TELOCERAS BLAGDENI (J. SOWERBY, 1818) (, STEPHANOCERATIDAE) ALS ZWERVER IN BEESEL (LIMBURG)

JOHN W.M. JAGT, Tweede Maasveldstraat 47, 5921 JN Venlo

Tijdens graafwerkzaamheden in een talud aan de Beekstraat te Beesel (Gem. Beesel en Reuver, Midden-Limburg) werd een rela• tief goed bewaard gebleven exemplaar van de stephanoceratide ammoniet Teloceras blagdeni (J. SOWERBY, 1818) gevonden. De• ze soort karakteriseert een bepaald interval in het Bajocien, een onderafdeling van het Dogger (Midden-Jura), en is al meer dan eens gemeld als zwerfsteen uit Pleistocene Maasgrind- afzettingen. De konservatie-toestand van het nu beschikbare exemplaar laat een uitgebreidere beschrijving toe. Zijn herkomst moet ergens in Noord-Frankrijk, in de streek rond Longwy (dép. Meurthe-et-Moselle), rond Mézières (dép. Ardennes) of rond Thi- onville (dép. Moselle) gezocht worden. Het talud in Beesel valt sa• men met het Midden-Terras van de Maas terplaatse en uit de lite• ratuur is op te maken dat grindafzettingen hier tot de Formaties van Veghel (laat Midden-Pleistoceen) en Kreftenheye (Laat- Pleistoceen) gerekend worden.

In juli 1989 werden er bij een perceel meter sterk variërende, kiezelringen, en aan de Beekstraat te Beesel (Fig. 1 ) als kristalgroei op breukvlakken en in graafwerkzaamheden verricht, waarbij kleine holtes. De kleur varieert van wit• het talud werd afgegraven en het hier• grijs naar vuil-bruin, met alle mogelijke onder beschreven exemplaar van de overgangen. Het stuk heeft aan één zij• stephanoceratide ammoniet Teloceras de een voor de helft opgevulde umbili• blagdeni werd aangetroffen. Het vond cus (navel): een vrij zacht, licht oker- zijn weg naar de kollektie Peeters kleurig, vrij fijnkorrelig sediment met en• (Reuver). Ondanks het feit dat deze kele grovere partikels. soort al meer dan eens is gemeld als In de beschrijving van de morfologie zwerfsteen, in uiteenlopende konserva- hieronder wordt de terminologie die tie-toestanden, uit Pleistocene Maas• voorgesteld is door Arkell et al. ( 1957) afzettingen vooral in Limburg maar ook gevolgd. elders in het land, rechtvaardigt de uit• Fragmokoon coronaat, cadikoon-evo- stekende konservatie van de hier ge• luut (met wijde umbilicus), met win• melde vondst een uitgebreidere be• dingsbreedte veel groter dan windings• schrijving. Daarnaast kan het een aan• hoogte (depressed), met brede, zwak leiding zijn om vondsten van deze soort konvexe venter en diepe umbilicus. Af• gedaan na de laatste inventarisatie metingen zijn als volgt (D = diameter, door WILLEMS (1970) eens op een rijtje Wb = windingsbreedte, Wh = win• te zetten. dingshoogte, U = umbilicus; getallen tussen haakjes referen aan afmetingen als percentages van de totale diame• BESCHRIJVING ter; intercostaal betekent tussen de ribben): Figuur 1. Vereenvoudigd situatiekaartje Het beschikbare exemplaar (Fig. 2-6) is D (in mm) 105(100) met de vindplaats (ster in vierkantje) van Te• een kompleet septaat fragmokoon met Wb (in mm, intercostaal) 79(75.2) loceras blagdeni. verkiezelde schaal; de woonkamer is Wh (in mm) 35 (33.3) niet bewaard gebleven. Wb/Wh 2.26 dekt. In het beschikbare exemplaar zijn Schaalresten direkt boven de grote tu- U (in mm) 41 (39.0) de oudste windingen niet bewaard ge• berkels op het jongste deel van het bleven; de skulptuur begint op de eerst- fragmokoon tonen aan dat het exem• Skulptuur bestaat uit geprononceerde zichtbare windingen met dichtstaande, plaar oorspronkelijk tenminste 180 mm ribben. Windingen nemen slechts lang• vrij forse ribben, waarbij de tussenruim• in diameter mat. De verkiezeling mani• zaam in grootte toe, waarbij ca. 45% ten van gelijke breedte zijn. Deze rib• festeert zich als karakteristieke, in dia• van de voorgaande winding wordt be- ben ontstaan direkt op de umbilikale Figuur 2-5. Teloceras blagdeni (J. Sowerby, 1818), Beesel (Midden-Limburg), kollektie Peeters (Reuver, ongenummerd). Afmetingen in tekst. schouder en zijn in dit stadium sterk ging van de scherper wordende ribben negentien geteld kunnen worden op de prorsiradiaat (= naar voren, naar de opvallender. In een nog later stadium laatste winding, gelijkmatig toe en krij• mondopening gericht) en neigen sterk vertonen de ribben net boven de umbi• gen deze het karakter van een stekel. naar voren op mid-flank hoogte. likale schouder een rectiradiaat De scherpe kam op de ribben varieert Tuberkels zijn niet zichtbaar, aange• (= naar achteren) verloop, waarna ze nogal in verloop en ontwikkeling. Bo• zien de daaropvolgende windingen zwak prorsiradiaat zijn op het onderste vendien is er enige variatie in de breed• deze bedekken, maar wel zijn inkepin• deel van de flank en daarna vrij sterk te van de tussenruimten. De loop van gen zichtbaar in de daaropvolgende naar voren buigen. Op de laatstbe- de ribben is echter onveranderd recti• winding, daar waar de ribben hun waarde winding worden de ribben uit• radiaat in het onderste deel van de hoogste punt bereiken. Ribben nemen gesproken fors en lopen op mid-flank flank, dan licht flexueus en naar voren van de umbilikale schouder naar mid- hoogte uit in goed ontwikkelde, lang• gebogen op mid-flank hoogte. In dit flank snel in hoogte toe, en de tussen• werpige tuberkels, die eigenlijk niet stadium zijn ook vrij sterk gepronon• ruimten worden circa twee maal zo meer zijn dan verdikte ribben. Naar de ceerde groeilijnen zichtbaar die de breed als de ribben zelf. Op jongere mondopening toe neemt de dikte en loop van de ribben volgen. De venter is windingen wordt de voorwaartse nei• hoogte van deze tuberkels, waarvan er breed, relatief licht konvex, en voor- du Centre et du Sud." In dit verband kan opgemerkt worden dat het exem• plaar van T. blagdeni dat BASSE (1952, pl. 12, fig. 5, 5a) afbeeldt, enigszins afwijkt in skulptuur van het holotype van de soort (ARKELL et ai, 1957, fig.

Figuur 6. Windings- 342/5a, 5b). Voor een uitgebreide dis- doorsnede (vgl. fig. kussie van deze soort en het genus Te• 2-5). Ware grootte. loceras in het algemeen kan verwezen worden naar o.a. BUCKMAN (1887- 1907), QUENSTEDT (1886-1887) en PA- VIA (1969). Belangrijk voor de Ne• zien van ongedeelde ribben, die hun rische onduidelijkheden geweest bin• derlandse vondsten van deze soort, oorsprong vinden in de Tuberkels die nen deze ammonietenfamilie en ik bet• hoofdzakelijk gedaan in Pleistocene ontstaan op het punt van de maximale wijfel of het laatste woord hierover al is Maasgrind-afzeftingen (zie bv. VAN windingsbreedte. Twee, in een later gevallen. Zoals WILLEMS (1960, p. 80) DER LIJN, 1949, 1973; BLEZER, 1984; stadium, drie of vier, ribben staan in di• aangaf, is Ammonites blagdeni een WILLEMS, 1960, 1970) is het werk van rekte verbinding met deze tuberkels, substituutnaam. VON SCHLOTTHEIM MAUBEUGE (1951). Aangezien onze waarbij er geen of nauwelijks verschil (1813) beschreef een Ammonites coro- vondsten zonder enige twijfel uit in dikte te konstateren is. Tussen deze natus; J. SOWERBY (1818) hield er een Noord-Frankrijk stammen, zijn de ge• bundels van twee tot vier rubben scha• andere zienswijze op na en verving de• gevens verkregen door Maubeuge van kelen andere ribben in, die in sterkte ze naam door blagdeni, en deze aan• groot belang, omdat hij de ammonie• gelijk zijn, maar over het algemeen niet duiding wordt nu algemeen gebruikt. In tenfauna's van het Bajocien van de tot aan de tuberkels reiken. In een jon• de literatuur wordt deze soort als streek tussen Virton (Belgische provin• ger stadium wordt dit iets duidelijker en kenmerkend gezien voor het Mid- cie Luxembourg, Lorraine belge) en ontstaat het beeld waarbij de ribben- den-Bajocien (Dogger S) (FRAAS, 1910; Longwy (Franse dép. Meurthe-et-Mo• bundels aan de tuberkels geknoopt lij• KAEVER et al., 1976), en'wel voor de selle) beschrijft. Van het genus Teloce• ras onderscheidt MAUBEUGE ( 1951, pp. ken (vgl. FRAAS, 1910, pl. 50, fig. 6). blagdeni-Schichten in Westduitse ter• De ribben over de venter schijnen naar minologie (WESTERMANN, 1954). Ook 75-79) zes soorten: Teloceras äff. multi- de mondopening toe iets vlakker te in klassieke handboeken (KAYSER, nodum (Quenstedt, 1887), T. geometri• worden, maar dit kan ook een gevolg 1925; WAGNER, 1931) wordt ze ver• cum Maubeuge, 1951, T. blagdeni van afrolling door transport zijn. Win- meld. Het Engelse equivalent voor het (Sowerby, 1818), T. pseudoblagdeni dingsdoorsnede breed, kroonvormig Franse Bajocien (D'ORBIGNY, 1852) is Maubeuge, 1951, T. sp. en T. lotharin- (Fig. 6). Sutuur met sterk ingesneden het Inferior Oolite (zie BRITISH MESO- gicum Maubeuge, 1951. Al deze soor• elementen, niet zichtbaar (verkiezelde ZOIC FOSSILS, 1975). ten voert hij aan uit het Midden- schaal!), met uitzondering van de SANDOVAL & WESTERMANN (1986, fig. Bajocien van Longwy, met uitzondering laatste kamer van het fragmokoon (Fig. 7) vergelijken Mexicaanse Bajocien van T. geometricum, die uit Halanzy 4). ammonietenfauna's met de Europese (Lorraine Belge) stamt. Maubeuge's standaard zones en onderscheiden exemplaar van T. aff. mulfinodum (pl. een Vroeg en Laat Bajocien, met een 10, fig. 7) is slecht gekonserveerd, DISKUSSIE blagdeni zone als jongste subzone van maar is desondanks duidelijk verschil• de humphriesianum zone. IMLAY ( 1973, lend van T. blagdeni in skulptuurdetails. T. geometricum (Maubeuge, pl. 4, fig. Teloceras blagdeni (J. Sowerby, 1818) fig. 1) daarentegen deelt het Bajocien 4) schijnt eveneens voornamelijk in is de type soort van het genus Teloce• in drie onderetages, plaatst de Stepha- skulptuurdetails van T. blagdeni te ver• ras Mascke, 1907 (= Blagdenia Ro• noceras humphriesianum standaard zo• schillen. T. pseudoblagdeni (Maubeu• che, 1939) (ARKELL et al., 1957) en ne (ARKELL, 1956) in het Midden- ge, pl. 4, fig. 5) verschilt van T. blag• werd in de oudere literatuur (bv. VAN Bajocien en noemt als gidsfossiel voor deni hoofzakelijk in sutuurdetails, maar DER LIJN, 1949) ook wel aangeduid als het bovenste deel van de equivalenten of deze verschillen voldoende zijn voor blagdeni. Binnen de fa• van deze zone in Oregon o.a. Teloce• de introduktie van een nieuwe soort milie Stephanoceratidae Neumayr, ras itinsae McLearn, 1932 (IMLAY, waag ik te betwijfelen. T. lotharingicum 1875, waartoe Teloceras wordt gere• 1973, p. 90, pl. 46, fig. 10, 1 1, 13). In (Maubeuge, pl. 6, fig. 4; pl. 11, fig. 8) kend, is er een aantal genera dat sterk een groter verband (IMLAY, 1973, fig. daarentegen lijkt een goed gedefi• kan lijken op Teloceras, bv. Stephano- 5) noemt hij de Teloceras blagdeni sub• nieerde soort, die in meerdere opzich• ceras Waagen, 1869 (type: Ammoni• zone, zoals deze is gedefinieerd in ten afwijkt van blagdeni. Van Teloceras tes humphriesianus J. de C. Sowerby, zuidelijk Engeland (ARKELL, 1956). Met sp. geeft Maubeuge geen afbeelding. 1825), Stemmatoceras Mascke, 1907 andere woorden, Teloceras karakteri• De exemplaren van T. blagdeni die hij (type: Ammonites humphriesianus coro- seert het bovenste ( = jongste) deel van afbeeldt (pl. 15, fig. 2; pl. 4, fig. 3) lij• natus Quenstedt, 1 887 = Stemmatoce• de humpriesianum zone, Midden- ken over het algemeen wel wat op het ras frechi Renz, 1 91 3) en Duashnoceras Bajocien. Het genus is vertegenwoor• exemplaar dat hier is geïllustreerd (Fig. Westermann, 1983 (type: Sfephanoce- digd in Europa (inklusief Polen, zie 2-6), maar er zijn ook verschillen te ras fforesi Burckhardt, 1927). Het on• DAYCZAK-CAÜKOWSKA et al., 1988), In• konstateren vooral met het stuk op derscheid tussen de diverse genera donesië, zuidelijk Alaska, Canada, Maubeuge's plaat 15. Dit exemplaar steunt voornamelijk op skulptuuronfwik- Verenigde Staten en Zuid-Amerika (AR• met een diameter van bijna 200 mm keling tijdens de groei, windingsdoor- KELL et al., 1957). BASSE (1952, p. 627) vertoont minder sterk geprononceerde snede en sutuur-karakteristieken. In het voert aan dat "cette forme européen• ribben op de flanken. Bovendien is het verleden zijn er nogal wat nomenklato- ne ( = T. blagdeni) a gagné l'Amérique karakter van de tuberkels verschillend. kel. Ing. W.M. Felder, P.W. Bosch en J.P.M.T. sche kaart van Nederland 1 : 50.000. Blod Heer• Meessen (allen Geologisch Büro Heerlen) lever• Desondanks wordt het exemplaar uit len (62W oostelijke helft, 620 westelijke helft). den algemene informatie, Hans L. Bongaerts (Pos- Rijks Geologische Dienst, Haarlem: 206 pp. Beesel tot T. blagdeni gerekend; de terholt) droeg literatuur aan, en R. van Neer en P. LIJN, P. VAN DER, 1949. Het Keienboek. Inleiding bij verschillen die er zijn, zijn grotendeels Leinders (beiden Sittard) toonden me vondsten van de studie onzer zwerfstenen van noord en zuid en terug te voeren op ontogenie, konser- de beschreven soort uit grindafzettingen bij oost. Derde druk. Zutphen, W.J. Thieme & Cie: respektievelijk Ohé en Laak en op de Brunssum• vatie-toestand en dergelijke. MAUBEU- 325 pp. merheide. Ook hen wil ik graag vanaf deze plaats LIJN, P. VAN DER, 1973. Het Keienboek. Mineralen, GE (1951, tabel tussen pp. 96 en 97) bedanken. gesteenten en fossielen in Nederland. Zesde druk, refereert al zijn Te/oceras vertegen• herzien en bewerkt door Dr. G.J. Boekschoten. woordigers in één zone, die van T. Zutphen, W.J. Thieme & Cie: 361 pp. blagdeni, die direkt volgt op de Stepha- LITERATUUR MASCKE.E., 1907. Die Stepfianoceras-Verwandten in den Coronatenschichten von Norddeutschland. noceras humphriesianum zone. Als for• Inaug. dissertatie, Universität Göttingen : 38 pp. matie noemt hij Calcaires à Polypiers ARKELL. W.J., 1956. geology of the MAUBEUGE, P.L., 1951. Les Ammonites du Bajocien en zijn omschrijving bij T. lotharingicum world. London, Oliver & Boyd: 806 pp., 46 pis. de la région frontière franco-belge (bord septentri• (p. 79) van het gesteente (calcaire ARKELL, W.J., B. KÜMMEL, A.K. MILLER & C.W. onal du Bassin de Paris). Mém. Inst. r. Sei. nat. WRIGHT, 1957. Morphological terms applied to Belg. (2) 42 : 104 pp., 16 pis. cristallin jaunâtre, friable, terreux) kor- Ammonoidea. In: R.C. MOORE. Treatise on Inverte• D'ORBIGNY, A., 1849-1852. Cours élémentaire de respondeert vrij goed met wat boven brate Paleontology, Part L, 4, Cephalopo• paléontologie et géologie stratigraphique. Mas• (zie Beschrijving) is opgemerkt. da Ammonoidea, Boulder/Lawrence, Geological son et Cie, Paris: 299 + 847 pp. Tot slot nog een woordje over de strati• Society of America/University of Kansas: L 2-L 6. PAVIA, G., 1969. Nouvelles données sur le Bajo• ARKELL, W.J., B. KUMMEL & C.W. WRIGHT, 1957. cien de Digne (Basses-Alpes). Coexistence de grafie van de afzettingen waarin T. Mesozoic Ammonoidea. In: R.C. MOORE. Treatise , Itinsaifes, Sfemmatoceros, Te/oceras blagdeni in Limburg werd en wordt ge• on Invertebrate Paleontology, Part L, Mollusca 4, avec les premiers représentants de la superfamille vonden. WILLEMS (1960, p. 84) merkt Cephalopoda Ammonoidea, Boulder/Lawrence, Perisphinctaceae à la base de la zone à subfurca- op dat het erop lijkt alsof de meeste Geological Society of America/University of Kan• tum. Boll. Soc. geol. Ital. 87 (2) : 445-451. sas: L 80-L 465. QUENSTEDT, F.A., 1886-1887. Die Ammoniten des vondsten van deze soort in het Zuidlim• BASSE, E., 1952. Ammonoidea s. str. In: J. PIVETEAU. Schwabischen Jura. 2. Der Brauna Jura. Stuttgart burgse gedaan zijn in grindpakketten Traité de Paléontologie. II. Paris, Masson et Cie: (Enke Verlag) : 441-672, pis 55-78 (1886); 673- die horen tot de Afzettingen van St. 581-688, pis 1-24. 815, pis 79-90 (1887). Geertruid en St. Pietersberg (Formatie BLEZER, A.E.L., 1984. Teloceras Blagdeni (Sower• ROCHE, P., 1939. Aalénien et Bajocien du Maçon• van Sterksel; zie o.a. KUYL, 1980; FEL• by). Sprekende Bodem 28 (3): 36-37. nais et de quelques régions voisines. Trav. Lab. BRITISH MESOZOIC FOSSILS, 1975. Vijfde druk, London DER & BOSCH, 1989). De hier beschre• Géol. Fac. Sei Lyon 35 (29) : 1-355, 13 pis. (Trustees of the British Museum (Natural History) ) : SANDOVAL, J. & G.E.G. WESTERMANN, 1986. The ven vondst lijkt uit afzettingen van de vi + 207 pp., 73 pis. Bajocian (Jurassic) ammonite fauna of Oaxaca, Formaties van Veghel of Kreftenheye BUCKMAN, S.S., 1887-1907. Monograph of the Mexico. J. Paleont. 60 (6) : 1220-1271. (zie VAN STAALDUINEN et al., 1979) te ammonites of the Inferior Oolite Series. Monogr. SCHLOTTHEIM, E.F. von, 1813. Beiträge zur Natur• Palaeontogr. Soc. London: 1-24, pis 1-6 (1887); geschichte der Versteinerungen in geognostischer stammen. 25-56, pis 7-14 (1888); 57-144, pis 15-23, A Hinsicht. In: C.C. Leonhard's Taschenbuch für die (1889); 145-244, pis 24-36 (1890); 245-256, pis gesamte Mineralogie mit Hinsicht auf die neuesten 37-44 (1891); 257-344, pis 45-76 (1892); Entdeckungen, Frankfurt: 3-134, pis 1-4. 345-376, pis 77-92 (1893); 377-456, pis 93-103 SOWERBY, J., 1818. The Mineral Conchology of SUMMARY (1894); supplement, i-xxxii, pis l-IV (1898); xxxiii- Great Britain; or coloured figures and descriptions Ixiv, pis V-XIV (1899); Ixv-clxviii, pis XV-XIX of those remains of testaceous or shells, (1904); clxix-ccvii, pis XX-XXIV (1905): ccix-cclxii which have been preserved at various times and From fluvial Middle/Late Pleistocene gravel (1907). depths in the earth, London (the author) : vol. 2, pis deposits of the River Maas at Beesel (pro• DAYCZAK-CALIKOWSKA, K., J. KOPIK& R.A. MYCZYNS- 187-203. vince of Limburg, The Netherlands) a well- KI, 1988. Order Zittel, 1884. In: L. STAALDUINEN, C.J. VAN, H.A. VAN ADRICHEM BOO- preserved, completely septate, silicified MALINOWSKA.Geology of Poland. Volume III. Atlas GAERT, M.J.M. BLESS, J.W.C. DOPPERT, H.M. HARS- phragmocone of the stephanoceratid am• of guide and characteristic fossils. Part 2b. Meso• VELDT, H.M. VAN MONTFRANS, E. OELE, R.A. WERMUTH monite Teloceras blagdeni (J. Sowerby, zoic Jurassic. Wydawnictwa Geologiczne, & W.H. ZAGWIJN, 1979. The geology of The Ne• 1818) is described and illustrated. The spe• Warszawa: 133-159. therlands. Meded. Rijks. Geol. Dienst 31 (2) : cimen was found during excavation works FELDER, W.M. & P.W. BOSCH, 1989. Geologische 9-49. and probably stems from gravel assembla• kaart van Zuid-Limburg en omgeving. Afzettingen WAGNER, G., 1931. Einführung in die Erd- und van de Maas. Schaal 1 : 50 000. Rijks Geologi• ges that characterise the Kreftenheye or Landschaftsgeschichte mit besonderer Berücksich• sche Dienst, Afdeling Kartering (Heerlen). tigung Süddeutschlands. Öhringen, Verlag der Veghel Formations in the area. The source of FRAAS. E., 1910 (1972). Der Petrefaktensommler. Hohenloheschen Buchhandlung F. Rau: 622 pp., this erratic boulder lies without any doubt in Ein Leitfaden zum Bestimmen von Versteinerungen, 23 + 176 pis. the extreme south of Belgium or the north of unveränderter Neudruck. Thun/München, Ott Ver• WESTERMANN, G., 1954. Monographie der Otoiti- France (Ardennes/Moselle areas, Lorraine lag: viii + 312 pp., 72 pis. dae (Ammonoidea). Otoites, Trilobiticeras, liinsai- Beige), where strata of Bajocian age are IMLAY, R., 1973. Middle Jurassic (Bajocian) Am• les, Epalxiles, Germoniles, Mosckeiles (Pseudoloi- known to outcrop. monites from Eastern Oregon. Prof. Pap. U.S. ge• fes, Polyplectiles), Normannites. Geol. Jb. Beih. ol. Surv. 756: iv + 100 pp., 48 pis. 15: 364 pp., 33 pis. KAEVER, M., K. OEKENTORP & P. SIEGFRIED. 1976. Fos• WILLEMS, J., 1960. Teloceras blagdeni (Sowerby) silien Westfalens. Invertebraten des Jura. in het Pleistocene Maasgrind van Zuid Limburg. Münster. Forsch. Geol. Paläont. 40/41 i 1-360, DANKWOORD Grondboor en Hamer 1960/3 : 79-86 (vgl. Telo• 67 pis. ceras blagdeni (Sowerby) in het Pleistocene Maas- KAYSER, E., 1925. Abriss der allgemeinen und stra- grind van Zuid-Limburg, aanvulling Limburgnum• Hans H.G. Peeters, drs. Douwe Th. de Graaf (bei• tigraphischen Geologie. Vierde/vijfde herziene mer. Grondboor en Hamer 1961/9: 259). den Natuurhistorisch Museum Maastricht) en Peter druk. Stuttgart, Ferdinand Enke Verlag: vi+ 61 2 WILLEMS, J.H., 1970. Teloceras Blagdeni (Sower• L.F. Peeters (Reuver) wil ik graag bedanken voor pp., 65 pis. by) in het Pleistocene Maasgrind van Zuid Limburg uitleen van de vondst en voor de foto's bij dit arti• 'KuYi, O.S., 1980. Toelichtingen bij de geologi• (II). Grondboor en Hamer 1970/5: 148-152.