JULI/AUGUSTUS 1973 JAARGANG 76, AFL. 7/8

NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR VELDBIOLOGIE OPGERICHT DOOR E. HEIMANS, |. JASPERS Jr EN JAC. P. THIJSSE

Botanisch verslag van een zomerkamp in Noord-Frankrijk

G. DIRKSE en W. LOODE

Noord-Frankrijk is voor de meeste Neder­ zand en klei, beekjes en rivieren in vochtige landers een onbekend gebied. Men rijdt er dalen, droge zandterreinen en zelfs hier en vlug door, op weg naar de zonnige verten daar flink uitgestrekte moerassen. Het was van het zuiden. De enorme graanakkers, af­ dan ook een goed idee van de K.N.N.V. om gewisseld met niet minder grote suikerbieten­ in 1971 twee zomerkampen te organiseren velden, verleiden de meeste doortrekkende even ten zuidoosten van Laon in het Dépar­ toeristen er niet toe, zich langer in de streek tement Aisne (zie fig. 1). Wij namen deel op te houden dan bij een grote reis strikt aan het zogenaamde eerste Malval-kamp van noodzakelijk is. En toch is het Bekken van 27 juni tot 9 juli. In het volgende verhaal Parijs geologisch zo vol variatie, dat niet al­ willen wij onze natuurhistorische, naar zal leen de fossielenverzamelaar, maar elke na- blijken bijna uitsluitend botanische ervarin­ tuurhistoricus er bijzondere dingen kan ver­ gen, aangevuld met de plantenvondsten van wachten. Er is een bonte afwisseling van een groot aantal deelnemers, optekenen. kalkgesteenten, klei- en zandlagen, van droge Voor een goed begrip van de botanische rijk­ hellingen met kalkgraslanden, bossen op dommen van het gebied is het nodig eerst

145 in het kort iets te zeggen over de geologie doorlatendheid voor water, reageerden zij van het Parij se Bekken. elk op eigen wijze op de verwering en de erosie tijdens de klimaten van tertiair, plei- Geologie en geomorfologie stoceen en holoceen. Bepaalde zeer resisten­ Het Bekken ligt tussen de Ardennen, de Vo­ te lagen werden als het ware uitgeprepa- gezen, de uitlopers van het Centraal Plateau reerd. Deze lagen zijn nu als lange, hoge en Bretagne. Het bestaat uit mesozoïsche en randen in het landschap te zien: de zoge­ tertiaire sedimenten, die voornamelijk van naamde cuesta's („cótes" in het Frans), mariene oorsprong zijn. De omstandigheden waarvan er zich een vijftal tussen de Voge­ in de oorspronkelijke zee wisselden nogal zen en Parijs bevinden. vaak, zodat kalken en kleien, zanden en con­ Het eerste Malval-kamp lag op enige kilo­ glomeraten naast en boven elkaar gevormd meters afstand ten zuidoosten van Laon, tus­ zijn: tegen de Vogezen aan liggen de oudste sen Pancy-Courtecon en Cerny-en-Laonnois lagen (trias), bij Parijs liggen de jongste ge­ (Carte de France, 1:100.000, feuille M-6). steenten (jong tertiair). Het hele pakket van Laon is een oude vestingstad en ligt op de uiteraard horizontaal afgezette lagen is na rest van een cuestarand, die bestaat uit har­ de vorming (in mariene omgeving) door en­ de kalksteen van het lutétien (etage van het dogene krachten zodanig omhooggedrukt, dat eoceen; tertiair). De cuestarand, die zich de lagen zwak scheef gesteld werden, met de oost- en westwaarts van Laon voortzet, helling in de richting van het centrum. Aan­ vormt de begrenzing van het ten zuiden er­ gezien de lagen verschillen in hardheid en van gelegen gebied dat Soissonnais heet. De-

Fig. 1. Overzichtskaartje van de omgeving van Laon. 146 was er nog de rij van Menthénault, Colligis en Lierval. De prachtige kalkgraslanden op de hellingen hadden een keur van voor Ne­ derlanders bijzondere of onbekende soorten. Vooral de uitbundige orchideeën-groei bracht velen in verrukking. Op vele plaatsen was de Gevinde kortsteel (Brachypodium pinnatum) het dominante gras, terwijl de Bergdravik (Bromus erectus) slechts op enkele plekken werd gezien. Het lijkt erop dat dit met het beheer van het ter­ Fig, 2. Geel stalkruid (Ononis natrix). rein te maken heeft. De tweede van ons be­ zocht na het Malval-kamp, tijdens een ex­ ze streek behoort tot de beste akkergebieden cursie van de „Floristisch-Soziologische-Ar- van Frankrijk, doordat er loss op de kalk beitsgemeinschaft", de Kaiserstuhl (bij Frei­ ligt. Het plateau van Soissonnais wordt ver­ burg). Ook daar bleken sommige gedeelten sneden door de Aisne en de Aillette, zodat van Bromion-graslanden een dominantie van tussen beide dalen een lange oost-west ver­ Gevinde kortsteel te vertonen. Volgens de lopende rug van een met loss bedekt kalk- heer Philippi (mond. med.) komt de Gevinde plateau is blijven staan. Over de rug loopt kortsteel vooral op wat geroerde grond („fri- de Chemin des Dames, vanwaar men prach­ sche Boden") tot dominantie. Oberdorfer tige vergezichten over het wijde, glooiende (mond. med.) deelde mede dat op een aantal landschap heeft. plaatsen in Duitsland gebleken is, dat het De rivierdalen zijn ingesneden tot op een afbranden van Bromion-begroeiingen ook tot kleilaag uit het sparnacien (etage van het faciesvorming van de Gevinde kortsteel kan paleoceen; oudste tertiair). Ten oosten van leiden. Voor Noord-Frankrijk is wellicht het Laon zijn de kalksteenbanken zover geëro­ omwoelen van de grond (o.a. voor loopgra­ deerd, dat de onderliggende zanden uit het ven) tijdens de eerste wereldoorlog een oor­ yprésien (etage uit het eoceen; onderste ter­ zaak. Mogelijk kan plaatselijk ook het af­ tiair) aan het daglicht zijn gekomen. Een branden van de vegetatie een rol spelen. Al plaatsnaam als Bruyères herinnert aan de met al lijkt ons dat het verschijnsel verband vroegere heidevelden op deze zanden. Als houdt met een zeer onregelmatig beheer. ook de zandlagen zijn verdwenen, komt een De orchideeën die op alle genoemde terrei­ ondoorlatende klei aan de oppervlakte, die nen voorkwamen, zijn: Bruinrode wespen­ bijvoorbeeld in het dal van de Souche (o.a. orchis (Epipactis atroruhens), Moeraswes- bij Pierrepont) moerassen (nu deels ontwa­ penorchis (E. palustris), Bijenorchis (Ophrys terd) heeft doen ontstaan. apifera), Vliegenorchis (O. insectifera), Hom­ melorchis (O. fuciflora) en Grote muggen- Vegetaties op kalk orchis (Gymnadenia conopsea). Bij Colligis De voor vele deelnemers meest spectaculaire en Cerny vonden we Bokkenorchis (Himan- terreinen waren ongetwijfeld de kalkbulten toglossum hircynum), een echte stinkerd. De ter weerszijden van de Aillette. Vlak naast Poppenorchisf/lc^ra.y anthropophorum) werd het kampterrein was er één; verder één ten alleen bij Cerny gevonden. Bij Bièvres ont­ noordoosten van Cerny-en-Laonnois en dan dekten we de zeldzame Kleine muggenorchis 147 (Gymnadenia odoratissima), alsmede het Sol- Een beleefdheidsbezoek daatje (Orchis militaris) en de Mannetjesor­ Door relaties van de kampboer zijn we te­ chis (Orchis mascula). De laatste twee waren rechtgekomen in Guignecourt, een 30-tal ki­ net uitgebloeid. Een kleine kalkhelling op lometers oostelijk van ons kamp, waar ge­ het zuiden, vrij steil en wat minder aaneen­ steente uit het Krijt aan de oppervlakte gesloten begroeid, is de enige plek waar wij komt. Ten noordoosten van genoemde plaats de Vertakte graslelie (Anthericum ramosum) ligt, temidden van eindeloze en tijdens ons zagen. De helling ligt bij het Bois de Vau- bezoek zeer hete, droge en stoffige akkers, clerc, ten oosten van Cerny. een klein bosje kreupelhout. De trotse eige­ Naast de orchideeënweelde viel ons de rijk­ naar leidde ons in hoogst eigen persoon dom aan vlinderbloemigen op. De Hokjes­ rond. Hij toonde ons het doel van de reis: peul ( glycyphyllos), het Kroon- de Grote anemoon (Anemone sylvestris). Hij kruid (Coronilla varia), de Verfbrem (Genis­ wilde ons doen geloven dat zijn bosje het ta tinctoria), het Geel stalkruid (Ononis na­ enige in geheel West-Europa was, waar de trix) (fig. 2) en de Hauwklaver (Tetragono- Grote anemoon groeide. De boeken vertellen lobus siliquosus) waren bijkans overal te vin­ ons echter dat de soort zelfs in Frankrijk op den. De Hauwklaver groeide meest samen verscheidene plaatsen voorkomt. met de Zandwolfsmelk (Euphorbia seguieri- Vegetatiekundig rekende men dergelijke bos­ ana), op vrij steile, schaars begroeide, los- jes wel tot verarmde voorposten van het zandige gedeelten, onder de hardere kalk- Ouercion pubescentis. Ze kunnen wellicht laag van het hogere deel van de helling. beter betiteld worden als een complex van Van de composieten zijn Donderkruid (Inula sluiers, zomen en mantels. We noteerden o.a. conyza), Wilgebladalant (/. salicina) en de de volgende soorten: Wilde marjolein (Origa­ Knikkende distel (Carduus nutans) het ver­ num vulgare), Bosaardbei (Fragaria vesca), melden waard. Groot zonneroosje, Bosrank (Clematis vita!- ba), vele niet nader gedetermineerde roze- Heel algemeen waren verder de volgende soorten en Eenstijlige meidoorn (Crataegus soorten: Grote brunel (Prunella grandiflora), monogyna). Driedistel (Carlina vulgaris), Veldsalie (5a/- via pratensis), Groot zonneroosje (Helianthe- In de rand van het bosje zat een Grauwe mum nummularium), Sikkelgoudscherm (Bu- gors te zingen. plcurum falcatum), Smalbladig vlas (Linum tenuifolium), Kalkbedstro (Asperula cynan- chica) en Paardehoefklaver (Hippocrepis co- mosa). Op plekjes waar de kale kalk tevoor­ schijn komt, groeiden vooral Berggamandcr (Teucrium montanum). Echte gamander (T. chamaedrys) en Bruinrode wespenorchis. Heel vreemd was het om boven op een kalk- heuvcl bij Bièvres een Jeneverbes (Juniperus communis) en een grote pol Knopbies (Schoe- nus nigricans) vlak naast gamanders en Bit­ tere scheefbloem (Iberis amara) te zien groeien. Wij zullen wat verderop wederom op een dergelijk verschijnsel wijzen. Fig. 3. Liggende leeuwebek (Linaria supina). 148 De bossen met vochtige of natte stukken. Bovendien De bossen in de naaste omgeving van het zijn er volgens een zeer globale geologische kampterrein waren niet erg interessant: mas­ kaart naast elkaar vrij arm zand en rijkere sale groei van Klimop (Hedera helix), zowel klei te vinden. De enkele „botanische wan­ op de grond als tegen de stammen. Zwart delingen" die we door dit bos maakten, wa­ peperboompje (Daphne laureola), Eenbloe- ren niet voldoende om het patroon enigszins mig parelgras (Melica uniflora), Spekwortel te doorzien. In het bos vonden we overwe­ (Tamus communis), Breedbladige wespenor­ gend de volgende bosplanten: Overblijvend chis (Epipactis helleborine) en Vogelnestje bingelkruid (Mercurialis perennis), Bosane- (Neottia nidus-avis) waren hier en daar, moon (Anemone nemorosa), Nagelkruid vooral in de bosranden, te vinden. Op vele (Geum urbanum) en Muskuskruid (Adoxa plaatsen is in deze bossen nog te zien, even­ moschatellina). Langs de randen van het zui­ als dat bij de kalkgraslanden het geval was, delijk bosgedeelte verrasten ons de Zwolse hoe de bodem volkomen omgewerkt en ver- anjer (Dianthus deltoides), de Karthuizer an­ graven is in de loopgraven-oorlog van 1914- jer (D. carthusianorum) en de orchidee die 1918. men weinig poëtisch van de naam „Honds- Het Forêt de St. Gobain maakte een minder kruid" (Anacamptis pyramidalis) heeft voor­ gestoorde indruk. Hier vinden we bossen van zien. In de boomlaag van het bos was op­ het Fraxino-Carpinion, met als kenmerkende vallend veel Kleinbladlinde (Tilia cordata) soorten: Boskortsteel (Brachypodium sylva- aanwezig. ticum). Ruwe dravik (Bromus ramosus), In het noordelijk gedeelte van het Forêt de Ruig klokje (Campanula trachelium), Bos- Samoussy, bij de weg van Gizy naar Laon, zegge (Carex sylvatica). Bleke zegge (C. pal- zijn op de kaart (1:50.000, feuille Laon) ve­ lescens), Gierstgras (Milium effusum), Gul­ le plasjes en moerasjes getekend. In het veld den boterbloem (Ranunculus auricomus), bleek ons echter dat vele van de aangegeven Lievevrouwebedstro (Asperula odorata), A- natte plaatsen niet meer te vinden waren. De mandelwolfsmelk (Euphorbia amygdaloides), enkele meertjes die we zagen, boden weinig Naaldvaren (Polystichum aculeatum). Op interessante planten. Gewoon blaasjeskruid een open plek groeide de Wolfskers (Atropa (Utricularia vulgaris) bloeide er op één plek. bella-donna). Het gesteente-pakket dat dit In het bos en langs de paden troffen we o.m. bos draagt, heeft enige waterkerende lagen, nog aan: Smal longekruid (Pulmonaria an- die het aanzijn geven aan bronniveau's. Paar- gustifolia), Peperboompje (Daphne meze- bladig goudveil (Chrysosplenium oppositifo- reum), Engbloem (Vincetoxicum hirundina- lium), Hangende zegge (Carex pendula), ria) en Witte rapunzel (Phyteuma spicatum). Reuzenpaardestaart (Equisetum telmateia) Sommige open plekken droegen een laag en Geoord helmkruid (Scrophularia aquati- plantendek op een zandige bodem. Daar ca) bleken speciaal in de brongebieden voor groeiden dan o.a. een niet in Nederland te komen. voorkomende soort Engels gras (Armeria Van het Forêt de Samoussy waren ons uit plantaginea) en Heidezenegroen (A fuga ge- de litteratuur vele bijzondere planten be­ nevensis). kend geworden. Bodemkundig moet het ge­ bied vrij gecompliceerd zijn. Drogere delen Akkers met weinig ondergroei (o.a. Hengel, Melam- De akkers in de omgeving van het kampter­ pyrum pratense) wisselen op kleine schaal af rein liggen meestal op de toppen en de niet 149 al te steile hellingen van de „lössheuvels". walstro (Sherardia arvensis) en Bolderik Er worden hoofdzakelijk suikerbieten, tarwe (Agrostemma githago). De laatste werd door en luzerne geteeld. Ondanks de intensieve de heer A. Contant niet ver van het kamp landbouw gaven vele akkeronkruiden acte gevonden. Het bleef de enige vondst. de presence, meestal langs de akkerranden. De Liggende leeuwebek lijkt veel op het Zo vonden we: Groot spiegelklokje (Specu- Vlasbekje (L. vulgaris). Zij is ervan te on­ laria speculum-veneris), Akkerzenegroen (A- derscheiden door de gestreepte spoor, de juga chamaepitys), Liggende leeuwebek (Li­ smallere bladen en de éénjarigheid. De Lig­ naria supina) (fig. 3), Spiesleeuwebek (L. gende leeuwebek heeft een mediterraan-at- elatine), Kleine leeuwebek (L. minor). Kleine lantische verspreiding en staat als kalk- en wolfsmelk (Euphorbia exigua), Kroontjes- warmteminnend te boek. kruid (E. helioscopia), Blauw guichelheil De Oot (Avena fatua) stond plaatselijk zo­ (Anagallis arvensis ssp. coerulea). Blauw veel tussen de tarwe, dat we aanvankelijk dachten met haver te doen te hebben. De grootste akkers liggen langs de Chemin des Dames. Het zijn geen aantrekkelijke ex- cursiegebieden. Tussen Lierval, Trucy, Gran- delain en Colligis excursioneerden we langs wat kleinere akkers, tussen boomgaarden en houtwallen. In zo'n houtwal groeide een ons onbekende zegge, die later Vroege struweel- zegge (Carex polyphylla) bleek te heten. De soort bezit een kenmerkend rond achenium (fig. 4). Hierdoor is zij van haar verwanten te onderscheiden. Hoewel naar Nederlandse maatstaven nog interessante onkruiden werden aangetroffen, is regionaal bezien de wilde akkerflora sterk verarmd. Volgens beschrijvingen zijn soorten als Wilde ridderspoor (Delphinium consoli- da), Kuifhyacint (Muscari comosum), Naal- dekervel (Scandix pecten-veneris), Akkerbo­ terbloem (Ranunculus arvensis) en verschei­ dene soorten uit het geslacht Adonis om­ trent 1950 nog algemene verschijningen ge­ weest op de akkers. Hoewel we in het meest gave akkergebied van het Département bi­ vakkeerden en naarstig hebben gespeurd, vonden we geen van die soorten. Fig. 4. Van links naar rechts: Vroege stru- weelzegge (Carex polyphylla). Ronde zegge Half natuurlijke vegetaties op zandgronden (C. diandra) en Pluimzegge (C. paniculata), Zandgronden die de indruk wekten een met urntjes (utriculi) en dopvruchtjes (ache- spontane begroeiing te dragen, zagen we bij nia). Marchais, in het Forêt de Samoussy, bij Ves-

150 lud, bij Parfondru en bij Chailvet. het werd reeds gememoreerd, waren de kalk- Bij Marchais bleek de plantengroei zeer ge­ zandige bermen van bospaden bijzonder fraai varieerd, hetgeen in verband staat met de ontwikkeld. Hier groeiden Karthuizer anjer, verschillen in kalkgehalte, vochtigheid, hu- Zwolse anjer, Betonie (Stachys officinalis), musgehalte en korrelgrootte van de grond Zeepkruid (Saponaria officinalis). Perzik- ter plaatse. Zandige, vrij vlakke heuveltjes bladklokje (Campanula persicifolia). Borstel- verheffen zich in een uitdrogende, maar nu krans (Satureja vulgaris), Kruisbladwalstro en dan natte, kalkhoudende omgeving. In de (Galium cruciata). Wilde marjolein, Toren- berm van de weg naar de Ferme Bénicourt kruid (Turritis glabra), Grote muggenorchis groeiden Hondskruid, Karthuizer anjer, en Hondskruid. Aarddistel (Cirsium acaulon) en Glad parel­ Arme zandgronden zijn schaars in de omge­ zaad (Lithospermum officinale) zeer uitbun­ ving van Laon. Wij zagen slechts bij Parfon­ dig. Tevens zagen wij er Wilde peen (Dau- dru en Chailvet schrale zanden. Op een cus carota) en Grote centaurie (Centaurea zandheuvel bij Parfondru hadden de vegeta­ scabiosa). Het voorkomen van de planten ties veel overeenkomst met die van Mar­ in de wegberm houdt o.i. verband met de chais. Zo groeide hier ook Armeria planta­ omstandigheid, dat bij langsrijdend verkeer ginea. Aspectbepalend waren echter Zand- het kalkhoudende water van de wegpiassen zegge (Carex arenaria) en Muizeoortje (Hie- in de berm spat. racium pilosella). Hier en daar groeide een Op de zandige bultjes langs de oever van pluk Grote wilde tijm (Thymus pulegioides). het sinds jaren ontwaterde moeras groeiden Vlak bij Chailvet liggen de armste zandgron­ karakteristieke planten als: Heidezenegroen, den die wij zagen. Langs de weg van Chail­ Armeria plantaginea. Zwarte toorts (Ver- vet naar Chivy-les-Etouvelles bevindt zich bascum nigrum), Viltganzerik (Potentilla ar- een klein, droog heideveld. Struikheide (Cal- gentea). Hondstong (Cynoglossum officinale) luna vulgaris) groeide op de minst belopen en Wilde tijm (Thymus serpyllum). De vege­ plaatsen. De hogere delen van het heuvelach­ tatie was laag en weinig aaneengesloten. tige terrein droegen een bloemrijk Zomer- Overal stond berken- en eikenopslag. eiken-Berkenbos met Adelaarsvaren (Pteri- In de buurt van de Ferme Bénicourt konden dium aquilinum), Valse salie (Teucrium sco- we het verband tussen plantengroei en bo­ rodonia), Hengel, Bochtige smele (Deschamp- dem duidelijk waarnemen. Een laag arm, sia flexuosa), Bronsmos (Pleurozium schre- grof zand wigde uit tegen een laag van kalk­ heri), Wilde kamperfoelie (Lonicera pericly- rijk fijner zand. Gaande van kalkarm grover menum) en Lelietje der dalen (Convallaria zand naar kalkrijk fijner zand groeiden ach­ mafalis). De meer betreden plaatsen (met de tereenvolgens: Buntgras (Corynephorus ca- onafscheidelijke snoeppapiertjes) hadden een nescens), Paashaver (Aira praecox), Muur­ grazige, lage, weinig aaneengesloten begroei­ peper (Sedum acre). Ruw vergeetmijnietje ing van Gewoon struisgras (Agrostis tenuis), (Myosotis ramosissima), Cypreswolfsmelk de beide witbollen (Holcus lanatus en H. (Euphorbia cyparissias), tenslotte Kroon- mollis), Gewone veldbies (Luzula campes- kruid en veel bramen (Rubus spec). De tris). Zandblauwtje (Jasione montana), Zwol­ grenzen tussen de geschetste zones waren se anjer. Echt walstro (Galium verum), Tand­ scherp. jesgras (Sieglingia decumbens), Dwergvilt- kruid (Filago minima) en Vogelpootje (Or- Langs de zuidrand van het Forêt de Samous­ nithopus perpusillus). Op geheel kale plekjes sy, ten noordwesten van Coucy-les-Eppes, 151 groeide veel Liggend hertshooi (Hypericum kennen, is een gedeelte van de eertijds uitge­ humifusum). strekte venen in de omgeving van Pierrepont, Chivres, Sissonne, Marchais en Liesse. Deze De beekdalmoerassen venen liggen in het dal van de Souche en De moerassen die wij zagen, waren voor het vertoonden vroeger een zeer bijzondere plan­ grootste deel zeer eenvormig. Men had ze tengroei met vele zeldzaamheden. De laatste systematisch volgeplant met populieren, zo­ decennia zijn grote moerasgedeelten ontwa­ als in het dal van de Ardon, of weinig min­ terd, vergreppeld of beplant. Desondanks be­ der systematisch ontwaterd. Bijna overal wa­ staan er nog tientallen hectaren ontoeganke­ ren hoog opschietende ruigtekruiden domi­ lijk moerasland. Vooral tussen Chivres en nant. De Moerasmelkdistel (Sonchus palus­ Pierrepont is een doolhof van dijkjes, ruig­ tris) werd wel vier meter hoog. In de meeste ten, vijvers en bosjes aanwezig. Wij maakten moerassen noteerden we: Riet (Phragmites een excursie naar het meest noordelijk gele­ australis), Gewone engelwortel (Angelica syl­ gen deel van het complex, gelegen tussen vestris), Moesdistel (Cirsium oleraceum), Pierrepont en Vesles-et-Caumont. We liepen Moerasandoorn (Stachys palustris). Smeer- daar door rietvelden. Op sommige plaatsen, wortel (Symphytum officinale), Reuzenpaar­ waar het Riet heel ijl groeit en kort blijft, destaart, Grote lisdodde (Typha latifolia), wórdt de plantenliefhebber verrast met soor­ Harig wilgeroosje (Epilobium hirsutum), Ko- ten als Galigaan (Cladium mariscus), Knop­ ninginnekruid (Eupatorium cannabinum), bies en Draadzegge (Carex lasiocarpa). Nu Rietgras (Phalaris arundinacea), Liesgras is de plantenwaarnemer op het spoor van (Glyceria maxima) en Bitterzoet (Solanum bijzonderheden. Spoedig zagen we dan ook dulcamara). Al met al een plantenverzame- Vleeskleurige orchis (Dactylorhiza incarnata ling, die kenmerkend is voor plaatsen waar s.1.), Moeraswespenorchis, Spaanse ruiter flinke hoeveelheden organisch materiaal mi­ (Cirsium dissectum). Klokjesgentiaan (Gen- neraliseren, tiana pneumonanthe) en Schubzegge (Carex lepidocarpa). De hierboven geschetste plan­ Slechts enkele moerasjes bleken de cultive- tengroei wijst op complexe milieu-omstandig- ringsdans ontsprongen te zijn. Dat was o.a. heden, waarin kalk, veen en water een rol het geval met een bron-moeras vlak bij het spelen. Dergelijke situaties troffen we ook kamp. Hoewel niet van het soortenrijkste aan bij Lhuys, Loupeigne, Caillouel en La- type, werd hier op heel wat bescheidener niscourt. schaal gebrast (oecologisch gesproken) dan in het smeerwortel-moesdistel-bitterzoetmili- Uit beschrijvingen kenden we de „tourbieres eu. Echte koekoeksbloem (Lychnis flos-cu- a hypnacées", natte veentjes onder invloed culi), Beekpunge (Veronica beccabunga), van kalk, die in de omgeving van Caillouel Kruipend zenegroen (Ajuga reptans). Slanke zouden liggen. Ondanks ijverig zoeken ont­ sleutelbloem (Primula elatior), Lidrus (Equi­ dekten we maar één heel kleine plek die setum palustre), Pinksterbloem (Cardamine enigszins de beschrijvingen nabij kwam. Op pratensis). Dotterbloem (Caltha palustris), zeer natte, met wier begroeide minerale bo­ Moerasrolklaver (Lotus uliginosus). Gevleu­ dem floreerden Zeegroene zegge (Carex flac- geld hertshooi (Hypericum tetrapterum) en ca), Geelhartje (Linum catharticum), Vetblad Gevlekte orchis (Dactylorhiza maculata 8.1.) (Pinguicula vulgaris). Teer guichelheil (Ana­ werden er door ons aangetroffen. gallis tenella) en Schubzegge. Het was teleur­ Het grootste beekdalmoeras dat we leerden stellend te vernemen dat men juist deze plek

152 nog had weten te vinden om er grote hoe­ wilgenstruweel en elzenbossen. Tussen deze veelheden boomschors te storten. Op een beide in waren de hooilanden gesitueerd. De groot gedeelte van het terrein had men bo­ meest bijzondere soorten, waaronder Breed vendien met zware voertuigen gereden. Langs wollegras (Eriophorum latifolium), groeiden de weg die er naartoe voerde, spreidde de naast de meest gewone als Geelhartje en Bitterling (Blackstonia perfoliata) haar fraaie Blauwe zegge. Een andere opmerkelijkheid gele bloemen ten toon. is dat we hier planten aantreffen die ook in Ook in het dal van „La Muze Ruisseau", kalkgraslanden kunnen groeien, zoals: Beto­ tussen Loupeigne en Lhuys, waren op som­ nie, Harige ratelaar (Rhinanthus alectorolo- mige plaatsen fraaie vegetaties van kalkrijke phus). Grote muggenorchis, Trilgras (Briza moerassen, behorend tot het Knopbies-ver- media), Zeegroene zegge, Geelhartje en bond (Caricion davallianae) te aanschouwen. Knopbies. Een aantal plekken zag er wat Waarschijnlijk hebben deze begroeiingen hun ruiger uit. Noords walstro (Galium boreale), ontstaan te danken aan kleiwinning; het Wilgebladalant, Verfbrem (), complex (ca. 125 ha) wordt op de kaart Gevinde kortsteel. Heelblaadjes (Pulicaria (1:50.000, feuille Fère-en-Tardenois) aange­ dy senterica), Herfsttij loos (Colchicum autum- duid als: „Ancienne Miniere de Mareuil". nale). Kale jonker (Cirsium palustre) en Ge­ De delfstofwinning moet lang geleden heb­ wone wederik (Lysimachia vulgaris) groei­ ben plaats gevonden, daar tijdens ons bezoek den speciaal daar. Op het nattere deel van niets van recente graverij bleek. Het gehele de helling lagen wat rechthoekige putten. In beekdal stond vol Riet, Galigaan en elzen­ een mostapijt van Schorpioenmos (Scorpi- opslag. Ten behoeve van de jacht waren er dium scorpioides), goudmossen en sikkel­ door periodiek maaien schietlanen ontstaan. mossen (Campylium div. specs, en Drepano- Juist op die gemaaide plekken groeide een cladus div. specs.) stonden daar Slank wolle­ aantal bijzondere planten bij elkaar: Grote gras (Eriophorum gracile), Moeraskartelblad muggenorchis. Teer guichelheil, Moeraswes­ (Pedicularis palustris). Ronde zegge (Carex penorchis, Blonde zegge (Carex hostiana), diandra), Moeraswespenorchis, Waterdrie- Vlozegge (C. pulicaris), Spaanse ruiter, blad (Menyanthes trifoliata) en Holpijp. Knopbies, Vetblad, Pijpestrootje (Molinia caerulea) en Blauwe zegge (Carex panicea). Hiermee zijn we gekomen aan het eind van De meest bijzondere vondsten waren Carex ons relaas. Het zal duidelijk zijn dat er hier davalliana en het mos Tomentohypnum ni- geen opsomming gegeven kan worden van tens. alle plantevondsten. Een volledige lijst van Het meer stroomopwaarts gelegen Marais de gevonden planten is wel aanwezig en voor Branges is sterk ontwaterd en droeg een rui­ belangstellenden aan te vragen bij de au­ ger plantenkleed. teurs. Bij Laniscourt bekeken we een prachtig com­ Tot slot lijkt het ons niet overbodig de mis­ plex zeer soortenrijke hooilanden, gelegen op schien enkele enthousiast geworden lezers de helling van een beekdal. De percelen wa­ er op te wijzen dat de verschillende fraaie ren begrensd door houtwallen en wat ruigere excursieterreinen voor Nederlandse maatsta­ stukken. De bovenrand van het dal bood ven ver uit elkaar liggen. Men dient er in plaats aan een Zomereiken-Berkenbos met bepaalde gevallen, afhankelijk van het uit­ veel Adelaarsvaren. Het eigenlijke beekdal gangspunt, wel een paar uur autorijden voor was begroeid met ruig Riet, Smeerwortel, over te hebben. 153 Litteratuur: 1. Bournérias, M., 1968. Guide des Groupements végétaux de la Region Parisienne. Parijs. 2. Coste, H., 1937. Flore descriptive et illustrée de France, 3 din. Parijs. 3. Fiette, A., 1960. Le département de 1'Aisne. Etude géographique et économique. 4. Kern, J. H. & Th. J. Reichgelt, 1954. Flora Neerlandica, deel I, afl. 3. Amsterdam. 5. Mullenders, W., 1967. Flore de la Belgique, du Nord de la France et des Regions voisines. Luik.

Kaarten: Carte Michelin au 200.000e, no. 56. Carte de France 1/100.000, de bladen L-5, L-6, M-5 en M-6. Carte de France 1/50.000, de bladen XXVI 10, 11, 12 en XXVII 10, 11, 12.

Over de Nederlandse mineermotten van de familie der Cemiostomidae

A. VAN FRANKENHUYZEN

De Cemiostomidae vormen een interessante dere soorten daarentegen, zoals groep van de mineermotten. Zij kenmerken lustratella, zijn betrekkelijk recent ontdekt in zich in het algemeen door sneeuwwitte co­ de Nederlandse fauna. Genoemde soort werd cons en zilverkleurige vlindertjes, met op de pas in 1971 in ons land ontdekt. voorvleugels vaak goudkleurige en paarse Ik wil in dit artikel gaarne aandacht vragen vlekken of glanzende bultjes. De vlinders van voor de zes Nederlandse soorten van de Ce­ de meeste soorten zijn gemakkelijk te deter­ miostomidae, te weten: mineren. Soms echter lijkt een tweetal soor­ Leucoptera scitella Zeil. op Appel, Peer, ten zoveel op elkaar, dat men moet weten Pruim en meidoorn, op welke waardplant de vlinders gevangen Leucoptera laburnella Stt. op Goudenregen, zijn, wil men ze betrouwbaar op naam stel­ Paraleucoptera sinuella Rtti. op populier, len. Dit is bv. het geval met Leucoptera Leucoptera spartifoliella Hb. op Bezembrem, spartifoliella en Leucoptera laburnella, die Leucoptera lustratella H.S. op St.-Janskruid, respectievelijk voorkomen op Bezembrem Leucoptera lotella Stt. op Moerasrolklaver. en op Goudenregen en waarvan de vlinders niet van elkaar zijn te onderscheiden. Inte­ Leucoptera scitella Xc\\. (fig. la) ressanter dan alleen maar het verzamelen Deze soort wordt ook wel de „Appeldam- ten behoeve van een collectie, is het onder­ schijfmot" genoemd, naar het typische be­ zoek naar de levenswijze en de vreetpatro- schadigingsbeeld dat op appelbladeren wordt nen, die wel voor elke soort karakteristiek gevonden. In Duitsland noemt men het in- zijn. Sommige soorten hebben wegens het sekt „Pfennigminiermotte". In het blad wordt talrijk voorkomen vanouds de aandacht ge­ door de rups een karakteristieke mijn ge­ trokken. Zo heeft Snellen van Vollenhoven vormd, die doorzichtig is en waarin de uit­ reeds in 1870 onderzoek gedaan naar de werpselen in concentrische ringen worden levenswijze van Leucoptera laburnella. In gedeponeerd (fig. 2). Sepp (1877) vindt men al fraaie met de hand De soort komt vrij algemeen op Appel voor. gekleurde afbeeldingen van deze soort. An­ In alle delen van ons land wordt ze aange- 154