PROJECT “SUPPLETIE LAAG STRAND” IN DE HAAN-

VERZOEK TOT ONTHEFFING VAN PROJECT-MER

Opdrachtgever: Agentschap Maritieme Dienstverlening en Kust – Afdeling Kust

05-08-2011

Titel Project "Suppletie laag strand" in De Haan-Wenduine

Opdrachtgever Agentschap Maritieme Dienstverlening en Kust - Afdeling Kust

Contactpersoon opdrachtgever Tina Mertens

Opdrachtnemer TRITEL (Technum Tractebel Engineering n.v.) Coveliersstraat 15 - 2600 Antwerpen T +32 3 270 00 30 - [email protected]

Contactpersoon opdrachtnemer Ine Darras

Datum 05-08-2011

Versienummer 5

Projectnummer 5195

KWALITEIT

DOCUMENTGESCHIEDENIS (BOVENSTE RIJ IS HUIDIGE VERSIE)

Versie Datum Opmerkingen

02 30-06-2011 Ontwerpversie naar Dienst-Mer

05 05-08-2011 Definitieve versie naar Dienst Mer

DOCUMENTVERANTWOORDELIJKHEID

Datum

Auteur(s) Ine Darras 05-08-2011

Datum

Documentscreener(s) Kristin Bluekens 05-08-2011

BESTANDSINFORMATIE

Bestandsnaam 5195-5066-135-05 Ontheffing Project-MER strandsuppletie Wenduine

Laatst opgeslagen 04/08/2011

INHOUD

Lijst van figuren ______3

Lijst van tabellen ______5

1. Inleiding ______7 1.1 Korte voorstelling van het voorgenomen project ______7 1.2 Initiatiefnemer ______7 1.3 Toetsing aan de MER-plicht ______8 1.4 Procedure ______9

2. Verantwoording van het project ______10

3. Ruimtelijke, administratieve, juridische en beleidsmatige randvoorwaarden ____ 13 3.1 Ruimtelijke situering ______13 3.2 Juridische en beleidsmatige randvoorwaarden ______16

4. Projectbeschrijving ______28

5. Alternatieven ______35 5.1 Doelstellingsalternatieven ______35 5.2 Locatiealternatieven ______35 5.3 Uitvoeringsalternatieven ______35

6. Beschrijving van de referentiesituatie ______37 6.1 Bodem ______37 6.2 Water ______40 6.3 Geluid ______41 6.4 Fauna en Flora ______42 6.5 Lucht ______48 6.6 Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie ______49 6.7 Mens - Ruimte ______52 6.8 Mens – Mobiliteit______55 6.9 Mens – Gezondheid- en Veiligheidsaspecten ______57

7. Evaluatie van de te verwachten milieu-effecten ______58 7.1 Bodem ______58 7.2 Water ______60 7.3 Geluid en trillingen ______61 7.4 Fauna en Flora ______62

0 Inhoud 1

7.5 Lucht ______66 7.6 Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie ______66 7.7 Mens – Ruimte ______67 7.8 Mens - Mobiliteit ______67 7.8.1 Gemotoriseerd verkeer ______67 7.8.2 Veiligheid zwakke weggebruikers ______69 7.9 Mens – Gezondheid- en Veiligheidsaspecten ______69

8. Passende beoordeling ______71 8.1 Administratieve voorgeschiedenis ______71 8.2 Het project ______71 8.3 Betrokken speciale beschermingszones ______72 8.4 Beoordeling van optredende effecten ______76 8.5 Conclusie ______77

9. Milderende maatregelen ______78 9.1 Bodem ______78 9.2 Water ______78 9.3 Geluid ______78 9.4 Fauna en Flora ______78 9.5 Lucht ______79 9.6 Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie ______80 9.7 Mens – Ruimte ______80 9.8 Mens – Mobiliteit______80 9.9 Mens – Gezondheid- en Veiligheidsaspecten ______81

10. Besluit ______82

11. Verklarende woordenlijst ______83

12. Afkortingen ______85

13. Referentielijst ______86

14. Bijlagen ______89

2 5195 | Project "Suppletie laag strand" in De Haan-Wenduine

LIJST VAN FIGUREN

Figuur 1-1: Typeprofiel strandsuppletie laag strand ...... 7

Figuur 3-1: Aandachtszones ter hoogte van De Haan-Wenduine ...... 14

Figuur 3-2: Orthofoto ...... 15

Figuur 3-3: Gewestelijke, provinciale, gemeentelijke RUP’s en BPA’s ter hoogte van De Haan- Wenduine ...... 27

Figuur 4-1: Voorbeeld van een parapet ...... 28

Figuur 4-2: Zandwinningen voor de Belgische kust...... 29

Figuur 4-3: Afbakening van de concessiezone 4a, 4b, 4c en 4d waarbinnen zand gewonnen zal worden ...... 30

Figuur 4-4: Schematische weergave van het werken met persleidingen voor strandsuppleties ...... 32

Figuur 4-5: Situering persleiding ...... 33

Figuur 6-1: Bodemkaart ter hoogte van De Haan-Wenduine ...... 38

Figuur 6-2: Schema van het strandecosysteem met de voorkomende biologische organismen ...... 44

Figuur 6-3: Natura 2000-, VEN- en RAMSAR-gebieden ter hoogte van De Haan-Wenduine ...... 45

Figuur 6-4: Erfgoedwaarden uit de Landschapsatlas ter hoogte van Wenduine ...... 51

Figuur 6-5: Bouwkundig en archeologisch erfgoed en beschermde landschappen ter hoogte van Wenduine ...... 52

Figuur 6-6: Deelruimte Kust - Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan West-Vlaanderen ...... 53

Figuur 6-7: Huidige wegencategorisering in studiegebied ...... 55

Figuur 6-8: Bovenlokaal Functioneel Fietsroutenetwerk in studiegebied ...... 56

Figuur 7-1: Suppletiedikte van het laag strand (zonder buffer) in Wenduine ...... 59

Figuur 7-2: Verwachte morfologische evolutie in Wenduine ...... 59

Figuur 7-3: Trillingshinder in functie van de afstand tot de bron (Bron: Ahmad Bayat, Vibro- Acoustic Consultants) ...... 62

Figuur 7-4: Aanbevolen vrachtroutes tussen projectgebied en hoger wegennet ...... 68

Figuur 8-1: Typeprofiel strandsuppletie laag strand ...... 72

0 Inhoud 3

Figuur 8-2: Deelgebieden van het habitatrichtlijngebied ‘Duingebieden inclusief IJzermonding en Zwin’ (bron: Agentschap Natuur en Bos, in ontwerp - 2011) ...... 72

Figuur 8-3: Situering van het projectgebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden ...... 73

4 5195 | Project "Suppletie laag strand" in De Haan-Wenduine

LIJST VAN TABELLEN

Tabel 3-1: Juridische en beleidsmatige randvoorwaarden en relevantie voor het project ...... 16

Tabel 4-1: Coördinaten afbakening sectoren in exploratiezone 4 ...... 30

Tabel 4-2: Oppervlakte droog en nat strand voor het aanlegprofiel van de suppletie met het laag strand met muurtjes van 1,20 m bij het centrum ...... 34

Tabel 6-1: Karakteristieke hoogtelijnen ter bepaling van morfologische eenheden zoals gedefinieerd in de kustlijnkaarten (Speybroeck J. et al., 2004) ...... 37

Tabel 6-2: Toepasbare Vlarem II-milieukwaliteitsnormen in open lucht voor woongebied ...... 42

Tabel 8-1: Habitattypes en soorten in SBZ-H ‘Duingebieden inclusief IJzermonding en Zwin’ (bron: Agentschap Natuur en Bos, in ontwerp - 2011)...... 74

0 Inhoud 5

1. INLEIDING

1.1 Korte voorstelling van het voorgenomen project

De eerstelijnszeewering wordt gedefinieerd als het meest zeewaarts gelegen gedeelte van de zeewering ter bescherming van de woningen op of achter de zeewering en het achterland. De eerstelijnszeewering van de kust bestaat uit dijken, strand, duinen en voor de havens nog uit kaaien en sluizen. Bij extreme stormen moet de eerstelijnszeewering weerstaan aan de hoge waterstanden en golven. Falen van deze zeewering veroorzaakt overstromingen en schade op de dijken en in het achterland met mogelijk verlies van mensenlevens. Afdeling Kust controleert daarom regelmatig de eerstelijnszeewering en voert het nodige onderhoud uit. Echter de waarde in het achterland wordt steeds groter en de stormen steeds zwaarder. Daarom heeft afdeling Kust in 2007 besloten een Geïntegreerd Kustveiligheidsplan op te stellen.

De doelstelling van het Geïntegreerd Kustveiligheidsplan is voldoende veiligheid tegen stormvloeden te bieden voor de volledige Vlaamse kust. Het plan heeft een planhorizon in het jaar 2050, en houdt daarbij rekening met de zeespiegelstijging die in de tussenliggende periode kan optreden.

Het Geïntegreerd Kustveiligheidsplan stelt een reeks maatregelen voor die erop gericht zijn in de zwakke zones de zeewering te versterken en te verbeteren en zo de veiligheid van de Vlaamse kust bij bepaalde superstormen te garanderen. Zo dient ook de zone De Haan- Wenduine te worden beveiligd.

Als voorkeursalternatief werd gekozen voor de realisatie van een laag strand in combinatie met een stormmuur op de zeedijk en de rotonde. Over een afstand van ongeveer 1,7 km wordt een volume zand van 705.000 m³ aangebracht. De zandaanvoer wordt gepland voor het najaar 2011 en maakt deel uit van dit ontheffingsdossier. De stormmuren worden momenteel architecturaal ontworpen en het ontwerp zal pas in 2012 klaar zijn, waarna hiervoor een aparte bouwvergunning wordt aangevraagd en een apart ontheffingsdossier wordt ingediend.

Figuur 1-1: Typeprofiel strandsuppletie laag strand

1.2 Initiatiefnemer

De initiatiefnemer is de afdeling Kust van de Vlaamse overheid, gevestigd op onderstaand adres:

Inleiding 7

Administratief Centrum Vrijhavenstraat 3 8400 Oostende

Tel. 059 554 211 email: [email protected] www.afdelingkust.be

1.3 Toetsing aan de MER-plicht

1.3.1 Juridisch/beleidsmatig kader

Op 18 december 2002 is het “decreet tot aanvulling van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel betreffende de milieueffect- en veiligheidsrapportage” goedgekeurd (B.S. 13 februari 2003).

Het uitvoeringsbesluit van de Vlaamse Regering over de categorieën van projecten waarvoor (al dan niet) een milieueffectrapport moet worden opgemaakt werd goedgekeurd door de Vlaamse regering op 10 december 2004 en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad op 17 februari 2005. De categorieën van projecten waarvoor een project-MER moet worden opgesteld zijn vermeld in bijlage I en bijlage II van dit besluit. Bijlage I projecten zijn hierbij steeds m.e.r.-plichtig.

Bijlage II projecten zijn eveneens m.e.r.-plichtig maar de initiatiefnemer kan een gemotiveerd verzoek tot ontheffing van m.e.r.-plicht indienen bij de bevoegde overheid (dienst Mer). Ontheffing is mogelijk indien vroeger al een plan-MER over een plan of programma waarin het voorgenomen project past werd goedgekeurd of wanneer al een project-MER werd goedgekeurd over een project waarvan het voorgenomen initiatief een herhaling, voortzetting of alternatief is of indien aangetoond kan worden dat het voorgenomen project geen aanzienlijke gevolgen kan hebben voor het milieu en een nieuw project-MER redelijkerwijze geen nieuwe of bijkomende gegevens over aanzienlijke milieueffecten kan bevatten.

1.3.2 Toetsing van het project

Het voorgenomen project valt onder categorie 10 n van de Bijlage II-projecten:

Kustwerken om erosie te bestrijden en maritieme werken die de kust kunnen wijzigen door de aanleg van onder meer dijken, pieren, havenhoofden, havendammen, en andere kustverdedigingswerken, met uitzondering van instandhoudings-, herstel- of onderhoudswerken.

De geplande suppletie heeft tot doel de kust te verdedigen tegen een 1000-jarige storm en zal de kust wijzigen ter hoogte van De Haan-Wenduine. Het project is bijgevolg project- m.e.r.-plichtig, maar er kan door de initiatiefnemer een verzoek tot ontheffing van de m.e.r.- plicht worden ingediend bij de bevoegde overheid (Dienst Mer) op basis van een eerder goedgekeurd plan-MER. Op 17 december 2010 werd namelijk het plan-MER voor het Geïntegreerd Kustveiligheidsplan (Resource Analysis et al., 2010) goedgekeurd. Het voorgenomen project past in het Geïntegreerd Kustveiligheidsplan (zie hoofdstuk 2).

8 5195| Project "Suppletie laag strand" in De Haan-Wenduine

1.4 Procedure

De initiatiefnemer dient het verzoek tot ontheffing van de m.e.r.-plicht te stofferen met voldoende informatie. De administratie beslist uiterlijk binnen de 60 dagen na ontvangst van het verzoek. In voorkomend geval bevat de beslissing de voorwaarden die aan de vrijstelling of ontheffing zijn verbonden. Vrijstelling en ontheffing worden verleend voor een beperkte duur en vervallen als het project niet wordt aangevat binnen een termijn die in de beslissing wordt opgenomen. Deze termijnen mogen niet meer dan 2 jaar bedragen in geval van een vrijstelling en 4 jaar in geval van een ontheffing.

Binnen de 70 dagen na ontvangst van het verzoek wordt de beslissing betekend aan de initiatiefnemer. Er bestaat geen beroepsprocedure tegen de beslissing. Het decreet voorziet wel in een procedure tot “heroverweging” van sommige beslissingen van de administratie. De initiatiefnemer dient hiervoor opnieuw een gemotiveerd verzoek in en de administratie beslist hierover na advies van een ad-hoc-expertencommissie. Wanneer het advies unaniem is binnen deze commissie, is het bindend.

Inleiding 9

2. VERANTWOORDING VAN HET PROJECT

De Vlaamse kust is 67 km lang. In de tien kustgemeenten wonen samen zo’n 275.000 mensen1; tijdens de vakantiemaanden neemt dit aantal nog sterk toe. De zandige kust is voor grote delen kunstmatig versterkt en elke kilometer aan de kustlijn wordt maximaal gebruikt. Aan de kust zijn zowel woongebieden als toeristische en andere economische activiteiten en belangrijke natuurwaarden vertegenwoordigd.

Het voorkomen van stormen vormt één van de belangrijkste natuurlijke bedreigingen in de Noordzeeregio. Zonder doelgericht kustbeheer en aangepaste maatregelen zou er aan grote delen van de Vlaamse kust een onaanvaardbaar hoog risico op overstromingen bestaan, en zou de sociale en economische ontwikkeling van de kust en haar achterland sterk gehypothekeerd zijn. Het verzekeren van een voldoende hoge mate van kustveiligheid is dan ook een belangrijk aandachtspunt van het Vlaams kustbeleid.

Vandaag de dag zijn verscheidene delen van de Vlaamse kust en van de kusthavens onvoldoende beschermd tegen zware stormen2. Als gevolg van de klimaatwijziging (met stijgende zeespiegel en zwaardere stormen) zal de eerste zeewering aan nog grotere krachten onderworpen worden. Daarom besloot Afdeling Kust in 2007 om een Geïntegreerd3 Kustveiligheidsplan op te stellen. Dit Geïntegreerd Kustveiligheidsplan biedt een antwoord op de mogelijke gevaren bij extreme stormen, rekening houdend met de huidige kennis van de klimaatswijzigingen tot in het jaar 2050.

Om de huidige veiligheidssituatie in kaart te brengen werd voor de gehele kust bekeken of er ontoelaatbare gevolgen tijdens een storm te verwachten zijn. Hiervoor werd enerzijds een toetsing uitgevoerd voor een duizendjarige storm en werden anderzijds overstromingrisicoberekeningen uitgevoerd.

Toetsing zeewering

Om na te gaan in welke zones maatregelen nodig zijn wordt een veiligheidstoetsing van de zeewering uitgevoerd langsheen de veiligheidslijn4 van de volledige Vlaamse kust (IMDC, 2008).

Voor de badplaatsen waar een combinatie van strand en dijk aanwezig is, worden er eerst strandafslagberekeningen uitgevoerd: er wordt gekeken hoeveel zand er tijdens een storm verdwijnt, hoeveel lager het strand voor de dijk komt te liggen, gevolgd door golfoverslagberekeningen. Op deze manier wordt gecontroleerd of het overslagdebiet (over

1 Inbegrepen Stad Brugge.

2 Met “zware stormen” bedoelen we hier de zogenaamde “duizendjarige storm”. Dit is een storm waarvan de kans op voorkomen elk jaar één op duizend bedraagt. De catastrofale storm van 1953 had een kans van voorkomen van ongeveer eens op 250 jaar.

3 De term “geïntegreerd” verwijst naar de multidisciplinaire aanpak en evenwichtsoefening die nodig is om te kunnen inspelen op het complexe karakter van de kustbescherming.

4 De veiligheidslijn is een ononderbroken lijn van tot aan de Nederlandse grens. Zij wordt gedefinieerd als de meest zeewaartse grens van de bewoning, of, in onbewoonde gebieden, door de hoogtelijn van 7 m TAW of 8 m TAW, naargelang het een toetsing betreft aan een (maatgevende) storm met een kans op voorkomen van één op duizend dan wel één op vierduizend jaar.

10 5195| Project "Suppletie laag strand" in De Haan-Wenduine

de veiligheidslijn) tijdens de storm groter is dan het toegelaten debiet van 1l/s/m. Zolang het overslagdebiet kleiner blijft dan deze waarde is er geen gevaar voor de stabiliteit van de dijk en de bebouwing landwaarts van de veiligheidslijn.

Aangezien het strand in een badplaats van breedte varieert en de dijk niet overal even hoog is of niet overal dezelfde opbouw kent, is het mogelijk dat er tussen twee veilige zones een onveilige zone ligt of omgekeerd.

Overstromingsrisicoberekeningen

Huidig overstromingsrisico

Naast de toetsing van de zeewering werden ook overstromingsrisicoberekeningen uitgevoerd door het Waterbouwkundig Laboratorium. Hierbij werd voor stormen met verschillende maximale waterstanden nagegaan hoeveel economische schade en dodelijke slachtoffers verwacht worden. Per definitie is het risico de combinatie van de kans en de omvang van de gevolgen. Bij een hoog risico is het nodig maatregelen te nemen om het risico te reduceren.

Voor het berekeningen van de overstromingsrisico’s worden vier scenario’s van superstormen gesimuleerd met toenemende stormkracht, namelijk met stormvloedpeilen van +6,5 m TAW, +7 m TAW, +7,5 m TAW en +8 m TAW. De retourperioden van deze superstormen zijn respectievelijk 110 jaar (~storm 1953), 740 jaar (~1000 jarige storm), 4000 jaar en 17000 jaar.

Uit de resultaten bleek dat indien voor badplaatsen bij een storm met waterstand +8m TAW een bres ontstaat (die overstroming van het achterland tot gevolg heeft) de risico’s hoog zijn. Deze storm wordt als bovengrens gehanteerd, aangezien hiermee het merendeel van de risico’s gedekt is.

Voor elk gegeven superstormscenario wordt een keten van numerieke modellen ingezet om achtereenvolgens te simuleren: de hydraulische randvoorwaarden nabij de zeewering, het faalgedrag van de zeewering, de overstroming van de kustzone ten gevolge van het falen van de zeewering en ten slotte de directe economische schade en de dodelijke menselijke slachtoffers. De gevolgen voor elke superstorm qua schade en qua slachtoffers worden dan gecombineerd met de kans van voorkomen van elke superstorm. De combinatie van de gevolgen en de kansen voor de set van vier superstormen resulteert in de kwantificering van het risico. Voor verdere informatie over de methodologie van de risicoberekeningen wordt verwezen naar bestaande rapporten (Verwaest et al, 2008 en Bral et al, 2009).

Bij de risicoberekeningen wordt dus niet alleen de eerstelijnszeewering getest zoals bij de toetsing (met duinafslag-, strandafslag-, en golfoverslagberekeningen), er wordt ook gekeken wat het effect is van de overslagdebieten en eventuele bresvorming op het achterland.

De risico’s voor de bestaande toestand van de zeewering zijn in 2009 berekend en gerapporteerd (Vanpoucke et al, 2009).

Risicoreductie

De effectiviteit van de alternatieve versterkingsmaatregelen van de zeewering voor de verschillende aandachtzones langs de kust wordt gekwantificeerd in termen van risicoreductie. Deze reductie wordt geëvalueerd op basis van een combinatie van de kans en de omvang van enerzijds de directe economische schade en anderzijds de dodelijke

Verantwoording van het project 11

menselijke slachtoffers. Het schaderisico is economisch van aard omdat hierbij de gevolgen qua directe economische schade gekwantificeerd worden. Het slachtofferrisico daarentegen is sociaal van aard want dit betreft de gevolgen qua dodelijke menselijke slachtoffers.

De risico’s voor alle alternatieve versterkingsmaatregelen worden voor elke aandachtszone berekend en gerapporteerd.

Voor de evaluatie van de risicoreductie voor elke versterkingsmaatregel wordt uiteraard een berekeningsmethodiek aangehouden die ook gebruikt werd voor de evaluatie van de bestaande toestand van de zeewering.

Resultaten toetsmethodes

De resultaten van dit onderzoek (toetsing en risicoberekeningen) geven aan dat De Haan- Wenduine een aandachtszone vormt die beschermd dient te worden.

12 5195| Project "Suppletie laag strand" in De Haan-Wenduine

3. RUIMTELIJKE, ADMINISTRATIEVE, JURIDISCHE EN BELEIDSMATIGE RANDVOORWAARDEN

3.1 Ruimtelijke situering

In dit document wordt regelmatig verwezen naar zogenaamde “secties“ om bepaalde stukken van het strand te lokaliseren. Een sectie is in deze context een welomlijnd deel van het strand dat zich uitstrekt van de zeedijk of duin tot de laagwaterlijn, over een kustlengte van gemiddeld 250 meter.

De sectiegrenzen zijn eenmalig vastgelegd. In de loop der jaren werden hier en daar constructies afgebroken of opnieuw aangelegd. De sectiegrenzen worden hieraan niet aangepast.

De secties zijn genummerd van west naar oost. Sectie 2 is de eerste sectie op Belgisch grondgebied aan de Franse grens. De Zwinmonding, op de grens met Nederland, ligt in sectie 255.

Figuur 3-1 geeft de sectiegrenzen weer ter hoogte van De Haan-Wenduine. De gele zones zijn aandachtszones waar maatregelen genomen dienen te worden. In deze zones zijn er problemen met de zeewering en bestaat een overstromingsrisico van het achterland ten gevolge van bresvorming bij zware stormen.

Ruimtelijke, administratieve, juridische en beleidsmatige randvoorwaarden 13

Figuur 3-1: Aandachtszones ter hoogte van De Haan-Wenduine

De lengte van het te beschermen gebied bedraagt ongeveer 1 km en ligt in secties 172 tot 176. De strandsuppletie strekt zicht uit over de secties 170 – 177. De toegang tot het strand zal ter hoogte van Westdijk K43 (sectie 169) of de Manitobahelling (sectie 176) gebeuren.

14 5195| Project "Suppletie laag strand" in De Haan-Wenduine

Figuur 3-2: Orthofoto

Ruimtelijke, administratieve, juridische en beleidsmatige randvoorwaarden 15

3.2 Juridische en beleidsmatige randvoorwaarden

Tabel 3-1: Juridische en beleidsmatige randvoorwaarden en relevantie voor het project

Juridische Randvoorwaarden Inhoudelijke beschrijving Relevant Bespreking relevantie Onderzoeks- sturend (O) / Procedure- bepalingen (P)

Gewestplan Gewestplannen bevatten stedenbouwkundige voorschriften Ja – O en P Het gewestplan geeft de bestemmingen in het betrokken gebied inzake de bestemming, de inrichting en/of het beheer van weer. De geplande ingrepen leiden niet tot bestemmingswijzigingen. gronden

Gewestelijk Ruimtelijk Indien een goedgekeurd ruimtelijk structuurplan Ja- O en P Ter hoogte van De Haan-Wenduine is het GRUP ‘AGNAS Kust- Uitvoeringsplan voorhanden is, vervangt het GRUP het gewestplan Polders-Westhoek Middenkust Oost’ gelegen. Dit GRUP overlapt in secties 170 tot 172 met het gebied waar de suppletie wordt gepland en legt een bestemming als ‘natuurverwevingsgebied’ op. De bepalingen van de PRUP’s die van kracht zijn voor deze gebieden blijven echter onverminderd gelden.

De ligging van het GRUP wordt weergegeven in Figuur 3-3.

Provinciaal Ruimtelijk Verfijning van de visie van het ruimtelijk structuurplan Ja- O en P In het PRUP ‘Strand en Dijk De Haan’ is zeewering als hoofdfunctie Uitvoeringsplan Vlaanderen op provinciaal niveau. vastgelegd. Alle werken, handelingen of wijzigingen die in het kader van dit PRUP worden geregeld mogen de rol van stranden, duinen en dijken als kustverdedigingsmiddel niet ondermijnen. Werken, handelingen en wijzigingen zijn toelaatbaar voor de realisatie van de zeewerende functie, voor infrastructuren voor kust- en zeevaart, voor de realisatie van de ondergeschikte functies met inbegrip van artistieke werken.

16 5195| Project "Suppletie laag strand" in De Haan-Wenduine

Juridische Randvoorwaarden Inhoudelijke beschrijving Relevant Bespreking relevantie Onderzoeks- sturend (O) / Procedure- bepalingen (P)

De ligging van het PRUP wordt weergegeven in Figuur 3-3

Gemeentelijk Ruimtelijk Geeft een langetermijnvisie op de ruimtelijke ontwikkeling Nee - O en P Ter hoogte van het projectgebied zijn geen gemeentelijke RUP’s Uitvoeringsplan van de gemeente. gelegen.

Bijzonder Plan van Aanleg Verfijning van de visie van het gewestplan op niveau van de Nee - O en P Ter hoogte van de geplande werken is het BPA ‘Wenduine centrum’ gemeente gelegen. De geplande werken situeren zich echter buiten dit BPA.

De locatie van dit BPA is weergegeven in Figuur 3-3.

Herbevestigde Agrarische Herbevestiging van de afbakening van landbouwgebieden Nee - O en P Er zijn geen Herbevestigde Agrarische Gebieden in de omgeving van Gebieden op het RUP het projectgebied.

Vlarem I en Vlarem II Vlarem I behandelt de milieuvergunningsplicht en omvat Nee - O Maatregelen ter bescherming van het milieu een lijst van hinderlijke inrichtingen. In Vlarem II zijn de milieuvoorwaarden, gekoppeld aan de vergunning tot Vlarem I: Waterkwaliteitsdoelstellingen zijn van toepassing bij de exploitatie van een hinderlijke inrichting opgenomen. evaluatie van de ingrepen en de milieuvoorwaarden zijn van belang bij het voorstellen van milderende maatregelen.

Vlarem II: hiermee wordt rekening gehouden zowel tijdens als na de werken

Besluit van de Vlaamse Methodiek voor de evaluatie van hinder veroorzaakt door Ja – O Methodiek evaluatie hinder veroorzaakt door schadelijk of ongewenst Regering inzake de schadelijk of ongewenst geluid geluid evaluatie en de beheersing van het omgevingslawaai

NEC -Richtlijn / Richtlijn Legt reductiedoelstellingen voor verzuring, eutrofiëring Ja- O Legt nationale emissieplafonds vast voor lidstaten.

Ruimtelijke, administratieve, juridische en beleidsmatige randvoorwaarden 17

Juridische Randvoorwaarden Inhoudelijke beschrijving Relevant Bespreking relevantie Onderzoeks- sturend (O) / Procedure- bepalingen (P)

2001/81/EG inzake (vermesting) en vorming van ozon vast emissieplafonds

Kaderrichtlijn en Vormt de basis voor het luchtbeleid binnen de Europese Ja - O Grenswaarden voor SO2, NOx, CO, PM10, Pb en Benzeen.

dochterrichtlijnen inzake Unie. Streefwaarden voor O3. luchtkwaliteit

Richtlijn 2007/60/EG over Volgens deze richtlijn moeten de EU-lidstaten vóór eind Nee - O De eerste vereiste, het opmaken van een voorlopige beoordeling en beheer van 2015 overstromingsrisicobeheerplannen vaststellen, in overstromingsrisicobeoordeling, dient voor 22 december 2011 af te overstromingsrisico’s uitvoering nemen en om de zes jaar evalueren en bijstellen. zijn. Vlaanderen maakt geen voorlopige De plannen dienen op stroomgebiedniveau te worden overstromingsrisicobeoordeling omdat er voor 22 december 2010 gemaakt, besloten werd om voor elk stroomgebiedsdistrict overstromingsgevaarkaarten en overstromingsrisicokaarten en een overstromingsrisicobeheerplan op te stellen.

Bodemsaneringsdecreet en Voorziet in regelgeving omtrent bodemverontreiniging en – Ja - P Bodemsaneringsnormen en normen voor hergebruik van bodem VLAREBO sanering (identificatie, register verontreinigde gronden, regeling nieuwe en historisch bodemverontreiniging en Achtergrondwaarden voor de bodemkwaliteit grondoverdracht)

Grondwaterdecreet en Vormt de basis voor zowel de kwalitatieve bescherming van Ja - O en P Gebiedspecifiek: Beschermingszones type I, II en III en uitvoeringsbesluiten (24- het grondwater als voor het grondwatergebruik en voorziet waterwingebieden 01-1984) in de afbakening van waterwingebieden en beschermingszones rond drinkwaterwinningsgebieden

VLAREA (Vlaams Reglement dat o.a. het hergebruiken en recycleren van Nee - O en P Normen voor hergebruik van afvalstoffen als bodem of niet- Reglement voor afvalstoffen bepaalt vormgegeven bouwstof Afvalvoorkoming en – beheer)

18 5195| Project "Suppletie laag strand" in De Haan-Wenduine

Juridische Randvoorwaarden Inhoudelijke beschrijving Relevant Bespreking relevantie Onderzoeks- sturend (O) / Procedure- bepalingen (P)

Decreet Integraal In uitvoering van de Europese Kaderrichtlijn Water Nee - O en P Instrumenten voor integraal waterbeleid (watertoets, oeverzone) en Waterbeleid (2000/60/EG) werd het Decreet Integraal Waterbeleid opstelling beheersplannen aangenomen door het Vlaams Parlement. De Vlaamse overheid streeft naar duurzame ontwikkeling van de Binnen Vlaanderen worden in uitvoering van het Decreet Integraal watersystemen in Vlaanderen. Er wordt gestreefd naar het Waterbeheer 11 rivierbekkens onderscheiden. Voor elk bekken wordt gecoördineerd en geïntegreerd ontwikkelen, beheren en een bekkenbeheerplan opgesteld, dat omvat: herstellen van het watersysteem zodat het voldoet aan de kwaliteitsdoelstellingen voor het ecosysteem en aan het situatie-analyse, een beschrijving van de knelpunten en de huidige multifunctioneel gebruik. Het waterbeheer wordt per mogelijkheden, een visievorming, acties en maatregelen, (deel)bekken georganiseerd. Elk project moet aan de functiebestemming (overstromingszones, oeverzones, watertoets onderworpen worden. waterzuiveringszones).

DuLo-waterplannen Deze samenwerking steunt enerzijds op de Nee – O en P Een DuLo-waterplan zoomt in op het lokale waterbeheer op het Samenwerkingsovereenkomst van het gewest met niveau van een deelbekken. De nadruk ligt daarbij, wat de gemeenten en provincies (2002-2004) en anderzijds op het waterberging en afvoer betreft, op de onbevaarbare waterlopen van Subsidiebesluit voor Polders en Wateringen dd. 18/01/2002 2de categorie tot en met de detailafwatering. voor wat betreft het opstellen van het Waterhuishoudingsplan. De DuLo-waterplannen omvatten één of meerdere VHA-zones en worden opgemaakt door een samenwerking van de provincies, gemeenten en de eventuele polders of wateringen.

Wet op de onbevaarbare Regelt het beheer en de werken aan de onbevaarbare Nee - P De locatie van de werken bevindt zich niet in de nabijheid van waterlopen waterlopen onbevaarbare waterlopen.

Wet betreffende polders Wijzigingen aan oevers kunnen niet doorgevoerd worden Nee - P De locatie van de werken bevindt zich niet in de nabijheid van (03/06/1957) en zonder gunstig advies van het bestuur. Bij het onttrekken onbevaarbare waterlopen, gelegen in Polders en Wateringen. wateringen (05/07/1956) van gebieden is goedkeuring van de koning noodzakelijk.

Europese kaderrichtlijn De Europese kaderrichtlijn water stelt als doel een Ja - O en P Onderscheid in doelstellingen voor oppervlaktewater, grondwater en

Ruimtelijke, administratieve, juridische en beleidsmatige randvoorwaarden 19

Juridische Randvoorwaarden Inhoudelijke beschrijving Relevant Bespreking relevantie Onderzoeks- sturend (O) / Procedure- bepalingen (P)

water aanvaardbare oppervlakte- en grondwatertoestand te beschermde gebieden. Van toepassing bij evaluatie en mildering van verkrijgen tegen 2015. Doelstellingen worden bereikt via de ingrepen 23/10/2000 stroomgebiedbeheerplannen en maatregelenprogramma’s.

Kaderrichtlijn Water (KRW) Dit is de uitvoering van de Europese Kaderrichtlijn Water Ja – O en P De essentie van de kaderrichtlijn is de stroomgebiedenbenadering. In (KRW). Het doel van de KRLW is het garanderen van een de KRW worden milieudoelstellingen voorgesteld voor onder andere 22-12-2008 duurzaam gebruik van de watersystemen. oppervlaktewater. Deze doelstellingen houden in dat de 'goede status' voor oppervlaktewateren moet worden bereikt en dat wordt voldaan aan de gestelde normen voor de ecologische en chemische kwaliteit. De doelstellingen vanuit de KRW worden gezien als resultaatsverplichtingen.

De wet tot bescherming Deze wet biedt de rechtsbasis om het Belgisch deel van de Ja – O en P in uitvoering van de Wet Mariene Milieu, bepaalt dit KB de procedure van het mariene milieu in Noordzee te behoeden tegen zeegebonden verontreiniging voor vergunningen en machtigingen voor bepaalde activiteiten in de de zeegebieden onder de en om aan natuurbehoud, -herstel en –ontwikkeling te zeegebieden onder rechtsbevoegdheid van België rechtsbevoegdheid van kunnen doen. België. 20-01-1999 biedt de rechtsbasis om het Belgisch deel van de Noordzee te behoeden tegen zeegebonden verontreiniging en om aan natuurbehoud-, herstel- en – ontwikkeling te kunnen doen

in uitvoering van de Wet Mariene Milieu bepaalt dit KB van 12/03/2000 de bepalingen ivm het terugstorten in de Noordzee van bepaalde materialen en stoffen.

De Wet Mariene Milieu voorziet in een vrijstelling van de algemene vergunningsplicht voor activiteiten inzake burgerlijke bouwkunde voor handelingen die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de Vlaamse bevoegdheden inzake zeewering. Ook in de bepalingen inzake mariene beschermde gebieden wordt zowel met betrekking tot mariene reservaten als voor speciale beschermingzones en speciale zones voor natuurbehoud expliciet in een vrijstelling voorzien voor

20 5195| Project "Suppletie laag strand" in De Haan-Wenduine

Juridische Randvoorwaarden Inhoudelijke beschrijving Relevant Bespreking relevantie Onderzoeks- sturend (O) / Procedure- bepalingen (P)

activiteiten behorend tot de bevoegdheid van het Vlaamse Gewest inzake de zeewering.

Decreet op het Regelt de bescherming, ontwikkeling, beheer en herstel van Ja - O en P Volgens het standstill-principe moeten alle plannen zo ontworpen en natuurbehoud en de natuur en de natuurlijke milieus. Van groot belang is de uitgevoerd worden dat de schade aan natuur vermeden of tenminste uitvoeringsbesluiten afbakening van de VEN- en IVON-gebieden beperkt wordt.

In de nabijheid van De Haan-Wenduine komt het VEN-gebied ‘De Middenkust’ voor (zie Figuur 6-3).

Bijkomende bepalingen gelden voor de beschermde gebieden.

NATURA 2000 - Speciale Behandelt de afbakening van Speciale Beschermingszones Ja - O en P Passende beoordeling / Indien significant negatieve effecten worden beschermingszones (SBZ) inzake het behoud van de vogelstand en de vastgesteld dient eventueel de procedure voor aanduiding van Europese Vogelrichtlijn en natuurlijke habitats en wilde flora en fauna en stelt de compensatiegebieden te worden opgestart. Habitatrichtlijn 2/04/1979 bepalingen in deze zones vast (79/409/EEG) en In de nabijheid De Haan-Wenduine is het Habitatrichtlijngebied 21/05/1992 (92/43/EEG) ‘Duingebieden inclusief IJzermonding en Zwin’ (zie Figuur 6-3):

Volgens de Passende Beoordeling horend bij het goedgekeurde plan- MER voor het Geïntegreerd Kustveiligheidsplan dient voor de werken in De Haan-Wenduine niet gecompenseerd te worden (zie ook § 8).

Ramsar gebieden In 1971 werd het Verdrag van Ramsar (de Ramsar Nee - O Voor belang voor fauna en flora (02/02/1971) Conventie) gesloten. Dit verdrag was de eerste aanzet om de vogels in waterrijke gebieden (zogenaamde wetlands) In de nabijheid van de geplande werken zijn geen RAMSAR-gebieden van internationale betekenis te beschermen. De Conventie gelegen. verplicht de regeringen de gebieden te beschermen en het belang van de natuur in de gebieden zwaarder te laten wegen dan menselijke belangen.

Ruimtelijke, administratieve, juridische en beleidsmatige randvoorwaarden 21

Juridische Randvoorwaarden Inhoudelijke beschrijving Relevant Bespreking relevantie Onderzoeks- sturend (O) / Procedure- bepalingen (P)

Wetlands zijn volgens de Ramsar-conventie alle waterrijke gebieden en kleine eilanden, met uitzondering van de zee beneden de 6 meter dieptelijn. De gebieden moeten van duidelijke internationale betekenis zijn waarbij het gaat om ecologische, zoölogische, botanische, limnologische of hydrologische aspecten.

Vlaamse natuurreservaten Omvat gebieden die van belang zijn voor het behoud en de Ja - O en P Beschermde gebieden /Erkende natuurreservaten ontwikkeling van natuur, aangewezen of erkend door de Vlaamse Regering

Wet op het behoud van Regelt de bescherming van monumenten, stads- en Ja - O en P Bescherming van Monumenten, landschappen, stads- en monumenten en dorpsgezichten en landschappen en de instandhouding, het dorpsgezichten in het plangebied. Zie Figuur 6-5 voor de ligging van landschappen herstel en het beheer van beschermde landschappen deze beschermde zones ter hoogte van De Haan-Wenduine.

Decreet tot bescherming Omzetting van ankerplaatsen in erfgoedlandschappen bij opmaak van Monumenten en Stads- R.U.P.’s en Dorpsgezichten

Het decreet houdende de Regelt de bescherming, het behoud, de instandhouding, het Ja - O en P Regelt de organisatie van het archeologisch onderzoek bij de bescherming van het herstel en het beheer van het archeologisch patrimonium uitvoering van de werken. Momenteel zijn nog geen archeologische archeologisch patrimonium sites wettelijk beschermd.

Het decreet betreffende de Dit decreet regelt de bescherming van de in het Vlaamse Ja - O en P Kader voor de landschapszorg in Vlaanderen landschapszorg Gewest gelegen landschappen, de instandhouding, het herstel en het beheer van beschermde landschappen, ankerplaatsen en erfgoedlandschappen en stelt maatregelen vast voor de bevordering van de algemene landschapszorg.

22 5195| Project "Suppletie laag strand" in De Haan-Wenduine

Juridische Randvoorwaarden Inhoudelijke beschrijving Relevant Bespreking relevantie Onderzoeks- sturend (O) / Procedure- bepalingen (P)

Landschapsatlas Geeft aan waar de historisch gegroeide landschapsstructuur Ja - O Inventaris van erfgoedkenmerken van het landschap. Zie Figuur 6-4 tot op vandaag herkenbaar is gebleven en duidt deze aan voor de erfgoedwaarden ter hoogte van De Haan-Wenduine. als relictzones en/of ankerplaatsen

Inventaris Bouwkundig Geeft een gebiedsdekkende inventaris van bouwkundig Ja - O Wordt gebruikt om erfgoedwaarden in beeld te brengen. erfgoed erfgoed in Vlaanderen

Besluit van de Stelt de inventaris van bouwkundig erfgoed vast en geeft Nee - O Geen impact op evaluatie administrateur-generaal aanleiding tot een aantal rechtsgevolgen die het behoud van houdende de vaststelling de erfgoedwaarde ervan tot doel hebben. van de inventaris van het bouwkundig erfgoed

Ruimtelijk Structuurplan Geeft een visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Ja - O Gewenste Ruimtelijke Structuur is Richtinggevend op Vlaams Niveau. Vlaanderen Vlaanderen en legt de krachtlijnen vast van het ruimtelijk beleid naar de toekomst Bindende bepalingen leveren het kader voor uitvoerende maatregelen op Vlaams Niveau.

De bindende bepalingen hebben betrekking op:

 De selecties en indelingen in beleidscategorieën;  Taakstellingen in verband met de uitvoering;  Kwantitatieve elementen in verband met de structuurbepalende elementen en het ruimtegebruik van diverse maatschappelijke activiteiten.

Provinciale Ruimtelijke Verfijning van de visie van het ruimtelijk structuurplan Ja - O Provincie West-Vlaanderen Structuurplannen Vlaanderen op provinciaal niveau

Ruimtelijke, administratieve, juridische en beleidsmatige randvoorwaarden 23

Juridische Randvoorwaarden Inhoudelijke beschrijving Relevant Bespreking relevantie Onderzoeks- sturend (O) / Procedure- bepalingen (P)

Gewenste Ruimtelijke Structuur is Richtinggevend op Provinciaal Niveau.

Bindende bepalingen leveren het kader voor uitvoerende maatregelen op provinciaal Niveau.

Beleidsnota Leefmilieu en Beleidsopties voor de lopende planperiode Nee - O Geeft de richting aan die het beleid uit wil. natuur 2009-2014

Vlaams Milieubeleidsplan Geeft de doelstellingen, acties, doelgroepen en timing voor Ja - O Geeft richtwaarde aan voor aantal gehinderden van geluid 2011-2015 het milieubeleid weer. Het plan is opgebouwd vanuit 12 milieuthema’s

Provinciaal Geeft in grote lijnen aan wat het provinciebestuur wil Ja - O Acties en aandachtspunten in het kader van het thema Milieubeleidsplan West- bereiken op het vlak van leefmilieu, hoe ze dat wil doen, “geluidshinder” Vlaanderen 2009-2013 wat daarbij belangrijk is en met welke middelen (18/12/2008) Acties en aandachtspunten in het kader van het thema “luchtverontreiniging”

Acties en aandachtspunten verbonden met het thema “ruimte voor water”, o.m. duurzaam en gedifferentieerd waterlopenbeheer, duurzaam sedimentbeheer en duurzame waterbeheersingswerken en “integraal waterbeleid”

Acties en aandachtspunten in het kader van het thema “Natuur”

Vlaams Klimaatbeleidsplan Omvat maatregelen die een surplus aan emissiereductie Ja - O Doelstellingen emissie (VKBP) betekenen ten opzichte van het huidige beleid en heeft betrekking op alle broeikasgassen uit het Kyotoprotocol

24 5195| Project "Suppletie laag strand" in De Haan-Wenduine

Juridische Randvoorwaarden Inhoudelijke beschrijving Relevant Bespreking relevantie Onderzoeks- sturend (O) / Procedure- bepalingen (P)

Reductieprogramma NEC Bevat maatregelen om doelstellingen NEC-richtlijn voor Ja - O Doelstellingen emissie richtlijn verzuring, eutrofiëring (vermesting) en vorming van ozon te behalen.

Nationaal Actieplan voor Dit actieplan dient als referentiekader voor het denkwerk Nee - O In uitvoering van een verbintenis aangegaan op de derde Ministeriële Milieu en Gezondheid rond het nemen van beslissingen over milieu en gezondheid Conferentie over Milieu en Gezondheid in 1999 in Londen hebben de (NEHAP) Belgische federale overheid, de gewesten en de gemeenschappen samen een Nationaal Actieplan voor Milieu en Gezondheid opgemaakt. Dit actieplan dient als referentiekader voor het denkwerk rond het nemen van beslissingen over milieugezondheid. Milieugezondheid omvat de aspecten van de menselijke gezondheid, inclusief de kwaliteit van het leven, dat door fysieke, biologische, sociale en psychosociale factoren van het milieu wordt bepaald. Om de 5 jaar dient overeenkomstig de internationale afspraken een nieuw NEHAP te worden opgesteld.

Beheersplannen Beleidsplannen die het integraal waterbeleid voor een Nee - O Effecten van extra verharding en invloed op afwateringsregime deelbekkens bepaald deelbekken beschrijven: voorgenomen acties, binnen een bekken. Noodzaak voor opstellen watertoets. maatregelen, middelen … zijn erin vermeld.

Rode lijsten van dieren en Lijsten die de status van bedreigde dier- en platensoorten Ja - O Geeft zeldzaamheid van de voorkomende soorten weer. planten weergeven.

Koninklijk besluit Eerst was er het Decreet soortenbescherming van Ja - O en P Illustreert belang aanwezige natuurwaarden + belang mogelijke betreffende de 19/03/1996: Horizontale maatregel volgens het impact soortenbescherming in de natuurdecreet en op 14/02/2002 kwam er een koninklijk zeegebieden onder de besluit rechtsbevoegdheid van België (B.S. 14.02.2002)

Ruimtelijke, administratieve, juridische en beleidsmatige randvoorwaarden 25

Juridische Randvoorwaarden Inhoudelijke beschrijving Relevant Bespreking relevantie Onderzoeks- sturend (O) / Procedure- bepalingen (P)

Soortenbesluit Regelt de bescherming van zoogdieren, vogels, reptielen, Ja – O en P Illustreert belang aanwezige natuurwaarden + belang mogelijke (15/05/2009) amfibieën, ongewervelde dieren, planten, korstmossen en impact zwammen. Besluit moet een bijdrage leveren tot het stoppen van de achteruitgang van de biodiversiteit in Vlaanderen.

26 5195| Project "Suppletie laag strand" in De Haan-Wenduine

Figuur 3-3: Gewestelijke, provinciale, gemeentelijke RUP’s en BPA’s ter hoogte van De Haan- Wenduine

Ruimtelijke, administratieve, juridische en beleidsmatige randvoorwaarden 27

4. PROJECTBESCHRIJVING

Om ter hoogte van De Haan-Wenduine de veiligheid te garanderen bij het optreden van een 1000-jarige storm, is het noodzakelijk een strandsuppletie uit te voeren in secties 170 tot 177. Deze strandsuppletie wordt gecombineerd met een hoge muur op de rotonde en een muur met parapet op de dijk. De muur met parapet zal hetzelfde effect hebben als stormmuren met een hoogte van 1,20 m.

Figuur 4-1: Voorbeeld van een parapet

De stormmuren worden in een afzonderlijk ontheffingsdossier besproken gezien de werken voor de suppletie niet gelijktijdig met die voor de muurtjes zullen plaatsvinden.

Het zand voor de suppleties is afkomstig van zandwinningen op het Belgisch Continentaal Plat (zie Figuur 4-2) en meer bepaald uit sector 4a, 4b, 4c of 4d van de exploitatiezone 4 (Ministerieel Besluit van 24 december 2010 betreffende de afbakening van sectoren in exploratiezone 4 voor de exploratie en de exploitatie van de niet-levende rijkdommen van de territoriale zee en het continentaal plat).

28 5195| Project "Suppletie laag strand" in De Haan-Wenduine

Figuur 4-2: Zandwinningen voor de Belgische kust

Het zand zal gewonnen worden binnen de zone zoals weergegeven in Figuur 4-3. De effecten van de zandwinning werden onderzocht in het MER ‘MER voor de extractie van mariene aggregaten in de exploratiezone van het Belgisch deel van de Noordzee, versie 2.0 finaal rapport dd. 09/08/2010 ref. I/RA/11361/10.043/RDS’. De MER en concessieaanvraag werden ingediend bij de FOD Economie op 19/01/2011. Op 03/03/2011 werd de verklaring van Staatssecretaris Schouppe ontvangen dat het geïntegreerde milieueffectenrapport horende bij de aanvraag volledig en afdoende werd bevonden. De milieueffectenbeoordeling "Aanvraag van MDK Afdeling Kust voor het bekomen van concessie binnen sector 4 (in deelsectoren 4a, 4b, 4c en 4d) - advies van het bestuur" werd voorgesteld op de Raadgevende commissie Zandwinning dd. 23/05/2011 en ligt bij Staatssecretaris Schouppe

Projectbeschrijving 29

voor gunstig advies aan de FOD Economie (Van Quickenborne). Er wordt verwacht dat de concessie in september 2011 toegekend wordt aan de afdeling Kust.

Figuur 4-3: Afbakening van de concessiezone 4a, 4b, 4c en 4d waarbinnen zand gewonnen zal worden

In exploratiezone 4 worden vier sectoren ingesteld, zijnde:

- Een sector van 19,09 km², genaamd “sector 4a (Noordhinder)”;

- Een sector van 13,75 km², genaamd “sector 4b (Oosthinder –noord)”;

- Een sector van 8,32 km², genaamd “sector 4c (Oosthinder –zuid)”;

- Een sector van 4,37 km², genaamd “sector 4d (Westhinder)”.

De sectoren worden afgebakend door een lijn die de punten met coördinaten in Tabel 4-1 verbindt. De coördinaten zijn volgens de Mercator projectie WGS 84.

Tabel 4-1: Coördinaten afbakening sectoren in exploratiezone 4

Sector 4a Sector 4b Sector 4c Sector 4d Punt 1 51°40,772’N 51°38,551’N 51°34,693’N 51°33,222’N 002°34,952’E 002°40,329’E 002°38,833’E 002°34,790’E Punt 2 51°40,104’N 51°37,835’N 51°34,572’N 51°33,727’N 002°36,532’E 002°42,197’E 002°39,750’E 002°35,919’E Punt 3 51°35,078’N 51°34,737’N 51°32,432’N 51°30,627’N 002°34,567’E 002°40,997’E 002°38,228’E 002°34,151’E Punt 4 51°34,659’N 51°34,970’N 51°29,577’N 51°31,045’N 002°33,020’E 002°39,319’E 002°37,315’E 002°33,641’E Punt 5 51°29,661’N 002°36,688’E Punt 6 51°32,544’N 002°37,526’E

30 5195| Project "Suppletie laag strand" in De Haan-Wenduine

Korrelanalyses van boringen tonen aan dat 6.4 miljoen m³ matig grof zand ter beschikking is in concessiezone 4, met een gemiddelde korreldiameter tussen 210 en 300 micron. Tijdens de uitvoering van de werken zullen korrelproeven worden uitgevoerd. Bij een te fijne korrel (kleiner dan 250 micron), bij de aanwezigheid van keien of indien het kalkgehalte groter is dan 30% dient de aannemer zijn wingebied binnen de concessiezone 4 bij te sturen.

Voor de beschrijving van de effecten zal er in deze ontheffing vanuit gegaan worden dat de korreldiameter van het gewonnen zand 300 mu zal zijn. Over het algemeen is de impact van het gebruik van een fijnere korrel verwaarloosbaar. Waar de impact relevant is, zal deze ook beschreven worden.

Strandsuppletie is een zachte kustbeschermingsmaatregel waarbij een zandbuffer op het strand voor de dijk wordt aangebracht. Het huidige strand wordt hierdoor hoger en breder.

Een strandsuppletie heeft als ‘zachte’ maatregel het voordeel dat het strand kan meegroeien met de zee. Naarmate de zeespiegel stijgt (bv. ten gevolge van de klimaatswijziging) zal er een groter strand nodig zijn om hetzelfde veiligheidsniveau te behouden. Wanneer onderhoudsuppleties plaatsvinden, kan, indien nodig, dus rekening gehouden worden met eventuele zeespiegelstijging en kan er meer zand aangevoerd worden om het vereiste veiligheidsniveau te bereiken. Het strandvolume wordt zodanig bepaald dat bij het optreden van een 1000-jarige storm het strandprofiel in die mate erodeert dat de gemiddelde overslag over de dijk tot maximaal 1 l/s/m beperkt blijft (norm 1) en er bij het optreden van de +8m TAW storm geen bres in de zeedijk ontstaat (norm 2).

Het gebaggerde zand wordt via een zinkerleiding per schip op het strand aangevoerd. Hierbij wordt het zand over het ganse dwarsprofiel aangevoerd en vervolgens over een relatief vlak profiel aangebracht. Met betrekking tot het type in te zetten baggerschepen zijn er verschillende mogelijkheden.

- Baggerschip met beuninhoud van +/-2.500m³

- Baggerschip met beuninhoud van +/-5.000m³

Baggerschip met beuninhoud van +/-2.500m³

Kleinere schepen kunnen twee maal per dag bij hoogwater aankoppelen op een zinkerleiding en maximaal 5.000 m³ zand per dag lozen op het strand. Er dient echter rekening gehouden te worden met transportverliezen tussen de baggerlocatie en de aankoppellocatie, alsook zandverliezen bij het opspuiten op het strand. Daarom wordt er rekening gehouden met een effectieve aanvoer van 4.000 m³ zand/dag op het strand.

De zinkerleiding loopt 600 m in zee waar ze aankoppelt op het baggerschip (zie Figuur 4-4) dat zand is gaan halen op de concessiezone. De leiding wordt vooraf samengesteld uit verschillende onderdelen en in zijn geheel per schip naar de juiste locatie gesleept.

Het uitrijden van het zand en in profiel brengen, gebeurt met bulldozers op het strand. Het suppleren neemt maximaal 180 werkdagen in beslag (a rato van 4.000 m³/dag) en zal enkel op werkdagen gebeuren tussen 8u en 22u5.

5 Deze uren zijn louter informatief, de aannemer dient zich vóór de uitvoering van de werken te vergewissen van de geldende regelgeving in de zone waarin de werken zullen worden aangevat en dient indien gewenst een uitzondering aan te vragen.

Projectbeschrijving 31

Baggerschip met beuninhoud van +/-5.000m³

Vanwege het ondiepe bankensysteem voor de Vlaamse kust is er onvoldoende diepgang om grotere schepen dicht bij de kust te laten aankoppelen. Bij het gebruik van baggerschepen met beuninhoud van +/-5.000m³ zal bijgevolg een zinkerleiding van 3.000 m nodig zijn. Deze schepen zullen eveneens twee maal per dag bij hoogwater aankoppelen en kunnen maximaal 10.000 m³ zand per dag lozen op het strand. Ook hier dient rekening gehouden te worden met transport- en zandverliezen. De effectieve aanvoer bedraagt 8.500 m³ zand/dag op het strand.

Het suppleren neemt maximaal 85 dagen werkdagen in beslag (a rato van 8.500 m³/dag) en zal ook enkel gebeuren op werkdagen tussen 8u en 22u.

Figuur 4-4: Schematische weergave van het werken met persleidingen voor strandsuppleties

Op de zinkerleiding wordt een persleiding gekoppeld die bestaat uit buizen van 12 m lengte, die per vrachtwagen worden aangevoerd a rato van 12 buizen per vrachtwagen. Gezien de zinkerleiding halverwege de suppletielocatie komt te liggen is er slechts 850 m persleiding nodig, dat betekent dat de aanvoer kan gebeuren met circa 6 vrachtwagens. Bij het einde van de werken zal de persleiding terug afgebroken worden, ook tijdens deze periode zullen vrachtwagens aan- en afrijden om de buizen terug af te voeren.

32 5195| Project "Suppletie laag strand" in De Haan-Wenduine

Figuur 4-5: Situering persleiding

De suppletie dient uitgevoerd te worden buiten het stormseizoen en buiten het toeristisch seizoen, dat betekent dat enkel de maanden maart, april, september (vanaf 15/9) en oktober in aanmerking komen.

De suppletie wordt voor de secties 170 tot 177 uitgevoerd over een lengte van ongeveer 1700 m.

De minimaal vereiste suppletie ziet er als volgt uit:

 Profiel:

o Berm 5m breed op 7 m TAW

o Helling 1/35 tussen 7 en 5 m TAW

o Helling 1/45 vanaf 5 m TAW tot aansluiting

Projectbeschrijving 33

 Volume in situ:

o 380.000 m³ (of gemiddeld 242 m³/m)

Zoals eerder gezegd zal er een groter strand nodig zijn naarmate de zeespiegel stijgt. Gezien het strand ook onderhevig is aan erosie zal een groter aanlegvolume nodig zijn om te blijven voldoen aan de veiligheidsdoelstellingen de komende jaren. De breedte van de berm op 7 m TAW wordt aangepast tot ook het volume nodig voor de buffer kan ingepast worden. Voor een buffer van 5 jaar (jaarlijkse erosie + zeespiegelstijging) ziet het resulterende suppletieprofiel er als volgt uit:

 Profiel

o Berm 27 m breed op 7 m TAW

o Helling 1/35 tussen 7 en 5 m TAW

o Helling 1/45 vanaf 5 m TAW tot aansluiting

 Totaal volume in situ:

o 380.000 m³ (242 m³/m) minimaal volume

o 325.000 m³ (191 m³/m) 5 jaar buffer (erosie + zeespiegelstijging)

In Tabel 4-2 wordt de oppervlakte van het droog en nat strand vergeleken met de oppervlaktes in de huidige situatie. De oppervlakte van het droog strand (boven 4.5 m TAW) bedraagt 274.050 m², die van het nat strand (tussen 0,5 en 4,5 m TAW) 576.100 m².

Tabel 4-2: Oppervlakte droog en nat strand voor het aanlegprofiel van de suppletie met het laag strand met muurtjes van 1,20 m bij het centrum

Oppervlakte (m²) Nat stand Droog strand

Bathymetrie 2006 588.000 208.300

Aanlegprofiel laag strand 576.100 274.050 + muur 120 cm

Verschil met 2006 -11.829 (-2%) 65.776 (+32%)

In Bijlage A worden voor de secties 169 tot 178 schetsen opgenomen van het huidige strandprofiel (data 2006), het minimaal vereiste profiel en het aanlegprofiel inclusief buffer voor 5 jaar.

De buffervolumes dienen elke 5 jaar opnieuw te worden aangebracht. Er zal telkens bepaald worden hoeveel volume er effectief nodig is. Ook de buffer tegen zeespiegelstijging zal telkens herbekeken worden op basis van de trend van de voorbije jaren. Indien het aan te brengen buffervolume meer dan 60.000 m³ bedraagt zal het zand met persleidingen op het strand worden aangebracht, in het andere geval wordt het met vrachtwagens aangevoerd.

34 5195| Project "Suppletie laag strand" in De Haan-Wenduine

5. ALTERNATIEVEN

5.1 Doelstellingsalternatieven

De doelstelling van de initiatiefnemer is om ter hoogte van De Haan-Wenduine de veiligheid tegen een 1000-jarige storm te garanderen. Doelstellingsalternatieven zijn bijgevolg in deze studie niet aan de orde.

5.2 Locatiealternatieven

Om dezelfde reden als bij de doelstellingsalternatieven worden er geen locatiealternatieven beschouwd in deze ontheffing. De aanleg van een laag strand wordt gepland op een locatie waar aangetoond is dat de veiligheid in de huidige situatie niet gegarandeerd kan worden bij het optreden van een 1000-jarige storm.

5.3 Uitvoeringsalternatieven

In het plan-MER voor het Geïntegreerd Kustveiligheidsplan werden voor de badplaatsen 7 uitvoeringsalternatieven beschouwd:

- Strandsuppletie met laag strand

- Strandsuppletie met hoog strand

- Strandsuppletie met golfdempende uitbouw van de zeedijk (GDU)

- Strandsuppletie met laag muurtje

- Strandsuppletie met hoog muurtje

- Strandsuppletie met strandhoofden

- Strandsuppletie met golfbrekers

In secties 170 tot 177, onderwerp van deze ontheffingsaanvraag, waren al deze uitvoeringsalternatieven mogelijk of relevant. Ze werden bijgevolg ook allemaal onderzocht.

Het alternatief ‘strandsuppletie met laag strand’ kwam uit het plan-MER als beste alternatief naar voor. De volgende gerangschikte alternatieven (die per paar onderling weinig verschil vormden) zijn strandsuppletie met GDU en met een laag muurtje, strandsuppletie met hoog strand en met golfbreker en suppletie met strandhoofd en met hoog muurtje.

Strandsuppleties scoorden op een aantal vlakken negatief voor de discipline fauna en flora (zie § 7.4), behalve als op grote schaal nieuwe harde substraten werden gecreëerd die hun negatief effect deels opheffen. Andere harde maatregelen wijzigen de beoordeling vanuit fauna en flora niet en hebben soms bijkomende negatieve impacten vanuit het standpunt van andere disciplines, waardoor alternatieven die deze maatregelen bevatten in een algemene beoordeling niet als beste naar voor komen.

Alternatieven 35

Niettegenstaande vanuit het plan-MER een duidelijke voorkeur voor een strandsuppletie met laag strand naar voor kwam werd er voor de zone De Haan-Wenduine toch voor gekozen om deze suppletie te combineren met een hoge stormmuur. Vanuit de MKBA kwam een laag strand met hoog muurtje als meest gunstige alternatief naar voor. Vanuit de restrisicoberekening ging de voorkeur uit naar een strandsuppletie met laag strand te combineren met een hoge stormmuur. Op basis van deze drie studies werd beslist om de veiligheid in de secties 70 tot 77 te verhogen door middel van een strandsuppletie gecombineerd met stormmuren.

36 5195| Project "Suppletie laag strand" in De Haan-Wenduine

6. BESCHRIJVING VAN DE REFERENTIESITUATIE

6.1 Bodem

De bodem in het studiegebied wordt gevormd door de opeenvolging van zeebodem, strand en dijk met achterliggende bebouwing of duin en overgaand naar het poldergebied.

De zeebodem voor de Belgische kust is amper dieper dan 30 meter en is gekenmerkt door de aanwezigheid van een complex systeem van zandbanken, tussenliggende laagten en geulen die ongeveer evenwijdig met de kust georiënteerd zijn. Het getijverschil tussen hoog- en laagwater bedraagt gemiddeld 4 m. De breedte van het intergetijdengebied varieert tussen 200 en 500 m en neemt af in oostelijke richting (Speybroeck J. et al, 2004). Natuurlijke harde substraten komen aan de Belgische kust niet voor.

Gebaseerd op een aantal karakteristieke hoogtelijnen kan het fysisch strandmilieu morfologisch in een aantal eenheden worden opgedeeld (Tabel 6-1 ).

Tabel 6-1: Karakteristieke hoogtelijnen ter bepaling van morfologische eenheden zoals gedefinieerd in de kustlijnkaarten (Speybroeck J. et al., 2004)

Hoogte t.o.v. Z (m) Scheidingsvlak aan Morfologische eenheid ondergrens (TAW +0.106m)

…tot +7.0 Duin Duinvoet

+7.0 tot +4.5 Droog strand Hoogwaterlijn

+4.5 tot +1.5 Nat strand Laagwaterlijn

+1.5 tot -4.0 Vooroever Vooroevervoet

-4.0 tot… Zeebodem /

Aan de Belgische kust is het zand primair schelp- en kalkrijk. De Vlaamse stranden worden gekenmerkt door een mediane korrelgrootte van gemiddeld 200-220 μm (min. 140 μm; max. 380 μm). Van west naar oost is een algemene vergroving van het sediment merkbaar. De Vlaamse stranden zijn vooral opgebouwd uit kwartszand (De Moor & Dedecker, 1981). Het strandzand is kalkhoudend door de aanwezigheid van schelpengruis dat lokaal de korrelgroottewaardes veel grover kan maken. Algemeen gezien zijn de stranden slibvrij, behalve lokaal in de zwinnen (Degraer et al., 2003).

In de periode 2000-2006 wisselden stroken met erosie, morfologisch evenwicht of aangroei elkaar af langs de Vlaamse kust. Wat het strand betreft, merkt men op dat vele stroken met kustafslag vaak samenvallen met plaatsen waar in de voorbije jaren een strandsuppletie werd uitgevoerd. (Deronde et al., 2007). Badstrandverhogingen worden ieder jaar uitgevoerd en het volume zand dat hierbij gebruikt wordt, bedraagt de laatste jaren (periode 2007-2008-2009) gemiddeld 125.400 m³. Strandsuppleties worden tevens jaarlijks uitgevoerd, maar het volume is ook merkbaar groter met een jaargemiddelde van 615.300 m³ (periode 2007-2008-2009) met uitschieters tot enkele honderdduizenden m³ zand. De

Beschrijving van de referentiesituatie 37

laatste grote zandsuppletie vond plaats in Oostende centrum in 2004 met een aanvoer van meer dan 700.000 m³ zand. Om te beletten dat strandafslag de suppletiewerken al te snel teniet zou doen, wordt zeezand met een grovere korrel aangebracht dan wat voorheen op het strand aanwezig was (Deronde et al., 2007).

Figuur 6-1: Bodemkaart ter hoogte van De Haan-Wenduine

In het rapport “Morfologische evolutie van de Vlaamse kust ingedeeld in morfologisch homogene kuststroken, vanaf de eerste meetvlucht tot 2009, rekening houdend met de aangevoerde zandhoeveelheden (Rik Houthuys i.s.m. IMDC 2010)” wordt de morfologische evolutie van de verschillende kustzones besproken.

Voor de zone 168-172 staat vermeld:

Een langjarige gemiddelde erosie van -4m³/m/jaar is hier de natuurlijke evolutie (trend van de gecorrigeerde tijdreeks). Na de suppletie van 1996 stelde deze erosietrend zich ook in op het strand, maar niet het duin: dat groeide aan. Hierdoor is de waargenomen evolutie na beëindiging van de strandsuppletie van 1996 slechts een lichte afslag (-1,2m³/m/jaar over de periode 1997-2009).

38 5195| Project "Suppletie laag strand" in De Haan-Wenduine

Voor de zone 173-176 staat vermeld:

De waargenomen trend is een constant zandvolume in de periode 1981-1997; nadien een aangroeitrend van gemiddeld 9,6m³/m/jaar. De evolutie bepaald aan de hand van de gecorrigeerde tijdreeks is een lichte meerjarige erosie van 2m³/m/jaar tot 2004. Deze erosie verhoogt vanaf 2004 tot 31m³/m/jaar. Er moet een verband zijn met de “kleine strandsuppleties” die vanaf 2005 worden uitgevoerd. Ofwel zorgt de vooruitgeschoven kustlijn voor meer erosie in langsrichting ofwel verliest het te steil aangelegd strand snel zand in dwarsrichting.

Beschrijving van de referentiesituatie 39

In De Haan en omgeving zijn omvangrijke suppletiewerken uitgevoerd in de jaren ’90, waarbij het strand aanzienlijk verbreedde. Hierdoor kon het duin sterk aangroeien, maar de winst in de duinen is nog steeds kleiner dan de verliezen op het strand. Er treedt dus nog steeds een netto afslag richting zee op.

De basiskenmerken van het duingebied zijn in eerste instantie het vrij grofzandige substraat dat meestal eolisch werd afgezet en verder door een combinatie van wind, water, vegetatie, dieren en menselijke ingrepen tot diverse duinvormen werd gemodelleerd (Declercq & De Moor 1996). De totale oppervlakte aan kustduinvegetaties en strand bedraagt 3310 à 4000 ha, waarvan 2100 ha ingenomen worden door het strand (Paelinckx & Wils 2001). Langs de Belgische kust zijn de duinen vrij smal.

Bodemkundig gezien bestaan de niet door bebouwing ingenomen bodems uit duingronden en diverse types polderbodems, voornamelijk gedifferentieerd op basis van hun topografische ligging. Het strand wordt pedologisch gezien niet als een “bodem” beschouwd. In Figuur 6-1 is de bodemkaart weergegeven, waarin vooral het duinengebied van belang is. Het strand is niet opgenomen in de kartering, aangezien de bodemkaart opgemaakt is in het kader van kartering van de landbouw.

6.2 Water

Het water in de Noordzee bestaat voornamelijk uit een mix van Noord-Atlantisch water met een relatief hoge saliniteit en zoet water afkomstig van de rivieren (gedomineerd door de Rijn en de Schelde) die in de Zuidelijke Noordzee uitmonden. De atmosfeer is via het neerslagoverschot ook een zoetwaterbron. De temperatuur en saliniteit van het zeewater worden sterk beïnvloed door warmte-uitwisseling met de atmosfeer, verdamping en plaatselijke instroom van zoet water.

De stromingsrichting voor de kust van Oostende verloopt in hoofdzaak parallel aan de kustlijn. De kustwaters van de Noordzee worden gekenmerkt door een dominante zuidwest- noordoost gerichte vloedstroming (> 1 m/s) die aanleiding geeft tot een residuele drift in noordoostelijke richting.

40 5195| Project "Suppletie laag strand" in De Haan-Wenduine

De stroming van het Noordzeewater wordt enerzijds veroorzaakt door de getijdenwerking (dominerende component), anderzijds door windeffecten of eventueel densiteitverschillen. De oscillerende werking van het getij veroorzaakt een netto residuele stroming die de helft van de waterstroming in de Noordzee voor zijn rekening neemt. De meest extreme situaties (grote stroomsnelheden en extreme waterniveaus) ontstaan wanneer een storm samenvalt met een springtij.

Er treedt een variatie in concentratie aan zwevend materiaal op tijdens een tijcyclus.  Bij het opzetten van de vloed wordt het fijnkorrelig sediment in suspensie gebracht. Dit resulteert in een concentratiepiek ongeveer een halfuurtje na de snelheidspiek. Op dat moment kan men uitgaan van een Rouse concentratieprofiel6 over de verticale as waarbij ook een belangrijke fractie zand in suspensie wordt gebracht.  Bij storm kunnen de maximumconcentraties tot 15 maal hoger liggen dan bij goed weer, voor hetzelfde getij.  Het zand bezinkt in een periode van minuten (een gemiddelde zandkorrel met diameter 300 μm heeft een valsnelheid van ongeveer 5 cm/s). Het zand sedimenteert dus snel, maar het slib blijft enkele uren in suspensie.

De mondingen van waterlopen en uitwateringen van kanalen bevinden zich ter hoogte van de havens. Er zijn geen rechtstreekse uitwateringen van rioleringen in zee binnen het plangebied.

In De Haan is een peilbuis van het grondwatermeetnet (Put/Filter N/10/3) aanwezig nabij de dijk. Het grondwater bevindt zich op ongeveer 1,0 m onder het maaiveld.

Het knelpunt t.a.v. de veiligheid bij stormen ligt t.h.v. Wenduine in sterk verstedelijkt gebied.

Buiten de zee zijn er geen bijzondere elementen van het watersysteem vermeldenswaardig.

6.3 Geluid

Aan de kust heerst er meestal een matige tot vrij krachtige wind, met een gemiddelde windsnelheid op jaarbasis van 6 à 7 m/s. In het binnenland neemt de windsnelheid af door wrijving met de grond, tot 2 à 4 m/s in de valleien van Hoog-België. 7

Naast natuurlijke geluiden is er langs de kustlijn in het algemeen een afwezigheid van belangrijke geluidsbronnen (industrie, verkeer, permanente recreatie-instellingen (dancings, lunaparken)) op of langs de dijk en het strand. Dit heeft als gevolg dat er momenteel weinig tot geen sprake is van geluidsoverlast. Daardoor zullen aan de kust de geluidsbijdrages overheersen van de wind en de golven op het waarneembaar geluidsniveau op of langs de dijk en het strand. Bij zwakke wind zal tijdens de zomer het geluid van wandelaars en recreanten op de dijk en het strand overheersen. Geen van deze vormen van geluid worden doorgaans als storend ervaren.

6 Rouse concentratieprofiel : weergave van gesuspendeerd sediment concentratie t.o.v. de diepte in een stromend fluidum. Genoemd naar Hunter ROUSE, Amerikaans deskundige in fluida-dynamica.

7 KMI: Karakteristieken van enkele klimatologische parameters

Beschrijving van de referentiesituatie 41

Volgens meerdere studies en metingen is het geluid afhankelijk van de windkracht en windrichting. De gemiddelde waarde ligt tussen 50 en 65 dB(A) op 25 m van de kustlijn. Uit oriënterende metingen aan de Polders in Nederland blijkt dat het omgevingsgeluid langs de Noordzee gemiddeld tussen de 30 en 40 dB(A) ligt, gedurende de nachtperiode (de meest kritische periode door de afwezigheid van menselijke activiteiten).

In de kustzone zal het omgevingsgeluid verschillen van plaats tot plaats, afhankelijk van de verkeerssituatie, de vegetatie, het afschermend effect van eventuele gebouwen, enz. Het achtergrondgeluidsniveau ter hoogte van de woningen (voornamelijk dan gedurende de nacht) zal dus meestal lager liggen dan het achtergrondgeluidsniveau aan de kustlijn.

Ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen kan het huidig omgevingsgeluid op land getoetst worden aan de milieukwaliteitsnormen van VLAREM-II. De milieukwaliteitsnormen werden opgesteld als basis voor de duurzame ontwikkeling en de bescherming van een gezond leefmilieu in Vlaanderen. Er worden daarbij kwaliteitseisen aangegeven waaraan het betrokken onderdeel van het milieu in heel het Vlaams Gewest moet voldoen. Eén van de onderdelen is het aspect geluid. De milieukwaliteitsnormen voor geluid worden aangegeven als toelaatbare dB(A)-waarden met betrekking tot het achtergrondgeluidsniveau van het omgevingsgeluid, in open lucht. De hinderbeleving is daarbij afhankelijk van de periode van de dag en de bestemming van het gebied waarin bewoonde gebouwen zijn gelokaliseerd. Zo geldt er in een woongebied een milieukwaliteitsnorm van 45 dB(A) tijdens de dagperiode (7u-19u). Voor gebieden op minder dan 500 m van een industriegebied geldt een milieukwaliteitsnorm van 50 dB(A) tijdens de dagperiode. Het betreft een richtwaarde voor de gemiddelde waarde van de LA95,1h-meetwaarden.

Volgens het gewestplan bestaat de kustzone uit lintbebouwing en open ruimtes voornamelijk gelegen in de bestemmingsgebieden ‘woongebied’ en ‘natuurgebied’. De geplande suppletiezone bevindt zich ter hoogte van woongebied. De milieukwaliteitsnormen voor dit bestemmingsgebied worden weergegeven in Tabel 6-2.

Tabel 6-2: Toepasbare Vlarem II-milieukwaliteitsnormen in open lucht voor woongebied

Milieukwaliteitsnormen voor geluid

in dB(A) in open lucht

overdag ’s avonds ’s nachts Bestemmingsgebieden (7u tot (19u tot (22u tot 19u) 22u) 7u)

Woongebieden 45 40 35

De werkzaamheden bij aanleg of bij onderhoud zullen overdag en ’s avonds gebeuren zodat het geluidsniveau aan de woningen in een woongebied respectievelijk 45 dB(A) en 40 dB(A) mag bedragen.

6.4 Fauna en Flora

6.4.1 Algemeen

Stranden kunnen onderverdeeld worden in verschillende zones naargelang hun afstand tot de waterlijn. De zonatie die gehanteerd wordt in voorliggend document ziet er als volgt uit:

42 5195| Project "Suppletie laag strand" in De Haan-Wenduine

- Supralitorale zone: zone boven de GLWS die onder invloed van zeewater staat;

- Litorale zone: synoniem voor de intertidale zone of de zone tussen de hoog- en laagwaterlijn (i.c. GHHWS en GLLWS);

- Infralitorale zone, waarvan enkel de vooroeverzone zal besproken worden, dit is de zeewaartse verderzetting van het strandprofiel, tot een diepte van -4 m (t.o.v. het Z-peil).

Deze zonatie is gebaseerd op de studie ‘Biologische evaluatie van elf strandzones langs de Vlaamse Kust – B.E.S.T.’ (Speybroeck et al., 2005).

De zones worden bepaald door de getijdenwerking, maar kunnen duidelijk herkend worden aan de fauna en flora die functioneel aangepast zijn aan die omgevingsvariabelen (bron Speybroeck et al. 2004).

De bespreking van de zones zal zich beperken tot volgende componenten van het strandecosysteem:

- Vaatplanten;

- Zoöbenthos

o Macrobenthos: benthische fauna groter dan 1 mm;

o Meiobenthos: benthische fauna kleiner dan 1 mm maar groter dan 0,1mm;

o Hyperbenthos: benthische fauna voorkomend in de eerste 1m-zone boven de bodem;

o Epibenthos: benthische fauna voorkomend op het oppervlak van de bodem;

- Avifauna.

De verschillende fauna componenten van de zandstranden zijn potentiële indicatoren van antropogene verstoringen.

Beschrijving van de referentiesituatie 43

Figuur 6-2: Schema van het strandecosysteem met de voorkomende biologische organismen

Bijzondere aandacht gaat uit naar de Speciale Beschermingszones (SBZ-V en SBZ-H), de RAMSAR-gebieden, de VEN-gebieden en delen buiten de Speciale Beschermingszones of VEN met belangrijke biologische waarden. Figuur 6-3 geeft deze gebieden weer op kaart, voor de geplande werken is enkel het Habitatrichtlijngebied ‘Duingebieden incl. IJzermonding en Zwin’ en het VEN-gebied ‘De Middenkust’ relevant. Deze overlappen immers gedeeltelijk met het projectgebied.

Ten zuiden van het projectgebied zijn verder ook het Habitatrichtlijngebied ‘Polders’ (BE2500002) en het uitgestrekte vogelrichtlijngebied ‘Poldercomplex’ (BE2500932) gesitueerd. Er is geen overlap met het projectgebied en het gaat om een heel ander type van omgeving met daaraan gerelateerde ecosystemen. Daarom is de aanwezigheid van deze gebieden in het kader van het voorliggende project minder relevant.

44 5195| Project "Suppletie laag strand" in De Haan-Wenduine

Figuur 6-3: Natura 2000-, VEN- en RAMSAR-gebieden ter hoogte van De Haan-Wenduine

Habitatrichtlijngebied ‘Duingebieden inclusief IJzermonding en Zwin’

Het Habitatrichtlijngebied ‘Duingebieden inclusief IJzermonding en het Zwin’ is uitermate belangrijk omwille van het voorkomen van verschillende habitats op de overgang tussen zee en land. Verschillende van deze habitats zijn zogenaamde prioritaire habitats: 2130-grijze duinen en 2150 - EU-Atlantische vastgelegde ontkalkte duinen. Van de 13 deelgebieden waarin het habitatrichtlijngebied wordt opgesplitst, ligt het deelgebied ‘Jonge duinen van – De Haan’ het dichtst bij het projectgebied. In paragraaf 8.3 wordt in het kader van de passende beoordeling dieper ingegaan op de aanwezige natuurwaarden in dit Habitatrichtlijngebied ter hoogte van het beschouwde projectgebied.

Beschrijving van de referentiesituatie 45

VEN-gebied ‘De Middenkust’

Het decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu van 21 oktober 1997, aangepast op 19 juli 2002, legt de fundamenten voor het natuurbeleid in Vlaanderen. In het Natuurdecreet wordt onder meer de regelgeving rond ‘Het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN)’ (art.17-26) vastgelegd.

Het VEN is een selectie van de waardevolste en gevoeligste natuurgebieden in Vlaanderen waarin een beleid gevoerd wordt, gebaseerd op de kenmerken en elementen van het natuurlijk milieu, de onderlinge samenhang tussen de gebieden en de aanwezige en potentiële natuurwaarden. Het zijn die gebieden waar natuurbehoud, herstel en natuurontwikkeling op de eerste plaats moeten komen om een representatief staal van de Vlaamse natuur duurzaam in stand te kunnen houden.

Het VEN omvat naast Grote Eenheden Natuur in Ontwikkeling (GENO) ook Grote Eenheden Natuur (GEN). GEN-gebieden zijn gebieden die hetzij natuurelementen over een oppervlakte van minstens de helft van het gebied bevatten hetzij gebieden waarin een specifiek natuurelement met een hoge natuurkwaliteit aanwezig is.

Het projectgebied overlapt ter hoogte van secties 170, 171 en 172 met het GEN-gebied ‘Middenkust’ (nr. 102) dat gefragmenteerd voorkomt langs de kustlijn van Nieuwpoort tot . Ook in de secties 176 en 177 overlapt het projectgebied met deze Grote Eenheid Natuur.

6.4.2 Bespreking van de voorkomende fauna en flora

6.4.2.1 Vaatplanten

Op de Vlaamse stranden zijn vaatplanten beperkt tot de supralitorale zone: ze worden aangetroffen op de vloedmerklijn, het droog strand en de voorduinen (Speybroeck et al., 2005).

De zone ter hoogte van De Haan-Wenduine bestaat deels uit een hoogstrandzone, deels uit een zone (t.h.v. de rotonde) waar geen hoogstrand voorkomt.

Door herhaaldelijke strandopspuitingen en het hoge recreatieve gebruik komen geen vaatplanten op het strand voor.

6.4.2.2 Zoöbenthos

Macrobenthos

Net zoals op de meeste stranden wereldwijd (McLachlan & Jaramillo, 1995) domineren polychaeten en crustaceeën het macrobenthos van de Vlaamse stranden (Degraer et al., 1999a, Degraer et al., 2003a). Er wordt een transversale gradiënt onderscheiden waarbij boven in de intergetijdenzone een zeer soortenarme, maar zeer dense gemeenschap voorkomt. Op de Vlaamse stranden wordt deze gedomineerd door de gemshoornworm Scolelepis squamata, de agaatpissebed Eurydice pulchra en de vlokreeftjes Bathyporeia pilosa en B. sarsi (Degraer et al., 2003a; Van Hoey et al., 2004). De abundanties in De Haan-Wenduine zijn vooral hoog op het hoog intertidaal en dit is voornamelijk te wijten aan de hoge densiteiten van het vlokreeftje Bathyporeia pilosa. Lager in de intergetijdenzone is de soortenrijkdom hoger, maar zijn de densiteiten lager dan in de hoog intertidale

46 5195| Project "Suppletie laag strand" in De Haan-Wenduine

gemeenschap (Degraer et al., 2003a). Kenmerkende soorten van het lager intertidaal zijn onder meer de zandzager Nephtys cirrosa en het zaagje Donax vittatus. In het laag intertidaal worden veelal soorten aangetroffen, die een korttijdige blootstelling aan de lucht kunnen overleven, maar waarvan de optimale omstandigheden zich beneden de laagwaterlijn bevinden (Degraer et al., 1999a).

Ten oosten van Oostende, dus ook in de zone De Haan – Wenduine, wordt het infralitorale macrobenthos gedomineerd door de soortenarme, maar densiteitrijke Macoma balthica gemeenschap. Deze gemeenschap kan, met het nodige voorbehoud, als ecologisch minder waardevol beschouwd worden dan de gemeenschappen ten westen van Oostende, waar de drie overige subtidale gemeenschappen (Abra alba – Mysella bidentata, Nepthys cirrosa en Ophelia limacina – Glycera lapidum gemeenschap) dominerend aanwezig zijn (Speybroeck et al., 2005).

Op de aanwezige strandhoofden in het projectgebied herbergen een ander type macrobenthos. Door een verhoogde oppervlakte aan stenig materiaal, wijzigt de diversiteit aan macrofauna. Bij een vergelijking van de macrofauna van artificiële harde substraten en de omringende zandstranden worden op harde constructies bijna dubbel zoveel soorten geteld als op de stranden en worden slechts 5 gemeenschappelijke soorten gevonden. De epibenthische macrofauna van de artificiële harde substraten langs de Belgische kust wordt in meer of mindere mate, afhankelijk van de graad van expositie, gedomineerd door kosmopolitische soorten die alle eigenschappen hebben van goede kolonisatoren. Het feit dat de successie in een vroeg stadium blijft hangen en er geen climaxgemeenschap tot ontwikkeling komt, wijst in de richting van een onstabiel milieu. Een mogelijke verklaring hiervoor is de sterke golfwerking en de aanwezigheid van zand en slib van de omringende stranden (Resource Analysis et al., 2010).

Meiobenthos

De meiofauna van zandstranden wordt gedomineerd door nematoden (rondwormen) en harpacticide copepoden (roeipootkreeftjes) (McLachlan, 1983). Nematoden domineren in fijnere sedimenten, harpacticiden domineren in grover sediment. Nematoden voeden zich met bacteriën, microfytobenthos, andere meiofaunaorganismen, detritus en opgelost organisch materiaal (McLachlan, 1983), terwijl copepoden voornamelijk microfytobenthos eten (Granéli & Turner, 2002). Een scheiding tussen de voedselwebben van macrofauna enerzijds en meiofauna en bacteriën anderzijds wordt gesuggereerd door de beperkte invloed van het voedingsgedrag van macrofauna op de bacteriële densiteiten (Jansson, 1967; Kemp, 1987; McLachlan, 1983). De meiofauna is meestal abundanter dan de macrofauna, terwijl de macrofauna een groter deel van de totale biomassa uitmaakt (Greene, 2002).

Hyperbenthos

De totale densiteit wordt grotendeels bepaald door de aasgarnaal Mesopodopsis slabberi, Clupeïden (haringachtigen), de postlarvae van Crangon crangon (grijze garnaal) en Pleuronectes flesus (bot).

Epibenthos

Langs de Belgische kust, vormt de grijze garnaal met overschot de meest abundante soort van het epibenthos. Vaak maakt de soort meer dan 80% uit van alle epibenthische organismen (Beyst et al., 2001). Staalnamepunten met de hoogste turbiditeit hebben vaak de hoogste densiteiten gezien turbiditeit bescherming biedt tegen predatoren.

Beschrijving van de referentiesituatie 47

Verder komen o.m. noordzeekrab (Cancer pagurus), strandkrab (Carcinus maenas), gewone zwemkrab (Liocarcinus holsatus), fluwelen zwemkrab (Necora puber) en kleine heremietkreeft (Diogenes pugilator) voor t.h.v. de strandhoofden.

6.4.2.3 Avifauna

Strandbroedende vogelsoorten, die op de Belgische stranden al extreem schaars zijn, komen niet voor ter hoogte van De Haan-Wenduine.

De zone Wenduine bevat veel strandhoofden (6 in totaal), waardoor het gebied lokaal van belang is als foerageergebied voor verschillende vogelsoorten. Meeuwen, scholeksters, verschillende soorten strandlopers, steenlopers, e.d. profiteren van de verhoogde voedselbeschikbaarheid op het hard substraat. De strandhoofden fungeren tevens als hoogwatervluchtplaats voor de vogels.

De strandzone t.h.v. de rotonde fungeert als hoogwatervluchtplaats tijdens de dag voor steenloper. Bij laagwater is de verspreiding van steenloper en paarse strandloper op het strand, maar vooral op de strandhoofden van belang. De verspreiding van paarse strandloper t.h.v. de zone Wenduine is vooral te wijten aan de verstoring van exemplaren te Blankenberge, waardoor deze o.m. westwaarts wegvliegen.

Tijdens de winter bevinden de hoogwatervluchtplaatsen van steenloper zich gedeeltelijk in de polders langs de Koninklijke Baan tussen Wenduine en Blankenberge. Daar foerageren ze meestal in het grasland, tussen andere steltlopers zoals scholekster, kievit, goudplevier en kemphaan. Een ander deel bevindt zich meer landinwaarts, in de Uitkerkse polder. Een klein resterend deel blijft bij hoogwater achter op het strand, in de buurt van de rotonde.

Naast steltlopers komen in de zone Wenduine ook meeuwen voor. Het betreft hier hoofdzakelijk zilvermeeuw, kleine mantelmeeuw en kokmeeuw.

6.5 Lucht

De huidige toestand m.b.t. de luchtkwaliteit langsheen de kust kan in kaart gebracht worden aan de hand van meetposten van het immissiemeetnet van de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM). De meetposten zijn echter ofwel gelokaliseerd nabij een belangrijke emissiebron (bvb nabij de Vandammesluis van ), ofwel iets meer in het achterland gelegen. De meetresultaten van deze meetposten kunnen wel een indicatie geven van de luchtkwaliteit.

Een overzicht van de meest recente beschikbare resultaten wordt gegeven in Bijlage B.

Uit deze resultaten kunnen volgende algemene conclusies geformuleerd worden:

o Globaal gezien blijkt uit de meetwaarden de positieve impact van de overheersende zuidwesten-westenwinden waarbij zuiverder lucht van over zee aangevoerd wordt.

o De meetwaarden voor 2008 voldoen t.h.v. de meetstations voor alle gemeten parameters aan de luchtkwaliteitsdoelstellingen. Zelfs aan de doelstelling voor de daggemiddelde grenswaarde inzake PM10, waarvoor op veel plaatsen in Vlaanderen overschrijdingen worden vastgesteld, wordt voldaan t.h.v. de meetplaatsen waar deze parameter gemeten wordt.

o Het voldoen aan de doelstellingen t.h.v. de meetplaatsen sluit evenwel niet uit dat op bepaalde locaties met relevante plaatselijke bronnen alsnog overschrijdingen

48 5195| Project "Suppletie laag strand" in De Haan-Wenduine

kunnen optreden, zeker in jaren die gekenmerkt worden door een meteo die regelmatig aanleiding geeft tot mindere of slechte dispersie en/of verhoogde) achtergrondconcentraties die bvb voorkomen in periodes met weinig of geen wind, oostenwind, temperatuursinversie,… .

o Inzake PM2,5 zijn er geen meetwaarden beschikbaar, maar rekening houdend met het feit dat de PM2,5 concentratie doorgaans 60 à 70% van de PM10 concentratie omvat, kan men stellen dat t.h.v. de meetplaatsen waar PM10 gemeten wordt (zijn eerder achtergrondgebieden voor iets van de kust afgelegen plaatsen) ook aan de toekomstige grenswaarde voldaan wordt die vanaf 2015 van kracht zal worden.

M.b.t. PM10 kan nog opgemerkt worden dat een aanzienlijk deel ervan bestaat uit de fractie zeezout (grootte orde 6 à 8 µg/m³).

Naast de bovenvermelde meetposten werden ook de VMM interpolatiekaarten geraadpleegd zoals gepubliceerd in de jaarrapporten van VMM (zie Bijlage C).

Uit deze interpolatiekaarten kunnen volgende jaargemiddelde waarden afgeleid worden:

o SO2 concentratie tussen 0 en 6 μg/m³ l

o NO2 concentratie tussen 21 en 35 μg/m³ l

o PM10 concentratie tussen 16 en 35 μg/m³

o Voor ozon wordt een AOT 60 ppb – max 8 uur van 0 tot 500 μg/m³.uren berekend.

(De AOT 60 ppb – max 8 uur geeft de jaarlijkse ‘ozonoverlast’ voor de gezondheid weer). Deze berekende waarden liggen niet boven de Europese middellange termijndoelstelling voor 2010.

De hoger vermelde waarden wijzen erop dat aan de jaargemiddelde doelstellingen voldaan wordt.

In Bijlage D wordt een overzicht gegeven van de van toepassing zijnde luchtkwaliteitsdoelstellingen.

6.6 Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie

6.6.1 Landschap

Ten westen van de kern van Wenduine bevindt zich een uitloper van de ankerplaats ‘Duinen tussen Oostende en Wenduine met concessie De Haan’. Deze ankerplaats bevat het strand en de duinen van Oostende tot ten westen van Wenduine. Ze wordt in het zuiden begrensd door de N317 en de N34 van Wenduine naar Oostende. Tussen De Haan en Wenduine biedt het strand zonder kustverdedigingswerken een natuurlijke aanblik wat vergezichten langs het strand mogelijk maakt. Het strand in de ankerplaats is eerder smal ten gevolge van natuurlijke processen. Aansluitend op het strand heeft men een smalle zeereep die een aaneengesloten zandrug vormt zonder grote windgeulen en met lokaal enkele hoge toppen. De overgang tussen strand en zeereepduinen gebeurt soms door een talud, een zgn. duinklif. Achter de zeereep liggen nog resten van paraboolduinen die ontstaan zijn tijdens de 14e-16e eeuw. Door kusterosie zijn deze al gedeeltelijk verdwenen. Op de zeereep is de vegetatie beperkt; meer landinwaarts komt eerst grasland en dan struweel voor.

Beschrijving van de referentiesituatie 49

Ten oosten van Wenduine ligt de ankerplaats ‘Uitkerkse polder’. Deze ankerplaats bevat een sequentie van strand over duinen tot een zeer gave en herkenbare Oudlandpolder ten westen van Blankenberge. Op het strand staan enkele strandhoofden. De overgang tussen strand en duinen wordt niet gehinderd door enige infrastructuur waardoor aanvoer van zand door zee naar het smalle duinenfront nog steeds mogelijk is. De duinen zijn gedeeltelijk gefixeerd door vegetatie. De overgang tussen de duingordel en de achterliggende polders is verstoord door de autoweg N34 Blankenberge - De Haan. Langs de kant van de polder heeft deze weg een zandige talud waar men tijdens droge zomerdagen nog actieve zandverstuiving waarneemt. Actieve overstuiving van poldergrond met zand is zeer zeldzaam langs de Belgische kust wat dit gebied een grote natuurwetenschappelijke waarde geeft. Deze Oudlandpolders worden gekenmerkt door microreliëf, overwegend graslandgebruik en een onregelmatig netwerk van grachten en afwateringskanaaltjes. Microreliëf is typisch voor Oudland, maar op sommige plaatsen in dit gebied kan het te wijten zijn aan ontvening. Onder weiland blijft dit microreliëf best bewaard en herkenbaar. Het netwerk van grachten wordt geaccentueerd door rietkragen en soms staat er rietvegetatie in de lanen van weilanden. In akkerlandpercelen daarentegen is het microreliëf zwaar aangetast en moeilijk herkenbaar. De Blankenbergevaart vormt de voornaamste afwatering van deze en aangrenzende polders. Hij wordt voor het eerst vermeld rond 1185 en de huidige loop stemt overeen met die op de kabinetskaart van de Ferraris (ca. 1776). Parallel aan de Blankenbergevaart ligt de Blankenbergdijk. Op sommige kleine waterwegen staat nog steeds een kleine sluis die met de hand bediend moet worden. De vrij hoge grondwaterstand in het gebied is typisch voor polders en is van groot belang voor flora en fauna omdat het een overwinterings- en broedplaats is voor watervogels.

50 5195| Project "Suppletie laag strand" in De Haan-Wenduine

Figuur 6-4: Erfgoedwaarden uit de Landschapsatlas ter hoogte van Wenduine

6.6.2 Bouwkundig erfgoed

In Wenduine is weinig beschermd erfgoed. Op de dijk, ter hoogte van sectie 175, bevindt zich een tweelingvilla (Zeedijk 68-69) die in 2005 als monument werd beschermd: "Villa Malvina". Het zijn eclectische villa's met lichte art-nouveau-inslag.

6.6.3 Archeologie

Langs de kustlijn zijn geen vindplaatsen gekend. In de Uitkerkse polder bevinden zich enkele middeleeuwse sites. Ter hoogte van Harendijke (ter hoogte van sectie 180) zijn in de polder tijdens WOI resten van een Romeinse villa opgegraven (1ste tot 3de eeuw n.C.).

Beschrijving van de referentiesituatie 51

Figuur 6-5: Bouwkundig en archeologisch erfgoed en beschermde landschappen ter hoogte van Wenduine

6.7 Mens - Ruimte

Langs de kust manifesteert zich langsheen de bestaande infrastructuren (Koninklijke Baan, kusttramlijn en de A18 -) een stedelijke ontwikkeling waarin de regionale steden Brugge en Oostende en de kleine steden Blankenberge, De Panne, -Heist en Nieuwpoort zijn opgenomen naast woonkernen in de kustpolders (o.a. , , Bredene, …). De stedelijke ontwikkeling is hier geënt op de toeristische en recreatieve ontwikkelingen. (Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen). Landwaarts wordt het stedelijk netwerk omringd door landbouwgebied en groenzones. Internationale weg- en spoorweginfrastructuur ontsluiten het kustnetwerk. De zeehavens van Oostende en Zeebrugge en de luchthaven van Oostende worden beschouwd als economische poorten.

52 5195| Project "Suppletie laag strand" in De Haan-Wenduine

Bron: www.kustatlas.be

Figuur 6-6: Deelruimte Kust - Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan West-Vlaanderen

Door de gestage uitbreiding van de verschillende menselijke activiteiten is de kustruimte vandaag de dag weinig of niet ruimtelijk gestructureerd. De urbanisatie die gepaard ging met de explosieve groei van het toerisme sinds het begin van de 20e eeuw is gebeurd zonder enige gecoördineerde ruimtelijke planning op lange termijn. Die ongeorganiseerde groei heeft geleid tot een ruimtelijke verwevenheid van de diverse activiteiten en een sterke versnippering van de open ruimte. Hieronder wordt per zone (zee, strand & dijk, hinterland) een korte beschrijving gegeven van de ruimtelijk-functionele kenmerken.

6.7.1 Zee

Het Belgisch continentaal plat wordt intensief gebruikt door diverse actoren: maritiem transport, zand- en grindwinning, bagger- en stortplaatsen, militair gebruik, communicatiekabels en gasleidingen, energiewinning, natuur, visserij, recreatie.

Nabij het strand is recreatie de belangrijkste activiteit, zeker in de zomer. Voorbeelden van zeegebonden recreatie zijn: windsurfen, hengelen, (klein)zeilerij, golfsurfen en de strandrecreatie die zich doortrekt tot in het water.

Beschrijving van de referentiesituatie 53

6.7.2 Strand, duinen en dijk

De Vlaamse stranden worden gekenmerkt door een mediane korrelgrootte van gemiddeld 200-220 μm (min. 140 μm; max. 380 μm). Van west naar oost is een algemene vergroving van het sediment merkbaar. In vergelijking met vele andere Noordzeekusten zijn de stranden vrij breed.

Sportieve en recreatieve activiteiten op het strand zijn vooral in het hoogseizoen zeer intensief, zeker op de stranden vóór de aaneengesloten hoogbouw en dichtbij concentraties van logiesaccommodatie. Sommige strandsporten (wandelen en joggen, paardrijden, strandhengelen, speedsailen, zeilwagenrijden, gemotoriseerd paragliden) kunnen niet alleen in het hoogseizoen beoefend worden, maar ook in de winter- en tussenseizoenperiodes. Andere activiteiten zoals zonnen, terraszitten op het strand, spelen en sport, strandvliegeren, frisbee/boomerang, commerciële strandspelen en andere vormen van strandanimatie (aerobics, ...) zijn vooral in de zomer populair. Voor een aantal van bovenstaande recreatieve activiteiten zijn ook tijdelijke en permanente constructies op het strand opgericht (clubhuizen, strandterrassen, strandcabines, sanitair, stranddouches, etc.).

De duingebieden zijn niet enkel van belang voor toerisme en recreatie maar ook als uniek visueel gegeven, met een verwijzing naar het oorspronkelijke, natuurlijke en gevarieerde landschap. Vele resterende duingebieden en duinrelicten vormen open ruimten die ruimtelijk structurerend zijn voor de kust in haar geheel en voor de badplaatsen in het bijzonder. Daarnaast worden er ook recreatieve activiteiten ontplooid in het duinengebied, zoals bv. windvrij zonnebaden en spelen, wandelen en joggen, paardrijden, natuurobservatie en mountainbiken.

Na strand en duinen vormt de dijk met de wandelboulevard dé belangrijkste openbare ruimte in de badsteden. De dijk vormt het overgangsgebied tussen strand en het hinterland en kent als dusdanig een veelvoud aan functies. Niet enkel recreatie (wandelen, skeeleren, fietsen, ...) is hier aanwezig. Ook de woonfunctie, het verkeer en de middenstand met een prominente plaats voor de horeca zijn hier aanwezig. Deze activiteiten komen vaak met elkaar in conflict en vragen om een gepaste zonering, onder meer wat het zicht op zee van op de dijk betreft.

6.7.3 Hinterland

De verschillende badplaatsen worden met elkaar verbonden door de kustweg voor het autoverkeer en de kusttram voor het openbaar vervoer. De (snel)wegverbindingen en de spoorwegstations verbinden de kust met de rest van het land.

De structuur van de bewoning in de regio is uitermate verscheiden. Vlak aan zee is er een grote concentratie van compacte, dikwijls torenhoge gebouwen in zeer verschillende stijlen, terwijl het hinterland een open karakter kon behouden en de kleine polderdorpen gespaard bleven van de typisch Vlaamse lintbebouwing. Wat verder van de kust komen enkel rond de steden grotere woonwijkuitbreidingen en bedrijventerreinen voor.

Landbouw is van oudsher een belangrijk economische sector in de regio: landbouw ligt aan de basis van de inpolderingen. De nog aanwezige landbouw is vooral grondgebonden en komt aan de kust, en in mindere mate ook in de polders, onder steeds grotere druk te staan door verstedelijking enerzijds en natuurbelangen anderzijds.

54 5195| Project "Suppletie laag strand" in De Haan-Wenduine

6.8 Mens – Mobiliteit

6.8.1 Planningskader studiegebied

Het Provinciaal Ruimtelijk Uitvoeringsplan voor West-Vlaanderen selecteert de N307 Brugsesteenweg als secundaire weg type 2. Via deze weg dient het verkeer vanaf het hoger wegennet Wenduine te bereiken. De N307 sluit in Wenduine aan op de N34 Ringlaan, een secundaire weg type 1 ter verbinding van Oostende met Blankenberge. De N317 betreft ter hoogte van Wenduine een lokale weg.

Figuur 6-7: Huidige wegencategorisering in studiegebied

In het Bovenlokaal Functioneel Fietsroutenetwerk wordt de N307 Brugsesteenweg als functionele fietsroute aangeduid. Ook de N317 De Smet de Naeyerlaan wordt geselecteerd als functionele fietsroute. De N307 Brugsesteenweg heeft tussen het centrum van Wenduine en het kruispunt met de N9 een vrijliggend dubbelrichtingsfietspad aan de oostzijde.

Beschrijving van de referentiesituatie 55

Figuur 6-8: Bovenlokaal Functioneel Fietsroutenetwerk in studiegebied

6.8.2 Beschikbaarheid laad- en loslocatie

Het zand wordt met een persleiding tot op de betreffende loszone gebracht waardoor de verkeersgeneratie ten gevolge van het project miniem zal zijn. Toch dient het projectgebied bereikbaar te zijn voor vrachtverkeer gezien enerzijds de onderdelen voor de persleiding aan- en afgevoerd dienen te worden, en anderzijds elke 5 jaar een evaluatie dient gemaakt te worden waarbij mogelijk een nieuw buffervolume aangebracht dient te worden.

De toegangen vanaf het wegennet tot het strand te Wenduine zijn zeer beperkt voor gemotoriseerd verkeer. De meest geschikte toegang ligt aan de oostzijde van het projectgebied waar vrachtwagens via de Manitobahelling het strand kunnen bereiken. De tweede mogelijke toegang tot het strand ligt ter hoogte van Westdijk K43 (sectie 169) (zie Figuur 3-2).

56 5195| Project "Suppletie laag strand" in De Haan-Wenduine

6.9 Mens – Gezondheid- en Veiligheidsaspecten

6.9.1 Bevolking

Op 1 januari 2010 telde De Haan 12.401 inwoners met een dichtheid van 294 inwoners per km². 79,09 % van de oppervlakte van De Haan is onbebouwd, de bewoning concentreert zich bijgevolg op de overige 20,91 % van het grondgebied wat maakt dat de werkelijke bevolkingdichtheid van 1409 inwoners per km² een pak hoger ligt dan het gemiddelde cijfer.

De bevolkingsdichtheid is hier beduidend groter dan in het hinterland, hoger dan de gemiddelde bevolkingsdichtheid in het Vlaams Gewest (ca 462 inw/km²) en hoger dan in West-Vlaanderen (ca. 369 inw/km²). Tijdens de vakantieperiodes, maar ook soms daarbuiten, neemt de bevolkingsdichtheid aan de kust nog toe door het groot aantal recreanten.

6.9.2 Kwetsbare locaties

Eveneens relevant is de eventuele aanwezigheid van kwetsbare of meer gevoelige menselijke populaties: het gaat hier in de eerste plaats om personen met verminderde of slechte gezondheidstoestand (in ziekenhuizen of hospitalen), verder om oudere personen (bejaarden in rusthuizen of RVT), kinderen (scholen, kinderdagverblijven).

De Haan telt 1 rust- en verzorgingstehuis en 4 kinderdagverblijven. Het totaal aantal scholen in De Haan bedraagt 9 waarvan:

 7 basisonderwijs8

 2 secundair onderwijs

6.9.3 Recreatie

Met betrekking tot de recreatie werd in paragraaf 6.7 informatie opgenomen nopens de talrijke recreatieve en culturele activiteiten aan de kust.. Deze activiteiten trekken jaarlijks duizenden recreanten naar de kust. Het aantal dagtoeristen in De Haan strandde in 2009 op 1,8 miljoen. Dit cijfer onderstreept dat de menselijke aanwezigheid in de kustgemeente op bepaalde tijdstippen zéér hoog is en de (permanente) bevolkingsdichtheid in ruime mate overstijgt.

8 Zowel kleuter- als lagere school

Beschrijving van de referentiesituatie 57

7. EVALUATIE VAN DE TE VERWACHTEN MILIEU-EFFECTEN

In de secties 170 tot en met 177 ter hoogte van De Haan-Wenduine zal een volume zand van 705.000 m³ worden aangebracht.

Om de 5 jaar worden, indien nodig, buffervolumes aangebracht (de onderhoudsfase), deze worden geschat op 325.000 m³ en worden tevens met persleidingen aangevoerd. De onderhoudsfase kan qua methode analoog beoordeeld worden als de aanlegfase. Enkel de aan te voeren hoeveelheden zand zijn beperkter, waardoor er minder lang hinder verwacht wordt.

7.1 Bodem

Naast de lage strandsuppletie in secties 170-177 zijn nog bijkomende maatregelen onder de vorm van stormmuren op de dijk en op de rotonde voorzien. Door de strandsuppletie is er een toename van de strandoppervlakte, waarbij het gedeelte nat strand beperkt in omvang afneemt. De suppletie in Wenduine heeft een grote omvang en strekt zich uit over een achttal secties. De oppervlakte droog strand neemt toe met zo’n 32 %, terwijl de oppervlakte nat strand ongeveer constant blijft (-2%). De benodigde hoeveelheid zand (in situ) bedraagt ca. 705.000 m³ inclusief een zandbuffer van ca. 325.000 m³ (voor een onderhoudsperiode van 5 jaar). De suppletiedikte en de resulterende contourlijnen staan aangeduid op Figuur 7-1 en Figuur 7-2. Omwille van de knik die reeds in de huidige kustlijn aanwezig is, worden er hier belangrijke verliezen verwacht. Deels zal zand in de secties ten westen van de rotonde terecht komen, maar voornamelijk zal het zand naar het oosten getransporteerd worden, richting Harendijke. Indien het zand daar afgezet wordt, is er mogelijks minder (of geen) onderhoud nodig in Harendijke. Momenteel worden er in sectie 182 jaarlijks strandophogingen uitgevoerd. In Blankenberge zijn maatregelen voorzien om het sedimentatieprobleem in de havengeul op te lossen.

58 5195| Project "Suppletie laag strand" in De Haan-Wenduine

Figuur 7-1: Suppletiedikte van het laag strand (zonder buffer) in Wenduine

Figuur 7-2: Verwachte morfologische evolutie in Wenduine

Evaluatie van de te verwachten milieu-effecten 59

7.2 Water

7.2.1 Veranderingen in hydrodynamica

Veranderingen in het strandprofiel (gekoppeld aan de korrelgrootteverdeling van het suppletiezand) kunnen leiden tot veranderingen in de hydrodynamica van de intertidale zone: een toename van de hellingshoek zal een toename in de golfenergie op het strand veroorzaken (Kaufman & Pilkey, 1983 in: Greene, 2002). Hogere golfenergie creëert een hydrodynamisch stressvollere omgeving. Algemeen vinden suppleties plaats in ondiep water waar van nature al een grote dynamiek voorkomt. De ingreep veroorzaakt een niet relevante verhoging van de golfenergie, in verhouding tot de hoge energie van de natuurlijke golfbewegingen die in deze dynamische zone voorkomt. Het totale effect wordt als zeer gering beschouwd.

7.2.2 Vertroebeling van zeewater

Suppletietechnieken (ondermeer als onaangepast aanvulmateriaal gebruikt wordt (Coastal Protection, EUCC)) kunnen een vertroebeling of een verhoogde turbiditeit in het water veroorzaken. Turbiditeit is niet de belangrijkste zorg in de kustnabije zone van hoog- energetische stranden, omdat fijn materiaal, dat grote hoeveelheden organisch materiaal en andere contaminanten kan bevatten, snel zeewaarts getransporteerd wordt en sulfiden snel oxideren (Naqvi and Pullen, 1982 in: Engineer Manual, 1989). Nochtans kan langdurige zandsuppletie en/of erosie van suppletiezand, indirect lichtgevoelige planten en dieren aantasten. Ook de aanwezigheid van modderballen, silt en kleien in de ontgonnen sedimenten kan een voortdurende bron zijn van turbiditeit lang na het suppletieproject. De ernst van de resuspensie hangt af van verschillende factoren: golfenergie (meer troebelheid tijdens stormen), hoeveelheid zand geplaatst op het strand, de kwaliteit van het zand (hogere silt/klei-inhoud verergeren turbiditeit), manier van suppletie (Goldberg, 1989, USACE, 2001, in: Engineer Manual, 1989).

De effecten van een verhoogde troebelheid zijn mede afhankelijk van de op die plaats van nature voorkomende troebelheid, bijvoorbeeld onder stormachtige omstandigheden. Algemeen vinden suppleties plaats in ondiep water (gemiddeld tot 10 m diepte) waar van nature door de golfwerking al een hogere troebelheid voorkomt. Bovendien is het meeste slib dat uit het zandwingebied komt al bij de zandwinactiviteiten vrijgekomen. Ook bij het theoretische geval dat veel slib bij een suppletie vrijkomt, veroorzaakt dit veelal een niet noemenswaardige verhoging van de troebelheid, in verhouding tot de hoge achtergrondwaarde van de natuurlijke vertroebeling die in deze dynamische zone voorkomt. Bovendien zal dit slib door het hoogdynamische karakter, zoals stroming, getijdenbeweging en golfwerking, relatief snel worden verdund.

De suppletie in De Haan-Wenduine zal zowel op het droge als op het natte strand gebeuren. Zowel de opbouw en afbraak van de persleiding als de suppletie zelf kan dus voor een tijdelijke vertroebeling van de waterkolom zorgen.

7.2.3 Geohydrologische effecten

Ten oosten van de rotonde zijn, palend aan de strandzone, gebouwen aanwezig. In de huidige toestand is de natuurlijke geohydrologische relatie tussen het strand en de duinen (nl. infiltratie in de duinen en zeewaartse wegzijging) reeds sterk verstoord door het verwijderen van de duinen en door drainage en kunstmatige afwatering van de verharde oppervlakten.

60 5195| Project "Suppletie laag strand" in De Haan-Wenduine

Door de suppleties stijgen de grondwaterstanden in het nieuwe strandgedeelte in geringe mate. Ten westen van de rotonde zal landinwaartse opbolling optreden gezien het strand op deze locatie meteen aan de duinen grenst.

7.3 Geluid en trillingen

Bij strandsuppleties worden naast de effecten van de aanlegwerkzaamheden ook effecten verwacht ten gevolge van het onderhoud. Bij de aanleg van een strandsuppletie wordt zand aangevoerd met baggerschepen. Afhankelijk van het type schip dat wordt ingezet (zie hoofdstuk 4) gaat het schip 600 tot 3000 m voor de kust voor anker, het zand wordt via leidingen op het strand gebracht. Nadien wordt het zand uitgereden op het strand. Uitrijden zal met bulldozers en rupskranen gebeuren.

Bij gebruik van schepen met beuninhoud van 5.000 m³ is de afstand van het schip tot de suppletielocatie te groot en dient een booster aan boord van het schip gebruikt te worden om het zand verder te pompen. In dat geval wordt er bijkomende geluidsemissie door de pompinstallatie opgewekt. De opgewekte emissie zal zich op een grotere afstand van de dijk en dus van eventuele receptoren afspelen, zodat bijkomende impact beperkt kan worden.

Geluid wordt veroorzaakt door zowel de baggerschepen als de bulldozers. De hoeveelheid geluidsproductie t.a.v. de bewoners is afhankelijk van het aantal simultaan inzetbare bulldozers en de afstand van deze bronnen tot de receptoren. Indien drie bulldozers en drie rupskranen simultaan met eenzelfde geluidsemissieniveau op eenzelfde plaats werkzaam zijn, neemt het specifieke geluid met 7,8 dB toe in vergelijking met één werkend tuig. Daarentegen als de afmetingen van de geluidsbron klein zijn t.o.v. de afstand van de geluidsbron tot de receptor, neemt het geluidsniveau af met 6 dB per afstandsverdubbeling. Een bulldozer met een geluidsvermogenniveau van 105 dB(A)9 veroorzaakt op 300 m een specifieke geluidsbijdrage gelijk aan de milieukwaliteitsnorm (voor de dagperiode) van 45 dB(A) voor een woongebied. Tijdens de avondperiode (van 19 tot 22u) is de milieukwaliteitsnorm voor een woongebied 5 dB(A) strenger (lager) dan voor de dagperiode, dit vertaalt zich in een hinderafstand van ongeveer 500 m tot de bebouwing. Het is waarschijnlijk dat de werfzone zich binnen een zone van 500 m tot de bebouwing zal bevinden waardoor er potentieel gevaar zal zijn voor geluidshinder bij werkzaamheden tijdens de avondperiode.

Het uitrijden gebeurt dicht bij de bewoning en deels op een topografisch niveau dat dat van een dijk benadert. De hoeveelheden aan te voeren zand zijn vrij omvangrijk waardoor de werken behoorlijk wat tijd (85 tot 180 dagen, afhankelijk van het type schip) in beslag zullen nemen en de geluidshinder als gevolg van het uitrijden van het zand vrij omvangrijk zal zijn. Het gebruik van een persleiding die het zand rechtstreeks op het strand aanvoert zorgt er dan weer voor dat de geluidsoverlast als gevolg van de aanvoer zelf beperkt blijft.

De persleiding bestaat uit buizen van 12 m lengte, die per vrachtwagen worden aangevoerd a rato van 12 buizen per vrachtwagen. In de beginfase van de werken zullen een vijftal vrachtwagens met buizen nodig zijn. Bij het einde van de werken zal de persleiding terug afgebroken worden, ook tijdens deze periode zullen vrachtwagens aan- en afrijden om de buizen terug af te voeren. Gezien het om een beperkt aantal vrachtwagens gaat gedurende een korte periode kan de hinder als verwaarloosbaar worden beschouwd.

9 Geluidsvermogenniveau bulldozer Komatsu. Niveaubepaling uit in-situ geluidsmetingen rondom de machine volgens EN ISO 3744:1995

Evaluatie van de te verwachten milieu-effecten 61

Een aantal werktuigen zal naast een geluidsemissie eveneens een trillingsemissie veroorzaken. Het gaat hier voornamelijk over de bulldozers en rupskranen die ingezet zullen worden voor de nivelleringswerken. Het (maximaal) trillingsniveau aan de bebouwing is functie van het type werktuig en de afstand tussen bebouwing en werktuig. De voelbare trillingen situeren zich in een niveau groter dan 0,1 mm/s. De trillingen veroorzaakt door kleine bulldozers en kranen zijn slechts waarneembaar vanaf een afstand kleiner dan respectievelijk 3 en 4 meter van het werktuig. Voor grote bulldozers is de trillingshinder niet meer waarneembaar vanaf een afstand groter dan ongeveer 20 meter tot het werktuig. De trillingshinder veroorzaakt door de ingezette werktuigen ter hoogte van de bebouwing kan bijgevolg als verwaarloosbaar worden beschouwd.

Figuur 7-3: Trillingshinder in functie van de afstand tot de bron (Bron: Ahmad Bayat, Vibro-Acoustic Consultants)

7.4 Fauna en Flora

7.4.1 Te verwachten milieueffecten

Het geringe aantal studies over de effecten van strandsuppletie op de fauna onderzochten meestal slechts de korte-termijn effecten van een eenmalige suppletie. Over de fysische en ecologische effecten op lange termijn of van herhaaldelijk suppleren op dezelfde plaats is momenteel helaas nog weinig geweten.

7.4.1.1 Effecten tijdens de aanleg- en onderhoudsfase

Effecten die tijdens de aanleg- en onderhoudsfase optreden, zijn in regel tijdelijke effecten. In die hoedanigheid worden ze onderstaand geëvalueerd. Wat betreft de onderhoudsfase is het belangrijk aan te geven dat in de referentiesituatie reeds periodisch suppleties plaatsvinden voor het onderhoud van het strand (zie ook paragraaf 6.1). Het huidige

62 5195| Project "Suppletie laag strand" in De Haan-Wenduine

(strand)beheer in het projectgebied is bijgevolg reeds een dynamisch gegeven wat zijn implicaties heeft op de aanwezige soorten.

Vaatplanten

Op het strand in De Haan-Wenduine komen geen vaatplanten voor.

Microphytobenthos en zoöbenthos

Mortaliteit

Momenteel is er weinig literatuur beschikbaar over de invloed van strandsuppleties op microfytobenthos. Wat zoöbenthos betreft is er meer geweten. Bij suppleties zal de bedekking van de bodem met een laag suppletiezand ertoe leiden dat de meeste van de reeds in de bodem levende (minder mobiele) macrofauna sterft. Een aantal soorten van deze bodemfauna dient als voedsel voor steltlopers en juveniele vissen, zodat kan worden verwacht dat het verdwijnen van deze voedseldieren een invloed zal hebben op het voorkomen van en het foerageergedrag van de soortengroepen (zie verder).

Hoewel de oorspronkelijk aanwezige organismen afsterven, zal na het afdekken van het strand de herkolonisatie starten (Speybroeck et al., 2004). Deze herkolonisatie gebeurt voornamelijk door dispersie van juveniele stadia van mariene benthische organismen. Larven zullen zich na een pelagische fase vestigen in het suppletiezand. Sommige soorten beschikken echter niet over pelagische stadia en hun populaties herstellen zich duidelijk trager na suppletie (bv. amphipoden).

Om de mortaliteit van bodemorganismen zoveel mogelijk te beperken en herkolonisatie sneller te doen verlopen, is het aangeraden om het zand gefaseerd op het strand aan te brengen.

Ten gevolge van de werkzaamheden in De Haan-Wenduine zullen de strandhoofden in het projectgebied onder het zand verdwijnen. Dit zorgt voor volledige mortaliteit van de aanwezige macrofauna op de strandhoofden.

Rekening houdend met de bovenstaande vaststellingen kunnen we stellen dat de impact van het project op de mortaliteit van de bodemfauna negatief is.

Turbiditeit

Een stijging van de turbiditeit als gevolg van de suppletie wordt veelal niet beschouwd als een groot ecologisch probleem omdat de verhoogde turbiditeit meestal slechts kort en lokaal wordt waargenomen (Greene, 2002). Bovendien zijn kustnabije benthosgemeenschappen van nature al aangepast aan een relatief hoge en variabele turbiditeit van het water onder invloed van de inwerking van golven en stormen (Van Dolah et al., 1994; Anoniem, 2001; Anoniem, 2002b in Speybroeck et al. 2007).

Verstoring door compactie

Tijdens de aanlegfase (korte termijn) is het mogelijk dat bodemorganismen beïnvloed worden door de compactie van het zand veroorzaakt door bulldozers. Het strand van De Haan-Wenduine wordt gekenmerkt door een lage soortenrijkdom aan macrobenthos en eerder hoge abundanties. Er wordt op het nat strand gesuppleerd waar deze soorten vrij talrijk voorkomen. Verstoring van de aanwezige soorten in het intertidaal is niet te vermijden

Evaluatie van de te verwachten milieu-effecten 63

op de locatie van de geplande suppletie, maar er worden geen aanzienlijke effecten verwacht.

Barrière-effecten

Algemeen wordt aangenomen dat het in één keer uitvoeren van één grote suppletie over een grote oppervlakte volgende nadelige effecten heeft op de aanwezige bodemfauna:

- In tegenstelling tot het geleidelijk aanbrengen van zandlagen, verhindert het in één keer aanbrengen van een dik pakket zand bodemorganismen om naar boven te kruipen en op die manier te overleven. - Als op een lange strandstrook zand wordt aangebracht, ontstaat er een grote afstand tussen opgespoten (in het midden) en niet-opgespoten (aan de randen) strand. Dit vertraagt een vlotte herkolonisatie van het zoöbenthos.

De barrière-effecten voor de bodemfauna zullen negatief zijn ten gevolge van de geplande werken.

Avifauna

Strandbroedende vogelsoorten, die op de Belgische stranden al extreem schaars zijn, komen niet voor ter hoogte van Wenduine-De Haan. De geplande ingreep zal bijgevolg vooral effecten hebben op foeragerende en rustende vogels.

Habitatverlies

Zoals eerder gesteld zal de mortaliteit van de bodemfauna in de intertidale en subtidale zone zorgen voor een tijdelijk, lokaal verminderd aanbod aan foerageermogelijkheden voor steltlopers in het projectgebied. Ook het verdwijnen van de strandhoofden zorgt voor een afname van de hoge voedselbeschikbaarheid op het hard substraat voor o.a. meeuwen, scholeksters en strandlopers.

Op de suppletieplaats kan in een aantal gevallen een tijdelijk gunstig foerageergebied voor opportunistische soorten zoals meeuwen ontstaan daar veel dode organismen via de pijplijn op het strand worden gebracht. Verder kunnen de polders landinwaarts van het projectgebied (vooral ’s winters) dienen als foerageerplaats voor de steenloper en andere steltlopers.

Aangezien de verwachte effecten tijdens de aanlegfase tijdelijk zijn en vogels erg mobiel zijn, worden geen aanzienlijke effecten verwacht. Uit een literatuurstudie is bovendien gebleken dat op lange termijn vaak vastgesteld wordt dat opspuitingen in havengebieden en ten behoeve van natuurontwikkeling een relatief snelle bezetting door foeragerende steltlopers kennen wanneer de opspuitingen met een gunstige korrelgrootte gebeuren (Speybroeck et al. 2007).

Verstoring

Geluidsoverlast en werkzaamheden tijdens de aanleg- en onderhoudsfase kunnen in principe voor een tijdelijke verstoring van de aanwezige avifauna zorgen. Veel steltlopers en meeuwen overtijen immers op het strand tijdens hoog water en verzamelen overdag op hoogwatervluchtplaatsen (bv. de rotonde). Veel verstoring van hoogwatervluchtplaatsen zou er toe kunnen leiden dat deze verlaten worden. Vooral tijdens de wintermaanden kan verder verstoring optreden onder de aanwezige foeragerende vogels (steltlopers en meeuwen)

64 5195| Project "Suppletie laag strand" in De Haan-Wenduine

tijdens laag water. Omdat vogels mobiel zijn en de verstoring van tijdelijke aard is, worden hier echter geen aanzienlijke effecten verwacht.

Vertroebeling van de waterkolom

In het subtidaal kan een beperkte tijdelijke vertroebeling van de waterkolom verwacht worden als gevolg van de opbouw en afbraak van de persleiding. Een aantal vogelsoorten zijn aangewezen voor hun voedsel op organismen die zich in de waterkolom bevinden. Hoe meer het water vertroebeld is, hoe moeilijker het wordt voor deze soorten om voedsel te vinden. De hinder die verwacht wordt als gevolg van de opbouw en afbraak van de persleiding wordt als zeer lokaal en tijdelijk verwacht en heeft bijgevolg geen aanzienlijke effecten.

7.4.1.2 Effecten na uitvoering

De oppervlakte droog strand neemt ten gevolge van de strandsuppletie toe, terwijl de oppervlakte nat strand ongeveer constant blijft. De ecologische potenties van het supratidaal in het projectgebied worden hoe dan ook zeer beperkt door de sterke antropogene verstoring. Het supralittoraal is wel van belang voor sommige vogelsoorten om te overtijen of als verzamelplaats om dan in groep naar een hoogwatervluchtplaats te vliegen. De toename van de oppervlakte supralittoraal brengt in de gegeven omstandigheden in het algemeen evenwel geen belangrijke meerwaarde naar fauna en flora toe.

Vaatplanten

Op het strand in De Haan-Wenduine komen geen vaatplanten voor.

Microphytobenthos en zoöbenthos

Fijnzandige sedimenten worden doorgaans gekenmerkt door hogere biomassa’s dan meer grofkorrelige sedimenten. Het gebruik van grofzandigere sedimenten zal dan ook een effect hebben op de biomassa van het benthos.

Verstoring door compactie

Op lange termijn zou toenemende recreatie als gevolg van een groter aandeel droog strand in principe een negatieve impact kunnen hebben op de bodemfauna (o.m. door betreding en compactie). Er wordt echter geen significante toename in recreatiedruk verwacht ten opzichte van de referentiesituatie.

Avifauna

Habitatverlies

De meeuwen en een aantal steltlopers, zoals steenloper en paarse strandloper, gebruiken de harde structuren als foerageergebied en als rustplaats. De strandsuppletie impliceert het verdwijnen van de strandhoofden. Dit betekent een direct lokaal verlies van foerageer- en voedselhabitat voor de voorkomende avifauna. Gezien de mobiliteit van de avifauna wordt dit effect niet als ernstig ingeschat.

Evaluatie van de te verwachten milieu-effecten 65

Verstoring

De toename van droog strand door de suppletie zal niet leiden tot een aanzienlijke toename in recreatiedruk op de avifauna ten opzichte van de huidige toestand.

7.4.2 Verscherpte natuurtoets

Het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) en het Integraal Verwevings- en Ondersteunend Netwerk (IVON) vormen twee belangrijke gebiedsgerichte instrumenten van het Vlaams natuur- en bosbeleid. Artikel 26bis van het decreet op natuurbehoud en het natuurlijk milieu van 19 juli 2002 stelt dat een overheid geen toestemming of vergunning mag verlenen voor een activiteit die onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur in het VEN kan veroorzaken. De verscherpte natuurtoets van het VEN gaat na of onvermijdbare en onherstelbare schade wordt veroorzaakt.

De geplande suppletie overlapt met het VEN-gebied ‘De Middenkust’ (GEN, nr. 102) ter hoogte van de secties167, 176 en 177. Bijgevolg dient de verscherpte natuurtoets voor deze werken uitgevoerd te worden.

De werken zullen niet leiden tot het permanent verlies van het strand en zijn natuurwaarden noch tot versnippering van het VEN. Met andere woorden: de zandsuppletie zal niet leiden tot een onherstelbare schade die niet meer kan worden hersteld met een kwantitatief en kwalitatief gelijkaardig habitat als deze die er voor de beschadiging aanwezig was.

7.5 Lucht

Tijdens de aanleg- en onderhoudsfase zijn emissies te verwachten. Deze emissies zijn te wijten aan baggerschepen, opspuiten van specie en werken met bulldozers.

De grootte van de emissies is afhankelijk van:

o De hoeveelheid aan te brengen specie en de korrelgrootte o Duur en periodiciteit van de werken o Aard van het ingezette materiaal (baggerschepen, bulldozers)

De hoeveelheid aan te brengen specie is vrij omvangrijk waardoor ook de duurtijd van de werken (85 tot 180 werkdagen) oploopt. Ten gevolge van de werken zijn dus extra emissies te verwachten. Toch worden geen overschrijdingen van de luchtkwaliteitsdoelstellingen verwacht t.h.v. de bewoning, gezien de achtergrondconcentraties, de aanvoer van zuiverder zeelucht bij de meest voorkomende windrichtingen (west tot noordwest), en de afstand van een aantal bronnen tot de bewoning (bvb lossen van baggerschepen op 600 tot 3000 m in zee).

Er worden geen blijvende effecten op luchtkwaliteit voorzien.

7.6 Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie

Het aanleggen van een laag strand heeft slechts een beperkte impact op de aspecten landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie.

66 5195| Project "Suppletie laag strand" in De Haan-Wenduine

7.6.1 Landschap

De aanleg van een laag strand heeft een invloed op de relatie tussen zee, strand en dijk. Sinds de aanleg van de zeewerende dijken is de relatie tussen zee en land sterk artificieel, ook op plaatsen waar geen dijken aanwezig zijn. Het handhaven van een zo goed als rechte kustlijn maakt permanent menselijk ingrijpen noodzakelijk. Dit houdt in dat op vele plaatsen zowel het strand als de duinen slechts een deels natuurlijk karakter hebben. Het uitvoeren van strandsuppleties om recreatieve of veiligheidsredenen maakt deel uit van het onderhoud van de kustlijn en de zeewering. Dit komt o.m. tot uiting in het nulalternatief.

Bijgevolg kan gesteld worden dat de voorziene ingrepen weliswaar een wijziging zullen betekenen van de bestaande toestand. Aan deze wijzigingen kunnen echter positieve noch negatieve effecten worden toegekend.

7.6.2 Bouwkundig erfgoed

De aanleg van een laag strand heeft geen impact op het bouwkundig erfgoed op de dijk. Bouwkundig erfgoed op het strand (pieren, staketsels, strandhoofden) worden slechts in zeer beperkte mate beïnvloed door het ophogen van het strand en het verplaatsen van de waterlijn. De strandhoofden komen wel onder het zand te liggen.

Vermits het gaat om de aanleg van een laag strand, is er slechts een zeer beperkt indirect effect ten gevolge van zandopwaaiing.

7.6.3 Archeologie

Het aanleggen van een laag strand heeft geen effect op eventuele archeologische waarden in de zone tussen het land en de laagwaterlijn. Het opspuiten heeft enkel tot effect dat bestaande waarden nog dieper onder het zand komen te liggen.

7.7 Mens – Ruimte

Door de strandsuppletie is er sprake van een toename van de strandoppervlakte, waarbij het gedeelte nat strand wel in omvang afneemt (-2% t.o.v. 2006). Tevens zorgt de suppletie voor een afdekking van de bestaande strandhoofden, waardoor de barrièrewerking wordt verminderd langsheen het strand. Wel zorgt de suppletie voor een grotere afstand tussen dijk/strand en de waterlijn, wat wel tot een zekere barrièrewerking leidt, afhankelijk van de specifieke breedte van het strand.

7.8 Mens - Mobiliteit

7.8.1 Gemotoriseerd verkeer

De te gebruiken persleiding bestaat uit buizen van 12 m lengte, die per vrachtwagen worden aangevoerd a rato van 12 buizen per vrachtwagen. De lengte van de leiding bedraagt 850m. Dat betekent dat voor de aan- en afvoer van de leiding telkens 6 vrachtwagens nodig zijn.

Bij het begin van de werken dienen ook enkele bulldozers ter plaatse te worden gebracht, ook dat transport zal met vrachtwagens gebeuren. Gezien het in totaal om een beperkt aantal vrachtwagens gaat die gedurende een korte periode aan- en af zullen rijden kan de verkeershinder als verwaarloosbaar worden beschouwd.

Evaluatie van de te verwachten milieu-effecten 67

Vrachtverkeer komende van de E40 Veurne wordt via de N377 Stationsstraat en de N9 Brugsebaan naar de N307 Brugsesteenweg gestuurd. Via de N307 wordt de N34 Ringlaan rond het centrum van Wenduine bereikt, waarop de Manitobahelling ten oosten van het centrum aantakt. Het verkeer komende van de E40 Brussel verlaat de E40 ter hoogte van de kruising met de N31, die gevolgd wordt tot aan de kruising met de N9 Oostendsesteenweg. die aansluit op de N307 Brugsesteenweg.

Figuur 7-4: Aanbevolen vrachtroutes tussen projectgebied en hoger wegennet

Om de 5 jaar worden echter ook buffervolumes aangebracht indien nodig (de onderhoudsfase). Indien dit volume minder dan 60.000 m³ bedraagt zal het zand met

68 5195| Project "Suppletie laag strand" in De Haan-Wenduine

vrachtwagens worden aangevoerd. Met een maximale hoeveelheid van 2.000 m³ per dag komt dit neer op max. 25 vrachtwagens per uur en per richting gedurende 30 werkdagen10.

De aanbevolen routes voorzien een minimum aan hinder voor omwonenden langs het traject. Een ophoging van 25 vrachtwagens per uur en per richting heeft een te verwaarlozen effect op de verkeersdoorstroming op hoofdwegen.

Op primaire en secundaire wegen met een profiel van 2x1 rijstrook en een scheiding van verkeersdeelnemers bedraagt het extra aandeel vrachtwagens 2 tot maximaal 4 procent van de bijhorende ‘verkeersleefbaarheidscapaciteit’. Dit is de maximaal aanvaardbare intensiteit (in PAE/uur/richting) op een wegsegment in functie van de verkeersleefbaarheid voor de omwonenden. Het aandeel extra verkeer ten gevolge van het project heeft een gelijkaardig aandeel t.o.v. de theoretische capaciteit van de primaire/secundaire wegen. Daarom wordt op dit type wegen een zeker negatief effect verwacht ten gevolge van betreffend project, voor een relatief korte periode van 30 werkdagen.

Een bepalende factor is uiteraard het tijdstip van uitvoering, gezien in de zomerperiode een grote toeristische stroom van en naar de kust komt o.a. via het aanbevolen traject. Daarom dient de materie buiten de zomerperiode aangevoerd te worden.

Indien het aan te brengen (onderhouds)buffervolume meer dan 60.000 m³ bedraagt, zal het zand vanop baggerschepen met persleidingen op het strand worden aangebracht zoals dit ook gebeurt in de aanlegfase van de zandsuppletie.

7.8.2 Veiligheid zwakke weggebruikers

De N307 Brugsesteenweg die vanuit beide richtingen gebruikt zal worden heeft een vrijliggend dubbelrichtingsfietspad aan de oostzijde, de N34 Ringlaan heeft aanliggende enkelrichtingsfietspaden. De N377 Stationsstraat heeft vrijliggende enkelrichtingsfietspaden, de N9 Brugsebaan en N9 Oostendsesteenweg hebben aanliggende enkelrichtingsfietspaden. Op de N31 in Brugge wordt het fietsverkeer volledig gescheiden van het gemotoriseerd verkeer.

Langs de aanbevolen routes zijn dus steeds fietsvoorzieningen voorzien, al dan niet conform de richtlijnen uit het Vademecum Fietsvoorzieningen. De kruispunten van de N34 Ringlaan met de N307 Brugsesteenweg en met de Manitobahelling zijn lichtengeregeld.

7.9 Mens – Gezondheid- en Veiligheidsaspecten

De menselijke gezondheid kan worden beïnvloed in die mate dat er sprake is van blootstelling aan fysische, chemische of biologische agentia. De laatste zijn hier niet aan de orde. Geluidsemissies zijn fysische agentia. Permanente visuele barrières zijn dit in zeker opzicht eveneens, aangezien zij meestal als negatief worden ervaren en psychische of psychosomatische effecten als gevolg daarvan niet kunnen worden uitgesloten. Atmosferische verontreiniging (verontreinigde lucht die wordt ingeademd) is een chemisch agens.

Uit de effectevaluatie van voorgaande disciplines is gebleken dat de atmosferische effecten niet van die aard zijn om gezondheidseffecten te veroorzaken. Nergens worden blijvende

10 Intensiteiten berekend op basis van grenswaarde van 60.000 m³ zand

Evaluatie van de te verwachten milieu-effecten 69

effecten op de luchtkwaliteit voorzien, en de aangegeven tijdelijke effecten zijn niet van die aard om uitgesproken gezondheidseffecten te veroorzaken.

Veruit de belangrijkste effecten van de verschillende onderzochte mogelijkheden betreffen de hinder die zich voor bewoners en andere gebruikers van de badplaatsen kunnen voordoen tijdens de aanlegfase (en eventueel ook tijdens onderhouds- of herstellingswerkzaamheden). Het gaat hier in de allereerste plaats om de geluidshinder teweeggebracht door het gebruik van rollend materieel, machines en toestellen gebruikt om de kustbeveiliging te realiseren. Het geproduceerde geluid (zelfs al zijn de machines geluidsarm) kan zowel de bewoners als de aanwezige badgasten wel degelijk verstoren. Zelfs al is het onwaarschijnlijk dat deze hinder zal leiden tot regelrechte gezondheidseffecten (zelfs niet bij de meest kwetsbaren) is een zo preventief mogelijke aanpak ten zeerste aanbevolen.

Voornamelijk tijdens de nacht kan geluidshinder aanleiding geven tot slaapstoornissen en verder tot concrete gezondheidseffecten, al moet gezegd worden dat het vastleggen van een oorzakelijk verband tussen de geluidsemissies enerzijds en de verstoring die bij de mens optreedt niet eenvoudig te bepalen is. Het is echter wel zo dat, indien men het vermijden van risico’s voor de menselijke gezondheid op het oog heeft bij de realisering van de kustbeveiliging, de aandacht dan wel gericht moet worden op het voorkomen van (langdurige) geluidshinder, en zeker tijdens de nachtelijke uren.

70 5195| Project "Suppletie laag strand" in De Haan-Wenduine

8. PASSENDE BEOORDELING

8.1 Administratieve voorgeschiedenis

Het Geïntegreerd Kustveiligheidsplan heeft tot doel een reeks maatregelen te formuleren die erop gericht zijn de zeewering te versterken en te verbeteren. De impact van deze maatregelen op mens en milieu werd onderzocht in een plan-MER (Resource Analysis et al., 2010). Langsheen de kust werden een aantal aandachtszones geïdentificeerd waar het nemen van maatregelen een noodzaak was. Voor deze aandachtszones werden telkens een aantal alternatieven onderzocht.

Op 17 december 2010 werd het plan-MER voor het Geïntegreerd Kustveiligheidsplan goedgekeurd. In het kader van het plan-MER werd ook een Passende Beoordeling opgemaakt.

Artikel 36ter van het Decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu speelt een cruciale rol in het behoud en beheer van Natura 2000 gebieden. In §3 van dit artikel wordt vermeld:

‘Een vergunningsplichtige activiteit of een plan of programma dat afzonderlijk of in combinatie met één of meerdere bestaande of voorgestelde activiteiten, plannen of programma’s, een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone kan veroorzaken, dient onderworpen te worden aan een passende beoordeling wat betreft de betekenisvolle effecten voor de speciale beschermingszone’.

Gezien de nabijheid van 10 Natura 2000 gebieden, werd in het kader van het plan-MER een passende beoordeling opgesteld. Deze bevat volgende elementen:

- een beschrijving van de Speciale Beschermingszones, van de integriteit van het plangebied en van de relevante elementen uit het plan zelf

- een beschrijving en beoordeling van de te verwachten effecten

- een overzicht van de mogelijke maatregelen ter mitigatie en compensatie

Globaal genomen is het voornaamste negatieve effect van het Geïntegreerd Kustveiligheidsplan op fauna en flora het verdwijnen van intertidaal of nat strand. Afhankelijk van het gekozen alternatief per zone, is er meer of minder verlies aan nat strand. De passende beoordeling van het goedgekeurde plan-MER geeft aan dat de geplande werken ter hoogte van De Haan-Wenduine geen significante effecten hebben op de aanwezige Natura 2000-gebieden.

8.2 Het project

Zoals eerder gesteld, situeert het project waar voorliggende Passende Beoordeling in kadert zich ter hoogte van De Haan-Wenduine en betreft een lage strandsuppletie (Figuur 8-1) in combinatie met een muur met parapet op de zeedijk en een hoge muur op de rotonde. Over een afstand van ongeveer 1.7 km wordt 705.000 m³ zand met korreldiameter 300 µm aangebracht. Het zand is afkomstig van zandwinningen op het Belgisch Continentaal Plat en wordt per baggerschip vervoerd. Via een zinkerleiding en persleiding wordt het zand op het

Passende beoordeling 71

strand gespoten. De zandaanvoer wordt gepland voor het najaar van 2011 (vanaf half oktober).

Figuur 8-1: Typeprofiel strandsuppletie laag strand

8.3 Betrokken speciale beschermingszones

Het belangrijkste betrokken Natura 2000 gebied is het SBZ-H ‘Duingebieden inclusief IJzermonding en Zwin’ (BE2500001). Dit Habitatrichtlijngebied wordt opgesplitst in 13 deelgebieden (Figuur 8-2). Eén van deze deelgebieden (‘Jonge duinen van Bredene en De Haan’) grenst in het westen (ter hoogte van sectie 170) aan het projectgebied. In het oosten (ter hoogte van secties 176 en 177) overlapt datzelfde deelgebied met het projectgebied (Figuur 8-3).

Figuur 8-2: Deelgebieden van het habitatrichtlijngebied ‘Duingebieden inclusief IJzermonding en Zwin’ (bron: Agentschap Natuur en Bos, in ontwerp - 2011)

72 5195| Project "Suppletie laag strand" in De Haan-Wenduine

Figuur 8-3: Situering van het projectgebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden

Ten zuiden van het projectgebied zijn verder ook het Habitatrichtlijngebied ‘Polders’ (BE2500002) en het uitgestrekte vogelrichtlijngebied ‘Poldercomplex’ (BE2500932) gesitueerd. Er is geen overlap met het projectgebied en het gaat om een heel ander type van omgeving met daaraan gerelateerde ecosystemen. Daarom is de aanwezigheid van deze gebieden in het kader van dit project minder relevant.

De Europees te beschermen habitattypes en soorten waarvoor het SBZ-H ‘Duingebieden inclusief IJzermonding en Zwin’ (BE2500001) werd aangemeld, staan opgelijst in Tabel 8-1.

Passende beoordeling 73

Tabel 8-1: Habitattypes en soorten in SBZ-H ‘Duingebieden inclusief IJzermonding en Zwin’ (bron: Agentschap Natuur en Bos, in ontwerp - 2011).

Van bovenstaande habitattypes komen de volgende types voor in het deelgebied ‘Jonge duinen van Bredene – De Haan’ waarvan delen ter hoogte van het projectgebied gelegen zijn (Agentschap Natuur en Bos, in ontwerp - 2011):

 1140 – Bij eb droogvallende slikwadden en zandplaten. De oppervlakte van dit habitattype is erg beperkt in het deelgebied ‘Jonge duinen van Bredene – De Haan’ (1,2 ha). Het habitattype komt niet voor in de SBZ-H ter hoogte van het projectgebied.

 2120 – Wandelende duinen op de strandwal met Ammophila arenaria. Dit habitattype komt in grote hoeveelheid voor ten oosten en ten westen van Wenduine, net achter het strand (77,7 ha). Het langwerpige stuk SBZ-H ter hoogte van de secties 176 en 177 bestaat volledig uit dit habitattype.

 2130* – Vastgelegde duinen met kruidvegetatie (grijze duinen). Dit habitattype komt in grote hoeveelheid voor in het deelgebied (97,3 ha), maar is niet terug te vinden in de buurt van het projectgebied.

 2160 – Duinen met Hippophae rhamnoides. Dit habitattype komt in relatief grote hoeveelheid voor in het deelgebied (39,2 ha). Een oppervlakte Duindoornstruweel komt voor ten westen van Wenduine ter hoogte van sectie 170.

74 5195| Project "Suppletie laag strand" in De Haan-Wenduine

 2180 – Beboste duinen van het Atlantische, Continentale en Boreale kustgebied. Dit habitattype komt in een beperkte hoeveelheid voor in het deelgebied (27,1 ha). Duinbossen komen landinwaarts en ten westen van Wenduine voor.

 2190 – Vochtige duinvalleien. Van de erg beperkte oppervlakte vochtige duinvalleien in het deelgebied (1,4 ha), komen er geen voor ter hoogte van het projectgebied.

 6510 – Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis). Slechts een minieme oppervlakte (0,5 ha) komt voor in het deelgebied en is niet terug te vinden rond het projectgebied.

Op de Biologische Waarderingskaart worden de duinvegetaties (2120 en 2160) ter hoogte van Wenduine gekarteerd als biologisch zeer waardevol.

Geen enkele van de soorten vermeld in bijlage II en III komen actueel voor in het deelgebied van de SBZ rond het projectgebied. Enkel van de nauwe korfslak zijn een aantal populaties in de bossen en duinen rond De Haan (ca. 2,5 km van het projectgebied) gekend.

Wat vleermuizen langs de Belgische kust betreft is er momenteel weinig geweten. Het is wel bekend dat het duinengebied door deze soorten wordt gebruikt als foerageergebied en dat bunkers en forten gebruikt worden als overwinteringplaats.

Het ontwerprapport nr. 30 ‘Instandhoudingsdoelstellingen voor speciale beschermingszones – BE250001 Duingebieden inclusief IJzermonding en Zwin, BE2500121 Westkust, BE2501033 Het Zwin’ (Agentschap Natuur en Bos, in ontwerp – 2011) beschrijft een aantal specifieke instandhoudingsdoelstellingen11 voor de Europees te beschermen soorten en habitats in deze zones. Deze worden, voor de relevante habitattypes die voorkomen in de omgeving van het projectgebied, hieronder opgesomd.

 2120: Uitbreiding van dit habitattype met 30 ha door omvormingsbeheer is noodzakelijk in functie van het behoud van de verstuivingsdynamiek en om vergrassing te beperken.

 2160: Behoud van de huidige oppervlakte is belangrijk met het oog op het behoud van een ‘goede tot uitstekende’ staat van instandhouding. Men moet streven naar structuurrijke struwelen met voldoende variatie in leeftijdsklassen en zonder exoten.

 2180: Uitbreiding met 150-200 ha, waarvan de helft gerealiseerd kan worden door omvorming van uitheemse bestanden, zodanig dat meer robuuste en gebufferde kernen worden bekomen. Behoud van structuurdiversiteit en dood hout en aandacht voor boszomen en open plekken in functie van habitattypische soorten zijn prioritair.

Volgens het ontwerprapport zijn volgende prioritaire inspanningen relevant voor het deelgebied ‘Jonge duinen van Bredene - De Haan’ om bovenstaande (ontwerp)instandhoudingsdoelstellingen te bereiken:

- de realisatie van bijkomend en meer kwalitatief hoogstaand kustbos door omvorming van uitheemse bestanden; - het terugdringen van vergrassing, verruiging en verstruweling in vnl. stuifduinen duingraslanden en duinvalleien;

11 Let wel: het gaat hier voorlopig nog over een ontwerp van de instandhoudingsdoelstellingen

Passende beoordeling 75

- het terugdringen van invasieve exoten om de kwaliteit van onder meer de habitattypes 2120, 2160 en 2180 te verbeteren; - de realisatie van dynamische stuifduinen door natuurtechnische maatregelen.

8.4 Beoordeling van optredende effecten

8.4.1 Biotoopverlies

Intertidaal

Er wordt ten gevolge van de strandsuppletie een verwaarloosbaar verlies aan intertidaal verwacht in het projectgebied. Dit verlies situeert zich niet in de SBZ-H en wordt als niet significant beschouwd.

Duinen

Door het langgerekte karakter van de kustduinen ter hoogte van het projectgebied kunnen negatieve randeffecten over een grote lengte inwerken. Duinecosystemen zijn gekend om hun gevoeligheid voor verdroging, voedselaanrijking en invasieve soorten. Gezien binnen het projectgebied een strandsuppletie wordt voorzien, gaan geen duinhabitats en biologisch waardevolle elementen, beschermd in het kader van Natura 2000, verloren.

Strandhoofden

Het verlies van strandhoofden heeft voor de aanwezige aangemelde soorten in het kader van de Habitatrichtlijn geen rechtstreeks effect omdat deze dieren weinig direct gebruik maken van harde substraten.

8.4.2 Vervuiling

Het vrachtverkeer tijdens de aanleg- en onderhoudsfase zorgt niet voor een belangrijke aantasting van de luchtkwaliteit (zie ook paragraaf 7.5). Daarom zijn ook geen effecten op de beschermde habitats en soorten te verwachten.

8.4.3 Verstoring

Avifauna

Het zand zal via aan persleiding op het strand aangebracht worden, enkel de aanvoer van de benodigde werktuigen en de persleiding vereist aanvoer met vrachtwagens. Dit zal voor minimale verstoring van de aanwezige avifauna zorgen. De benodigde vrachtwagens zullen bovendien via de Ringlaan en de Manitobahelling het strand bereiken waardoor ze slechts over een minimale afstand langs het SBZ-H zullen rijden.

Om de 5 jaar worden, indien nodig, ook buffervolumes zand in het projectgebied aangebracht (de onderhoudsfase). Indien dit volume minder dan 60.000 m³ bedraagt, zal het zand per vrachtwagen worden aangevoerd. Met een maximale hoeveelheid van 2.000 m³ per dag komt dit neer op max. 25 vrachtwagens per uur en per richting gedurende 30 werkdagen12. Deze werken kunnen in principe de aanwezige avifauna verstoren. Ter hoogte

12 Intensiteiten berekend op basis van grenswaarde van 60.000 m³ zand

76 5195| Project "Suppletie laag strand" in De Haan-Wenduine

van het projectgebied komen echter geen strandbroedende vogelsoorten van Bijlage IV voor. De kluut en de blauwborst broeden meer landinwaarts, o.a. in de Uitkerkse Polder. Gezien de afstand van het projectgebied tot deze polder en de SBZ-V ‘Poldercomplex’ worden geen significant negatieve effecten verwacht.

Indien het aan te brengen (onderhouds)buffervolume meer dan 60.000 m³ bedraagt, zal het zand vanop baggerschepen met persleidingen op het strand worden aangebracht zoals dit ook gebeurt in de aanlegfase van de zandsuppletie. De verstorende effecten voor avifauna zijn dan dezelfde als in de aanlegfase maar van kortere duur.

Gezien de mobiliteit van vogels en de beperkte omvang van het project worden verder geen effecten verwacht op doortrekkende of overwinterende vogelsoorten.

8.5 Conclusie

Op basis van de bovenstaande bespreking worden geen significant negatieve effecten verwacht op de SBZ-H door de strandsuppletie omdat door de suppletie geen Europees te beschermen habitats noch te beschermen soorten zullen aangetast worden. Het project brengt ook de eerder vernoemde, relevante (ontwerp)instandhoudingsdoelstellingen voor de SBZ-H niet in gevaar.

Volgende stellingen zijn bijgevolg geldig: 1. Het project heeft geen impact op de habitats (natuurlijke habitats en habitats van een soort) qua oppervlakte, ruimtelijke spreiding, structuur en kwaliteit. 2. Het project heeft geen impact op het evenwicht tussen de verspreiding en densiteit van de soorten en de populaties in zijn geheel. 3. Het project heeft geen potentiële impact op de vitale factoren hoe de SBZ functioneert als ecosysteem. 4. Het project heeft geen impact op de abiotische relaties die de structuur en functie van de SBZ bepalen. 5. Het project heeft geen impact op het bereiken van een gunstige staat van instandhouding voor de betreffende SBZ.

Passende beoordeling 77

9. MILDERENDE MAATREGELEN

9.1 Bodem

Voor de discipline bodem worden geen milderende maatregelen voorzien.

9.2 Water

Het zand voor versterking wordt uit zee gewonnen. Het zand voor de strandsuppletie moet qua korrelgrootte zo goed mogelijk aansluiten bij het natuurlijke strandsediment. Het zand mag niet veel slib of grotere deeltjes bevatten (zodat het kan stuiven en er na versterking een natuurlijke verdere ontwikkeling mogelijk wordt).

9.3 Geluid

De geluidsoverlast ten aanzien van de receptor mens kan beperkt worden door rekening te houden met één of meerdere van de hieronder opgegeven maatregelen:

 Inzet van geluidsarm materieel: werktuigen voorzien van geluidsbeperkende maatregelen (bv. bulldozer met akoestisch dempingsrooster aan de luchttoevoer, geluidsgeïsoleerde motorkompartimenten)

 Werken bij voorkeur uitvoeren buiten het toeristische seizoen

 Werken niet ’s nachts uitvoeren

9.4 Fauna en Flora

Vanuit de discipline Fauna en Flora kunnen een aantal milderende maatregelen voorgesteld worden om de effecten van de strandsuppletie te beperken.

9.4.1 Korrelgrootte

Zandsuppletie kan door veranderingen in korrelgrootte en korrelvorm wijzigingen in de dichtheid en een toenemende compactie van het strand veroorzaken. De effecten van compactie uiten zich via veranderingen in de interstitiële ruimte, capillariteit, waterretentie, permeabiliteit en uitwisseling van gassen en nutriënten. Naast de doordringbaarheid van de bodem voor vogelsnavels wordt ook de verticale migratie (locomotie) van de infauna verhinderd wanneer de korrelgrootte en samenstelling van het aanvulmateriaal verschillen van de originele strandsedimenten en compactie in de hand werken. Bij strandsuppleties wordt best gewerkt met een korrelgrootte die de oorspronkelijke korrelgrootte benadert.

Voor de strandsuppletie te De Haan – Wenduine zal enkel zand worden gebruikt waarvan de gemiddelde korrelgrootte tussen 210 en 300 µm is gelegen. Tijdens de werken worden korrelproeven uitgevoerd om dit te controleren en zo nodig de winzones bij te sturen.

9.4.2 Slib-/Organisch materiaal-/grindgehalte

Hoge gehalten aan fijn materiaal (o.a. slib en particulair organisch materiaal) kunnen de turbiditeit doen stijgen. Verder kan een hoge silt/kleiconcentratie in suppletiezand resulteren

78 5195| Project "Suppletie laag strand" in De Haan-Wenduine

in een traag herstel van macrobenthische organismen. Hoge concentraties aan organisch materiaal, klei, silt en ander fijn materiaal in het suppletiezand moeten worden geweerd. Zand dat direct op het strand wordt aangebracht heeft bij voorkeur een maximale organisch stof gehalte <0,5%, een maximale lutumgehalte (<2um) van 2% en een maximale slibgehalte (<16um) van 3%. Het zand mag geen grof grind, keien of materiaal bevatten dat groter is dan de ¾ inch van een zeef, in een percentage of grootte groter dan op het natuurlijke strand: het materiaal mag niet leiden tot cementatie van het strand.

Voor de strandsuppletie te De Haan – Wenduine zullen de gehaltes gecontroleerd worden aan de hand van korrelproeven. De winzones zullen bijgestuurd worden bij een te fijne korrel, bij de aanwezigheid van keien of indien het kalkgehalte groter is dan 30%

9.4.3 Tijdstip van uitvoering

De meest voorkomende avifauna op het strand van Wenduine zijn meeuwen die het strand voornamelijk gebruiken om te rusten en te foerageren. Voor dit type vogels is de meest aangewezen periode voor de uitvoering van de werken de zomermaanden. Ook voor de Drieteenstrandloper wordt de suppletie bij voorkeur niet tijdens de wintermaanden uitgevoerd. De voorkeursperiode voor deze soort is tussen april en eind juni. Weliswaar dient in het achterhoofd gehouden te worden dat alle vogelsoorten erg mobiel zijn en bij verstoring andere stranden kunnen opzoeken.

De strandsuppletie in De Haan-Wenduine is gepland in het najaar van 2011.

9.5 Lucht

Rekening houdend met het feit dat zich niet direct problemen stellen naar de luchtkwaliteit, als gevolg van de suppletie, worden niet direct milderende maatregelen strikt noodzakelijk geacht.

Wel kan, om de emissieniveaus zo veel mogelijk te beperken, aangeraden worden om te werken met baggerschepen met lage emissies en zo groot mogelijke beuninhoud. De ouderdom van de motoren van het schip en de gebruikte brandstof zijn bepalend voor zijn emissie. Daarnaast is ook goed onderhoud van de schepen van belang.

Om de emissies van baggerschepen te beperken, zijn ook volgende maatregelen mogelijk:

 Gebruik van S-arme brandstof

 Toepassen van een denox (SCR)

 Gebruik van roetfilters

Bij deze mag evenwel niet uit het oog verloren worden dat het inzetten van al deze maatregelen in feite steeds gepaard gaat met verhoogde brandstofverbruik (verhoogde CO2 emissie), zowel bij de productie van bvb zwavelarme brandstof, als bij het gebruik van denox en roetfilters. Bij SCR dient bijkomend rekening gehouden te worden met additionele ammoniakemissies met bijhorende verzurende effecten, en de emissies die gepaard gaan met de productie en transport van ammoniak of ureum.

 Controle op het wettelijk verplicht gebruik van zwavelarme brandstoffen binnen Vlaanderen en binnen de volledige SECA zone van de Noordzee. Dergelijke controles kunnen uitgevoerd worden vanop de dijk, door uitvoeren van immissiemetingen

Milderende maatregelen 79

windafwaarts voorbijvarende schepen of door gebruik te maken van vliegtuigen met ingebouwde meetapparatuur.

 Door fiscale maatregelen kan er een versnelde omschakeling naar emissie armere motoren gerealiseerd worden. Zonder dergelijke maatregelen en/of wettelijke verplichtingen dient rekening gehouden te worden met het langdurig gebruik van meer vervuilende motoren die een veel langere levensduur hebben (+- 25-30 jaar) dan motoren bij vrachtwagens.

Om de impact gerelateerd aan het inzetten van bulldozers te verminderen is vooral het inzetten van de nieuwste types met verlaagde emissieniveaus (omwille van wettelijke vereisten) aangewezen.

De inzet van baggerschepen is gebaseerd enerzijds op de bodemdiepte van het koppelpunt op zee (waar het schip aankoppelt op zee) en anderzijds op een verhoogd rendement door schepen met een zo groot mogelijke beuninhoud in te zetten. Deze grotere schepen zorgen ervoor dat de emissieniveaus zo veel mogelijk beperkt worden. Ook het gebruik van een grovere zandfractie leidt tot emissie verminderingen door de beperking van wegwaaiend stof.

9.6 Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie

Voor de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie worden geen milderende maatregelen voorzien.

9.7 Mens – Ruimte

Voor de discipline mens-ruimte worden geen milderende maatregelen voorzien.

9.8 Mens – Mobiliteit

Zoals bepaald bij de berekening van de effecten op gebied van mobiliteit zal de extra verkeersgeneratie een zekere invloed hebben op de bestaande situatie langsheen het voorgestelde traject. Volgende maatregelen worden aanbevolen:

 uiteraard dienen de aanbevolen routes gevolgd te worden teneinde zo weinig mogelijk omwonenden te hinderen;

 het plaatsen van extra signalisatie (indien nodig) om te vermijden dat het vrachtverkeer afwijkt van de voorgeschreven routes;

 een goede coördinatie van de verschillende verkeersgenererende projecten en hinderende wegenwerken die op een zelfde tijdstip zouden worden uitgevoerd.

Het project zal uitgevoerd worden buiten het toeristisch seizoen, ten vroegste vanaf 15 september. Tijdens deze periode zijn de verkeersintensiteiten nabij het projectgebied minimaal.

80 5195| Project "Suppletie laag strand" in De Haan-Wenduine

9.9 Mens – Gezondheid- en Veiligheidsaspecten

Om het risico op ontploffende oorlogsmunitie te vermijden tijdens de werken zal het strand vooraf gescreend worden. De plannen worden aan de aannemer bezorgd zodat hij rekening kan houden met aanwezige munitie bij uitvoering van de werken. Op basis van een eigen specifieke risico-analyse treft de aannemer voorzorgsmaatregelen.

Milderende maatregelen 81

10. BESLUIT

De suppletie in Wenduine heeft een grote omvang en strekt zich uit over een achttal secties. De oppervlakte droog strand neemt toe met zo’n 32% (t.o.v. 2006) terwijl de oppervlakte nat strand nagenoeg constant blijft. Omwille van de knik die in de huidige kustlijn aanwezig is worden er belangrijke verliezen naar de naastgelegen secties verwacht waarbij zand voornamelijk naar het oosten, richting Harendijke, zal getransporteerd worden. Indien het zand daar afgezet wordt, is er mogelijks minder (of geen) onderhoud nodig in Harendijke.

De effecten op de discipline water zijn gering. Zowel de opbouw en afbraak van de persleiding als de suppletie zelf kan voor een tijdelijke vertroebeling van de waterkolom zorgen. Hoe meer het water vertroebeld wordt, hoe moeilijker het wordt voor bepaalde avifaunasoorten om voedsel te vinden. Verder zal de grondwaterstand in geringe mate stijgen in het nieuwe strandgedeelte. Ten westen van de rotonde zal landinwaartse opbolling optreden gezien het strand op deze locatie meteen aan de duinen grenst.

De impact op bodemfauna is negatief, daar door de strandsuppletie (tijdelijke) volledige mortaliteit van het benthos wordt veroorzaakt en ook de strandhoofden (permanent) verdwijnen en daarmee een deel van de bodemfauna. Dit betekent een direct lokaal verlies van foerageer- en voedselhabitat voor de voorkomende avifauna. De vogelsoorten zijn weliswaar mobiel waardoor ze (tijdelijk) op andere plaatsen aan de kust kunnen foerageren. Verder worden geen aanzienlijke effecten verwacht voor de andere aanwezige fauna- en florasoorten ter hoogte van Wenduine.

Zowel voor de discipline geluid als voor de discipline lucht zijn de effecten lokaal en beperkt tot de aanleg- en onderhoudsfase. De inzet van geluidsarme en goed onderhouden machines kan ervoor zorgen dat het effect beperkt blijft.

Als algemene conclusie kan gesteld worden dat de geplande strandsuppletie vanuit milieuoogpunt aanvaardbaar is, mits de voorgestelde milderende maatregelen zo veel als mogelijk in acht worden genomen.

82 5195| Project "Suppletie laag strand" in De Haan-Wenduine

11. VERKLARENDE WOORDENLIJST

Een andere keuzemogelijkheid, beantwoordend aan de doelstelling van Alternatief het plan

Afpomping van water om het grondwaterniveau plaatselijk te verlagen Bemaling zodat werken in droge grond kunnen uitgevoerd worden

Verticale bodemdoorsnede waarin de opbouw en de ontwikkeling van Bodemprofiel de bodem waarneembaar is

Milieuaspect dat in het kader van milieueffectrapportage onderzocht wordt, door de regelgeving vastgelegd als de disciplines ‘mens’, ‘fauna Discipline en flora’, ‘bodem’, ‘water’, ‘lucht’, ‘licht, warmte en straling’, ‘geluid en trillingen’, ‘klimaat’, ‘landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie en materiële goederen’

Eolisch Beweging van zand door de wind zandtransport

Een uitzonderlijke hoge algenactiviteit als gevolg van een verhoogde Eutrofiëring beschikbaarheid van nutriënten (vnl. stikstof en fosfor) door menselijk handelen

Faunistisch Met betrekking tot de dierenwereld

Floristisch Met betrekking tot de plantenwereld

Waterbouwkundige constructie in zee, parallel aan de kustlijn, die de Golfbreker golven breekt en zodoende de golfenergie vermindert; ook wel “breekwater” genoemd

Gemiddeld Laagste Laagwater bij Springtij; hydrografisch referentievlak H-peil of GLLWS voor België en Nederland dat plaatsafhankelijk is; te Oostende gelijk aan T.A.W. + 0,388 m

Significante golfhoogte of dominerende golfhoogte; bepaald als rekenkundig gemiddelde van het hoogste derde van alle golfhoogten Hs van een golfopname. Het blijkt de golfhoogte te zijn die een geoefend waarnemer visueel zou vaststellen

Alle in zout of zoet water levende dieren die geassocieerd zijn aan een Infauna losse, uit klei, zand of grind bestaande, bodem.

Het beleid gericht op het gecoördineerd en geïntegreerd ontwikkelen, beheren en herstellen van watersystemen met het oog op het bereiken Integraal van de randvoorwaarden die nodig zijn voor het behoud van dit waterbeleid watersysteem als zodanig, en met het oog op het multifunctionele gebruik, waarbij de behoeften van de huidige en komende generaties in rekening wordt gebracht

Verklarende woordenlijst 83

Kwelgebieden zijn plaatsen waar grondwater voortdurend aan de Kwel oppervlakte komt (opwaartse grondwaterstroming i.p.v. infiltratie)

Natuurlijke of rechtspersonen door de Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu als deskundige voor het opstellen van een milieueffectrapport in één of meerdere disciplines ‘mens’, ‘fauna en MER-deskundige flora’, ‘bodem’, ‘water’, ‘lucht’, ‘licht, warmte en straling’, ‘geluid en trillingen’, ‘klimaat’ en ‘monumenten en ‘landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie en materiële goederen’

Een poldergebied weer teruggeven aan de zee / zeearm waardoor het invloed ondergaat van de getijden. Het kan een manier zijn om de Ontpoldering komberging van de zeearm te vergroten en daarmee de kans op dijkdoorbraken te verkleinen. De polder zal veranderen in een nieuw schorren- en slikkengebied.

Beschrijft de evolutie van het studiegebied in de toekomst, rekening Ontwikkelings- houdend met de autonome evolutie van het gebied en met de evolutie scenario o.i.v. plannen en beleidsopties

De toestand van het studiegebied, waarnaar gerefereerd wordt in Referentiesituatie functie van de effectvoorspelling, omvattende: de huidige, gewijzigde en de wenselijke situatie

Een relict is een overblijfsel uit vroegere tijd dat nog getuigt van de toestand die toenmaals was. Met betrekking tot landschappen kunnen Relict relicten zeer divers in aard zijn en getuigen in vele gevallen van een wordingsgeschiedenis. In wezen zijn dit punt-, lijn- en vlakvormige relicten

De tijdspanne waarbinnen statistisch mag verwacht worden dat een storm met bepaalde karakteristieken zal optreden. Hoe hoger de Retourperiode retourperiode, hoe zwaarder de storm. Een storm met een retourperiode van 50 jaar is een storm die statistisch gezien 1 maal per 50 jaar voorkomt

Constructie dwars op de kustlijn, opgebouwd uit harde materialen, die aanvangt op het strand en tot een stuk voorbij de laagwaterlijn Strandhoofd doorloopt in zee; deze constructie heeft tot doel het strand vast te houden of minder te laten eroderen door de getijdestroming; wordt in de volksmond vaak verkeerdelijk “golfbreker” genoemd

Het gebied dat bestudeerd wordt in functie van het vaststellen van de Studiegebied milieueffecten en afhankelijk is van de invloedssfeer van de milieueffecten

Tweede Algemene Waterpassing. Belgische standaard gebruikt om T.A.W. hoogtepeilen aan te geven. 0 m T.A.W. komt overeen met de gemiddelde laagste laagwaterstand bij springtij in Oostende

84 5195| Project "Suppletie laag strand" in De Haan-Wenduine

12. AFKORTINGEN

BS Belgisch Staatsblad

GDU Golfdempende uitbouw van de zeedijk

GNOP Gemeentelijk Natuurontwikkelingsplan

GRUP Gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan

ICZM Integrated Coastal Zone Management (Duurzaam Kustbeheer)

IHD Instandhoudingsdoelstellingen

IPCC Intergovernmental Panel on Climate Change

KRW Kaderrichtlijn Water

m.e.r. Milieueffectrapportage (het proces)

MB Ministerieel Besluit

MCA Multicriteria-analyse

MER Milieueffectrapport (het rapport)

NEC National Emission Ceilings

RUP Ruimtelijk uitvoeringsplan

SBZ Speciale beschermingszone

TAW Tweede Algemene Waterpassing

Afkortingen 85

13. REFERENTIELIJST

Agentschap Natuur en Bos (in ontwerp - 2011). ONTWERP Rapport 30 Instandhoudingsdoelstellingen voor speciale beschermingzones BE2500001 Duingebieden inclusief Ijzermonding en Zwin, BE2500121 Westkust, BE2501033 Het Zwin. In ontwerp.

De Moor G. & De Decker M. (1981).Sedimentkenmerken van zandstranden op de Belgische kust Natuurwetenschappelijk Tijdschrift, 63, p 49-80.

De Moor G. (2006). Het Vlaamse strand, geomorfologie en dynamiek. VLIZ, Oostende, 154 p.

Declercq E. & De Moor G. (1996).Geomorfologie. In : Provoost, S. & Hoffmann, M. (red.). Ecosysteemvisie voor de Vlaamse kust. 1. Ecosysteembeschrijving. Instituut voor Natuurbehoud en Universiteit Gent, i.o.v. AMINAL, afdeling Natuur, Brussel, p 48-86.

Degraer S., Volckaert A. & Vincx, M. (2003). Macrobenthic zonation patterns along a morphodynamical continuum of macrotidal, low tide bar/rip and ultra-dissipative sandy beaches. Estuarine, Coastal and Shelf Science, 56 (3-4), p 459-468.

Degraer, S. (1999). Macrobenthos of shallow marine habitats (Belgian coast) and its use in coastal zone management. Doctoraatswerk, Universiteit Gent.

Deronde B, Houthuys R. & DeWolf P. (2007). Het zandtransport langs de vlaamse kust, opgevolgd vanuit de lucht. Grote Rede, 19, p 7–12.

DHV, 2010. Achtergronddocument Natuurrapportage Zandmotor Delflandse kust. (WA- WN20090133)

IMDC, 2007. Geïntegreerd kustveiligheidsplan. Vooroeversuppleties. (I/NO/11310/07.170/ABO).

IMDC, 2008. Geïntegreerd kustveiligheidsplan. Deelrapport I: toetsing (I/RA/11310/07.142/ABO)

IMDC, 2009. Geïntegreerd kustveiligheidsplan. Onderhoudsvolumes (I/NO/11310/09.229/ABO).

IMDC, 2009. Geïntegreerd kustveiligheidsplan. Ontwerp maatregelen (I/NO/11310/09.026/ABO).

IMDC, 2009. Geïntegreerd Kustveiligheidsplan: Morfologische effecten van de voorgestelde maatregelen.

IMDC, 2010. Geïntegreerd kustveiligheidsplan. Morfologische effecten van de voorgestelde maatregelen. (I/NO/11310/09.303/ABO).

Kaag N.H.B.M., A. Weber, W.E. Lewis & J.A. van Dalfsen (2004). Ecologische monitoring kustverdedigingsproject Oostende (T0-situatie, fase 2): zacht substraat. TNO-rapport R2004/563.

86 5195| Project "Suppletie laag strand" in De Haan-Wenduine

Paelinckx D. & Wils C. (2001) Biotopen volgens de Biologische Waarderingskaart. In: (eds.) Kuijken E., Boeye D., De Bruyn L., De Roo K., Dumoirtier M., Peymen J., Schneiders A.,Van Straaten D., Weyembergh G. (2001) Natuurrapport 2001. Toestand van de natuur in Vlaanderen: cijfers voor het beleid. Mededeling van het Instituut voor Natuurbehoud nr. 18, Brussel.

Resource Analysis i.s.m. ANTES Milieustudies, JOVECO, IMDC en Grontmij (2010). Plan-MER Geïntegreerd Kustveiligheidsplan. In opdracht van Afdeling Kust.

Speybroeck J., Bonte D., Courtens W., Gheskiere T., Grootaert P., Maelfait J.-P., Mathys M., Provoost S., Sabbe K., Stienen E., Van Lancker V.R.M., Vincx, M., Degraer S. (2004). Studie over de impact van zandsuppleties op het ecosysteem: eindrapport. Universiteit Gent/KBIN/Instituut voor Natuurbehoud: . 201 pp.

Speybroeck, J. et al. (2005). Biologische evaluatie van elf strandzones langs de Vlaamse kust - B.E.S.T. : eindrapport. AMINAL, Afd. Natuur, cel Kustzonebeheer: Brussel : Belgium. 181 pp.

Speybroeck, J. et al. (2005). How may beach nourishment affect the sandy beach ecosystem? : the case of Belgian beaches, in: Herrier, J.L. et al. (Ed.) (2005). Proceedings "Dunes and Estuaries 2005" : international conference on nature restoration practices in european coastal habitats. Vliz special publication, 19: pp. 557-568.

Speybroeck, J. et al. (2005). Studie over de impact van zandsuppleties op het ecosysteem - fase 1 : dossiernummer 202.165: eindrapport. Universiteit Gent: Gent : Belgium. 122 pp.

Ugent, Studie van de impact van zandsuppleties op het ecosysteem, Administratie Waterwegen en Zeewezen.

Vandenbohede, A.; Lebbe, L. en Courtens, C. (2009). De Panne – Natuurreservaat De Westhoek. Monitoring van het grondwater rond de slufters. 3e tussentijds rapport.

Vanpoucke Ph., Vanderkimpen P., Van der Biest K., Reyns J., Verwaest T., Peeters P., Holvoet K., Mostaert F., 2008. Overstromingsrisico’s aan de Vlaamse kust. Evaluatie van de zeewering. Deel 2: Resultaten quick scan. WL Rapporten, 718/2C. Waterbouwkundig Laboratorium & Universiteit Gent & Soresma-Haecon: Borgerhout, België.

Referentielijst 87

14. BIJLAGEN

Bijlagen 89

BIJLAGE A VOORBEELDPROFIELEN

Bijlagen 91

92 5195| Project "Suppletie laag strand" in De Haan-Wenduine

Bijlagen 93

94 5195| Project "Suppletie laag strand" in De Haan-Wenduine

Bijlagen 95

96 5195| Project "Suppletie laag strand" in De Haan-Wenduine

BIJLAGE B RESULTATEN LUCHTKWALITEITSMETINGEN VMM

Meetposten VMM en hun meetwaarden in µg/m³ voor kalenderjaar 2008, en aantal overschrijdingen korte termijngemiddelden (waarden tussen haakjes) (bron jaarverslag VMM 2009 over luchtkwaliteit 2008)

Meetpost Locatie X Y SO2 NO2 O3 PM10

44N002 Zeesluis 69993 225436 Jaargemiddelde 6 - - - Zeebrugge Max.uurwaarde 193 Max.dagwaarde 28

44N012 Damse weg 79753 216530 - - Jaargemiddelde 43 jaargemiddelde 29 Moerkerke Aantal overschrijdingen doelstelling Aantal overschrijdingen 120 µg/m³ (0) daggrenswaarde (29)

Aantal ozondagen, minstens 1 uur > 180 µg/m³ : (0)

44N029 Houtem 24655 191071 Jaargemiddelde 2 Jaargemiddelde 16 Jaargemiddelde 46 jaargemiddelde 29

Max.uurwaarde 34 Max. uurwaarde 85 Aantal overschrijdingen doelstelling Aantal overschrijdingen Max.dagwaarde 8 120 µg/m³ (0) daggrenswaarde (26) Aantal ozondagen, minstens 1 uur > 180 µg/m³ : (0)

47E14 1 Damsestwg – 71842 219377 - Jaargemiddelde 16 - - Zwiersweg Dudzele Max. uurwaarde 104

47E15 1 Brouwerijstraat 66645 215775 - Jaargemiddelde 19 - - Max. uurwaarde 140

- geen meetwaarden

1 : wegens ontbreken van de waarden voor 2008 werden de meetwaarden voor 2007 opgenomen

Bijlagen 97

Beknopte bespreking resultaten

Globaal gezien blijkt uit de meetwaarden de positieve impact van de overheersende zuidwesten-westenwinden waarbij zuiverder lucht van over zee aangevoerd wordt.

Uit de meetwaarden blijkt wel duidelijk de impact van de scheepvaart in de haven van

Zeebrugge, waar t.h.v. de sluis sterk verhoogde uurwaarden inzake SO2 gemeten worden. Omwille van de verplichting voor de scheepvaart om in de toekomst met brandstoffen te varen met lagere zwavelgehalten kan aangenomen worden dat de impact zal afnemen.

Ook de hogere maximale uurwaarden inzake NO2 in de meetstations Dudzele en Zuienkerke, wijzen op de impact van belangrijke lokale bron(nen).

De meetwaarden voor 2008 voldoen t.h.v. de meetstations voor alle gemeten parameters aan de luchtkwaliteitsdoelstellingen. Zelfs aan de doelstelling voor de daggemiddelde grenswaarde inzake PM10, waarvoor op veel plaatsen in Vlaanderen overschrijdingen worden vastgesteld, wordt voldaan t.h.v. de meetplaatsen waar deze parameter gemeten wordt.

Het voldoen aan de doelstellingen t.h.v. de meetplaatsen sluit evenwel niet uit dat op bepaalde locaties met relevante plaatselijke bronnen alsnog overschrijdingen kunnen optreden, zeker in jaren die gekenmerkt worden door een meteo die regelmatig aanleiding geeft tot mindere of slechte dispersie en/of verhoogde) achtergrondconcentraties die bvb voorkomen in periodes met weinig og geen wind, oostenwind, temperatuursinversie,… .

Inzake PM2,5 zijn er geen meetwaarden beschikbaar, maar rekening houdend met het feit dat de PM2,5 concentratie doorgaans 60 à 70% van de PM10 concentratie omvat, kan men stellen dat t.h.v. de meetplaatsen waar PM10 gemeten wordt (zijn eerder achtergrondgebieden voor iets van de kust afgelegen plaatsen) ook aan de toekomstige grenswaarde voldaan wordt die vanaf 2015 van kracht zal worden.

98 5195| Project "Suppletie laag strand" in De Haan-Wenduine

BIJLAGE C INTERPOLLATIEKAARTEN LUCHTKWALITEIT 2008 IN VLAANDEREN (BRON: JAARVERSLAG VMM 2009)

Bijlagen 99

100 5195| Project "Suppletie laag strand" in De Haan-Wenduine

Bijlagen 101

102 5195| Project "Suppletie laag strand" in De Haan-Wenduine

Bijlagen 103

104 5195| Project "Suppletie laag strand" in De Haan-Wenduine

Bijlagen 105

106 5195| Project "Suppletie laag strand" in De Haan-Wenduine

BIJLAGE D LUCHTKWALITEITSDOELSTELLINGEN

In onderstaande tabel worden de actueel van toepassing zijnde, en de reeds vastgelegde toekomstige luchtkwaliteitsdoelstellingen opgenomen, zoals af te leiden uit de Europese regelgeving (overeenkomstig de Europese Kaderrichtlijn ‘Lucht’ , herziening goedgekeurd op 14 april 2008)

Polluent Middelingtijd Grenswaarde Overschrijdingsmarge Datum waarop aan de grenswaarde moet voldaan worden

Zwevende deeltjes (PM10)

3 Daggrenswaarde 24 uur 50 µg/m PM10 mag 50% bij de inwerking- 1 januari 2005 voor de bescherming niet meer dan 35 treding van deze van de gezondheid keer per jaar worden richtlijn, op 1 januari van de mens overschreden. 2001 en daarna om de twaalf maanden met een gelijkblijvend jaarpercentage afnemend tot 0% uiterlijk 1 januari 2005

3 Jaargrenswaarde kalenderjaar 40 µg/m PM10 20% bij de inwerking- 1 januari 2005 voor de bescherming treding van deze

van de gezondheid richtlijn, op 1 januari van de mens 2001 en daarna om de twaalf maanden met een gelijkblijvend jaarpercentage afnemend tot 0% uiterlijk 1 januari 2005

Zwevende deeltjes (PM2,5)

3 1 Jaargrenswaarde kalenderjaar 25 µg/m PM10 1 januari 2015 voor de bescherming van de gezondheid van de mens

1 : tot 2015 geldt de waarde als streefwaarde; voor 2020 staat een indicatieve waarde van 20 µg/m³ vermeld. In 2013 wordt een herevaluatie voorgesteld

Stikstofdioxide (NO2) en stikstofoxiden (NOX)

3 Uurgrenswaarde 1 uur 200 µg/m NO2 mag 50% bij de inwerking- 1 januari 2010 voor de bescherming niet meer dan 18 treding van deze van de gezondheid keer per richtlijn, op 1 januari van de mens kalenderjaar worden 2001 en daarna om overschreden de twaalf maanden met een gelijkblijvend jaarpercentage afnemend tot 0%

3 Jaargrenswaarde Kalenderjaar 40 µg/m NO2 50% bij de inwerking- 1 januari 2010 voor de bescherming treding van deze

van de gezondheid richtlijn, op 1 januari van de mens 2001 en daarna om de twaalf maanden met een gelijkblijvend jaarpercentage afnemend tot 0%

Bijlagen 107

Polluent Middelingtijd Grenswaarde Overschrijdingsmarge Datum waarop aan de grenswaarde moet voldaan worden uiterlijk 1 januari 2010

3 Alarmdrempel uurbasis 400 µg/m NO2 Geen 1 januari 2010 gedurende 3 overschrijdingsmarge opeenvolgende uren

3 Jaargrenswaarde Kalenderjaar 30 µg/m NOx Geen 19 juli 2001 voor de bescherming overschrijdingsmarge In Vlaanderen zijn van de vegetatie evenwel geen gebieden gedefinieerd waar de grenswaarde van toepassing is

Zwaveldioxide (SO2)

Uurgrenswaarde 1 uur 350 µg/m3 mag niet 150 µg/m3 (43%) bij 1 januari 2005 voor de bescherming meer dan 24 keer de inwerkingtreding van de gezondheid per kalenderjaar van deze richtlijn, op van de mens worden 1 januari 2001 en overschreden daarna om de twaalf maanden met een gelijkblijvend jaarper- centage afnemend tot 0% uiterlijk 1 januari 2005

Daggrenswaarde 24 uur 125 µg/m3 mag niet geen 1 januari 2005 voor de bescherming meer dan 3 keer per van de gezondheid kalenderjaar worden van de mens overschreden

Koolstofmonoxide (CO)

Grenswaarde voor Gemiddeld dagelijks 10 mg/m3 6 mg/m3 op 13 1 januari 2005 de bescherming van maximum over 8 uur december 2000, op 1 de gezondheid van januari 2003 en de mens daarna om de 12 maanden afnemend met 2 mg/m3, om op 1 januari 2005 uit te komen op 0%

Polluent Middelingtijd Grenswaarde Overschrijdingsmarge Datum waarop aan de grenswaarde moet voldaan worden

Lood (Pb)

Jaargrenswaarde Kalenderjaar 0,5 µg/m3 100% 1 januari 2001 1 januari 2005 voor de bescherming – 12 maanden (1 januari 2010) van de gezondheid afnemend tot 0% op van de mens 1 januari 2005 (2010)

Benzeen (C6H6)

Jaargrenswaarde Kalenderjaar 5 µg/m3 1 januari 2010 voor de bescherming van de gezondheid van de mens

108 5195| Project "Suppletie laag strand" in De Haan-Wenduine

Polluent Middelingtijd Grenswaarde Overschrijdingsmarge Datum waarop aan de grenswaarde moet voldaan worden

daggemiddelde 50 µg/m³ (als 98P) - -

Ozon (O3)

Streefwaarde voor Gemiddeld dagelijks 120 µg/m³ (25 x Grenswaarde nog niet 1 januari 2010 de bescherming van maximum over 8 uur gemiddelde over 3 definitief de gezondheid van jaar) de mens

Opmerkingen

M.b.t. de vermelde grenswaarden dient gesteld dat het voldoen hieraan zeker niet impliceert dat er geen gezondheidseffecten meer zullen zijn. Dit is zeker het geval m.b.t. fijn stof waarvan aangenomen wordt dat er geen onderste concentratie bestaat beneden dewelke er geen (gezondheids)effecten meer zouden optreden. In die zin dient systematisch gestreefd te worden naar de laagste concentraties. Dit zit enigszins vervat in de nieuwe kaderrichtlijn lucht die streefwaarden hanteert voor de reductie van PM2,5. Hierbij dient wel aangegeven te worden dat de aangenomen grenswaarden inzake PM2,5 aanzienlijk hoger zijn dan doelstellingen welke in (sommige) andere landen gehanteerd worden. Zo zou in de USA een grenswaarde van 15 µg/m³ gehanteerd worden (te vergelijken met de aanzienlijk hogere 25 µg/m³ die in 2015 in de EU van kracht zou worden en tegen 2020 tot 20 µg/m³ zou kunnen aangescherpt worden!).

Niettegenstaande de ingevoerde doelstellingen inzake PM2,5, welke als schadelijker kan beschouwd worden dan PM10, heeft Nederlands onderzoek aangetoond dat alsnog het respecteren van de daggemiddelde doelstelling inzake PM10 de meest kritische factor blijft ten aanzien van het al of niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen. Dit heeft vnl. te maken met de hoogte van de jaargemiddelde PM2,5 doelstellingen.

Bijlagen 109