

12.mengsel 4 + 6 73,0 22,7 136 2,5 13. 4 + 7 82,3 25,8 135 1,9 14. 4 + 8 80,6 23,9 156 2,3

15.mengsel 5 + 6 64,5 23,1 157 3,4 16. 5 + 7 57,4 19,9 174 4,3 17. 5 + 8 58,8 18,6 143 4,4

19,6 24 1,2 :-toets * * * * * * * * /erschillen binnen 1 kolom groter dan de eronder vermelde LSD-waarde zijn betrouw- >aar (P = 0,05) ) na correctie voor verschillen in bloeirijkdom. ) schaal 1 = geen tot 9 = zeer veel bloemen.

39 Jaarverslag FPO 1997

Auxine-conjugaten

S.J. Wertheim en J.M.T. Balkhoven-Baart

Appel Naftylazijnzuur (NAA) en het amide daarvan (NAAm) zijn bekende dunmiddelen. Ze werken in het algemeen variabel en vooral NAAm mild. Het is mogelijk dat deze nadelen ontstaan door onvoldoende opname van deze polaire stoffen door de vetachtige waslaag van het blad. Door de stoffen minder polair te maken zou in theorie de opname en daardoor de werking kunnen verbeteren. Aan het AB-DLO te Wageningen werd deze vraag voorgelegd en daar met verve aangepakt. Er werden drie stoffen voor het FPO vervaardigd: een ethyl- en een methylester van NAA en een methylester van NAAm. Deze stoffen werden op Elstar en Jonagored getoetst door ze toe te passen in de volle bloei of bij 10 mm gemiddelde vruchtdoorsnede. Van de NAA-esters werden 10, 25 en 50 mg/l getoetst, van de NAAm-ester slechts 10 en 25 mg/l omdat het middel moeilijk te maken was en er tekort was. Deze behandelingen werden vergeleken met ongedund en handgedund en met 10 mg/l normaal NAA ook op beide tijdstippen. De proef op Elstar lag op hetzelfde bedrijf waar beide eerder besproken proeven werden genomen en de proef werd op dezelfde soort bomen en op dezelfde wijze uitgevoerd. Zuiver NAA dunde niet, noch na toepassing in de volle bloei noch bij 10 mm vruchtdoor­ snede. Van de conjugaten dunde in de volle bloei alleen 50 mg/l NAA-ethyl betrouwbaar met een goed effect op de vruchtgrootte. Na de bloei dunde alleen 10 mg/l NAAi methyl, maar zonder effect op de vruchtgrootte. Uit regressie-analyse bleek dat NAA- ethyl in de volle bloei betrouwbaar sterker dunde naarmate de dosering hoger was er het vruchtgewicht ook toenam. In beide gevallen was sprake van een rechtlijnig verband. Voor NAA-methyl na de bloei werd zo'n dunningsverband niet gevonden, maai nam het vruchtgewicht wel af met oplopende dosering. Geen enkele behandeling had effect op de bloemknopvorming. Alle bomen zaten in eer beurtjaar en er waren geen betrouwbare verschillen tussen de behandelingen.

De proef op Jonagored lag de proef op een bedrijf in de Betuwe op achtjarige bomen or. M.9 geplant op 3,25 x 1,25. Dezelfde 20 behandelingen als in de proef op Elstar lager hier in zeven tot acht herhalingen bij één boom per veldje. In deze proef dunder betrouwbaar 10 mg/l NAA-ethyl en 50 mg/l NAA-methyl toegepast bij 10 mm gemiddel de vruchtdoorsnede. Regressie-analyse toonde dat NAA-methyl zowel in de bloei al: daarna rechtlijnig meer dunde naarmate de dosering hoger was, maar alleen in de bloe nam het vruchtgewicht rechtlijnig toe. Bij NAA-ethyl was er alleen een rechtlijniç duneffect met toenemende dosering na de bloei maar zonder effect op de vruchtgrootte In 1998 bloeiden de bomen redelijk goed en alleen 50 mg/l NAA-ethyl toegepast bij 1( mm vruchtdoorsnede had een positief effect op de bloei in vergelijking met ongedunc (bloei-index 7.7 tegen 5.2, bij een LSD001-waarde van 1,6).

Het lijkt er dus op dat NAA-esters meer kunnen dunnen dan zuiver NAA en dat bloeitoe passingen wel gunstig kunnen uitwerken op de vruchtgrootte, maar toepassingen na d< bloei niet. Verder onderzoek zal zich daarom het beste kunnen richten op een tijd tusser volle bloei (voor de teler te vroeg) en 10 mm (voor de vruchtgrootte niet voordelig).

40 Jaarverslag FPO 1997

Chemisch dunnen van peer

S.J. Wertheim

Nieuwe middelen Op bomen van Conference op Kwee MC in het tiende groeijaar werden enkele dunmid- delen getoetst, omdat de vraag naar grotere vruchten toeneemt en er bij dit ras niet veel srvaring met dunmiddelen bestaat. Ongedunde en handgedunde bomen werden vergeleken met bomen die in de volle bloei bespoten waren met de 1, 2 of 3% van de meststof ammoniumthiosulfaat. (ATS). Na de bloei werden als vruchtdunners gespoten 16 of 32 mg/l NAA (12 dagen na volle bloei) of 10 mg/l NAA vier weken na volle bloei. Op dat laatste tijdstip werden ook 50 en 100 mg/l van de actieve stof van D4017 gespoten. De gemiddelde vruchtdoorsnede was toen 9,8 mm. De NAA die 12 dagen na i/olle bloei werd gespoten was gemengd met wat ureum, de NAA toegepast op vier weken na volle bloei niet. De tien behandelingen werden in achtvoud vergeleken bij één Doom per veldje. Tabel 22 geeft enkele uitkomsten. Vijf behandelingen dunden als nandgedund wat betreft aantal vruchten per 100 bloemtrossen. Dit waren 2 en 3% ATS n de volle bloei, 32 mg/l NAA + ureum bij einde bloei en 10 mg/l NAA en 100 mg/l actieve stof van D4017 bij 9,8 mm. Van deze vijf gaven alleen 3% ATS en 32 mg/l fabel 22. Resultaten dunproef Conference 137-Ex9719 3ehandeling Stadium Vruchten/ Kg/ Vrucht­ Bloei- 100 bloem- boom gewicht cijfer trossen Jfll 19982) 1. ongedund 130,4 29,7 172 5,8 2. handgedund 11/06 101,0 25,3 186 6,5

3. 1 % ATS volle 122,3 28,1 173 5,4 4. 2% ATS bloei 109,2 30,9 186 6,4 5.3% ATS 90,5 25,3 201 5,1

6. 16 mg/l NAA + einde 120,7 28,4 177 5,9 7. 32 mg/l NAA + + bloei 97,4 25,2 194 5,5

8. 10 mg/l NAA 9,8 mm 103,8 25,0 175 6,3

9. 50 mg/l a.s. D4017 9,8 mm 125,0 29,1 182 5,8 I0. 100 mg/l a.s. D4017 105,0 27,3 187 5,8

-SD005 18,3 16 nb :-toets * * * * * ns = gemengd met 6 mg/l ureum. + + = idem met 8 mg/l ureum. ) na correctie voor verschillen in bloeirijkdom. schaal 1 = geen tot 9 = zeer veel bloemen.

41 Jaarverslag FPO 1997

NAA + ureum betrouwbaar grotere peren. De ATS-bespuitingen beschadigden de bloemen en de jonge bladeren, vooral 3% (landschappelijk een ernstig nadeel) en het is dus verrassend dat 3% ATS de vruchtgrootte toch bevorderde. Dat NAA laat toegepast ondanks dezelfde dunning als vroeg gespoten, de vruchtgrootte niet bevorderd is in lijn met de verwachting. NAA remt de vruchtgroei op zo'n laat tijdstip. NAA zal dus vroeger moeten worden toegepast voor een positief effect op de vruchtmaat. De bloei in 1998 was matig rijk en de behandelingen in 1997 hadden daar geen effect op, dus ook niet het schadelijke ATS.

Internationale dunproef op Elstar

J.M.T. Balkhoven-Baart

Volgens afspraken in de internationale werkgroep chemische dunning werd een dun­ proef met nieuwe dunmiddelen uitgevoerd op een praktijkbedrijf in de Betuwe. Op rijkbloeiende vijfjarige Elstar op M.9 werden naast onbehandeld en handdunning, twee concentraties van D4017 (BA) plus 0,1% uitvloeier Tween 20 toegepast bij 11 mrr vruchtdiameter op het oude hout (23 mei), van ATS (ammoniumthiosulfaat) werden drie concentraties gespoten in de volle bloei (3 mei) en van middel P werden twee concen­ traties gespoten drie dagen na einde bloei (15 mei). Deze behandelingen werden verdei vergeleken met Ethrel-A begin bloei (1 mei), Amid-Thin (63 dpm NAAm) in de afbloe (15 mei), Amid-Thin plus Ethrel-A (15 mei) als tankmix gevolgd door een Ethrel-bespui- ting twee weken later (30 mei), Sevin SL (750 dpm carbaryl) bij 11 mm vruchtdiamete oude hout (23 mei) en de combinatie van eerst Amid-Thin en later Sevin SL (zie ool< tabel 23). Middel P bestaat uit een combinatie van 8% NAA met 3% ureum. De proe lag in 8 herhalingen van 1 boom per veldje. Het bloeiweer was aanvankelijk goed, maai later was het koud. De vruchtzetting was goed, de junirui matig. Bij de handdunning op 1 juli moesten gemiddeld 112 vruchten per boom weggedund worden. Alle behandelingen behalve Sevin SL (object 13) gaven dunning ten opzichte var onbehandelde bomen. Vruchten van onbehandelde bomen waren te klein. Slechts 12," kg van de 28,0 kg per boom waren boven 70 mm. Bij handdunning was 20,3 kg grote dan 70 mm. Handdunning, 0,188% D4017, 1,5% ATS en Amid-Thin gevolgd doo Sevin SL gaven het beste vruchtgewicht. Bij deze behandelingen was ook de productif per boom wat lager. Opnieuw werd vastgesteld dat na het spuiten van D4017 de vruchtkleur achterbleef ondanks de goede dunning. Behandelingen die weinig dunden, zoals Amid-Thin gaven ook minder goed gekleurde vruchten. Opvallend was dat Sevir SL niet dunde maar wel de vruchtmaat verbeterde. Geen van de behandelingen gaf mee vruchtverruwing. Bij de behandelingen 1 tot en met 9 werden 10 vruchten per boon van het meerjarig hout doorgesneden om de zaden te tellen. Vruchten van onbehandel de bomen hadden 1,0 platte en 5,5 goede zaden. Het aantal goede zaden per vruch was lager bij 0,5 en 1,5% ATS en de hoogste concentratie van middel P. Er was geer verschil in aantal platte zaden. Het aantal goede plus platte zaden was lager bij all« concentraties van ATS en de hoogste concentratie van middel P. Alleen bij 1,5% AT! was er een afwijking in vruchtvorm. De afwijking was licht en niet storend. Van de best gedunde behandelingen gaven alleen de chemische in voorjaar 199! voldoende bloemen. Met handdunning werd de bloei niet voldoende bevorderd, he

42 Jaarverslag FPO 1997 tijdstip van handdunning is meestal te laat voor bevordering van de bloemknopaanleg. Opvallend was dat de behandeling van Amid-Thin met Ethrel-A de bloei goed bevorder­ de.

Tabel 23. Resultaten dunproef Elstar 137-EX97018 Behandeling Vruchten/ Vrucht­ Kg/ Bloei- 100 bloem- gewicht boom cijfer trossen 1) Ja) v.i. '982) 1. Onbehandeld 71 d 124 a 28.0 b 2,6 a 2. Handdunning 42 a 161 de 22.1 a 5,1 a-e

3. 0,094% D4017 56 bc 149 b-e 26,1 ab 6,0 b-f 4. 0,188% D4017 47 ab 159 ede 23,0 ab 6,3 b-f

5. 0,5% ATS 3) 56 bc 148 b-e 26,2 ab 4.8 a-d 6. 1,0% ATS 49 ab 158 ede 24,5 ab 6.9 c-f 7. 1,5% ATS 42 a 160 ede 22,0 a 7,7 ef

8. 0,02% Middel P 57 bc 144 bc 26,5 ab 4,0 ab 9. 0,04% Middel P 51 abc 149 b-e 24,9 ab 5,0 a-e

10. 0,025% Ethrel-A (E) 54 abc 146 bed 25,1 ab 4,4 abc 11. (0,075% Amid-Thin + 0,025% E) + 0,025% E. 49 ab 146 bed 21.5 a 8,0 f 12. 0,075% Amid-Thin 57 bc 141 ab 25.6 ab 4,0 ab 13. 0,156% Sevin SL 62 cd 145 bc 26,3 ab 4,6 a-d 14. 12 + 13 46 ab 164 e 22,9 ab 7,3 def

LSDa01 12 17 5,5 2,7 F-toets * * * * * * * * # * gecorrigeerd voor verschillen in bloei voorjaar 1997. 1 = geen, 3 = licht, 5 = matig, 7 = goed en 9 = zeer goede bloei ATS plus 0,1 % Tween 20

Tijdstippen, concentraties en combinaties van A TS op Elstar Dp hetzelfde perceel als de hierboven beschreven proef werden tijdstippen, concentra­ tes en combinaties van ATS en NAAm vergeleken (tabel 24). De volle bloei van het neerjarige hout viel op 3 mei, die van het eenjarige hout op 10 mei. Op 1 juli werden Jrie van de zeven herhalingen nagedund met de hand. Deze handdunning gaf geen nteracties met dunningsresultaat van de behandelingen. In de tabel met resultaten is daarom geen rekening meer gehouden met de handdunning.1,0 % ATS gericht op het Jude hout of twee keer 0,5% ATS gericht op zowel het oude als het eenjarige hout javen voldoende dunning, hoewel bij 1,0% de vruchtmaat nog niet optimaal was (tabel 24). 1,0% ATS gericht op het eenjarige hout, één week later bleek te laat voor voldoen­ de dunning. Bij deze behandeling bleef naast de maat en de vruchtkleur ook de bloem- cnopvorming achter. Drie keer 0,33% ATS en 0,075% Amid-Thin gaven onvoldoende

43 Jaarverslag FPO 1997 verbetering van de vruchtmaat, maar bevorderden wel de bloei in voorjaar 1998. Twee keer 1,0% ATS gaf overdunning en meer vruchtverruwing. 1,0% ATS gevolgd door 0,075% Amid-Thin gaf ook overdunning. Bij deze twee laatst genoemde behandelingen lijkt dan wel sprake van overdunning, maar de bloemtrosvorming was beduidend beter in 1998.

Tabel 24. Behandelingen dunproef Elstar 137-EX97021 1. Onbehandeld 2. 1,0% ATS1) volle bloei oude hout+ 63 dpm NAAm (= 0,075% Amid-Thin)einde bloei 3. 63 dpm NAAm (= 0,075% Amid-Thin) einde bloei, 15 mei 4. 1,0% ATS volle bloei oude hout, 3 mei 5. 1,0% ATS volle bloei eenjarige hout, 10 mei 6. 2x 1,0% ATS volle bloei oude hout én volle bloei eenjarige hout 7. 2x 0,5% ATS volle bloei oude hout én volle bloei eenjarige hout 8. 3x 0,33% ATS begin bloei (1 mei), volle bloei oude hout én eenjarige hout 1) ATS steeds plus 0,1 % Tween 20

Alle ATS-behandelingen die in de volle bloei van het oude hout gespoten werden, gaver minder zaden per vrucht. In onbehandelde vruchten zaten gemiddeld 5,5 goede zaden. Met ATS bespoten bomen hadden vruchten met gemiddeld één zaad per vrucht minder Dit effect op de zaden was bij alle ATS-concentraties gelijk. Grote afwijkingen ir vruchtvorm door het lagere zaadaantal werden niet gevonden. Natuurlijk kan bij eer afname van bijvoorbeeld drie naar twee goede zaden per vrucht de vruchtvorm en de vruchtgroei wel negatief beïnvloed worden. De invloed van ATS op de zaadvorming kar veroorzaakt worden door de onderbreking van de pollenbuisgroei als de stijlen verdroger door de vochtonttrekking door ATS.

Tabel 25. Resultaten dunproef Elstar 137-EX97021 Behandeling Vruchten /100 Vrucht- Kg/boom Bloei 2 bloemtrossen ) qewicht (q) cijfer ) 1. 91 d 138 a 27,8 c 2,9 a 2. 42 a 174 c 19,3 a 7,6 c 3. 68 bc 141 a 24,1 bc 6,1 bc 4. 59 b 150 ab 21,9 ab 5,7 b 5. 76 c 145 ab 24,6 bc 3,1 a 6. 44 a 165 bc 19,0 a 7,4 bc 7. 61 b 161 bc 24,2 bc 5,7 b 8. 60 b 149 ab 22,3 ab 6,0 bc

LSDa05 14 21 4,3 1,8 F-toets * * # * * * * * * 1) gecorrigeerd voor verschillen in bloei voorjaar 1997. 2) schaal 1-9; 1=gee n en 9 = zeer veel bloemknoppen op oude hout (27 maart 1998)

44 Jaarverslag FPO 1997

Project 152. Teeltonderzoek bij Delblush - Tentation®

J.M.T. Balkhoven-Baart

Verruwingsbestrijding 152-Ra97011

n het rassen-gebruikswaardeonderzoek werd in 1996 tamelijk veel vruchtverruwing gevonden bij het nieuwe appelras Delblush. Door de belangstelling voor dit nieuwe ras werd in 1997 een proef met GA4+7-behandelingen gestart om na te gaan hoe vruchtver­ ruwing het beste bestreden kan worden. De proef werd in Randwijk uitgevoerd bij 2- jarige zeer goed vertakte bomen op onderstam M.9. De proef lag in 8 herhalingen van 1 boom. Omdat niet helemaal duidelijk was op welk moment in het seizoen de verruwing ontstond, werd GA4+7 op verschillende tijdstippen gespoten (tabel 26).

Tabel 26. Behandelingen 152-Ra97011 1. Onbehandeld 2. 4x 5 dpm GA4+7 (0,5 l/ha) vanaf einde bloei om de 7-10 dagen 3. 4x 10 dpm GA4+7 (1,0 l/ha) vanaf einde bloei om de 7-10 dagen 4. 4x 10 dpm GA4+7 vanaf half juni om de 7-10 dagen 5. 4x 10 dpm GA4+7 vanaf half juli om de 7-10 dagen 6. 4x 10 dpm GA„^ vanaf half augustus om de 7-10 dagen

Tabel 27. Resultaten verruwinqsproef 152-Ra97011 Behan­ Vruchten Vruch­ Kg/ Vrucht­ Verruwings % Kg deling per 100 ten/ boom gewicht cijfer 3) klasse1 bloem- boom (g)2) 4) trossen 1) 1. 47 a 64 a 9,6 a 152 a 341 c 77 a 2. 58 a 63 a 10,0 a 158 a 304 a 84 a 3. 49 a 62 a 9,6 a 154 a 310 ab 84 a \. 51 a 67 a 10,3 a 155 a 330 bc 80 a 5. 56 a 72 a 10,6 a 152 a 336 c 76 a 5. 49 a 60 a 9,1 a 151 a 338 c 78 a

-SD005 nb nb nb nb 23 nb :-toets ns ns ns ns * * ns ) inclusief handgedunde vruchten en gecorrigeerd voor verschillen in bloei. !) gecorrigeerd voor verschillen in aantal vruchten per boom. Iverruwingscijfer = (%glad)* 1+ (%licht) *3 + (%matig) *5 + (%ernstig)*7 + (%zeer ernstig) *9 gladde + licht verruwde vruchten

n voorjaar 1997 werd het aantal bloemtrossen per boom geteld om het effect van een Junnende bijwerking van GA4+7 vast te kunnen stellen. Het aantal bloemtrossen per

45 Jaarverslag FPO 1997 boom verschilde niet betrouwbaar, er was echter wel een tendens. Na correctie voor verschillen in bloei bleek er geen invloed te zijn van de GA-bespuitingen op de zetting (vruchten per 100 bloemtrossen, zie tabel 27). De behandelingen hadden geen invloed op het aantal vruchten en kg per boom. Het aantal vruchten per boom had een betrouw­ bare invloed op het vruchtgewicht (P= 0,034). Na correctie voor deze verschillen bleek dat de GA-behandelingen geen invloed hadden gehad op het vruchtgewicht.

Direct na de oogst werden de vruchten op verruwing gesorteerd. GA-bespuitingen met 5 en 10 dpm vanaf einde bloei (behandeling 2 en 3) gaven de beste verruwingsbestrijding. GA-bespuitingen vanaf half juni hadden hetzelfde resultaat als spuiten vanaf einde bloei met 10 dpm, maar niet beter dan onbehandelde bomen. Verschillen in percentages klasse I (gladde en licht verruwde vruchten) waren niet betrouwbaar. Opvallend was dat grote vruchten meestal gladder waren dan kleine. Er was inderdaad een betrouwbare invloed van het vruchtgewicht op het verruwingscijfer (P= 0,041). Correctie van het verruwingscijfer voor verschillen in vruchtgewicht beïnvloedde het resultaat niet. In tabel 27 staan dan ook ongecorrigeerde verruwingscijfers. Verruwingsbestrijding met GA4+7 wijkt bij Delblush dus niet af van de advisering voor andere gangbare rassen. Viei bespuitingen vanaf einde bloei met 5 dpm GA4+7 (0,5 I per ha) lijken voldoende. 10 dprr gaf geen verbetering ten opzichte van 5 dpm.

Sectie Gebruikswaarde-onderzoek Groot Fruit

Project 075: Bestuiving van pit- en steenvruchten

H. Kemp en M.C.A. van Dieren

Stuifmeelkieming

Tijdens de bloeiperiode werd te Wilhelminadorp van 12 peren- en 33 appelrasser stuifmeel verzameld. Eén tot twee weken nadien werd de kiemkracht bepaald door he' stuifmeel aan te brengen op objectglaasjes met een druppel suikeroplossing (15% suikei in demiwater). In de tussenliggende tijd werd het stuifmeel bewaard in een koelkast bi 1 - 2°C en tamelijk hoge luchtvochtigheid. Na circa één dag bij 20 - 24°C werd de kieming bepaald door het tellen van de gekiemde korrels (buislengte langer dan 1 à 1 maal de korreldiameter). Alle rassen werden in drievoud ingezet en geteld; tabel 2£ geeft de gemiddelde kiemingspercentages. Het stuifmeel werd direct van de boorr genomen en in buisjes bewaard. De weersomstandigheden tijdens het verzamelen warer redelijk tot goed.

De (te) hoge luchtvochtigheid tijdens de koelkastbewaring heeft de kiemkracht nadelk beïnvloed, desondanks waren de verschillen tussen de rassen groot. Geen van d« triploïde rassen van appel en peer had meer dan 5% gekiemde stuifmeelkorrels. D« Conference- en Doyenné du Comice mutanten (Boonman en Saels I respectievelijl Doyenné du C. H17/H19 en Rocobo) kiemden slecht, slechter dan de beide moederras sen. Bij de vruchtgroottemutant Saels I hangt dit mogelijk samen met een afwijkenc

46 Jaarverslag FPO 1997 ploïdyniveau. Wellicht geldt dit ook voor de vruchtgroottemutant Perico (Gieser Wilde­ man), die daardoor vooralsnog niet als bestuiver kan worden aanbevolen. Van de diploïde appelrassen vielen vooral de sierappels gunstig op met 36, 40 en 50 % kieming (tabel 28). Ook Angold (vrij bestoven x Golden Delicious) zat op dit niveau. De kieming van Creston, Delblush, Ecolette, Résista en Santana viel dit jaar sterk tegen. De kieming van Delcorf en mutanten daarvan (tabel 28) verklaart niet de soms tegenval- ende zetting in de praktijk bij toepassing van Delcorf als bestuiver. Door de monsterna- me van bomen van verschillende leeftijden op verschillende percelen met soms aanzien­ lijke verschillen in bloemkwaliteit is enige voorzichtigheid bij de interpretatie van de lage kiemingspercentages (tabel 28) op zijn plaats. In 1998 zal een en ander worden herhaald.

Tabel 28. Stuifmeelkieming in vitro appel en peer, mei 1997. Ras % gekiemde Ras % gekiemde korrels korrels Appel 14 Elstar Fleuren 2 Angold 37 FAW 5878 12 Ariwa 11 Golden Delicious 10 Baugêne 36 Golden Hornet 40 41 H 1254 18 Cox's Orange Pippin 12 Jonagold 1 CPRO 80105-75 15 Jonagold Fleuren 5 Creston (8M-15-10 ) 2 3 Dalili 9 Gorgeous 50 Delblush 4 Monidel 10 Delcorf 38 Red Elstar 16 Delcorf Eversdijk 41 Résista 6 13 Rode Boskoop S.H. 4 Ecolette 5 Santana 1 Elan 13 28 ise 17 Yataka 17 Elstar 14 'eer Conference 31 Doyenné du C. H17/H19 6 Conference Boonman 0 Orcas 26 Conference Saels I 0 Perico 4 Delbuena 12 Rocobo 4 Dolacomi 9 Saint Rémy 1 Doyenné du Comice 31 Verdi 3

(ruisingen

Jaarlijks worden - indien mogelijk - met rassen van appel, peer en pruim handmatige cruisingen uitgevoerd om na te gaan of bepaalde combinaties voldoende vruchtzetting >pleveren. In 1997 werden te Wilhelminadorp kruisingen uitgevoerd bij appel, peer en

47 Jaarverslag FPO 1997 pruim. De resultaten zijn vermeld in tabel 29. Per kruising werden 100 (een enkele maa 80) bloemen gebruikt: vijf (eventueel vier) takken met tien trossen met twee bloemer per tros. De stempels werden direct na het bestuiven afgedekt met vaseline. In he algemeen was er in 1997 sprake van een vroege bloei met vele koude en winderige dagen (vooral na het bestuiven van pruim en peer) en enkele nachten met nachtvorst.

Tabel 29. Zettingspercentage en aantal goede zaden per vrucht bij de oogst var appel-, peren- en pruimenkruisinqen in 1997. Bestoven ras Bestuiverras Zettings- Goede percentaqe* zaden/vrucht Appel Braeburn Delblush 6 4,2 CPRO 80105-75 Delblush 24 5,3 CPRO 80105-75 Elise 26 4,3 CPRO 80105-75 Elstar 4 4,3 Delblush Delblush 5 1,0 Delblush Delcorf 19 2,5 Golden Delicious Delblush 23 4,5 Jonagold Delblush 23 1,5 Jonagold Santana Jonagold Topaz 11 1,2 Jonagold Santana 9 2,2 Rode Boskoop Delblush 0 — Rode Boskoop Santana 1 1,0 Rode Boskoop Topaz 0 — Santana Delcorf 9 4,3 Santana Elstar 13 5,6 Santana Golden Hornet 10 7,1 Santana Malus Gorgeous 16 6,1 Topaz Delcorf 2 7,0 Topaz Elise 0 -__ Topaz Elstar 0 — Topaz Golden Hornet 2 3,5 Peer Beurré A. Lucas Verdi 0 ... Orchis Conference 0 — Orchis Conference Saels1 0 — Orchis Gieser Wildeman 0 ... Orchis Orchis 0 — Orchis Perico 0 — Tromphe de Vienne Verdi 0 ... Pruim Voyageur Excalibur 2 — * Zetting bij oogst. — = Niet van toepassing/niet bepaald, De middagtemperatuur tijdens het bestuiven was doorgaans nogal laag, variërend var 11 tot 18°C.

48 Jaarverslag FPO 1997

De zetting (tabel 29) van de verschillende appelkruisingen varieerde van geen tot goed, vooral afhankelijk van de datum van kruising en nachtvorst. Zelfbestuiving Delblush gaf ditmaal 5% zetting; in 1995 3%. Delblush lijkt dus evenals Golden Delicious enigszins zelfverdraagzaam te zijn. Delblush gaf goede zetting op Golden Delicious en Jonagold in tegenstelling tot wat eerder werd vastgesteld. Delblush gaf op Braeburn een matig tot slechte zetting. De bloeiperioden van deze rassen vallen voldoende samen. De schurftre- sistente rassen Santana en Topaz gaven op Jonagold beide een matige zetting, mogelijk deels als gevolg van de nachtvorst. Deze kruisingen moeten worden herhaald. Beide rassen bloeien één tot enkele dagen voor Jonagold. De combinatie Delblush en Delcorf lijkt praktijkgeschikt gelet op zettingspercentage (tabel 29) en bloeiperiode. De nieuwe CPRO-selectie 80105-75 zette goed met Delblush- en Elise- maar niet met Elstarstuifmeel. Gelet op de kruisingsouders zou het kunnen zijn dat beide rassen dezelfde S-allelen hebben. CPRO 80105-75 bloeit laat. Delcorf, Elstar, Golden Hornet en Malus Gorgeous gaven bij Santana matige zetting. Beide laatstgenoemde schurftresis- tente sierappels gaven wel veel zaden per vrucht (tabel 29). Ook deze zettingspercenta­ ges waren wellicht door de nachtvorst nadelig beïnvloed. De bloei van genoemde vijf rassen overlapt voldoende voor goede wederzijdse zetting. De slechte zetting (tabel 29) van Rode Boskoop en Topaz was zeer waarschijnlijk een gevolg van nachtvorstschade. De diverse perenkruisingen zijn allen volslagen mislukt door de nachtvorst tijdens de bloeiperiode. Het pruimenras Excalibur bloeit tamelijk vroeg en Voyageur tamelijk laat; de overlap is net voldoende. De zetting (tabel 29) was, waarschijnlijk door de slechte bloeiomstandigheden, zeer gering.

Project 143.1 & 144.1: Geschiktheid appelrassen in duurzame productiesystemen & gebruikswaarde-onderzoek appel

H. Kemp en M.C.A. van Dieren

Rassenonderzoek in Wilhelminadorp/Randwijk

In het voorjaar van 1997 werden te Randwijk 90 rassen geplant, waarvan 25 standaard­ rassen. Tevens werd een tiental appelrassen en -mutanten geplant in wat grotere aantallen bestemd voor bewaaronderzoek; hiermee werd in '96 reeds een begin gemaakt (zie ook project 105). Een dertigtal nieuwe rassen is volgens de eigenaren weinig of niet vatbaar voor schurft. De meeste rassen kwamen uit Tsjechië, Frankrijk, Zwitserland en Polen. Vrijwel alle rassen werden geplant op een perceel mèt en op een perceel zonder fungicidentoepassing. Bijna alle rassen staan op M.9. In de winter van 1997/'98 werden 38 rassen gerooid om uiteenlopende redenen (tabel 30). Dat rassen afgekeurd en gerooid zijn betekent niet noodzakelijkerwijze dat het altijd om minderwaardige rassen gaat. In vele gevallen betreft het rassen die worden geacht geen nuttige uitbreiding of verbetering te kunnen geven aan het huidige Nederlandse sortiment. Gedurende de zomer zijn de bomen op het perceel zonder fungicidentoepassing beoor­ deeld op het vóórkomen van schurft en meeldauw. Bij de oogst werden ook de vruchten beoordeeld op het al of niet vóórkomen van schurft en de mate waarin. De resultaten van een deel van de rassen staan in tabel 31.

49 Jaarverslag FPO 1997

Tabel 31. Mate van vóórkomen van schurft (bij de oogst) en meeldauw (juni, augus tus) op een aantal appelrassen (Wi) Ras Aantal jaren zonder Schurft op Meeldauw op * fungiciden vruchten * blad + scheuten niet-schurftresistente rassen Alkmene 8 3 2,5 Braeburn 4 5 2,5 Cox's Orange Pippin 8 3 6,5 Delblush 2 9 2 Discovery 8 6 <1 Elise 8 4 2 Elstar 8 5 6,5 Gala (Regal Prince) 7 9 3 Golden Delicious 8 9 5 Jonagold 5 7 6 Rode Boskoop S.H. 8 4 2,5 schurftresistente rassen Ahrista 4 2 5,5 '• CPRO 84015-17 5 <1 2 Delorina 6 2 5,5 Ecolette 8 2 1 Florina 8 0 5 Gerlinde 4 4 7 GoldRush 4 1 7,5 Prima 8 2 1,5 Priscilla 8 2 4 Santana 8 5 7 Topaz 3 0 2 * 0= geen; 1= zeer weinig; 9= zeer veel aantasting.

In 1997 was sprake van enkele zware schurftinfecties onder voor schurft gunstige? omstandigheden; ook de aantasting door meeldauw was, evenals in 1996, gemiddeld zwaar (tabel 31). Op in totaal 25 rassen/selecties met Vf-resistentie (geclaimd) werd enige mate van (vrucht)schurft waargenomen. Dit was duidelijk meer dan in de voor­ gaande jaren, ook de mate van aantasting op enkele rassen (o.a. Otava en Santana) was duidelijk ernstiger. Enkele rassen met Vf-resistentie (Fiorina, Sir Prize en CLR 13T45), soms staande naast aangetaste bomen, vertoonden (nog) geen schurft. Ook Discovery vertoonde dit jaar opvallend veel vruchtschurft. zelfs meer dan Elstar! Het moment van de zware infectie(s) in relatie tot de vruchtontwikkeling heeft hierbij wellicht een rol gespeeld. Ook Alkmene en Boskoop hadden in 1997 minder vrucht- schurft dan Discovery (tabel 31), Discovery had echter minder bladschurft. Bij een aan Elstar gelijke score voor vruchtschurft had Santana duidelijk minder aantasting op hef blad. Topaz vertoonde aan het einde van het seizoen geen vrucht- maar wel wat bladschurft. De niet Vf-resistente rassen Delvale, Joseph Musch, La Paix, Angold, Radoux, de Blenheim, Beemsterherfst, Alkmene, NPV-1 en Pirina en de' sierappels Golden Hornet en Malus Gorgeous vertoonden in 1997 opvallend weinig

52 Z-1

Jaarverslag FPO 1997 schurft. In de komende jaren zal zeer waarschijnlijk enkele malen gespoten gaan worden op momenten met een naar schatting groot infectierisico om de kans op blijvende doorbreking van de Vf-resistentie te verkleinen.

GoldRush, CPRO 80105-75, Gerlinde, Marina en Santana vertoonden (zeer) ernstige en 11W-12-85, CLR 13T45, Cox's Orange Pippin, Elstar, Jonagold en X 4982 (matig) ernstige meeldauwaantasting. GoldRush, Santana, Marina, X4982 en CPRO 80105-75 vertoonden ook in 1996 veel meeldauwaantasting, evenveel of meer dan Elstar. In 1997 werd opvallend weinig meeldauw waargenomen op Discovery, Denar, Shampion, Beemsterherfst, Delgollune, Yataka, Ecolette, Malus Golden Hornet, Jarka, BM 55180, D: 0106, Delvale, Joseph Musch, Radoux, Cwastresse Double en Reinette de Blenheim. n 1997 vertoonden de rassen Baugêne (siermalus), Ahrista, Cwastresse Double, SPAB 919, Discovery, Rode Boskoop S.H., Pristine en Co-op 37 in (zeer) ernstig mate vruchtboomkanker en SPAB 921, CPRO 83016-21, Pingo, Pirina en X4982 (matig) ernstig. Een samenvatting van de waarnemingen tot en met 1996/1997 wordt gepubli­ ceerd in Fruitteelt 88(1998)15:13-15 en Acta Horticulturae (1998).

Tabel 32. Smaaktoetsen met vroege herfstrassen en resistente rassen. naiaar 1997 (Wi) Ras Smaakcijfer *) 09-09-97 29-10-97 05-11- 97 26-11-97 Delearly 6,3 a ... — ... Delcorf 6,1 ab ... — ... 3ristine # 5,7 bc ...... — CPRO 81001-33 5,5 cd ... — — 3irina 5,3 cd — — ... 11W-12-85 5,1 d ... — ... Red Elstar ... 6,6 a 6,5 a ... Santana # ... 6,3 a 6,2 ab 6,6 a 3N 36/152 # — 5,7 b ...... Mira # — 5,6 b ...... :AW 7207b # ... 5,4 bc ...... 3X 9176 # ... 5,0 c ...... Topaz # ... — 5,9 bc 5,5 b /iktoria # — — 5,6 c ... désista # ...... 5,5 c ... :AW7313 # ...... 5,6 b :o-op 37 # — ... — 5,2 bc :AW 7167 # — ... — 4,8 c ;PRO 87057-34 # — ...... 4,7 c

-SD a05 0,5 0,6 0,6 0,6 •-toets * # * * * * * * * * * 1 = zeer slechte eetkwaliteit; 9 = zeer goede eetkwaliteit. # = Schurftresistent ras.

53 Jaarverslag FPO 1997 waardeerden met goed tot zeer goed. Voor de meer neutrale (vb. Jonagold) tot zoetzure (vb. Elstar) rassen was dit 45%. Een kwart van de proevers waardeerde de zoetzure rassen met een 5 of lager. Voor de zoete rassen was dit de helft. Zoete (niet flauwzoet), knapperige, sappige appels kunnen wel degelijk een goede score behalen, zoals bleek op 19 en 27 januari (tabel 37). Op 19 november beoordeelden vele deelnemers CPRO 80105-75 als zuur, duidelijk zuurder dan Elstar. Ook op 23 januari was dit nog zo. Pi-A- 16,97 was zowel op 12 als 26 januari nogal zuur, maar naarmate het seizoen vorderde was de smaak zeker niet slecht (tabel 33). De vruchten van (tabel 33) kwamen eind december direct van de groothandel en hadden na één maand bewaring bij 3°C een hardheid van 4,9 kg/cm2 en een suikergehalte van slechts 10,0% brix. Op 26 januari werd Granny Smith door ruim eenderde van de proevers flauw/waterig en wrang/zuur genoemd. In deze toets was ook Topaz voor enkele deelnemers nog te zuur.:

Klonen- en mutantenonderzoek in Wilhelminadorp

Cox's Orange Pippin De proef (144-Wi9102) met 21 klonen die in het voorjaar van 1991 werd geplant (éénjarige oculaties op M.9) produceerde in 1997 opnieuw goed: gemiddeld 13 tot 18 kilo per boom. Cox's O.P. Van Vliet-2 week ook nu weer in duidelijk negatieve zin af met nauwelijks 7 kg/boom. De uitwendige kwaliteit (in de kist) werd in november 1997 samen met medewerkers van drie verschillende veilingen en de NAKB beoordeeld. Dé uit- en inwendige kwaliteit van een tiental mutanten (vijf pluktijdstippen) wordt opnieuw! met externe financiering nader onderzocht. In deze beoordelingen werden ook Queen Cox-klonen uit andere proeven betrokken. Na afronding van het pluktijdstip- en bewaar- onderzoek zal een en ander worden gepubliceerd. De productie-, groei- en in- en uitwendige kwaliteitsgegevens tot en met 1996 zijn gepubliceerd in Fruitteelt 88(1998)2:7-9.

In dit artikel zijn ook de gegevens opgenomen van de drie proeven (144-Wi9205, 144- Wi9206 en 144-Wi9207) met Queen-Cox-klonen die in het voorjaar van 1992 werderi geplant. Deze drie proeven werden in het voorjaar van 1992 geplant met in totaal 12 mutanten als eenjarige geoculeerde bomen op M.9. Ook de klonen in deze drie proeven droegen in 1997 weer goed met producties variërend van 11 tot 18 kilo per boom. De' zelfverdraagzame Queen Cox klonen 7 en 18 kwamen er met gemiddeld 11 tot 13 kilc relatief slecht van af. Ook in 1997 was de vruchtgrootte, en mede daardoor de produc­ tie, van deze twee zelfverdraagzame klonen minder dan die van de niet-zelfverdraagza-: me klonen. Onder de voor kruisbestuiving zeer gunstige omstandigheden op hel proefstation (met vele rassen dicht bijeen) pakte de zelfbestuiving weer negatief uit. Dil hoeft niet in alle gevallen zo te zijn. In 1998 zal worden nagegaan of de aanvankelijke zetting van de zelfverdraagzame klonen afwijkt van de rest. Kloon 18 produceerde toï nu toe per boom en per boomvolume beter dan Kloon 7. Kloon 18 is in Engelanö commercieel beschikbaar.

Boskoop In het voorjaar van 1995 werd een mutantenproef (069-9502) geplant met 15 mutanter van Boskoop, waaronder de reeds bekende nieuwe kleurmutanten Celica (Welbo) en Bie

56 Jaarverslag FPO 1997 laar. Drie van de 15 herkomste n vertonen een spurachtige, compacte groeiwijze. Zes herkomsten zijn afkomstig uit Nederland, 6 uit Duitsland, 2 uit Fran krijk en 1 komt uit Zwitserland. Rod e Boskoop "Schmitz Hübsch" fungeert als standaard. De Nederlandse en Duitse herkomsten zijn ook geplant in de proeftuin te Horst.

Tabel 34. Resultaten groei. productie en sortering mutantenproef 144-WJ9502 (Rode) Boskoop Mutant Boomvolume Kg/boom Vruchtgewi cht % vruchten 3 ni '97 (m ) 1996-1997 1996-1997 (q) > 50% blos * 97 FAW-Q11/E33 0,62 14 281 43 Tellier 1g 0,26 10 254 82 Tellier 2g 0,17 9 282 62 Herr 0,81 20 290 87 E. S. Hübsch 0,78 21 286 74 Reijnoudt 0,31 12 261 62 Van Bemmel 0,73 20 286 83 Bielaar 0,94 18 272 97 Celica (Welbo) 0,86 21 274 96 R. Bosk. SHKL 0,75 15 237 98 Schone v.B. SP 0,40 11 251 27 Van der Vliet 0,76 16 260 75 Bakker 0,85 21 284 60 Rode B. S.H. 0,79 18 274 45 Wolf 0,85 17 283 70

De bomen op M.9 werden als e enjarige oculaties in het voorjaa r var 1995 geplant. De plantafstanden in Wilhelminadorp zijn op de rij: nauw 1,00 m en voor de spurtypen 0,75 m gewoon 1,25 m en voor de spurtypen 1,00 m wijd 1,35 m en voor de spurtypen 1,20 m. De afstand tussen de rijen is 3,25 m. De proef ligt in 3 x 2 herhalingen.

De mutanten bloeiden te Wilhelminadorp minder dan in 1996, maar toch nog matig tot voldoende. De spurtypen bloeiden minder dan de normale typen. De productie varieerde i/an vier (de spurtypen) tot 12 kilo per boom. Tabel 34 geeft een samenvatting van de groei-, productie-, vruchtgrootte- en kleurwaarnemingen; de verschillen waren aanzien- ijk. De mutant Reijnoudt bleef sterk achter in groei en productie. In november werd samen met medewerkers van veilingen en de NAKB het vruchtuiterlijk in de kist Deoordeeld. Te Horst werd door FPO-medewerkers hetzelfde gedaan. De mutanten Bielaar en Celica werden opnieuw als goed beoordeeld, hoewel de laatste wat meer gestreept was. Ook Rode Boskoop Herr en Rode Boskoop Van Bemmel waren mooi. De Deoordeling te Horst kwam hierin overeen. Bielaar en Celica zijn virusvrij beschikbaar bij ie NAKB.

57 Jaarverslag FPO 1997

Klonen- en mutantenonderzoek in Horst, Randwijk en Zeewolde

Jonagold Voorjaar 1992 werd in de proeftuinen te Horst, Numansdorp en Zeewolde een proef (144-9201) geplant met 13 kleurmutanten van Jonagold. De proef te Numansdorp werd winter 1994/1995 gerooid wegens opheffing van deze proeftuin en de proef te Horst in winter 1995/1996 wegens ernstige aantasting door vruchtboomkanker en bezuinigingen binnen het FPO.

In 1996 was er te Zeewolde duidelijk sprake van een beurtjaar, maar in 1997 was de productie goed. De producties per boom varieerden van 20 tot 25 kg per boom met een gemiddeld vruchtgewicht tussen 207 en 241 gram. De virusvrije mutanten in deze proef produceerden ook in 1997 gemiddeld nog bijna drie kilo meer per boom dan de viruszie­ ke mutanten. Het gemiddeld vruchtgewicht van beide groepen lag in 1997 rond de 225 gram.

Tabel 35. Groei, productie en vruchtqewicht Elstarmutanten, 144-Ze9506 Mutant Virus­ Gemiddelde scheutlengte Kg/ Gemid. status (groei, cm) voorjaar boom gew.(g) proef # 95 96 97 98 95' 97 95-97 Heines vv 31 16 12 18 11 174 V.d.Plasse vv 32 18 13 17 12 183 Daamen II ?? 35 18 12 17 12 170 Bruynzeel II ?? 33 18 13 17 10 181 In 't Groen ?? 33 16 13 16 14 173 Jacobs vv 33 17 13 17 11 172 PFW II vv 33 18 13 18 12 183 Bel-El nv 32 17 13 18 11 169 Red Elstar vv 31 17 13 17 12 186 #vv= (waarschijnlijk) virusvrij, nv= (waarschijnlijk) niet virusvrij.

In 1997 werden de mutanten Wilmuta, Novajo, Crowngold, Jonaveld, King 8765 T, Jonagored, Schneica B, Decosta en Jomured op vijf tijdstippen geplukt, waarbij de vruchten binnen uit de boom gescheiden werden van de vruchten aan de buitenkant. Van al de monsters van alle plukmomenten werden onder andere blos, grondkleur, suiker, zuur, stevigheid, smaak en vruchtgewicht bepaald, deels zowel voor als na bewaring. De samenvatting van deze uitgebreide waarnemingen zal worden gepubli ceerd. Te Randwijk werd in het voorjaar van 1996 een begin gemaakt met een Jonagoldmutan- tenproef. In voorjaar 1997 werden nog twee mutanten toegevoegd zodat in totaal acht mutanten in toetsing waren. De proef gaf in 1997 een eerste productie. Een deel van de vruchten is gebruikt voor bewaaronderzoek en onderzoek naar gehalte en plaats var anthocyaan.

Elstar Een proef met negen interessante nieuwe(re) kleurmutanten van Elstar werd in hei

58 Jaarverslag FPO 1997 voorjaar van 1995 te Zeewolde geplant. De proef omvat acht al of niet gestreepte (als standaard) helderrode mutanten en één donkerrode mutant: Bel-El (Red Elswout®). De verschillen in groei en productie werden in 1997 wat duidelijker (tabel 35).

Door aanvullende financiering was het mogelijk alle mutanten op vijf tijdstippen te oogsten en voor en na bewaring te beoordelen op in- en uitwendige kwaliteit. De resultaten zullen na verwerking worden gepubliceerd.

Boskoop Zie Klonen- en mutantenonderzoek in Wilhelminadorp.

Project 143.2 & 144.2: Geschiktheid perenrassen in duurzame productiesystemen & gebruikswaardeonderzoek peer.

H. Kemp en M.C.A. van Dieren

Onderzoek in Wilhelminadorp/Randwijk

In het voorjaar van 1997 werden te Randwijk 15 nieuwe rassen geplant, waaronder diverse Noorse rassen en twee vruchtgroottemutanten van Gieser Wildeman. In winter 1997/1998 werden 17 rassen uit het onderzoek afgevoerd (tabel 36).

In Wilhelminadorp en Randwijk wordt elk ras met tien bomen getoetst op een perceel met fungicidentoepassing en met vijf bomen op een perceel zonder fungiciden. Op dit fungicidenvrije perceel wordt de vatbaarheid voor schimmelziekten getoetst. Vrijwel alle rassen staan op Kwee MC met tussenstam (Beurré Hardy, vanaf 1994 Doyenné du Comice). In 18 van de 70 rassen op het perceel te Wilhelminadorp waar sinds 1994 geen fungiciden worden toegepast, werd in 1997 vruchtschurft waargenomen, vooral veel op Verdi en Diana. Doyenné du Comice, ISF 84.3336.40 en ISF 80.46.70 werden matig ernstig aangetast. In april 1997 werden te Wilhelminadorp opnieuw takken met schurft, afkomstig van verschillende rassen en percelen, uitgelegd ter versnelling van de opbouw van voldoende infectiedruk. Te Randwijk werden nog geen takken ingebracht. Van de ruim 50 rassen te Randwijk hadden vijf rassen in geringe mate bladschurft.

Te Randwijk zijn alle rassen beoordeeld op de mate van nabloei en aantasting door Pseudomonas. Eén nieuw Frans ras vertoonde veel nabloei en veel Pseudomonas, bij de overige rassen viel de nabloei mee. Behalve dit ras werd ook Delbuena ernstig door Pseudomonas aangetast. Vijf rassen, onder andere Delmoip, vertoonden een matige aantasting, de rest van de 40 rassen werd licht of niet aangetast.De in het voorjaar van 1994 geplante, onvertakte Verdi op Kwee MC met tussenstam Doyenné du Comice hebben de afgelopen jaren sterk gegroeid. De bomen rechtstreeks op Kwee MC groeiden duidelijk zwakker. In 1997 waren de bloei en productie te Wilhelminadorp goed, evenals in Zeewolde; in Noord-Limburg was de productie slecht (tabel 37). Te Wilhelminadorp lijkt de bloemknopvorming voor 1998 opnieuw goed te zijn. Uit de bladstand van de bomen zonder tussenstam bleek opnieuw dat Verdi niet zonder tussenstam kan. In

59 Jaarverslag FPO 1997

Tabel 36. Gegevens van de perenrassen gerooid winter 1997/1998, Wilhelminadorp. Ras Herkomst Plant- Eigenschappen jaar Eetkwa- Overige liteit *

ISF 80.51.72 Italië 1995 m matige productie, muskussmaak, kort uitstalleven, stevige vrucht- steel ISF 80.66.82 Italië 1994 m grove vruchten ISF 80.108.72 Italië 1995 m scheve vruchtsteel ISF 84.3262.40 Italië 1994 m roze-rode blos, grove vruchten ISF 84.3336.40 Italië 1994 m zeer hobbelige, grove vruchten, kort uitstalleven BP 9292 Zweden 1993 mg dunne vruchtsteel, kort uitstalle­ ven, grove, geribde vruchten BP 9667 Zweden 1993 tg gedrongen, onaantrekkelijke vruchten met veel steencellen, kort uitstalleven Diana Tsjechië 1995 m bruinrode blos, grove vruchten, zeer vatbaar voor schurft, glad­ de vruchtschil Erika Tsjechië 1995 m grove, hobbelige vruchten Etrusca Italië 1995 m (bruin)rode blos, kort uitstalleven muskussmaak, gladde vrucht- schil Giolu Italië 1995 m nogal korte, scheve vruchtsteel, opvallende lenticellen, rode blos, bobbelig, geribd HW 614 Canada 1995 m veel vruchtrot, grove, hobbelige vruchten HW 616 Canada 1995 mg korte, stevige vruchtsteel, kort uitstalleven, geen steencellen HW 617 Canada 1995 m zeer korte, stevige vruchtsteel, (donker)rode blos, ongelijk rijp, zeer bobbelig HW 620 Canada 1995 m korte vruchtsteel, grove, zeer hobbelige vruchten, geen steen­ cellen Nitra Tsjechië 1994 m forse vruchtsteel, rode blos, opvallende lenticellen, hobbelige, onaantrekkelijke vruchten Vila Tsjechië 1995 m stevige, vaak vlezige vrucht steel, roze-rode blos, grove vruchten, veel steencellen m = matig, mg = matig goed, tg = tamelijk goed

60 Jaarverslag FPO 1997

Wilhelminadorp, Noord en Zuid-Limburg en Zeewolde was het verschil in groei, vitaliteit, productie en vruchtgewicht groot (tabel 37). Te Wilhelminadorp werd in 1997 verdeeld over drie pluktijdstippen gemiddeld 16,5 kg/boom geplukt met een gemiddeld vruchtge­ wicht van 240 gram. De blosvorming, ook van de bomen met tussenstam, was even­ eens goed.

Tabel 37. Productie en groei van Verdi op Kwee MC in Noord-Limburg en Zeewolde (144-9411] Behandeling Noord-Limburg Zeewolde Bladst.- Groeicij- Vr/boom Kg/boom Gem.vr.gew ciifer '97* fer'97* t/m 1997 '96- '97 '96 - '97 (a) Verdi - tst. 3,8 4,9 36 8,7 209 Verdi + tst. 6,9 7,5 68 17,8 217 * 1= zeer slecht, 9 = = zeer goed; 2 oktober 1997

Tabel 38. Resultaten smaaktoetsen met perenrassen, najaar 1997, FPO Wilhelmina­ dorp {1 = zeer slechte smaak; 9 = zeer qoede smaak). Ras Smaakcijfer 20-10-97 3-11-97 17-11- 97 1-12-97 CPRO P. Nude 6,7 a — — — Conference 6,6 a 6,7 b — 6,7 b Orchis 6,4 ab — _., ... Delete 6,0 b ...... Doyenné du Comice 5,4 c ... 7,3 a 7,6 a ISF 80.09.82 ... 7,2 a ...... BP9357 — 6,0 c — — Pierre Corneille ... 5,7 cd ...... Abate Fétel — 5,4 d ...... BP 1043 ... 4,8 e ...... Ingeborg ...... 6,3 b — Delbuena ...... 6,2 b ... Dolacomi (Jowil®) ...... 6,0 b ... Fritjof ...... 4,8 c ... Verdi + tst. ... — — 7,4 a Bonne L. d'Avranches — ... 5,0 c Zaailing Driehoek ...... 4,6 c

LSD005 0,6 0,5 0,6 0,5 F-toets ** * # # # ** * ** *

In winter 1997/1998 werden op het FPO te Wilhelminadorp vier smaaktoetsen met peren uitgevoerd. Alle vruchten kwamen van de tuin te Wilhelminadorp en zijn tot zes dagen voor de toets bewaard bij 21% 02 en 1°C en daarna uitgestald bij 18-20°C. Aan al de toetsen namen 34 medewerkers deel. Tabel 42 vat de uitkomsten samen. CPRO P. Nude en Orchis werden derde week oktober goed gewaardeerd, vergelijkbaar met Conference. Begin november 1997 kreeg ISF 80.09.82 evenals in 1996 een opvallende

61 Jaarverslag FPO 1997 goede waardering; duidelijk beter dan Conference. In dezelfde toets werd de Zweedse selectie BP 9357 minder gewaardeerd dan Conference. Pierre Corneille en Abate Fétel scoorden beide duidelijk lager dan Conference. Abate Fétel was nog (te) hard en Pierre Corneille was wat flauw. BP 1043 was hard, droog, flauw en melig tegelijk (tabel 42). Half november scoorden Ingeborg, Delbuena (Peradel®) en Dolacomi (Jowil®) een voldoende, maar toch minder dan Doyenné du Comice. Dolacomi en Delbuena werden (licht) zuur genoemd. Deze twee vruchtbare, compacte rassen worden in het voorjaar van 1998 te Randwijk op sterkere onderstammen geplant om na te gaan of dit de blad- /vruchtverhouding en het suikergehalte in de vruchten verbeterd. Fritjof was (nog) te hard. Begin december werden Doyenné du Comice en Verdi (van bomen met tussen- stam) opvallend goed gewaardeerd, beide betrouwbaar beter dan Conference. Bonne Louise d'Avranches en Zaailing Driehoek waren beide te weinig sappig. Gelet op de goede cijfers voor Doyenné du Comice in de latere toetsen lijkt het er op dat de toets van 20 oktober voor Doyenné te vroeg was (tabel 38).

Project 143.3 & 144.3: Geschiktheid rassen pruim en zoete kers in duurzame productiesystemen & gebruikswaardeonderzoek pruim en zoete kers.

H. Kemp, H. Wustenberghs en M. Balmer

Rassenonderzoek pruim en kers in Wilhelminadorp/Randwijk

H. Kemp en M.C.A. van Dieren

In 1997 werden te Randwijk 29 pruimenrassen geplant, waarvan de helft standaardras­ sen bedoeld als referentiemateriaal voor bloei, pluk en vruchtbeoordeling. De nieuwe rassen werden ook geplant op het Fruitteeltcentrum K.U.L. te Rillaar in België.. In winter 1996/1997 werden ook de in het voorjaar van 1996 geplante zestien nieuwe rassen verplant in verband met het beschikbaar komen van het eigenlijke pruimenproefperceel. Te Wilhelminadorp werden zes rassen gerooid (tabel 39). Een samenvatting van de pruimenrassen beproefd van 1988 - 1997 in Nederland en België zal in 1998 verschijnen in Acta Horticulturae. Een beschrijving van voor de Nederlandse teeltpraktijk geschikte rassen is gegeven in Fruitteelt 87(1997)34:16-18. Opvallend, zowel te Wilhelminadorp als in Rillaar, was dat het Zweedse ras Jubileum ondanks de slechte bloeiomstandighe- den (nachtvorst, koude) een goede zetting en productie gaf. In Randwijk werd een begin gemaakt met het planten van kersenrassen die in eerder onderzoek in binnen- en buitenland als geschikt naar voren kwamen. In totaal werden 17 rassen geplant, waaronder de Duitse zure-kersenrassen Gerema en Karneol. Het streven is te komen tot een voor de praktijk interessante collectie met ras-onderstamcombinaties bestemd voor demonstratie en enkele aanvullende waarnemingen.

62 Jaarverslag FPO 1997

Tabel 39. Gegevens tot en met 1997 van pruimenrassen gerooid winter 1997/'98 (Wi) Ras Ge- Kg/ Vruchtge- Eetkwa- Pluk- Opmerkingen plant boom wicht (g) liteit tijd Elisa 1994 1,6 75 goed begin = (FA)W1/41,hart­ septem­ vormig, steenbreuk, ber 14,9 % brix, tame­ lijk groeikrachtig, tamelijk steil, don­ kerblauw lalomita 1994 4,2 49 matig eind rond, spint, groei­ juli krachtig, (zeer)steil, 11,4 % brix, rood- blauw Silvia 1992 7,3 73 matig half = Dor, eivormig, goed augustus rood-donkerblauw 15,1 % brix, (zeer) groeikrachtig, tame­ lijk steil V72521 1992 20,0 92 goed 2e week elliptisch-eivormig, septem­ donkerblauw, (zeer) ber groeikrachtig, veel vruchtrot, horizon­ taal, 18,6 % brix Violetta 1992 24,0 63 matig 2e week = BPr 1249C, lang­ goed augustus werpig, donker­ blauw, 14,5 % brix, horizontaal- hangend, (zeer) groeikrachtig WJ 63 1995 6,8 84 matig half elliptisch-eivormig, goed septem­ donkerblauw, 16,0 ber % brix, tamelijk groeikrachtig, (zeer) steil Onderstam: St. Julien A. Plantafstand: 4,0 x 2,75 m. In 1990 en 1991 en 1997 is de oogst van diverse rassen voor een groot deel te niet gegaan door nachtvorst in de bloeiperiode.

Rassenonderzoek zoete kers in Rillaar (België)

H. Wustenberghs en H. Kemp

Jaarlijks worden 10 à 20 nieuwe kersenrassen aangeplant te Rillaar. Tot 1994 werden de rassen vooral veredeld op Damil (GM.61/1), de laatste jaren vooral op Gisela 5. Per ras worden drie bomen geplant op een afstand van 4,5 x 2 of 3 meter. Boomvorm: spil. In 1997 waren bijna 120 rassen in beproeving. In juni en juli viel er te Rillaar doorlopend

63 Jaarverslag FPO 1997

Tabel 40. Pluktijdstip, vruchtgewicht, productiviteit, barst- en rotgevoeligheid van zoete kersenrassen in Rillaar, 1997 Pluk- Vrucht- Produc - % rot + gebar- Opmerkingen datum qew.(q)1) tiviteit 2) sten 3) Vittoria zaailing 27 juni 7,4 6 45 diepe barsten Adriana 1 juli 7,2 4 43 Hartland 1 juli 8,3 3 71 diepe barsten J.l. 11.343 1 juli 9,6 6 36 barsten over naad en rond stijllitteken Na 12/21 1 juli 10,9 5 73 Na 18/27 1 juli 9,4 7 47 Newstar 1 juli 9,2 - 94 Salmo 1 juli 8,1 2 100 rondom diepe barsten Sasha /GM.9 1 juli 7,8 7,5 95 lange, diepe barsten Starking H.Giant 1 juli 7,5 7 40 V 69062 1 juli 8,6 3 73 V690618 1 juli 8,5 4 92 Vit 2.14.91 1 juli 6,4 3 16 Vit 4.9.91 1 juli 6,0 2 48 Vit 7.1.91 1 juli 8,1 2 48 Botond 4 juli 5,8 8 26 Sam /Edabriz 4 juli 6,1 6,5 34 barsten over naad Sam /GM.61/1/1 4 juli 7,6 8 56 Sel. V. d. Ende 4 juli 8,5 3,5 24 Nadino 7 juli 9,0 - 95 vast vruchtvlees Ruby 7 juli 9,1 1,5 73 Somerset 7 juli 8,4 6 79 vaste vruchten Star 7 juli 8,5 2,5 53 Summit /GM.9 7 juli 10,4 4 80 Sylvia 7 juli 9,8 3 53 Techlovan 7 juli 11,4 5 75 Techlovan (kas) — 12,0 7 vrij zacht, goed van smaak Vernon 7 juli 8,4 - 66 Vit 4.8.91 7 juli 9,3 5 75 barstjes, weinig rot, hard Sunburst 10 juli 8,4 5 82 Oktavia (kas) — 12,1 3 67 4) vaak diepe barsten Karina (kas) — 11,4 5 59 4) ondiepe barstjes rond stijllitteken 13S-49-24 14 juli 10,2 4 80 veel rot Am. Hedelfinger 14 juli 9,0 7 weinig rot en gebarsten Colney /GM.9 14 juli 10,3 3 eerder zachte vrucht Kordia /GM61/1/1 14 juli 9,1 5 ... Kordia /W158 14 juli 9,4 8 weinig gebarsten (ondiep stijllitteken) Kozerska 14 juli 9,0 5 ...

64 Jaarverslag FPO 1997

Lapins 14 juli 10,1 4 — veel rot na barsten over stijllitteken Sweetheart /GM.9 19 juli 7,7 2 — barsten over stijllitteken, veel rot Opmerkingen: : niet waargenomen/niet van toepassing. 1) Vruchtgewicht: jaarlijks worden 20 individuele vruchten gewogen, waarna het gemiddeld vruchtgewicht (g) en de variantie berekend worden. 2) Productiviteit: de productiviteit in relatie tot het boomvolume wordt beoordeeld op een schaal van 1 tot 9, waarbij 1 = te verwaarlozen productie, 6 à 7 = goede productie, 8 en 9 = zeer goede of overproductie. 3 ) Barst- en rotgevoeligheid: deze worden op twee manieren beoordeeld: door het percentage gebarsten en rotte vruchten op de boom, of door het bepalen van de barstindex. Bij de laatste methode worden 50 vruchten in gedestilleerd water gelegd en worden na 2, 4 en 6 uur de aantallen gebarsten vruchten geteld. Voor 1997 werden de hoeveelheden rotte en gebarsten vruchten samen genomen. Aan het einde van het seizoen waren namelijk veel vruchten rot omdat ze al weken tevoren gebarsten waren. 4) Barstindex; overige percentages bepaald aan de boom. veel regen waardoor eigenlijk niet één kersen ras ongeschonden geoogst kon worden. De barst- en rotpercentages waren hoog (tabel 40). De productie en het vruchtgewicht werden sterk beïnvloed door de veelal slechte zetting en de overvloedige neerslag nadien. De vruchtzetting was soms zo slecht, dat enkele rassen geheel niet beoordeeld konden worden. Tabel 40 geeft van een dertigtal rassen op volgorde van rijptijd de belangrijkste resultaten.

In het voorjaar van 1997 was te Rillaar viermaal sprake van nachtvorst: 7 april (-0,8°C), 8 april (- 0,3°C), 21 april (- 2,0°C) en 23 april (- 1,0°C). Bij de eerst vorstperiode stonden de meest kersen pas in schuivende knop stadium, enkel vroege bloeiers, zoals Lapins hadden een deel geopende bloemen. Op dat moment waren nog zeer weinig bloemen beschadigd. De tweede vorstperiode viel midden in de volle bloei. Na deze vorstnachten werd bij ruim 20 rassen het percentage bevroren bloemen bepaald. De schade was in het algemeen groot (tot 80% beschadigde bloemen), maar de rassen Hartland, Lapins en Regina kwamen er relatief goed van af.

Sectie Teelt Kleinfruit

roject 086: Gebruikswaarde-onderzoek aardbei

A.J.P. van de Waart en J. Dijkstra

Ftassenproef doordragende aardbeien in de vollegrond Wi97404

De teelt van doordragende aardbeien vormt slechts een gering percentage van de totale Mederlandse aardbeienteelt. Met name op zwaardere gronden kan de teelt van doordra­ gers echter een goed alternatief zijn voor een verlate teelt met gekoelde wachtbedplan- :en. Het is daarom van belang nieuwe rassen en selecties die een verbetering kunnen Detekenen van het bestaande sortiment doordragers, te toetsen op hun gebruikswaarde, ehalve op kleigrond in Nederland vindt men ook op de zwaardere lössgronden in

65 Jaarverslag FPO 1997

Belgisch Limburg doordragers. Daarom in het rassenonderzoek doordragers in 199"> opgezet in samenwerking met het Demonstratiebedrijf voor Kleinfruit te Tongeren België.

Proefopzet en uitvoering

De proef is opgezet als een gewarde blokkenproef met 4 herhalingen van 15 planten plantafstand: 100 x 33 cm. Er is uitgegaan van (kort) gekoelde planten die in apri buiten werden uitgeplant na 3 tot 4 weken in potten in een kas te zijn voorgetrokken. De volgende rassen en selecties waren in de proef opgenomen: Rapella, Evita (beide standaardrassen), Bolero (Meiosis, U.K.), selecties 9708, 9709 en 9710 (CPRO-DLO Wageningen, NL)en Everglade en Everest (P. Vinson, U.K.). In Tongeren is Selv; opgenomen als standaardras in plaats van Rapella.

Resultaten

Tabel 41. Standcijfers voor gewaskenmerken (gemiddelde van waarnemingen op ( juni, 15 juli en 12 september 1997) " Rassen Plant- Groei- Blad- Blad- Regel- Bloei- Aantal type kracht kleur grootte matig- wijze bloe- heid men/t. Rapella 4,4 5,2 6,0 5,5 5,0 * 5,8 5,6 Evita 4,9 4,5 3,2 4,8 4,8 5,4 5,6 Bolero 4,1 5,2 5,0 5,0 * 3,2 4,6 4,6 CPRO 9708 4,9 5,4 5,3 6,1 5,4 3,3 5,1 CPRO 9709 5,3 4,6 5,4 5,3 5,0 * 4,9 5,2 CPRO 9710 5,5 * 4,3 5,0 * 5,0 * 4,6 3,4 4,6 Everglade 5,0 * 4,5 * 5,1 3,8 5,2 6,7 6,1 Everest 3,4 6,4 6,6 6,8 6,0 * 5,6 6,1 *' relatief grote verschill en tussen de herhalingen en/of beoordelingsdata M Verklaring van stand- en beoordelingscijfers: Algemeen - gewaskenmerken Groeiwijze 3 = vlak 7 = opgaand Groeikracht 3 = zwak 7 = sterk Planttype 3 = bossig 7 = open Bladkleur 3 = lichtgroen 7 = donkergroen Bladgrootte 3 = klein 7 = groot Regelmatigheid 3 = onregelmatig 7 = regelmatig gewas Bloeiwijze 3 = onder het blad 7 = boven het blad Aantal bl./tros 3 = weinig 7 = veel

Gewaskenmerken Enkele malen gedurende het groeiseizoen zijn verschillende gewaskenmerken beoordeelt (zie tabel 41). Uit de cijfers blijkt dat sommige rassen voor bepaalde eigenschappen ii de loop van het seizoen een andere waardering kregen. Zo had CPRO 9710 aanvankelij een open gewasstand, maar bleek later toch vrij bossig. Bij Everglade was dit juis

66 Jaarverslag FPO 1997

)mgekeerd: het aanvankelijk bossige gewas leek aan het eind van het seizoen meer >pen. De groeikracht van Everglade die aanvankelijk sterk was nam in de loop van het eizoen sterk af. Bij CPRO 9710 werd het blad in de loop van het seizoen duidelijk deiner, bij Bolero nam de bladgrootte wat toe. De regelmatigheid in gewasstand werd bij Rapella in de loop van het seizoen in enkele veldje wat beter, evenals bij CPRO 9709, bij Everest daarentegen nam de regelmatigheid /an het gewas wat af.

Dpvallend was de erg sterke, maar bossige groei van Everest. De CPRO nummers Jaarentegen hadden een vrij open groeiwijze, maar van CPRO 9709 en 9710 viel de jroeikracht wat tegen. Bolero had een wel erg onregelmatige gewasstand, de overige assen ontliepen elkaar op dit punt niet veel. Opvallend was voorts dat de bloemtrossen /an de CPRO-selecties grotendeels onder het blad verscholen bleven, terwijl die van iverglade er duidelijk bovenuit staken, iverglade en Everest hadden de zwaarste trossen.

'roductie Jit de productiecijfers (tabel 42) blijkt dat de nieuwe Engelse rassen Everglade en Everest het productiefst waren, gevolgd door Evita en Rapella. De producties van de 3 "PRO-selecties vielen tegen. Bovendien bleken deze selecties erg vatbaar voor meel- lauw. CPRO 9709 gaf de minste rotte vruchten, gevolgd door Evita en Everest.

)oor het zeer warme weer aan het einde van juli en in augustus stagneerde de bloe­ naanleg van alle rassen in die periode vrijwel volledig, om pas in september weer op jang te komen. Dit herstel kwam echter te laat voor een redelijke productie in septem- >er/oktober. Een en ander leidde tot een relatief vroeg middenoogstdatum. Bij Everglade jegon de oogst het vroegst en dit ras had ook de vroegste middenoogst. De CPRO- ;electies 9708 en 9710 die pas laat op gang kwamen, hadden wel een relatief late niddenoogstdatum, maar kregen door de latere bloeistagnatie niet de kans nog tot een »ehoorlijke productie te komen.

"abel 42. Productieqeqevens in kg/m2 (oogstperiode 17 juni tot 26 september 1997) {assen Kwal.l Kwal.l Kwal.II Rot % I % Gem.vr M.o.d. (g+ kl) klein (l+ ll) rot gew. I Capella 1,85 0,35 0,36 0,23 83,7 9,6 11,6 9 aug. ivita 2,05 0,30 0,33 0,17 86,4 6,6 13,5 3 aug. Jolero 1,46 0,23 0,21 0,18 87,4 9,6 12,8 4 aug. :PRO 9708 1,14 0,09 0,22 0,23 83,9 14,3 12,7 15 aug. :PRO 9709 1,67 0,29 0,20 0,08 89,3 4,3 12,5 4 aug. :PRO 9710 0,83 0,19 0,20 0,09 80,5 8,4 10,0 1 6 aug. ïverglade 2,30 0,45 0,34 0,25 87,0 8,5 15,6 24 juli iverest 2,25 0,21 0,25 0,17 89,9 6,2 14,9 1 aug.

/ruchtkwa/iteit weemaal is gedurende de oogst een aantal aspecten van de vruchtkwaliteit beoordeeld tabel 43). Uit de cijfers blijkt dat CPRO 9710, Everglade en Everest een mooi homo-

67 Jaarverslag FPO 199; geen product gaven. Vooral van Bolero viel de vruchtgrootte bij beoordeling van he geplukte product tegen.

Tabel 43. Waarderingscijfers vruchtkwaliteit (1 juli en 2 september 1997) Rassen Homoge- Vrucht- Vrucht- Regelma- Stevig- Smaak Sappig- Totaa niteit grootte kleur tigheid heid heid Rapella 4,5 6 6 6* 6 5,3 6 6 Evita 3 5,5 5 6 5,5 5* 5* 5,3 Bolero 4 4 3 5 4 6 4,7 5,5

CPRO 9708 6,5 6 7 6 5,5 5,3 4,3 4,5 CPRO 9709 4,5 5 6 5 6,5 5 4,3 4,5

CPRO 9710 6 6 5 7 7 5* 6,7 4,5

Everglade 5 6 8 5 6 4,3 7 5,5 Everest 6 6* 9 6 6 6 7 5,3 *' relatief grote verschillen tussen de herhalingen en /of beoordelingsdata M Verklaring van stand- en beoordel ngscijfers: Algemeen - vruchtkenmerken Homogeniteit 3 = onregelmatig 7 = regelmatig Vruchtgrootte 3 = klein 7 = groot Vruchtkleur 1 = licht oranje 9 = donkerrood Regelmatigheid 3 = onregelmatige 7 = regelmatige vruchten Stevigheid 3 = slecht 7 = goed Smaak 3 = slecht 7 = goed Sappigheid 3 = weinig 7 = veel Totaal indruk 3 = slecht 7 = goed

Ook de stevigheid van dit ras was erg matig. De overige rassen ontliepen elkaar nie veel in stevigheid. Bovendien hadden de vruchten van Bolero een oranje kleur. Everglad en Everest hadden juist donkerrode kleur. De smaakverschillen waren niet erg groo Alleen Everglade kreeg een wat minder goede smaakwaardering. Evita en CPRO 971 kregen in september een veel hoger smaakcijfer dan begin juli.

Conclusies

Algemeen De standaardrassen Rapella en Evita voldeden redelijk. De CPRO-selecties voldeden nie door een te lage of matige productie en de vatbaarheid voor meeldauw. Ook Bolero wa teleurstellend: de productie was matig en de vruchtkwaliteit liet te wensen ove Everglade en Everest gaven relatief hoge producties met vruchten van een redelijke te goede kwaliteit.

68 Jaarverslag FPO 1997

'iasbeschrijvingen (op basis van de proef in 1 997)

Rapella 3roei: vrij sterk met een matig open planttype en iets donkergroene en vrij grote tot grote bladeren aan redelijk lange bladstelen. 3loei: stevige bloemstengels die iets boven het blad uitsteken. Vrij veel tot veel bloemen per tros. roductiviteit: goed. /ruchtuiterlijk: redelijk grote tot grote vruchten, regelmatigheid wat wisselend, ellipsvormig tot eivormig. Kleur helderrood. /ruchtkwaliteit: voldoende stevig en weinig kwetsbaar. Kleur vruchtvlees wit tot licht oranje rood. Redelijk tot goed van smaak, vrij zoet en sappig. liekten en beschadigingen: geen bijzondere vatbaarheid geconstateerd.

vita üroei: een vrij bossig planttype met een vrij matige groeikracht. Matig grote bladeren met een erg lichte bladkleur. îloei: bloemen op gelijke hoogte of iets hoger dan het blad. Vrij veel bloe­ men per tros. productiviteit: goed tot zeer goed. /ruchtuiterlijk: redelijk grote vruchten, maar weinig homogeen. Vorm regelmatig kegelvormig. /ruchtkwaliteit: redelijk stevig en matig kwetsbaar, inwendig rood. Aanvankelijk zeer matig, later beter van smaak. Aanvankelijk weinig sappig, later sappig. Voldoende zoet en zuur. Redelijk aroma. Ontkelkbaarheid zeer matig. üekten en beschadigingen: lijkt weinig vatbaar voor vruchtrot. Weinig of niet vatbaar 'oor meeldauw. lolero ïroei: vrij bossig planttype met een matige groeikracht. Bladeren aanvan­ kelijk matig groot, later wat groter îloei: bloemen op gelijke hoogte of net iets onder het blad, matig veel bloemen per tros. 'roductiviteit: matig. 'ruchtuiterlijk: matig regelmatig, vrij klein en wat ellipsvormig. 'ruchtkwaliteit: stevigheid erg matig en kwetsbaar, inwendig vrijwel wit. Redelijk tot goed van smaak, vrij sappig en zoet, weinig zuur en aroma. Erg moeilijk te ontkelken. üekten en beschadigingen: erg onregelmatige gewasstand - oorzaak onbekend. tPRO 9708 ïroei: een matig open en matig groeikrachtig gewas met vrij grote, middel­ matig groene bladeren. loei: bloemstelen kort, bloemen veelal onder het blad blijvend. Matig veel bloemen per tros.

69 Jaarverslag FPO 1997

Tabel 45. Het percentage klasse I van klasse l+ ll per proef en het gemiddelde percen tage klasse I van klasse l+ ll van de drie proeven. Herkomst % klasse I % klasse I % klasse I Totaal % 1996 v.j. 1997vj 1997nj klasse I Nederland 1 92,1 bed 86,9 a 88,8 d 89,2 Nederland 2 91,6 bed 88,6 a 89,5 d 89,9 Italië 90,4 ab 84,6 a 85,0 be 86,7 Zweden 91,1 bc 86,3 a 83,8 b 87,1 Zwitserland 89,9 a 86,3 a 80,1 a 85,4 Duitsland 90,4 ab 87,1 a 88,0 cd 88,5 Frankrijk 3 93,3 d 85,8 a 83,0 ab 87,4 Frankrijk 4 91,7 bed 86,9 a 87,3 cd 88,6 Frankrijk 1 93,0 cd 87,2 a 85,1 bc 88,6 , Frankrijk 2 92,7 cd 88,6 a 87,8 cd 89,7

LSD cos 2,2 nb 3,5 F-toets * ns * * *

Er werden 10 herkomsten vergeleken: Nederland 1, Nederland 2, Italië, Zweden, Zwitserland, Duitsland, Frankrijk 3, Frankrijk 4, Frankrijk 1 en Frankrijk 2. In 97vj was Frankrijk 1 twee dagen eerder in bloei dan Nederland 1 en vijf dagen eerdei dan Frankrijk 3 en Frankrijk 4. Bij de andere proeven waren er in het begin van de bloei i tussen de herkomsten geringe verschillen. De Italiaanse herkomst viel elke proef op dooi een minder goede groeikracht. In 97nj had deze herkomst tevens wat kortere bloemste len en kleiner blad dan de overige. Zwitserland viel in 1996 en 97vj op door de wal dikkere blad- en bloemstelen. De Italiaanse herkomst produceerde iets minder ranken. In totaal werden er bijna drie ranken minder per plant verwijderd dan bij Nederland 1« Tussen de overige herkomsten zaten kleine verschillen in de rankenproductie. Alle herkomsten behaalden de hoogste productie in 1996. Beide Nederlandse herkom­ sten produceerden in 1997 beter dan in 1996 ten opzichte van de overige. Zwitserlanc en Frankrijk 3 produceerden in alle drie de proeven goed. De Italiaanse herkomst had ir alle proeven de laagste productie. In 1996 werd bij alle herkomsten het hoogstç percentage klasse 1 behaald. De beide Nederlandse herkomsten en Frankrijk 2 hadderj gemiddeld het hoogste percentage klasse 1, Zwitserland het laagste. Uit de visuele beoordelingen van de vruchtkwaliteit na de pluk viel op dat bij de Zwitserse herkomsi (alle proeven), Frankrijk 4 (in 1996 en 97vj) en Frankrijk 3 (97vj) er na de pluk nog vee» kroonblaadjes op de vrucht zaten. In 1996 waren de vruchten van de Zwitserse herkomst wat donkerder van kleur, onregelmatiger en leek de smaak wat minder dar van alle andere herkomsten. r Door het CPRO-DLO konden (in het voorjaar van 1997) middels een iso-enzymentoetï geen genetische verschillen vastgesteld worden tussen de herkomsten. In het najaar vari 1997 werd door IdQ te Wageningen een DNA onderzoek uitgevoerd. Met de IdQ-l standaardmethode 7.2 werden bij vijf van de tien monsters duidelijke bandenpatroner verkregen die de verschillende DNA-fragmenten representeren. In totaal konder ongeveer 33 banden worden gebruikt voor een onderlinge vergelijking. Ten opzichte var de herkomst Nederland 1 gaf één herkomst hetzelfde DNA-bandenpatroon. Twe«

72 Jaarverslag FPO 1997

ïerkomsten gaven eveneens hetzelfde bandenpatroon en hadden vier extra banden in /ergelijking met Nederland 1. Eén herkomst had een duidelijk ander patroon in vergelij­ king met de overige vier herkomsten. De resultaten van de DNA-toets gaven de indruk ^at er sprake was van een mogelijke verandering van het ras Elsanta. Om hierover volledige duidelijkheid te verkrijgen zou nogmaals een genetische analyse plaats moeten binden, waarbij dan alle herkomsten getest dienen te worden.

'roject 144.5: Gebruikswaarde-onderzoek houtige kleinfruitgewas- >en

N.A.G.M. Jansen

Eerste beoordeling blauwe-bessenrassen n het voorjaar van 1991 zijn van de rassen Cape Fear, Blueridge, 'O Neal, Sharpblue, \vonblue, Denise Blue, Blue Rose, Caroline Blue en Brigitta Blue ter oriëntatie tweejarige truiken geplant. De beoordeling werd in 1996 afgesloten. De rassen Brigitta Blue, Denise Blue, Caroline Blue en Cape Fear bleken het meest productief (tabel 46). \vonblue en Sharpblue gaven de laagste productie. Avonblue werd in 1997 gerooid. fabel 46. Productie en vruchtgewicht 1992 t/m 1997 Herkomst Productie kg/struik Gem.vr.gew (g) 1997 ^2'97 1997 ^ape Fear V.S. 0,97 5,96 1,7 îlueridge V.S. 0,15 2,89 1,8 0 Neal V.S. 0,44 3,11 1,9 Sharpblue V.S. 0,05 1,30 2,0 Denise Blue Australië 0,70 6,36 2,8 îlue Rose Australië 0,95 4,95 1,9 Caroline Blue Australië 0,55 5,57 1,6 ïripitta Blue Australië 1.16 7.53 2,0

Tabel 47. Oogstdata 1997 en ooqstduur Eerste pluk Middenoogst Laatste pluk Oogstduur 5% 50% 95% (weken) Cape Fear 3 juli 6 juli 14 juli 1 - 3 Blueridge 16 juli 24 juli 13 aug 2,5- 4 '0 Neal 3 juli 5 juli 14 juli 1,5- 3 Sharpblue 3 juli 5 juli 6 juli 2 - 5 Denise Blue 5 juli 29 juli 16 aug 3,5- 6 Biue Rose 13 juli 30 juli 11 aug 3 -4 Caroline Blue 23 juli 5 aug 17 aug 1,5- 6 Brigitta Blue 9 iuli 25 iuli 5 auq 3 - 4

ïharpblue, 'O Neal en Cape Fear behoren tot de vroege rassen. Blueridge, Avonblue en

73 Jaarverslag FPO 1997

Blue Rose behoren tot de vroeg-middentijdse rassen. Brigitta Blue is een middentijds rai en Denise Blue en Caroline Blue behoren tot de middentijds-late rassen. Van de rassen Blueridge en Sharpblue liet de groeikracht (vitaliteit) te wensen over Sharpblue bleek bovendien vatbaar voor Botrytis cinerea. Brigitta Blue, Caroline Blue, Cape Fear, Blue Rose en 'O Neal waren het meest beloven« en zullen verder worden beproefd. Avonblue werd in 1997 gerooid.

Project 111: Het vervroegen en verlaten van de oogst van houtig« kleinfruitgewassen

W.A.G.M. Jansen

Verlating van de oogst van blauwe bes door middel van overkapping met regenkappen

Ophoping van de aanvoer in het midden van het oogstseizoen leidt (ook) bij blauw« bessen tot een laag prijspeil. Er wordt daarom gezocht naar spreiding van de oogst. Eet eerste mogelijkheid voor oogstspreiding is een goede rassenkeuze. Daarnaast kunnet het uitstellen van de pluk door een teelt onder een plastic overkapping en het koeler van de bessen na de oogst bijdragen aan spreiding van de aanvoer. Op de fruitteeltproeftuin in Horst wordt in een oriënterende proef het effect van eet overkapping op productie en oogstverloop van de rassen Bluecrop, Coville en Elliot nagegaan. .Bluecrop en Coville werden in 1986 als tweejarige struiken geplant in eer plantsystemenproef, van Elliott werden in het voorjaar van 1994 tweejarige struiker bijgeplant.

Per ras kunnen de tot dusverre behaalde resultaten als volgt worden samengevat: Bluecrop - de struiken onder de regenkappen produceerden in 1994 en 1995 meer dar niet overkapte struiken. In 1996 lag de productie van de struiken onder de regenkapper wat lager. Gemiddeld over de 3 proefjaren is er vrijwel geen verschil in productie tusser overkapte en niet overkapte struiken. Het gemiddeld vruchtgewicht van de overkapt« struiken was in 1994 en 1995 hoger dan dat van niet overkapte struiken. In 1996 wa; dit niet het geval. Bij Bluecrop bleek het mogelijk door een teelt onder regenkappen d< oogst een tot drie weken te verlaten. De middenoogstdatum met overkapping liep var 21 juli tot 4 augustus en zonder overkapping 1 5 en 16 juli. Cuville - de struiken onder de regenkappen produceerden in 1994, 1995 en 1996 mee dan niet overkapte struiken. Het gemiddeld vruchtgewicht van de overkapte struiken la« in alle jaren hoger dan dat van niet overkapte struiken. Het effect van de regenkapper op het oogsttijdstip bleek bij Coville gering: onder de regenkappen kon nul tot tier dagen later geplukt worden. De middenoogstdatum met overkapping liep van 6 tot S augustus en zonder op 29 juli. Elliott - In 1995 was de productie van de wel en niet overkapte struiken gelijk. In 199( produceerden de overkapte struiken meer dan niet overkapte struiken. Het gemiddel« vruchtgewicht van de overkapte struiken lag in 1996 gemiddeld wat lager dan dat var niet overkapte struiken. Bij Elliott bleek het mogelijk door een teelt onder regenkappei de oogst een tot twee weken te verlaten.

74 Jaarverslag FPO 1997

Resultaten

Tabel 48. Productie in tonnen per ha t/m 1997 (vr.qew. in qram) Bluecrop Coville Elliott 1997 '94'97 1997 '94'97 1997 '95'97 Met overkapping Struik 3200 5,0 (2,5) 37,3 11,3 (2,1) 41,8 - - Haag 3200 5,6 (2,7) 46,5 10,0(1,9) 40,8 - - Struik 6400 6,9 (2,6) 62,7 18,7 (1,8) 66,2 - - Haag 6400 8,4(2,6) 73,1 18,6 (1,7) 73,1 - -

Struik 5000 - - 6,0(1 8) 15,3 Zonder overkapping Struik 3200 11,0(2,7) 61,0 3,7 (2,0) 24,2 - - Haag 3200 6,7 (2,5) 43,1 6,9 (1,9) 34,0 - - Struik 6400 13,1 (2,4) 67,0 8,4 (1,9) 40,3 - - Haag 6400 12,2(2,3) 69,9 9,8 (1,9) 41,8 - -

Struik 5000 - - - 4,5 (1 ,7) 10.9

Sectie Economie en Management

Project 044: Gebruikswaarde onder- en tussenstammen bij pit- en steenvruchtigen

M.J. Groot

Aansluitend op het teelttechnisch onderzoek zijn de economische aspecten van onder­ stammen berekend. Het verslag van de afgesloten landelijke onderstammenproef is apart verschenen in een interne publicatie van het FPO, (Verslag landelijke appelonderstam- menproef 044 8901, auteur: S.J. Wertheim; alsook kort in Fruitteelt 87(1997)19:14-17- . Van de economische berekeningen is verslag gedaan in Fruitteelt 87(1997)19:18-19. Voor de economische berekeningen zijn de verschillende onderstammen verdeeld in groepen: de zwakste onderstammen (M.27 groep) en de iets minder zwakke tusseng­ roep (de P.16 groep) worden vergeleken met de standaard M.9. De belangrijkste conclusies van dit onderzoek, dat is uitgevoerd voor Cox's O.P. en Jonagold, waren: Op deze meeste gronden zal M.9 de beste keuze zijn. Op groeikrachtige grond, waar een beplanting op M.9 te sterk groeit, kan een onderstam uit de tussengroep een goed alternatief vormen. Deze tussengroep onderstammen bestond voor Cox's O.P. uit: P.16, P.22, B.146 en B.469. Voor Jonagold bestond de groep uit: P.16 en B.146. De annu- iteit netto contante waarde ligt van de beplantingen op M.9 weliswaar iets hoger dan die van de tussengroep, maar de uren arbeid die bespaard worden, worden in de

75 Jaarverslag FPO 1997 annuïteit netto contante waarde niet meegenomen. De besparing op uren kan echter we grote voordelen opleveren. De resultaten van de zwakste groep onderstammen bleven t( ver achter ten opzicht van de M.9. Deze zwakste groep onderstammen bestond voo Jonagold uit: M.27, P.22 en B.491 en voor Cox's O.P. uit: M.27 en B.491. Voor meer informatie wordt verwezen naar het artikel in de Fruitteelt.

Project 083: Wortelsnoei

J.G. Drabbels (stagiair HAS Den Bosch) en M.J. Groot

De gegevens en uitkomsten van verschillende wortelsnoeiproeven zijn economiscl geëvalueerd. Bij appel zijn in diverse proeven Rode Boskoop, Delcorf en Elstar onder zocht en bij peer Conference en Doyenne du Comice. Wortelsnoei leidt in appelproevei meestal tot productiedaling. Toch kan het als noodmaatregel economisch verantwoon zijn, want groeiremming kan leiden tot een langere levensduur en minder snoeiarbeid Wortelsnoei, mits op het juiste tijdstip, kan bij peer tot productietoename leiden en geef dan positieve economische resultaten. Van dit onderzoek is een verslag verschenen ii de Fruitteelt 87(1997)42:12-13

Project 100: Bedrijfssystemen

M.J. Groot

Het bedrijfssystemenonderzoek waarin op twee plaatsen (Numansdorp en Zeewolde voor verschillende appelrassen, drie manieren van gewasbescherming werden vergele ken, werd in 1997 afgerond. Er werd tevens een economische evaluatie van de proe gemaakt. Van de proef zal een FPO-verslag verschijnen. Naast deze uitgebreide beschrij ving werd van de economische evaluatie ook een artikel in de Fruitteelt verschenei Fruitteelt 87(1997)36:14-15. De proef begon in 1990 en bestond uit drie verschillende manieren van gewasbescher ming. Het gangbare systeem was het systeem dat in 1997 in de fruitteelt via MB' gangbaar was. Het geïntegreerde teeltsysteem ging verder: er werden zo mogelijk gee breedwerkende middelen ingezet en doseringen en toepassingen werden beperkt. He minimum systeem was de meest milieuvriendelijke variant: middelen werden uitsluitei ingezet in uiterste noodzaak en in dat geval werd op de milieumeetlat gekeken wel middel het gunstigste scoorde op milieuvlak. De annuïteit netto contante waarde (gemiddeld over de verschillende rassen) was he hoogste voor het gangbare systeem ƒ6.175, voor het geïntegreerde systeem ƒ5.583 ei het laagste voor het minimum systeem ƒ4.002. Hierbij is ervan uitgegaan dat voor all systemen een gelijke levensduur zou gelden. Dit is waarschijnlijk te positief, want in he minimum systeem vielen er al bomen uit door kanker. Het is de vraag of de beplanting i het minimumsysteem net als de beide andere systemen een levensduur van 12 jaar zo' halen. Als dat niet zo is, wordt het resultaat behaald bij het minimumsysteem du slechter. Er is tevens berekend welke meerprijs de appels van het geïntegreerde en het minimur

76 Jaarverslag FPO 1997 systeem in de 7 jaar van de proef zouden hebben moeten behalen om een gelijk :inancieel resultaat te halen als het gangbare systeem. Over alle rassen gemiddeld is dat 2,9 cent/kilo voor appels geteeld volgens het geïntegreerde systeem en 10,6 cent/kilo /oor appels geteeld in het minimumsysteem. Het betreft hier een meerprijs die nodig is )oven op de gemiddelde prijs voor appels geteeld volgens het gangbare systeem, russen de rassen zijn grote verschillen geconstateerd. Voor meer informatie wordt /erwezen naar het artikel in de Fruitteelt en het interne verslag.

77 Jaarverslag FPO 1997

Afdeling Plantenvoeding en Kwaliteit

Sectie Kwaliteit en Bewaring

Project 105: Optimale bewaarcondities en geschiktheid van bewaartechnieken bij fruit.

F.P.M.M. Roelof s

Nieuwe rassen

In het onderzoek zijn in het seizoen 1996-97 de appelrassen Topaz, GoldRush, Braebum (en de mutanten Braeburn Superstar en Braestain) en Ahrista opgenomen. Tet vergelijking met GoldRush is Golden Delicious meegenomen. Bij de perenrassen is onderzoek gedaan naar de bewaarbaarheid van Delbuena en Delmoip. Alle vruchten zijn afkomstig van percelen in Wilhelminadorp. De bomen zijn gedurende het hele seizoen volgens gangbare teeltmethoden behandeld. Alleen Topaz (resistent voor schurft) is afkomstig van een perceel waar alle fungiciden achterwege zijn gelaten. Voorafgaand aan de geschatte optimale plukdatum zijn gedurende ongeveer 4 weken steeds monsters van 15 appels verzameld om de ontwikkeling van de vruchten te; kunnen volgen. Op het geschatte pluktijdstip werden een aantal bomen volledig kaal geplukt. Ne volledige randomisatie werden de vruchten verdeeld over de verschillende bewaarcondities (meestal gekoelde bewaring en ULO-bewaring bij verschillende koolzuur gehalten). Bij GoldRush en Delmoip werden de vruchten uit de binnenkant var de boom apart gehouden van die uit de buitenkant van de boom. Behalve aan Nederlandse Topaz vruchten uit Wilhelminadorp is ook onderzoek gedaar aan vruchten uit Duitsland. Dr. Streiff (Bavendorf) heeft Topaz vruchten geruild teger Santana uit Wilhelminadorp. Met deze vruchten zijn de effecten van verschillende bewaarcondities onderzocht.

Topaz is tot half maart redelijk goed te bewaren. De vruchten verliezen relatief vee stevigheid tijdens bewaring, zowel in koeling als in ULO. Een hoog koolzuur gehalte lijk niet gewenst. Mede door de resistentie tegen schurft is vervolgonderzoek gewenst.

GoldRush blijft tijdens bewaring hard en groen. De smaakwaardering na lange bewarinç was matig tot goed; gemiddeld iets beter dan Golden Delicious. Als de vruchten goec rijp worden is dit een ras waarvoor vervolgonderzoek gewenst is.

Braeburn vertoonde veel interne problemen. In Nederland geteelde vruchten lijker moeilijk te bewaren. Herhaling van het onderzoek is gewenst om inzicht te krijgen in d< (waarschijnlijk beperkte) invloed van het seizoen.

78 Jaarverslag FPO 1997

Ahrista rijpt in bewaring te snel door. De hardheid neemt behalve in gekoelde bewaring, ook in ULO vrij snel af. Tijdens uitstallen na korte bewaring ontstaan al snel inwendige problemen. Dit ras lijkt niet geschikt voor bewaring.

Delbuena verdroeg de onderzochte bewaarcondities niet. Mogelijk is met een extreme verlaging van koolzuur tijdens bewaring een beter resultaat te behalen.

Delmoip lijkt goed bewaarbaar. Verlagen van het zuurstofgehalte heeft (zoals bij de meeste perenrassen) nauwelijks invloed op het behoud van stevigheid, maar wel op het behoud van kleur. Bewaaronderzoek moet worden voortgezet mits het gebruikswaardeonderzoek daar aanleiding toe geeft.

Bewaring kersen

Door het FPO is in 1997 onderzoek verricht naar de invloed van bewaarduur en bewaarconditie op verschillende kwaliteitskenmerken van de kersenrassen Lapins en Kordia. De in de proef gebruikte vruchten zijn afkomstig van de proeftuin van de FPO-locatie Wilhelminadorp. De vruchten zijn onder verschillende zuurstof- en koolzuurgehalten 31 en 54 dagen bewaard. Bij pluk en na bewaring zijn verschillende kwaliteitskenmerken gemeten. De bewaarduur en het koolzuurgehalte bleken het grootste effect op de meeste kwaliteitskenmerken te hebben. De kleur van de steel en de kleurintensiteit van de vrucht ging achteruit naarmate langer bewaard werd. Ook het zuurgehalte en de smaak van de vruchten namen af. De hardheid nam toe tijdens bewaring. Na langere bewaring werden de meeste rotte vruchten aangetroffen. Koolzuurgehalten van 10% en 20% hadden een positieve invloed op de steelkleur, de kleurintensiteit van de vruchten en de smaak. Het aantal rotte vruchten nam af bij hogere koolzuurgehalten. Van het zuurstofgehalte is alleen een effect gevonden op het suiker- en zuurgehalte. Het suikergehalte nam af naarmate het zuurstofgehalte steeg. De invloed op het zuurgehalte was onduidelijker omdat de invloed van het ras hier in meespeelde.

roject 129: Reductie van inwendige afwijkingen tijdens bewaring van Conference peer.

P.M.M. Roelof s en A. de Jager

Doel

n een onderzoek waarin FPO-Wilhelminadorp en ATO-DLO samenwerken wordt geprobeerd om niet alleen de oorzaken van bruin en hol in Conference op te sporen, naar ook om een praktisch advies en een risico voorspelling te ontwikkelen.

79 Jaarverslag FPO 1997

Aanpak

Vanaf ongeveer 2 weken vóór tot 2 weken na het geschatte optimale pluktijdstip vooi lange bewaring zijn in 7 percelen in het zuidwesten van Nederland wekelijks vruchter geplukt voor de verschillende onderdelen in dit onderzoek. Bij een aantal telers zijn ooi' behandelingen in het veld uitgevoerd. Om variatie in dracht te creëren werden bomer gedund. Op een andere plaats werden extra K, N en Ca bemestingen uitgevoerd. Bi pluk werden steeds monsters genomen voor rijpheids- en kwaliteitsmetingen. Voorda de naoogst behandelingen werden uitgevoerd werden de vruchten eerst herverdeelc over het benodigde aantal kisten. De peren werden bewaard in containers van _+ 1 m3 waarin de gassamenstellinc automatisch werd geregeld. Na bewaring (april 1997) werden de vruchten gesorteerd op uitwendige afwijkingen. Ne 1 dag opwarmen en na 3 dagen uitstallen zijn kwaliteitsmetingen uitgevoerd (inclusie interne afwijkingen).

Resultaten

Er bleek een grote invloed te zijn van de lengte van de periode koeling voor CA. Na 1 dagen koelen voor CA was de schade door hol en bruin ten opzichte van direct op C^ brengen, sterk verminderd. Na een periode van 10 dagen koeling voor CA was de gevoeligheid weer vergelijkbaar met direct op CA brengen. Bij een verlenging van de koel periode tot 21 en 50 dagen voor CA nam de gevoeligheid weer sterk af. Eer langzame daling van zuurstof na 2 dagen koeling gaf meer schade dan een snelle dalinç van zuurstof. Een langzame daling van zuurstof na 21 dagen koeling gaf juist minde schade dan een snelle daling. De invloed van de lengte van de koelingsperiode voor CA en de snelheid van daling vai het zuurstof gehalte was in de verschillende pluktijdstippen terug te vinden, het sterks bij de rijpste vruchten. Grote verschillen in gevoeligheid voor hol en bruin were gevonden tussen de telers. De verschillende inslagscenario's hadden (vrijwel) geen invloed op de hardheid en he suikergehalte na bewaring. Wel waren de vruchten bij de langere periode van koeling voorafgaande aan CA, minder groen en meer geel geworden. Ook na uitstallen warer deze verschillen nog terug te vinden. Opvallende resultaten zijn gevonden in de bepalingen van vitamine C. Bij een toenam« van het aantal dagen koeling (van 0 tot 21 dagen) voor CA nam ook het vitamine C gehalte (na bewaring) toe. Na 50 dagen koeling was het vitamine C-gehalte echte weer veel lager. Verschillen in vitamine C-gehalte tussen telers lijken geen verband t< hebben met de gevoeligheid voor hol en bruin.

De ontwikkeling van afwijkingen in rijpe peren tijdens de eerste maanden van CA bewaring is niet gelijkmatig verlopen. Na ongeveer 1 maand werden de eerst« afwijkingen gevonden. Vanaf half november nam het percentage afwijkingen niet verde toe. Later (vooral na half januari) werd weer een sterke toename van afwijkingei gevonden. Variatie in dracht door dunnen heeft invloed op het gemiddeld vruchtgewicht

80 Jaarverslag FPO 1997

Handdunning (5 Juli) gaf grotere peren. Deze bleken gemiddeld minder gevoelig te zijn voor hol en bruin dan de niet gedunde objecten. Natuurlijke variatie in dracht (door bloeiverschillen) had geen effect. De vruchten uit de objecten met een lagere dracht waren gemiddeld wat harder. Het suikergehalte werd pas beïnvloed bij extreem dunnen. Vruchten uit de top van de boom zijn groter, minder hard en gevoeliger voor hol en bruin. Vooral de vruchten uit de binnenkant van de boom zijn kleiner, harder en bevatten minder suiker dan vruchten van de buitenkant van de boom. Gevoeligheid voor hol en bruin lijkt dus gekoppeld te zijn met verticale positieverschillen, kwaliteit lijkt gekoppeld met horizontale positieverschillen. De bemestingen hadden na één seizoen nog weinig of geen effect. Meerdere herhalingen en voortgezette bemestingsbehandelingen kunnen mogelijk meer duidelijk maken. Een stresstest bij 20°C en combinaties van 1 en 21% zuurstof met 3 en 10% koolzuur gaf binnen 2 weken al veel afwijkingen (bruin). Lage zuurstofgehalten gaven in het algemeen minder schade dan hoge zuurstofgehalten. De invloed van koolzuur was onregelmatiger. Correlaties tussen de resultaten van de stresstest en uiteindelijke schade (hol en bruin) waren slecht (correlatie coëfficiënt <0.3). Uit boomgaardgegevens, kwaliteitsgegevens bij inslag en mineralenanalyses bij pluk zijn correlaties gezocht met de gevoeligheid voor hol en bruin. Er zijn modellen ontwikkeld voor hol (56%) en bruin (45%) op basis van hardheid, suikergehalte, zuurgehalte, zetmeel en intern poriënvolume. Uit analyse van kwaliteitsgegevens na bewaring is duidelijk geworden dat binnen een partij peren grote vruchten een grotere kans op hol en bruin hebben dan kleine vruchten. De invloed is echter te klein om partijen met schade op basis van vruchtgewicht uit te sorteren.

Project 152: Onderzoek bewaring Delblush/ Tentation®

F.P.M.M. Roelof s en A. de Jager

In 1996 is gestart met het onderzoek naar het optimale pluktijdstip en de optimale bewaarcondities voor Delblush. Vanaf 16 september is de ontwikkeling van een aantal vruchtkenmerken gevolgd. Op 18 en 29 oktober zijn vruchten geplukt voor bewaring. De bomen werden volledig kaal geplukt. Bij de laatste pluk zijn de vruchten van de buitenkant van de boom apart gehouden van die van de binnenkant van de boom. Per pluktijdstip zijn de vruchten bewaard bij 3 ULO-condities (1°C, 1,2% zuurstof en 1,3 of 5% koolzuur) en in gekoelde bewaring. Ter vergelijking zijn bij alle condities ook vruchten van de standaardrassen Jonagold en Golden Delicious bewaard. De vruchten werden bewaard tot half mei. Kwaliteitsmetingen zijn gedaan na 1 nacht opwarmen, na 1 week uitstallen bij 10°C en na nog 1 week uitstallen bij 20°C. De Delblush-vruchten waren bij de pluk erg stevig en verloren tijdens en na ULO- bewaring weinig stevigheid (veel minder dan de standaardrassen). De laat geplukte vruchten verloren meer stevigheid, maar bleven zelfs na gekoelde bewaring en 2 weken uitstallen nog ruim boven de 4,5 kg. ULO-bewaring gaf een beter behoud van grondkleur dan gekoelde bewaring. Ook de afname van het suiker- en het zuurgehalte was in ULO-bewaring kleiner dan in gekoelde bewaring. In het algemeen waren de

81 Jaarverslag FPO 1997 verschillen tussen de ULO-condities (1,3 en 5% koolzuur) gering. De ontwikkeling van scald gaf vooral tijdens uitstallen vrij veel uitval. Laat geplukte vruchten uit de buitenkant van de boom waren het meest gevoelig. Bewaring in ULO gaf veel minder scald dan gekoelde bewaring. De smaak van Delblush werd in het algemeen beter gewaardeerd dan die van Jonagold en Delblush.

Project 158: Onderzoek bewaring Santana

F.P.M.M. Roelof s

In het seizoen 1996-'97 is onderzoek gedaan naar het optimale pluktijdstip en de optimale bewaarcondities van Santana. Vruchten van 5 pluktijdstippen (tussen 2 en 30 september) zijn na koeling en ULO-bewaring beoordeeld op kwaliteit en smaak. Vruchten van het vooraf geschatte optimale pluktijdstip ( 26 september) zijn bewaard in gekoelde bewaring en 3 ULO-condities (1, 3 en 5% koolzuur). Ter vergelijking zijn bij een aantal objecten Topaz, Golden D. en/of Elstar vruchten meegenomen.

De hardheid van Santana ging tijdens ULO-bewaring vrijwel niet achteruit. Ook tijdens uitstallen bleef het verlies van hardheid beperkt. In gekoelde bewaring was het verlies van hardheid groter. Na lange gekoelde bewaring zakte de hardheid tijdens uitstallen snel door de kritische grens van 4,5 kg. Verschillen in hardheid tussen pluktijdstippen bleven tijdens bewaring ongeveer gelijk. Het zuurgehalte daalde tijdens gekoelde bewaring wat sterker dan in ULO-bewaring. De afname tijdens uitstallen was vrij beperkt. De groene grondkleur werd in ULO bewaring vrijwel geheel behouden. Tijdens uitstallen werden de vruchten snel geler en na lange bewaring soms vettig. Tijdens bewaring en vooral tijdens uitstallen ontstond veel inwendig bruin. De meeste problemen werden gevonden na lange, gekoelde bewaring. Veel minder problemen ontstonden door vroeg te plukken en ULO-bewaring. Laat geplukte vruchten smaken het beste (vergelijkbaar met Elstar). De bewaarcondities hadden vrij weinig invloed op de smaak.

Project 170: Bewaring blauwe bessen

F.P.M.M. Roelof s

Een van de mogelijkheden om een beter financieel resultaat te behalen voor blauwe bessen is door ze tot buiten het seizoen te bewaren. In dit onderzoek zijn Bluecrop en Coville, zowel rijpe als minder rijpe vruchten, bewaard bij 1 °C gedurende 3, 5 en 7 weken in verschillende gascondities (combinaties van 21, 10 en 5% zuurstof met 0,5 10 en 15% koolzuur).

Bluecrop was minder gevoelig voor rotvorming. Koolzuur had de grootste invloed op rotvorming. Onrijpe vruchten waren minder rotgevoelig dan rijpe. Het zuurstofgehalte had nauwelijks invloed op rotvorming.

82 Jaarverslag FPO 1997

Bluecrop vertoonde een sterkere daling van het percentage stevige vruchten dan Coville. Een koolzuurgehalte van 15% gaf veel meer zachte vruchten dan de overige bewaarcondities. De smaak werd ook sterk negatief beïnvloed door het hoge koolzuurgehalte. Verschillende zuurstofgehalten gaven geen grote verschillen in smaakwaardering. De daling van het zuurgehalte was bij 15% koolzuur duidelijk groter dan bij de overige bewaarcondities.

Een voorlopig bewaaradvies voor blauwe bessen op basis van één jaar onderzoek luidt: 1°C, 10% zuurstof en 10% koolzuur.

Project 171: Vergelijkingen mutanten

F.P.M.M. Roelof s en H. de Putter

Op de proeftuin te Wilhelminadorp stonden in een proef voor gebruikswaarde-onderzoek standaard Cox en verschillende mutanten hiervan bij elkaar. De volgende tien mutanten werden opgenomen in het vergelijkend onderzoek: 1. Cox'sO.P. T12, 2. Cox la Vera, 3. Roelse, 4. Van der Rijdt, 5. Flikweert, 6. Queen Cox EMLA, 7. Queen Cox 4, 8. Queen Cox 13, 9. Queen Cox 91 en 10. Queen Cox Heines.

Per mutant zijn er 12 bomen aanwezig. Hieruit werden 10 goeddragende bomen geloot die in de proef werden opgenomen. In een periode van vier weken rond het geschatte optimale pluktijdstip voor standaard Cox zijn elke week per mutant twee bomen volledig leeg geplukt. De plukdata waren 3, 9, 16, 23 en 30 september 1996. De appels werden vervolgens dezelfde dag getoetst op rijpheid en kwaliteit. Per mutant werd per boom de kilo-opbrengst en aantal vruchten bepaald. Van alle vruchten werd vervolgens het percentage blos en de vruchtdiameter bepaald (AWETA kleursorteerder). Aan een monster van 25 appels werd de kwaliteit en de rijpheid bepaald. De minerale samenstelling werd bepaald aan vruchten van de derde pluk.

De overgebleven vruchten werden verdeeld over 2 kisten en bewaard bij 1.2% 02 en <0.5% C02 bij 4°C. Bewaring vond plaats tot 17 februari 1997 waarna alle kisten terug naar Wilhelminadorp werden gehaald. Hier werd vervolgens eerst het gewichtsverlies en percentage uitwendige bewaarafwijkingen vastgesteld. Daarna werden uit de 2 kisten 3 gelijke monsters van 25 vruchten genomen voor kwaliteitsmetingen en bepaling van inwendige afwijkingen. Kwaliteitsmetingen werden verricht direct na bewaring, na 1 week uitstallen bij 10°C en na uitstallen van 1 week bij 10°C gevolgd door 1 week bij 20°C. Inwendige bewaarafwijkingen werden, nadat hardheid van de vrucht was bepaald, vastgesteld door de vrucht dwars op het klokhuis door midden te snijden en vervolgens visueel beoordeeld. Alle metingen vonden plaats nadat de vruchten eerst een nacht bij 20°C waren opgewarmd. Na 1 week en na 2 weken uitstallen werden ook smaakproeven gehouden. Voor de bepaling van het optimale pluktijdstip werden door 6 personen steeds per mutant de vruchten van de vijf verschillende pluktijdstippen beoordeeld op een schaal van 1 (= zeer slecht) tot 9 (= zeer goed).

83 Jaarverslag FPO 1997

Na 1 week uitstalleven werd door een panel maximaal 6 mutanten beoordeeld. Bij deze 6 mutanten werden altijd de standaard Cox en de Queen Cox Emla met of de vier standaard Cox-mutanten of met de vier Queen Cox-mutanten vergeleken in de smaakproef Hierbij bleek het echter niet goed mogelijk om absolute niveaus aan te geven tussen alle 10 mutanten, doordat er smaakverschillen aanwezig zijn tussen de personen die geproefd hadden. Om alle 10 mutanten toch met elkaar te kunnen vergelijken werd na 2 weken uitstalleven door elke persoon tweemaal per dag geproefd waarbij elke keer 5 verschillende mutanten onderling geproefd werden. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat het smaakniveau per proever niet veranderd tussen de eerste keer en de tweede keer proeven.

Cox O.P. T12 (Standaard) heeft een goede groene grondkleur. De hardheid is aan de lage kant en ook het percentage appels met voldoende blos is laag. Het suikergehalte scoort over het algemeen ook minder goed dan van de overige getoetste mutanten. Ook komen er procentueel veel afwijkingen voor.

Cox la Vera heeft een goede smaak. Dit wordt mede veroorzaakt door een hoog brix- percentage en een hoog zuurgehalte. Ook de hardheid is redelijk en komen er weinig afwijkingen voor. Het percentage appels met voldoende blos is redelijk. De groene grondkleur is ook aan de lage kant vergeleken met de overige mutanten. Het percentage vruchten met een vruchtdiameter groter dan 70 mm is erg laag. Dit wordt echter in grote mate veroorzaakt doordat de vruchten in deze proef afkomstig zijn van niet-virusvrije bomen.

Roelse heeft een hoog brix-percentage en een hoog zuurgehalte. Percentage appels met voldoende blos is gemiddeld. De hardheid van deze mutant blijft vergeleken met de overige mutanten aan de lage kant. Het percentage appels met een vruchtdiameter groter dan 70 mm is ook laag. Deze mutant geeft de beste totaal scores die voornamelijk veroorzaakt worden door de hoge suiker- en zuurgehaltes.

Van der Rijdt heeft een hoog percentage vruchten met een diameter groter dan 70 mm. Ook het percentage vruchten met voldoende blos is hoog. De grondkleur is vergeleken met de overige mutanten het minst groen. Ook komen er veel afwijkingen, voornamelijk stip, voor. De totaal score voor deze mutant is niet hoog.

Flikweert heeft een hoog percentage vruchten met voldoende blos. Ook de hardheid is goed. De grondkleur is wat minder groen dan van de overige mutanten. Het percentage brix en zuurgehalte zijn gemiddeld aan de lage kant.

Queen Cox Emla heeft een uitstekende hardheid. Ook de grondkleur is een van de groenste vergeleken met de overige mutanten. Brix-percentage, zuurgehalte en percentage vruchten met een diameter groter dan 70 mm zijn gemiddeld. Percentage appels met voldoende blos is iets onder gemiddeld en ook komen er gemiddeld wat meer afwijkingen voor.

84 Jaarverslag FPO 1997

Queen Cox 4 is ten opzichte van Queen Cox Emla geen verbetering wat betreft hardheid en grondkleur. Percentage brix is iets lager. Het percentage vruchten met voldoende blos is wel een duidelijke verbetering ten opzichte van Queen Cox Emla.

Queen Cox 13 geeft een iets hoger percentage vruchten met voldoende blos vergeleken met de Queen Cox Emla. De hardheid is duidelijk lager dan de bij Queen Cox Emla. Voor de overige kenmerken scoort deze mutant gemiddeld hetzelfde.

Queen Cox 91 heeft een hoge hardheid en een hoog brix-percentage en zuurgehalte. Voor percentage vruchten met voldoende blos is deze wat minder maar geeft toch nog altijd 77% goed gekleurde vruchten. Over de gehele linie scoort deze mutant gemiddeld goed.

Queen Cox Heines heeft een lage hardheid en lage waarden voor brix-percentage en zuurgehalte. Ook het percentage vruchten met een diameter groter dan 70 mm is aan de lage kant. De grondkleur is een van de groenste vergeleken met de overige mutanten en ook de smaak is het best.

De verschillen tussen al deze Cox-mutanten zijn ondanks de duidelijke verschillen niet erg groot. Het kiezen van de beste mutant gebeurd dan ook niet op basis van slechte of goede kwaliteit maar op basis van hogere en lagere scores, terwijl dit niet hoeft te betekenen dat de mutant met de laagste score ook een slechte kwaliteit heeft. Wel heeft deze mutant de minste kwaliteit vergeleken met de overige mutanten. Uit deze tien Cox O.P.-mutanten zijn de mutanten Roelse, Queen Cox 13 en Queen Cox 91 degene met de beste kwaliteitseigenschappen. Hoewel de mutant Roelse het best scoort, is er toch een lichte voorkeur voor de Queen Cox-mutanten. Hierbij speelt de hardheid een doorslaggevende rol. De mutant Roelse scoort weliswaar goed voor diverse eigenschappen, maar heeft ook slechte scores voor hardheid en maat. De Queen Cox-mutanten scoren over het geheel wat minder, maar scoren voor alle eigenschappen redelijk tot goed. De standaard Cox O.P. T12 heeft als voordeel de groene grondkleur, maar is niet aan te bevelen vanwege een minder hoog percentage vruchten met voldoende blos en de toch wat tegenvallende hardheid. Uit de resultaten van één jaar onderzoek kunnen nog geen aanbevelingen worden gedaan. Hiervoor zijn meerder jaren onderzoek vereist.

85 Jaarverslag FPO 1997

Sectie Bodemkunde en Plantenvoeding

Project 123: Ondersteuning en vernieuwing van de adviesbasis voor de bemesting in vollegrondsteelt van aardbei en houtig kleinfruit

M.P. van der Maas, W.A.G.M. Jansen en M.C.J. op 't Hof

Verlate teelt aardbei

M.P. van der Maas en M.C.J. op 't Hof

In 1997 zijn voor de verlate teelt van aardbei verschillende bemestingsstrategieën onderzocht op de efficiëntie van het stikstofgebruik: bemesten via NBS en het gebruik van GFT en Agroblen. In 1996 zijn vergelijkbare strategieën onderzocht, terwijl ook nog gekeken is naar het gebruik van mestkorrels. Combinatie van de onderzoeksresultaten van beide jaren gaven extra inzicht in het belang van de stikstofbemesting.

Productie Gemiddeld over de twee jaar deden de behandelingen met KAS/NBS (behandelingen 2 en 4) en Agroblen Speciaal (behandeling 5) het beter dan onbehandeld (behandeling 1! (zie tabel 50). Onderling werden bij deze drie behandelingen geen betrouwbare verschillen vastgesteld. Minder betrouwbaar maar waarschijnlijk wel aanwezig was hel positief effect van de behandeling met alleen organische stof ten opzichte var onbehandeld. Er waren geen vruchtgewichteffecten zodat al deze productieverschiller veroorzaakt zijn door verschillen in aantal vruchten per m2.

Stikstofopname en groei De grotere aantallen vruchten per plant, die tot de productieverschillen hebben geleid hielden verband met de grotere volumes van de planten die na verloop van tijc ontstonden (zie tabel 50). Door de betere groei konden meer bloemen of trossen to ontwikkeling komen. De betere groei hield waarschijnlijk verband met de verbeterde stikstofopname (hogere gehalten in bladeren en vruchten terwijl de planten grote waren). De bladkleur was eveneens beter bij de planten die beter produceerden. He varband tussen bladkleur en stikstofgehalte was niet altijd even sterk: ook de magnesium- en mangaanvoeding beïnvloedt de bladkleur.

Stikstofaanbod in de grond De betere groei en de hogere stikstofopname van de planten die bemest zijn volgen: het NBS (behandelingen 3 en 4) en met Agroblen Speciaal zijn een gevolg van eer hoger stikstofaanbod in de grond. Voor de NBS-behandelingen blijkt dit uit de hogere stikstofgehalten van de grond ten opzichte van onbehandeld (zie figuren 1 en 2). Bij de Agroblen zijn alleen in 1997 de hoeveelheden stikstof in de grond bepaald. Deze zijr lang niet zo hoog als bij de NBS-behandelingen terwijl de stikstofopname we vergelijkbaar is. Dit komt doordat rond de Agroblen-korrels, waar de meeste stiksto

86 Jaarverslag FPO 1997 opgenomen wordt, niet kan worden bemonsterd vanwege de kans op bemonstering van de Agroblen-korrels zelf. Daarnaast zal door het langzaam vrijkomen van de stikstof uit de Agroblen-korrels en de directe opname daarvan weinig stikstofophoping plaats vinden in de grond. Bij lage uitgangswaarden van de stikstofhoeveelheid van de grond kan daardoor de situatie ontstaan waarbij het gehalte in de grond nauwelijks verschilt maar de opname duidelijk beter is. Met de vaste rundveemest in 1996 werd dat laatste ook gevonden: de stikstofopname was beter in vergelijking met onbehandeld (zie tabel 50), terwijl het aanbod nauwelijks verschilde (zie figuur 1). Bij de GFT-behandeling in 1997 werd dit effect niet gevonden. Dit zou kunnen worden verklaard door een lagere stikstoflevering door GFT of door de verminderde groei van de planten in 1997 waardoor deze effecten moeilijker aantoonbaar waren.

Tabel 50. Resultaten 1996 en 1997 Jaar Behandelingen # Resultaat ** Organi­ Stikstof Oogst Hard­ Stikstolf Blad- Plant- sche stof kq/m2 heid vrucht blad kleur volume 1996 1. - - 2,65 0,265 68 3,00 3,0 13,1 2. VRM/29 - 2,82 0,230 73 3,29 3,5 13,9 3. - KAS/NBS 3,07 0,219 84 3,45 4,0 15,7 4. VRM/29 KAS/NBS 3,02 0,232 84 3,38 5,5 15,5 5. VRM/29 Agrob.Sp. 3,06 0,236 84 3,37 5,3 15,4

1997 1. - - 2,04 0,132 87 2,67 5,3 10,2 2. GFT/18 - 2,13 0,133 86 2,66 5,4 9,5 3. - KAS/NBS 2.27 0.127 105 2.83 6,3 11,1 4. GFT/18 KAS/NBS 2,13 0,129 101 2,75 6,4 10,5 5. GFT/5 Aqrob.Sp 2,11 0,132 110 2,78 6,1 10,8 In 1996 29 ton vaste rundveemest (VRM)/ha, kalkammonsalperter (KAS) volgens het stikstof bijmestsysteem (NBS; voor hoeveelheden zie tabel 51) en Agroblen Speciaal (11 g/plant); in 1997 18 of 5 ton GFT-compost/ha en voor kunstmest zie 1996. ** Oogst: totaal klasse 1 en 2; Hardheid in kg; stikstof in vrucht in mg N/100g verse aardbei; stikstof in blad in g/100 g drooggewicht; bladkleur: visuele beoordeling; plantvolume aan het eind van de pluk in liter/plant.

Optimaal stiktofaanbod in de grond Volgens het NBS zijn de streefwaarden in de grond bij planten en de vijfde en achtste week na planten respectievelijk 65, 70 en 65 kg stikstof in de eerste 30 cm van de bodem. Uit figuur 1 wordt duidelijk dat het gebruik van 3000 kg mestkorrels/ha (uit slachtkuikenmest) in de eerste vier weken na planten tot een stikstofaanbod 80 tot 100 kg/ha geleid heeft. Toch resulteerde dit hoge aanbod niet in verbetering van de productie opzichte van het aanbod van 30 kg/ha voor de NBS-behandelingen in die periode. Hieruit mag worden afgeleid dat de streefniveaus van het NBS voor deze Deriode aan de veilige kant zitten.

87 Jaarverslag FPO 1997

•ion

100 / \. P

ra 80

ra 60 <ü c 'E 40 1 Y^ / z 20

n 1 1 1 i T T ™ 4-6 18-6 2-7 16-7 30-7 12-8 27-8

ö Onbehandeld ÄNBS(3+4) + VRIW29t ^. Mestkorrel

Figuur 1. Het verloop van de stikstofhoeveelheid (N-mineraal) in de eerste 30 cm van de grond in 1996 (verklaring legenda: zie tekst).

i9n

100 -

0 o - (kg/ha ) e n o neraa l E 40 Z

20 -HZÎ *-^ B n i ._ i _ i i i ^4 3-6 16-6 30-6 14-7 28-7 11-8 24-8

ö Onbehandeld wNBS(3+4) ^.GFT/18t +. GFT/5t +Agr. |

Figuur 2. Het verloop van de stikstofhoeveelheid (N-mineraal) in de eerste 30 cm var de grond in 1997 (verklaring legenda: zie tekst)

88 Jaarverslag FPO 1997

Stikstofbalans De grootste posten op de stikstof balansen zijn de organische mestgiften. Bemesten via het NBS of het gebruik van Agroblen maakt niet uit voor het overschot. De 29 ton vaste rundveemest en de 18 ton GFT zijn de maximaal wettelijk toegestane giften (voor GFT: 18 ton per twee jaar of 9 ton per jaar). De GFT-gift van 5 ton/ha is afgestemd op het op niveau houden van het organische stofgehalte. Met vaste rundveemest is hiervoor ongeveer 7 ton nodig. Hiermee komt de stikstofaanvoer voor de beide organische mestsoorten praktisch gelijk te liggen (respectievelijk 51 en 57 kg/ha). Een stikstofoverschot van 110 kg bleek met 5 ton GFT op deze grond in 1997 haalbaar te zijn zonder productie te verliezen. Uit de balans voor de behandelingen met de mestkorrels met een dosering die afgestemd was op de organische stofbehoefte (1500 kg/ha) bleek in 1996 dat een overschot van rond de 90 kg N/ha mogelijk is. Wanneer het N-mineraal-gehalte van de grond bij planten voldoende hoog is kan men beter geen mestkorrels geven omdat de stikstof uit de mestkorrels snel vrij komt.

Fabel 51. De stikstof balansen in 1996 en 1997. Behandelingen * Stikstofbalans (kg N/ha) Organische Stikstof Aanvoer Afvoer Overschot stof Orqaniscr ** Kunstmest Totaal 1996 1. - 0 0 0 18 18 2. VRM/29 - 235 0 235 21 + 214 3. KAS/NBS 0 60 60 27 + 33 \. VRM/29 KAS/NBS 235 68 303 26 + 277 5. VRM/29 Agrob. Sp. 235 73 308 27 + 281 3. Mestkorrel KAS/NBS 75 43 118 28 + 90 1997 1. - 0 0 0 26 26 1. GFT/18 - 184 0 184 19 + 165 3. KAS/NBS 0 90 90 25 + 65 \. GFT/18 KAS/NBS 184 71 255 23 + 232 >. GFT/5 Aqrob. Sp. 51 85 136 26 + 110 Mestkorrels: 1500 kg/ha, waarden gemiddelde voor mestkorrels uit leghennenmest; loox overige zie tabel 50 exclusief stro (stro doet in de wettelijke regeling MINAS niet mee in de balans)

Door het gebruik van organische mest af te stemmen op de organische stofbehoefte en vervolgens de kunstmeststikstof via het stikstof bijmestsysteem of in vorm van angzaamwerkende meststoffen te geven kan het stikstofoverschot in de 'ollegrondsteelt van aardbei fors worden gereduceerd zonder dat productieverlies jeleden wordt. Dit geldt ook voor het gecontroleerd gebruik van mestkorrels.

\e\ onderzoek in 1996 is mede mogelijk gemaakt door het CIOM (Centrum voor nformatie en Ondersteuning Mestverwerking).

89 Jaarverslag FPO 1997

Teeltkundige behoefte aan water bij blauwe bes

M.P. van der Maas, W.A.G.M. Jansen en M.C.J. op 't Hof

Water geven kan onder droge omstandigheden de vruchtgroei bevorderen. Met een positief effect op de vruchtgrootte wordt echter ook de scheutgroei bevorderd. Op de Fruitteeltproeftuin in Horst wordt onderzocht wat de teeltkundige hoeveelheid water is waarbij blauwe bes een optimaal evenwicht kan bereiken tussen groei en vruchtdracht. In het voorjaar van 1994 zijn tweejarige struiken van het ras Bluecrop geplant. In het plantjaar zijn verschillen aangebracht in watervoorziening. De struiken kregen óf geen water, de helft van de verdampte hoeveelheid water, de exacte hoeveelheid verdampl water of 1,5 maal de verdampte hoeveelheid water toegediend. De bemesting van de objecten werd in één of drie keer toegediend, verdeeld over het groeiseizoen.

De struiken waar geen water werd gegeven groeiden zeer slecht. Als gevolg van de zeer warme zomer zijn vrijwel alle struiken al in het eerste groeijaar doodgegegaan. De groei van deze struiken was zeer gedrongen. De bladeren van deze struiken waren sterk gekruld en hadden een gelige kleur. Struiken die 1 x de verdampte hoeveelheid watei kregen produceerden minder dan struiken die 0.5 x de verdampte hoeveelheid watei kregen. Dit verschil is vooralsnog niet te verklaren. Er konden geen verschillen qua groe en productie worden aangetoond tussen het in één keer of in drie keer toedienen var de meststoffen. In 1995 kon geen verschil in bladgehaltes van diverse elementer worden aangetoond bij het één of drie keer toedienen van de meststoffen. In 1996 zijr wel verschillen in bladgehaltes van stikstof en kalium aangetoond. Bij het drie maa toedienen van de meststoffen zijn de gehaltes van stikstof en kali in het blad hoger Ditzelfde geldt ook, met uitzondering voor de behandeling 0,5 x de verdampt« hoeveelheid water, voor de spoorelementen mangaan en zink. Bij de overige elementer zijn geen verschillen in bladgehaltes opgetreden. Zowel in 1995 als in 1996 vielen d« gehaltes van de diverse elementen binnen de streefwaarden. Tussen de divers« behandelingen zijn tot op heden vrijwel geen verschillen in groei waargenomen.

Tabel 52. Productie, vruchtgewicht en standcijfer (1995 t/m) 1997 Productie in kg/struik Gem.vrg (g) Standcijfer 1997 95-97 1997 najaar '97 Geen water , 1x Geen water , 3x - - -

0,5 Verdamp, 1x 1,22 2,41 1,9 7,0 0,5 Verdamp, 3x 1,19 2,38 1,8 7,0

1,0 Verdamp, 1x 1,11 2,04 2,0 7,1 1,0 Verdamp, 3x 1,07 2,05 2,0 6,9

1,5 Verdamp, 1x 1,09 2,52 2,1 7,0 1,5 Verdamp, 3x 1,14 2,37 2,1 -L2_ Standcijfer: 1 = zeer slecht, 9 = zeer goed; - = (vrijwel) alle struiken dood in 1995

90 Jaarverslag FPO 1997

Optimalisering bemesting bij blauwe bes

M.P. van der Maas en W.A.G.M. Jansen

Het bereik van de streefgehalten voor voedingsstoffen in bladeren van blauwe bes is erg breed. Via deze proef wordt voor fosfaat en kalium gezocht naar nauwkeuriger informatie over de optimale bladgehalten. In het voorjaar van 1994 zijn tweejarige struiken van het ras Bluecrop geplant. Vanaf het plantjaar zijn de struiken bemest met een standaard hoeveelheid stikstof in combinatie met een hoge en/of lage dosering fosfaat en kalium. Het standaard stikstofniveau is gebaseerd op eerder gedane proeven in Horst. Er is tevens een behandeling opgenomen met organische mest en een behandeling met een hoger stikstofbemestingsniveau. Alle bemestingen worden elk jaar uitgevoerd. De kunstmeststoffen zijn in drie keer toegediend. De organische mest is in de eerste twee groeijaren toegediend.

Vrijwel alle objecten hebben het eerste jaar goed gegroeid. De objecten met de hoogste mestconcentraties hebben wat minder gegroeid en geproduceerd. Wellicht is de zoutconcentratie voor het eerste groeijaar té hoog geweest. Sommige struiken hebben lichte schade gehad als gevolg van de organische mest. De mest bleek te dicht bij de stam van de struik te liggen. De organische mest is in de eerste twee groeijaren toegediend.

Tabel 53. Productie, vruchtgewicht en standcijfer (1995 t/m) 1997 Productie in kg/struik Gem.vrg (g) Standcijfer 1997 Totaal 1997 najaar '97 N, -P, -K 1,23 3,42 2,2 7,8 N, -P, LK 1,52 3,56 2,1 7,6 N, -P, HK 1,60 3,70 2,1 7,8

N, LP,-K 1,27 3,25 2,2 7,8 SJ, LP, LK 1,50 3,51 2,2 7,5 SI, LP, HK 1,17 3,17 2,1 7,8

SI, HP, -K 1,28 3,22 2,2 7,9 SI, HP, LK 1,37 3,37 2,2 7,5 SI, HP, HK 1,20 2,90 2,1 7,9

HN,HP, HK 1,06 2,67 2,1 7,3

Drganische mest 0,73 2,20 2,2 5,8 = geen, L = laag, H = hoog Standcijfer: 1 = zeer slecht, 9 = zeer goed.

91 Jaarverslag FPO 1997

In 1995 en 1996 kon een effect van de diverse hoeveelheden kalium worden aangetoond in het blad. Bij hogere giften kalium nam het kaligehalte in het blad toe. Naarmate het kaliumgehalte steeg, daalde het calcium- en magnesiumgehalte in het blad. Bij de overige elementen kon geen effect op het bladgehalte worden aangetoond. De gehaltes in het blad van struiken die bemest zijn met organische mest zijn achtergebleven bij die van de overige behandelingen. De organisch bemeste struiken zijn wat achtergebleven qua groei en productie als gevolg van zoutschade in het eerste groeijaar. Zowel in 1995 als in 1996 vielen de gehaltes van de meeste elementen binnen de streefwaarden. Tussen de diverse behandelingen met kunstmeststoffen zijn tot op heden vrijwel geen verschillen in groei en productie waargenomen. De struiken die bemest zijn met een hoog stikstof-, fosfaat- en kaligehalte hebben wat minder groei en productie gehad.

Project 140: Optimalisatie van de watervoorziening met het oog op vruchtkwaliteit en andere kenmerken bij appel en peer.

M.P. van der Maas en M.C.J. op 't Hof

Teeltkundige aspecten

Vanwege de sterke relatie tussen wateraanbod in de grond en groei blijkt dal watergeven soms tot problemen leidt in plaats van dat men ze oplost. Het beïnvloeder van de groei via de watervoorziening is in natte perioden natuurlijk niet mogelijk. Ir droge perioden is er echter veel te winnen door de watergift goed af te stemmen op de teeltkundige situatie en de droogte in de grond.

Tabel 54. Watervoorzieninq en herqroei bij Conference Behandeling Watergift in Hergroei 1997 1996 1997 (% van de scheuten) 1 nee nee 25 2 ja nee 36 3 ja ja 43

Hergroei in 1997 Bij het vaststellen van de watergift moet men niet alleen rekening houden met de vruchtgroei en scheutgroei (zie jaarverslagen van 1995 en 1996), maar ook op he voorkomen van hergroei. Uit oude potproeven met appel bleek dat hoe droger de gronc hoe minder de scheutgroei, maar ook hoe groter de kans op hergroei bij plotselinge aanvoer van water. Bij voldoende vochtige grond trad er echter geen hergroei op. In de praktijk zijn er in 1997 ook effecten van water geven op hergroei terug gevonden. Ir een proef met 20 jaar oude Conference varieerde de hergroei in 1997 van 25 tot 43°/ van de scheuten afhankelijk van de watervoorziening in de voorafgaande twee jaar (zie tabel 54). De droogte begon zich in 1997 pas eind juli te ontwikkelen. Eind augustu; begon het weer te regenen. Hergroei trad op bij alle behandelingen. Het verschil ir hergroei tussen de behandelingen 1 en 2 is terug te voeren op het effect van wate

92 Jaarverslag FPO 1997 geven in 1996: geen water geven leidt over de jaren tot verminderde groeipotentie dus ook tot minder hergroei. Het verschil tussen de behandelingen 2 en 3 kan worden verklaard door het moment van water geven in 1997 bij behandeling 2. De watergift startte pas midden augustus, twee weken voordat de regen viel. De grond was toen al aardig droog terwijl de periode tot het moment van afsluiten korter was. Dit leidde tot extra hergroei na het water geven. Op grond van de resultaten met de potproeven mag worden aangenomen dat wanneer in 1997 op tijd met water geven was gestart de hergroei juist minder was geweest. Hergroei bij appel en peer is ongunstig voor de bloei van het volgende jaar. Daarnaast wordt door hergroei de kans op infectie met meeldauw (van belang bij appel) en schurft groter.

Streefwaarden voor de droogte van de grond. Op grond van onderzoek naar het effect van het wateraanbod in de grond op scheutgroei, vruchtgroei, hergroei en bloemknopvorming is in 1997 een globaal adviesschema opgesteld voor de na te streven droogte in de grond voor situaties met te veel scheut- en vruchtgroei (meestal bij lage dracht) en te weinig vruchtgroei (meestal bij hoge dracht) . De droogte van de grond wordt uitgedrukt in kPa zuigspanning. Bij een zuigspanning van 10 kPa is de grond vochtig, bij een zuigspanning van 100 kPa is de grond droog hoewel dan nog wel enige groei optreedt. Het adviesschema is weergegeven in tabel 54. De richtwaarden gelden voor het gemiddelde van de hele wortelzone, waarbij delen met meer wortels zwaarder mee tellen. Bij keuze voor de streefniveaus is uitgegaan van het voorkomen van hergroei (voor zover de watervoorziening daarin van belang is), maximale vruchtgroei en enige ächeutgroeiredecutie bij hoge dracht, 10% vruchtgroeireductie en behoorlijke ïcheutgroeireductie bij lage dracht. In beide gevallen wordt er een betere aloemknopvorming bereikt in vergelijking met de situatie waarin de watervoorziening afgestemd is op de verdampingsbehoefte van de bomen. Teeltwensen die hiervan afwijken leiden automatisch tot andere streefniveaus voor de droogte van de grond.

Tabel 54. Streefwaarden voor de droogte van de grond (kPa zuiqspanninq) voor appel en peer Dracht Mei Juni Juli Auq. Sept. Okt. -aag 50 50 30 30 50 70 Hooq 30 50 30 30 30 30

Hoe droog is de grond? slaast het bekend zijn van de streefniveaus voor de droogte van de grond is het bij het vaststellen van de watergift nodig de actuele droogte in de grond van een bepaald >erceel te kennen. In 1997 is aandacht besteed aan de verdere ontwikkeling van twee nogelijkheden hiervoor. en eerste kan met behulp van het programma IRRY, dat door Bodata en het FPO intwikkeld is, de droogte van de grond dagelijks uitgerekend worden. Hiervoor zijn lagelijkse licht-, temperatuur- en neerslaggegevens nodig. Deze kunnen worden letrokken van de weerstation voor de geleide schurftbestrijding, mits uitgebreid met

93 Jaarverslag FPO 1997 door een combinatie van factoren. Gedacht kan worden aan een combinatie van de volgende factoren:

1. Grote gevoeligheid van de boom, die ontstaan kan zijn door snelle bladontwikkeling, waarbij veel "teer" blad aanwezig is. 2. Een lage luchtvochtigheid, zowel overdag als 's nachts. 3. Lage temperaturen. 4. Zolone flo. Uit de resultaten van het hier gepresenteerde onderzoek is het niet mogelijk om aan te geven welke van deze factoren het meest belangrijk is.

Bestrijding van roest in pruimen veroorzaakt door Tranzschelia pruni-spinosae var. discolor in 1996 en 1997

B. Heijne en R.H.N. Anbergen

Roest bij pruimen wordt veroorzaakt door Tranzschelia pruni-spinosae var. discolor. Aan de onderzijde van de bladeren verschijnen bruine sporenhoopjes, aan de bovenzijde gele' vlekken. De aangetaste bladeren vallen vroegtijdig af. De laatste jaren is roest in pruim' een steeds terugkerend probleem. Een chemische bestrijding is niet bekend. Dat was' reden om een proef op te zetten om de deugdelijkheid van enkele fungiciden voor de? bestrijding van roest in pruimen te toetsen. Deze toetsing werd zowel in 1996 als in' 1997 uitgevoerd, zij het met deels verschillende fungiciden.

De proeven bestonden uit vier behandelingen welke driemaal werden toegepast. Er zijn geen middelen toegelaten voor deze toepassing, daarom zijn de middelen hier met letters aangeduid. De eerste bespuiting werd uitgevoerd op 27 juni 1996. De proef werd wekelijks gespoten gedurende 2 weken; in verband met vruchtverbranding bij middel A werd de derde bespuiting bij alle objecten niet meer uitgevoerd. In juli 1997 werd gedurende 3 weken wekelijks gespoten.

Van alle drie de producten is een geringe hoeveelheid residu op het blad zichtbaar. Voor geen van de middelen is het residu echter hinderlijk aanwezig. Op vruchten is nauwelijks residu zichtbaar. Dat geldt voor alle middelen. Op bladeren is bij geen van de middelen enig symptoom van fytotoxiciteit zichtbaar. Op vruchten is bij twee middelen geen enkel symptoom van fytotoxiciteit zichtbaar. Daarentegen is er ernstige schade aan vruchten zichtbaar bij het derde middel. De schade is uitsluitend zichtbaar aan de zijde van de vrucht die ook daadwerkelijk geraakt is door spuitvloeistof. Aan de schaduwzijde van de vruchten is geen enkele schade zichtbaar. De schade bestaat uit kleine en grote stippen en zelfs vlekken die bruin tot zwart zijn, precies op de plaats waar druppels zijn opgedroogd. Grotere plekken zijn iets ingezonken. Algeheel maakt de vrucht de indruk van bruinverkleuring op een groene ondergrond. Zelfs na één bespuiting was dit al zichtbaar maar het was minder zwart en duidelijk. In 1997 waren er geen zichtbare symptomen op bladeren en vruchten van residu of fytotoxiciteit.

96 Jaarverslag FPO 1997

Het voorkomen van roest op bladeren werd beoordeeld door middel van een waarderingscijfer: 0 = geen aantasting; 1 = zeer lichte aantasting (<10%); 2 = matige aantasting (>10% - <50%); 3 = zware aantasting (>50%). In 1996 is er geen telling uitgevoerd omdat er in onbehandeld geen roest voorkwam enkele weken na de laatste behandeling. In 1997 werd op 9 september een waarneming uitgevoerd naar de aantasting van roest op bladeren aan langloten. In tabel 56 staat het gemiddeld aantal bladeren dat beoordeeld werd en het gemiddeld aantastingsniveau van de bladeren.

Tabel 56. De gemiddelde aantasting per veldje door roest op bladeren op 9 september 1997 Behandeling Gemiddeld aantastinqsniveau bladeren 1. Onbehandeld 2,7 b 2. B 1,3 a 3. C 1,6 a 4. D 1,4 a

_SD o,o5 0,5 :-toets ***

3ij "Onbehandeld" (tabel 56) was sprake van een zware aantasting van het blad door oest. Opvallend was daarbij dat de bomen van deze behandeling vrijwel al hun blad i/erloren hadden. De bespuitingen met de middelen hebben effect gehad op het /oorkomen van roest. Het aantastingsniveau lag tussen zeer licht en matig in en was Detrouwbaar lager dan het onbehandelde object (1). Tussen de fungiciden was geen Detrouwbaar verschil. /ooral in 1996 was wat residu op bladeren zichtbaar; in 1997 was dat veel minder. De loeveelheid was zelfs in 1996 gering en zeer acceptabel. De oorzaak van dit residu noet gezocht worden in het spuiten met een relatief grove druppel en geen regen. Het middel A was in de proef opgenomen omdat hiervan bekend is dat het tegen oestschimmels werkt. De fytotoxociteit die op jonge pruimen ontstond, was zeer îrnstig en niet acceptabel. Dit was onverwachts. Het is niet duidelijk of het aan de ormulering lag of aan de werkzame stof. Mie drie de andere middelen werkten. Het tijdstip van de bespuitingen tegen roest is moeilijk te bepalen. Twee middelen werken preventief, terwijl het derde daarenboven )ok curatief werkt. 3ovendien is niet bekend hoe lang de latente periode is. De grootste hoeveelheid roest )p bladeren is vaak pas na de oogst zichtbaar. Omdat echter in sommige jaren de roest îl tijdens de oogst zichtbaar is, werd ruim voor de oogst begonnen met de )espuitingen. Dit mede vanwege de wachttijd voor het fruit. Mogelijk zou in sommige aren bespuitingen na de oogst afdoende kunnen zijn. Bij na-oogst bespuitingen is nogelijk de kans op toelating van de beproefde middelen groter.

97 Jaarverslag FPO 1997

Tabel 58. C. pomonella-schade bij de oogst in % van het aantal vruchten (inclusief val) in beide proeven. Behandelinq Wilhelminadorp Lewedorp Onbehandeld 3,9 c 18,7 e Dimilin 0,02% 0,5 ab 19,2 e Middel A 0,7 b 7,4 d Middel B 0,4 ab 3,9 bc Middel C 0,5 ab 2,6 ab Middel D Oa - Gusathion-spuitpoede -0,15% 0 a 1,8 a Asepta Carpovirusine 0,038% - 5,8 cd Asepta Carpovirusine 0,15% 0,3 ab 8,0 d

F-toets 1) * * * * * * M variantie-analyse na hoektransformatie op %

Voor het bepalen van de vruchtverruwing werden de vruchten gesorteerd in 4 klassen: klasse 0 = geen verruwing, klasse 1 = tot 10% verruwing, klasse 2 = 11- 30% verruwing en klasse 3 = > 30% verruwing. Voor verwerking werd het verruwingscijfer (index) berekend volgens de volgende formule: verruwingcijfer = klasse 0x1+ klasse 1x3 + klasse 2x5 + klasse 3x7 Het blijkt dat geen van de middelen een nadelig effect had op de verruwing (tabel 59).

Tabel 59. Vruchtverruwing als verruwingscijfer (index) van het aantal Behandeling Wilhelminadorp Lewedorp Onbehandeld 346 a 358 a Dimilin 0,02% 346 a 358 a Middel A 348 a 324 a Middel B 356 a 333 a Middel C 355 a 338 a Middel D 351 a - Gusathion-spuitpoede '0,15% 346 a 355 a Asepta Carpovirusine 0.038% - 354 a Asepta Carpovirusine 0.15% 345 a 337 a

LSD 0,05 nb nb F-toets ns ns

De roofmijten zijn twee keer geteld voor elke proef namelijk op 1 5 mei en 3 september en op 15 mei en 21 augustus voor respectievelijk Wilhelminadorp en Lewedorp. In beide proeven waren de aantallen roofmijten laag op 15 mei en waren er geen verschillen tussen de middelen. Bij de tweede telling werden duidelijke verschillen zichtbaar (Tabel 60). Gusathion had een negatief effect en de middelen C en D stimuleerden de populatiegroei van roofmijten te Wilhelminadorp. Voor Lewedorp is

100 Jaarverslag FPO 1997

Middel A het meest schadelijk voor roofmijten, daarna volgt Gusathion. Bij Gusathion- spuitpoeder kwam in 4 van de 5 herhalingen roestmijt en spint voor. Het nieuwe middel B èn C had geen nadelige effecten op roofmijten.

Tabel 60. Gemiddeld aantal roofmijten per 25 bladeren op de tweede monsterdatum. Behandeling Wilhelminadorp Lewedorp Onbehandeld 20 b 24 bed Dimilin 0,02% 32 b 18 bc Middel A 23 b 10a Middel B 19 b 21 bc Middel C 54 c 36 d Middel D 65 c Gusathion-spuitpoeder 0,15% 12 a 16 ab Asepta Carpovirusine 0.038% - 20 bc Asepta Carpovirusine 0.15% 32 b 27 cd

F-toets variantie-analyse na hoektransformatie op %

Uit dit onderzoek blijkt dat de fruitmotpopulatie te Wilhelminadorp nog gewoon gevoelig is voor Dimilin en daarmee afdoende bestreden kan worden. Daarbij dient te worden opgemerkt dat op dit perceel in het verleden nooit Dimilin is toegepast. Daarentegen blijkt dat te Lewedorp Dimilin geen bestrijding gaf van C. pomonella. Daarbij bedenke men dat Dimilin in deze proef vijfmaal is toegepast met tussenpozen van drie weken. Dat zou afdoende moeten zijn. Het vermoeden dat de werking van Dimilin is verminderd op sommige plaatsen in Nederland blijkt door de resultaten van deze proef te worden bevestigd. Dimilin vervult een belangrijke rol in de geïntegreerde fruitteelt. Nu de werking van Dimilin minder goed is, zal Asepta Carpovirusine deze rol gedeeltelijk moeten overnemen. Daarbij telt ook dat Asepta Carpovirusine geen nadelig effect heeft op oorwormen, wat Dimilin wel heeft. Daar staat tegenover dat de frequentie van toepassen hoog is, wat een hoge werkdruk voor de fruitteler met zich meebrengt. Op grond van deze proef mogelijk ook passend in een geïntegreerde plaagbestrijding zijn de Middelen B, C en D. Er lijken in elk geval geen nadelige effecten te zijn op roofmijten. Eventuele andere neveneffecten moeten uitwijzen of het aanwenden deze middelen inderdaad goed passen in geïntegreerde fruitteelt.

101 Jaarverslag FPO 1997

Mede met behulp van deze nieuwe middelen zou curatieve bestrijding of een combinatie van curatieve met preventieve bestrijding mogelijk zijn. Hiervoor is inzicht noodzakelijk in de effectiviteit van fungiciden bij curatieve toepassing. Daarom is het doel van de proef de effectiviteit te bepalen van een aantal fungiciden, wanneer deze curatief worden ingezet ter bestrijding van schurft.

Tabel 61. De fungiciden met hun werkzame stof en de dosering waarin ze werden gespoten. Fungicide Werkzame stof Dosering/100 I Onbehandeld water Scala 40% pyrimethanil 75 ml Score 10 wp 10% difenoconazol 50 g A B C Strobv 50 wp 50% kresoxim-methyl 20 q

In 1996 werd een proef uitgevoerd naar de curatieve werking van middelen tegen schurft volgens de EPPO-richtlijn nr. 5. De middelen werden gespoten 2 à 3 dagen na een schurftinfectie. De schurftinfecties die optraden binnen 7 dagen na de laatste bespuiting werden niet opnieuw behandeld voor de objecten Scala, de objecten A, B en C en Stroby 50 wp. Voor het object Score werden schurftinfecties die optraden binnen 2 dagen na de laatste bespuiting niet opnieuw behandeld (tabel 62).

Tabel 62. De gemiddelde grootte van het bladmonster (aantal bladeren) per veldje ei het gemiddeld % bladeren dat met schurft was aangetast op 14 juni 1996 Behandeling Gemiddelde grootte bladmonster % bladeren met schurft Onbehandeld 615 45,6 c Scala 618 0,7 a Score 625 3,8 b A 549 0,7 a B 607 1,4 a C 520 0,2 a Stroby 612 1,7 ab

LSD o,o5 2,0 F-toets * * *

Volgens het Mety-weerstation zijn geen ascosporeninfecties opgetreden in maart ei april 1996. De eerste ascosporeninfectie vond plaats in mei 1996. Op grond van d door Mety aangegeven infecties zijn de bespuitingen uitgevoerd volgens de beslisregel zoals die hiervoor zijn gegeven. In figuur 5 zijn de infecties en de bespuitinge schematisch weergegeven. Voor alle objecten zijn 6 bespuitingen uitgevoerd, behalv voor Score waarbij eenmaal extra is gespoten op 2 juli 1996. De eerste bespuiting vi« op 4 mei 1996 en de laatste op 9 juli 1996. Vanaf een week na de laatste bespuitin

104 Jaarverslag FPO 1997 volgens de objecten werden alle veldjes inclusief de bufferbomen wekelijks bespoten met Captosan 83 wp in de dosering van 120 g per 100 I. Aan deze wekelijkse bespuitingen is regelmatig Nimrod in de dosering van 50 gram per 100 I toegevoegd voor de bestrijding van meeldauw.

Tabel 63. De gemiddelde grootte van het vruchtmonster (aantal vruchten) per veldje en het gemiddeld percentage vruchten dat met schurft was aangetast op 17 juli Behandeling Gemiddelde grootte vruchtmonster % vruchten met schurft 1. Onbehandeld 135 46,2 d 2. Scala 114 2,1 c 3. Score 110 1,8 bc 4. A 86 0,7 abc 5. B 159 0,4 ab 6. C 129 Oa 7. Stroby 88 0,3 ab

LSD cos 1,6 F-toets * * *

Tabel 64. Het gemiddeld percentage bladeren met meeldauwaantasting Behandeling % bladeren met meeldauw 1. Onbehandeld 30,2 c Scala 22,5 c 3. Score 5,9 a X. A 14,5 b 5. B 23,3 c C 29,4 c 7. Stroby 7,3 ab

-SD005 7,8 -toets * * *

n tabel 64 staat het gemiddelde percentage door meeldauw aangetaste bladeren. Bij Onbehandeld was ruim 45% van de bladeren aangetast door schurft. Alle >ehandelingen hadden een betrouwbaar lager aantastingspercentage dan Onbehandeld. )e verschillen tussen de diverse fungiciden waren niet groot. Alleen Score had een >etrouwbaar hoger percentage aangetaste bladeren dan de andere behandelingen. Jij Onbehandeld was ruim 46% van de vruchten door schurft aangetast. Alle andere lehandelingen hadden een veel lager aantastingspercentage dan Onbehandeld en waren letrouwbaar beter. Evenals bij de bladaantasting, waren de verschillen bij de Tuchtaantasting tussen de fungiciden niet groot. Toch was object 6 (C) met een lercentage van 0% betrouwbaar beter dan de objecten 2 (Scala) en 3 (Score). De bjecten 5 (B) en 7 (Stroby) hadden een betrouwbaar lager aantastingspercentage dan ibject 2 (Score) (zie tabel 63). het proefperceel kwam zware aantasting van meeldauw voor. Daarom is deze

105 Jaarverslag FPO 1997

Vruchtwisseling van aardbei met Tagetes patuia (afrikaantje) ter bestrijding van het wortellesie-aaltje Pratylenchus penetrans

Wanneer er niet meer ontsmet mag of kan worden , zijn met de huidige teeltwijzen vooral op zandgronden problemen met aaltjes te verwachten. Het betreft hier voornamelijk het wortellesie-aaltje Pratylenchus penetrans. Vanaf 1996 zijn een aantal vruchtwisselingsschema's van aardbei/rafiretes in onderzoek om na te gaan om de hoeveel jaar een TagetesXeeW nodig is om de aaltespopulatie voldoende laag te houden.: Het onderzoek is zodanig opgezet dat ook schadedrempels kunnen worden bepaald.

Voor deze korte teeltduur van aardbeien zou kunnen geconcludeerd worden dat de schadedrempel voor Pratylenchus penetrans (P.p.) bij aardbei hoger ligt dan 20 Pratylenchus penetrans I 100 ml grond en hoger dan 212 Pratylenchus penetrans in 10- gram wortels. Bij niet ontsmetten gevolgd door twee jaar aardbeien is er geen negatief: effect op de productie waargenomen ondanks dat de populatie van Pratylenchus, penetrans in de grond was toegenomen. Na chemisch ontsmetten gevolgd door twee jaren aardbeien telen wordt alweer een lagej aantasting van Pratylenchus penetrans in de bodem waargenomen. Niet ontsmetten ir^ 1996, gevolgd door een teelt van Tagetes gaf bij de diverse rotatieschema's geen tot^ zeer weinig P.p. in de grond. Na een teelt van aardbei in het tweede jaar waren er nog^ geen P.p. in de grond aanwezig. Ontsmetten in 1996, gevolgd door een teelt van aardbei gaf bij de diverse, rotatieschema's (m.u.v. rotatie 1:1) een zeer lage aantasting van P.p. in de bodem. Na, een teelt van aardbei in het tweede jaar was de aantasting van P.p. in de bodemj afwezig of zeer laag. , Algemeen kan worden gezegd dat de aantallen Pratylenchus penetrans te laag zijn om, conclusies te kunnen trekken. , Het voorstel is om deze proef te beëindigen en opnieuw aan te leggen op een zwaarj (met Pratylenchus penetrans) besmet perceel.

Zaaitijdstip en minimale teeltduur van Tagetes patuia (afrikaantje) ter bestrijding van hel. wortellesie-aaltje Pratylenchus penetrans

Wanneer er niet meer ontsmet mag of kan worden , zijn met de huidige teeltwijzer vooral op zandgronden problemen met aaltjes te verwachten. Het betreft hiei voornamelijk het wortellesie-aaltje Pratylenchus penetrans. Om een teelt van afrikaantjes (Tagetes patuia) goed in te kunnen plannen in het aardbeiteeltschema is het nodig om tes weten hoe lang Tagetes minimaal op het veld moet blijven staan voor een voldoende aaltjesdodende werking. In het voorjaar van 1997 is een proef gestart met onderzoek naar mogelijkheden van twee teeltduren. Ü Een teeltduur van drie maanden heeft een populatie van Pratylenchus penetrans van 85 Pp./100 ml teruggebracht naar 5 Pp./100 ml. Een teeltduur van twee maanden heef' een populatie van Pratylenchus penetrans van 58 Pp./100 ml teruggebracht naar C Pp./100 ml. Gedurende het hele teeltseizoen van Tagetes patuia was er per behandeling een grote variëteit aan hoeveelheid aaltjes tussen de diverse herhalingen. Op 1 5 juni werden ir

108 Jaarverslag FPO 1997 behandeling 3 (2 maanden Tagetes) aantallen Pp. gevonden van 145 in een mengmonster van herhaling A/B en een aantal van 0 Pp. in een mengmonster van herhalingen G/H. • Door deze grote variabiliteit tussen de veldjes kan slechts geconcludeerd worden dat er een aanwijzing is dat Tagetes gedurende 2 a 3 maanden de aantallen aaltjes voldoende reduceert. De proef moet worden herhaald om hierover meer duidelijkheid te krijgen.

Project 147: Biologie en bestrijding van kanker

B. Heijne en R.H.N. An berg en

Bestrijding van vruchtboomkanker bij appel (veroorzaakt door Nectria galligena) met chemische middelen bij versnelde bladval in 1995 en 1996

In voorgaande jaren is aangetoond dat door toepassing van Ca-chelaat of Ethrel een versnelling van de bladval kan worden verkregen. Deze middelen werden toegepast aan net begin van de natuurlijke bladval. Door bladvalversnelling te combineren met het toepassen van chemische middelen zou de bestrijding van vruchtboomkanker, t/eroorzaakt door Nectria galligena, misschien verbeterd kunnen worden. Theoretisch zou deze verbetering mogelijk zijn doordat de periode dat vatbare bladlittekens aanwezig u\n voor N. galligena korter wordt door de bladvalversnelling.

Tabel 65. De behandelinqen met de middelen, werkzame stof en dosering. :ode Middel Werkzame stof Dosering per 100 I D- Onbehandeld water - D + Onbehandeld + Defoliant Ca-EDTA (10%) 2000 g rL- Topsin-M laag thiofanaat-methyl 25 ml ri_+ Topsin-M laag + Defoliant thiofanaat-methyl 25 ml + 2000 g m- Topsin-M hoog thiofanaat-methyl 100 ml l"H + Topsin-M hoog + Defoliant thiofanaat-methyl 100 ml + 2000 g :L- Captosan laag captan 62,5 g ;L + Captosan laag + Defoliant captan 62,5 g -f - 2000 g ;H- Captosan hoog captan 250 g ;H + Captosan hoog + Defoliant captan 250 g + 2000 g )L- Delan laag dithianon 12,5 ml )H- Delan hoog dithianon 50 ml :HL- Funguran-OH laag koperhydroxide 200 g ;HH- Funguran-OH hoog koperhydroxide 1ex300; 2ex500 g ;OL- Brabant Koperoxychloride 50% WP laag koperoxy­ chloride 200 g :OH- Brabant Koperoxychloride 50% WP hoog koperoxy­ chloride 1ex300; 2ex500 g

)eze kortere periode zou beter af te dekken zijn met chemische middelen. i de proef werden sporulerende kankers boven in de bomen gehangen ruim voor en

109 Jaarverslag FPO 1997 voldoende effectief was). De overige kankers (kankers "los") zijn ontstaan door infecties door sporen die zich verspreid hebben op vergelijkbare wijze als in de boomgaard gebeurt. Om beide redenen, geen relatie met kankers "onder" en "natuurlijke" verspreiding van sporen, zijn hier de conclusies van dit onderzoek uitsluitend gebaseerd op het aantal kankers "los" van het inoculum.

Tabel 69. Aantal kankers (totaal) in mei 1997 over twee doseringen Middel Delan Topsin-M Captosan Funguran-OH Koperoxychlo- ride Aantal 16,9b 12,1a 11,6a 9,4 a 9,8 a

F-toets (na worteltransformatie) middel ** dosis ns interactie ns

Kijkend naar het aantal kankers, konden er weinig verschillen aangetoond worden tussen de verschillende fungiciden. Vermoedelijk was de infectiekans erg laag door de extreem droge herfst en winter 1995/1996. Dat blijkt ook uit het feit dat een lagere dosering van de fungiciden nauwelijks meer kankers gaf dan de standaarddosering. Dat daarbij bovendien interactie optrad tussen fungiciden en de dosering versterkt deze mening. De herfst van 1996 was aanmerkelijk natter dan die van 1995. Daardoor waren de infectieomstandigheden in 1996 veel gunstiger dan in 1995. Dat verklaart dat in de evaluatie van de proef van 1996 veel meer kankers zijn . Ondanks de hogere aantasting zijn er weinig verschillen tussen de verschillende fungiciden. Met name valt op dat het aantal kankers dat is ontstaan bij de twee doseringen niet van elkaar verschilt. Blijkbaar is de infectiedruk in de herfst van 1996 zo hoog geweest dat ook de hoge doseringen niet voldoende effectief waren. Overigens blijkt Delan in 1996 toch minder effectief te zijn dan de overige middelen. Dit was ook verwacht want onderzoek in Gorsem, België, en ouder onderzoek van J.F. van Dijke," laten zien dat Delan tegen kanker minder effectief is dan bijvoorbeeld captan. De effectiviteit van Funguran-OH lijkt in deze proeven weinig te verschillen van die van koperoxychloride. Dat is in tegenstelling met hetgeen is gevonden door Graf (1985). Hij vond een betere bestrijding van kanker koperhydroxide dan met koperoxychloride. De werking van kopermiddelen wordt waarschijnlijk voor een groot gedeelte bepaald door de concentratie koperionen. Voor Funguran-OH, met 50% koperhydroxide, ligt het gehalte koper op ongeveer 32%. Voor Brabant Koperoxychloride (50% koperoxychloride) is dat iets lager, namelijk ongeveer 29%. In beide jaren kon, ondanks het bladvalversnellend effect van Defoliant, geen effect daarvan worden aangetoond op het aantal kankers. De verklaring hiervoor zou kunnen liggen in het tijdschema van de verschillende bespuitingen. Bij de bespuiting bij 10% bladval werden de bladlittekens afgedekt met een fungicide. Tegelijkertijd werd door, toevoeging van Defoliant toen pas de bladval versnelling op gang gebracht. Dat betekent dat de fungicidenbespuitingen bij 90% bladval weliswaar eerder viel dan zonder Defoliant, maar wellicht toch te laat om "alle" infecties te voorkomen.

112 Jaarverslag FPO 1997

Anderszins moet erop gewezen worden dat alle behandelingen vrijwel gelijktijdig 100% bladval bereikten. De bladvalperiode werd dus niet korter. Op zich zou dit verklaren dat Defoliant geen effect had op de aantasting door kanker. Daar staat tegenover dat er wel veel meer bladlittekens ontstonden aan het begin van de bladval door toevoeging van Defoliant. Dit zou een betere bescherming mogelijk maken, doordat in een kortere tijd meer blad littekens beschermd konden worden.

Project 157: Biologische bestrijding van ziekten bij aardbei

W.A.G.M. Jansen

Biologische bestrijding van meeldauw in een verlate teelt van aardbei

n de aardbeienteelt kan meeldauw een behoorlijke groei- en productieremming i/eroorzaken. Met name bij warm weer kan de schimmel zich snel uitbreiden. Het aeschikbaar komen van nieuwe chemische middelen met een goede werking tegen "neeldauw wordt beperkt door strenge milieu-eisen en hoge onderzoekskosten. De mogelijkheden om middelen uit verschillende groepen af te wisselen worden kleiner. Als gevolg hiervan wordt de kans op resistentie tegen middelen groter. Reden genoeg om onderzoek te doen naar alternatieven voor chemische bestrijding. Biologische bestrijding /an meeldauw is een welkom alternatief in een duurzame teelt van aardbeien. In 1997 s een proef gestart waarin de effectiviteit van een aantal biologische middelen tegen meeldauw wordt bepaald. Er kan geen uitspraak worden gedaan over de werking van de diverse middelen en Tiiddelencombinaties tegen meeldauw. Er is gedurende het teeltseizoen van de proef jeen aantasting van meeldauw opgetreden.

5roject 135: Biologische bestrijding van plagen in aardbei en houtig deinfruit

/V.A.G.M. Jansen

Waarnemingsmethoden voor trips in een najaarsteelt van aardbei onder glas

"ripsen kunnen veel schade aanrichten in een aardbeienteelt onder glas. Tripsen 'eroorzaken alleen vruchtschade. Tripsen in geopende bloemen zuigen aan de iloembodem en later ook aan de vruchten. De vruchten als gevolg van de zuigschade vorden bronskleurig. Het verloop van de tripspopulatie wordt veelal gevolgd aan de land van tellingen van trips op blauwe vangplaten. Bij deze methode wordt geen inzicht lekregen in de populatie natuurlijke vijanden. In een proef worden diverse waarnemings nethoden vergeleken en beoordeeld op geschiktheid voor het waarnemen van zowel rips als natuurlijke vijand. Wellicht is het mogelijk een waarnemingsmethode te vinden lie snel een inzicht geeft in het verloop van trips en haar natuurlijke vijanden zodat idien nodig sneller bijgestuurd kan worden.

113 Jaarverslag FPO 1997

100

E o O

28/8 4/9 11/9 18/9 25/9 3/10 9/10 16/10 23/10 30/10 6/11 |^iTrips blauyTrips ge|äl

Figuur 6. Verloop en populatie trips vangplaten

E

11/9 18/9 25/9 3/10 9/10 16/10 23/10 30/10 6/11 11»rripsi fRoofmijtsfcRoofwarlt s

Figuur 7. Verloop populatie trips en natuurlijke vijanden in bloemen

114 Jaarverslag FPO 1997

E

18/9 25/9 3/10 9/10 16/10 23/10 30/10 6/11 |)f rTr ips^Roo fm ijtfeRoofwar|t s

Figuur 8. Verloop populatie trips en natuurlijke vijanden in bloemen

Resultaten

Het tellen van trips in bloemen door middel van het dompelen van bloemen in alcohol figuur 8) geeft een vergelijkbaar beeld van het verloop van de tripspopulatie als het :ellen van trips op gele en blauwe vangplaten (figuur 6). Het tellen van trips in bloemen ioor middel van het uitkloppen van bloemen op de hand (figuur 7) geeft geen duidelijk jatroon. Het is slechts een indicatie of er veel of weinig trips in de bloemen aanwezig Het voordeel van het tellen van trips in bloemen door deze te dompelen in alcohol is jat er op een eerder tijdstip inzicht wordt gekregen van een eventuele toename van de ripspopulatie. Er wordt tevens inzicht verkregen in het verloop van de populatie ïatuurlijke vijanden van de trips zoals de roofmijt Amblyseius cucumeris en de oofwants Orius. Opvallend was dat er meer trips op de gele vangplaten werd gevangen Jan op de blauwe. Een verklaring hiervoor kan zijn dat het grootste deel van de ripspopulatie bestond uit tabakstrips. Californische trips vliegt meer op blauwe /angplaten. Er kon helaas geen verband worden gelegd tussen het aantal gevangen ripsen en de schade. Er is geen schade aan het gewas en de vruchten opgetreden.

115 Jaarverslag FPO 1997

LijSt Van toegelaten middelen voorkomend in dit verslag

Handelsproduct Actieve stoffen

Fungiciden en Herbiciden 2,4D 2,4D Brabant Koperoxychloride 50% koperoxychloride Captan sp 83% WP 83% captan Delan flowable 750 g/l dithianon Diuron 80% diuron Exact 50 g/l triadimenol Eupareen spk 50% tolylfluanide Finale 200 g/l glufosinaat Funguran-OH 50 WP 50% koperhydroxide Gusathion sp 25% azinfos-methyl MCPA MCPA Pallitop 37% nitrothal-isopropyl Pirimor 50% pirimicarb Roundup 36% glyfosaat Scala 400 g/l pyrimethanil Score 10% difenoconazool Simazin simazin Spruzit 40 g/l pyrethrum Stroby WG 50% kresoxim-methyl Topsin M sp 70% thiofanaat-methyl Topsin M vloeibaar 500 g/l thiofanaat-methyl

Insecticiden Asepto Carpovirusine Cydia pomonella granulosevirus Delfin Bacillus thuringiensis Dimethoaat 400 g/l dimethoaat Dimilin sp 25% 20% diflubenzuron Kilval 400 g/l vamidothion Middel A *) RAK3+4 feromoonverwarring fruitmot/bladroller RAK 4 250 mg 2-11-tetradecenylacetaat Undeen 50% propoxur Zolone-Flo 500 g/l fosalone

116 Jaarverslag FPO 1997

Groeiregulatoren Amid Thin 8,4% a-naftylacetamide (NAAm) BAS 125 10W *) D-4017 *) Defoliant 10% calciumchelaat Fruitone NA 100 g/l a-naftylazijnzuur Sevin SL 480 g/l carbaryl

f) Door het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij is het vermelden van de actieve stof van niet toegelaten middelen verboden.

117 Jaarverslag FPO 1997

Kemp, H. - FPO-onderzoek naar nieuwe pruimenrassen. Pruimenrassen voor de praktijk. Fruitteelt 87(1997)34:16-18.

Kemp, H. en M.C.A. van Dieren - FPO-onderzoek naar rassen van appel. Het nieuwe is beter, maar niet altijd (1). Fruitteelt 87(1997)1:13-15. - FPO-onderzoek naar mutanten van appel. Het nieuwe is beter, maar niet altijd (2). Fruitteelt 87(1997)1:16-17. - FPO-onderzoek naar rassen van peer. Oude rassen moeilijk te overtreffen. Fruitteelt 87(1997)2:10-11.

Koeken, J.P.G., S.J. Wertheim en E.A.M, van Remortel - Bloemdunning van 'Elshof' met ATS. I. Invloed van temperatuur en relatieve lucht­ vochtigheid. Intern Verslag FPO Wilhelminadorp, augustus 1997 :pp.11. - Bloemdunning van 'Elshof' met ATS. II. Invloed van relatieve luchtvochtigheid bij normale bloeitemperatuur. Intern Verslag FPO Wilhelminadorp, augustus 1997: pp. 11.

Maas, M.P. van - Watergeven kan problemen oplossen én veroorzaken. Fruitteelt 87(1997)11:18-20

Maas, M.P. van en M. op 't Hof - Efficiënt omgaan met stikstof. Fruitteelt 87(1997)46:20,21

Meijer, R.J.M. - Eufrin, stimulator van samenwerking in Europees fruitonderzoek. Fruitteelt 87(1997)8:14-15 - Fruitteeltpraktijkonderzoek in ander vaarwater. Fruitteelt 87(1997)35:16-17 - FPO Randwijk groeit gestaag. Fruitteelt 87(1997)35:18

Nieuwkoop, P. van - LEI-DLO herziet voorspelde resultaat. Fruitteelt 87(1997)23:12-13

Roelofs, F.M.M.P. - Bewaring kersen biedt perspectieven. Fruitteelt 87(1997)6:10-11 - Santana (CPRO-9): een resistente bewaarbare kwaliteitsappel. Fruitteelt 87(1997)17:20-21 - Schilkwaliteit lijkt sleutel voor oplossing schilvlekjes. Fruitteelt 87(1997)22:12-13 - Voorspellingssysteem schilvlekjes beschikbaar. Fruitteelt 87(1997)33:16

F.P.M.M. Roelofs en H. Kemp. - Santana (CPRO-9): een resistente bewaarbare kwaliteitsappel. Fruitteelt 87(1997)17:20-21.

Schenk A.M.E. - Gangbaar MBT lijkt bij gelijke prijzen het beste. Fruitteelt 87(1997)36:14-15

120 Jaarverslag FPO 1997

Schenk A.M.E. en H. Veijer - Betere stikstofvoorziening in biologische fruitteelt door ondergroei. Fruitteelt 87(1997)32:14-15

Schouten, H.J. en A.M.E. Schenk Resistentie tegen appelschurft op sommige plaatsen doorbroken. Fruitteelt 87(1997)31:14-15

Tromp, J. Maturity of apple cv. Elstar as affected by temperature during six-week period following bloom. Journal of Horticultural Science 72(1997)5:811-819

Ventura, M. en A. De Jager Determinazione "non- distruttiva" dei solii solubili mediante riflettanza "NIR": esperienze sulle mele. (Non-destructive bepaling van suikers door middel van de NIR- methode). Rivista di Frutticoltura e di ortofloricoltura 59(1997)12:67-70

Wagenmakers, P.S. Grote Elstar verwacht in 1997. Fruitteelt 87(1997)34:22-23 Hoge bomen: hou ze smal. Fruitteelt 87(1997)50:10-11 Obst und Garten 116(1997)12:444-445

Wertheim, S.J. FPO-onderzoek aan kersenonderstammen. Weiroot 10 en 13 voldoen beter dan Colt. Fruitteelt 87(1997)7:20-21. Landelijke FPO-onderstammenproef. P.16, P.22 en B.491 voldoen aan gestelde eisen. Fruitteelt 87(1997)19:14-15,17. FPO-onderzoek aan kersenonderstammen. Gisela 5, een goede kersenonderstam. Fruitteelt 87(1997)33:17-19. Chemical thinning of deciduous fruit crops. Acta Horticulturae 463(1997):445-462. Hazelnut suitable for Northwest European conditions. Fruit Varieties Journal 51(1997)2:88-93. The hazelnut in Northwestern Europe: past, present and prospects. Nucis Newsletter 6(1997):17-19. Walnut cultivar evaluation in The Netherlands. Acta Horticulturae 442(1997):425-427

/Vertheim, S.J. en J.H. Bootsma FPO-önderzoek naar chemische dunning van Conference. Meer onderzoek nodig voor gedegen advies. Fruitteelt 87(1997)16:24-25,27.

/Vertheim,S.J. en de Groene, J.M. Gisela 5 is goed te vermeerderen. Fruitteelt 87(1997)46:14.

Wijk, L. van, H. Balkhoven en C. Zuidam Nieuwe formulering vbc werkt op gewone dopluis. Fruitteelt 87(1997)50:20-21

121 Jaarverslag FPO 1997

Woets, J. -Genoeg middelen voor bestrijding dopluis. Groenten en Fruit, vakdeel Fruit 7(1997)7:7- 8 -Schadelijke wantsen op appel. Groenten en Fruit, vakdeel Fruit 7(1997)9:6-8

Woets, J. en M.M. Giezen - Gangbare wantsenmiddelen voldoen zoals verwacht. Fruitteelt 87(1997)4:19-20 - Zwarte appelwants deed schade verspreid over het land. Fruitteelt 87(1997)9:22-23 - Schade door toortswants moeilijk te voorspellen. Fruitteelt 87(1997)12:20-21

Woets, J. en H. Stigter - Perescheitwesp doet denken aan bacterievuur. Groenten en fruit, vakdeel Fruit 7(1997)25:4 - Wegnemen scheuten remt verspreiding perescheutwesp. De Boomkwekerij 10(1997)29/30:25

Woets, J. en H. Veijer - Pissebedden zoeken het ook hogerop. Groenten en Fruit, vakdeel Fruit 7(1997)37:12- 13

Wustenberghs.H., L. Beddegenoots en H. Kemp - Zoektocht naar nieuwe kersen werpt vruchten af. De Boomkwekerij 10(1997)49:18- 21. - Kersen voor het jaar 2000 (1). Vijf rassen voor het basissortiment. Fruitteelt 87(1997)43:10-12. - Kersen voor het jaar 2000 (2). Interessante nieuwigheden verder getoetst. Fruitteelt 87(1997)44:12-13.

Zhu, L.H., O. Borsboom en J. Tromp - The effect of temperature on flower-bud formation in apple including some morphological aspects. Scientia Horticulturae 70(1997):1-8

122 Jaarverslag FPO 1997

Trefwoordenlijst

Aaltjes (Pratylenchus penetrans) 106 -Celeste (Delcorf Schuh­ Aardbei mann) - biologische bestrijding 98,113 - Cox's Van Bemmel rassen - CPR0 88022-A-13 - doordragers 65 - CQR10T17 - herkomsten Elsanta 71 - CRR1T73 Appel - Creston bemesting 86 - Cwastresse bestuiving 46 - D:0106 hergroei 92 - DCABO 81.417.002 klonen/mutanten 56 - DCABO 81.417.016 meeldauw 52,105 - Delearty onderstammen 19 - Delgobel -AR 10.2.5 - Deloran -C 6 - Denar - M.9 - Double - M.27 - E 55/52 - MAC-39 - FAW 7167 - Mark - Jarka - P.2 - Katka - P.22 - Marina - P.59 - McShay - P.60 - NPV-1 - P.81 - NY 632 - P.92 - NY 65707-19 - Supporter 4 (Pi 80) - NY 75441-67 - V 605-1 - PX 9176 - V 605-3 - Reinette de Blenheim - Voinesti 1 - Shampion - Voinesti 2 - Slovakia rassen 50 - X6690 - 21-69 - Zuzana - 11W-12-11 -schurft 52,92,103 - A 933/190 - smaaktoets 53 - Ahra - watervoorziening 86 - Ahrista -ziekten 103 - Aurin de Bistrita Bemesting - Baugêne - aardbei 86 - BN 26/261 - langzaamwerkende meststoffen - BN 32/41 - GFT-compost

123 Jaarverslag FPO 1997

- rundveemest - peer - stikstof/NBS Blauwe bes - blauwe bes 91 - bemesting Bestrijdingsmiddelen 95 - rassen - Captosan - verlaten oogst - Delan Bloei - Funguran-OH Boomvormen - Koperoxyhloride - peer - Scala - zoete kers - Score Dunning - Stroby - appel - Topsin-M - ATS - Amid-Thin - Dimilin - carbaryl - Carpovirusine - D4017 - Gusathion - Ethrel A - Zolone flo - NAA - NAAm - azinfos-methyl - Sevin SL - captan peer - diflubenzuron -ATS - difenoconazol - D4017 - dithianon - Fruitone-NA - fosalone - NAA - koperhydroxide Economie - koperoxychloride - bedrijfssystemen - kresoxim-methyl - onder- en tussenstam - pyrimethanil - wortelsnoei Bestuiving/zelfbestuivin g 46 Groeiregulatoren (zie ook Dunning) Bewaring - appel - Delblush/Tentation® 81 - peer - Santana 82 Hazelaar - optimale pluktijdstip 83 Insecten - vergelijken mutanten - Cydia pomonel/a - rassen 78 Kanker - appel Kers (zie Zoete kers) - Ahrista Kwee (Cydonia oblonga) - Braeburn - rassen - Braestain - Agvambari - Delbuena - Balady Awad - Delmoip - Bencikli - Golden Delicious - Bourgeault - GoldRush - BQ 6-35 - Topaz - Ekmek - blauwe bes 82 - Gukuz Gobeke - kers 79 - 1/18

124 Jaarverslag FPO 1997

- 1/21 - Nitra - I/30 -Vila - I/50 - smaakonderzoek 61 - Leskovacka - watervoorziening 86 - Morava Plagen - Rea's Mammoth - appel - Ronda - fruitmot 98 - Sobu Plantdichtheid 34 - Vranja - appel - verwerking - Golden Delicious Lichtopvang 29 - Jonagold Meeldauw 105 Plantsysteem 27 Milieu - appel - stikstof 86 - kers Neerslag 16 - peer Onderstammen Pratylenchus penetrans 106 - economische vergelijking 75 Pruim 64,65 Optimale pluktijdstip 83 - onderstam 20,22 Peer - Ferlenain - boomvormen 31 - Hollywood - onderstam 22 - Ishtara - BA 29 - Jaspi - C.132 - Marianna 2624 - Kwee MC - Marianna GF8-1 - OHxF 333 (Brokmal) - Myruni - OH 11 - P 8-13 -OH 20 - Prunus blireana - OH 33 - Prunus dasycarpa productie 61 - Reine Claude rassen 59 - St. Julien A - Beurré Kustendil - VVA-1 - BP 9292 - rassen 62 - BP 9667 - Elisa - Diana - lalomita - Erika - Silvia - Etrusca -V72521 - Giolu - Violetta - HW 614 - WJ63 - HW 616 - roest 96 - HW617 Rassen - HW 620 - aardbei 65 - ISF 80.51.72 - appel 50 - ISF 80.66.82 - blauwe bes 73 - ISF 80.108.72 - kers 63 - ISF 84.3262.40 - kwee (Cydonia oblonga) 26 - ISF 84.3336.40 - peer 59

125 Jaarverslag FPO 1997

- pruim 62 - Karina (kas) Schimmels 95 - Kordia /GM61/1/1 -Nectria galligena - Kordia /W158 -Podosphaera leuctrich - Kozerska -Tranzs chel ia prun i-spin osa e var. Disco- - Lapins lor - J.l. 11.343 -Venturia inaequalis - Na 12/21 Schurft 52,92 - Na 18/27 Tagetes 106 - Nadino Temperatuur 16,18 - Newstar Vruchtdunning (zie Dunning) - Oktavia (kas) Vruchtkwaliteit 34 - Ruby Vruchtverruwing - Salmo - Delblush 45 - Sam /Edabriz Walnoot 26 - Sam /GM.61/1/1 Watervoorziening - Sasha /GM.9 - appel 92 - Sel. V. d. Ende - meeldauw - Somerset - hergroei - Star - IRRY - Starking H.Giant - blauwe bes 90 - Summit /GM.9 - peer 92 - Sunburst - hergroei - Sweetheart - schurft - Sylvia - watermark - Techlovan Wortelsnoei 31 - Techlovan (kas) Ziekten - V 69062 - aardbei 98,113 -V 690618 - appel 103 - Vernon - kanker 109 -Vit 2.14.91 - meeldauw 105 -Vit 4.9.91 - schurft 52,92 -Vit 7.1.91 - pruim -Vit 4.8.91 - roest 96 - Vittoria Zoete kers - smaak 3 - barsten 33 - vruchtgewicht 3 - boomvormen 32 - mineralen 33 - overkappen 32 - pluktijdstip 64 - rassen 63 - 13S-49-24 - Adriana - Botond - Colney /GM.9 - Hartland

126 Jaarverslag FPO 1997

Uitgaven van het Fruitteeltpraktijkonderzoek

Mededelingen

Bestelnr. Auteur Titel Prijs

22. S.J. Wertheim De Peer (1990), 340 blz. f 45,00 23. P.D. Goddrie Rassenwijzer Groot Fruit: 25 jaar onderzoek in 't kort 1970-1995, (1995), 147 blz. f 25,00 24. M.J. Groot (et. al) Kwantitatieve Informatie Fruit­ teelt 1996/1997, (1996), 181 blz. f 75,00 25. S.J. Wertheim Rootstock pointer (1998), 130 blz. f 80,00

Jaarverslag en en excursieqidsen Jaarverslagen (Ann. Reports) tot 1992 Fruitteeltpraktijkonderzoek f 12,50 Jaarverslagen (Ann. Reports)vanaf 1992 Fruitteeltpraktijkonderzoek f 25,00 Excursiegids Groot Fruit 1998 Horst f 10,00 Randwijk f 10,00 Wilhelminadorp f 10,00 Zeewolde f 10,00 Excursiegids Houtig Kleinfruit 1998 Horst, Randwijk, Wilhelminadorp f 10,00

Publicaties

Bestelnr. Titel Prijs

1. De teelt van aardbeien in de volle grond, 3e druk, 1986 f 12,50 2. De teelt van aardbeien onder glas, 3e druk, 1990 f 12,50 6. De teelt van hazelnoten, 1988 f 15,00 7. Van koelcel naar ULO-bewaring, 1989 f 12,50 8. De teelt van blauwe bessen, cranberries en vossebessen, 1991 f 15,00

Bestellen Maak het bedrag voor de gewenste publicatie(s) over op girorekening 49 50 1 7 t.n.v. het Proefstation voor de Fruitteelt, Wilhelminadorp, onder vermelding van het bestel­ nummer of anderszins. De publicaties worden u franco toegezonden. Voor bestellingen vanuit het buitenland geldt een meerprijs van f 2,50 per publicatie. (Voor het boek De Peer f 15,00). Buitenlandse bestelling uitsluitend per Eurocheque met ingevuld nummer van de betaalpas.

127 Jaarverslag FPO 1997

Begunstigers

U kunt begunstiger worden van het Fruitteeltpraktijkonderzoek en kiezen uit de volgen­ de pakketten.

Gewenste keuze aankruisen.

Nederland Buitenland Fruitteelt- Overige bedrijf

Groot Fruit (GF) Jaarverslag, excursiegidsen GF, FPO-Nieuwsbrief 0 ƒ 60,= 0 ƒ 100, = O ƒ 100,=

Kleinfruit* (KF) Jaarverslag, excursiegidsen KF, FPO-Nieuwsbrief 0 ƒ 60,= 0 ƒ 100, = O ƒ 100,=

Groot en Kleinfruit Jaarverslag, excursiegidsen GF/KF, FPO-Nieuwsbrief 0/80 ƒ 585, = 0 ƒ 125,= 0 ƒ 125,=

Houtig kleinfruit en aardbeien ** Niet zijnde fruitteeltbedrijven

AANMELDINGSFORMULIER

Naam

Adres

Postcode/Woonplaats

Datum, Handtekening,

Opsturen (zonder postzegel) aan:

Fruitteeltpraktijkonderzoek (FPO) Antwoordnummer 2150 4460 WJ Wilhelminadorp, Nederland.

129 Jaarverslag FPO 1997

NOTITIES

131 Jaarverslag FPO 1997

NOTITIES

132 Jaarverslag FPO 1997

NOTITIES

133 Jaarverslag FPO 1997

NOTITIES

134 Jaarverslag FPO 1997

NOTITIES

135 Jaarverslag FPO 1997

NOTITIES

136