Archeologie in Vlaanderen III - 1993, 243-254

Een Karolingische vlechtwerkwaterput uit Zerkegem (gem. Jabbeke, prov. West-Vlaanderen): culturele en ecologische archaeologica

Yann Hollevoet, Brigitte Cooremans, Konjev Desender1 & Anton Ervynck

Vondstomstandigheden door Yann Hollevoet

VOORONDERZOEK

Midden 1991 werd door het gemeente­ bestuur van Jabbeke besloten een sociale ver­ kaveling te realiseren in het woonuitbreidings- gebied van de deelgemeente Zerkegem. Deze nieuwe verkaveling zou ingeplant worden ten zuiden van de dorpskom, tussen de Mossel­ straat en de Paradijsweg (fig.l). Over de arche­ ologische potentie van het terrein zelfwaren op dat ogenblik geen gegevens voorhanden. Een vluchtig onderzoek van de schaarse histo­ rische studies2 bracht geen soelaas en ook de oude kartografische bronnen leverden niets op. Enkel de recente topografische kaarten maakten gewag van een loods op de oostelijke helft van het terrein tot in het begin van de jaren '803. De ligging vlakbij de dorpskern van Zer­ kegem - waarvan de naam zelf voor het eerst vermeld wordt in 10254 - liet wel vermoeden dat bij de realisade van het ganse project spo­ ren met betrekking tot de oudste geschiedenis van het dorp niet konden uitblijven. Daarom 1 Lokalisatiekaart. werd bij het gemeentebestuur aangestuurd op Location of the site. een preventief onderzoek van het terrein. Gezien de uiteindelijke bestemming van het 1 Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurweten­ terrein - bouwgrond - was het gemeentebe­ schappen, Vautierstraat 29, 1040 Brussel. 2 Zie vooral Noterdaeme 1957. stuur niet geneigd in te gaan op de vraag tot 3 Kaartblad 12/8. opgraving. Er werd enkel toestemming ver­ 4 Gysseling 1960, 1101. leend om op de plaats van de ontsluitingsweg 5 Met bijzondere dank aan de heren E. Gheeraert, - Wallenhove - een beperkte controle uit te burgemeester, en G. Acke, secretaris, voor hun mede­ 5 werking. voeren voorafgaand aan de rioleringswerken .

243 Y. HOLLEVOET, B. COOREMANS, K. DESENDER & A. ERVYNCK

2 Dwarsdoorsnede van de vlechtwerkwaterput. 3 Detail van één der verticale staanders. Vertical section of the wattle-lined well. Detail of one of the earthfast stakes.

Begin augustus 1991 werd het terrein afge­ DE WATERPUT tast door middel van een 2 x 100 m lange zoek- sleuf. Deze sleuf bleek voor een belangrijk stuk De waterput (fig. 2) werd aangesneden op gelokaliseerd op de plaats van een vrij diepe de noordelijke helft van het terrein, minder structuur - een gracht, zo mocht later blijken dan 15 m ten zuiden van de Paradijsweg. De - waarvan het verdere onderzoek sterk be­ eigenlijke mantelconstructie van de waterput moeilijkt werd door de hoge grondwaterstand. bestond uit een houten gevlochten korf. Deze Slechts in het zuidelijke derde stootte men on­ vlechtwerkconstructie was nog over een 50 cm middellijk onder de bouwlaag op het natuur­ bewaard gebleven, vanaf circa 1,5 m onder het lijke zand; in deze zone beperkten de aange­ maaiveld. De korf bestond uit een geheel van sneden sporen zich echter tot bodemkundige eiketakken van enkele centimeters diameter die fenomenen en verkleuringen. Het vooronder­ men rond een aantal vertikale piketten had zoek werd dan ook vroegtijdig afgerond. gevlochten; voor deze piketten (fig. 3) had men Eind januari 1992 werd een aanvang ge­ geen gebruik gemaakt van zorgvuldig afge­ maakt met de eigenlijke infrastuctuurwerken werkte paaltjes maar veeleer van dikke takken voor de nieuwe verkaveling. Bij het uitvoeren eikehout of een aangepunt stukje berkestam 6 van de rioleringswerken kwamen verscheidene met een diameter van iets minder dan 10 cm . sporen aan het licht. In de meeste gevallen liet Wellicht zal de korf zelf een diameter gehad de aard der werken nauwelijks toe enig gron­ hebben van om en bij de meter. dig onderzoek te verrichten. Doorgaans moest De eigenlijke vulling van de korf bestond men zich beperken tot het vluchtig opkuisen uit een opeenvolging van humeuze laagjes en en intekenen van door de rioolsleuf gecoupeer­ meer zandige, witgrijze bandjes; plaatselijk de sporen: één enkele kuil en verscheidene stelden we de aanwezigheid vast van kleine, grachten. Onder de vullingspakketten van de groenblauwe kleibrokjes. Uit deze onderste bij het vooronderzoek aangesneden, maar niet vulling, die moet afgezet zijn terwijl de put als dusdanig herkende gracht, tekende zich functioneel was, werd een monster van onge­ plaatselijk een donkere structuur af. Deze veer 20 1 genomen voor onderzoek op orga­ bevatte een weinig houtresten en vrij vlug nische resten. Naar boven toe was de kernvul­ bleek het om een waterput te gaan. Schaarse ling duidelijk verrommeld, dit mogelijk ten controles die konden worden uitgevoerd tij­ gevolge van het dempen van de put. Boven de dens de bouwwerkzaamheden op het verkave­ put zelf tekenden zich verschillende pakketten lingsterrein leverden geen verdere vondsten op af waarvan de bovenste onmiddellijk aansloot 6 Determinatie van de en lieten in elk geval niet toe bewoningssporen op de onderste vullingspakketten van een houtsoorten M. Pieters vast te stellen. gracht; een duidelijke scheiding tussen beide (I.A.P.), waarvoor dank.

244 Een Karolingische vlechtwerkwaterput uit Zerkegem: culturele en ecologische archaeolqffica

4 De aardewerkvondsten. The pottery finds.

structuren viel niet waar te nemen. De bouw­ en vrij heterogeen. Een wandscherfje met put tenslotte was doorgaans sterk gevlekt en plantaardige verschraling is vermoedelijk resi- verbrokkeld, met vooral langs de zuidkant dueel; gra-ss-tempered ware zijn in de streek duidelijke sporen van afkalving en instorting. immers vooral gekend uit Merovingische con­ Soortgelijke putten met vlechtwerkcon­ texten11. Verder omvat het complex één enkele structie zijn in onze gewesten vooral gekend scherf die wellicht thuishoort bij de roodbe- uit Romeinse contexten7 maar daarvóór zijn schilderde waar van Rijnlandse herkomst, het ze ook niet helemaal onbekend8. Voorbeelden zgn. Pingsdorf-aardewerk. Voor het overige uit post-Romeinse context lijken schaarser voor omvat het vondstenmateriaal slechts fragmen­ te komen. Voor westelijk Vlaanderen valt enkel ten van lokaal of regionaal vervaardigde pro- een vondst uit de Brugse binnenstad aan te dukten. Het baksel is doorgaans reducerend stippen; deze zou dagtekenen uit de 9de - gebakken en gemagerd met kwarts. De inge­ 10de eeuw'. Opmerkelijk is wel dat de houten zamelde randscherven zijn toe te schrijven aan waterputten die de jongste jaren werden on­ potten met strakke, naar buiten gerichte rand derzocht in de verschillende middeleeuwse (fig. 4: 1-3) en kommetjes of pannen (fig. 4: bewoningssites uit de regio van een gans ander 4-5). Een wandscherfje met een eenvoudige type zijn; de mantel bestaat niet zelden uit een radstempelversiering in ruitpatroon is ver­ vierkante bekisting met verticale en/of hori­ vaardigd uit een baksel dat duidelijk fijner is; zontale planken en balken10. het sluit niet aan bij de overige stukken en is mogelijk jonger. De aardewerkvondsten uit de eigenlijke De culturele archaeologica waterput zijn alle afkomstig van éénzelfde pot. door Yann Hollevoet Het baksel is grijs en verschraald met kwarts. Het betreft uitsluitend wand- en bodemfrag­ Voor de datering van de put is men uitslui­ menten van een pot met zwakke lensbodem tend aangewezen op de gebruiksvoorwerpen (fig. 4: 6). De rand ontbreekt maar de alge­ die bij het onderzoek werden aangetroffen. mene kenmerken van vorm en baksel laten 7 Bourgeois 1978. Het vondstenmateriaal uit de eigenlijke water­ vermoeden dat het hier wellicht gaat om de 8 De Swaef & Bourgeois put is afkomstig uit de kernvulling; het bevond resten van een pot vergelijkbaar met sommige 1986. zich niet verspreid in de vulling maar alle Roksemse vondsten. Deze zijn steeds voorzien 9 Van Eenooghe 1994, 58. vondsten werden samen op één plaats aange­ van een naar buiten gerichte, vrij strakke rand 10 De Cock et al. 1987; troffen. Daarnaast werd een weinig scherven- - vergelijkbaar met deze gevonden in de De Meulemeester & Dewilde materiaal aangetroffen in de vullingen van de grachtvulling - en komen voor in Karolingi­ 1987; Hollevoet 1991. gracht boven de waterput. sche bewoningsfasen (tweede helft 8ste - 9de 11 Hollevoet 1992, 218- 12 219. Het vondstenmateriaal uit de grachtvul­ eeuw) . Bij gebrek aan andere kenmerkende 12 Hollevoet 1991, 190. lingen is doorgaans zeer sterk gefragmenteerd vondsten voor deze periode blijft voor de Zer-

245 Y. HOLLEVOET, B. COOREMANS, K. DESENDER & A. ERVYNCK

kegemse vondst een iets jongere datering evenwel niet uitgesloten. 5 Het veebelletje. Het vondstenmateriaal uit de korf omvat The copper alloy bell. benevens scherven van éénzelfde aarden pot ook de resten van een metalen belletje (fig. 5). Het trapeziumvormig object (maximale be­ waarde hoogte 8 cm) is vrij licht van opbouw en bestaat uit een dunne latoenkoperen plaat die op de zijkanten is overgeplooid; het zal oorspronkelijk een min of meer rechthoekige basis met afgeronde hoeken hebben gehad. Klepel en hangoog ontbreken. Plaatselijk lijkt het stuk een herstelling te hebben ondergaan. Soortgelijke belletjes werden om de hals van het vee gehangen en worden ook afgebeeld in historische documenten. Ze komen in middel­ eeuwse landelijke contexten wel vaker voor maar niet zelden betreft het dan exemplaren in ijzer - al dan niet in combinatie met koper13. Deze ijzeren belletjes zijn de regelrechte op­ volgers van de Romeinse Hntinnabulac14. Op de plaats waar de pot en de metalen bel komen in dergelijke putten, werden deze zich in de putvulling bevonden, werd eveneens samen met het botmateriaal, uit de totale het staal voor organische resten genomen. fractie groter dan 2,5 mm gehaald. Twee vondstcategorieën bleken aantoonbaar: botanische macroresten (vooral zaden en vruchten) en fragmenten van het skelet van HERKOMST VAN HET MATERIAAL loopkevers. De kenmerken van de zandige bodem op het Zerkegemse site hebben er Vooraleer over te gaan tot de bespreking hoogst waarschijnlijk voor gezorgd dat bot- van de resultaten, lijkt het nuttig enige aan­ materiaal, indien dit al ooit in de put terecht­ dacht te besteden aan de verschillende manie­ kwam, niet bewaard bleef. ren waarop zaden en vruchten in een waterput kunnen terecht komen. De inhoud van derge­ lijke putten is vaak zeer heterogeen van samen­ Botanische macroresten stelling, tenminste wat het plantaardig mate­ door Brigitte Cooremans riaal betreft15. Er kunnen 2 herkomstcatego- rieën worden onderscheiden. Ten eerste zijn Onder gunstige, vochtige, zuurstofvrije daar de resten die op een min of meer natuur­ omstandigheden kunnen zaden en vruchten lijke manier hun weg naar de put hebben goed bewaard blijven in de bodem. De studie gevonden, en ten tweede de resten die door van deze plantenresten laat ons toe iets te toedoen van een of andere menselijke activiteit achterhalen over de planten die door onze in de put zijn beland. voorouders werden gebruikt, en van het lokale Tot de eerste groep behoort een groot deel milieu waarin ze leefden. Hiertoe werd onge­ van het onverkoolde materiaal. Dit zal een 13 Zie b.v. de tentoonstel­ veer 20 liter sediment uit de onderste vulling beeld geven van de vegetatie in de onmiddel­ lingscatalogi Un village au van de waterput met water gespoeld over lijke omgeving van de waterput, en ook van temps de Charlemagne, Paris, zeven met een maaswijdte van 2,5 en 0,5 mm. het landschap in de buurt van de nederzetting. 1988, 239 en L'Ile-de-France de Clovis a Hugues Capet, s.l. Het zeefresidu werd ons droog bezorgd en Tot de tweede groep behoren de verkoolde (Quiry-en-VexinXs.d. (1993), werd uitgezocht onder een stereomicroscoop resten plus daarbij ook een deel van de vorige 310. met vergrotingen gaande van 5 tot 64x. component. Dit materiaal zal samen met afval 14 Zie over de samenstel­ in de waterput terecht gekomen zijn. ling van het metaal ook Mer- Het monster was zeer rijk aan botanische tens & Remy 1971, 35-36. resten. Daarom werd van de fractie kleiner dan 15 Zie b.v, Knörzer 1973, 2,5 mm slechts een gedeelte uitgepikt. Dit 106 en Pais 1987, 55. bleek voldoende om een goed beeld te ver­ RESULTATEN16 16 Graag willen we hier krijgen over de aanwezige soorten. Aangezien Prof. Dr. C.C. Bakels en dhr. W.J. Kuijperbedanken voor de grotere zaden zoals bijvoorbeeld kerse- en Tabel 1 geeft een overzicht van de aange­ nuttige raadgevingen en het pruimepitten, dikwijls slechts spaarzaam voor- troffen soorten. Voor de naamgeving werd de kritisch lezen van de tekst.

246 Een Karolingische vlechtwerkwaterput uit Zerkegem: culturele en ecologische archaeologica

flora van Nederland gevolgd17. De overgrote Gebruiksplanten meerderheid van de botanische resten is in on- verkoolde toestand aangetroffen. De ligging De gebruiksplanten vormen slechts een van een waterput, van nature onder de grond- klein aandeel van de aangetroffen soorten. Van watertafel, waarborgt meestal een perfecte de meelvruchten konden enkele verkoolde res­ bewaring van het botanisch materiaal. In dit ten worden herkend. De kleine aantallen laten geval is het echter mogelijk dat een deel van niet toe een uitspraak te doen over het belang het materiaal verloren ging door het uitdro­ van de verschillende soorten en hun onderlinge gen van het zeefresidu. Tevens werd een klei­ verhoudingen. Er werden zowel zomer- als ne hoeveelheid verkoolde resten teruggevon­ wintergranen aangetroffen. Zo werden enkele den. korrels van tarwe en rogge (fig. 6: A), beide

Tabel 1 Lijst van de aangetroffen plantensoorten. De aantallen zijn berekend per liter sediment, behalve degene aangeduid met *, welke per 20 1 sediment zijn berekend (C = verkoold). List of plant species found. The numbers are calculated per liter sediment, except those indicated by *, these are calculated per 20 liters of sediment (C = charred).

MEELVRUCHTEN

Avena sp. 3*C haver Hordeum vulgare 5*C gerst Triticum aestivum 6*C tarwe Triticum rachis fragment 1*C tarwe rachis fr. Secale cereale 11*C rogge Cerealia 2 + 40fT* C granen

VRUCHTEN EN GEKWEEKTE PLANTEN

Brassica rapa 36 raapzaad Humulus lupulus 5* hop Malus cf. sylvestris 7 appel Malus cf. sylvestris (pericarp) 2fr appel (klokhuisvel) Morus nigra 1* zwarte moerbei Prunus avium / cerasus I* kers Prunus spinosa Ifr* sleedoorn Rubus fruticosus 30 braam Sambucus nigra 35 vlier

WILDE PLANTEN

ONKRUIDEN VAN WINTERGRAANAKKERS

Polygonum convolvulus 4 zwaluwtong Raphanus raphanistrum + 5fr knopherik Rumex acetosella 15 schapezuring Sinapis arvensis 86 herik Spergula arvensis 5 gewone spurrie Valerianella dentata 2 veldsla

ONKRUIDEN VAN ZOMERGRAANAKKERS / MOESTUINE:STUINE>N I

Anagallis arvensis 22 guichelheil Chenopodium album 150 melganzevoet Echinochloa crus-galli 2 hanepoot Euphorbia helioscopia 5 kroontjeskruid Lamium album / purpureum 2 witte / paarse dovenetel Polygonum lapathifolium 102 knopige duizendknoop Solanum nigrum 209 zwarte nachtschade Sonchus asper 9 gekroesde melkdistel Sonchus oleracea / arvensis 4 gewone / akker melkdistel 17 Heukels & Van Oost- Stellaria media 65 vogelmuur stroom 1977. Thlaspi arvense 1 witte krodde

247 Y. HOLLEVOET, B. COOREMANS, K. DESENDER & A. ERVYNCK

RUDERAALPLANTEN

Atriplex patuia / hastata 21 uitstaande / spiesmelde Anthemis cotula 6 stinkende kamille Arctium sp. 1 klis Cirsium arvense 13 akkerdistel Conium maculatum 158 gevlekte scheerling Daucus carota 1 wilde peen Dipsacus fullonum 1* grote kaardebol Galeopsis tetrahit / speciosa 1 gewone / bleekgele hennep- netel Galeopsis tetrahit /speciosa /segetum 2 " of dauwnetel Hyoscyamus niger 17 bilzekruid Onopordum acanthium 1* wegdistel Plantajfo major 2 grote weegbree Polygonum aviculare 370 varkensgras Trifolium repens (bloemdeel) 1* witte klaver Urtica dioica 1400 grote brandnetel Urtica urens 370 kleine brandnetel Xanthium strumarium stekelnoot

GRASLANDPLANTEN

Gramineae 4 grassen Potentilla er e et a type 16 tormentil Prunella vulgaris 7 gewone brunel Stella ria gr a mine a 2 grasmuur PLANTEN VAN NATTE / VOCHTIGE PLAATSEN

Batrachium sp. 2 waterranonkel Bidens tripartitus 13 driedelig tandzaad Eleocharis palustris 18 gewone waterbies Hippuris vulgaris 2 lidsteng Lycopus europaeus 1 wolfspoot Mentha aquatica / arvensis 2 water- / akkermunt Montia fontana 6 bronkruid Oenanthe fistulosa 1 pijptorkruid Polygonum hydropiper 18 waterpeper Ranunculus flammula 4 egelboterbloem Ranunculus repens type 5 kruipende boterbloem Ranunculus sardous 33 behaarde boterbloem Ranunculus sceleratus 2 blaartrekkende boterbloem Scirpus lacustris 16 mattenbies Scirpus setaceus 5 dwergbies Stachys palustris 8 moerasandoorn

PLANTEN VAN DIVERSE STANDPLAATSEN

Carexsp. 40 zegge Caryophyllaceae 5 anjerfamilie Compositae 9 samengesteldbloemigen Cyperaceae 50 cypergrassenfamilie Hypochaeris radicata /glabra 6 gewoon / glad biggekruid Mentha / Origanum I munt / wilde marjolein Polygonum onrijp 75 onrijpe duizendknoop Rumex obtusifolius 93 ridderzuring Rumexsp. 125 zuring Sonchussp. 2 melkdistel Viola sp. 1 viooltje

OVERIGE knopjes van o.a. eik, wilg, populier 36 Pteridium (blaadjes) 7 adelaarsvaren

248 Een Karolingische vlechtwerkwaterput uit Zerkegem: culturele en ecologische archaeologica

wintergranen18 welke in het najaar worden schaars. Categorieën die soorten bevatten ingezaaid, gevonden. Tevens werden haver, karakteristiek voor antropogene vegetaties, een zomergraan dat in de lente wordt inge­ plaatsen die door menselijke activiteit worden zaaid, en gerst, waarvan zowel zomer- als beïnvloed zoals akkers, wegbermen, veel betre­ wintervariëteiten worden verbouwd, terug­ den plekken en dergelijke, zijn het best ver­ gevonden. Deze graansoorten worden gere­ tegenwoordigd. Een aanzienlijk aantal van de geld gevonden in sites van de Karolingische wilde soorten behoren tot de akkeronkruiden. periode, zowel in Nederland19, Frankrijk20 als Zowel soorten die veel voorkomen in winter­ Duitsland21. De verkoolde resten kunnen, graanakkers (Secalietea), zoals bijvoorbeeld nadat de put in onbruik was geraakt en opge­ knopherik (fig. 6: B), als soorten traditioneel vuld werd met allerhande afval, samen met ondergebracht bij de onkruiden van zomer- ander huisvuil in de waterput geworpen zijn22. graanakkers en moestuinen (Polygono-cheno- Als resten van fruit, steeds onverkoold, podietalia) zoals o.a. knopige duizendknoop waren zwarte moerbei, enkele fragmenten van (fig. 6: C) en kroontjeskruid (fig. 6: D), wer­ kers, sleepruim en appel vertegenwoordigd. den in redelijk grote hoeveelheden aange­ Pitten van braam en vlier kwamen in grotere troffen. Een aantal van deze soorten kan echter aantallen voor. Appel en kers, sleepruim, vlier zeer goed in beide klassen voorkomen. Geen en braam zijn alle inheemse soorten die van de aangetroffen zaden was verkoold. De regelmatig in middeleeuwse contexten worden kans dat ze via een natuurlijke weg in de water­ weergevonden23. De zwarte moerbei, afkom­ put terecht kwamen is dan ook reëel. Indien stig uit West-Azië en geïntroduceerd door de ze hetzelfde proces als de granen zouden Romeinen, kan gedijen in onze streken en ondergaan hebben, welke tot de verkoling van werd waarschijnlijk gekweekt. Al deze fruit­ deze laatste heeft geleid, zouden we de onkrui­ testen behoren tot de categorie die door een den ook gecarboniseerd kunnen verwachten. menselijke of dierlijke factor hun weg naar de Onkruiden van zomergraanakkers en moes­ waterput vonden. Zo kunnen bessen van bij­ tuinen kunnen worden in verband gebracht voorbeeld vlier en braam met uitwerpselen van met tuinbouw26. Tuinen, al dan niet verwaar­ vogels worden verspreid en aldus in een afge­ loosd, kunnen inderdaad ook hier de bron van dankte waterput terechtkomen. deze zaden zijn geweest. Het is echter ook Raapzaad werd mogelijk gekweekt voor mogelijk dat ze afkomstig zijn van verstoorde zijn oliehoudende zaden. Het voorkomen van gronden waarop het onkruid zeer goed tiert. deze plant als onkruid kan echter niet worden Zaden van graslandplanten zijn relatief uitgesloten. Tevens werden enkele zaden van zeldzaam in onze tellijsten (tabel 1). Indien de hop aangetroffen. Naast zijn rol bij het bier- vraag gesteld wordt of zich in de onmiddellijke brouwen, bezit hop ook geneeskrachdge eigen­ omgeving van de put graanakkers dan wel schappen. Beide eigenschappen van deze plant gras- en weilanden bevonden, opteren we eer­ waren reeds sedert de middeleeuwen bekend. der voor de eerste mogelijkheid. Het probleem Of het hier gaat om zaden die met een bepaald stelt zich of er aan de hand van granen- en doel werden verzameld of gekweekt, is aan de onkruidensamenstelling informatie over het hand van deze enkele zaden uiteraard niet uit toegepaste landbouwsysteem kan verkregen te maken. Hop komt immers ook voor als worden. In de literatuur wordt bijvoorbeeld wilde plant aan bosranden24. De resten kunnen vaak het drieslagstelsel aangehaald. Deze dus eenvoudig, zoals de overige wilde plan­ methode bestaat hierin dat een eerste jaar een 18 Körber-Grohne 1987. tenresten, tussen het afval zijn geraakt. wintergraan word gezaaid, een tweede jaar een 19 Bakelsl991. 20 Ruas 1992. zomergraan en men het derde jaar het land 21 Knörzer 1991. braak liet liggen. Dit is in de beschouwde peri­ 27 22 Een schema van de WilAe planten ode een veel voorkomende praktijk . Con­ manier waarop een water- crete aanwijzingen voor een dergelijk systeem putvi. Hing kan tot stand ko- men, vindt men bij Greig Het grootste deel van de aangetroffen soor­ zijn niet aanwezig, al kan de mogelijkheid niet 1988 ten kan worden ingedeeld bij de wilde planten. helemaal uitgesloten worden. 23 O.a. Greig 1983; Knör- Zonder uitzondering bevonden ze zich in De belangrijkste groep in de soortenlijst is zer 1991. 24 Heukels & Van Oost- onverkoolde toestand. In tabel 1 werden ze in­ die van de ruderaalplanten. In deze categorie stroom 1977; De Langhe et gedeeld in verschillende ecologische groepen zijn planten opgenomen, die groeien op ver­ al. 1988. steunend op het systeem van Westhoff en Den stoorde plaatsen zoals wegkanten, vuilhopen 25 Westhoff & Den Held Held25. en veel betreden plaatsen. Verschillende van de 1975 26 Knörzer 1984. Planten die frequent voorkomen in natuur­ hier teruggevonden soorten worden regelma­ 27 Slichervan Bath 1960. lijke of semi-natuurlijke vegetatietypes zijn tig, soms in vrij grote aantallen, aangetroffen

249 Y. HOLLEVOET, B. COOREMANS, K. DESENDER & A. ERVYNCK

in waterputten, ook van andere periodes28. Zo Tabel 2 werden van de wegdistel-associatie29 bilze­ Resten van loopkevers uit de waterput. De naamgeving volgt Desender kruid en wegdistel herkend. Deze laatste is (1985). thans een zeldzaam voorkomende plant30 en Carabid remains from the well. Nomenclature follows Desender (1985). wordt niet dikwijls in archeobotanisch mate­ riaal aangetroffen. De Sisymbrietalia (ruderale Soorten van moerasbos (ook in ruig nat grasland en in rietmoerassen): Species from wet woodland (also to be found in wet grassland and reed swamps): vegetaties) zijn o.a. vertegenwoordigd door varkensgras (fig. 6: E), de Artemisietalia vul­ Carabus granulatus garis (overjarige kruiden op stikstofrijke stand­ Pterostichus anthracinus plaatsen)31 met b.v. gevlekte scheerling (fig. 6: Pterostichus ntgrita / rhaeticus F), grote brandnetel en de Plantaginetea majo- Eurytope soorten van eerder vochtige milieu's (b.v. graslanden): ris (planten van betreden plaatsen en paden) Eurytopic species of rather wet biotopes (e.g. grassland): door grote weegbree. Sommige van deze onkruidzaden zijn in Agonum mmlleri 1 vrij grote aantallen aanwezig zoals brand­ Bembidion properans 1 Loricera pilicornis 1 netels, duizendknoopsoorten, melganzevoet Nebria brevicollis 17 en gevlekte scheerling. De meeste van deze Pterostichus cupreus 3 soorten bezitten een efficiënte zaadproduktie en verspreidingsmechanisme. Een natuurlijke Soorten van schrale graslanden op zandgrond (b.v. duingraslanden, heischrale manier om in de put terecht te komen is dan graslanden): ook zeer goed mogelijk. Of sommige van deze Species of poor grasslands on sandy soil (e.g. dune grasslands or heath): planten voor een bepaald doel werden ge­ Amaru aulica kweekt, zoals melganzevoet als veevoer, of Calathus mdanocephalus bilzekruid voor zijn geneeskrachtige eigen­ schappen, kan niet uitgemaakt worden. Cultuursoorten (eurytope soorten van vrij droog open landschap zoals akkers, dijken of ruderale terreinen): De laatste groep van onkruiden die rela­ Species from cultivated grounds (eurytopic species from dry open biotopes, such as fields, tief belangrijk is in deze context, is deze van dikes or ruderal sites): planten die voorkomen op natte en vochtige standplaatsen. Hier treffen we zowel echte Amara, amea 3 waterplanten, zoals b.v. lidsteng, als planten Amara tanthobia. 3 Amara. ifumiliaris 1 van oevervegetaties, zoals driedelig tandzaad Anisodactylus binotatus 3 (fig. 6: G) aan. Rondom de waterput bevond Bembidion tetracolum 1 zich in ieder geval een zeer drassige plek, mis­ Calathus fuscipes 16 schien was er wel een poeltje omheen. Even­ Harpalus aeneus 1 tueel kan ook de gelijktijdige aanwezigheid Harpalus rufibarbis 1 Harpalus rufipes van een gracht op die plaats een verklaring 13 Pterostichus melanarius 4 zijn.

BESLUIT tisch niet aanwezig. De onmiddellijke omge­ Aanwijzingen voor het verbouwen van rog­ ving van de waterput vertoont dus in elk geval ge, tarwe, haver en gerst werden gevonden. een sterk antropogeen karakter. De planten ty­ Het aantal resten is echter te klein om verstrek­ pisch voor een oevervegetatie vonden hun kende conclusies te trekken. Algemeen gespro­ standplaats waarschijnlijk direct rondom de ken vinden we de graangewassen terug die ook put. regelmatig in andere Karolingische sites wor­ den aangetroffen. Af te leiden uit de samenstelling van de on­ De resten van loopkevers kruidflora, lijkt het er op dat de velden in de Konjev Desender & Anton Ervynck onmiddellijke omgeving van de waterput eer­ der werden gebruikt voor het verbouwen van Uit het residu van een staal van 20 1, uit de 28 Greig 1988; Pais 1987. granen, dan wel voor het houden van vee. onderste putvulling, werd de fractie groter dan 29 Westhoff 8c Den Held De ruderalen vormen de belangrijkste 2,5 mm onderzocht op loopkeverresten. In to­ 1975 30 DeLanghe et al. 1988. groep van de teruggevonden planten. Daaren­ taal werden 76 determineerbare resten gevon­ 31 Westhoff Sc Den Held tegen zijn soorten karakteristiek voor een den, verdeeld over 20 taxa (tabel 2). De ecolo­ 1975 natuurlijke of semi-natuurlijke vegetatie prak­ gische kenmerken32 van de aanwezige vormen 32 Zie Desender 1989.

250 Een Karolingische vlechtwerkwaterput uit Zerkegem: culturele en ecologische arch&eologica

6 Plantenresten uit de waterput: A: verkoolde roggekorrels (Secale cereale), (5 x 2,3 mm); B: knopherik (Raphanus raphanistrum), (3,5 x 2,8 mm); C: knopige duizendknoop (Polygonum lapathifoli- um), (3x2,7mm); D: kroontjeskruid (Euphorbia helioscopa); E: varkensgras (Polygo­ num aviculare) (2,7 mm); F: gevlekte scheerling {Co- nium maculatum) (3 x 1,4 mm); G: driedelig tandzaad (Ei- dens tripartitus) (4mm). Botanical remains from the well: A: charred grains of rye (Se­ cale cereale); B: charlock (Raphanus ra- phanistrum); C: pale persicaria (Polygonum lapathifolium); D: sun spurge (Euphorbia helioscopa); E: knotgrass (Polygonum avi­ culare); F: hemlock (Conium macu­ latum); G: trifid bur-marigold (Bi- dens tripartitus). i

251 Y. HOLLEVOET, B. COOREMANS, K. DESENDER & A. ERVYNCK

laten voor een,deel toe de vroegere omgeving licht van verder zijn aangevoerd. Belangrijk is rond de waterput te reconstrueren33. tenslotte dat synantrope36 soorten totaal ont­ Binnen de collectie loopkeverresten komt breken in de fauna. Er zijn dus geen aanwij­ het grootste aantal vondsten (en de grootste zingen voor bebouwing in de buurt, een gege­ soortenvariatie) uit de groep van eurytope34 ven dat ook reeds uit het ontbreken van soorten, typisch voorkomend in een vrij droog, Karolingische bewoningssporen tijdens de open biotoop, zoals akkers, dijken of ruderale bouwcontroles kon worden vermoed. terreinen. Eurytope soorten van eerder voch­ tige milieus zoals graslanden, vormen de twee­ de belangrijkste groep, terwijl de soorten van Besluit zeer natte plekken, zoals moerasbos of rietveld, net zoals de soorten van schrale, droge gras­ De in de Jabbeekse deelgemeente Zerke- landen zeldzaam zijn. Net zoals bij de planten­ gem aangesneden vlechtwerkwaterput mag op resten overwegen dus ook bij de loopkever- basis van het schaarse vondstenmateriaal wel­ vondsten de aanwijzingen voor het voorkomen licht nog in de 9de eeuw gedateerd worden. van akkers in de buurt van de put. Daarnaast Belangrijk is dat de organische resten uit de zal er wellicht ook grasland aanwezig geweest vulling ons iets vertellen over het milieu in de zijn. De soorten met een voorkeur voor zeer onmiddellijke nabijheid van de vindplaats tij­ natte plekken kunnen rond de waterput zelf dens deze periode. De meest waarschijnlijke hebben geleefd, vermits die wellicht toch in reconstructie stelt dat de onderzochte water­ een terreindepressie was aangelegd35. Deze put zich bevond in een rurale zone, buiten een 'moerasbos'-soorten verkiezen normaliter een bewoningskern. Het was een natte plek, wel­ hoge vegetatie maar die kan in de vorm van licht in een terreindepressie gelegen, waar een aanplant van vlier of wilg rond de put aan­ water kon geput worden voor de naburige vel­ wezig geweest zijn. Anderzijds is het ook mo­ den. Waarschijnlijk was er ook grasland in de gelijk dat, als de put en de gracht gelijktijdig buurt maar dit was in oppervlakte minder be­ bestonden, de soorten met voorkeur voor langrijk. Het is mogelijk dat een brede gracht natte plekken, in de vegetatie aan de rand van gelijktijdig met de put aanwezig was. Deze deze gracht leefden. Ook bij de plantenresten vondst zal worden ingepast in een nog aan de kwam een beduidend aantal vondsten uit natte gang zijnde studie van soortgelijke contexten biotopen. De schaarse loop kevers met een uit de vroeg-middeleeuwse nederzetting van voorkeur voor schraal grasland moeten wel­ Roksem - Hoge Dijken37.

SUMMARY

A Carolingian wattle-lined well from Considering the botanical material (fig. 6, Zerkegem (Mun. of Jabbeke, prov. of West table 1), only a few remains of consumable Flanders): cultural and environmental species were found. Besides some charred evidence remains of oats, barley, wheat and rye, only a few fruit stones and other remains of cultivated In 1992 sewage works carried out in ad­ plants were present. The majority of the macro- vance of the construction of a new housing botanical remains consists of weeds: mostly estate south of the village of Zerkegem (fig. 1) weeds from fields and ruderals, and only a few uncovered the remains of a Carolingian (9th weeds from grassland. This indicates that the century) wattle-lined well (fig. 2). It was found vicinity of the well mainly consisted of corn­ 33 Zie voor een inleiding fields, rather than of pastures for the breeding over het gebruik van loopke- beneath a ditch and consisted of withies of oak vers als ecologische indicato­ interwoven with earthfast stakes (fig. 3) made of cattle. The ruderals show the interference ren in de archeologie, Ervynck of oak as well as of birch. The pottery finds of man with the environment. Surely, the et al. 1994. from the ditch consist of a single red painted plants from moist and wet habitats and the 34 Eurytope soorten heb­ wall-sherd and body- or rim-fragments from waterplants found grew around the well, per­ ben een brede ecologische to­ lerantie. pots and shallow bowls (fig. 4: 1-5) in a grey haps in and around a puddle, or along a ditch. 35 Vandaar ook de aan­ or grey-brown sandy fabric. The filling of the Most of the carabid remains (table 2) wezigheid van een gracht op well yielded different fragments of a more or represent eurytopic species living on cultivated die plek. less globular cooking pot (fig. 4: 6) in the same 36 Synantrope soorten le­ grounds, mostly dry open biotopes, such as ven dicht bij de mens, tot zelfs fabric and a copper alloy four-sided bell with fields or dikes. Eurytopic species of rather wet in bebouwing. traces of secundary repair (fig. 5). biotopes, such as grassland, are the second 37 Hollevoet 1991.

252 Een Karolingische vlechtwerkwaterput uit Zerkegem: culturele en ecologische archaeologica

most important group. This pattern corrob­ collection, which indicates the absence of orates the interpretation based on the botan­ buildings on the site. ical remains that in the vicinity fields were As a conclusion, the well at Zerkegem, more important than grassland. Species from dating from the 9th century, must have been wet woodland, also to be found in wet grass­ situated in a rural zone, outside a habitation land and reed swamps, are not abundant in the centre. The well was most probably located in sample, but can point to the presence of a a depression, possibly connected to a large puddle around the well or can be linked to the ditch. The structure provided water in a land­ presence of a ditch near the well. Synanthropic scape consisting of fields rather than of grass­ carabids are completely lacking from the finds land.

BIBLIOGRAFIE

AMERYCKX J. 1968: Verklarende tekst bij het DE SWAEF W. & BOURGEOIS J. 1986: Un habi­ kaartblad Zedelgem 37 E, [Gent]. tat du La Tène la a Lede (Aalst, Flandre oriëntale), Scholae Archaeologicae 3. BAKELS C.C. 1991: Western Continental Europe. in: VAN ZEIST W., WASYLIKOWA K. & BEHRE ERVYNCK A., DESENDER K., PIETERS M. & K.-H. (eds), Progress in Old World Palaeoethno- BUNGENEERS J. 1994: Carabid beedes as palaeo- botany, Rotterdam, 279-298. ecological indicators in archaeology. In: DESEN- DER K. et al. (eds), Carabid beetles: Ecology and BERINGS G. 1985: Het oude land aan de rand van Evolution, 261-266, Dordrecht. het vroeg-middeleeuwse overstromingsgebied tij­ dens de middeleeuwen. Handelingen van de Maat­ GREIG J. 1983: Plant foods in the past: A review schappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent of the evidence from northern ^Lwoipe., Journal of n.r. XXXIX, 37-84. Plant Foods S, 179-214.

BOURGEOIS J. 1978: Les puits en bois tressé du GREIG J. 1988: The interpretation of some vicus gallo-romain de Ploegsteert, Mémoires de la Roman well fills from the midlands of England, Société d'Histoire de Comines-Warneton VIII, 231 - Forschungen und Berichte zur Vor- und Friih- 294. geschichte in Baden-Wiirttemberg 31, 367-380.

DE COCK S., ROGGE M. & VAN DOORSELAER GYSSELING M. 1960: Toponymisch woordenboek A. 1987: Het archeologisch onderzoek te Zer- van België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frank­ kegem-Jabbeke, Westvlaamse Archaeolojjica 3 (2), rijk en West-Duitsland (vóór 1226), Bouwstoffen 37-50. en studiën voor de Geschiedenis en de lexicografie van het Nederlands VI. 2, [Brussel]. DE LANGHE J.E., DELVOSALLE L., DUVI- GNEAUD J., LAMBINON J. & VANDEN BER- HEUKELS H. & VAN OOSTSTROOM SJ. 1977: GHEN C. 1988: Flora van België, het Groot­ Flora van Nederland, Groningen. hertogdom Luxemburg, Noord-Frankrijk en de aangrenzende gebieden, Meise. HOLLEVOET Y. 1991: Een vroeg-middeleeuwse nederzetting aan de Hoge Dijken te Roksem (gem. DE MEULEMEESTER J. & DEWILDE M. 1987: ), Archeologie in Vlaanderen 1, 181- Romeinse en middeleeuwse landelijke bewoning 196. langs de Zeeweg te Roksem (gem. Oudenburg), Archaeologia Belgica n.r. Ill, 225-231. HOLLEVOET Y. 1992: Early-Medieval Hand- Made Pottery from Settlement Sites in Coastal DESENDER K. 1985: Naamlijst van de loopkevers Flanders (). In: Medieval Europe 1992. en zandloopkevers van België (Coleoptera, Cara- Pre-printed Papers, Volume 3: Technology and bidae). Studiedocumenten Koninklijk Belgisch Insti­ Innovation, York, 217-222. tuutvoor Natuurwetenschappen, Brussel 19, 1-36. KNÖRZER K.-H. 1973: Römerzeitliche Pflanzen- DESENDER K. 1989: Dispersievermogen en reste aus einem Brunnen in Butzbach (Hessen), ecologie van loopkevers (Coleoptera, Carabidae) Saaiburg Jahrbuch iQ, 71-114. in België: een evolutionaire benadering. Studie­ documenten Koninklijk Belgisch Instituut voor KNORZER K.-H. 1984: Veranderungen der Un- Natuurwetenschappen, Brussel 54, 1-135. krautvegetation auf rheinischen Bauernhöfen seit der Römerzeit, Bonner Jahrbücher 184, 479-503.

253 Y. HOLLEVOET, B. COOREMANS, K. DESENDER & A. ERVYNCK

KNÖRZERK.-H. 1991: Deutschland nördlich der PALS J.P. 1987: Reconstruction of landscape and Donau. In: VAN ZEIST W., WASYLIKOWA K. & plant husbandry. In: GROENMAN-VAN WAATE- BEHRE K.-H. (eds), Progress in Old World Palaeo- RINGE W. & VAN WlINGAARDEN-BAKKER L. ethnobotany, Rotterdam, 189-206. (eds). Farm life in a Carolingian village, Assen / Maastricht, 52-96. KORBER-GROHNE U. 1987: Nutzpflanzen in Deutschland. Kulturgeschichte und Biologie, Stutt­ RUAS M.P. 1992: The archaeobotanical record of gart. cultivated and collected plants of economie im­ portance from medieval sites in France, Review of MERTENS J. & REMY H. 1971: Le Cheslain Palaenbotany and Palynology 73, 301-314. d'Ortho, refuge du Bas-Empire, Archaeologia Bel- gica 129, Bruxelles. VAN EENOOGHE D. 1994: Onderzoek in de Vla­ mingstraat te Brugge (W.-Vl.), Archaeologia Medi- NOTERDAEME J. 1957: De fiscus Snellegem en aevalis 17, 57-58 de vroegste kerstening in het westen van Brugge, Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en WESTHOFF V. & DEN HELD A.J. 1975: Plan­ Oudheidkunde te Gentn.r. XI, 49-128. tengemeenschappen in Nederland, Zutphen.

254