Oosterse kunst in Wendingen Een onderzoek naar de manier waarop Oosterse kunst beschreven en afgebeeld wordt in het maandblad Wendingen tussen 1918-1931. Naam: Anne Pellikaan Studentnummer: 7038518 E-mail:
[email protected] /
[email protected] Begeleider: D.R.E. van de Vijver Juni 2020 Bachelorscriptie kunstgeschiedenis, faculteit geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht Samenvatting In dit onderzoek is getracht om antwoord te geven op de vraag: Op welke manier wordt Oosterse kunst beschreven en verbeeld in het tijdschrift Wendingen: maandblad voor bouwen en sieren tussen 1918 en 1931? De aanleiding daarvoor was het gebruik van Oosterse vormentaal in ontwerpen van kunstenaars die tot de Amsterdamse School worden gerekend. Uit literatuuronderzoek is gebleken dat tijdschriften behoorden tot de middelen voor deze kunstenaars om in aanraking te komen met Oosterse kunsten. Het tijdschrift Wendingen kan gezien worden als spreekbuis van een jonge generatie kunstenaars waarin ideeën en kennis werd uitgewisseld. Binnen het oriëntalismedebat wordt ook wel gesteld dat het Oosten een geheel westerse constructie is, gebaseerd op koloniale machtsverhoudingen. Anderzijds wordt gesteld dat deze verhoudingen veel complexer liggen en dat er sprake is van wederzijdse uitwisseling. Middels Foucaultiaanse discoursanalyse is getracht deze verhoudingen, binnen de artikelen en afbeeldingen over Oosterse kunst in Wendingen, bloot te leggen. Het is een eerste stap van waaruit een betere duiding van de Oosterse inspiraties binnen de Amsterdamse School kan worden gegeven. Allereerst is er gekeken naar de ontstaansgeschiedenis van Wendingen, waaruit is gebleken dat het vanaf het begin de bedoeling is geweest om Oosterse kunst een plek te bieden in het maandblad. Uit literatuuronderzoek bleek dat in Nederland, Indische kunst het hoogst werd gewaardeerd.