NN08201,203 I
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
l-OGRAPHIi; DES RACES BOVINES LAITIERES EN FRANCE D. D.MIEDEMA NN08201,203 i GEOGRAPHIE DES RACES BOVINES LAITIERES EN FRANCE Dit proefschrift met stellingen van DIRK DOUWE MIEDEMA landbouwkundig ingenieur, geboren te Deersum 30 September 1920, isgoedgekeur d door de promoter. DR. E. W. HOFSTEE. noogleraar in de empiriscbe sociologie en sociografie, nlsmede de sociale statistiek. De Rector Magnificus der Landbouwhogeschool, J. H. BECKING Wageruragen. 21 maart 1956 GEOGRAPHIE DES RACES BOVINES LAITIERES EN FRANCE PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DE GRAAD VAN DOCTOR IN DE LANDBOUWKUNDE ' OP GEZAG VAN DE RECTOR MAGNIFICUS DR. J. H. BECKING, HOOGLERAAR IND EHOUTMEETKUNDE .D E BOSBEDRIJFSECONOMIE, DE BOSBEDRIJFSREGELING EN DE HOUTTEELT EN BOSBESCHERMING IN DE TROPEN, TE VERDEDIGEN TEGEN DE BEDENKINGEN VAN EEN COMMISSIE UIT DE SENAAT VAN DE LANDBOUWHOGESCHOOL TE WAGENINGEN OP VRIJDAG 11 MEI 1956 TE 16 UUR DOOR DIRK DOUWE MIEDEMA UITGEVERIJ EXCELSIOR - ORANJEPLEIN 96- 'S-GRAVENHAGE STEL.LINGEN 1. Een streven van de overheid om te bereiken, dat in een bepaald ge- bied slechts 66n rundveeras zal worden gehouden is op economi- sche gronden niet gerechtvaardigd. (Belgisch Staatsblad, 21-11-1954: Ministerieel besluit houdende uitvoering vanhe t koninklijk besluit van 10 Februari 1954 betref- fende de verbetering vanhe trundveeras , gewijzigd bij ministeri eel besluit van 6 November 1954. Artikel 1. Met hetoo g op deinrichtin g van dekeuringe n enprijs- kampen, wordt hetlan d onderverdeeld inze s zones, waarbij van elke zone aangenomen wordt dat ze degeschikt e eigenschappen vertoont om de ontplooiing te bevorderen vand e economische hoedanigheden van een bepaald ras). 2. Het vaststellen van grenzen tussen dewerkgebiede n van coopera- tieve zuivelfabrieken ontneemt de leiding van deze fabrieken een stimulans tot rationele bedrijfsvoering. 3. Het gebruik maken van uitheemse rassen bij de veredeling opresis- tentie heeft het bezwaar, dat het nieuwe ras ongewenste eigen schappen kan bezitten, diezic h eerst later openbaren. 4. Eenbeiangrij k onderdeei vand e leer der landbouwplantenteeit is het tot stand brengen vanee n coordinatie tussen de resultaten, verkregen bij specialistische onderzoekingen. 5. Voor het siagen van de emigratie van een gezin is het assimilatie- vermogen vand e vrouw van tenminste evenveel belang als dat van de man. 6. Een geimmigreerde landbouwer dient te beginnen met de bedrijfs- methoden toe te pass en, diei n zijn streek van vestiging gangbaar zijn. 7. Voor het juist vertalen van publikaties ophe t gebied van de land- bouw is de samenwerking van tenminste twee personen noodzake- lijk: een vertaler enee n buitenlands landbouwkundige. 8. De behoefte aan middelbare krachten ind eminde r ontwikkeldege - bieden zal eerder gedekt dienen te worden door de opleiding vanin - heemse mensen, dan door het aantrekken van personen uit het bui- teniand. (Lit: C. H. J. Maliepaard. Enige aspecten van detechnisch e hu}p aan onderontwikkelde landen. Landbouwkundig Tijdschrift, 1954, pag.438) . 9. Om tegemoet te komen aan definanciel e moeilijkheden van de stu dent is een uitbreiding van het aantal beurzen te prefereren boven de algemene toekenning van een studieloon. Aan de nagedachtenis van mijn Vader Het beeindigen van dit proefschrift geeft mij een welkome aanleiding dank te zeggen aan alien, die op &e een of andere wijze hun medewer- king hebben verleend bij het tot stand komen ervan. U, Hooggeleerde Hofstee, Hooggeachte Promotor, ben ik zeer er- kentelijk voor de uitvoerige en constructieve beschouwingen, waar- door mij de behandeling van het gestelde probleem duidelijker voor ogen is komen te staan. U, Hooggeleerde de Jong zeg ik gaarne dank voor Uw opmerkingen betreffende de veeteeltkundige aspecten van deze studie. Geachte Mej. Oosterlee en Heer Guermonprez, zonder Uw aanwij- zingen en hulp was dit proefschrift waarschijnlijk niet tot stand geko- men. Geachte Heren Joustra en Leyenaar, Uw belangstelling is voor mij een grote steun geweest. A vous, M. Allix, j'exprime mes remerciements les plus sinceres pour vos observations, qui m'ont 6t6 extremement utiles. II m'est e'galement un devoir, M. Veyret, de vous remercier cor- dialement pour vos remarques sur I'dlevage en montagne. Malheureusement il m'est impossible d'e"voquer ici toutes les per- sonnes, qui ont fourni de pleine gr&ce les renseignements indispen- sables pour mettre au point cette e'tude. Qu'il me soit permis de mentionner encore ici, vous, Mile de Saussoie pour votre travail de correction. U, geachte Mej. van der Weers ben ik veel verschuldigd voor het op accurate wijze drukklaar maken van de tekst. Mijn grootste dank gaat tenslotte uit naar mijn moeder en mijn vrouw, die door hun toewijding voor mij een onmisbare steun zijn ge weest. TABLE DE MATIERES Introduction 11 Chapitre I. Description des races 13 a. Ge*ne*ral 13 b. Races laitieres 15 c. Races a viande et de travail 29 d. Croisements 31 e. Re*sume* 32 Chapitre II. Conditions naturelles 33 a. Introduction 33 b. Le climat 33 c. Le relief 37 d. Le sol 37 e. La ve*ge*tation 39 f. Conclusion 39 Chapitre III Conditions economique a. Introduction 41 b. Marche* du lait de consommation en nature 41 c. Marche' du beurre 44 d. Marche* du fromage 46 e. Marche* de la viande 47 f. Marche* des animaux vivants 49 g. Conclusion 53 Chapitre IV. Facteur humain 55 a. Introduction 55 b. Re*gime agricole 55 c. Intensity de Sexploitation 59 d. Alimentation 62 e. Speculation laitiere 63 f. Speculation de la viande 69 g. Traction bovine 69 h. Conclusion 70 Chapitre V. Synthase des facteurs considers 72 a. Introduction 72 b. Francaise Frisonne Pie Noire 72 c. Normande 80 d. Flamande 81 e. Pie Rouge de l'Est 81 f. Bretonne Pie Noire, Armoricaine et Maine-Anjou 83 g. Brune des Alpes 83 h. Tarentaise 83 j . Parthenaise 83 1. Salers et Aubrac 84 m. Conclusion 84 Chapitre VI. Ddveloppement actuel 85 a. Introduction 85 b. Rdglementation de la monte publique des taureaux 85 c. Pratique de l1inseminatio n artificielle 87 d. Paiement du lait d'apres le taux butyreux 91 Chapitre VII. Conclusion gendrale 93 Cartes 95 Annexes A-L 126 Table alphabdtique de literature 138 Samenvatting 143 / INTRODUCTION Le cheptel bovin en France comprend environ 16 millions de sujets, dont 8 millions de vaches laitieres. Les vaches produisent une quantity de lait qui est estime"e, actuel- lement, a environ 200 millions d'hectolitres. L'importance economique de cette production est refle*te*e par les chiffres d'affaires re*aiisJs. D'apres les calculs de l'Institut National de la Statistique, le lait est actuellement le produit agricole commercialise le plus impor tant apres la viande. Avant la guerre, le lait occupait la quatrieme place apres la viande, le bie et le vin. II ressort de I'enquete de 1942 que plus d'un million d1exploitation s agricoles, sur un total de 2,2 millions d1exploitation s recencies, pos- sedent des vaches laitieres. Ces chiffres montrent clairement ifimportante place occup^e par la production laitiere dans l'agriculture francaise. Cependant, la speculation laitiere n'est pas uniforme'ment r^partie sur le pays. C'est au Nord d'une ligne allant de Rochefort a Charle- ville, c'est-a-dire dans la partie Nord-Ouest de la France que le cheptel bovin laitier est le plus dense. Dans les autres regions, la density est moins forte, avec des diffe rences rdgionales prononce*es: l!Est et le Centre possedent un cheptel plus important que le bassin parisien et le Sud-Ouest. Dans le Sud- Est, la density est extrement faible. Ce cheptel est compose* d'une trentaine de races, dont la repartition est tres variable. On se demande: "Comment expliquer une telle repartition?" Pour aborder l1explication , il faut essayer avant tout de definir les qualites de chaque race. Ces qualites etant connues, elles seront com- parees aux conditions d'existence du milieu bovin; un milieu qui est d'ordre naturel, economique et humain. 1. Naturel, parce que les bovins subissent, dans une certaine mesu- re, les caprices du climat et parce qu'ils ont besoin d'une nourri- ture et d'un abreuvage adequats pour subvenir a leurs besoins. 2. Economique, parce que l'agriculteur eieve des bovins dans un but economique, par exemple: vente de lait, de viande ou de reproduc- teurs. 3. Humain, parce que l'eievage des bovins est mene par les hommes. II n'y a guere de comparaison possible avec les animaux sauvages, vivant presque exclusivement a la merci des forces naturelles. Li'influence de l'homme sur les bovins se fait peut-etre le plus clairement sentir dans l1etud e des races bovines, parce que non seulement les animaux appartant aux differentes races dependent, pour leur existence, de i'action de l'homme, mais aussi que la race elle-meme est par excellence une construction de l'homme. Le but de cette etude est premierement de degager les facteurs ayant preside a la situation actuelle. Comme point de depart a ete choisi le milieu du XIXe siecle parce que, avant 1850, les renseigne- ments sur les races bovines sont trop rares pour donner un apercu complet de leur repartition. 11 Deuxiemement, en partant de la situation actuelle, conside're'e comme l'avenement d'un deVeloppement historique, nous essayerons de tracer le deVeloppement actuel. Ue'tude se limitera a la France continentale; la Corse, avec un e*le- vage bovin relativement tres peu important, demeure hors de la dis cussion. 12 Chapitre Premier DESCRIPTION DES RACES a. Ge'ne'ral D'apres Quittet (67, p. 8} *): "il fallait admettre dans chaque race tous les sujets qui, par leurs caracteres ext^rieurs, s'y rattachent plus qu'a tout autre groupe zootechnique et qui ne portent pas la trace d'un croisement recent ...