UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN

DE RELATIE TUSSEN KLASSIEKE PROFESSIONELE NORMEN VAN OBJECTIVITEIT EN ONPARTIJDIGHEID EN DE BELEVING VAN EMOTIES IN DE SPORTJOURNALISTIEK

Wetenschappelijke verhandeling

aantal woorden:24744

MATHIEU MAS

MASTERPROEF COMMUNICATIEWETENSCHAPPEN afstudeerrichting JOURNALISTIEK

PROMOTOR: DR. STEVE PAULUSSEN

COMMISSARIS: LIC. TIM HOEBEKE

COMMISSARIS: LIC. TOM EVENS

ACADEMIEJAAR 2008 - 2009 Abstract

Het doel van deze masterproef is een onderzoek te voeren of de klassieke waarden van objectiviteit te verzoenen zijn met de emoties en beleving die inherent zijn aan de sportjournalistiek in de audiovisuele media, meer specifiek de televisie en de radio. In de literatuurstudie probeerden we een antwoord te vinden wat het objectiviteitbegrip inhoudt. Naast een theoretisch kader worden de kritieken over het begrip weergegeven en wordt ingegaan op de haalbaarheid. De emotionele beleving wordt besproken vanuit de psychologie en ook het emotionele taalgebruik van de sportjournalist wordt onder de loep genomen. In het laatste deel van de literatuurstudie wordt de sportjournalistiek van naderbij bekeken. Aan de hand van een verkennend kwalitatief onderzoek dat verliep via 10 diepte- interviews met sportjournalisten van de VRT en VTM kwamen we tot de conclusie dat de sportjournalisten steeds proberen de absolute objectiviteit zo dicht mogelijk te benaderen. Om die reden is het belangrijk dat ze het goede evenwicht vinden tussen goede contacten en toch enige afstand bewaren. Daarnaast moeten ze zo onpartijdig mogelijk zijn wanneer ze aan het berichten zijn. Daarom moeten ze hun eigen voorkeuren negeren. Het is onvermijdbaar dat de sportjournalist zijn chauvinistische gevoelens uit maar hij mag hierin niet overdrijven, hij mag zich niet als een ordinaire supporter gedragen en blijft onpartijdig berichten over de wedstrijd zelf. De emotionele beleving vormt geen belemmering voor de objectiviteit, integendeel het vormt de perfecte aanvulling want de sportjournalistiek blijft voor een groot deel entertainment en het is de taak van de sportjournalist om de emoties door te geven aan het publiek.

1

INHOUDSTAFEL DEEL 1: LITERATUURSTUDIE

Voorwoord ...... 5 Inleiding ...... 6 1. Het begrip “objectiviteit” ...... 9 1.1 Theoretische standpunten over objectiviteit ...... 9 1.1.1 Het model van Westertahl ...... 9 1.1.2 Het model van MCQuail ...... 11 1.2 Objectiviteit in de journalistiek ...... 13 1.2.1 Algemeen ...... 13 1.2.2 Deontologie in de journalistiek ...... 15 1.3 Haalbaarheid van de journalistieke objectiviteit ...... 17 1.4 Besluit ...... 19 2. Emotionele betrokkenheid van de sportjournalist ...... 20 2.1 Algemeen ...... 20 2.2 Emotietheorieën ...... 20 2.2.1 Actieve theorie ...... 20 2.3 De taal in de sportverslaggeving ...... 22 2.4 Besluit ...... 23 3 De sportjournalistiek ...... 24 3.1 Evolutie van de sportjournalistiek ...... 24 3.1.1 Algemene ontwikkeling van de sportjournalistiek ...... 24 3.1.2 Ontwikkeling van de sportjournalistiek in Vlaanderen ...... 26 3.2 Volwaardig onderdeel van de journalistiek? ...... 30 3.2.1 Kwaliteitsvolle journalistiek? ...... 32 3.2.2 Kritische journalistiek? ...... 35 3.3 Fundamenten van de sportjournalistiek ...... 37 3.4 Verantwoordelijkheid van de sportjournalist ...... 38 3.5 De rol van de sportjournalist ...... 39 3.6 Relatie tussen sport en media ...... 41 3.7 Besluit ...... 44

2

DEEL 2: PRAKTIJKONDERZOEK

1. Methode van onderzoek ...... 45 1.1 De geïnterviewde tv-sportjournalisten ...... 45 1.2 De interviewvragen ...... 47 1.2.1 Topic 1 ...... 48 1.2.2 Topic 2 ...... 48 1.2.3 Topic 3 ...... 49 1.2.4 Topic 4 ...... 49 1.3 Analyse van de antwoorden op de interviewvragen ...... 50 1.3.1 Analyse Categorie 1: De sportjournalistiek als buitenbeentje ...... 52 1.3.2 Analyse Categorie 2: Contacten met de sporters ...... 55 1.3.3 Analyse Categorie 3: Onpartijdigheid van de sportjournalist ...... 59 1.3.4 Analyse Categorie 4: Emotionele betrokkenheid van de sportjournalist ...... 65 1.3.5 Analyse Categorie 5: Kracht van de media ...... 68 1.4 Algemeen besluit ...... 71 Referenties ...... 74 Bijlage 1: Data van de diepte-interviews ...... 79 Bijlage 2: Uitgeschreven diepte-interviews met de sportjournalisten van de VRT ...... 80 2.1 Interview met Peter Vandenbempt ...... 80 2.2 Interview met Michel Wuyts ...... 89 2.3 Interview met Tom Boudeweel ...... 101 2.4 Interview met Renaat Schotte ...... 109 2.5 Interview met Stijn Vlaeminck ...... 120 Bijlage 3: Uitgeschreven diepte-interviews met de sportjournalisten van de VTM ...... 130 3.1 Interview met Dirk Deferme ...... 130 3.2 Interview met Rudy Lanssens ...... 139 3.3 Interview met Jan Dewijngaert ...... 148 3.4 Interview met Peter Morren ...... 157 3.5 Interview met Stefan Van Loock ...... 167 Bijlage 4: Code van de Journalistieke beginselen ...... 176

3

Lijst van afkortingen

AVVB Algemene Vereniging van Beroepsjournalisten in België

BVDU Belgische Vereniging van Dagbladuitgevers

EBU European Broadcasters Union

FA Football Association

OS Olympische Spelen

IFJ Internationale Federatie van Journalisten

NIR Nationale Instituut voor Radio Omroep

VRT Vlaamse Radio – en Televisieomroep

VTM Vlaamse Televisiemaatschappij

WK Wereldkampioenschap

4

Voorwoord

Deze thesis is een mooie afronding van mijn tweejarig verblijf aan de universiteit in Gent. Het volgen van de richting Communicatiewetenschappen met afstudeerrichting Master in de Journalistiek werd een succes en daarvoor wil ik toch enkele mensen bedanken.

Ik wil eerst en vooral een dankwoord richten tot mijn promotor, Steve Paulussen, die mij op tijd heeft doen inzien dat ik als onderzoeker een te enge visie had op wat relevant was voor mijn onderzoek en van te sterke vooronderstellingen uitging als gevolg van een gebrek aan inzicht in de literatuur.

Ook dank aan alle sportjournalisten van Sporza VRT en van de sportredactie van VTM die bereid waren om mee te werken aan mijn onderzoek. Zonder hun medewerking was deze thesis nooit tot stand gekomen.

Verder wil ik ook al mijn medestudenten en vrienden bedanken voor de mooie tijd vol onvergetelijke momenten.

En last, but not least … dank aan mijn ouders, zij maakten het mogelijk dat ik deze studierichting kon volgen en ik wil hen dan ook bedanken voor alles wat zij gedaan hebben gedurende deze jaren.

5

Inleiding

“Sport is de belangrijkste onbelangrijkheid die er bestaat.”

(P. Vandenbempt, persoonlijke mededeling 2009, 15april)

Sport is van groot belang in de maatschappij. Het bovenstaande citaat van Peter Vandenbempt onderstreept dit nogmaals. Het draagt bij tot het voorkomen van criminaliteit en het bevordert de maatschappelijke participatie. Bovendien is het een grote publiekstrekker en hier moet de sportjournalist op inspelen. Wanneer je een krant doorbladert, kan je niet meer om de uitgebreide sportrubriek heen. Ook de televisiekijkers krijgen steeds meer sport voorgeschoteld. De sportactualiteit wordt door de media uitvoerig behandeld. De voetballiefhebber wordt overstelpt met live uitzendingen en allerlei programma’s rond het voetbal. Daags nadien worden de wedstrijden dan uitvoerig in de kranten behandeld. Ook de wielerfan blijft niet op zijn honger zitten, steeds meer zijn er rechtstreekse verslagen van wielerwedstrijden en veldritten. Tenslotte wordt er ook steeds meer aandacht geschonken aan andere sporttakken, zoals tennis en autosport. En voor wie dit alles nog niet volstaat, zijn er nog altijd de betaalzenders die voortdurend sport uitzenden. Naast de geschreven pers en de audiovisuele media bevat ook het Internet een ruim aanbod sportinformatie. Deze feiten tonen aan dat sport een belangrijke positie heeft ingenomen in de hedendaagse media(Dérèze, 2000, pp7-11).

Sport zit ook boordevol emoties, niet enkel de sporters en supporters beleven intense momenten maar ook de sportjournalisten zijn emotioneel betrokken bij wat ze berichten aangezien zij deel uitmaken van die samenleving. Dit gebeurt uiteraard nog het meest wanneer het wedstrijden betreft van nationale teams. Het is natuurlijk nog maar de vraag of het wel wenselijk is om een sportverslaggeving te hebben die volledig vrij is van emoties en dus volledig objectief aangezien het dan wellicht als saai en oninteressant wordt ervaren. De mensen willen ook geëntertaind worden, ze willen zich als het ware naast het sportveld voelen.

De sportjournalistiek is dus meer dan enkel nieuws verslaan. Op deze manier zijn er heel wat verschillen ontstaan zodat men te maken heeft met verschillende vormen van sportjournalistiek. Naast een kwaliteitsvol sportnieuws bestaat er ook een soort sportnieuws dat gebracht wordt puur uit commerciële belangen. Bij deze laatste soort is er een grotere betrokkenheid tot het subject. Ook emotioneel en economisch zijn sportjournalisten betrokken partij in de sportwereld. Geen enkele sportjournalist is gebaat met de teloorgang van Belgische topprestaties.

6

Ook historisch is er een sterke verwevenheid tussen sportmedia en sportcompetities, de eerste sportbladen organiseerden sportwedstrijden om zo meer exemplaren aan de man te brengen. Tenslotte worden heel vaak ex-sporters na hun actieve carrière omgetoverd tot tv-sportjournalisten of commentatoren. Die grote betrokkenheid staat in schril contrast met één van de belangrijkste journalistieke principes, namelijk die van de objectiviteit.

Enerzijds is de objectiviteit dus moeilijk realiseerbaar en anderzijds is ze waarschijnlijk niet eens wenselijk bij de sportverslaggeving.

Sinds de jaren ’20 is er een professionalisering en institutionalisering van de journalistiek aan de gang. Door middel van deontologische codes en erkenningen probeert men het beroep journalist af te bakenen. Dit is echter nooit helemaal gelukt aangezien men de functie van journalist niet kan beperken tot 1 groep binnen deze ‘freedom of speech’ samenleving en er geen algemene consensus is over wat journalistiek nu eigenlijk zou moeten zijn (Rowe, 2007, pp 385-403).

Het doel van deze masterproef is een onderzoek te voeren of de klassieke waarden van objectiviteit, onpartijdigheid en neutraliteit te verzoenen zijn met de emoties en beleving die inherent zijn aan de sportjournalistiek in de audiovisuele media, meer specifiek de televisie en de radio. Kunnen sportjournalisten onpartijdig handelen? Worden zij niet beïnvloed door allerlei factoren zoals contacten met de sporters, eigen voorkeuren, chauvinistisch gevoel, hun emoties? Aan de hand van een verkennend kwalitatief onderzoek via 10 diepte-interviews met sportjournalisten van de VRT en VTM gaan we proberen een algemeen beeld te schetsen over de objectiviteit in de verslaggeving van de Vlaamse radio- en tv-sportjournalisten. De keuze voor dit medium kwam er omdat de beleving van de radio- en tv-sportjournalisten veel intenser is, vooral bij live uitzendingen. Sportjournalisten van de geschreven pers daarentegen kunnen de feiten nog wat laten bezinken vooraleer ze hun definitief artikel indienen. Televisie is bovendien ook een sterk medium, het biedt talrijke mogelijkheden om de kijkers te informeren en te vermaken. Het is bovendien het massamedium bij uitstek, omdat het heel toegankelijk is en erin slaagt grote massa’s op eenzelfde moment naar hetzelfde programma te laten kijken.(Dhoest, 2006, p.9)

In tegenstelling tot de geschreven pers heeft televisie nog een groot voordeel, namelijk de bewegende beelden. Dit is één van de redenen waarom TV de toppositie bekleedt in de mediahiërarchie. Het geeft structuur aan het dramatische aspect van een sportevenement door behulp van close-ups en

7

herhalingen. Ook sporters en club gebruiken mediabeelden bij de voorbereiding of analyse van een wedstrijd. (Benoit, 1988, p.37)

Bovendien heeft televisie van alle massamedia ons huidig beeld over sport het meest beïnvloed. Televisie bracht grote sportevenementen zoals het WK voetbal en de Olympische Spelen in de huiskamers. In 1954 konden de eerste live beelden verstuurd worden met behulp van Eurovision. De sport werd internationaal na het verbond van de EBU. Zo werd de sport over de hele wereld verspreid. Vanaf de jaren ‘70 werden ook steeds meer andere sporten in beeld gebracht. Dankzij de televisie is het gevecht tussen Ali en Foreman uitgegroeid tot een legende in de populaire cultuur van de twintigste eeuw. (Boyle & Haynes, 2000, pp. 38-44). Er zijn dus genoeg redenen om ons enkel te concentreren op de sportjournalisten uit de audiovisuele media.

In de literatuurstudie zal eerst het objectiviteitbegrip uit de doeken gedaan worden. Er zal een theoretisch kader rond het begrip geschetst worden. Nadien worden ook de kritieken over het begrip weergegeven en wordt ingegaan op de haalbaarheid. De emotionele betrokkenheid wordt besproken vanuit de psychologie, de actieve emotietheorie probeert te verklaren hoe emoties ontstaan. We tonen aan hoe het taalgebruik van een sportjournalist emoties kan opwekken. In het laatste deel van de literatuurstudie wordt de sportjournalistiek van naderbij bekeken. De evolutie die het meemaakte wordt weergegeven. Ook de fundamenten van de sportjournalistiek en de rol van de journalist zelf wordt behandeld. Tenslotte wordt de relatie tussen sport en media onder de loep genomen.

De motivering achter de keuze van mijn onderwerp is te zoeken in mijn persoonlijke interessesfeer. Al van kindsbeen af ben ik gepassioneerd door de sport, daarnaast wou ik ook graag meer informatie over het beroep sportjournalist inwinnen en leek het me heel leerrijk om een onderzoek te voeren naar een belangrijk aspect binnen de journalistiek die in de sportjournalistiek vaak ter discussie staat.

8

1. Het begrip “objectiviteit”

1.1 Theoretische standpunten over objectiviteit

Objectiviteit is een veelbesproken begrip in de mediaberichtgeving. Het begrip ‘objectiviteit’ wordt door de verschillende partijen veelal op verschillende wijze ingevuld.

De meest eenvoudige definitie staat echter in het Van Dale Woordenboek. Het begrip wordt gedefinieerd als ‘ zich bepalend tot de feiten, niet beïnvloed door eigen gevoel of vooroordelen’.

Deze eenvoudige omschrijving hanteren we ook in het dagelijkse leven maar uit communicatiewetenschappelijk onderzoek blijkt dat objectiviteit niet zo eenvoudig te benaderen is. Verschillende onderzoekers hebben pogingen gedaan om de betekenis van het begrip te bepalen.

1.1.1 Het model van Westertahl

Het model van de Zweed J. Westertahl (1983, pp. 403-424) is één van de meest gebruikte modellen die trachten ‘objectiviteit’ te definiëren. Volgens het schema bestaat objectiviteit uit twee categorieën, feitelijkheid en onpartijdigheid. Deze worden op hun beurt nog eens onderverdeeld, feitelijkheid kan zowel slaan op waarheid als op relevantie.

Waarheid slaat op de volledigheid en juistheid van een verslag, de nauwkeurigheid, de intentie om niet te misleiden of relevante feiten te verzwijgen. Waarheidsgetrouwheid is een heel belangrijk aspect binnen de journalistieke wereld. Wanneer een journalist onzorgvuldig en niet op een eerlijke manier met de feiten omgaat, kan de berichtgeving onmogelijk objectief genoemd worden.

Het tweede bestanddeel is relevantie. Dit heeft te maken met het selectieproces en niet zo met de vorm of presentatie. Verder moet de selectie plaatsvinden volgens duidelijke principes. Dit is belangrijk voor de ontvanger en de maatschappij. Het is bovendien moeilijk verifieerbaar of de verslaggeving relevant is of niet (Nordenstreng, 2000, p.173). Niet iedereen oordeelt op dezelfde wijze en ook het tijdstip speelt een rol. Algemeen zijn gebeurtenissen relevant wanneer ze het meest direct zijn en het sterkst een invloed hebben op de mens. De journalisten bepalen dus wat relevant genoeg is en wat niet, er is dus onvermijdelijk sprake van subjectiviteit (Mcquail, 2000, p173).

9

De tweede categorie is onpartijdigheid. Dit betekent dat men een ‘neutrale houding” neemt, een mentale afstand van de te behandelen onderwerpen. Westertahl stelt dit begrip samen uit twee onderdelen, namelijk evenwicht en neutraliteit.

Evenwicht wordt bereikt wanneer men tegengestelde verklaringen en standpunten omtrent een bepaalde gebeurtenis een gelijke hoeveelheid tijd, ruimte en nadrukt geeft. Men moet er voor opletten dat men niet aan eenzijdige berichtgeving doet.

Neutraliteit sluit nauw aan bij evenwicht. Dit slaat vooral op de presentatie van de gebeurtenissen. Voor- en tegenstanders moeten evenveel tijd krijgen om hun mening te geven. Er mag geen voorkeursbehandeling worden gegeven en de verslaggever mag zich niet vereenzelvigen of distantiëren van het onderwerp.

Luk Boone (geciteerd in: Hendriks, Huypens, Servaes, 1998, p.33) rangschikte de componenten waaruit objectiviteit bestaat in dalende volgorde van frequentie (geciteerd door diverse auteurs).

Hij kwam tot het besluit dat:

Volgens de frequentie van het citeren door de diverse auteurs scoren, in dalende volgorde : onpartijdigheid (frequentie 7), feitelijkheid-juistheid (5), pluralistische samenstelling van de hiërarchie (3), evenwicht en onafhankelijkheid (3), veelzijdigheid (2)

Dit onderzoek bevestigt de correlatie die volgens Westertahl bestaat tussen objectiviteit en onpartijdigheid/ feitelijkheid.

10

1.1.2 Het model van MCQuail

Een andere bekende theoretische invulling van het begrip ‘objectiviteit’ is die van Denis McQuail. Het model is duidelijk beïnvloed door het model van Westertahl. McQuail voegt aan dit schema nog een subcomponent toe, informativiteit. Hij situeert die informativiteit onder ‘feitelijkheid’. Dit verwijst naar het doeltreffend overbrengen van de informatie-inhoud naar het publiek zodat de informatie beter opgemerkt, begrepen en onthouden wordt (Mcquail, 2000, p.174)

In het werk ‘Mass Communication Theory’ formuleert McQuail ook een brede algemene definitie van objectiviteit :

Objectiviteit is een bijzondere vorm van mediapraktijk en is ook een bijzondere houding ten opzichte van de taak van informatieverzameling, -verwerking en –verspreiding. De hoofdkenmerken zijn het aannemen van een positie van afstandelijkheid en neutraliteit ten opzichte van het onderwerp van de verslaggeving. Dit betekent dat er geen subjectiviteit of persoonlijke betrokkenheid in het spel is. Ten tweede is er geen partijdigheid, bij geschillen wordt geen partij gekozen of blijk gegeven van enig vooroordeel. Ten derde vereist objectiviteit een strikte toewijding aan accuraatheid en andere waarheidscriteria als relevantie en volledigheid. Het vooronderstelt elke afwezigheid van bijbedoelingen of diensten aan derden. Het proces van observeren en verslag geven zou aldus niet mogen worden aangetast door subjectiviteit, noch mag het tussenkomen in de realiteit waarover verslag wordt uitgebracht (Mcquail, 2000, p.172)

Aan het laatste aspect is meestal moeilijk te voldoen. Wanneer er camera’s in de buurt zijn, gedragen mensen zich meestal anders. Op die manier is het vaak al moeilijk om objectiviteit te garanderen.

Uit deze definitie blijkt dat ook McQuail belang hecht aan waarheid en relevantie. Verder vindt hij ook onpartijdigheid en neutraliteit essentiële onderdelen van objectiviteit.

Objectiviteit in het nieuws is een complex begrip. Men moet eerst en vooral bepalen of de feiten accuraat en volledig zijn. Beiden zijn moeilijk te meten. Accuraatheid betekent in overeenstemming met onafhankelijke verslagen van gebeurtenissen. Volledigheid wordt bepaald door de feiten op te nemen die relevant zijn voor het verslag. Zo moet men bij de selectie van nieuws afwegen wat nuttig is en verder moeten ze op hun eigen gevoel vertrouwen om interessant nieuws te brengen. Tenslotte legt Mc Quail nog de nadruk dat sensationalisme moet vermeden worden. (Mcquail, 2000, p.320)

11

Melvin Mencher (2006) stelde een aantal eisen waaraan het nieuwsitem moet aan voldoen:

• Accuraatheid: alle informatie moet geverifieerd worden voordat ze gebruikt wordt. Directe observatie is de zekerste manier om accurate informatie te verkrijgen. • Correctheid: de reporter onderzoekt alle bronnen van informatie. • Volledigheid: het nieuws bevat alle specifieke elementen die de relevantie van het nieuws bewijzen, illustreren en documenteren. • Gebalanceerd en fair: alle kanten van de controverse worden voorgesteld. • Objectiviteit: de schrijver maakt abstractie van zijn of haar gevoelens. • Kort en geconcentreerd • Goed geschreven: verhalen zijn duidelijk, direct en interessant.

Melvin Mencher geeft de volgende betekenis aan objectieve journalistiek: ‘ that the news story is free of the reporter’s opinion or feelings, that it contains facts and that the account is written by an impartial and independent observer. Stories are objective when they can be checked against some kind of record – the text of a speech, the minutes of a meeting, a police report, a purchase voucher, a payroll, or vital statistics.

Ondanks de complexiteit en de moeilijke uitvoerbaarheid van de verschillende aspecten van de objectiviteit in de praktijk, blijft de voorstelling van Westertahl en McQuail het heersende ideaal voor vele journalisten.

12

1.2 Objectiviteit in de journalistiek

1.2.1 Algemeen

De journalistiek in de 19e eeuw stond onder invloed van de industriële wereld, journalisten werden vaak gebruikt om bedrijfsbelangen te verdedigen. Bij het begin van de 20e eeuw werd met de professionalisering van de journalistiek ook geacht een aantal ethische principes in acht te nemen. Objectiviteit werd een belangrijke waarde in de journalistiek. De publieke opinie werd monddood gemaakt door een sterk geloof in het raadplegen van experts voor het sturen van de samenleving. Dit impliceerde de overtuigingskracht van de feiten. De wetenschappelijke opinies van experts werden gezien als objectieve waarheden. Dit werd het onderwerp van de journalistiek. (Iggers, 1999, pp.61- 63)

Objectiviteit als journalistieke term werd maar voor het eerst in 1920 gebruikt en vindt haar oorsprong in Amerika. Walter Lippman wordt gezien als de grondvader. Het werd toen aanzien als een systematische procedure die voortkwam uit het wetenschappelijke naturalisme om het sensationalisme, chauvinisme en het campagne voeren tegen te gaan. Deze vormen een bedreiging voor de democratie van commerciële aard (Chalaby, 1998, p.208).

Streckfuss (1990, pp. 973-983) stelt dat ‘In its original sense, objectivity meant finding the truth through the rigorous methodology of the scientist’. Concreet zou een waarheidsgetrouwe weergave het scheiden van opinies en feiten inhouden. Het begrip heeft dus zijn traditionele betekenis verloren, objectiviteit betekende toen dat een diversiteit aan spreekbuizen leidt tot de waarheid en democratie (De Bens, 1997).

Vele Amerikaans kranten hielden nog lange tijd later vast aan een politieke partij. Pas toen stilaan de culturele en politieke mentaliteit veranderde en nieuwe economische krachten werkten, gingen krantenbazen op zoek naar een substituut voor de partijpers. In de Belgische pers duurde het tot de jaren zestig eer de term ‘objectiviteit’ werd overgenomen. En met de tijd dat het begrip ‘objectiviteit’ wijdverspreid was, verloor het haar oorspronkelijke betekenis: “van een methode die de democratie moest garanderen naar een dagelijkse praktijk van zo objectief mogelijk te berichten en de journalisten die hun persoonlijke meningen uit artikels houden (Reese, 1997, pp.420-440).

Volgens Tuchman (1972, pp 664-674) is objectiviteit voor journalisten een strategisch ritueel. De redactie structureert de inhoud van de krant. De journalisten moeten verantwoording afleggen voor de accuraatheid van de feiten. De objectiviteit benadrukt de manier waarop de redacties omgaan met deze druk. De journalistieke objectiviteit is een beschermingsmechanisme geworden.

13

De journalist gebruikt objectiviteit als een middel om zich in te dekken. Het is dus geen einddoel maar wel een manier om aan journalistiek te doen zonder te moeten vrezen voor problemen.

Hij stelt dat “ news procedures exemplified as formal attributes of news stories and newspapers are actually strategies through which newsmen protect themselves from critics and lay professional claim to objectivity, especially since their special professional knowledge is not sufficiently respected by news consumers and may indeed even be the basis of critical attack “ (Tuchman, 1972, p.676).

Volgens Tuchman volgt de journalist verschillende procedures. Hij moet de verschillende stellingen van de partijen weergeven. Wanneer er meerdere partijen betrokken zijn, wordt het moeilijker om alles overzichtelijk te houden. In dit geval moet hij bepaalde stellingen benadrukken, wat de objectiviteit kan doen afnemen. Verder moet hij ook bewijzen verzamelen, dit verhoogt de geloofwaardigheid. Tenslotte moet de journalist ook de informatie structureren. Hij start met het meegeven van de belangrijkste informatie. Daarna gaat hij verder met informatie die steeds minder relevant is. Dit is een moeilijk maar belangrijk aspect van objectiviteit. Hier speelt de keuze van de journalist een rol welke informatie hij als belangrijk of relevant beschouwt.

Volgens McNeir (1998) zijn er drie regels voor objectieve journalistiek:

• Er moet hoor en wederhoor worden gepleegd

• Er moet een duidelijke scheiding zijn van meningen en feiten

• De gepubliceerde feiten moeten controleerbaar zijn

Van Buuren en Stevens (1998, pp. 50-54) stellen dat het streven naar objectiviteit pas in de jaren zestig in de sportjournalistiek is gekomen. In de jaren vijftig liepen verschillende functies nog wel eens door elkaar. Zo waren er sportjournalisten die hun functie als sportjournalist combineerden met een functie binnen een sportploeg. Dergelijke dubbelfuncties zie je anno 2009 niet meer. Er worden steeds meer afspraken gemaakt op de redactie om dergelijke dubbelfuncties te vermijden zodat de objectiviteit niet in gevaar komt. Michel Wuyts bevestigde dit tijdens het interview dat ik met hem afnam : “We hebben een eigen deontologie en het is maar goed dat die er gekomen is. Als expert word je gevraagd in het wielrennen, zo werd ik gevraagd bij voorstellingen van wielerploegen bij het begin van het seizoen. Daar is paal en perk aan gesteld, ondermeer door de deontologie. Dit kon het gevoel van objectiviteit in gevaar brengen.” (M. Wuyts, persoonlijke mededeling, 2009, 23 april)

14

1.2.2 Deontologie in de journalistiek

De Internationale Federatie van Journalisten (IFJ) bepaalde in 1972 de rechten en plichten van de journalisten. In 1954 in Bordeaux werkte de Internationale Federatie van Journalisten een gedragscode uit voor de journalist, herwerkt en aanvaard in München in 1971 door de afgevaardigden van de journalistenvakbonden van de (toen nog) zes lidstaten van de Europese Gemeenschap en vervolgens aanvaard door de Internationale Federatie van Journalisten op het congres van in 1972. De eisen zijn:

• De waarheid eerbiedigen, wat ook de gevolgen voor hem mogen zijn. Dit vloeit voort uit het recht van het publiek om de waarheid te kennen. • De vrijheid van informatie, van commentaar en van kritiek verdedigen. • Alleen informatie publiceren waarvan de oorsprong gekend is; geen essentiële informatie schrappen, noch tekst of documenten verdraaien. • Geen oneerlijke methodes gebruiken om informatie, foto's en documenten te bekomen. • Zich ertoe verplichten het privéleven van de personen te eerbiedigen. • Elke gepubliceerde informatie rechtzetten indien deze onjuist is gebleken. • Het beroepsgeheim bewaren en de herkomst van de bekomen vertrouwelijke informatie niet verspreiden. • Zich niet overgeven aan plagiaat, laster, eerroof en beschuldigingen zonder grond noch enig voordeel in ontvangst nemen voor het al dan niet publiceren van een informatie. • Nooit het vak van journalist verwarren met dit van reclameman of van propagandist en geen enkele rechtstreekse of onrechtstreekse instructie in ontvangst nemen van adverteerders. • Elke drukking weigeren en slechts redactionele richtlijnen aanvaarden van de redactieverantwoordelijken.

In 1982 aanvaardde de algemene vereniging van beroepsjournalisten in België (AVBB) de Belgische vereniging van dagbladuitgevers (BVDU) en de nationale federatie van informatiebladen (huidige FEBELMA) ‘ De Code van de Journalistieke beginselen’.1

1 Zie bijlage 4 15

Deze deontologische richtlijn van de Belgische journalisten komt grotendeels overeen met rechten en plichten opgesteld door het IFJ. Enkele plichten hebben betrekking op de journalistieke objectiviteit:

‐ Feiten moeten onpartijdig verzameld en weergegeven worden ‐ De pers erkent en respecteert de verscheidenheid van opinie, ze verdedigt de vrijheid van publicatie van verschillende standpunten. Zij kant zich tegen elke vorm van discriminatie op grond van geslacht, ras, nationaliteit, taal, godsdienst, ideologie, volk, cultuur, klasse of overtuiging in de mate dat de alzo beleden overtuigingen niet in conflict komen met respect voor de fundamentele rechten van de menselijke persoon. ‐ De kranten en journalisten mogen aan geen enkele druk toegeven

De eigenschappen van objectiviteit met name de onpartijdige berichtgeving en de onafhankelijkheid komen in deze plichten duidelijk naar voor. Wanneer enige vorm van manipulatie het onafhankelijk functioneren van de journalist bemoeilijkt, kan er van objectiviteit geen sprake zijn. Bovendien moet de journalist zicht ontdoen van vooroordelen, het enige criterium is dat van de waarheid.

Een maatstaf voor de mate waarin er correct wordt omgegaan met ethiek en deontologie kan volgens Huypens gevonden worden bij de ‘Raad voor de Journalistiek’, die in 2002 werd opgericht om antwoord te bieden op vragen en klachten omtrent de beroepsethiek, dus ook die in verband met onpartijdigheid (Van den Bulck & Huypens, 2003, p. 100).

Volgens Mencher (2006) maakt objectiviteit deel uit van de vereiste waarden van de journalistiek. Hij ziet wel een probleem wanneer objectiviteit enkel wordt opgevat als het geven van naakte feiten. Mencher vindt dat men zich niet langer mag focussen op de feiten maar dat men naar de waarheden moet kijken. Daarnaast moet men ook de context, oorzaken en gevolgen van de daden geven. Bovendien moet de journalist afstand houden van de door hem behandelde onderwerpen.

Volgens De Pelsmaeker is ethiek gewoon een kwestie van ‘weten wat men doet’. Het belangrijkste is dat er tijdens het handelen rekening gehouden en getoetst wordt met het eigen verantwoordelijkheidsbesef. De verantwoordelijkheid van de journalisten tegenover hun werkgever ,de overheid en andere instanties is ondergeschikt aan die tegenover het publiek. De informatieopdracht behelst noodzakelijkerwijs de grenzen die de journalisten zichzelf spontaan opleggen (Van Pelt et al., 1982, pp. 42-43).

Journalistieke beroepsethiek valt niet altijd samen met wat de wetgeving en de rechtspraak in verband met de persvrijheid bevat, evenmin met de beperkingen ervan. In sommige gevallen lopen recht en ethiek gelijk, maar in andere gaan hun stellingnamen ook uiteen. We kunnen daaruit besluiten dat een ethische tekortkoming nog niet automatisch neerkomt op een fout in de juridische zin van het woord.

16

1.3 Haalbaarheid van de journalistieke objectiviteit

Er bestaat weinig eensgezindheid over de haalbaarheid van objectiviteit in de media. Verschillende auteurs wijzen op het feit dat volledige objectiviteit onmogelijk is. Anderen vinden zelf dat journalistieke objectiviteit onwenselijk is. Zij vinden dat men in sommige omstandigheden de objectieve waarden zoals neutraliteit, onpartijdigheid en onpersoonlijkheid naar achteren moet schuiven. Cohen-Almagor stelt dat bij bepaalde thema’s zoals racisme en terrorisme waarden zoals evenwicht, eerlijkheid, waarachtigheid, nauwkeurigheid en morele neutraliteit minder belangrijk zijn : “ I suggest that the idea of objectivity should be rejected in cases presenting ideas sharply opposed to democracy, which sanctify various forms of discrimination or violence against others. In consequence, ethics in the media taking social norms into consideration (Cohen-Almagor, n.d., p.70).

Volgens Cohen-Almagor is de media de waakhond van de democratie en heeft ze ook een sociale verantwoordelijkheid. De journalist mag niet objectief acteren als het gaat over zaken zoals terrorisme, racisme en slavernij. De morele neutraliteit mag in sommige gevallen niet op een strikte wijze worden nageleefd. Hiermee wordt dus ingegaan tegen het model van McQuail waar neutraliteit en onpartijdigheid van groot belang zijn.

Kieran (1998, p.24) is het niet eens dat objectiviteit onmisbaar is in de journalistiek. Volgens hem geloven journalisten die objectiviteit nastreven ten onrechte in het bestaan van één realiteit, die van de emperische feiten. Hij is wel van oordeel dat men objectiviteit mag nastreven maar gelooft niet in de haalbaarheid van volledige objectiviteit.

Volgens Iggers (1999, p. 135) kan objectiviteit niet bestaan omdat de realiteit een sociale constructie is. Zijn afwijzing van de journalistieke objectiviteit is ontstaan uit de pragmatische ontologie. Een uitspraak is pas waar als ze met de realiteit overeenstemt en als ze voldoet aan verschillende criteria die gelden in een bepaalde maatschappij. Het verwerpen van de objectieve waarheid stemt niet overeen met het verwerpen van het bestaan van de waarheid. De journalist kan zich nooit ontdoen van een specifiek referentiekader. Op deze wijze bevatten proposities altijd waarheid gerelateerd aan een bepaalde standaard die eigen is aan een systeem van overtuigingen. Op deze manier kan er niet aan objectieve journalistiek gedaan worden. Dit argument wordt door voorstanders van objectiviteit gecounterd door te stellen dat wanneer men de eigen achtergrond bekend maakt, het voor de gebruiker duidelijker is of er al dan niet persoonlijke voorkeuren meespelen.

Iggers (1999, p.96) pleit dus voor de afschaffing van objectiviteit als journalistieke waarde. Dit komt voort uit de geschiedenis van het begrip. Iggers onderscheidt twee versies van het begrip, een simplistische en een meer geavanceerde versie. 17

Volgens de meest simplistische versie komt de journalist zelf tot de feiten wanneer hij zich ontdoet van zijn vooroordelen. Maar volgens hem is er geen enkele reden om aan te nemen dat een verhaal, opgesteld volgens de normen van de objectiviteit, ook effectief waar zou zijn. Hij stelt net zoals Tuchman dat deze procedure gevolgd kan worden om de verantwoordelijkheid van de journalist te minimaliseren. Daarnaast vindt Iggers dat er teveel nadruk ligt op het weergeven van feiten in de journalistiek. Dit is ontstaan doordat de journalistiek zich baseerde op de wetenschappelijke methode.

Merril (1996) durft zelf te stellen dat objectiviteit geen zinvol doel meer is omdat de journalist ertoe gebonden is om de basisinstellingen van zijn gemeenschap te aanvaarden. Merril haalt ook een mogelijk en weliswaar interessant alternatief voor de journalistieke objectiviteit, namelijk Existential Journalism. Hier is de perceptie van hoe de wereld eruit ziet belangrijker, bij journalistieke objectiviteit wordt de wereld weer gegeven zoals hij is. De journalist vervult hier de rol van de schepper van de woordelijke of symbolische wereld die de echte wereld reflecteert.

Volgens Lichtenberg (1996, pp.225-242) kan de waargenomen werkelijkheid vertekend of verkeerd worden weergegeven. Dit verschijnsel noemt men bias. Deze vertekening kan afkomstig zijn uit de economische, politieke of militaire wereld. Door druk van buitenaf wordt de berichtgeving aangepast. De vertekeningen kunnen ook ontstaan door de manier waarop de media functioneren, dit gekoppeld aan de professionele nieuwswaarden. Hij gelooft dus ook niet in de haalbaarheid van absolute objectiviteit. Het is in de praktijk niet waar te maken door de vele vertekeningen.

18

1.4 Besluit

In dit hoofdstuk werd het begrip ‘journalistieke objectiviteit’ bestudeerd. Volgens een algemene definitie beperkt objectiviteit zich enkel tot de feiten en laat het zich niet beïnvloeden door eigen gevoel. In de communicatiewetenschappen is het begrip niet zo eenvoudig te omschrijven, verschillende auteurs hebben het begrip proberen te omschrijven. Westertahl ontwierp een model waar het begrip twee basisdimensies had, namelijk feitelijkheid (bestaande uit waarheid en neutraliteit) en onpartijdigheid (bestaande uit neutraliteit en evenwichtigheid). McQuail voegde aan dit model nog een subdimensie toe aan die van feitelijkheid, namelijk informativiteit. Tuchman stelt dat de journalistieke objectiviteit een strategisch ritueel is, het is een soort beschermingsmechanisme geworden. In ‘De Code voor de journalistieke beginselen’ wordt net als bij Westertahl en McQuail belang gehecht aan onpartijdigheid en onafhankelijk.

Mencher stelde een aantal eisen op voor een nieuwsitem, zo zijn accuraatheid, volledigheid en objectiviteit vereiste waarden in de journalistiek, hij vindt wel dat de journalist afstand moet houden van het onderwerp waarover hij bericht.

Het tweede deel behandelde de haalbaarheid en wenselijkheid van objectiviteit in de journalistiek. Cohen-Almagor stelt dat de media de waakhond is van de democratie, hij vindt dat de journalist niet objectief moet handelen als het betrekking heeft tot onderwerpen die de democratie of de menselijke rechtvaardigheid in gevaar kunnen brengen.

Iggers is van mening dat objectiviteit een realistische ontologie veronderstelt. Een uitspraak verwijst steeds naar een eigenschap in de realiteit die deze waar maakt. Hij onderscheidt ook twee versies van objectiviteit, een simplistische en een meer geavanceerde versie.

Merril vindt objectiviteit zinloos omdat de journalist gebonden is aan de basisinstellingen die verbonden zijn aan een gemeenschap. Hij stelt ook een mogelijk alternatief voor, namelijk Existential Journalism. Hier is de perceptie van groot belang.

Volgens Lichtenberg en Kieran is het absolute objectiviteitsbegrip niet realiseerbaar in de praktijk. Door de vertekening of bias wordt de werkelijkheid verkeerd weergegeven.

19

2. Emotionele betrokkenheid van de sportjournalist

2.1 Algemeen “Sport is emotie. Als sportjournalist moet je die emoties uiten.”

(R. Lanssens, persoonlijke mededeling, 27 april 2009)

Met deze uitspraak toont VTM-sportjournalist Rudy Lanssens het belang van emoties binnen de sport. Wat zijn emoties eigenlijk en hoe komen die tot stand?

De meest algemene omschrijving van 'emoties' is 'gemoedsbeweging’. Dit is afkomstig van het Latijnse woord 'emovere' dat 'doen bewegen' betekent. Dit betekent dat 'iets' een verandering bij de mensen doet teweegbrengen. In het Van Dale woordenboek wordt ‘emoties’ gedefinieerd als ‘ aandoening van het gemoed, plotselinge ontroering’. Als we de link maken met de sportjournalistiek, kunnen we stellen dat de sportjournalist een gemoedsverandering ondergaat door het meeleven met het sportevenement. Al sinds de oudheid is er een discussie aan de gang over de psyche van de mens. Hoe ontstaan emoties bij de mens? Men heeft nog geen consensus bereikt over de precieze definitie van het begrip 'emotie' en hoe die veroorzaakt worden. Binnen de communicatiewetenschappen is er weinig literatuur te vinden over de emotionele betrokkenheid van journalisten en specifiek sportjournalisten daarom heb ik in dit hoofdstuk vooral literatuur uit de psychologie bestudeerd.

2.2 Emotietheorieën

Er zijn binnen de psychologie enkele theorieën hoe emoties ontstaan bij de mens. William James was de eerste die een poging waagde met zijn perifere emotietheorie. Volgens James liggen lichamelijke veranderingen aan de oorzaak van verschillende emoties. Op deze theorie is nadien kritiek gekomen, onderzoekers kwamen tot de vaststelling dat ook wanneer de perifere organen niet verbonden zijn met het zenuwstelsel er ook emoties kunnen ontstaan. (Van Vliet, 2000, pp.16-19) Deze theorie is ook minder geschikt met betrekking op sportjournalisten omdat deze tijdens het aandachtig volgen van een sportwedstrijd zich nauwelijks bewust zijn van hun omgeving en hun positie. Bovendien ondergaan ze nauwelijks lichamelijke veranderingen.

2.2.1 Actieve theorie De actieve theorie van Frijda lijkt beter geschikt. In zijn boek De Emoties doet hij zijn theorie uit de doeken. Na de perceptie van een gebeurtenis volgt een cognitief proces waarin beoordeeld wordt of en hoe er op de gebeurtenis gereageerd zal worden. Lichamelijke veranderingen zijn een gevolg, niet de

20

oorzaak van emoties, zoals James beweerde. Emoties zijn er voor de mensen om een bevredigende toestand te bereiken ten opzichte van hun omgeving. Het zijn veranderingen in de bereidheid tot het ondernemen van actie om zijn of haar belangen te bevredigen. Deze actiebereidheid bestaat uit gedrag en neiging tot gedrag. Dit alles vindt tegelijkertijd plaats met fysiologische veranderingen (bijv. in hartslag, ademhaling, stemhoogte) en wordt nadrukkelijk beïnvloed door regulatieprocessen. Verschillende actiebereidheden worden veroorzaakt door de inschatting van de gebeurtenis. Dit is de primaire appraisal. Daarna bekijkt hij wat de mogelijkheden zijn om ermee om te gaan. Dit is de secundaire appraisal. (Frijda, 1986, pp.472-485)

Volgens Frijda ondergaat de mens enkele fasen vooraleer hij tot een bepaald gedrag komt dat gestuurd werd door zijn emoties.

Analyse-fase Het emotieproces begint dus bij de confrontatie met de stimulus. Voor een sportjournalist is dit dus de confrontatie met het sportevenement. Dit wordt meteen gecodeerd. Daarna probeert de sportjournalist de situatie te vertalen naar een situatie die hij goed kent. Hij overloopt ook alle mogelijke oorzaken en gevolgen.

Vergelijkingsfase In het vergelijkingsproces dat hierop volgt, wordt ingeschat hoe relevant de gebeurtenis is voor hem en wordt er een bepaald positief of negatief gevoel aan gekoppeld. Indien de gebeurtenis irrelevant blijkt te zijn, dan eindigt hier het emotieproces.

Diagnosefase Indien het om een relevante gebeurtenis gaat dan ondergaat de sportjournalist een tweede taxatie. Hij bekijkt wat zijn mogelijkheden zijn om met de gebeurtenis om te gaan. De uitvoer van deze fase bestaat uit het appèl van de situatie en informatie over de moeilijkheid, urgentie en ernst van de gebeurtenis.

Evaluatiefase In de volgende fase wordt op basis van die informatie bepaald of de gebeurtenis met stuurvoorrang moet worden aangepakt. Dat houdt in dat een nieuwe actiebereidheid prioriteit krijgt over een andere actiebereidheid die tot dat moment prioriteit had en indien het gedrag ook werkelijk plaatsvindt, omgezet zal worden in gedrag. Logischerwijs loopt dit door naar de volgende fase.

21

Fase van gedragsplanning Nadat de evaluatie afgelopen is, volgt een actietendens of een activatie. Uiteindelijk eindigt Frijda's model in de output: gedrag en fysiologische manifestaties van de veranderingen in actiebereidheid. Andere output kan bestaan uit invloed op de gedragsbesturing en op de eventuele beleving van de emotie. Naast deze emotietheorieën is het ook belangrijk om na te gaan of sportjournalisten wel openstaan voor die emotionele betrokkenheid. Is het wel wenselijk om een sportverslaggeving te hebben die volledig vrij is van emoties en dus volledig objectief is aangezien het dan wellicht als saai en oninteressant wordt ervaren? Het moge duidelijk zijn dat absolute objectiviteit enerzijds niet wenselijk en anderzijds niet eens mogelijk is. De ideale situatie lijkt dus een evenwicht te vinden tussen objectiviteit en emotie, om de mensen dicht bij de wedstrijd te brengen maar daarbij niet de feiten en realiteit uit het oog te verliezen. In mijn onderzoek dat later volgt, zal ik nagaan of die emotionele betrokkenheid samengaat met het brengen van een objectief verslag of is die emotionele betrokkenheid een belemmering op de objectiviteit?

2.3 De taal in de sportverslaggeving

“Ik denk vaak ook dat er een soort band is tussen sportverslaggeving en oorlogsverslaggeving.”

(M. Wuyts, persoonlijke mededeling, 23april 2009)

Deze uitspraak van Michel Wuyts tijdens het persoonlijke interview bevestigt dat er binnen de sportverslaggeving aan beeldspraak wordt gedaan. Volgens Linden (1994, p.90) maakt dit het verslag levendig en wekt het emoties los, de meeste metaforen verwijzen naar strijd en oorlog omdat deze de explosiviteit van de sport kunnen versterken. Beeldspraak draagt dus bij tot de stercultus omdat sporters en hun prestaties opgehemeld worden.

De taal die sportjournalisten hanteren, wekt emoties los. De sportjournalisten gebruiken bijna uitsluitend woorden die betrekking hebben op prestatie, strijd en drama. De aandacht van de kijkers en luisteraars wordt via het gevoel gebonden. Daarnaast gebruiken sportjournalisten ook vaak affectieve uitdrukkingen. Deze hebben betrekking met gewelddadigheid, vernieling en brutaliteit. Deze manier van sportverslaggeving heeft een invloed op het oordeelkundig vermogen van het publiek. Zij kunnen nog moeilijk de eigenlijke feiten inschatten door de emotionele lading van het woordgebruik. Bovendien worden ze belast met vooroordelen (Fensch, 1988, pp.117-120)

In de sportberichtgeving brengt men de sporters als ware sterren of helden, dit omdat het de fan zijn identificatiebehoefte wil vervullen. Daarnaast willen de sportjournalisten de sport die ze verslaan 22

belangrijker maken, proberen ze die sport een hoger aanzien te geven en het publiek ervan te overtuigen dat het iets buitengewoons aangeboden krijgt. Ze leggen de nadruk vaak op de prestatie, dit is eigenlijk veroorzaakt doordat er in verschillende sporten gestreefd wordt naar overwinningen en records. De neiging tot het vergroten van prestaties is heel typerend voor de sportjournalistiek en draagt ook bij tot emotionaliteit. Het overkomt sportjournalisten wel vaak dat ze steeds naar dezelfde uitspraken teruggrijpen, hierdoor verliezen die aan overtuigingskracht en wordt het verslag minder geloofwaardig. (Fensch, 1988, pp.118-120)

2.4 Besluit

Sport zit dus boordevol emoties, de sportjournalisten ondergaan die ook net zoals alle mensen. Vanuit de psychologie zijn er enkele theorieën ontwikkeld die het ontstaan van emoties willen verklaren. De eerste theorie daaromtrent was die van William James maar verschillende onderzoeken verwierpen deze omdat zij ontdekt hadden dat emoties ook kunnen ontstaan zonder dat er een verbinding is tussen het zenuwstelsel en het lichaam. De meest geschikte theorie was de actieve theorie van Frijda. Deze theorie stelt dat de perceptie van een gebeurtenis volgt op een cognitief proces waarin beoordeeld wordt of en hoe er op de gebeurtenis gereageerd zal worden. Emoties zijn er voor de mensen om een bevredigende toestand te bereiken ten opzichte van hun omgeving. Daarnaast kunnen sportjournalisten ook zelf die emoties overbrengen naar hun publiek. Dit kan via hun taalgebruik. Door het gebruik van beeldtaal en superlatieven wekken ze emoties los bij de kijkers of luisteraars. Ze moeten wel opletten dat ze niet vervallen in clichés en sommige prestaties niet overschatten. In het onderzoek dat in deel 2 van deze thesis nog volgt, gaan we onderzoeken of emoties wel toegestaan zijn binnen de sportjournalistiek en hoe sportjournalisten omgaan met hun emoties en of die emoties de objectiviteit kunnen belemmeren?

23

3 De sportjournalistiek

Sport is een fenomeen dat een belangrijke en voorname rol speelt in het leven van heel veel mensen. Het heeft verschillende linken met allerlei aspecten van het maatschappelijke leven en is niet langer een vrijetijdsaangelegenheid. In het dagelijkse leven zien we de groei van actieve en passieve sportbeoefening. Er is een toename van verschillende sportachtige activiteiten, een stijging van het aantal sportaccommodaties en een steeds groeiende sportindustrie. Sport verwerft steeds meer een maatschappelijk belangrijke rol onder meer bij de opvoeding, gezondheid en integratie van mensen. (De Knop & Piéron, 2000, p.7) Het populairder worden van de sport brengt met zich mee dat ook de sportjournalistiek een hele evolutie heeft afgelegd. Sport en media kunnen niet meer los van elkaar gezien worden. Cauwels durft zelf stellen dat er een groeiende afhankelijkheidsrelatie tussen sport en de massamedia bestaat. De stijgende populariteit hebben ze aan elkaar te danken (Cauwels, 1988, p.42)

3.1 Evolutie van de sportjournalistiek

3.1.1 Algemene ontwikkeling van de sportjournalistiek

Het ontstaan van de sportjournalistiek wordt vaak geassocieerd met het jaar 776 voor Christus, het jaar waarin de Griekse Olympische spelen ontstonden. De verslaggeving werd hier nog niet verzorgd door professionelen maar wel door filosofen en schrijvers die via de sport hun schrijfkunsten konden uiten (Van Pelt, 1979, p.359).

Ook in de volgende eeuwen, dit tot in de middeleeuwen, werden sportevenementen op deze manier verslagen (Van Pelt, 1978, p.238).

De Brit Pierce Egan wordt beschouwd als de eerste moderne sportverslaggever. Hij werd in 1834 redacteur bij het dagblad Bell’s Life, hij nam naast cultuur en politiek ook sport op in zijn kolommen (Weischenberg, 1978, p. 121). Het is niet toevallig dat het ontstaan van de sportjournalistiek in Groot- Brittannië moet worden gesitueerd omdat hier de meeste sporten ontwikkeld werden (Van Rijn, 1960, p.14). De evolutie van de sportjournalistiek kan niet los gezien worden van de ontwikkeling van de moderne sport in de negentiende eeuw. Aanvankelijk waren de Britten vooral geïnteresseerd in elitaire sporten zoals paardenrennen, golf en cricket. Vanaf de tweede helft van de 19e eeuw kende het voetbal een snelle opgang (Wauters, 1981, pp.33-34).

24

Voor de opkomst van pennykranten was het medium krant eerder een elitair en duur product, waarin de aandacht voornamelijk was toegespitst op politieke, militaire en economische berichtgeving. Culturele en ontspanningsinformatie kwamen nauwelijks aan bod. De professionele sportjournalistiek zou pas zijn intrede doen door de opkomst van de populaire kranten.

Een belangrijke mijlpaal in de sportjournalistiek is het laatste decennium van de 19e eeuw. De sportjournalistiek ontwikkelde zich verder op het continent, namelijk in Frankrijk en Duitsland. In deze periode ontstond een ware boom inzake technologische innovaties, wat ook zijn weerslag vond in de sport.

Rond de eeuwwisseling gaf Henri Desgrange de sportkrant “L’Autovélo” uit, deze krant gaf de sportjournalistiek een internationale status. Desgrange richtte in 1903 de “Tour de France” op waardoor de sportkrant een enorme groei kende (Hemels, 1972, p.7).

In Duitsland was de “Algemeine Sportzeitung” de eerste algemene sportkrant. Deze krant werd in 1879 opgericht door Viktor Silberman en kende een groot succes door de taal die men erin gebruikte. Op deze manier was de krant toegankelijk voor de massa (Weischenberg, 1978, p. 125)

In de loop van de jaren 1920 steeg de belangstelling voor de sport en ook het aantal sporttakken nam gevoelig toe. Sport werd steeds populairder en ook voor de dagbladuitgevers was deze interesse een commerciële factor waarmee men graag rekening hield. Ongeacht de grootte van de nieuwswaarde, kwamen ontelbare sportactiviteiten in het dagblad. De sportrubriek werd een kenmerkend verschijnsel van het volkse en commerciële journalistiek (Jacquemyns, 1946, p.12)

Een belangrijk moment in de internationale sportjournalistiek was de eerste rechtstreekse radioreportage van een sportevenement, namelijk de bokswedstrijd om de wereldtitel tussen de Amerikaan Dempsey en de Fransman Carpentier op 2 juli 1921. Dit idee werd zo goed ontvangen door het publiek dat het onmiddellijk ingang vond (Van Pelt, 1977, p. 6-7).

Met de komst van de radio werd het voortbestaan van de kranten bedreigd. Radio had immers het voordeel rechtstreeks te kunnen berichten op de plaats van het gebeuren. Het onmiddellijke karakter van de radio met uitzendingen ter plaatse gaven de sportfans een ongekende toegang tot de sport. Bovendien betekende de sportverslaggeving voor iedere radiozender een enorme uitbreiding van luisteraars en sponsors. Het effect kan je best vergelijken met de opkomst van digitale televisie en betaaltelevisie op het einde van de 20e eeuw. In Engeland bijvoorbeeld waren de verslaggeving van sportwedstrijden zoals de FA Cup final en het tennistornooi in Wimbledon ook een manier om een eigen nationale cultuur op te bouwen. Deze sportwedstrijden kwamen zo tot een grotere bekendheid en werden steeds populairder bij de grote massa. (Boyle & Haynes, 2000, pp. 33-35)

25

Tegenwoordig wordt de sportberichtgeving kwantitatief omvangrijker, zonder dat dit gepaard gaat met een grotere kwalitatieve verscheidenheid. Dit wordt ook wel eens ‘More of the same” genoemd. Sporten die al geruime tijd uitgebreid aan bod komen, krijgen steeds meer aandacht maar nu begint men ook aandacht te schenken aan minder populaire sporten die wel speciale kenmerken bevatten. (Frank, 1988, p.58)

3.1.2 Ontwikkeling van de sportjournalistiek in Vlaanderen

Dit onderdeel is gedeeltelijk gebaseerd op de thesis van Fernand van Oostende. In zijn eindverhandeling in 1972 gaf Van Oostende een uitgebreide literatuurstudie over het ontstaan en de evolutie van de sportjournalistiek in Vlaanderen. (Van Oostende, 1972) Van hieruit heb ik dan ook enkele bronnen opgezocht en kunnen gebruiken.

Aanvankelijk verschenen er bijna uitsluitend Franstalige sportbladen in België. Maar de meeste van deze kranten waren eendagsvliegen die nooit langer dan een paar jaar op de markt bleven. In deze periode werd sport meer aanzien als een vorm van folklore, men had er geen behoefte aan dat dit in de krant verscheen. Er was nog niet zoveel belangstelling en sympathie voor de sport bij de grote massa (Van Emmenes, 1972, p.15). Sport was toen bestemd voor de elite. De berichtgeving bestond toen vooral uit inlichtingen over evenementen, verslagen en uitslagen (Adriaansens, 1978, p.21)

Het was pas in 1891 dat een afzonderlijke sportrubriek als een volwaardige bijdrage gepubliceerd werd. Dit gebeurde in de Franstalige krant “La Chronique”. Enkele jaren nadien volgde de Antwerpse “Le Matin” dit voorbeeld (1895) maar een dergelijke afzonderlijke bijdrage bleef eerder zeldzaam (Boogmans en Mahau, 1988, p.25).

De eerste sportjournalisten moesten bovendien in primitieve werkomstandigheden werken. De meesten beschouwden de sportjournalistiek maar als een bijkomstigheid, vaak waren zij zelf sportman die uit liefde voor hun sport hier wat over schreven. Een groot deel van de Vlaamse sportjournalisten zag in de sportjournalistiek het middel om gratis naar sportwedstrijden te gaan kijken. Bovendien kregen ze een kleine vergoeding als ze een verslag schreven over het gebeuren (Van Pelt, 1978, p.239)

De sportjournalistiek in Vlaanderen kwam langzaam van de grond. De eerste sporen dateren van 1910. Daarvoor waren er wel al enkele initiatieven maar dit bleef beperkt tot korte pogingen. De eerste sportbladen in ons land handelden hoofdzakelijk over de duivensport, voetbal en wielrennen. In het geheel verschenen er voor 1910 een veertigtal bladen over de wielersport, maar die gingen vlug ten

26

onder. Het scharniermoment was echter in 1912 toen Sportwereld werd opgericht. De eerste editie van dit blad verscheen op 13 september. In deze beginperiode speelde Karel Van Wijnendaele, oprichter van Sportwereld, een grote rol. Hij was tevens de oprichter van de Ronde van Vlaanderen, een wielerwedstrijd die heden ten dage is uitgegroeid tot één van de belangrijkste wielerklassiekers (Van Pelt, 1979, p.361).

Een logisch gevolg was dat het sportblad uitgebreid schreef over de heldendaden die de Flandriens neerzetten. Van enige afstandelijkheid was niets te merken, de sportjournalist van deze periode voelde zich geroepen om het voor de sport op te nemen. Dit blad besteedde daarnaast ook een grote aandacht aan voetbalwedstrijden. Daarnaast waren er ook berichten over de luchtsport, turnen, roeiwedstrijden en bokskampen. Sportwereld verdween in 1939 net voor de oorlog uitbrak. Het blad werd verkocht aan de standaardgroep omdat er twijfels ontstonden over de leefbaarheid van een exclusief sportblad. Sportwereld smolt uiteindelijk samen met Het Nieuwsblad (Jacquemyns, 1966, p.79)

In deze beginperiode hadden de sportjournalisten het alleenrecht om over sport te berichten. Er was nog geen sprake van radioverslaggeving en televisie-uitzendingen.

Een jaar voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werd de Belgische Beroepsbond der Sportjournalisten opgericht.

Na de Eerste Wereldoorlog ontwikkelde de sport zich in een versneld tempo. De welvaart en de technische mogelijkheden namen toe waardoor de arbeidstijd ingekort werd (Theys, 1968 p.18)

In de vrije tijd nam sport steeds een grote rol in. Hierdoor nam ook de sportjournalistiek een langzame uitbreiding. In deze periode ontstond de beroepsport, vooral in het wielrennen en het voetbal. Dit manifesteerde zich in een voortdurende toename in omvang van de sportrubriek. Door die uitbreiding werd de taak van de sportjournalisten steeds moeilijker. Daarom werd er meer en meer beroep gedaan op deskundigen, ofwel zette men medewerkers aan tot specialisering. Hierdoor verliep de verslaggeving vlugger. De lezer verlangde niet lang meer naar tabellen vol uitslagen en een droog verslag. Het menselijke aspect van de atleet kwam vanaf toen meer aan het bod. Dit had een stijging van de oplage van sportbladen als gevolg.

De kritische kijk van de sportjournalisten nam ook toe in deze periode. In de beginperiode brachten sportjournalisten zoals Van Wijnendaele, Stevens en Jacquemijns - drie grote figuren die een belangrijke rol speelden in de ontwikkeling van de Vlaamse sportjournalistiek- een soort van hoera- journalistiek. (De Pelsmaecker, 1982) Deze vorm van journalistiek werd gekenmerkt door enkel positieve berichten. Doordat de televisie nog niet bestond, traden de sportjournalisten op als een soort filter. Zij maakten de sportgebeurtenissen gedenkwaardig met slogans en volkse uitdrukkingen.

27

Zij leverden als het ware propaganda voor de sport met heel wat chauvinistische uitdrukkingen. (Vandewalle, 1997, p.135). In de jaren ’30 vermeldden de sportjournalisten voor het eerst ook slechte prestaties van de sporters. Het is ondenkbaar dat de moderne sportjournalist anno 2009 nog op dergelijke manier te werk zou gaan zonder een kritische, afstandelijke kijk op het gebeuren te hebben.

Tussen de twee wereldoorlogen kwam er een einde aan het monopolie van de gespecialiseerde sportbladen. Vanaf toen brachten ook algemene dagbladen sportnieuws. In deze periode ontstonden nog enkele sportkranten maar die hielden het niet lang uit omdat de concurrentie met de algemene dagbladen niet te harden was.

Op 3 mei 1931 werd in België de eerste rechtstreekse sportreportage via de radio uitgezonden, het betrof de interland tussen België en Nederland. Journalist Gust de Muynck leverde commentaar voor het N.I.R. Vanaf deze datum ontwikkelde alles heel snel. De radioverslaggeving werd veel vlugger en nauwer verbonden met de gebeurtenissen (Van Pelt, 1978, p.239). Ook Jacquemyns deelde de mening dat de opkomst van de radio de sportjournalistiek positief beïnvloed heeft. De lezers stelden zich niet meer tevreden met een reeds gehoord verslag of met tabellen vol uitslagen en rangschikkingen. Ze wouden nu een levendige voorstelling en een degelijke ontleding van de sportgebeurtenissen (Jacquemyns, 1946, p.20)

Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, verdwenen de sportrubrieken uit de kranten, er viel geen sportnieuws meer te bespeuren. Toen de activiteiten hernomen werden, dook ook de verslaggeving weer op. De berichtgeving bleef beperkt omdat het aantal sportwedstrijden niet hoog lag.

Na de Tweede Wereldoorlog veranderde de Vlaamse sportjournalistiek snel. Dit kwam doordat men sport eindelijk accepteerde en doordat het evolueerde tot een beroepssport. De sportjournalisten werden als volwaardig journalist beschouwd en kregen steeds meer en meer werk. In de kranten nam het aantal sportpagina’s logischerwijze terug toe. De sportrubrieken werden vanaf toen uitgebreid en steeds meer waren er achtergrondverhalen over de sport te vinden. De sportjournalistiek werd een ingeburgerd verschijnsel. Deze democratisering zorgde samen met de professionalisering en commercialisering dat de sport onmogelijk nog kon gepasseerd worden. ( Van Pelt, 1978, pp. 238- 240)

De sportpers kende een periode van hoogconjunctuur. Steeds meer werden er interviews afgenomen met sportmensen, het aanbod werd uitgebreid met verslagen over basket – en volleybalwedstrijden en er kwam meer aandacht voor de liefhebberssport.

Niet alleen de geschreven pers kende een stijgende conjunctuur, ook de audiovisuele pers kende een bloeiende periode. In 1954 kwam de eerste sportuitzending op de Belgische televisie.

28

Het was de voetbalwedstrijd tussen België en Nederland. Later dat jaar werd het wereldkampioenschap in Zwitserland ook uitgezonden (Van Pelt, 1979, pp. 361-363). De televisie maakte de sport nog populairder. Enkele dagen voor grote sportevenementen werden er meer televisies verkocht. Door de opkomst van de televisie hadden de kranten er opeens een grote concurrent bij. De journalisten van de geschreven pers moesten anders te werk gaan. Doordat de beelden een beschrijving van belangrijke fases overbodig maakte, moesten zij zich toeleggen op informatie rond de sportfeiten zelf. De sportlui werden voor of na een wedstrijd om hun mening gevraagd, de verhalen werden vanuit andere invalshoeken verteld. Deze informatie werd verzameld in kleedkamers, op trainingen of bij de sportmensen thuis (Van Poppel, 1979a, p.15).

Televisie werd niet als een tegenstander aanzien maar eerder als een bondgenoot. Wanneer sportuitzendingen succes kenden op de televisie, werden er de dag nadien meer kranten verkocht. De sportliefhebber was geïnteresseerd in nabeschouwingen en meningen van de sporters zelf.

De meeste aandacht ging in het begin naar voetbal en wielrennen. Het showelement speelde een belangrijke rol, dit heeft bijgedragen tot een steeds verdergaande commercialisering van de sport. De traditionele reclamecampagnes werden opzij geschoven door publiciteitsborden langs de velden en wegen, op deze manier konden bedrijven veel meer mensen bereiken (Claeys, 1986, p.149)

In de jaren ’60 bleef de populariteit van de sport in de media toenemen. Deze periode bracht eindelijk meer aanzien voor de sportjournalist door een nieuwe vorm van professionalisering. Voor het eerst werden er examens georganiseerd voor sportjournalisten wat ervoor zorgde dat ze voortaan als volwaardig journalist werden beschouwd. Bovendien werden ze ook betaald als ‘volwaardig’ journalist. Ook de commerciële mogelijkheden waren enorm en dit leverde een ware strijd om de lezer/kijker. Dit bracht sensatie met zich mee zodat men niet meer opkeek naar een sensatierijke leugen meer of minder (Van Pelt, 1978, p.241). Onze samenleving was na de Tweede Wereldoorlog een consumptiemaatschappij geworden waarin er steeds meer vrije tijd en geld was vrijgekomen. Deze werden voor een groot deel besteed aan sport en mediagebruik (Boogmans en Mahau, 1988, p.28).

Op het einde van de jaren 60 kwam er nog een ‘grote’ vernieuwing in de sportjournalistiek. Radiomakers Piet Theys en Jan Wauters lieten de Vlamingen kennis maken met de zogeheten ‘confrontatiejournalistiek’ en in het verlengde daarvan de ‘kritische sportjournalistiek’. De sport werd aanvaard als een maatschappelijk fenomeen en daarom kon het niet meer rekenen op de bescherming van de sportjournalisten. Het belang van de sport of de sportlui was vanaf toen ondergeschikt aan het belang van het medium. In plaats van de sportlui te beschermen, confronteerden zij hen met zichzelf en gingen ze van een relatie van onderling wantrouwen en achterdocht (Van Poppel, 1979b, pp.177- 179).

29

Vanaf eind jaren ’70 kwamen er ook meer gevarieerde sportprogramma’s. Naast de sport zelf was er ook plaats voor ontspanning zoals muziek en spelletjes.

Door de komst van de commerciële televisiezenders en betaalzenders eind de jaren ’80 en begin de jaren ’90 is ook de openbare omroep de commerciële kant opgegaan. Verschillende zenders bieden tegen elkaar op en betalen heel wat voor de uitzendrechten. Harde informatie en duiding moeten plaats maken voor sensationele beelden, de mens achter de sporter komt centraal te staan en daar wordt door de televisiemakers gebruik van gemaakt (Schabregts, 2005, pp.70-71).

In de jaren ‘90 kwam er met het Internet nog een concurrent bij. Het World Wide Web is ondertussen goed ingeburgerd in de maatschappij. Het Internet biedt vele mogelijkheden zodat het voor sportjournalisten gemakkelijker werken is, ontelbare sportsites bieden heel wat sportnieuws, maar dit nieuws is niet altijd even betrouwbaar.

De moderne sportjournalistiek zweert bij achtergrondinformatie. Het is van belang te weten, hoe en waarom er gehandeld wordt. De vedetten van weleer zijn geen helden meer, maar werknemers in dienst van hun sponsor. Sport en media zijn voor elkaar geboren maar de laatste decennia worden we toch met allerlei kwalen geconfronteerd. De hoge commerciële belangen, hooliganisme, doping, omkoping zijn allemaal gevolgen van het stijgende belang van de sport in de media. Bovendien is er de laatste jaren ook een overaanbod in de media. Desondanks deze minpuntjes kunnen sport en media niet zonder elkaar. De sport blijft een belangrijke functie hebben in de maatschappij.

3.2 Volwaardig onderdeel van de journalistiek?

De sportjournalisten worden vaak verweten dat zij de sport enkel rooskleurig voorstellen zodat die nog populairder wordt. Zoals eerder al gezegd komt dat door het feit dat vele mensen sport als pure ontspanning zien, daarnaast spelen ook commerciële belangen mee. De sportjournalisten worden op deze manier eigenlijk gebruikt. Op deze manier brengen ze hun beroep niet in het gevaar. In dat opzicht kan de sportjournalist nooit voldoen aan de plichten en de code die door nieuwsjournalisten is opgesteld.

De Pelsmaeker is er van overtuigd dat de sportjournalistiek zich in de laatste decennia niet op dezelfde fundamenten heeft ontwikkeld als de algemene journalistiek. De sportjournalistiek is te lang een werktuig geweest in het heldentijdperk van de sport, terwijl de algemene journalistiek zich ontwikkelde naar de functie en de functievervulling in de hedendaagse samenleving (Van Pelt et al., 1982, p. 39). 30

De voornaamste opdracht van de sportjournalist was de bewondering voor de prestaties van de sporthelden uiten ,ook moest de sportgedachte bij de massa hoog gehouden worden. Bovendien kwam de sportjournalist meestal rechtstreeks uit de sport, waarover hij daarna ging berichten. De sportjournalist schreef niet alleen over de sport, maar ook en vooral voor de sport.

Sinds de jaren ’80 is er wel een positieve ontwikkeling aan de gang. Sport heeft een belangrijke rol ingenomen in de maatschappij waardoor ook de sportredactie en de sportjournalisten geherwaardeerd zijn. Sportjournalisten voelen zich niet langer minderwaardig tegenover de algemene redactie al is er nog steeds een verschil. Het toenemende belang van de sportverslaggeving zorgde voor een nieuwe generatie sportjournalisten die beter opgeleid waren dan haar voorgangers. (Weischenberg, 1988, p.80)

Bovendien zorgden de professionele richtlijnen, ethische codes en specifieke redactiebeleiden voor een beter aanzien van de sportjournalistiek bij het publiek en bij de algemene redactie. De sportjournalist is dus professioneler geworden, het wordt steeds minder en minder het achterpoortje van de journalistiek (Garrison&Salwen,1989, p.58).

In hun werk Elements of journalism geven Bill Kovach en Tom Rosenstiel (2001) negen eisen waar goede journalistiek moet aan voldoen:

1. Waarheid brengen is de eerste verplichting voor een journalist

2. In de eerste plaats schrijft de journalist voor de burgers

3. Bepalen wat nieuwswaardig is essentieel

4. De journalisten moeten onafhankelijk zijn van de mensen waarover ze berichten

5. De journalistiek moet onafhankelijk de ‘macht’ controleren

6. De journalistiek moet een forum zijn voor publieke kritiek. In die kritiek moet de journalistiek een middenweg zien te vinden

7. De journalist moet streven ‘het belangrijke’ relevant en interessant te maken

8. De journalisten moeten het nieuws uitgebreid en evenredig behandelen

9. De journalisten moeten naar hun eigen geweten kunnen handelen

31

Vooral aan de verwezenlijking van de vierde en de laatste eis wordt er getwijfeld binnen de sportjournalistiek. Kunnen sportjournalisten wel onafhankelijk berichten? Houden sportjournalisten hun niet in om bepaalde relaties binnen de sportwereld te redden?

Daarom wordt vaak de vraag gesteld of de sportjournalist eigenlijk wel kwaliteitsvol en kritisch nieuws kan brengen.

3.2.1 Kwaliteitsvolle journalistiek?

“I’m a sportswriter. I watch all sorts of sports in all sorts of countries, ten write reports and feature articles about them which are published in a newspaper. This is a fine and privileged occupation, and one to be disclosed with tact. Sports writing is categorised alongside beer-tasting and aphrodisiac-evaluation. People say: ‘More of a hobby than a job isn’t it?” (Baker, 2004)

Deze uitspraak van Andrew Baker weerspiegelt eigenlijk de houding die heerst tegenover de sportjournalistiek. Het is jammerlijk vast te stellen dat wanneer men het over kwaliteitsvol nieuws heeft dit altijd betrekking heeft op politiek of economisch nieuws. Het concept nieuws is evenwel aan het evolueren, want er komen steeds meer stemmen op waarom men geen kwaliteitsvol sportnieuws kan hebben.

In de jaren ’70 werd de sportredactie vaak vergeleken met een speelgoedafdeling. (Garrison, 1985, p.3) De sportjournalistiek bracht enkel soft news, met andere woorden nieuws dat minder van belang is. Dit was één van de redenen waarom de sportjournalistiek ondergewaardeerd werd, in feite werden sportjournalisten aanzien als buitenstaanders van de redactie. Zij hadden namelijk een ontspanningsfunctie, daaruit volgde hun laag prestige en aanzien. (Hackforth, 1994, pp.14-15) Dat aanzien heeft volgens Weischenberg een historische verklaring. In de beginjaren van de sportjournalistiek waren er nog geen competente journalisten. Het waren vooral mensen die een passie voor de sport hadden of mensen die uit de sportwereld afkomstig waren(Weischenberg, 1994, p.429).

Ook nog later was de spottende bijnaam voor de sportredactie in de literatuur terug te vinden is ‘Toy Departement’. Volgens David Rowe is dit een uiting is van een bepaalde ideologie met een traditionele visie op de pers en op populaire cultuur in het algemeen. Indien men een andere invalshoek wil dan zal men toch moeten afstappen van het vastgeroeste tweeluik ‘seriousness/quality’ en ‘superficiality/trivia’ dat lange tijd geleefd heeft bij onderzoekers.

32

Rowe heeft onderzocht of deze term nog van toepassing is op de hedendaagse sportjournalistiek. Hij voerde dit onderzoek uit op basis van de ‘ International Sports press survey 2005’.

Deze survey was gebaseerd op 10 007artikels uit 37 verschillende kranten. Het werd gefinancierd door het Deense Instituut voor Sport Studies. Alle artikels uit de sportkranten werden geanalyseerd en informatie over 14 verschillende paramaters (waaronder het geslacht van de journalist, aard van de sport, aantal bronnen) werd in een database opgeslagen. Het onderzoek gebeurde in samenwerking met verschillende universiteiten en onderzoekers van verschillende landen zoals Australië, VS, Groot- Brittannië, Denemarken, Schotland, Noorwegen, Roemenie, Oostenrijk en Zwitserland. De resultaten van de survey leren ons dat de sportjournalist zich laat leiden door de sportindustrie en dat er in de artikels vooral aandacht gaat naar de sport zelf. De meeste van die artikels hebben vaak één of zelfs geen bron. De resultaten zijn ook goed vergelijkbaar in de verschillende landen, in sommige landen wordt er meer aandacht geschonken aan bepaalde sporten maar de manier waarop is dezelfde : ‘ Sport Journalism is a global culture, just like sport itself. ‘

Volgens Row kan de sportjournalistiek het label ‘toy departement’ kwijtspelen als er een bewijs wordt geleverd dat sportjournalisten de zaken ook kritisch kunnen behandelen. Enkel op deze manier wordt een onderscheid gemaakt met artikels die dienen als marketing-tool of voor commerciële doeleinden. (Row, 2007, pp. 385-403)

De resultaten voor de Australische sportkrant ‘the Sydney Morning Herald’, waar Row extra aandacht aan besteedt, zijn alvast niet bemoedigend. De resultaten wijzen uit dat meer dan 80% van de artikels neutraal en niet-probleem gerelateerd zijn en wanneer er wel problemen behandeld worden, verschijnen deze artikels niet op de voorgrond.

Om een algemene conclussie te trekken, is verdere analyse noodzakelijk. Daarom werden de artikels gecategoriseerd, men stelde 17 categorieën, gaande van algemene onderwerpen tot de meer sociologische ‘sport and social integration’. Uit de resultaten blijkt dat er een enorm onevenwicht is. Er zijn drie thema’s die meer dan de helft in nemen. (nl. ‘results & reports’,’preview’ en ‘other coverage related to performance’)

Andere thema’s komen zelfs niet één keer voor. (children’s and youth sports, community and amateur sports’). Rowe verklaart dit onevenwicht door het feit dat sportjournalisten geïsoleerd zijn van hun omgeving en dus te weinig bronnen voor handen hebben. Daarom zijn de meeste artikels weinig probleem gerelateerd. Ze baseren zich steeds op slechts enkele bronnen terwijl men van kwaliteitsjournalistiek verwacht dat er meerdere bronnen geraadpleegd werden. 33

Rowe had gehoopt om de ‘toy departement thesis’ te mogen verwerpen maar het is duidelijk dat dit met deze resultaten helemaal niet kan. Integendeel, de resultaten versterken in grote mate deze visie.

Frank Deford die zesmaal tot “Sportwriter of the year in the USA” werd verkozen, stelt dat sportjournalisten vaak te lui zijn. Volgens hem nemen ze letterlijk over wat er op persconferenties gezegd wordt door allerlei sportlui of verenigingen en verwaarlozen ze hun eigen zoektocht naar informatie. Op deze manier wordt een sfeer gecreëerd dat de sportwereld de touwtjes in handen heeft en de media alles slaafs overneemt. Dit werd bovendien ook aangetoond in een internationale studie. De onderzoekers observeerden enkele kranten uit 10 verschillende landen, goed voor ongeveer 37000 artikels. Uit diezelfde studie bleek ook dat er nauwelijks artikels verschijnen die handelen over het sportbeleid zelf en andere overkoepelende aspecten. Bijna 60% van de berichten waren wedstrijdverslagen (Sugden, J. & Tomlinson, A, 2007, pp.44-50).

De sportjournalist werd tot in de jaren vijftig door de andere journalisten bestempeld als ‘de neger van de journalistieke wereld’, die gevangen zat tussen het publiek en andere journalisten. Men keek minachtend neer naar de sport(Van Pelt e.a., 1989, p. 45). De Vlaamse sportjournalistiek was bovendien onvolwassen, collaboreerde met de sportorganisaties en werd ingezet als propagandamiddel (Van Poppel, 1979a, pp. 17-25). De sportafdeling werd aan haar lot overgelaten. Ze werkte ook niet zelfstandig en was afhankelijk van promotionele acties. Sport en kwaliteitsjournalistiek waren niet verenigbaar, bij het aanstellen van nieuwe sportjournalisten hield men geen rekening met de bekwaamheid. De sportieve waarde van het gebeuren was dan ook niet altijd het belangrijkste. Het was een concurrentieslag die collegialiteit en een gemeenschappelijk professioneel streven lange tijd heeft bemoeilijkt. Deze gebeurtenissen hebben de sportjournalistiek in Vlaanderen getekend (Van Pelt e.a., 1989, pp. 45-46).

34

3.2.2 Kritische journalistiek?

“Ik ga mijn verslag zeker niet minder kritischer opstellen door die relatie. Ik zou echt niet weten waarom ik dat wel zou doen” (T. Boudeweel, persoonlijke mededeling, 16 april 2009)

In deze uitspraak van VRT-journalist Tom Boudeweel vinden twee belangrijke aspecten uit de sportjournalistiek terug die met elkaar verbonden zijn, namelijk kritische berichten en relatie met de sporter. Er wordt vaak getwijfeld aan de oprechtheid van sportjournalisten door hun goede band met de sporters. Boudeweel heeft dus geen problemen om zijn rol als kritisch sportjournalist te vervullen. Maar wat betekent kritische journalistiek eigenlijk?

In het Van Dale woordenboek staat als definitie voor kritische journalistiek : ‘zelfstandig, aan niemand onderworpen en niet door iets bepaald of geregeld’

Leewis (2003) beschrijft de term in zijn scriptie als: ‘onafhankelijk berichten over journalistiek relevante aangelegenheden’. Hij stelt dat afhankelijke journalistiek nooit erg kritisch kan zijn. In beide definities komen de termen ‘onafhankelijkheid’ en ‘aan niemand onderworpen’ terug. Volgens Van Pelt betekent dat ‘aan niemand onderworpen zijn’ . Hij stelt dat een journalist hierbij moet proberen om door de uiterlijke schijn heen te zien. Een kritische verslaggever wil mythen ontmaskeren, niets houdt hem daarvoor tegen. Hij kent geen heilige huisjes. Indien nodig maakt hij ook onaangename feiten bekend. Een journalist mag in ieder geval niet aanleunen bij de grote massa. Hij aanvaardt niets als vanzelfsprekend. (Van Poppel, 1979a).

Zoals eerder vermeld, maakten we eind de jaren zestig kennis met de confrontatiejournalistiek en zo ook met de kritische sportjournalistiek via radiomakers Jan Wauters en Piet Theys. Sport werd aanzien als een maatschappelijk verschijnsel en vanaf dan moest de sport het doen zonder de bescherming van de sportjournalisten. Deze journalisten beschouwden twijfel en afstandelijkheid tot de basiselementen van hun job. In plaats van de sporters te beschermen, confronteerden Wauters en nog vele andere sportjournalisten de sporters met zichzelf en was achterdocht en wantrouwen inherent aan de onderlinge relatie. ( Van Poppel, 1979a, pp.72-81) Van Pelt had kritiek op deze journalisten die al te kritisch en afstandelijk waren en uitgingen van een onmondig en passief publiek.

De kritische sportjournalistiek hanteert dezelfde regels als de algemene kritische journalistiek maar het probleem is dat de sportjournalistiek vertrekt vanuit het verwachtingspatroon van het publiek. Daardoor heeft de journalist niet veel behoefte om kritiek te uiten omdat ze daarnaast ook fan zijn (Hoeben, 2004, pp. 50-51). Ook met dit argument was Van Pelt (1968, pp.40-42) het niet eens.

35

Hij was van mening dat de sportjournalist meer verplichtingen heeft dan de mensen alleen maar te voeden met nieuws dat ze graag willen horen. De sportjournalistiek heeft een opvoedende en begeleidende taak. Bovendien mag hij zich niet uitsluitend richten op het laagste niveau van de massa. Van Pelt vond dat het publiek wel klaar was voor diepgaande sportjournalistiek. Dit bracht wel twee problemen met zich mee. Ten eerste werd de sportjournalist verweten de sport plots te willen neerhalen. Kritiek werd namelijk hoofdzakelijk als negatief ervaren. Vanuit de professionele sporttakken kreeg de sportjournalist steeds meer te maken met weerstand, omdat het inkomen werd aangetast wanneer er kritiek was. Dit maakte het moeilijk om kritisch en objectief te werk te gaan (Van Poppel, 1979a, p. 81).

Ten tweede bestaat het gevaar dat er door te veel openbaarheid, kritiek en informatie uit de rand, de sportjournalistiek naar het elitaire zou opschuiven. De vraag kan gesteld worden of het publiek wel op een kritische sportjournalistiek zit te wachten en ze sport niet liever blijven zien als pure ontspanning (Van Poppel, 1979a, p. 152). Wanneer mensen zich ontspannen dan willen ze niets te maken hebben allerlei problemen en schandalen. Vandaar is er maar een beperkte interesse voor een soort van sportjournalistiek die zich voortdurend vragen stelt. De meerderheid van de mensen beschouwt sport in de media in de eerste plaats als ontspanning die aantrekkelijk en sensationeel moet zijn. Zo evolueert men tot een soort sportjournalistiek die rekening houdt met economische overwegingen. Het voortbestaan van de media is afhankelijk van het publiek, daarom dat men zo een groot mogelijk publiek wil veroveren. Een middel om dat te bereiken, is de mensen geven wat ze willen, namelijk ontspanning (Schabregts, 2005, pp. 68-69).

Van Poppel (1979a) stelt dat het voor een kritisch journalist niet volstaat om enkel het nieuws door te geven dat hem bereikt. Hij is namelijk zelf ook actief op zoek naar nieuws. Het is zijn bedoeling door middel van onderzoek de ware toedracht van gebeurtenissen te achterhalen. Hij wil het nadien ook zo aan zijn publiek doorgeven.

De sportjournalisten worden dus vaak bekritiseerd niet aan kritische onderzoeksjournalistiek te doen maar Boyle en Haynes (2004) weerleggen dit: “Perhaps there are openings in the future for a less trivial, more open, interactive media dynamic and for a more critical investigative mode of reportage, linked to issues of policy, organization, reform and governance.”

36

3.3 Fundamenten van de sportjournalistiek

Volgens Herman Van Pelt (1982, pp.41-42) heeft sport een eigen roeping in de berichtgeving. Hij zet zich af tegen het feit dat vele hoofdredacties te veel belang hechten aan het commerciële aspect. Op deze manier is sportjournalistiek te veel een soort van consumptiejournalistiek. Om als volwaardige sportjournalistiek te worden aanzien, stelde Van Pelt volgende punten op:

• Het belang van de sport uit alle hoeken in het oog houden; • Tegemoetkomen aan de behoeften van het publiek; • De verschijnselen van de sportontwikkeling herkennen, registreren en becommentariëren; • Niet zwaarwichtig of betweterig zijn, maar ernstig en nuchter, de sport zo betrekkelijk zien als ze is, maar wel serieus nemen als een maatschappelijk verschijnsel; • Een visie geven op al wat wel en niet wenselijk wordt geacht in de leiding, begeleiding en ontwikkeling van de sport en in de ruimere zin van de gehele bewegingsoperatie; • Zich inleven maar tegelijk ook afstand nemen van de sport; • Het publiek steunen bij het begrijpen van de sport; • Het niet laten afweten als het erop aankomt; • De sport welwillend benaderen maar niettemin de waarheid durven zeggen; • De gevestigde reputaties en zittende federatieleiders tegemoet treden met de strenge maatstaven waarop ze recht hebben; • Het evaluerende deel als logisch sluitstuk zien, maar een aantal andere elementen zoals informatie en ontspanning niet over het hoofd zien; • Voorkomen dat een doodzonde tegen de intelligentie wordt begaan, maar toch nog een surplus aan artisticiteit vertonen.

37

3.4 Verantwoordelijkheid van de sportjournalist

De sportjournalist oefent een grote invloed uit op de lezers en moet dus ook zijn verantwoordelijkheid opnemen tegenover hen. Hij moet zichzelf niet beschouwen als een ‘reporter’ zonder meer, wiens taak alleen maar zou liggen in het aankondigen van wedstrijden, het weergeven van de belangrijkste momenten ervan en te vertellen wie gewonnen heeft. Hij moet eerder denken aan de invloed die hij kan uitoefenen, en op dit gebied dan zijn verantwoordelijkheid opnemen. Hij moet onthouden dat hij vooral de rol van criticus, interpretator en verteller van gebeurtenissen dient te vervullen die belangrijker geacht wordt dan het standpunt van de nieuwswaarde zelf (Gelfland&Heath, 1969, p.110)

De sportjournalist is zich echter niet steeds van zijn verantwoordelijkheid bewust. In vele Europese landen wordt op zeer nationalistische wijze met de berichtgeving omgesprongen. Commerciële belangen zorgen ervoor dat het chauvinisme wordt gevoed. In België is het voornamelijk de wielersport die de journalistiek noodgedwongen inspireert tot dergelijke kronkelingen.

De sportjournalist moet zijn verantwoordelijkheid dus opnemen, enerzijds tegenover de sportlui en anderzijds tegenover de kijker, die recht heeft op juiste en objectieve informatie. Bovendien richt hij zich tot mensen die zich voor de sport interesseren, daarom moet hij zich ook meer en meer gaan specialiseren. Hij heeft niet alleen een informerende rol maar ook een opiniërende in alles wat op sport betrekking heeft. Dit betekent dat men de kijker eraan moet wennen de sport de juiste plaats toe te kennen die haar in de menselijke activiteit toekomt.

Volgens Mercy moet de sportjournalist een evenwicht vinden tussen het zoeken naar de waarheid waar het publiek recht op en een soort welwillendheid waarop de sport recht heeft. Het is een moeilijk te vinden evenwicht, waarbij de sportjournalist de betrekkelijkheid kan en wil inzien, maar tegelijkertijd de sport serieus moet nemen en niet afdoen als show en spektakel. De sportjournalist mag geen moraalridder zijn, maar moet toch meer doen dan verslag geven. Dat ‘meer doen’ is dan kritisch zijn, maar hij mag niet afrekenen met de sport en haar beoefenaars. (Van Pelt et al., 1989, p. 49).

38

3.5 De rol van de sportjournalist

Het recht op informatie, op vrije meningsuiting en op kritiek is één van de fundamentele vrijheden van elk menselijk wezen. Uit dit recht van het publiek om de feiten en de opinies te kennen, vloeit het geheel van de rechten en plichten van de journalist voort. De informatieopdracht behelst noodzakelijkerwijze de grenzen die de journalisten zichzelf spontaan opleggen.

Dit is het voorwerp van de Verklaring der plichten en rechten van de journalist (1971). Maar deze plichten kunnen slechts daadwerkelijk nagekomen worden bij de uitoefening van het beroep van journalist indien de concrete voorwaarden tot de onafhankelijkheid en tot de waardigheid van het beroep verwezenlijkt worden.

De sportjournalist bekleedt een niet te onderschatten rol in het geheel van de massacommunicatie. Een eerste belangrijke vereiste is het kritisch vermogen, doorheen iets kunnen kijken, wat echter moeilijk aan te kweken is. Ook waakzaamheid wordt verwacht van de sportjournalist, hij moet in staat zijn heel wat feiten en meningen te kunnen opvangen en verwerken. Tenslotte is de integriteit ook een belangrijke vereiste omdat de goede voorlichting ervan afhangt. Hij moet de feiten juist kunnen weergeven en daarnaast eventueel zijn mening formuleren zonder zich te laten beïnvloeden door persoonlijke gevoelens. Dit is essentieel voor een sportjournalist.

De taak van de sportjournalist is in feite dezelfde als die van de gewone journalist: het publiek informeren op een zo objectief mogelijke manier en daarnaast ook amuseren. De informatie bestaat uit feiten, opinies en achtergrondanalyse. Dit betekent echter niet enkel informeren over wat het publiek graag wil lezen/zien. Een ander belangrijk aspect is het meedelen van actuele gebeurtenissen.

De sportjournalisten hebben voornamelijk een informatieve en ontspannende rol. De strikte scheiding tussen informatie en entertainment wordt steeds minder duidelijk. Ook entertainment programma’s kunnen informatief zijn. Die vervlechting geldt vooral voor de sport maar toch blijven de journalisten en het publiek een onderscheid maken tussen beiden. Een toenemend aantal sportjournalisten beschouwen zich als ontspanner en entertainer. Het overbrengen van idealen is nog slechts voor weinigen een streefdoel.

De sportjournalist heeft bovendien ook een opvoedende taak, niet uitsluitend gericht op het laagste niveau van de massa maar op eerder op de gehele bevolking. Het is dus belangrijk dat de redacties investeren in onderzoek en opleiding van talent (Van Pelt, 1968, p.40)

Om zijn rol als sportjournalist efficiënt te vervullen, moet hij de sociale betekenis van zijn specialiteit begrijpen en interpreteren. Daarom is het nodig om een brede educatiebasis te ontwikkelen. 39

Indien mogelijk moet een journalistieke studieachtergrond hebben. Daarnaast is een goede kennis van de sport, gaande van regels, uitslagen en records tot de geschiedenis, noodzakelijk. Zonder twijfel is de voornaamste kwaliteit van de sportjournalist van zijn onderwerp te houden. Het is ontegensprekelijk iets wat hem onderscheidt van zijn collega’s in andere specialiteiten. De sportjournalist heeft een dubbele passie: deze van zijn beroep en deze van de onderwerpen die hij behandelt. Hij moet echter ook de sport beschermen tegen de gevaren van de steeds toenemende commercialisering. De sportjournalist moet ook zijn eigen mening durven zeggen en over de nodige praktische ervaring beschikken.

Voor een tv-sportjournalist geldt ook nog dat hij de moedertaal perfect beheerst en de zaken kritisch moet kunnen verwoorden. Tijdens rechtstreekse verslagen moet hij zich vooral bewijzen tegenover de kijker omdat men deze moet kunnen blijven boeien. Bovendien moeten tv-sportjournalisten ook vaak ’s avonds of in het weekend werken en moeten ze stressbestendig zijn om steeds hun deadline te halen. Daarnaast moeten ze met de mogelijke technische problemen kunnen omspringen. Het kan soms voorvallen dat men op het laatste ogenblik geen verbinding krijgt of dat de verbinding verbroken wordt. Daarnaast heeft een sportjournalist ook vaak de neiging om bepaalde prestaties uit te vergroten. Dit heeft als doel de aandacht van het publiek aan te houden en de eentonigheid tegen te gaan. Door zijn taalgebruik moet de radio- of tv-sportjournalist het publiek proberen boeien.

Sportjournalistiek is één van de weinige beroepen die zo tot de verbeelding van de jeugd spreken. Sportverslaggevers worden vaak voorgesteld zoals in de Amerikaanse romans of films, de mannen die altijd voorop mogen staan, voor wie gesloten poorten onmiddellijk opengaan, die elke sportwedstrijd bijwonen. In de werkelijkheid is dit natuurlijk niet zo, men vergeet dat hij moet proberen een duidelijk inzicht te krijgen in wat zich voor zijn ogen afspeelt en niet zomaar als een gewone toeschouwer in de tribune kan genieten. Dit vergt een ononderbroken geestelijke concentratie en aandacht die open moet staan voor alle mogelijke details.

De sportjournalist heeft lange tijd geen status gekend, zelfs geen erkenning. Steeds kwam het sportnieuws helemaal onderaan de rangorde van verschijnen. Daarnaast kon men moeilijk spreken van vrijheid en recht op eigen opinie omdat de opdracht op voorhand al duidelijk bepaald werd.

Sportjournalisten hebben geen gemakkelijk beroep, ze moeten afrekenen met tegenstrijdige verwachtingen: ‘ they are expected, often a the same time, to be objective reporters, critical investigators, apologists for sports and teams, representatives of fans, not unusually, to have performed in sport at elite levels’ (Rowe, 1999,37). Sportjournalisten worden dan ook vaak in een negatief daglicht geplaatst en krijgen ze heel wat kritiek van de sportlui die zelf geen kritiek kunnen verdragen.

40

Ook het publiek zelf stelt een aantal verwachtingen voorop wanneer ze naar sportverslaggeving kijken of luisteren. We moeten hier wel een onderscheid maken tussen de echte sportfans en de occasionele kijker. Bij een echte fan zal de informatie primeren op de ontspanning, het enige wat hem aanbelangt, is wat er op sportgebied gebeurt. Bij de occasionele kijker haalt de ontspanning de bovenhand, hij wil kost wat kost plezier beleven, het kan hem niet zo zeer schelen wat er sportief gebeurt, hij is wel geïnteresseerd in de achtergrond- en randinformatie die de sportjournalist meegeeft. Wanneer de sportverslaggeving zijn behoeften niet bevredigt, gaat hij gewoon op zoek naar een andere vorm van ontspanning (Weischenberg, 1988, p.82)

3.6 Relatie tussen sport en media

“Sports and the mass media were born for each other. They got together like bacon and eggs. The are inseparable. Sports are linked to the media, the media are linked to sports.” (Claeys, 1986, p.98)

Uit dit citaat blijkt duidelijk de band tussen media en sport. Tussen beiden is er een bijna onlosmakelijke band ontstaan, ze zijn afhankelijk van elkaar. De media hebben meegeholpen tot de popularisering van de sport, terwijl de sport een rol gespeeld bij de snelle groei van de (massa)media.

In het Van Dale woordenboek staat massamedium omschreven als ‘ communicatiemiddel waarmee men zeer veel mensen bereikt. Een andere definitie van massamedia vinden we terug bij MacPherson, Curtis & Loy (1989, p.146):’een proces dat een relatief kleine groep mensen toelaat snel en tezelfdertijd te communiceren met een groot deel van de bevolking.’

De massamedia hebben een steeds groter wordende invloed. Zo heeft ze de 20e eeuw voor een groot deel gedomineerd en gedocumenteerd. David Rowe (1999, p. 24) is ervan overtuigd dat de massamedia de instituties en technieken bevatten waardoor gespecialiseerde sociale groepen symbolische inhouden kunnen uitzaaien naar grote heterogene en geografische verspreide publieken. Massamedia zoals dagbladen, film, radio en televisie hebben een groot effect uitgeoefend op het creëren van een populaire cultuur in deze eeuw. Sport is daar een belangrijk onderdeel van met het gevolg dat ze deze eeuw sterk verstrengeld is geraakt met de media en in het bijzonder de televisie. Deze toenemende invloed van de media op de verschillende domeinen van onze samenleving noemt men mediatisering.

Sport en media beïnvloeden elkaar wederzijds. We kunnen ze niet los van elkaar zien. Het groeiende succes hebben ze aan elkaar te danken. Ze dienen hun eigen belangen door elkaar te beschermen en te promoten. Coakley (1986, pp.92-97) noemt het een ‘two-way influence’. 41

Volgens Coakley leven ze als het ware in symbiose met elkaar : “ A symbiose has developed between sports and the mass-media. Sports are used to promote newspaper sales, to sell advertising space, and to win lucrative contracts for television and radio time. In turn, the media help to sell spectator sports and attendant sports-related consumer products to the public.

De evolutie die de sport doormaakte, speelt een belangrijke factor wanneer we de relatie tussen sport en media bekijken. De sport verwierf doorheen de jaren een gevestigde plaats in het maatschappelijk gebeuren. De groei was het spectaculairst tussen de jaren vijftig en tachtig.

Volgens Herman Van Pelt (1988, p.10) hebben heel wat geleerden consensus bereikt dat een omvangrijke combinatie van politieke, maatschappelijke, economische, psychologische en culturele processen naast institutionele condities op een gerijpte voedingsbodem tot het gekende resultaat leiden. Hij vult deze processen in door te stellen dat de doorbraak van de topsport en de individualisering van de recreatieve sportbeoefening samenvalt met de ontwikkeling van de professionele sportjournalistiek. Bovendien vindt hij ook dat de inbreng van sponsoring, publiciteit en reclame nauw verbonden is met de ontwikkeling van de sport als vermaak en in het bijzonder de beroepssport.

Sport is op zich niet afhankelijk van de media, er werd al lang aan sport gedaan voordat de kranten en de TV er enige aandacht aan gaven en zelfs nu nog worden er sporten beoefend waarvoor er geen mediabelangstelling is. Enkel wanneer de sport een onderdeel wordt van een commercieel ‘mass- entertainment’ wordt zij afhankelijk van de media. Deze sporten halen vaak een niet te verwaarlozen deel van hun inkomsten uit de media.

Zo betalen tv-stations zich vaak blauw om de uitzendrechten te veroveren van belangrijke sportevenementen. Dit geld komt dan terecht bij de sport zelf of bij de sportclubs die dit heel goed kunnen gebruiken. Grote sportclubs worden meer en meer afhankelijk van deze bron van inkomsten, deze vertegenwoordigen een steeds groter wordend deel van het totale budget van de clubs. TV- inkomsten hebben bovendien een groter groeipotentieel dan de inkomsten die clubs vergaren via de toeschouwers. Er is wel sprake van een soort Matheus effect, dit wil zeggen dat vooral de rijkere clubs er nog rijker en beter van worden. Televisie begint dus steeds meer een belangrijke rol te spelen in de sportwereld (Coackley, 1986, p.94)

Ook de sportrubrieken uit de kranten trekken bepaalde adverteerders, die nergens anders in de krant terecht kunnen. Coackley (1986, p.95) stelt dat “ Advertisers know that if they want to reach young to middel-aged males with average or above incomes, they should place their ads in the sports section.

42

Volgens Coackley zijn de niet-commerciële sporten totaal onafhankelijk van de media. Van Pelt is het hier niet mee eens, hij stelt dat de media oude sporten terug nieuw leven heeft ingeblazen en andere traditionele sporten uit de obscuriteit heeft gelicht. Niet enkel de grote sporten maar ook de kleine en individuele kunnen gewoonweg niet overleven zonder medewerking van de media.

Coackley (1986, p. 96) stelt dat de sportjournalisten naast het zuivere sportnieuws ook een soort van ‘coverage’ moeten brengen, dit zijn statistieken, rangschikkingen, belangrijke wedstrijden, sportkalenders enzovoort. Via de media wordt er heel wat informatie geleverd waarover er uitvoerig kan nagekaart worden. Geen enkele commerciële sport kan overleven zonder deze ‘coverage’.

De massamedia hebben naast de sport ook aandacht voor andere aspecten van het maatschappelijk gebeuren. Vele tijdschriften, boeken en films besteden veel minder aandacht aan het sportgebeuren dan dagbladen en televisie. De meeste dagbladen, op enkele uitzonderingen na, reserveren een belangrijk deel van de redactionele ruimte voor de sport. In het buitenland bestaan zelfs heel succesvolle sportkranten zoals het Italiaanse ‘La Gazetta Dello Sport’ . Deze krant was de mede- organisator van de Ronde van Italië. (Janssens, 1988, p.25)

De sportrubriek is in het merendeel van de Belgische kranten de belangrijkste rubriek, we kunnen dus stellen dat de media op vlak van inhoud min of meer afhankelijk zijn van de sport. Daarnaast zorgt de sport voor een groot deel van de inkomsten van de media. De verkoop van een krant zou volgens sommige schattingen met 30% dalen wanneer er geen sportnieuws gebracht wordt. Er zouden ook mensen zijn die de krant kopen enkel voor het sportnieuws. Bovendien dalen ook de inkomsten uit de advertenties (Snyder & Spreitzer, 1978, p.212)

Sport neemt ook op de televisie een belangrijk deel van de zendtijd in beslag. Wanneer er grote sportevenementen plaatsvinden zoals tennistornooien, wieler –en voetbalwedstrijden krijgen we een groot aantal uren sport voorgeschoteld. Door de opkomst van de digitale en interactieve televisie is het publiek veel actiever geworden. Men kan nu zelf beslissen waar en wanneer men een bepaald sportprogramma wil bekijken. Sommige zenders spelen hierop in zodat ze meer behoeften van de kijkers kunnen vervullen.

We kunnen dus spreken van een geslaagd huwelijk tussen sport en media. De televisie en de dagbladen zijn complementair voor elkaar. De relatie tussen media en sport is een ware liefdesgeschiedenis, een tweevoudig huwelijk: aan de ene kant is er sprake van een huwelijk uit liefde, omdat de beginperiode van de sportjournalistiek gekenmerkt wordt door journalisten die rechtstreeks uit de sport komen, aan de andere kant hebben we te maken met een verstandshuwelijk, dat zich uit in grote gemediatiseerde sportevenementen, waarbij de ene hand de andere wast (Van Pelt et al., 1989, p. 49). 43

3.7 Besluit

De sportjournalistiek moet de massa, de massasport, het passieve amusement dienen. Het was ooit een vorm van weinig kritische journalistiek en de kritische noten kwamen meestal uit het wereldje zelf maar sportjournalistiek heeft de laatste eeuw een enorme metamorfose gekend. Van propagandamiddel en dienaar van de sport, groeide de sportjournalistiek uit tot beschermer van sportbeoefenaars en criticus van de bobo’s, die de kleedkameraanpak van de journalisten amper konden appreciëren. Op het einde van de jaren vijftig onderging de sportjournalistiek een eerste verandering door de komst en de ontwikkeling van de audiovisuele media en de inbreng van commerciële belangen. De ‘echte’ professionalisering van de sportjournalistiek begon eind de jaren zestig. Sport werd een maatschappelijk verschijnsel en de sportjournalisten werden kritisch, ze namen de sporters niet langer in bescherming. Niettegenstaande de sport een aantrekkelijk lokmiddel is voor lezers en kijkers, is de sportjournalistiek er (nog) niet in geslaagd om zich bezig te houden met diepere sociale problemen die aanwezig zijn rond de sport. De journalistiek blijkt te afhankelijk van enkele bronnen binnen de industrie en kan zich daar niet tegen afzetten om een grotere diversiteit te realiseren. In de sportjournalistiek wordt er wel degelijk kwaliteitloos nieuws gebracht, maar de laatste jaren is er zeker een positieve trend naar professionele onderzoeksjournalistiek binnen de sportmedia. Sportjournalisten moeten de volgende functies vervullen : informeren, achtergrondinformatie geven, ontspannen, een sport kunnen verklaren (opvoedend).

Het grootste verschil tussen de sportjournalistiek en de algemene journalistiek is het feit dat de sportjournalisten moeten beseffen dat ze tegenover een publiek staan waar ze moeten aan denken. Dat publiek wil dat de sport ‘mooi’ voorgesteld wordt met veel drama, sensatie en euforie zonder al te veel kritiek. Het aanhalen van problemen gaat immers niet samen met de gedachte van pure ontspanning en entertainment. De komst van de commerciële zenders en nieuwe media hebben dit nog meer in de hand gewerkt want het aanbod werd nog groter.

Een kritisch sportjournalist doet zijn werk onafhankelijk van de personen waarmee hij werkt. Als hij besluit om relevante dingen niet te publiceren, verliest de journalist zijn onafhankelijkheid. Hij mag zich niet tevreden stellen met nieuws dat hem zelf bereikt. Hij moet zelf ook actief nieuws opsporen.

De massamedia en sport zijn vervlochten in een mystiek huwelijk, het zijn twee fenomenen die elkaar broodnodig hebben, maar elkaar op tijd en stond ook misbruiken.

44

Deel 2: Praktijkonderzoek

1. Methode van onderzoek

We kozen dus voor een verkennend kwalitatief onderzoek, namelijk het diepte-interview. Het doel van het interview is zo veel mogelijk relevante informatie verzamelen uit de antwoorden van de geïnterviewde persoon. Vandaar uit gaan we proberen een antwoord te vinden hoe de relatie tussen objectiviteit in de sportverslaggeving en beleving van de sportjournalist zich verhoudt. Zijn er enkele invloeden die de objectiviteit kunnen belemmeren zoals de beleving en de emoties die de sportjournalist ondergaat, de contacten met de sporters, het chauvinistisch gevoel? We willen ook nagaan of de sportjournalisten nog steeds ondervinden dat hun vakgebied een buitenbeentje is. Kan er wel een vergelijking gemaakt worden met de algemene journalistiek? Interviews zijn zeer rijke informatiebronnen, ze geven ons inzicht in wat mensen denken en wat hun percepties zijn van de onderzochte realiteit. Maar tegelijk moeten we erbij zeggen dat interviews ook zeer beperkt zijn als bron, in de zin dat ze ons enkel inzicht bieden in wat mensen willen zeggen over wat ze denken en wat die perceptie is. Daarom is het van groot belang dat we een zorgvuldige en doordachte selectie van onderzoekseenheden maken. De eigen denkbeelden over het te onderzoeken sociale verschijnsel zijn niet van belang.

Bovendien kozen we voor een ‘semi-gestructureerd interview’. Nog voor de interviews van start gingen, werd een lijstje met topics opgesteld. Deze topics moeten tijdens het gesprek ter sprake komen in de vorm van open vragen. Elke topic bevat een aantal deelvragen, waarvan de volgorde en de formulering vrij gekozen zijn zodat ook de geïnterviewde de ruimte wordt gelaten zijn eigen meningen in zelfgekozen verwoordingen te uiten. Het gaat hem in een kwalitatief onderzoek om het perspectief van de ander, waarvan verondersteld wordt dat die betekenisvol is. Het open interview laat ons toe om door en dieper te vragen wanneer er bijvoorbeeld onduidelijkheden of onvolledig beantwoorde vragen zijn. (Wester et al., 2006, pp. 507-529)

1.1 De geïnterviewde tv­sportjournalisten

Het onderzoek werd gevoerd aan de hand van tien diepte-interviews met sportjournalisten van Sporza en VTM. De onderzoeksvraag luidt: ‘Is de journalistieke objectiviteit wel te verzoenen met de emoties en beleving die inherent zijn aan de sportjournalistiek?’.

45

Om een evenwicht te hebben tussen het aantal sportjournalisten van de openbare omroep en die van de commerciële omroep werden er vijf diepte-interviews afgenomen met sportjournalisten van Sporza en vijf met sportjournalisten van VTM.

De sportjournalisten van Sporza die meewerkten aan het onderzoek zijn Peter Vandenbempt, Michel Wuyts, Tom Boudeweel, Renaat Schotte en Stijn Vlaeminck. De keuze voor dit vijftal is enerzijds gebaseerd op de specialisatie van de sportjournalisten, zo zijn Schotte en Wuyts experts in het wielrennen, Boudeweel en Vandenbempt in het voetbal en Vlaeminck in de atletiek. Boudeweel, Vandenbempt en Vlaeminck zijn vooral radio-journalisten, ook al hebben ze al enkele bijdragen geleverd op televisie. Anderzijds wil ik nagaan of de leeftijd en ervaring een rol spelen bij bepaalde aspecten van het onderzoek. Er is toch een aanzienlijk verschil in de leeftijd tussen de oudste en jongste geïnterviewde journalist (Wuyts: 52jaar – Vlaeminck : 26jaar).

De VTM-sportjournalisten die ik geïnterviewd heb zijn Dirk Deferme, Rudy Lanssens, Jan Dewijngaert, Peter Morren en Stefan Van Loock. De keuze voor deze sportjournalisten gebeurde zonder extra redenen, mede omdat de VTM-sportredactie nog slechts 7 manschappen telt. De chef Sport, Dirk Deferme, gaf me naast zijn eigen naam nog vier andere namen door. De journalisten zijn allemaal verslaggevers van de Champions Leaguewedstrijden. Omdat VTM nauwelijks nog uitzendrechten heeft over sportevenementen worden de journalisten ingezet voor verschillende sporttakken.

Het profiel van de sportjournalisten ziet er als volgt uit:

SPORZA

Naam Leeftijd Opleiding

Peter Vandenbempt 42 jaar Germaanse talen

Michel Wuyts 52 jaar Pedagogische Wetenschappen

Tom Boudeweel 37 jaar Communicatiemanagement/Journalistiek

Renaat Schotte 39 jaar Geschiedenis

Stijn Vlaeminck 26 jaar Germaanse talen

46

VTM

Naam Leeftijd Opleiding

Dirk Deferme 50 jaar Communicatiewetenschappen

Rudy Lanssens 46 jaar Germaanse talen

Jan Dewijngaert 49 jaar Maatschappelijk assistent

Peter Morren 38 jaar Communicatiemanagement

Stefan Van Loock 46 jaar Vertaler tolk Nederlands-Engels- Spaans

1.2 De interviewvragen

Het onderzoek bestaat uit een vragenlijst van 31 vragen. Deze lijst werd 10 maal op identieke wijze aan de sportjournalisten voorgelegd. Afhankelijk van de antwoorden van de sportjournalisten werden er al dan niet bijvragen gesteld. Zo bestaat het interview met Stijn Vlaeminck uit 35 vragen. De vragen zijn eigenlijk onder te verdelen in 4 topics. Deze bevatten allemaal vragen die moeten meehelpen tot het vormen van een algemeen besluit rond de objectiviteit in de sportjournalistiek in relatie met de emoties en beleving die er inherent aan zijn:

1.Sportjournalistiek zelf (3vragen)

2.Contacten met de sporter (11vragen)

3.Emoties en beleving die de sportjournalist ervaart bij de uitoefening van zijn beroep (6vragen)

4. Mix van(terugkerende) vragen rond objectiviteit en emoties (11vragen)

Binnen elke topic zijn de vragen opgesteld rond het onderwerp van die topic.

47

1.2.1 Topic 1

De eerste drie vragen van het diepte-interview handelen over de sportjournalistiek in Vlaanderen, met deze vragen wil ik een algemeen beeld vorm van de belangrijkste evoluties binnen de sportjournalistiek en of er nog veel verschil is met de algemene journalistiek. Deze vragen vormen een ideale inleiding om het interview op gang te brengen en op te bouwen tot het te bestuderen thema. Los daarvan, brachten de antwoorden toch heel wat interessante informatie op.

• Sportjournalistiek wordt vaak beschreven als een buitenbeentje in de journalistiek, en dan met name als zou ze minderwaardig zijn of niet altijd serieus genomen worden. Is dit momenteel nog altijd merkbaar, bijvoorbeeld bij omgang met collega's van de niet-sportredactie? • Wordt er aan onderzoeksjournalistiek gedaan door Vlaamse tv-sportjournalisten? • Wat zijn volgens u de belangrijkste evoluties die de sportjournalistiek heeft doorgemaakt ?

1.2.2 Topic 2

De tweede categorie bevat 11 vragen rond de contacten tussen sportjournalisten en sporters. De bedoeling hiervan is achterhalen of die onderlinge contacten de objectiviteit in de weg kunnen staan. Verder wil ik onderzoeken of het toegestaan is om als sportjournalist close contacten te hebben of het beter is om afstand te houden. Tenslotte wil ik ook nagaan of het mogelijk is dat de sportjournalisten in sommige situaties hun voorkeur kunnen uiten.

• Is het belangrijk voor een sportjournalist om goede contacten te hebben in de sport? • Mogen die contacten echt close zijn? • Mogen sportjournalisten soms in de rol van supporter kruipen? • Is dat moeilijk om dit in te tomen? • Houdt u dan afstand van sporters? • Hoe bouwt u contacten op met de sporters? • Zijn er soms sporters die zelf contact opnemen voor interviews of die hun verhaal kwijt willen? • Denkt u dat sommige contacten die u heeft met bepaalde sporters, de objectiviteit belemmert?

48

• Denkt u dat u onbewust bepaalde sporters waarmee het niet klikt, “benadeelt” in uw verslaggeving? • Is het bij u al eens voorgevallen? • Wanneer u iets nadeligs weet over een bepaalde sporter, zou u dit al dan niet vertellen naargelang de band met hem/haar? Of geen onderscheid? • Ergert u zich soms aan collega’s die bepaalde sporters te vaak ophemelen?

1.2.3 Topic 3

De emotie en beleving die de sportjournalist ervaart tijdens het uitoefenen van zijn beroep wordt behandeld in het derde deel van het diepte-interview. Hier krijgen de sportjournalisten 6 vragen voorgeschoteld over hun emoties en wordt onderzocht of deze emoties een invloed hebben op de objectiviteit. Daarnaast gaan we na of er een verschil in beleving is tegenover de journalisten van het algemene nieuws. Tenslotte wordt ook gekeken of de journalisten inspelen op de emoties van de sporters zelf.

• Kan u uw emoties altijd onder controle houden? Welk sportevenement emotioneerde u tot nu toe het meest? • In welke situaties heeft u het moeilijkst om uw emoties te beheersen? En hoe beheerst u die het best? • Denkt u dat journalisten van de niet-sportredactie even vaak hun emoties moeten beheersen? Of is de sportjournalistiek ook hier een buitenbeentje? • Denkt u dat het meeleven bij een bepaald evenement de objectiviteit belemmert? • Men zegt dat een sportjournalist een passie moet hebben voor de sport maar daar dan ook objectief moet over kunnen berichten. Gaan die twee samen? • Maakt u gebruik van het feit dat sporters meteen na een wedstrijd intenser/emotioneler reageren?

1.2.4 Topic 4

De laatste categorie bestaat uit 11 vragen die mee kunnen helpen een antwoord te vinden op de onderzoeksvraag. Zo worden enkele vragen -weliswaar in een ander kleedje gegoten- nog eens hersteld om te kijken of de sportjournalist niet afwijkt van zijn antwoord daarvoor. 49

Ook worden enkele mogelijke invloeden op de beleving of op de objectiviteit onderzocht. Verder ga ik ook na welke macht de media hebben tegenover sporters.

• Zijn daar richtlijnen/gedragsregels voor die jullie krijgen van de redactie? • Is er een verschil in de beleving naargelang het belang van het sportevenement? • Brokkelt de geloofwaardigheid van het wielrennen (en zo ook de beleving) niet af door al die dopingschandalen? • Is er een verschil in verslaggeving wanneer er al dan niet een landgenoot deelneemt? • Stel dat u een belangrijk nieuwtje / schandaal aan het licht kunt brengen ten koste van uw relatie met sporter? Doet u dit of niet? • Is neutraliteit mogelijk in de sportjournalistiek? Maakt dit de sportjournalistiek niet te saai bij sommige evenementen? • Denkt u dat u soms onbewust uw voorkeur voor bepaalde sporters uit? • Zijn sporters meer toegankelijk wanneer u ze meermaals bewierookt? • Maken de media een sporter groot en omgekeerd, kunnen de media een sporter kapot maken?” • Heeft sportverslaggeving invloed op de prestaties van een sporter? • Wat is uw algemene opvatting over objectiviteit in de verslaggeving?

1.3 Analyse van de antwoorden op de interviewvragen

De analyse van het verzamelde materiaal verloopt in een aantal stappen, die we hieronder beschrijven en uitvoeren.

Registratie en transcriptie Het gesprek wordt eerst en vooral audiovisueel geregistreerd, maar het is belangrijk het interview zo goed als integraal en in correcte taal uit te schrijven omdat het materiaal de kern van onze analyse vormt en enkele keren moet doorgenomen worden. De uitgeschreven versies van de interviews kunnen we achteraan dit werk terugvinden (zie bijlage 2 en 3).

Eerste analyse De letterlijke weergave van het gesprek delen we in volgens de topic-lijst. Een aantal deelvragen uit de verschillende topics hebben raakvlakken en moeten daarom niet perse afzonderlijk gezien worden.

50

Open coderen Dit is de eerste fase in het coderen, hierbij worden codes gegenereerd. De uitgeschreven gesprekken worden grondig gelezen en bestudeerd en er worden trefwoorden geplaatst. Nadien voorzien we het materiaal van een themacode.

Gericht coderen De stukken met dezelfde themacode leggen we naast elkaar en worden vergeleken. Het is een manier om de codes uit de eerste fases te ordenen. De belangrijke codes komen bovendrijven en worden de hoofdcodes, de minder belangrijke worden subcodes (van de hoofdcodes) of kunnen zelf verdwijnen. Het coderen gaat dan verder vanuit een X-tal indelingscategorieën die we opgesteld hebben. Zo kunnen we gestructureerd het materiaal analyseren en het daarna samenvatten. Die samenvattingen nemen we mee naar de volgende stap in de analyse. Tijdens het synthetiseren van de antwoorden waren er verschillende categorieën (codes) die in verband stonden met één grotere ruimere categorie. De categorieën die we hanteren zijn:

• De sportjournalistiek als buitenbeentje • De contacten met de sporters • Onpartijdigheid van de sportjournalist • Emotionele betrokkenheid en beleving van de sportjournalist • Kracht van de media

Deze categorieën zijn dus vrij ruim maar mogen zeker niet enkel aanzien worden tot wat de benaming laat uitschijnen. Deze categorieën zijn tot stand gekomen door het samenvoegen van verschillende kleinere categorieën (de subcodes).

Selectief coderen

In deze laatste fase van de analyse koppelen we onze eigen interpretaties (het besluit) aan de samenvattingen. In deze fase ligt de nadruk op de integratie en het leggen van verbanden tussen de categorieën .

51

1.3.1 Analyse Categorie 1: De sportjournalistiek als buitenbeentje

Het feit dat de sportjournalistiek vroeger als minderwaardig beschouwd werd, kwam meermaals voor in de literatuurstudie. De sportjournalist werd tot in de jaren vijftig bestempeld als ‘de neger van de journalistieke wereld’, die gevangen zat tussen het publiek en andere journalisten. Men keek minachtend neer op de sport. De Vlaamse sportjournalistiek was bovendien onvolwassen, collaboreerde met de sportorganisaties en werd ingezet als propagandamiddel. De ‘echte’ professionalisering van de sportjournalistiek begon eind de jaren zestig. Sport werd een maatschappelijk verschijnsel en de sportjournalisten werden kritisch, ze namen de sporters niet langer in bescherming.

David Rowe sprak zelf over het “toy departement” . Volgens hem kan de sportjournalistiek dit label enkel kwijtspelen wanneer het bewijs wordt geleverd dat ze de zaken ook kritisch kunnen behandelen.

Hieruit blijkt dat de sportjournalistiek in het verleden niet al te serieus werd genomen. Een onderdeel van ons onderzoek is om te kijken of de situatie al veranderd/verbeterd is. Voelen de sportjournalisten zich nog minderwaardig tegenover de algemene redactie? Is de sportjournalistiek in staat om kwaliteitsvol en kritisch nieuws te brengen? Wordt er al aan onderzoek gedaan door Vlaamse sportjournalisten? Daarnaast willen we ook nagaan welke de belangrijkste evoluties zijn die de sportjournalisten zelf ervaren. Al deze vragen bevatten codes die betrekking hebben op de sportjournalistiek. Deze vormen de 1e categorie: De sportjournalistiek als buitenbeentje.

Subcategorie : evolutie van de sportjournalistiek

De tien sportjournalisten zijn het eens dat de sportjournalistiek een lange weg heeft afgelegd, sport is maatschappelijk relevant geworden en wordt steeds belangrijker. Er zijn heel wat veranderingen gebeurd binnen de sportjournalistiek, de antwoorden die het vaakst terugkwamen, zijn :

• Alles moet veel sneller gebeuren

Peter Morren : “Het is allemaal vluchtiger en flitsender geworden, alles moet sneller. In die tien jaar dat ik actief ben, heb ik de zeer snelle ontwikkeling van de digitale media meegemaakt.”

• Toegankelijkheid van de sporters is verminderd

Rudy Lanssens : “Vroeger konden wij gewoon een interview in de kleedkamer doen met de sporter in zijn blote flikker. De bereikbaarheid en toegankelijkheid van de sporters is verminderd.”

52

• Meer aandacht voor achtergrondverhalen dan voor sportprestatie zelf

Peter Vandenbempt : “We bewegen toe naar een soort van sensatiejournalistiek, deze grens is wat vervaagd. Vroeger ging het louter om de sport zelf, namelijk de analyses. Nu volstaat dit niet meer. Het gaat steeds meer over de sporter en zijn privéleven.”

• Steeds meer samenwerking met gerechtsjournalisten

Tom Boudeweel: “Zo wordt er vaak gebruik gemaakt van gerechtsjournalisten. Die werken dan samen met sportjournalisten om een bepaalde zaak uit te spitten.”

• Technische mogelijkheden : (meer informatiebronnen, meer uitzendmogelijkheden)

Stijn Vlaeminck : “Een andere belangrijke evolutie is de ontwikkeling van de technische mogelijkheden, op dertig jaar is dat gigantisch maar zelfs op de drie jaar dat ik er werk zijn er al tal van nieuwigheden.”

Michel Wuyts sprak als enige ook over de specialisatie van de sportjournalisten. Een sportjournalist kan zich nu toeleggen specifiek op één sport. Deze evolutie is er gekomen door het succes van de sport. Door dit succes zijn er volgens Dirk Deferme ook veel meer live uitzendingen van sportevenementen.

Binnen de Vlaamse sportjournalistiek wordt er nog steeds te weinig aan onderzoeksjournalistiek gedaan. Enkele jaren geleden bracht de zaak Yé wel het gokcircuit in China aan het licht. Het wordt vooral door sportjournalisten van de geschreven pers verricht en dus niet door sportjournalisten van de audiovisuele media. Dit komt door drie redenen: er is momenteel geen geld (financiële crisis) en tijd voor (alles moet sneller) en een tv-sportjournalist maakt zijn voortbestaan in een relatief klein milieu onmogelijk.

Stijn Vlaeminck : “.In onderzoeksjournalistiek kruipt tijd, geld, energie en mankracht in … maar tegenwoordig moet alles heel snel gebeuren, onmiddellijk resultaat opleveren en dat vind ik jammer, want er zijn toch bepaalde dingen die dieper onderzocht kunnen worden.”

Renaat Schotte: “Op tv heeft dit geen succes omwille van het feit dat wij een te klein zendgebied zijn. Het is moeilijk om van de onderzoeksjournalistiek te leven binnen de sportjournalistiek, Stel, wanneer je een reportage maakt over doping in de wielersport, dan zal dit je enigste reportage blijven, want je zal later niet meer moeten terugkeren om te werken binnen dat wielermilieu, je bent dan verbrand.”

53

Subcategorie : percepties over sportjournalistiek

Ook hier waren de meeste sportjournalisten het eens met elkaar dat de sportjournalistiek nog niet gelijk gesteld is met de algemene journalistiek. Zij voelen dat rechtstreeks en onrechtstreeks (via anderen) aan door het contact met mensen van de algemene redactie. De sportjournalisten denken dat er nog steeds op hen wordt neergekeken doordat ze maar met sport bezig zijn. Het heeft dus niets met de kwaliteiten van de journalisten te maken.

Rudy Lanssens : “Het heeft te maken met hun perceptie, ze vinden sport niet zo heel belangrijk, en zo hebben ze de neiging om de sportjournalistiek ook niet zo belangrijk te vinden maar dat gaat niet op het niveau dat ze ons werk als minderwaardig gaan beschouwen.”

Ook het feit dat het sportnieuws op radio en televisie achteraan komt en gescheiden wordt van het algemene nieuws is een bewijs dat de sportjournalistiek nog een buitenbeentje is.

Peter Morren en Renaat Schotte ervaren geen verschil in benadering. Zij denken dat de mensen van de algemene redactie maar al te goed weten dat sportjournalisten hun vak heel goed moeten kennen om het gepassioneerd te kunnen uitvoeren. Renaat Schotte durft zelfs stellen dat : “Tegenwoordig wordt zelfs opgekeken naar de sport binnen de nieuwsdienst omdat het zo goed scoort bij de mensen. Maar dit staat natuurlijk los van de kwaliteit van de verslaggeving.”

Hier is wel een positieve evolutie merkbaar. Michel Wuyts verwoordde het als volgt : “We hebben al een hele weg afgelegd tegenover pakweg vijftien jaar geleden, toen was het erger. Nu hebben we een vaste plaats in het journaal. Daarvoor, medio jaren negentig, moesten we elke dag gaan pleiten om überhaupt een onderwerp in het journaal te krijgen.”

Sommige sportjournalisten gaven toe dat zij andere soorten journalistiek op dezelfde manier benaderen zoals zij benaderd worden door algemene journalisten. Dit komt ook omdat het onderwerp hen niet meteen aanspreekt, ook hier heeft het dus niets met de kwaliteit van de journalisten zelf te maken.

Stefan Van Loock: “Sportjournalistiek is inderdaad een buitenbeentje net als culinaire journalistiek, modejournalistiek, showbizzjournalistiek. Wij als sportjournalisten kijken ook een beetje neer naar die andere soorten van journalistiek.”

Sportjournalisten kunnen zich wel ergeren aan collega’s die hun (eigen) sport te vaak ophemelen.

Stijn Vlaeminck : “Sommige sportjournalisten kunnen hun sport- is het nu voetbal, tennis, wielrennen of gaat het om de meest kleine sporten- niet meer relativeren.”

54

1.3.2 Analyse Categorie 2: Contacten met de sporters

Deze categorie bevat alle codes die in verband staan met relaties tussen sporters en sportjournalisten. In de beginperiode kwamen vele sportjournalisten rechtstreeks uit de sport en speelden ze onder één hoedje met sporters en organisaties. Dit is in loop der jaren verbeterd, mede door de professionalisering van de journalistiek. In de jaren ’60 werden examens georganiseerd zodat niet elke sporter zomaar sportjournalist kon worden. We zagen ook dat sport en media elkaar nodig hebben, eigenlijk is dit ook zo voor sporters en journalisten. De sportjournalisten hebben de sporters nodig om hun werk te kunnen uitvoeren en de sporters hebben de sportjournalisten nodig om in the picture te komen. Aan de hand van enkele gerichte vragen in het diepte-interview, onderzochten we of vriendschapsbanden toegelaten zijn tussen sporters en journalisten. Daarnaast bestudeerden we het belang van goede relaties in de sportwereld en de manier waarop de sportjournalisten hun contacten opbouwen. De hoofdvraag is eigenlijk: Hebben goede contacten eigenlijk een invloed op de objectiviteit?

Subcategorie : Belang van contacten

De ondervraagde sportjournalisten waren het er unaniem over eens dat contacten heel belangrijk zijn in de sportwereld. Behalve Dirk Deferme hecht geen belang aan contacten, dit komt vooral door zijn functie, hij is de sportchef van VTM en naast deze job is hij enkel nog verslaggever van Europese wedstrijden (waar VTM de rechten over heeft) . De functie van de sportjournalist speelt dus ook een rol, zo zijn relaties voor een interviewer veel belangrijker dan voor een columnist. De sportjournalisten van de geschreven pers staan dichter bij de sporters dan tv-sportjournalisten, dit komt doordat zij de sporters vaker zien.

Stefan Van Loock had daar volgende mening over: “Nu heb ik minder contacten nodig omdat ik nauwelijks nog reportages moet maken. Ik kan dus nu iemand goed kennen en toch kritisch zijn op televisie. Voor mensen van de geschreven pers ligt dit toch iets anders vind ik, daar is dat contact zo veelvuldig en zijn de sportjournalisten meer afhankelijk van de sporters. Daarom houden zij minder afstand van sporters.”

Goede contacten vormen de belangrijkste bron van informatie. Hoe beter je iemand kent, hoe meer informatie je zal krijgen. Voor een beginnend sportjournalist zijn deze contacten nog belangrijker dan voor een journalist die al jaren meedraait in de wereld. Toch kan een sportjournalist zich niet permitteren zijn relaties te verwaarlozen.

55

Michel Wuyts uit ook het belang van contacten maar ziet wel een verschil naargelang de anciënniteit.

“Als je een beginnend sportjournalist bent, dan vind ik het goed dat je een goed contact hebt met de topsporters maar naar mate je ouder wordt, is het goed dat je wat afstand neemt. Want men verwacht toch van een expert dat je objectieve standpunten kunt innemen. Dan is het goed dat je wat afstand bewaart. Ik heb altijd goed onthouden wat Ivan Sonck me zei bij de korte opleiding die ik van hem kreeg in 1990: “ga vriendelijk om met sporters maar maak ze nooit tot vriend”. Dat was er klink op, ik heb daar nog vaak aan teruggedacht.”

Peter Vandenbempt onderstreept het belang van contacten door te stellen dat “Je kan niet zonder contacten, je moet een goed contact hebben. Hoe beter een contact is, hoe meer je te weten komt en hoe beter je zaken kunt analyseren maar tegelijkertijd moet je natuurlijk zien dat je niet te dicht staat bij dat contact.”

Subcategorie : Gevaar van de contacten

Bovenstaande uitspraken brengen ons meteen bij een ander belangrijk aspect, de gevaren van de contacten. Als sportjournalist moet je het evenwicht vinden tussen ‘een goed contact hebben’ en ‘ enige afstand bewaren’. De meeste sportjournalisten vinden dat een te hechte relatie met een sporter een belemmering is voor de objectiviteit in de verslaggeving. Daarom is het best om enige afstand te bewaren. Anderen zoals Boudeweel, Lanssens en Van Loock zien geen graten in een te close relatie, zij vinden dat een sportjournalist voor zichzelf moet uitmaken wat kan en wat niet kan.

Vele sportjournalisten twijfelen wel aan de oprechtheid van hun collega-journalisten door hun te close relatie.

Stijn Vlaeminck : “Ik ga nu geen namen noemen maar die collega’s circuleren vooral binnen het wielrennen. Zij zijn zodanig close en verweven in het systeem van het wielrennen dat het fucking moeilijk is om op een adequate objectieve manier verslag te brengen over een dopinggeval bij een sporter waarmee ze een close band hebben.”

Een sterke band tussen beide partijen is een mes dat aan twee kanten snijdt. De positieve kant is dat de sportjournalist dicht bij de informatiebron zit en meer te weten kan komen over het reilen en zeilen binnen het gesloten wereldje van de sport. Maar wanneer ze dit naar buiten brengen, zal het milieu hen allesbehalve in dank afnemen dat ze de vuile was buiten hangen, wat risico’s inhoudt voor henzelf en voor het beroep. De journalisten zijn er wel van overtuigd dat ze geen relaties hebben waardoor de objectiviteit in gevaar kan komen, ze zijn ervan overtuigd dat hun journalistieke plicht op de eerste plaats komt. Niets houdt hen tegen om een kritisch verslag te brengen. Het is nu eenmaal hun beroep en ook de sporters weten dat maar al te goed. 56

Peter Morren omschrijft het als volgt : “Je kan dit vergelijken met een grenszone waarmee je voorzichtig moet omspringen. Ik ben professioneel genoeg om kritisch te zijn over sporters waarmee het goed klikt, als ik bijvoorbeeld een moeilijke vraag moet stellen aan , dan doe ik dat gewoon. Hij zal dat wel niet tof vinden, maar hij zal mij daar niet scheef voor bekijken.”

Ook Tom Boudeweel is van mening dat hij professioneel genoeg is : “Ik heb enkele goede contacten in de voetbalwereld. Bijvoorbeeld, Davy De Beule is ondertussen één van mijn goede vrienden geworden, de realiteit is wel dat hij al meer dan een jaar op de bank zit en het heeft geen zin om dat te verbloemen, ik ga mijn verslag zeker niet minder kritisch opstellen door die relatie.”

Wanneer de sportjournalisten terecht komen in een situatie waarbij een bevriende sporter in diskrediet wordt gebracht, proberen ze dit te ontlopen.

Tom Boudeweel : “Sporters waarmee ik een goede band heb, weten dat en vertellen zo veel meer aan mij dan tegen een journalist van de schrijvende pers want deze zijn echt uit op primeurs. Vaak gebruik ik dan een omweg, ik speel het dan door naar een collega-journalist, zodat de link niet duidelijk is.”

Renaat Schotte: “Dat (close relatie) mag misschien wel maar volgens mij is dat echt niet nodig, want dit kan echt in de weg zitten wanneer een sporter in diskrediet wordt gebracht en het je kameraad is. Wat ga je dan doen? Hard aanpakken? Je houdt best enige afstand van de sporter.”

Stefan Van Loock gaf toe dat hij het moeilijk zou hebben om kritisch te berichten over vrienden in de sportwereld. “Ja, dat kan en ik ben er niet verlegen om dat toe te geven. Het is moeilijk om iemand die je goed kent in diskrediet te brengen. Ik heb een zeer goed contact met Patrick Orlans, ex-voorzitter van Eendracht Aalst en nu actief bij Sporting Lokeren. Toen hij in opspraak kwam voor mogelijke omkoping bij Aalst was ik echt blij dat ik daar geen reportage rond moest maken. Had dit wel het geval geweest, had ik dit geweigerd. Ik zou niet de geschikte persoon zijn om een kritische reportage over Orlans te maken. Dit zou inderdaad de objectiviteit kunnen belemmerd hebben.”

Stijn Vlaeminck is zelfs zo ver gegaan dat hij een zeer goede vriendschapsband heeft afgebouwd om zijn beroep zonder enige rancune te kunnen uitvoeren. “Eén van mijn beste vrienden vroeger was Cédric Van Branteghem, we gingen samen uit, we deden echt van alles, nu is dat veranderd, mede door mijn beroep. … Ik heb daarom eigenlijk wat afstand genomen van Cédric Van Branteghem en hij van mij, we voelden dat het niet zou gaan.”

De sportjournalisten maken een onderscheid tussen nieuws dat relevant is voor de sport en nieuws uit de privésfeer. Ze vinden dat het hun taak is om relevant sportnieuws te brengen, nieuws uit de privé sfeer gaat hen niet aan.

57

Dirk Deferme : “Het hangt af of het uit de privésfeer komt of het een nieuwtje is die belang heeft voor de sport. Als het uit de privé sferen komt dan heeft er niemand zaken mee.”

Verschillende sportjournalisten haalden ook aan dat er hieromtrent toch een verschil schuilt met de sportjournalisten van de geschreven pers. Deze laatste zouden een te close relatie hebben met spelers en vooral met managers. De sportjournalisten brengen geruchten in de krant over bepaalde spelers zodat hun marktwaarde de hoogte in gaat en in ruil krijgen de journalisten primeurs van de managers. Het gevaar dat hier schuilt, is het feit dat je echte transferverhalen niet meer kan onderscheiden van de geruchten.

Michel Wuyts: “Ik vind het trouwens gênant hoe frequent Frank Vandenbroucke nog opgevoerd wordt in bepaalde kranten. Als je dan een beetje in dat milieu geworteld zit dan zie je meteen dat het altijd uit dezelfde hoek komt en het door dezelfde persoon gebeurt.. Daar word ik ongemakkelijk van.”

Peter Vandenbempt: “Ik ken wel veel collega’s die het geweldig vinden als ze een sms’je of telefoon krijgen van een sporter.”

Tom Boudeweel : “Het is geweten dat bepaalde sportkranten hechte banden hebben met managers die vooral in de transferperiodes berichten willen zien verschijnen over hun spelers om zo hun marktwaarde te verhogen of hen bij bepaalde clubs te kunnen droppen. In ruil geven ze dan een primeur terug aan de krant. Op televisie komt dit niet voor, wij hebben er te weinig forums voor.”

Subcategorie : Opbouwen van contacten

Een derde belangrijk aspect is de manier hoe sportjournalisten hun contacten opbouwen en onderhouden. Dit is eigenlijk gebaseerd op basis van wederzijds respect en vertrouwen. Als beginnend sportjournalist is dit heel belangrijk. De sportjournalisten leren de sporters kennen door er dikwijls een praatje met te houden. Binnen een klein milieu verloopt het opbouwen gemakkelijker omdat er vaker contact is tussen beide partijen. Het onderhouden van contacten gebeurt vaak automatisch eens ze een goed netwerk rond hen hebben gebouwd. Informatie vindt dan vaak vanzelf zijn weg naar de journalisten.

Stefan Van Loock stelt dat : “Dat wordt opgebouwd gedurende de jaren, dat begint met eens af te spreken en dan voel je eigenlijk al of het klikt of niet met een bepaalde sporter. Als er een wederzijdse klik is dan verlopen die contacten veel vlotter. Het is eigenlijk ook gebaseerd op een basis van vertrouwen en je moet elkaar in waardigheid laten. Sporters kunnen u dingen toevertrouwen en daar maak je dan geen misbruik van. Een gezonde relatie met een sporter is goud waard voor een sportjournalist.”

58

Ook omgekeerd, wanneer het niet klikt met bepaalde sporters, zijn de sportjournalisten ervan overtuigd dat ze toch op een objectieve en adequate manier verslag brengen, het kan zijn dat het onbewust meespeelt maar echt de sporter afbreken, zal niet gebeuren.

Renaat Schotte : “In principe niet, maar de verleiding is groot natuurlijk. Misschien dat dit onbewust gebeurt dat je minder aandacht besteedt aan een bepaalde wielrenner. Het is menselijk maar het mag eigenlijk niet. Je moet proberen op een objectieve manier verslag te brengen van de feiten en het is niet omdat wielrenner “X” je menselijk niet ligt dat je dat zomaar moet laten blijken.”

Het gebeurt zelden dat de sporters zelf contact opnemen met de sportjournalisten. Wanneer dit wel eens voorvalt, heeft het in de meeste gevallen te maken met het principe woord en wederwoord. Sporters gaan niet akkoord met de journalist en eisen dan een verklaring. Het komt zelfs vaak voor dat de sportjournalisten de sporters moeten overtuigen om een interview af te nemen.

Peter Vandenbempt denkt dat : “Wel nemen ze vaak contact op om te reageren op iets wat ik gezegd heb en ik heb eigenlijk niets liever dan dat. Als je een nuance kunt uitleggen en uitpraten, dan helpt dat veel misverstanden uit de wereld. Ik heb veel liever dit dan dat het blijft aanslepen. Verstandige mensen zoeken contact en daar heb je ook nooit problemen mee.”

1.3.3 Analyse Categorie 3: Onpartijdigheid van de sportjournalist

Onpartijdigheid kwam in de literatuurstudie reeds een paar keer ter sprake. Volgens Westertahl is dit een onderdeel van de objectiviteit. Onpartijdigheid bestaat volgens hem uit evenwicht en neutraliteit. Bij evenwicht moet je opletten dat je geen eenzijdige berichtgeving doet, je moet tegengestelde standpunten een gelijke hoeveelheid tijd en ruimte geven. Neutraliteit betekent dan weer dat je bij het presenteren van gebeurtenissen de voor- en tegenstanders evenveel de tijd geeft om hun mening te geven.

In de beginjaren schreef de sportjournalist voor de sport, hij was niet echt onpartijdig. Hij stelde de sport rooskleurig en kritiekloos voor aan het publiek. De sportjournalist was een soort van propagandist, negatieve berichten kwamen nauwelijks in de media. Later werd de sportjournalist kritischer maar de vraag blijft of de journalist niet afhankelijk blijft van degenen over wie hij schrijft, wil hij iets te weten komen? Met ons onderzoek willen we nagaan hoe het gesteld is met de onpartijdigheid van de Vlaamse sportjournalist. Wordt hij beïnvloed door enkele factoren? Is hij onpartijdigheid wanneer hij bericht over zijn land? De contacten met sporters kunnen de onpartijdigheid in gevaar brengen, al gaan de sportjournalisten steeds uit van hun journalistieke plicht 59

en proberen ze dat zoveel mogelijk te vermijden. Dit werd hierboven al besproken en we komen op dit aspect dus niet meer terug.

Onderstaande uitspraken tonen aan dat absolute objectiviteit moeilijk te bereiken is. Dit komt doordat er altijd een (subjectieve) invalshoek gebruikt wordt. Je moet als journalist wel proberen de absolute objectiviteit zo dicht mogelijk te benaderen.

Rudy Lanssens : “Niets is objectief, wij zijn allemaal subjectief. De term die je moet hanteren, is onpartijdigheid. Bijvoorbeeld als ik verslag breng van een doelpunt dan is dat subjectief want ik vind dat misschien een mooi doelpunt terwijl jij dat minder vindt.”

Stefan Vanloock: “Absolute objectiviteit is een utopie.”

Stijn Vlaeminck: “De volledige 100% neutraliteit is een utopie. Er is altijd een mix van objectiviteit en subjectiviteit met de verhouding 95%-5%.”

Jan Dewijngaert :“Absolute objectiviteit bestaat trouwens niet, maar je moet ze zo dicht mogelijk proberen benaderen.”

Subcategorie : Chauvinistisch gevoel

Sportjournalisten mogen nooit supporteren tenzij…

De geïnterviewde sportjournalisten zijn het er met eens dat ze nooit partijdig kunnen en mogen zijn. Het kan niet dat je één bepaalde sporter of ploeg voordelig behandelt tegenover de rest. Je moet bovendien de wedstrijdfeiten altijd voorstellen zoals ze zijn. Live verslaggeving kan je moeilijk vergelijken met andere vormen binnen de sportjournalistiek, door de emoties (komen we later nog op terug) en het meeleven is het moeilijk om de algemene en strikte principes van de objectiviteit te handhaven.

Dirk Deferme: “Als ik het echt over verslaggeving heb, dan moeten we daar niet de grote principes van de objectieve journalistiek verwachten, dat is meer entertainment, dat is helemaal anders dan het uitspitten van een omkoopschandaal of het onderzoeken van de grote economische waarde en krachtverhouding in de sport. Dat is iets helemaal anders.”

Stefan Van Loock: “Bij een wedstrijd tussen twee Belgische ploegen moet je meer evenwicht in verslag brengen, je mag je voorkeur niet uiten, want anders heb je achteraf zeker problemen.”

60

… het voor hun eigen land is!

Wanneer de Rode Duivels spelen, één of andere Belgische wielrenner kans maakt om wereldkampioen te worden, één van onze tennismeisjes een Grand slam kan winnen of een sporter een medaille kan binnenrijven op de Olympische Spelen dan vinden de sportjournalisten dat ze de betrokkenheid met hun land mogen benadrukken. Maar ook dat staat de objectiviteit niet in de weg vinden ze, het is meer een gezonde vorm van subjectiviteit. De sportjournalisten zijn ervan overtuigd dat ze objectief blijven over de wedstrijdfeiten ondanks hun voorkeur (subjectieve invalshoek).

Stefan Vanloock: “Als de Rode Duivels spelen mag je je voorkeur wel laten blijken maar moet je toch objectief blijven over de wedstrijdfeiten. Bijvoorbeeld je moet kunnen toegeven dat de tegenstander sterker was en dat het een verdiende overwinning was.”

Volgens Brookes (2002, pp.83-84) is het vanzelfsprekend dat sportjournalisten in de verslaggeving van internationale wedstrijden meer aandacht geven aan deelnemers of teams uit het eigen land. Het publiek is dan ook vooral geïnteresseerd in de prestaties van hun sportlui. Deze uiting van nationalisme kan gepaard gaan met het stereotyperen van atleten van een andere nationaliteit. Dat kan gaan om het toekennen van een bepaalde kenmerkende speelstijl of houding die dan wordt geëxtrapoleerd naar alle leden van die natie(bijvoorbeeld het Duitse nationale voetbalelftal komt steeds arrogant over). Ook regeringen zien sport, en dan vooral de evenementen op internationaal niveau, als zeer belangrijk in het stimuleren van een nationale identiteit. Vaak streven ze via deze weg andere, politieke, doeleinden na (Blain, Boyle & O’Donnell, 1993, p.13).

Rudy Lanssens : “Je mag de betrokkenheid overbrengen naar de kijker. Als het gaat over het collectief bewustzijn dat we hebben dan mag je wel in de rol van een supporter kruipen en mag je wel een subjectiviteit laten merken. Op de Olympische Spelen bijvoorbeeld identificeer je je voor een deel met de sporter, je spreekt dan in de wij-vorm, wij hebben nog geen medaille behaald.”

Michel Wuyts: “Ik denk dat het moeilijk te vermijden is als je een rechtstreeks verslag uitbrengt en er strijdt een landgenoot mee voor de zege. Dan is enige vorm van chauvinisme nooit uit te schakelen. Je doet dat zelfs niet bewust, dat sluimert onbewust in u en dat komt dan naar boven.”

Peter Morren: “Als landgenoten voor een overwinning gaan, dan mag je daar toch in meegaan en enthousiast zijn. Je mag als sportjournalist supporteren bij bepaalde evenementen.”

Er is wel een verschil tussen echt supporteren en je enthousiasme uiten in goed opgebouwde zinnen. Bovendien moet je objectief blijven over de wedstrijdfeiten, maar mag je wel een gezonde vorm van subjectiviteit uiten. Om die redenen vindt Peter Vandenbempt dat ook supporteren niet kan:

61

“Supporter mag je nooit zijn, een supporter roept en tiert en identificeert zich met een bepaalde ploeg en precies daarom kan hij niet meer objectief oordelen. … Ik vind dat enthousiasme zeker moet kunnen, het hoort erbij,wij brengen een stuk entertainment, liefst met de juiste informatie. Wanneer de nationale ploeg speelt, dan ben je geen supporter maar de kijkers verwachten ook niet dat je je sympathie verbergt.”

De sportjournalisten besloten dat door training en ervaring het steeds gemakkelijker wordt om hun enthousiasme onder controle te houden. Ze maken automatisch een klik en beseffen dat ze aan het werken zijn.

Stefan Van Loock: “Ik vind van wel, maar wat houdt “supporter zijn” juist in? … vreugdekreten en halve zinnen kunnen niet, maar je mag toch zeker wat enthousiasme in het verslag brengen. Het is ook maar normaal als ons land het opneemt tegen een ander land dat je als journalist een wij-gevoel wil creëren. … Een sportjournalist mag dus net zoals een supporter wel een voorkeur hebben maar moet eerlijk verslag blijven brengen en dus kunnen toegeven dat de tegenstander bijvoorbeeld beter was. Dat is zeker niet altijd gemakkelijk om in te tomen vooral als er Belgische sporters topprestaties leveren. Je moet daarbij wel uw graad van enthousiasme onder controle houden. Je mag de prestaties zeker niet opblazen en voorzichtig zijn met de superlatieven die je hanteert zowel in positieve als in negatieve zin ”

Michel Wuyts: “Bij massasprinten of de strijd voor de overwinning waar een landgenoot bij betrokken is. Dit beheers je steeds beter door het vele oefenen en door de ervaring.”

De Vlaamse sportjournalisten zijn van mening dat ze vrij neutraal zijn in het uiten van chauvinistische gevoelens tegenover buitenlandse sportjournalisten. Dat komt omdat ons land geen groot ‘wij-gevoel’ heeft zoals bijvoorbeeld Nederland dat wel heeft (oranjegevoel). Sommige journalisten durven zelfs stellen dat hun buitenlandse collega’s niet altijd objectief zijn.

Michel Wuyts: “Buitenlandse wielerverslaggevers durven een stuk verder te gaan, dat heeft vaak met temperament te maken, hoe zuiderser, hoe feller. ”

Peter Vandenbempt: “Die Bosnische sportjournalisten hadden een sjaal en een trui aan en stonden te juichen op de persconferentie toen de bondscoach binnenkwam. Dat kan niet, want dan ben je geen objectieve journalist. Als het slecht gaat, zijn ze zo ontgoocheld dat ze ook zitten roepen en af te geven zoals een supporter.”

Stefan Vanloock: “Het is ook maar normaal als ons land het opneemt tegen een ander land dat je als journalist een wij-gevoel wilt creëren. De Vlaamse tv-journalist is daar nog heel mild in als je de vergelijking maakt met andere sportjournalisten over heel de wereld.” 62

Subcategorie: Eigen voorkeur niet uiten

De respondenten hebben allemaal een persoonlijke voorkeur voor een bepaalde sporter of ploeg maar in hun verslaggeving gaan ze daar nooit iets van laten merken. Integendeel, ze gaan zich kritischer opstellen zodat het niet opvalt voor wie zij supporteren. Ze kunnen het gewoon niet maken omdat er in een maatschappij zoveel verschillende aan- en tegenhangers zijn van sporters en ploegen. Bovendien krijgen ze dan een aanmaning van hun werkgever. Het kan wel zijn dat ze onbewust goede prestaties iets meer gaan benadrukken bij diegenen die ze een warm hart toedragen maar bewust zullen ze dat nooit doen. Het komt ook vaak voor dat ze onterecht ‘een supporter van…’ genoemd worden. Verschillende journalisten vertelden dat ze al vaak geconfronteerd werden met ploegen of sporters waar ze totaal onverschillig tegenover staan.

Dirk Deferme : “Ikzelf ben een heel grote fan van KV Mechelen, dat heeft mij zelden of nooit in mijn objectiviteit belemmerd.”

Peter Morren: “Ik ben ook een hevige supporter van Barcelona, ik weet er bijna alles van. Ik ga dikwijls met naar wedstrijden kijken, maar ik kan keihard zijn en ik ga ze misschien zelf strenger beoordelen. Natuurlijk wil ik dat ze winnen en als die wedstrijd gedaan is, ga ik wel eens mijn vuist ballen. Mijn bazen weten ook dat ik hevige fan van Barcelona ben, als ik de eerste keren te subjectief oordeel, leg ik een hypotheek op mogelijke wedstrijden in het vervolg.”

Michel Wuyts: “Ik heb bijvoorbeeld een goede band met Sven Nys mede omdat hij hier in de streek woont Ik ben zelf eerder geneigd om het tegendeel te doen, een attente kijker zal wel al gemerkt hebben dat ik een sporter die zijn sport volledig domineert zoals Sven Nys, niet spaar als ik merk dat hij aan de praat gaat met één van zijn tegenstanders. Ik heb een sterk rechtvaardigheidsgevoel.”

Subcategorie: Geen nevenactiviteiten

Een negatieve evolutie die zich de laatste jaren steeds meer manifesteerde waren de toenemende nevenactiviteiten van de sportjournalisten. Alle geïnterviewde journalisten keurden dit af omdat dit de onafhankelijkheid in vraag kon stellen. De sportjournalisten werden gevraagd voor presentaties van sportploegen, het organiseren van wedstrijden en zelfs om deel te nemen aan wedstrijden. Dat er vaagheid bestaat over wat kan, niet kan en ertussen valt, is te wijten aan een gebrek aan een algemene deontologische code in de sportjournalistiek. De sportjournalisten hebben wel een algemene deontologische code van hun redactie en er volgt dikwijls een analyse na een verslaggeving. Bij de VRT hebben ze recent wel een akkoord gesloten dat sportjournalisten geen voorstellingen meer mogen houden van sportploegen. De grens wordt eigenlijk hoofdzakelijk nog getrokken door de journalist zelf, wat automatisch voor verschillende interpretaties, meningen en problemen zorgt.

63

Michel Wuyts: “We hebben een eigen deontologie en het is maar goed dat die er gekomen is. Als expert word je gevraagd in het wielrennen, zo werd ik gevraagd bij voorstellingen van wielerploegen bij het begin van het seizoen. Dit zal wel zijn om de reden dat ik dat goed doe en ik daar kennis van zaken in heb. Daar is paal en perk aan gesteld, ondermeer door de deontologie. Dit kon het gevoel van objectiviteit in gevaar brengen.”

Stijn Vlaeminck: “Specifiek voor de wielerjournalisten heeft onze baas ook een mail rondgestuurd want vroeger deden Wuyts, Van Nieuwkerke en Berteele bijna alle ploegvoorstellingen van wielerploegen tegen een mooie vergoeding en dat was een bedreiging voor de objectiviteit.”

Peter Morren: “Er is een deontologie die je voor een stuk jezelf oplegt. De één gaat er losser met om dan een ander. Ik vind dat je zelf moet weten wat kan en wat niet.”

64

1.3.4 Analyse Categorie 4: Emotionele betrokkenheid van de sportjournalist

Uit de literatuurstudie bleek dat emoties inherent zijn aan de mens. De actieve theorie van Frijda toonde aan hoe emoties kunnen ontstaan. Daarnaast is het een gegeven dat de sport boordevol emoties zit. In dit onderzoek willen we nagaan hoe sportjournalisten moeten omgaan met hun emoties. Mogen zij die uiten of moeten zij die bedwingen omwille van de objectiviteit?

Subcategorie : Sportjournalistiek is doorgeefluik van emoties

De tien sportjournalisten zijn van mening dat je als sportverslaggever je emoties niet hoeft in te tomen, integendeel, sportjournalistiek is voor een deel entertainment en het publiek verwacht dat ook voor een deel van de journalist. Het is goed mogelijk om een objectief verslag te brengen gekruid met emoties. Het is de taak van de sportjournalist om zijn publiek te laten ontspannen. Ze mogen daar ook niet te ver in gaan, ze moeten ervoor zorgen dat ze zichzelf steeds onder controle houden. Het is ook belangrijk dat ze blijven praten in volzinnen en niet beginnen roepen en vreugdekreten uitslaan.

Stijn Vlaeminck: “De manier om journalistiek te gaan bedrijven is objectief gaan weergeven wat er is, maar wel met de nodige dosis emotionaliteit.”

Stefan Vanloock: “Ik vind dat een sportjournalist zijn emoties mag uiten, want de sport zit boordevol emoties en de kijkers willen dat ook horen.”

Er is consensus over het feit dat een sportjournalist passie moet hebben voor de sport. Het is aangeraden dat die passie er al is vanuit de kindertijd. Wanneer je geen passie hebt met de sport, ben je minder betrokken en kan je de sportprestaties niet goed inschatten. Je brengt de emoties dan niet op een goede manier over.

Renaat Schotte: “Ik vind dat sportjournalistiek per definitie gelijk staat met het doorgeven van emoties omdat sport werkt op emoties. Je kan meer dan bij algemene journalistiek die emoties uitspelen.”

Michel Wuyts: “Als je geen passie hebt voor de sport, dan moet je er niet aan beginnen. De achterstand die je opgelopen hebt in uw jeugdjaren is onoverbrugbaar. Er gaat niets zo snel als de ontdekking bij een kijker of luisteraar dat je de schijn ophoudt, dat je doet alsof.”

Rudy Lanssens: “Als een algemene journalist een stuk moet inlezen over een voetbalwedstrijd dan hoor je direct dat hij niet gepassioneerd is, hij kan niet het niet op de juiste manier overbrengen. Als gepassioneerd sportjournalist kan je veel beter de emoties overbrengen.”

65

Stefan Vanloock: “Bovendien vind ik dat beleving en enthousiasme van een sportjournalist noodzakelijk zijn in de verslaggeving. Als je iets gepassioneerd doet, krijg je sowieso een meerwaarde.

Subcategorie: Verschil naargelang functie

Het enthousiasme en het overbrengen van emoties verschilt naargelang de functie die de sportjournalist vervult. Bij een live verslaggeving zal dat veel groter zijn omdat ze automatisch meer spanning voelen. Ze hebben geen tijd om hun innerlijke emoties op kant te schuiven. Een analist kan dat wel en daar is de emotionele betrokkenheid ook al een stuk minder. Ongeacht de functie blijft het de taak van de sportjournalist om objectief en onpartijdig te blijven.

Tom Boudeweel : “Bij live verslaggeving ben je met zoveel zaken tegelijkertijd bezig, alles speelt zich af voor je ogen, er mogen bovendien geen stiltes vallen.”

Er is ook een verschil tussen radio en televisie. Op televisie zeggen de beelden alleen al soms genoeg, terwijl er op de radio geen stilte mag vallen, daar mag de beleving van de journalist dus iets groter zijn.

Michel Wuyts: “Als er drama in de wedstrijd is, dan zal de kracht van het beeld wel sterk genoeg zijn. Toen Paolo Bettini de Ronde van Lombardije won één week nadat hij zijn broer verloor en vervolgens een zegegebaar maakte richting hemel dan was enige commentaar eigenlijk overbodig. De emotie zou even groot zijn zonder commentaa, want die beelden spraken boekdelen”

Stijn Vlaeminck: “Op televisie zien de mensen nog beelden maar op de radio moeten ze het doen met enkel de stem van de commentator, de emoties op de radio mogen dus sterker zijn. Je moet eens het commentaar vergelijken van een radioverslaggever en een televisiecommentator. Op de radio vallen er veel meer woorden en gaat de stem van de verslaggever nog sterker crescendo bij bepaalde spannende fases.”

Een interviewer speelt dan zelf weer in op de emoties van de sporter. Zij willen een mooi verhaal brengen en wanneer ze meteen na afloop van de wedstrijd een sporter interviewen, gaan die veel intenser en emotioneler reageren.

Peter Vandenbempt: “De eerste emoties zijn altijd de heftigste en we proberen zo snel mogelijk bij de spelers of trainers te komen. Ook omdat de eerste antwoorden vaak de beste zijn.”

Ten slotte is er ook een verschil in beleving van emoties met de journalisten van de algemene redactie. Het is moeilijk te vergelijken maar algemeen zitten er veel meer emoties binnen de sportjournalistiek. Het hangt natuurlijk wel af van situatie tot situatie. Verslaggeving over rampen en drama’s zijn levensbeschouwelijk en niet te vergelijken met de emoties die we in de sport terugvinden. 66

Subcategorie: Belang van het evenement

De tien respondenten zijn het volledig eens met elkaar dat de emotionele betrokkenheid en beleving veel groter wordt naargelang het belang van het sportevenement. Meegaan in de sfeer van de wedstrijd is een menselijke reactie. Ze zijn het ook eens dat je dat ook zo moet overbrengen naar het publiek.

Jan Dewijngaert: “Een verslag brengen over een finale is heel wat anders dan over een doodgewone wedstrijd. Bij de winnaars van finales of grote evenementen is er pure euforie en bij de verliezers zien we tranen en de sportjournalist gaat daar voor een stuk in mee. Het is normaal dat die beleving verschilt.

De beleving bij de sportjournalisten verschilt ook naargelang de gebeurtenis zelf, ongeacht het belang. Bijvoorbeeld bij wedstrijden waar heel veel sfeer is, bij exploten, bij verrassende wendingen, de underdog die zegeviert, landgenoten die goede prestaties leveren of dramatische gebeurtenissen, is de sportjournalist emotioneel kwetsbaarder dan bij andere wedstrijdfeiten. Maar ook bij dergelijke omstandigheden probeert hij dat onder controle te houden en verzorgd commentaar te leveren.

Subcategorie: Geen belemmering op de objectiviteit

Objectiviteit sluit geen emoties uit, daar is elke respondent het met eens. Natuurlijk kan ook hier het nationalistisch gevoel een rol spelen, maar de pure emoties zijn een perfecte aanvulling bij een objectief verslag.

Tom Boudeweel: “Als ik een verslag breng over een Belgische competitiewedstrijd ben ik perfect neutraal. Het hangt wel af van de situatie, als het om België gaat tegen een ander land mag je toch een beetje chauvinist zijn. Het is niet omdat je neutraal bent, dat je niet kritisch mag zijn of dat je geen emoties mag uiten.”

Peter Vandenbempt: “Ik vind wel dat je geweldig kan meeleven maar dat je toch objectief kan blijven oordelen. Het één staat het ander niet in de weg behalve als je je laat gaan. Dan heb je een probleem, zowel in de positieve of negatieve zin. … Neutraliteit sluit emoties niet uit hoor, je kan echt neutraal zijn en heel wat emoties in je verslag steken.”

67

1.3.5 Analyse Categorie 5: Kracht van de media

Sport en media beïnvloeden elkaar, ze hebben hun groeiend succes aan elkaar te danken. De massamedia hebben een grote rol gespeeld bij de creatie van de populaire cultuur in deze eeuw. Sport is daar een belangrijk onderdeel van met het gevolg dat ze deze eeuw sterk verstrengeld is geraakt met de media en in het bijzonder de televisie. Televisie is bovendien ook een sterk medium, het biedt talrijke mogelijkheden om de kijkers te informeren en te vermaken. Het is ook het massamedium bij uitstek, omdat het heel toegankelijk is en erin slaagt grote massa’s op eenzelfde moment naar hetzelfde programma te laten kijken.

Kunnen de massamedia in Vlaanderen een topsporter groot maken en nadien ook kraken? Hebben ze een invloed op de prestaties van topsporters?

Subcategorie: Algemene invloed

De sportjournalisten zijn er zich van bewust dat de media een grote invloed uitoefenen, met name dat ze bepaalde prestaties van sporters zo kunnen uitvergroten dat ze op die manier de sporters groot maken. Ze zijn er wel van overtuigd dat de prestatie een noodzaak is maar dat de media heel veel kan doen. Het omgekeerde kan ook gebeuren: de media kunnen bepaalde sporters zodanig viseren en kraken.

Renaat Schotte: “Bijvoorbeeld Frank Vandenbroucke, die heeft zichzelf groot gemaakt en daarom wordt hij nu nog altijd als een fenomeen aanzien. Zijn prestaties waren er eerst, pas nadien hebben de media hem gemaakt en gekraakt.”

Tom Boudeweel: “De media maken of kraken alles. Daarnaast spelen de prestaties ook zeker een rol.”

Peter Vandenbempt: “Door de steeds extremere manier van berichtgeving wordt een sporter vaak veel groter gemaakt dan hij is of dan hij verdient. In de sportverslaggeving wordt alles zwart of wit voorgesteld, terwijl het in feite altijd grijs is. En dus ook omgekeerd : je kan gekraakt worden door de media. Je moet wel de bedenking maken dat er altijd eerst een slechte prestatie of een fout van de sporter moet zijn, want de media kraken niet zomaar iemand af. Maar daarna kan het wel veel verder gaan dan de sporter verdient.”

68

Stijn Vlaeminck: “De media hebben zo een grote invloed, vooral de televisie. Het kan sturen wat de mensen denken op straat, het kan sponsors aanzetten, maar het kan ook alles kapot maken door één negatief verhaal te brengen. Dat wordt dan zo uitvergroot. Daarnaast is het zo wanneer de televisie geen bericht brengt over een zaak dan is er nauwelijks iets aan de hand. Televisie heeft zo een gigantische en heel belangrijke invloed.”

Op de vraag of ze een invloed hebben op de prestaties zelf heerst er toch enige verdeeldheid. Volgens sommigen heeft dat meer te maken met de persoonlijkheid van de sporter zelf en trekken topsporters zich weinig of niets aan van wat er in de media verschijnt, anderen zijn er dan van overtuigd dat sporters ook maar mensen zijn en erdoor kunnen lijden of er juist extra motivatie kunnen uitputten.

Dirk Deferme: “Dat hangt van mens tot mens af. Sporters reageren verschillend op de kritiek, maar als je op een hoog niveau speelt, dan moet je daar tegen kunnen.”

Stijn Vlaeminck: “Als sporter ben je bezig met de sport en niet met wat de sportjournalisten over je zeggen. Het hangt eigenlijk van persoon tot persoon af.”

Renaat Schotte: “Een sporter is ook maar een mens, sommige sporters zullen dan moeilijkheden ondervinden door de druk, andere zullen dat links laten liggen en nog andere zullen daaruit nog een extra motivatie putten.”

Rudy Lanssens: “De sporter kan geprikkeld worden, je kan soms uit kritische verslagen extra motivatie putten. Topsporters zullen er wel meer tegen gehard zijn en ik denk dat het bij hen geen invloed heeft.”

Subcategorie : Verschil tussen audiovisuele media en kranten

In de inleiding van deze masterproef haalden we al enkele verschillen tussen de audiovisuele media en de geschreven pers aan. Tijdens dit onderzoek kwamen nog enkele verschillen naar boven.

Veel respondenten haalden aan dat sportjournalisten van de geschreven pers heel vaak geruchten lanceren terwijl dat op televisie nooit zal gebeuren tenzij in een live verslag maar dan wel met de melding dat het om speculaties gaan.

Stefaan Van Loock: “Wij hanteren het principe dat we pas het nieuws brengen als het 100% zeker is of als alle handtekeningen gezet zijn. Geruchten brengen we niet of nauwelijks.”

Er is ook een verschil qua objectiviteit in de verslaggeving menen de geïnterviewde sportjournalisten. Door de wensen van bepaalde managers te dienen (zie hierboven) en valse geruchten te brengen gaan

69

zij absoluut niet objectief te werk. Bovendien is de concurrentie bij de kranten veel groter om primeurs te brengen en om het product te kunnen verkopen, vandaar hanteren ze geen middenweg meer, het is ofwel het ene of andere uiterste.

Peter Vandenbempt: “Door de toegenomen concurrentie bij de kranten gaat men steeds verder, de analyses worden extremer, in de sport is het bijna altijd grijs maar in de verslaggeving zal het nooit grijs zijn, het is altijd zwart of wit. Iets dat goed is, is formidabel, iets dat slecht is, is een catastrofe. Er is geen middenweg, nuance verkoopt niet en het is de bedoeling dat het wel verkocht wordt.”

Peter Morren: “Als ik over radio en televisie spreek, dan kan ik zeggen dat het vrij goed is (objectiviteit) , voor kranten is dat heel wat minder doordat het bij hen meer zwart-wit is, ofwel is het zeer goed ofwel is het dramatisch slecht, er is geen middenweg. Bovendien brengen kranten ook veel meer geruchten waar soms geen vervolg op gebracht wordt.”

De journalisten van de geschreven pers staan ook dichter bij de sporters (zie hierboven) waardoor er soms relaties ontstaan die de objectiviteit in gevaar brengen.

Peter Morren: “Een bepaalde journalist is veel te close met . Die speelde gisteren op VC Westerlo een hele zwakke wedstrijd maar die journalist interpreteerde alles anders, hij prees hem de hemel in na twee goede passen maar al de dingen die hij niet goed deed, daar had hij het niet over.”

Enkel Rudy Lanssens is het hier niet met eens, volgens hem zijn beide soorten journalisten even objectief omdat ze beiden met live verslaggeving bezig zijn.

Rudy Lanssens: “Er is volgens mij geen verschil qua objectiviteit tussen de geschreven pers en de audiovisuele media om de reden dat de krantenjournalisten die verslag brengen over een wedstrijd eigenlijk ook live verslaggevers zijn, ze moeten tijdens de wedstrijd ook voordurend tikken zodat hun verslag na de wedstrijd af is. Er is ook weinig tijd voor abstraheren en afstand nemen. Die tijdsdruk is misschien een negatief bijverschijnsel.”

70

1.4 Algemeen besluit

De sportjournalistiek heeft een hele evolutie achter de rug maar toch ervaren de geïnterviewde sportjournalisten dat hun vakgebied nog niet gelijkgesteld is met de algemene journalistiek. Dat heeft niet met hun kwaliteiten te maken maar gewoon met het feit dat ze maar de sport verslaan. De journalisten ondervinden dat de sportjournalistiek voortdurend in evolutie is en die veranderingen hebben uiteenlopende gevolgen. Zo zal de mindere bereikbaarheid van de sporters meehelpen aan een objectievere verslaggeving. Het feit dat alles sneller moet, werkt de oppervlaktewerking in de hand. De meest negatieve tendens is het heropleven van de sensatiejournalistiek, steeds meer worden achtergrondverhalen in the picture gezet, gewoon om het feit dat die goed verkopen. De technische ontwikkeling maakt het werken eenvoudiger voor de sportjournalist, zo kan hij gemakkelijker informatie bekomen en sneller verslagen monteren.

Goede contacten met sporters zijn cruciaal binnen de sportjournalistiek omdat zij een belangrijke bron van informatie vormen. Vooral beginnende sportjournalisten moeten hier werk van maken. Gedurende de carrière dienen ze de contacten gewoon te onderhouden. De informatie bereikt hen steeds gemakkelijker. De contacten worden stelselmatig opgebouwd, dat komt eenvoudigweg door de sporters regelmatig tegen te komen en er een praatje met te houden. Het is gebaseerd op basis van wederzijds respect en vertrouwen.

De relatie met de sporters is een soort paradox: hoe beter je met de sporters overeenkomt, hoe meer informatie je zal krijgen maar hoe beter die band is, hoe moeilijker het wordt om een objectief oordeel te vellen. De sportjournalisten zijn er wel van overtuigd dat ze voorrang verlenen aan hun journalistieke plicht (objectief en kritisch oordeel) . Hun relaties zijn van ondergeschikt belang. Sommigen onder hen geven wel toe dat ze het moeilijk zouden hebben wanneer een bevriende sporter in diskrediet wordt gebracht, dan zouden ze het nieuws brengen via een omweg. Hier maken ze wel een onderscheid tussen nieuws dat relevant is voor de sportwereld en nieuws dat afkomstig is uit de privésfeer. Ze zijn van oordeel dat ze relevant sportnieuws altijd zullen brengen en dat ze zich nooit gaan moeien met het privéleven van de sporters. De sportjournalisten houden best enige afstand tussen hen en de sporters. Het is dus belangrijk voor de sportjournalisten om een goed evenwicht te vinden tussen een goed contact en toch enige afstand behouden.

Volgens de respondenten zouden de sportjournalisten van de geschreven pers te hechte banden aangaan met sporters, dat komt doordat ze elkaar veel meer tegenkomen. Sommigen misbruiken die contacten en oordelen niet meer objectief. Daarnaast hebben sommige voetbaljournalisten van de

71

geschreven pers ook overeenkomsten met bepaalde managers die, in ruil voor artikels van hun spelers, primeurs geven aan de journalisten.

Absolute objectiviteit is niet te bereiken maar de sportjournalisten doen wel een poging om het zo dicht mogelijk te benaderen. Ze zijn het eens dat ze tijdens hun verslaggeving zo onpartijdig mogelijk moeten zijn, dat kunnen ze doen door evenveel aandacht te geven aan alle partijen. Daarnaast is het ook hun plicht om de wedstrijdfeiten op een eerlijke manier weer te geven.

Er is wel een verschil als het om een sportwedstrijd gaat waarbij landgenoten deelnemen. De sportjournalisten zijn het unaniem eens dat ze dan de betrokkenheid mogen benadrukken omdat het publiek dat ook voor een stuk verwacht. Sommigen zijn zelfs van mening dat ze in de rol van supporter mogen kruipen op voorwaarde dat ze zichzelf onder controle houden, hun taal blijven verzorgen en objectief verslag blijven brengen . Het is dus niet omdat de journalist een voorkeur heeft voor zijn natie dat hij geen objectief verslag van de wedstrijd meer kan brengen. Anderen vinden dat er toch een verschil is tussen echt supporteren en enthousiast zijn. Het is belangrijk dat de sportjournalist volzinnen blijft gebruiken in plaats van losse vreugdekreten. Dat enthousiasme krijgen sportjournalisten steeds beter onder controle door vele trainingen en ervaring.

De geïnterviewden menen dat ze in het algemeen vrij objectief zijn als ze de vergelijking maken met het buitenland. Volgens hen gedragen sommigen zich echt als supporter en is de objectiviteit ver te zoeken. Dat komt mede doordat ze een grote verbondenheid met de natie voelen die bij ons niet echt aanwezig is.

Ondanks hun persoonlijke voorkeur (voor sporters en ploegen ), gaan de sportjournalisten hier niets van laten merken. Sterker nog, ze gaan die vaak nog kritischer benaderen. Dat doen ze vooral omdat de maatschappij een waaier is van aan- en tegenhangers en ze het niet kunnen maken partij te kiezen voor één bepaalde ploeg. Bovendien willen ze achterklap vermijden.

Er is een gebrek aan deontologische codes binnen de sportjournalistiek in Vlaanderen. De journalisten hanteren de algemene deontologische codes. De VRT heeft zelf een maatregel genomen om de onpartijdigheid te bevorderen. Zo mogen de sportjournalisten geen nevenactiviteiten meer opnemen die de onpartijdigheid in vraag kunnen stellen zoals presentator van wielerploegen of organisator van sportevenementen.

Emoties moeten in de sportverslaggeving merkbaar zijn. De sport zit nu eenmaal boordevol emoties en het is de taak van de sportjournalist om die over te brengen aan het publiek. Volgens hen gaat het uiten van de emoties goed samen met het brengen van een objectief verslag. De journalist mag hier natuurlijk niet te ver in gaan. Volgens de respondenten is het niet moeilijk om die klik te maken omdat

72

ze weten dat ze met hun beroep bezig zijn en niet als gewone toeschouwer in de tribunes zitten. De sportjournalist levert een meerwaarde wanneer hij een passie heeft voor de sport doordat hij de emoties op een goede manier kan overbrengen. Een gewone journalist kan niet verstoppen dat hij of zij geen voeling heeft met de sport.

De emotionele beleving van een sportjournalist is veel groter tijdens een live verslag dan bij pakweg een gewone analyse of reportage. Een radiojournalist kan ook intenser zijn emoties uiten omdat op televisie de beelden soms al genoeg zeggen. Bij een radioverslaggeving moet het publiek het enkel stellen met de stem van de reporter. De beleving zal ook intenser worden wanneer het belang van de sportwedstrijd groter wordt of bij bepaalde gebeurtenissen zoals landgenoten die buitengewone prestaties leveren of bij drama en tragedie.

Ten slotte werd ook de kracht van de media bestudeerd en kwamen we tot de conclusie dat ze een sporter kunnen groot maken of afbreken. De prestaties of dwaling van de sporter zijn wel noodzakelijk. Op de vraag of ze een invloed hebben op de prestaties van de sporters zelf, heerste er enige verdeeldheid. Volgens sommigen hangt dat gewoon af van persoon tot persoon, anderen zijn van mening dat topsporters ook maar gewone mensen zijn en er door kunnen lijden of er extra motivatie kunnen uitputten.

We kunnen besluiten dat de sportjournalistiek een positieve evolutie heeft afgelegd. Daar het vroeger kritiekloos voor de sport schreef, is het geëvolueerd tot een professioneel vakgebied dat handelt over een tak die aan maatschappelijke relevantie blijft winnen. De sportjournalisten proberen de absolute objectiviteit te benaderen, maar de verschillende invalshoeken (chauvinisme, contacten met sporters, eigen voorkeur) kunnen een hinder vormen. Toch zijn de tien geïnterviewde sportjournalisten ervan overtuigd dat ze ondanks deze hindernissen objectief te werk gaan. Ook de emoties die inherent zijn aan de sportjournalistiek vormen geen belemmering op de objectiviteit, integendeel zij vormen een perfecte aanvulling op het objectieve verslag. Op die manier kan de sportjournalistiek zijn informerende en ontspannende functie vervullen. De sportjournalistiek zal voor altijd een stuk entertainment blijven.

73

Referenties

Adriaansens, D. (1978) De massasport en de massamedia. V.U.B., Brussel

Baker, R. (2004) Where Am I and Who’s winning? The Daily Telegraph London: Yellow Jersey Press

Benoit, E. (1988) Sportjournalistiek en geweld in de sport. De rol van de commentator bij sportreportages op televisie. Sport, 28, (4)

Blain, N., Boyle, R. & O’Donnell, H. (1993). Sport and National Identity in the European Media. Leicester, London & New York: Leicester University Press.

Boogmans, J. & Mahau, H. (1988) 75 jaar sportjournalistiek in België. Brussel: Belgische Beroepsverbond Van Sportjournalisten

Boyle. R. & Haynes, R., (2000) Power play. Sport, the Media & Popular Culture. Edinburgh: Pearson Education limited.

Boyle. R. & Haynes, R., (2004) Football in the new media edge. Routledge

Brookes, R. (2002). Representing Sport. Arnold: London.

Cauwels, A. (1988) Congres sport en media. Sporta, 42, (1)

Chalaby, J.K.. (1998) The invention of journalism. Macmillan press LTD, Londen, Engeland

Claeys, U. & Van Pelt,H. (1986) Introduction: Sport and the Mass media: Like bacon and Eggs. International Review for the Sociology of Sport, 21, (2-3)

Coakley, J.J. (1986) Sport in society, Issues and contoversies. Saint-Louis, Mosby

Cohen-Almagor, R. (n.d.) Speech, media and ethics. The limits of free expression. Critical studies on freedom of expression, freedom of the press and publics right to know. Hampshire, New York: Palgrave

De Bens, E. (1997) De pers in België. Het verhaal van de Belgische dagbladpers gisteren, vandaag en morgen. Lannoo

Dérèze, G. (2000) Sport en media. Brussel: Koning Boudewijnstichting

Dhoest, A. (2006) Populaire televisie. Essays. Leuven: Acco. 74

De Knop, P. & Piéron, M. (2000). Beheer en organisatie van de sport in België. Brussel: Koning Boudewijnstichting.

De Pelsmaecker, L. (1982) Ethiek in de sportberichtgeving. Sportacahier

Fensch, T. (1988) The Sports writing Handbook, London, Lawrence Erlbaum

Frank, B. (1988) Nutzung des Sports im Fernsehen, In: Hoffman-riem W.,(Ed.) ABC des Sportjournalismus. München, Olschläger

Frijda, Nico H. (1986) De emoties. Amsterdam: Bert Bakker

Garrison, B. & Sabljak, M. (1985) Sports Reporting. Iowa, State University Press

Garrison, B. & Salwen, M. (1989) Newspaper Sports Journalists: A profile of the Profession. Journal of Sport and Social Issues, 13, (2)

Gelfland, L. &Heath, H. (1969) Modern Sportswriting

Hackforth, J. Sportjournalismus in Deutschland: Die Kölner Studie, In: Hachkforth, J. & Fischer, C. (Eds.), ABC des Sportjournalismus. München, Olschläger

Hemels, J. (1972) Sport en invloed van de massamedia. Sportcahier

Hendriks, A., Huypens, J. & Servaes, J. (1998) Media en politiek. Liber Memorialis Luk Boone, Leuven en Amersfoort: Acco

Hoeben, J. (2004). Een onderzoek naar het kritische gehalte van de sportjournalistiek in Vlaanderen: een inhoudsanalyse bij Vlaamse kranten. Niet-gepubliceerde scriptie. KU Leuven

Iggers, J. (1999) Good news, Bad news. Journalism Ethics and the public Interest. Oxford: Westview Press

Jacquemyns, P. (1946) Wilt u sportjournalist worden? Hasselt

Jacquemyns, P. (1966) Ik heb mensen gekend. Hasselt

75

Janssens, R. (1988) Sport en geschreven media: een mystiek huwelijk. Sportacahier, 17

Kieran, M. (1998) Media Ethics, London, New York: Routledge

Kovach, B. & Rosenstiel T. (2001) Elements of Journalism. New York: Crown Publishers.

Leewis, F. (2003) – Journalisten die voor voetbaltijdschriften werken schrijven te weinig kritisch. Niet-gepubliceerde scriptie .Utrecht: Hogeschool voor Journalistiek.

Lichtenberg, J. (1996) In defence of objectivity revisited, In Curran, J. en Gurevitch, M. (Ed.), Mass media and society. London, New York, Sydney, Auckland: Arnold

Linden, P. (1994) Der Athlet trägt sein Herz auf der Zunge. Zur Sprache der Sportberichterstattung, In: Hackforth,J. & Fischer,C. (Eds.) ABC des Sportjournalismus, München, Olschläger

McNeir, B. (1998) – The sociology of journalism. Londen: Arnold

MacPherson, B. D., Curtis, J.E., & Loy, J.W. (1989). The social Significance of Sport. Champaign: Versa Press

Mcquail, D. (2000) McQuail’s Mass Communication Theory. Fourth Edition. London, Sage Publications

Mencher, M. (2006) News reporting and Writing. New York: Mc Graw Hill

Mercy, M., Poté, K. & Dewael, P. (1989). Sport in Vlaanderen: verleden en toekomst. Sportacahier, 18. Leuven: Acco

Merril, J.C. (1996) Existential Journalism. Ames: lowa State University Press

Nordenstreng, K. (2000) geciteerd in: MCQUAIL,D., McQuail’s Mass Communication Theory, Fourth Edition, London, Sage Publications

Schabregts, B. (2005) Doping en de media. Epo voor de topsporter. Opium voor het volk. Niet- gepubliceerde scriptie. K.U. Leuven 76

Snyder, E.E. & Spreitzer E.A. (1978) Social Aspects of Sports. Prentice-Hall Englewood Cliffs, New York

Streckfuss, R.(1990) Objectivity in journalism: a search and reassessment. Journalism Quarterly

Sugden, J. & Tomlinson, A. (2007). Stories from Planet Footbal and Sportsworld. Journalism Pratice. 1(1). 44-61

Reese, S.D. (1997) The news paradigm and the ideology of objectivity. In: Berkowitz (D.) (Ed), Social meanings of news(pp.420-440). Sage Publications, California

Rowe, D. (1999). Sport, Culture and the Media. Philadelphia: Open University Press.

Rowe, D. (2007) Sports journalism, still the toy departement of the news media? Journalism, 8, (4)

Theys, P. (1968) Grootboek van de sport. Lier

Tuchman, G. (1972) Objectivity as Strategic Ritual: An examination of Newsmen’s Notions of Objectivity. The American Journal of Sociology, 77(4),pp. 660-679

Vandewalle, L. (1997) De sportpers in Vlaanderen. Mediagids. p.135

Van den Bulck, H. & Huypens, J. (eds) (2003). Liber amicorum Prof. em. dr. Herman Van Pelt. Antwerpen: Universiteit Antwerpen.

Van Emmenes, A. (1972) Sport in de massamedia: krant, radio en T.V. Sportacahier

Van Oostende, F. (1972) Evolutie van de sportjournalistiek in Vlaanderen. Niet-gepubliceerde scriptie, Gent-Universiteit,

Van Buuren, W & Stevens T. (1998). Sportgeschiedenis in Nederland. Amsterdam: Stichting Historisch Platform.

Van Pelt, H. (1968) Sportjournalistiek verdient het voor vol te worden aangezien. Sporta, februari 1968

Van Pelt, H. (1977) Stijlveranderingen in de sportjournalistiek. Antwerpen, Universitaire instelling

77

Van Pelt, H. (1978) De sportjournalistiek van toen en nu. De Nieuwe Maand

Van Pelt, H. (1979) De samenleving en haar sportjournalistiek. Sport en Vlaanderen. Organisatie, wetenschap, begeleiding. Sportacahier 8 Leuven: Acco

Van Pelt, H., van Mechelen, F., Broeckaert, I., de Decker, A., De Pelsmaeker, I., Késenne, S., Cauwels, A., Claes, D. & Ghoos, J. (1982). Sport en ethiek. Sportacahier, 11. Leuven: Acco.

Van Pelt, H. (1988) Beter ons best doen voor sport en media. Sporta, 42, (1)

Van Poppel, A. (1979a).Kritische sportjournalistiek: mogelijkheid of onmogelijkheid? Niet- gepubliceerde scriptie, KU Leuven

Van Poppel, A. (1979b) Jan Wauters en zijn confrontatiejournalistiek. Sporta, 33, (6)

Van Rijn, D. (1960) Het grote sportboek. Helmond: Uitgeverij Helmond

Van Vliet, M. (2000) Werkboek De emoties . Utrecht: Plan B Publishers

Wauters, J. (1981) Sport en jeugd: van Olympia tot anabolica, een marathon van eeuwen. Tielt: Lannoo

Weischenberg, S. (1978) Die Aussenseiter der Redaktion, Struktur, und Bedingungen der Sportjournalismus: Theorie und Analyse in Rahmen eines Konzepts komplexer Kommunikatorforschung. Bochum: Studienverslag Dr. Brockmeyer

Weischenberg, S. (1988) Sportjournalismus zwischen Mode und Methode, In: Hoffman-Riem, W.,(Ed.) Neue Medienstrukturen – neue Sportberichtersattung? Hamburg, Nomos Verlagsgesellschaft

Weischenberg,S. (1994) Annäherungen an die “Aussenseiter”, Publizistik, 39, (4)

Wester, F., Renckstorf, K. & Scheepers, P. (2006). Onderzoekstypen in de communicatiewetenschap. Alphen aan den Rijn: Kluwer.

Westertahl, J. (1983) Objective news reporting. Communication research (10)

78

Bijlage 1: Data van de diepte­interviews

14 april 2009: Diepte-interview met Renaat Schotte

15 april 2009: Diepte-interview met Peter Vandenbempt

16 april 2009: Diepte-interview met Tom Boudeweel

20 april 2009: Diepte-interview met Jan Dewijngaert

Diepte-interview met Peter Morren

Diepte-interview met Stefan Van Loock

23 april 2009: Diepte-interview met Michel Wuyts

27 april 2009: Diepte-interview met Dirk Deferme

Diepte-interview met Rudy Lanssens

29 april 2009: Diepte-interview met Stijn Vlaeminck

79

Bijlage 2: Uitgeschreven diepte­interviews met de sportjournalisten van de VRT

2.1 Interview met Peter Vandenbempt

Sportjournalistiek zelf

1. “Sportjournalistiek wordt vaak beschreven als een buitenbeentje in de journalistiek, en dan met name als zou ze minderwaardig zijn of niet altijd serieus genomen worden. Is dit momenteel nog altijd merkbaar, bijvoorbeeld bij omgang met collega's van de niet- sportredactie?” “Ik kan niet zeggen dat ik dat ervaar, maar dat is wel de perceptie, men zegt vaak wanneer je niets kan, dan word je journalist, als je helemaal niets kan, word je sportjournalist. Dit is zo een beetje de gangbare uitdrukking. Het is wel zo dat andere journalisten, zoals politieke journalisten, de sportjournalistiek als een buitenbeentje beschouwen. Je ziet dat ook in het nieuws, het algemene nieuws wordt gescheiden van het sportnieuws door een deuntje. Er is een soort verschil. Het klopt dat wij in principe bezig zijn met iets dat geen belang heeft, bij wijze van spreken. Sport is in feite de belangrijkste onbelangrijkheid die er bestaat. “Het is een kortzichtige visie als men stelt dat sport geen belang heeft en geen maatschappelijke relevantie heeft. Volgens mij is het een economische tak geworden met grote tewerkstelling en heeft het bovendien wel een ongelofelijke maatschappelijke relevantie. Het is een heel aparte vorm van journalistiek. ”

2. “Wordt er aan onderzoeksjournalistiek gedaan door Vlaamse tv-sportjournalisten?” “Ja, er zijn een aantal voorbeelden, Zoals de zaak Ye, dit is niet echt ontdekt door de tv- sportjournalisten , maar door Jan Hauspie, journalist van Voetbalmagazine. Maar er is wel één maand door drie mensen rond gewerkt. Dit was toch een vorm van onderzoeksjournalistiek, ook al heb ik veel bedenkingen bij het werkstuk. Onze redactie heeft indertijd de affaire Nottingham Forrest uitgebracht. We hadden zwart op wit bewijzen dat Anderlecht de scheidsrechter had omgekocht, dit was ook een soort van onderzoeksjournalistiek. Je neemt wel een groot risico want Anderlecht is toch een hele grote club, maar als sportjournalist doe je gewoon je werk. ”

80

3. “Wat zijn volgens u de belangrijkste evoluties die de sportjournalistiek heeft doorgemaakt ?” “We bewegen toe naar een soort van sensatiejournalistiek, deze grens is wat vervaagd. Vroeger ging het louter om de sport zelf, namelijk de analyses. Nu volstaat dit niet meer. Het gaat steeds meer over de sporter en zijn privé-leven. De nevenaspecten worden steeds belangrijker. De mensen van actualiteitsprogramma’s zijn enkel in de sport geïnteresseerd als het om schandalen gaat of hier in Vlaanderen als het over vrolijke meisjes gaat, namelijk tennissende, spurtende of springende meisjes. Bijvoorbeeld, de belangrijke zaken zoals de prestaties van nationale teams worden steeds meer achteruitgeschoven. Er wordt meer aandacht geschonken aan het feit dat Kim Clijsters mama is geworden of gaat trouwen. Dat is een gevaarlijke evolutie. Dat wordt belangrijker dan namelijk dat waar het over gaat,de sport zelf, de prestatie op zich. De sporter, de figuur zelf en alles errond wordt belangrijker. Door de toegenomen concurrentie bij de kranten gaat men steeds verder, de analyses worden extremer, in de sport is het bijna altijd grijs maar in de verslaggeving zal het nooit grijs zijn, het is altijd zwart of wit. Iets dat goed is, is formidabel, iets dat slecht is, is een catastrofe. Er is geen middenweg, nuance verkoopt niet en het is de bedoeling dat het wel verkocht wordt.”

Contacten met sporters

1. “Is het belangrijk voor een sportjournalist om goede contacten te hebben in de sport? Mogen die contacten close zijn?”

“Ik vind dat één van de moeilijkste dingen in mijn vakgebied. Het juiste evenwicht zoeken tussen een goed contact en toch afstand bewaren. Je kan niet zonder contacten, je moet een goed contact hebben. Hoe beter een contact is, hoe meer je te weten komt en hoe beter je zaken kunt analyseren maar tegelijkertijd moet je natuurlijk zien dat je niet te dicht staat bij dat contact. Ik ken voorbeelden genoeg waar de relatie ongezond is, waar de sporter een ‘copain’ is, dat gaat gewoon niet want dan ga je nooit meer objectief oordelen over iemand. Er zijn in de sport heel wat mensen die me helemaal niet liggen maar waarover ik toch normaal kan oordelen. Je moet die grens vinden, contacten zijn dus heel belangrijk maar mogen zeker niet te close zijn.

81

Bij de geschreven pers gebeurt het ook veel dat bijvoorbeeld bepaalde managers vragen om iets te publiceren over een bepaalde speler om zo de prijs op te drijven en in ruil krijgen ze later dan een primeur terug.”

2. “Mogen sportjournalisten soms in de rol van supporter kruipen?” “Nee, supporter mag je nooit zijn, een supporter roept en tiert en identificeert zich met een bepaalde ploeg en precies daarom kan hij niet meer objectief oordelen. Als je daarin vervalt, ben je helemaal niet goed bezig. Je kan wel geweldig enthousiast zijn over een doelpunt en supporters van de tegenstander ergeren zich daar wel enorm aan. Ik vind dat enthousiasme zeker moet kunnen, het hoort erbij,wij brengen een stuk entertainment, liefst met de juiste informatie. Wanneer de nationale ploeg speelt, dan ben je geen supporter maar de kijkers verwachten ook niet dat je je sympathie verbergt. In sommige sporten gaan ze daar wel heel ver in. Dat is bijna supporteren, sportjournalisten die roepen van “Komaan, komaan”, dat is niet meer normaal, dat is erover. In andere landen bestaat dat ook, bijvoorbeeld al die Bosnische sportjournalisten hadden een sjaal en een trui aan en stonden te juichen op de persconferentie toen de bondscoach binnenkwam. Dat kan niet, want dan ben je geen objectieve journalist. Als het slecht gaat, zijn ze zo ontgoocheld dat ze ook zitten roepen en af te geven zoals een supporter. Ik geef toe wanneer de nationale ploeg goed speelt of bijvoorbeeld bij goede Europese campagnes van Anderlecht en Standard dan heb ik ook meegeroepen maar wel altijd op een beschaafde manier en zeker niet zoals een supporter.”

3. “Is dat moeilijk om dit in te tomen?” “Ik hoef die emoties echt niet in te tomen, je mag zeker enthousiast en lyrisch zijn. Maar het is belangrijk dat je volle zinnen blijft vormen, als je voortdurend vreugdekreten uitbrengt dan ben je meer een supporter die toevallig een micro vastheeft. Ik laat mij ook gaan maar ik probeer dat wel te matigen. Je kan ongelofelijk enthousiast zijn zonder dat ze achteraf zeggen dat je een zot bent”

4. “Houdt u dan afstand van sporters?” “Ik heb daar weinig problemen mee, ik ken wel veel collega’s die het geweldig vinden als ze een sms’je of telefoon krijgen van een sporter. Ik heb dat niet nodig ook al kom ik met bepaalde trainers en spelers echt goed overeen.

5. “Hoe bouwt u contacten op met de sporters?” “Dat groeit stelselmatig, door elkaar verschillende keren tegen te komen en gewoon een praatje te slaan, maar verder niets speciaals. Ik ga daar helemaal niet op zoek maar dat is iets 82

dat spontaan groeit. Je moet er wel in investeren. Het verschil met andere journalistiek is dat bijvoorbeeld politieke journalisten een verborgen agenda bijhouden. Dat zal in de sport ook wel gebeuren, zoals ik daarnet vertelde over die managers maar het gebeurt minder. Politici geven een primeur aan bepaalde journalisten in plaats voor een mooi artikel van een wetsvoorstel bijvoorbeeld. ”

6. “Zijn er soms sporters die zelf contact opnemen voor interviews of die hun verhaal kwijt willen?” “Niet zozeer om een interview, wel nemen ze vaak contact op om te reageren op iets wat ik gezegd heb en ik heb eigenlijk niets liever dan dat. Als je een nuance kunt uitleggen en uitpraten, dan helpt dat veel misverstanden uit de wereld. Ik heb veel liever dit dan dat het blijft aanslepen. Verstandige mensen zoeken contact en daar heb je ook nooit problemen mee. Als het allemaal binnen de mate blijft.”

7. “Denkt u dat sommige contacten die u heeft met bepaalde sporters, de objectiviteit belemmeren ?” “Nee, mijn sociale leven speelt zich buiten het voetbal af, sportjournalistiek is mijn werk, dit zijn geen mensen waarmee ik op restaurant ga of Nieuwjaar moet mee vieren. Ik denk wel wanneer bepaalde sporters vrienden van mij zouden worden en je moet er nadien nog met werken dat dit geen gezonde situatie is. Dat is een probleem maar ik houd mijn werk toch gescheiden van mijn privé.”

8. Denkt u dat u onbewust bepaalde sporters waarmee het niet klikt, “benadeelt” in uw verslaggeving? “Ik hoop van niet, normaal niet. Dat is vrij gemakkelijk, ik moet hun persoonlijkheid niet becommentariëren, ik moet gewoon zeggen of hun prestatie goed of slecht is, of het een meerwaarde is. Je kan dit vrij gemakkelijk loskoppelen. Het is nu ook niet dat ik een afkeer heb van bepaalde sporters door dingen die ze doen naast het veld.”

9. “Is het bij u al eens voorgevallen?” “Nee, vorige winterstop heb ik wel eens een hevige discussie gehad met Club Brugge-speler Jeroen Simaeys. Die kijkt mij nu elke keer boos aan maar ik heb nog nooit anders verslag gebracht door dat voorval. Hij heeft ondertussen nog een doelpunt gescoord en ik heb daar even enthousiast verslag over uitgebracht.”

83

10. “Wanneer u iets nadeligs weet over een bepaalde sporter, zou u dit al dan niet vertellen naargelang de band met hem/haar? Of geen onderscheid?” “Nee, zeker niet. Zoals ik net al zei, ik kom met verschillende sporters goed overeen maar als ik morgen over hen moet oordelen, ga ik dat zeker in eer en geweten doen. Ik ga nooit iets achter houden omdat ik een sporter graag heb.”

11. “Ergert u zich soms aan collega’s die bepaalde sporters te vaak ophemelen?” “Ja, uiteraard. Ik erger mij aan kritiekloze benadering, aan het verafgoden van sporters zonder kanttekeningen. Dat komt heel vaak voor. Bijvoorbeeld op de Olympische Spelen als de meisjes op de 4x100 meter zilver halen, dan vind ik dat ook een goede prestatie maar je kan kanttekeningen maken dat er twee ploegen hun stok lieten vallen en dat dit bovendien geen topattractie is in de atletiek. Die ophemeling was overdreven, zo ook de prestatie van de nationale beloften, die vierde plaats was goed maar je moet tegelijkertijd ook beseffen dat de beste voetballers niet aanwezig waren op dat tornooi. Ondanks dit alles wordt er toch van ons gezegd dat wij, Vlaamse sportjournalisten, heel nuchter zijn. Ik hou van nuance in de verslaggeving.

Emoties en beleving

1. “Kan u uw emoties altijd onder controle houden? Welk sportevenement emotioneerde u tot nu toe het meest?” “Ja, gemakkelijk. Bij een doelpunt kan ik wel eens heel lyrisch zijn maar ik hou mijn emoties vrij gemakkelijk onder controle. Bijvoorbeeld de kampioenenmatch van Standard vorig seizoen heb ik misschien wat overdreven. Ik liet mij meeslepen door de gebeurtenissen, de euforie, het historisch karakter. Ik heb het er daags nadien nog over gehad met mijn baas. Bij het afronden van mijn verslag rond de laatste wedstrijd van het WK2002 raakte ik erg geëmotioneerd omdat het zo een mooie ervaring was en het opeens gedaan was. Ik geraak ook snel geëmotioneerd als ik ontlading zie bij supporters en spelers. Als je een sporter op podium ziet die geniet van het volkslied, of een speler die uit zijn dak gaat na een doelpunt, dat is toch schitterend, dan ben ik ook echt geëmotioneerd.”

2. “In welke situaties is het het moeilijkst om uw emoties te beheersen? En hoe beheerst u die het best?” 84

“Ik heb daar niet zoveel problemen mee, waarover je wel moet waken is dat je niet te snel in te zeer negativisme vervalt. Ik heb bijvoorbeeld de Europese campagnes van Anderlecht gedaan in Europa waarbij ze elke keer verloren, dan is de verleiding groot om af te geven en cynisch te worden , je krijgt het er geweldig van op je zenuwen. Door je verstand er bij te houden, hou je dat wel onder controle.”

3. Denkt u dat journalisten van de niet-sportredactie even vaak hun emoties moeten beheersen? Of is de sportjournalistiek ook hier een buitenbeentje “ Veel minder, behalve bij veel moeilijkere en veel ergere situaties, bijvoorbeeld de zaken rond Dutroux, dat is van een andere orde.”

4. “Denkt u dat het meeleven bij een bepaald evenement de objectiviteit belemmert?” “Ja, als je je echt laat gaan. Ik vind wel dat je geweldig kan meeleven maar dat je toch objectief kan blijven oordelen. Het één staat het ander niet in de weg behalve als je je laat gaan. Dan heb je een probleem, zowel in de positieve of negatieve zin. ”

5. “Men zegt dat een sportjournalist een passie moet hebben voor de sport maar daar dan ook objectief moet over kunnen berichten. Gaan die twee samen? ( door de immense beleving is dit volgens mij toch moeilijk…) “Dat gaat wel samen, als je niet gepassioneerd bent door de sport, heb je een probleem als sportjournalist. Ik leef altijd geweldig mee maar ik kan toch een nuchtere analyse maken tijdens de match, ik kan heel lyrisch zijn over een technische beweging of een redding, ik ben gewoon gebiologeerd door voetbal, ik kan er elke dag naar kijken. Journalistiek algemeen, niet enkel sportjournalistiek is een tak waarmee je voortdurend moet bezig zijn, en dat gebeurt niet altijd. Elke dag gebeurt er iets nieuws, dus elke dag ben je sportjournalist.”

6. “Maakt u gebruik van het feit dat sporters meteen na een wedstrijd intenser/emotioneler reageren?” “Ongetwijfeld, misschien mag je zelfs zeggen misbruik. De eerste emoties zijn altijd de heftigste en we proberen zo snel mogelijk bij de spelers of trainers te komen. Ook omdat de eerste antwoorden vaak de beste zijn. Een voetballer heeft vaak al geen zin meer als hij pas de vierde geïnterviewde is.”

85

Allerlei vragen i.v.m .objectiviteit/emoties

1. “Zijn daar richtlijnen/gedragsregels voor die jullie krijgen van de redactie?” “Nee, totaal niet, als je bijvoorbeeld de atletiekcommentatoren hoort roepen bij de sprong van Tia Hellebaut op de Olympische Spelen dan denk ik niet dat er daarvoor gedragsregels zijn. Daarnaast is er nog een deontologische code voor alle journalisten. Mocht ik de baas zijn, zou ik sommige sportjournalisten wel wijzen op hun plichten.”

2. “Is er een verschil in de beleving naargelang het belang van het sportevenement?” “Uiteraard: de beleving, de spanning, het enthousiasme is altijd rechtevenredig met het belang van een match of evenement. Hoe meer ervan afhangt, hoe heviger iedereen, dus ook de verslaggever, gaat meeleven. Een match waarvan de uitslag er eigenlijk niet toe doet, roept veel minder emoties op.”

3. “Brokkelt de geloofwaardigheid van het wielrennen (en zo ook de beleving) niet af door al die dopingschandalen?” “De geloofwaardigheid zeker ; kijk maar naar het wielrennen, daar kan je nauwelijks nog genieten van een sterke prestatie of een versnelling op een col, zonder daarbij over doping te beginnen. In het voetbal heeft de zaak Ye veel schade berokkend. Gelukkig heb ik geen enkele van die matchen moeten verslaan, maar er wordt mij niet zelden gezegd dat we gewoon naar een getrukeerde competitie zitten te kijken. Mijn enthousiasme wordt er niet door beïnvloed, maar ik ben ook niet naïef. Vooral de strijd om het behoud stinkt elk jaar weer. Een paar jaar geleden heb ik toch eens een match om het behoud gedaan tussen Lokeren en Lierse, Lierse moest winnen en bij Lokeren speelden een pak spelers met dezelfde manager als bij die van Lierse (ook trainer Muslin) : zo'n schouwspel wil ik nooit meer meemaken, ik heb tegen mijn baas gezegd : nooit meer, anders hou ik er direct mee op. En het ergste is : je kan het niet eens zeggen, want je kan het niet bewijzen, maar het ligt er degoutant dik op.”

4. “Is er een verschil in verslaggeving wanneer er al dan niet een landgenoot deelneemt?” “Ja, zeker en vast! De betrokkenheid van jezelf en van de kijker is veel groter. Je mag best meeleven, bijvoorbeeld ontgoocheling als ze kansen missen, maar als het slecht is en je bent niet kritisch, dan ben je verkeerd bezig. Ikzelf leef altijd heel intens mee. Als ik ontgoocheld ben, mogen de luisteraars/kijkers dat best horen. ”

86

5. “Stel dat u een belangrijk nieuwtje / schandaal aan het licht kunt brengen ten koste van uw relatie met sporter? Doet u dit of niet?” “Ja, ik heb in principe geen enkele sporter nodig. Je hebt een probleem als je een schandaal kent en dit niet naar buiten wil brengen ten koste van de relatie met de sporter, ook al is hij een belangrijke bron/informant. Als het al in de kranten zou gestaan hebben, dan confronteer je de sporter daar gewoon mee, dat is veel gemakkelijker.”

6. Is neutraliteit mogelijk in de sportjournalistiek? Maakt dit de sportjournalistiek niet te saai bij sommige evenementen? “Er wordt toch altijd gezegd van niet, dus is dat misschien zo. Iedereen denkt toch van zichzelf dat hij neutraal is, behalve als het gaat om wedstrijden van nationale ploeg. Je bent ook mens, allerlei achtergronden spelen mee. Als journalist moet je streven naar maximale neutraliteit, maar ik denk dat dit niet bestaat. Neutraliteit sluit emoties niet uit hoor, je kan echt neutraal zijn en heel wat emoties in je verslag verwerken.

7. Denkt u dat u soms onbewust uw voorkeur voor bepaalde sporters uit? “Als mens heb je altijd onbewust een voorkeur voor een bepaalde club of sporter. Onbewust ben je misschien strenger voor sommigen en ben je bij anderen veel positiever. Uw idee over iemand of iets wordt sneller bevestigd. Je bent misschien wel sneller lyrisch voor diegenen waar je een voorkeur voor hebt. Ik was vroeger hevige fan van Eric Cantona, ik heb nooit een match van hem moeten verslagen maar ik kan me voorstellen als hij iets goeds zou doen, dat ik dat extra lyrisch zou becommentariëren.”

8. “Zijn sporters meer toegankelijk wanneer je ze meermaals bewierookt?” “Uiteraard, wat overigens heel vervelend is, wanneer je bijvoorbeeld eens heel positief geweest bent, dan bedanken ze je met sms’jes, maar als je dan eens kritisch bent dan lopen ze lastig . Ik denk niet dat dit een invloed heeft op mijn verslaggeving, of toch niet bewust. Ik heb ooit eens een zware aanvaring gehad met toenmalig bondscoach en heb ik me eenmaal eens laten leiden door mijn ergernis en boosheid en dat was helemaal niet meer objectief. Ik ging daar in de fout maar heb mij daar nooit voor verontschuldigd, dat vond ik niet nodig. ”

87

9. “Maken de media een sporter groot en omgekeerd, kunnen de media een sporter kapot maken?” “Uiteraard, door de steeds extremere manier van berichtgeving wordt een sporter vaak veel groter gemaakt dan hij is of dan hij verdient. In de sportverslaggeving wordt alles zwart of wit voorgesteld, terwijl het in feite altijd grijs is. En dus ook omgekeerd : je kan gekraakt worden door de media. Je moet wel de bedenking maken dat er altijd eerst een slechte prestatie of een fout van de sporter moet zijn, want de media kraken niet zomaar iemand af. Maar daarna kan het wel veel verder gaan dan de sporter verdient.”

10. “Heeft sportverslaggeving invloed op de prestaties van een sporter?” “In negatieve zin zou dat kunnen : ik denk dat de manier waarop Laurent Ciman benaderd is, niet bevorderlijk is geweest voor zijn prestatie. als je elke dag leest hoe slecht je eigenlijk bent, gaat dat toch in het hoofd spelen. Maar nog eens: Ciman is eerst slecht beginnen spelen en pas daarna is hij aangepakt door de media.”

11. Wat is uw algemene opvatting over objectiviteit in de verslaggeving? “Je moet streven naar maximale objectiviteit, en dat sluit geen emoties uit, je kan best emotioneel zijn en je uitleven en toch in de mate van het mogelijke objectief zijn. Maar 100% objectiviteit bestaat niet volgens mij. Door de beleving, de voorgeschiedenis alsook het feit dat je maar mens bent, kan je subjectiviteit niet uitsluiten. Het moet aantrekkelijk zijn, maar je mag niet beginnen roepen. Neutraliteit sluit emoties zeker niet uit.”

88

2.2 Interview met Michel Wuyts

Sportjournalistiek zelf

1. “Sportjournalistiek wordt vaak beschreven als een buitenbeentje in de journalistiek, en dan met name als zou ze minderwaardig zijn of niet altijd serieus genomen worden. Is dit momenteel nog altijd merkbaar, bijvoorbeeld bij omgang met collega's van de niet- sportredactie?” “Onrechtstreeks voel ik dat wel, rechtstreeks heeft mij er nog niemand gezegd dat ik maar met de sport bezig ben. Je hebt wel mensen van de sportredactie die wat meer contacten hebben met de algemene redactie, die bijvoorbeeld elke dag voor het journaal in de weer zijn of mensen die voor een duidingprogramma een paar maanden gedelegeerd worden, bijvoorbeeld Lieven Van Gils. Die komen dan met het verhaal terug dat er nog op ons neergekeken wordt door een aantal mensen die voor het algemene nieuws werken. We zijn nog steeds dat buitenbeentje. Ikzelf heb eigenlijk een aparte job, ik ben vrijwel nooit op de VRT zelf, ik ben steeds op baan, dus ik kan er niet over klagen. We hebben al een hele weg afgelegd tegenover pakweg vijftien jaar geleden, toen was het erger. Nu hebben we een vaste plaats in het journaal. Daarvoor, medio jaren negentig, moesten we elke dag gaan pleiten om überhaupt een onderwerp in het journaal te krijgen. Terwijl we nu een vaste stek hebben verworven met een vast tijdstip. Die evolutie is mede gekomen door een verandering in het totaal management. Sinds de komst van De Graeve heeft de sport een voornamere rol gekregen. Het aantal wedstrijden dat rechtstreeks uitgezonden werden, werd toch vervijfvoudigd en ook de aandacht voor de sport in het journaal is crescendo gegaan. Het heeft dus vooral te maken met mensen die het bewind voeren ook sport-minded zijn. Het feit bijvoorbeeld dat we algemene hoofdredacteurs gekregen hebben in het journaal die vroeger in de sport gezeten hebben en zelf begonnen zijn als sportjournalist, bijvoorbeeld Leo Hellemans, dat is daar niet vreemd aan. Het is vaak een persoonsgebonden materie, mensen die door hun verdienste op de juiste plaats terechtkomen en die vinden dat de sport ook een maatschappelijk gegeven is dat relevant is en waar mensen in geïnteresseerd zijn.”

89

2. “Wordt er aan onderzoeksjournalistiek gedaan door Vlaamse tv-sportjournalisten?” “Ja, en ook daar hebben we een grote weg afgelegd. Ik denk aan het onderzoek van Chris Van den Abeele in verband met de omkoping en het gokken. Dat heeft toch geleid tot het circuit in China. Eric Dupain wordt daar bij ons heel vaak voor vrijgesteld voor dergelijke diepgravende onderzoeksjournalistiek. Ik denk dat het zo moet dat je daar een aantal mensen een carte blanche geeft in de wetenschap dat ze kaart dan perfect kunnen invullen. Voor mensen die alle dagen met verslaggeving bezig zijn, is dat een stuk moeilijker. Stel dat Renaat Schotte en ik erop uitgestuurd worden om een dopingnetwerk te ontrafelen dan moet men daar rekening met houden dat de kans groot is dat je in het wielermilieu geliquideerd wordt. De kans is wel groot dat je inderdaad een netwerk blootlegt en een aantal mensen afslacht maar het gevolg is dat je je eigen bestaan in het wielermilieu onmogelijk maakt. Tijd is ook een aspect dat een rol speelt maar dat zou eigenlijk niet bepalend mogen zijn. Het gebeurt wel vaak dat sportjournalisten een soort van samenwerking aangaan met gerechtsjournalisten. Die brengen hen dan op de hoogte van bepaalde onderzoeken die voor de rechtbank komen.”

3. “Wat zijn volgens u de belangrijkste evoluties die de sportjournalistiek heeft doorgemaakt ?” “Voor mijzelf is de grootste evolutie een duidelijke overgang van multisportjournalistiek naar één sport. Toen ik de instap maakte op de sportredactie deed ik een waaier van sporten, van rolstoelbasket tot wielrennen. Dat is sinds 2000 honderd procent wielrennen geworden en ook in dat wielrennen ben ik geëvolueerd naar honderd procent rechtstreekse verslaggever. De uitzonderingen zijn de Olympische Spelen waar ik commentaar geef bij de openingsceremonie en bij het roeien. Die specialisatie is er ook gekomen op andere domeinen. Zij die zich geprofileerd hebben als specialisten in het wielrennen en het voetbal hebben mede door het succes van deze sporten de kans gekregen om zich te specialiseren. Uiteindelijk mag je zelf gewag maken van hyperspecialisatie. Als ik even rond me kijk op de Europese tableau, naar de commentatoren die met wielrennen bezig zijn dan denk ik dat ik vrijwel de enige ben die er fulltime met bezig ben. Die anderen moeten er nog iets bijdoen, bijvoorbeeld Mart Smeets, die presenteert veel, doet ook honkbal en het basketbal. Dit komt ook door de opkomst van commerciële zenders zoals VTM. Zij hebben veel veranderd, op het einde van de jaren ’80 verchenen zij ten tonele en in 1994 namen zij het voetbalcontract, dat was eens serieuze domper. Toen werd er zelfs even gesproken over het opdoeken van de sportredactie. De Graeve vond dat er nog andere troeven waren en vond dat we het wielrennen een prominente plaats moesten geven. Dit blijkt nog steeds een groot succes.”

90

Contacten met sporters

1. “Is het belangrijk voor een sportjournalist om goede contacten te hebben in de sport?”

“Als beginnend sportjournalist wel, dan vind ik het goed dat je een goed contact hebt met de topsporters maar naar mate je ouder wordt, is het goed dat je wat afstand neemt. Want men verwacht toch van een expert dat je objectieve standpunten kunt innemen. Dan is het goed dat je wat afstand bewaart. Ik heb altijd goed onthouden wat Ivan Sonck me zei bij de korte opleiding die ik van hem kreeg in 1990: “Ga vriendelijk om met sporters maar maak ze nooit tot vriend.”. Dat was er klink op, ik heb daar nog vaak aan terug gedacht. Er komt altijd een dag dat je aan zo een sporter een moeilijke vraag moet stellen. Het is wel eens gebeurd bij een collega dat die gevraagd werden om een interview af te nemen bij een bepaalde renner maar dat die weigerde omdat hij er te goed bevriend met was. Dat kan niet, dan moet je terecht gewezen worden, en als je weigert om er anders met om te gaan, moet je aan de deur gezet worden. Het kan dat er een vrienschap ontstaat, ik heb bijvoorbeeld een goede band met Sven Nys mede omdat hij hier in de streek woont, maar ik ben er nog maar eenmaal over de vloer geweest en dat was voor een reportage. Voor de rest nog nooit. Een topsporter die zijn verstand gebruikt, die weet dat ook dat dit niet kan en die weet dat hij er niet moet op aansturen.”

2. “Mogen die contacten echt close zijn?”

“Nee, totaal niet. Ik vind het trouwens gênant hoe frequent Frank Vandenbroucke nog opgevoerd wordt in bepaalde kranten. Als je dan een beetje in dat milieu geworteld zit dan zie je meteen dat het altijd uit dezelfde hoek komt en het door dezelfde persoon gebeurt. Daar word ik ongemakkelijk van. Het zal mij niet meer overkomen dat ik een te hechte band heb met een sporter, je kan wel een band aanknopen na een carrière. Ik heb die bijvoorbeeld wel met José De Cauwer en Paul Herijgers, maar dat is de logica zelve, ik leef daar een x-aantal dagen per jaar met samen. Als je een band hebt met elkaar dan weet je meer van elkaar. Het is wel zo, als je wat ervaring hebt, dan zorgt dat milieu wel dat bepaalde berichten u bereiken. Het is wel gevaarlijk als je daar niet bij nadenkt want dan dreig je met je ogen open in een stinkende stront te trappen, je moet checken en dubbel checken. ”

91

3. “Mogen sportjournalisten soms in de rol van supporter kruipen?”

“Ik denk dat het moeilijk te vermijden is als je een rechtstreeks verslag uitbrengt en er strijdt een landgenoot mee voor de zege. Dan is enige vorm van chauvinisme nooit uit te schakelen. Je doet dat zelfs niet bewust, dat sluimert onbewust in u en dat komt dan naar boven, bijvoorbeeld als Stijn De Volder op het punt staat om de Ronde van Vlaanderen te winnen en je laat niet in je commentaar voelen dat je er enthousiast van wordt, dan denk ik dat je beter een andere job kiest. Je zou inderdaad pertinent kunnen kiezen voor een strak objectief commentaar waarin je dat niet laat voelen maar dan denk ik dat je het in Vlaanderen niet lang uitzingt. In Nederland gaat men daar wel wat anders mee om, mede door hun calvinistische opvoeding, maar hier in Vlaanderen geldt dat Bourgondische aspect, door het feit dat het wielrennen echt in onze ziel is verworven, gaat dat op een andere manier. Het mag zeker niet wegnemen dat je als verslaggever je bewondering uit voor een uitzonderlijke prestatie. Bijvoorbeeld als Rebellin op 38-jarige leeftijd voor de derde keer de Waalse Pijl wint en je zijn sportieve loopbaan in acht neemt, dan mag je je respect voor hem in de verf zetten. Het is altijd een beetje subjectief gekleurd, maar dat is in de eerste plaats gebaseerd op objectieve waarnemingen. De meer subjectieve aspecten hoef je niet altijd kwijt in een rechtstreeks verslag, die kan je beter opzij houden voor als je een boek schrijft. Buitenlandse wielerverslaggevers durven een stuk verder te gaan, dat heeft vaak met temperament te maken, hoe zuiderser, hoe feller ”

4. “Is dat moeilijk om dit in te tomen?” “Ik heb daar geen last mee, mag je dat wel ‘supporter zijn’ noemen? Is dat wel zo? Of is dat eerder een vertolker zijn van globaal gevoel dat heerst in een huiskamer? Ik denk dat het eerder het tweede is, je waardering uitspreken in goed opgebouwde zinnen is wel wat anders dan enkele losse vreugdekreten.”

5. “Wat vond u dan van uw verslaggeving (Tommeke, Tommeke, wat doe je nu?) toen Tom Boonen wereldkampioen werd?” “ Ja, dat was eigenlijk supporter zijn, ik neem aan dat een klein percentage van de bevolking daar een probleem met heeft maar het is dan maar zo.

6. “Houdt u dan afstand van sporters?” “Ik kan me dat permitteren omdat het nieuws over de sporters toch naar me toekomt, ik hoef zelden te graven, ik word zelf ingelicht door mensen die het goed weten, mensen die het goed

92

menen maar soms ook door mensen die slechte bedoelingen hebben. Ondertussen heb ik al genoeg ervaring om die van de goed menende te onderscheiden.”

7. “Hoe bouwt u contacten op met de sporters?” “Als jonge verslaggever groeit dat automatisch. Je komt mekaar op straat tegen, toch in mijn vakgebied. Als je als jonge verslaggever in het wielrennen stapt dan word je straatinterviewer. Je gaat dan voor de start naar de wielrenners en voor je dan aan een interview begint, sla je een losse babbel, ook na de wedstrijd zie je die renners onmiddellijk waar ze hun eerste emoties spuien. In die momenten bouw je onbetaalbare contacten op, je ziet hoe ze met hun emoties omgaan en wat kan een mens meer laten zien dan dat. Na verloop van jaren neem je wat meer afstand en als je dan nog contacten wil, moet je bellen. Je moet dan afspraken maken voor reportages. Ik hoef mijn contacten niet echt te onderhouden door de aard van mijn vak, dat gaat automatisch.”

8. “Zijn er soms sporters die zelf contact opnemen voor interviews of die hun verhaal kwijt willen?” “Ze laten dat door hun onmiddellijke omgeving doen, dit kan door allerhande, van familieleden tot de voorzitter van hun supportersclub. Meestal gaat dat om meer uitleg te verschaffen over het falen, waarom de verwachting niet ingelost wordt. Bijvoorbeeld gisteren stuurde mevrouw Nuyens dat haar man last had van pollenallergie.”

9. “Denkt u dat sommige contacten die u heeft met bepaalde sporters, de objectiviteit belemmeren?” “Het zou bijvoorbeeld kunnen dat men een verkeerd beeld geschapen heeft omdat ik met Nick Nuyens aan een boek heb samengewerkt. Daardoor zijn we toch een 7-tal keer samengekomen omdat we met ons tweeën schreven, we moesten bepaalde stukken dan herwerken, van stijl veranderen en heroriënteren. Dan zou je als kijker of sportliefhebber de conclusie kunnen trekken dat ik een close contact had met Nick. Ik doe geen moeite om dit tegen te spreken omdat ik beter weet. Bij de eerste ontmoeting hebben we meteen afgesproken dat we niet als dikke vriendjes door het leven zouden gaan, we moeten kritisch kunnen zijn voor elkaar. Zo ver zelfs dat de familie van Nuyens het moeilijk had met bepaalde passages in het boek.”

93

10. “Volgens vele waarnemers heeft u een voorkeur voor Tom Boonen, vormt dit geen belemmering op de objectiviteit?” “Dit is totaal onwaar. Ik voel niets meer voor Boonen dan voor een andere Belgische wielrenner. Ik heb zelfs geen rechtstreeks contact met Tom Boonen, ik heb zelfs zijn gsm- nummer niet en toen ik hem eens nodig had voor een boek dat ik schreef, heb ik zes weken moeten proberen om hem te pakken te krijgen. Perceptie kan dus soms totaal verkeerd zijn. Of nu Boonen wint, of De Volder, De Waele of Hermans dat maakt mij totaal niet uit. Je hebt wel een chauvinistische insteek en ik vind niet dat je die moet tegen gaan. Het zit gewoon in onze cultuur en dit is eigenlijk opgebouwd door Rik De Saedeleer die furore heeft gemaakt door zijn verslaggeving in de Wereldbeker van 1986. Dat was ook echt supporteren. Ik was toen kijker, ik onderging dat ook maar zo een stijl sluipt zonder dat je dat zelf beseft binnen en wordt deel van je eigen stijl. Je neemt links en rechts enkele aspecten over.”

11. “Denkt u dat u onbewust bepaalde sporters waarmee het niet klikt, “benadeelt” in uw verslaggeving? Is het bij u al eens voorgevallen?” “Ik probeer dat te vermijden maar ik heb wel een probleem met mensen waarvan ik pertinent zeker ben dat ze de boel belazeren. Het is mijn taak om dat te laten blijken, als het vermoedens zijn dan moet je daar voorzichtig met zijn maar als het bewezen feiten zijn dan beschouw ik het mijn plicht om dat regelmatig te zeggen. Als Ivan Basso terug zijn opwachting maakt in een wedstrijd waar ik commentaar geef dan zal ik het niet laten om op geregelde tijdstippen te vermelden dat hij anderhalf jaar uit koers geweest is om die feiten die hij aanvankelijk hardnekkig ontkend heeft. Ik ga ook niet lyrischer zijn voor iemand waarmee het wel goed klikt. Ik let er zelfs op omdat dit een zeer gevoelig punt is in een kleine wereld met een klein aantal spelers zoals bijvoorbeeld de cyclocross. Ik schenk er aandacht aan om Bart Wellens niet altijd negatief te benaderen terwijl ik dat voor hetzelfde geld wel zou kunnen doen. Het feit dat Wellens sinds 2004 niet meer het niveau haalt van tevoren en waar ik vandaag de dag nog steeds geen plausibele verklaring voor heb. Hij holt achter de feiten aan maar hij doet zo enorm zijn best en dus ben ik geneigd dat ‘zijn best doen” extra in de verf te zetten”

12. “Wanneer u iets nadeligs weet over een bepaalde sporter, zou u dit al dan niet vertellen naargelang de band met hem/haar? Of geen onderscheid?” “Geen onderscheid. Ik doe mijn best omdat niet te doen. Ik ben zelf eerder geneigd om het tegendeel te doen. Een attente kijker zal wel al gemerkt hebben dat ik een sporter die zijn sport volledig domineert zoals Sven Nys niet spaar als ik merk dat hij aan de praat gaat met één van zijn tegenstanders. Ik heb een sterk rechtvaardigheidsgevoel. Ik maak me geen illusies dat ik

94

de fraude of onrechtvaardigheid uit de sport krijg maar ik wil toch mijn steentje bijdragen om de sport mooier te maken. Toen José De Cauwer in opspraak kwam, moest ik hem de boodschap brengen dat hij moest opstappen als co-commentator. Bij het begin van het verslag heb ik ook kort verteld hoe de vork aan de steel zat, dat er aanwijzingen waren dat hij betrokken partij was in de “brievenbus-affaire”. Ik zou dit op dezelfde manier brengen bij mensen waarmee ik geen band heb.”

13. “Ergert u zich soms aan collega’s die bepaalde sporters te vaak ophemelen?” “Nee, op dit ogenblik bij ons niet. Waaraan ik me wel kan ergeren is dat ze manifest over doping zwijgen om zich zo staande te kunnen houden in het milieu en om hun werk te kunnen blijven doen. In het wielrennen is dat ook niet zo evident. Ikzelf heb het recent meegemaakt, ik had een kritische column geschreven over de terugkeer van Lance Armstrong en gevolg daarvan is dat Johan Bruyneel beslist heeft dat niemand van zijn ploeg nog een gesprek mag aangaan met de VRT. Ikzelf heb daar rechtstreeks geen probleem mee maar zij die om interviews moeten gaan, zitten wel met de gebakken peren. Het zou een oplossing kunnen zijn om dit met Bruyneel uit te spreken maar mijn visie, mijn drang naar objectiviteit zegt dat ik die stap niet moet zetten. Ik heb geen fouten gemaakt tegen de deontologie. ”

14. “Is het niet subjectief dat de Belgische sportjournalisten het veldrijden ophemelen?” “Ongetwijfeld, maar er is niets mis mee met goed zijn in kleine dingen. Het zou verkeerd zijn, mochten we kneuterig gaan doen en zich afvragen waarmee we bezig zijn omdat het maar een regionale sport is. Het is onze taak om te zeggen dat het inderdaad maar een regionale sport is, het veldrijden past als geen andere sport in het concept ‘Europa van de regio’s’. Dat is dus subjectief maar ik kan het ook niet verhelpen dat het veldrijden zo populair is in Vlaanderen. Dit komt omdat we er zo goed in zijn. Er zijn weinig sporten waar het plaatsvervangend overwinningsgevoel zo groot is.”

Emoties en beleving

1. “Kan u uw emoties altijd onder controle houden? Welk sportevenement emotioneerde u tot nu toe het meest?” “Men noemt mij een emotionele verslaggever, maar ik denk dat ik daar in afgebouwd ben, niet omdat ik dat zelf wilde of omdat iemand mij gezegd heeft dat ik het iets minder moest doen maar door de eenvoudige reden dat ik wat ouder word en dat ik de emoties wat meer tot bedaren krijg. De nood tot hoera kreten wordt kleiner.

95

De evenementen waar ikzelf geen commentaar geef, emotioneren mij het meest , want de beste manier om je emoties het best onder controle te houden, is commentaar geven omdat je die emoties op een ordentelijke manier moet ventileren. Als ik thuis zit te kijken, word ik druk en hypernerveus. Als je verslag brengt, dan maak je automatisch de klik, of je dat nu wilt of niet, je bouwt een zekere commentatorstress op, na al die jaren doe ik dat zelfs bewust. Ik vind mijzelf soms een beetje te gerust in de afloop en dan wordt het gevaarlijk. Een goed middel om dat tegen te gaan is de co-commentator wat jennen in de wetenschap dat hij dan wel wat terug plaagt maar op die manier word je scherp.”

2. “ Welke soort situaties vindt u het moeilijkst om uw emoties te beheersen? En hoe beheerst u die het best?” “Bij massasprinten of de strijd voor de overwinning waar een landgenoot bij betrokken is. Dit beheers je steeds beter door het vele oefenen en door de ervaring. Door herkenningspunten uit het verleden flitst het vaak door je hoofd: “ het lukt wel” Je hebt daar in gelijke omstandigheden gelijke dingen meegemaakt.”

3. Denkt u dat journalisten van de niet-sportredactie even vaak hun emoties moeten beheersen? Of is de sportjournalistiek ook hier een buitenbeentje? “Dat is totaal anders. Laat het ons houden op het algemene nieuws berichtgeving , het zal je zelden overkomen dat je daar emotioneel van kunt worden. Ik sluit natuurlijk niet uit als je jezelf maandenlang moet vastspinnen op bijvoorbeeld de zaak Dutroux en je betrokken partij geweest bent als reporter bij de opgravingswerken dat je er ook emotioneel kapot van kunt geraken. Ik denk vaak ook dat er een soort band is tussen sportverslaggeving en oorlogsverslaggeving. De gerechtheid, de betrokkenheid, het gevaar dat je loopt. In oorlogsverslaggeving is dat levensgevaar, in sportverslaggeving is dat gevaar om je eergevoel te verliezen, iedere sprint is een dubbeltje op zijn kant, je zal er maar naast zitten. Dat is verdomd moeilijk om de winnaar aan te duiden bij een close massasprint.”

4. “Denkt u dat het meeleven bij een bepaald evenement de objectiviteit belemmert?” “Dat zou kunnen. Het zou kunnen door het feit dat ik verslag mag uitbrengen van de Ronde van Vlaanderen dat ik dan emotioneel gevoeliger ben dan bij pakweg de Waalse Pijl. Ik sluit dat niet uit. Ik weet pertinent zeker dat de Ronde van Vlaanderen veel meer acties en emoties in zich houdt dan andere wielerwedstrijden. Ik heb al die koersen van binnenuit beleefd. Er is niets vergelijkbaar met de Ronde van Vlaanderen.”

96

5. “Men zegt dat een sportjournalist een passie moet hebben voor de sport maar daar dan ook objectief moet over kunnen berichten. Gaan die twee samen?” “Een goede vraag, maar ik denk het wel. Hoe groter de passie, hoe groter de drang naar de wetenschap over de inhoud, hoe groter de nieuwsgierigheid. Als je die nieuwsgierigheid niet hebt dan ben je geen journalist. Als je geen passie hebt voor de sport, dan moet je er niet aan beginnen. De achterstand die je opgelopen hebt in uw jeugdjaren is onoverbrugbaar. Er gaat niets zo snel als de ontdekking bij een kijker of luisteraar dat je de schijn ophoudt, dat je doet alsof. Midden de jaren negentig hebben we ons te pletter gezocht naar vrouwelijke collega’s omdat men vond dat we daar als sportredactie schromelijk in te kort schoten, we moesten daar wat aan doen. Maar als je na zes maanden dubbel lopen nog altijd voelt dat iemand die zich ondertussen in de pers al geprofileerd had het nog steeds heeft over Adriano Biffi in plaats van Adriano Baffi en dat zo op antenne leest dan heb je een probleem.”

6. “Maakt u gebruik van het feit dat sporters meteen na een wedstrijd intenser/emotioneler reageren?” “Is dat gebruik maken? Ja het zal wel zeker. Ik ben sportjournalist geworden op het moment dat de televisie overgeschakeld is naar het in grote mate verkopen van emoties. Ondertussen in de jongste tien jaar is men daar nog eindeloos verder in gegaan. Men gaat mensen samenbrengen om die emoties los te weken op een platte, vulgaire manier. Ik troost me bij de gedachte dat als ik een interview afnam na een aankomst dat dit natuurlijke emoties waren of een spontane opwelling van emoties.”

7. “Is TV-sportjournalistiek een doorgeefluik van emoties?” “ Op sommige momenten wel, zoals een interview meteen na een wedstrijd maar in het totaalplaatje zoals verslaggeving van een wielerklassieker die drie uur duurt dan zitten daar nog andere elementen in, dan wordt de emotie beperkt tot de ultieme finale. Laat ons zeggen 5% of 10% van het totaalplaatje.”

Allerlei vragen i.v.m. objectiviteit/emoties

1. “Zijn daar richtlijnen/gedragsregels voor die jullie krijgen van de redactie?” “We hebben een eigen deontologie en het is maar goed dat die er gekomen is. Als expert word je gevraagd in het wielrennen, zo werd ik gevraagd bij voorstellingen van wielerploegen bij het begin van het seizoen. Dit zal wel zijn om de reden dat ik dat goed doe en ik daar kennis

97

van zaken in heb. Daar is paal en perk aan gesteld, ondermeer door de deontologie. Dit kon het gevoel van objectiviteit in gevaar brengen. Het kan best zijn dat vooral afgunstige collega’s van de schrijvende pers er graten in zien maar dat is eigenlijk absurd, want ik deed ze allemaal.”

2. “Is er een verschil in de beleving naargelang het belang van het sportevenement?” “Het moet. Je moet onderscheid maken, stel dat je bij de Scheldeprijs al in onwaarschijnlijke superlatieven een overwinning gaat bewieroken wat moet je dan doen bij een overwinning in Luik-Bastenaken-Luik? Je maakt dat onderscheid automatisch, je vertrekt met een ander verwachtingspatroon naar de wedstrijden. Voor de Scheldeprijs laat ik mijn slaap niet, voor de Ronde van Vlaanderen nog altijd. Het is sterker dan mijzelf. Het zal ongetwijfeld met stress te maken hebben, maar dit is geen commentatorstress want de Ronde is voor mij één van de gemakkelijkste koersen om te verslaan.”

3. “Brokkelt de geloofwaardigheid van het wielrennen (en zo ook de beleving) niet af door al die dopingschandalen?” “Zeker weten. Wij vormen daar de uitzondering, in Vlaanderen is er vreemd genoeg geen afbrokkeling. In alle omringende landen wel. Je stelt u soms wel eens de vraag waar ben ik mee bezig. Je moet dat laten blijken, dat is het gespreksonderwerp nummer één. Ik krijg wel soms eens de opmerking van collega’s van de schrijvende pers dat ik te weinig over doping praat, maar als ik de bal dan terugkaats en vraag wanneer ze gekeken hebben, is het antwoord vaak dat ze enkel het laatste halfuur gezien hebben. Als verslaggever moet je dan met die onophoudelijke reeks van acties bezig zijn, ik heb het vaak over doping in het begin van de uitzending.”

4. “Is er een verschil in verslaggeving wanneer er al dan niet een landgenoot deelneemt?” “Ja, uiteraard. De betrokkenheid van de verslaggever en van de kijker is dan zo veel groter. Als die landgenoten geen rol van betekenis spelen in de finale dan mag je je daar ook niet veel op focussen. Wij, Vlamingen zijn wielergek en daar onderscheiden we ons van andere landen. Ook als er geen landgenoten deelnemen wordt er toch naar de koers gekeken door minstens 200 000 Vlamingen.”

98

5. “Stel dat u een belangrijk nieuwtje / schandaal aan het licht kunt brengen ten koste van uw relatie met sporter? Doet u dit of niet?” “Ik breng dan het belangrijke nieuwtje maar wel op voorwaarde dat het in verband staat met de sport, bijvoorbeeld een dopingaffaire. Als het een schandaal is uit de privé sfeer van een sporter dan doe ik dat zeker niet, bijvoorbeeld als ze mij zouden suggereren dat de vrouw van Sven Nys een scheve schaats rijdt.”

6. Is neutraliteit mogelijk in de sportjournalistiek? Maakt dit de sportjournalistiek niet te saai bij sommige evenementen? “Ik denk dat het de plicht is van elke sportjournalist om de neutraliteit 100% te benaderen in de wetenschap dat het je nooit zal lukken. Het gevaar bestaat dat het de sportjournalistiek te saai maakt, het is zelfs zo. Als je alles strikt neutraal zou verkopen, zoals Ivan Sonck, dan denk ik niet dat uw programma’s nog succes zullen hebben. Ik ben voor een stuk ook entertainer of je dat nu wilt of niet. In een cultuur waar de kijkdichtheid en het marktaandeel belangrijk zijn, kan je er niet om heen dat je ook entertainmentwaarde dient te etaleren.

7. Denkt u dat u soms onbewust uw voorkeur voor bepaalde sporters uit? “Bewust niet, maar ik kan wel begrijpen dat die perceptie bestaat om de doodeenvoudige reden dat iemand vaak wint. Als Sven Nys van de 40 crossen waaraan hij deelneemt er 27 wint waarvan 18rechtstreeks uitgezonden op de VRT dan heb je een probleem van afgunst bij de anderen. Als Boonen 15keer op een declatante manier een koers wint en hij imponeert daarbij en je vertolkt daarbij je gevoelens of je probeert om op een goede manier commentaar te leveren dan heb je een probleem want de tegenstanders van Boonen komen nauwelijks aan één overwinning.”

8. “Zijn sporters meer toegankelijk wanneer je ze meermaals bewierookt?” “Ja, dat voel je gewoon aan hen. Ze zullen je dat nooit rechtstreeks zeggen. Wat wel gebeurt, is dat wanneer je de topprestaties van ex-wielrenners nog eens bovenhaalt tijdens een uitzending dat je ze heel dankbaar zijn wanneer je ze nog eens tegen het lijf loopt. Maar dat is anders natuurlijk. Wanneer je meermaals kritisch bent over een bepaalde sporter dan voel je dat ook, van niet meer praten of groeten tot uithalen in kranten of interviews met wielerbladen.”

99

9. “Maken de media een sporter groot en omgekeerd, kunnen de media een sporter kapot maken?” “Ja, dat kan, ik heb het er gisteren nog over gehad in de rechtstreekse uitzending met Karl Vannieuwkerke. Het ging om het feit of de jongere Belgische wielrenners zoals Hermans en Bakelants niet te snel opgehemeld zijn door de media. Ik voel me zeker niet aangesproken want ik weet al jaren dat ik daar niet mag aan meedoen, er zijn er al zoveel de revue gepasseerd die zich aanboden als een topper in wording en het nooit geworden zijn. Het kan best zijn dat ik die fouten in het begin van mijn carrière gemaakt heb, maar nu niet meer. Het is ook zo gemakkelijk om alles op de media te schuiven als een sporter, zijn omgeving en zijn team falen. Het zal de media dan wel geweest zijn zeker? Ik probeer daar niet aan mee te doen aan dat opleggen van die druk.”

10. “Heeft sportverslaggeving invloed op de prestaties van een sporter?” “Ik mag het hopen. Als een renner zich in de kijker rijdt en hij presteert manifest goed en dat gedurende een lange periode en je onderstreept dat in uw verslaggeving dan mag je zeggen dat deze wielrenner mogelijkheden heeft dat hij ooit een goede Ronde van Frankrijk kan rijden, dan mag ik toch hopen dat hij daardoor gecharmeerd is en dat hij daar motivatie uitput.”

11. Wat is uw algemene opvatting over objectiviteit in de verslaggeving? “Zoals ik daarnet zei, je moet ze in zo hoog mogelijke mate trachten na te streven, maar je kunt ze nooit echt volledig bereiken in de wetenschap. Dit is zoals de nultolerantie in de dopingbestrijding, je moet ze zo dicht mogelijk proberen te benaderen in de wetenschap dat je ze nooit helemaal te pakken zult krijgen. De emoties zijn noodzakelijk maar moeten op een mooie manier gebracht worden.”

100

2.3 Interview met Tom Boudeweel

Sportjournalistiek zelf

1. “Sportjournalistiek wordt vaak beschreven als een buitenbeentje in de journalistiek, en dan met name als zou ze minderwaardig zijn of niet altijd serieus genomen worden. Is dit momenteel nog altijd merkbaar, bijvoorbeeld bij omgang met collega's van de niet- sportredactie?” “Ja, waarom zit de sport achteraan in het nieuws? Het is zo dat heel wat nieuwsjournalisten niets kennen van sport. Zij kunnen niet inschatten wat belangrijk is, ze volgen het gewoon niet. Maar als je de populariteit bekijkt van sport, dan zie je dat het steeds een belangrijke rol in de maatschappij aan het vervullen is. Die trend wordt niet altijd gevolgd. Dit is een beetje het probleem. Vroeger werd de sportjournalist aanzien als iemand die gewoon gratis naar de sport mocht, maar nu is dat echt aan het veranderen, doordat sport een andere plaats heeft in de maatschappij, worden de sportjournalisten talrijker en hebben ze een belangrijkere functie te vertolken.”

2. “Wordt er aan onderzoeksjournalistiek gedaan door Vlaamse tv-sportjournalisten?” “Veel te weinig, daar is gewoon geen tijd meer voor. Het nieuws in de sport is veel te vluchtig geworden, de verkoopcijfers zijn veel belangrijker geworden. Ook de crisis heeft hier een bepaalde invloed op. Er is gewoon geen tijd meer om iemand een week niet in het circus te laten meedraaien en te laten focussen rond een bepaald onderwerp. Het laatste was de zaak Ye (rond omkoping in het voetbal) maar sindsdien kan ik me niets herinneren dat echt als onderzoeksjournalistiek kan bestempeld worden.”

3. “Wat zijn volgens u de belangrijkste evoluties die de sportjournalistiek heeft doorgemaakt ?” “De sport speelt zich steeds meer af in de rechtbank, bijvoorbeeld zaken rond doping in wielrennen en atletiek en omkoping in het voetbal. Dit zijn allemaal fenomenen die de laatste jaren aan het oppervlak komen. Sporters stappen voor het minst naar de rechtbank. Zo wordt er vaak gebruik gemaakt van gerechtsjournalisten. Die werken dan samen met sportjournalisten om een bepaalde zaak uit te spitten. Dit komt vaak doordat een

101

gerechtsjournalist zijn mannetjes heeft in het gerechtshof en op die manier gemakkelijker aan informatie komt dan iemand die in het wielermilieu zit.”

Contacten met sporters

1. “Is het belangrijk voor een sportjournalist om goede contacten te hebben in de sport?”

“Daar draait alles om maar dat is niet enkel voor de sportjournalistiek. Als studenten die journalist willen worden, vragen wat ze moeten doen, zeg ik vaak dat ze een boek vol contacten moeten aanleggen. Alle nieuws komt van je contacten. In de journalistiek, de contacten zijn het begin van alles. ”

2. “Mogen die contacten echt close zijn?”

“Ik vind van wel, je moet dat voor jezelf uitmaken of dit kan of niet, voor mij is dat niet belemmerend voor mijn verslaggeving. Net zoals iedereen heb ik ook mijn contacten en ook mijn vrienden. Ik doe heel veel voor mijn beroep, ik heb nog nauwelijks tijd voor mijn hobby’s, namelijk voetballen bij HO Kalken, en zo verwateren die contacten maar doordat je zo intensief bezig bent met je beroep, maak je daar steeds nieuwe contacten en vriendschappen. En of die vriendschap nu close is of niet, ik zou altijd mijn journalistieke plicht vervullen. Ik denk dat die sporters in kwestie dat wel zullen begrijpen.”

3. “Mogen sportjournalisten soms in de rol van supporter kruipen?”

“Nee, maar de mensen hebben dat wel graag volgens mij, maar dit is wel moeilijk als het om twee Belgische teams gaat. Omwille van de wedstrijd tussen Liverpool en Standard is er een zaak geweest rond journalist Peter Morren omdat hij zich als een supporter uitliet op televisie. Ik vond dat ook niet kunnen maar het is wel anders als België speelt omdat de hele natie zich dan achter de ploeg schaart. De Nederlandse sportjournalisten zijn tijdens Europese wedstrijden van Nederlandse ploegen helemaal niet objectief meer. Ik denk dat dit in België allemaal nog meevalt. Een wij-gevoel mag gecreëerd worden als een land speelt maar zeker niet in ploegverband. Dat is erover.”

4. “Houdt u dan afstand van sporters?” “Je hebt veel journalisten die een beetje als prostituees rond de sporters staan omdat het bekende personen zijn die veel geld verdienen. Ik heb voor mijzelf uitgemaakt bij het begin van mijn carrière dat ik niet zo rond de spelers zou gaan rondhangen, ik ben ook niet de man

102

die ze veel opbelt. Ik heb altijd getracht om gewoon met hen om te gaan. Ik volg gewoon beetje het principe van “het klikt” of “het klikt niet”. Het komt wel voor dat ik met bepaalde voetballers eens een berichtje stuur maar ik ga me echt niet opdringen. Vorig jaar heb ik eens een praatavond over voetbal georganiseerd en er zijn daar verschillende spelers en trainers speciaal voor mij kosteloos komen praten. Dan kunnen die mensen in mijn ogen nog weinig verkeerd doen, let wel als mens, hun prestaties als sporter staan daar los van.”

5. “Hoe bouwt u contacten op met de sporters?” “Ik doe daar niets speciaals voor, Via e-mail kan je wel wat contact houden en opbouwen. Vroeger moest je steeds bellen of persoonlijk contact hebben, via e-mail is dat wel gemakkelijker.”

6. “Zijn er soms sporters die zelf contact opnemen voor interviews of die hun verhaal kwijt willen?” “Bij mij is dat nog niet voorgekomen. Maar het is geweten dat bepaalde sportkranten hechte banden hebben met managers die vooral in de transferperiodes berichten willen zien verschijnen over hun spelers om zo hun marktwaarde te verhogen of hen bij bepaalde clubs te kunnen droppen. In ruil geven ze dan een primeur terug aan de krant. Op televisie komt dit niet voor, wij hebben er te weinig forums voor, we hebben zo geen weetjes-rubriek, we hebben wel teletekst maar ik denk niet dat die managers weten hoe dat werkt. Ik noem dat eigenlijk prostitutie, het is niet meer objectief. Een buitenstaander weet dat natuurlijk niet maar als je het wereldje een beetje kent, is het soms ergerlijk. Het gebeurt bovendien meer en meer.”

7. Denkt u dat sommige contacten die u heeft met bepaalde sporters, de objectiviteit belemmeren? “Nee, ik zie daar geen problemen in. Ik heb enkele goede contacten in de voetbalwereld. Bijvoorbeeld, Davy De Beule is ondertussen één van mijn goede vrienden geworden, de realiteit is wel dat hij al meer dan een jaar op de bank zit en het heeft geen zin om dat te verbloemen, ik ga mijn verslag zeker niet minder kritisch opstellen door die relatie. Ik zou echt niet weten waarom ik dat wel zou doen.”

103

8. Denkt u dat u onbewust bepaalde sporter waarmee het niet klikt, “benadeelt” in uw verslaggeving? “Ik handel altijd in eer en geweten. Op deze manier kom je het verst want eens je daaraan begint dan weet je het einde niet meer. Bij live-verslaggeving ben je met zoveel zaken tegelijkertijd bezig, alles speelt zich af voor je ogen, er mogen bovendien geen stiltes vallen, dan ben je echt niet bezig met die relaties.”

9. “Wanneer u iets nadeligs weet over een bepaalde sporter, zou u dit al dan niet vertellen naargelang de band met hem/haar? Of geen onderscheid?” “Nee, ik zie daar geen verschil in, je kan daar wel met die personen over spreken maar het is een onderdeel van mijn beroep. Je mag daar geen onderscheid in maken, je moet gewoon jejournalistieke plicht uitvoeren. Mocht de vriendschap nadien definitief voorbij zijn, dan kan ik echt niet zeggen wat ik zou doen. Ik kan me dat moeilijk inbeelden.”

10. “Ergert u zich soms aan collega’s die bepaalde sporters te vaak ophemelen?” “Ja, ik erger mij daar wel aan, ik neem niet onbewust het woord prostitutie in de mond. Waar ik me ook aan erger is het feit dat veel sportjournalisten enkel belang hechten aan de sport op professioneel niveau en dat vind ik verkeerd, de jeugd bezig zien is toch ook zo mooi. ”

Emoties en beleving

1. “Kan u uw emoties altijd onder controle houden? Welk sportevenement emotioneerde u tot nu toe het meest?” “Nee, totaal niet, als verslaggever ga je altijd mee in een match. Als sportjournalist moet je gewoon emoties overbrengen. Het kan misschien raar klinken, maar ik beschouw dat niet als werken voor mij, voetbal is mijn passie, gewoon de liefde voor het spel. Ik ga ook vaak naar beloften – en jeugdwedstrijden kijken in mijn vrije tijd. Het eerbetoon aan Francois Sterchele tijdens Club Brugge – Westerlo was zo grijpend, echt waanzin. Je hoorde gewoon de spelers tegen elkaar praten in een uitverkocht stadion. Ik heb het daar ook moeilijk gehad, dat was 90minuten lang kippenvel. ”

2. “In welke situaties is het het moeilijkst om uw emoties te beheersen? En hoe beheerst u die het best?” “Als het een hele goede match is, dan zit je vaak als verslaggever ook heel goed in de match. Als er veel tempo inzit, dan zit er tempo in de verslaggeving en omgekeerd als het echt saai is, moet je als verslaggever toch proberen het publiek te vermaken maar dat is niet zo eenvoudig. 104

De overwinningen van Tom Boonen zijn ook voor Vlaamse sportjournalisten een mooie belevenis. Ook als je de climax bereikt in een belangrijke voetbalwedstrijd, bijvoorbeeld Standard die een Italiaanse ploeg helemaal wegspeelt dan krijg je als sportjournalist ook kippenvel. Die opbouw is ongelooflijk, uren voor de wedstrijd zitten er al supporters te zingen, dan volgt de countdown met slingers en tifo’s. Dat is echt super. Je gaat gewoon mee in de sfeer. Na de match vraag je je soms af of je niet op een te enthousiaste manier verslag bracht en of het er niet over was. Je mag zeker enthousiast zijn, maar je mag niet overdrijven. Collega Jos Willems overdrijft, zijn stem gaat al de hoogte in als er een ploeg de middenlijn overgaat. Een beetje emotie kan, maar roepen en tieren is erover. ”

3. Denkt u dat journalisten van de niet-sportredactie even vaak hun emoties moeten beheersen? Of is de sportjournalistiek ook hier een buitenbeentje? “Dat is moeilijker, want sport is gewoon emotie, als journalisten tot middernacht aan de Wetstraat moeten wachten, dan denk ik niet dat zij nog heel veel emoties hebben. Nogmaals sport leeft van de emoties. Natuurlijk verslag brengen over een ramp of drama is iets heel anders. ” 4. “Denkt u dat het meeleven bij een bepaald evenement de objectiviteit belemmert?” “Ik vind dat niet, je probeert iets over te brengen, dat is één van de vereiste kwaliteiten van een sportjournalist, je moet de kijkers kunnen informeren maar ook vermaken en dit doet niets af van de objectiviteit.”

5. “Men zegt dat een sportjournalist een passie moet hebben voor de sport maar daar dan ook objectief moet over kunnen berichten. Gaan die twee samen?” “Natuurlijk, ikzelf ben bezeten van voetbal, ik zou dagelijks naar wedstrijden kunnen gaan kijken en toch kan ik objectieve verslaggeving brengen. Je moet wel de sport kunnen blijven plaatsen in de maatschappij, een sportjournalist gaat zijn evenement soms te belangrijk achten, dat is een gevaar. De objectiviteit kan zo in gevaar komen. ”

6. “Maakt u gebruik van het feit dat sporters meteen na een wedstrijd intenser/emotioneler reageren?” “Ja, natuurlijk, ik vind dit zeker geen misbruik. De sporter moet zelf maar weten wat hij zegt. Maar je ziet meer en meer dat spelers eerst gaan afkoelen in de kleedkamer en alles eens laten bezinken en ze komen dan terug buiten. Sportjournalisten weten ook bij wie ze moeten zijn voor een eerste interview, bijvoorbeeld Frederic Dupré en Olivier Deschacht flappen er soms iets uit, terwijl Philippe Clement altijd hetzelfde zegt en dat is eigenlijk niet interessant. In

105

Nederland krijgen profvoetballers mediatraining zodat spelers nauwelijks nog te betrappen zijn op straffe uitspraken. Ook hier in België begint dit op te komen omdat ze zich bewust zijn van de impact die de media kunnen uitoefenen. ”

Allerlei vragen i.v.m. objectiviteit/emoties

1. “Zijn daar richtlijnen/gedragsregels voor die jullie krijgen van de redactie?” “Nee, maar als het erover is, zal het wel gemeld worden. Dat gebeurt dan via een telefoongesprek waarbij enkele aspecten zoals het taalgebruik ter sprake komen. Vroeger was er een striktere controle, Jan Wauters zag en hoorde alles, maar nu is er spijtig genoeg een lossere mentaliteit. ”

2. “Is er een verschil in de beleving naargelang het belang van het sportevenement?” “Ja, en dat is eigenlijk vrij logisch. Bij grote sportevenementen is er zoveel meer belangstelling, staat er veel meer op het spel, het is dan ook menselijk dat onze beleving daar verschilt met andere evenementen, ook voor de kijkers is er dan een verschil in beleving.”

3. “Brokkelt de geloofwaardigheid van het wielrennen (en zo ook de beleving) niet af door al die dopingschandalen?” “Je kan dat denken ,maar als je dan ziet hoeveel mensen er nog naar de openingsklassiekers van het wielrennen kijken dan moet je vaststellen dat de mensen in hun helden blijven geloven. Als sportjournalist weet je altijd wel iets meer, maar zonder bewijzen kan je dat niet brengen. Vroeger waren voetballers ook mijn goden, nu ben ik ook wel die naïviteit verloren, het zijn ook maar gewone mensen. ”

4. “Is er een verschil in verslaggeving wanneer er al dan niet een landgenoot deelneemt?” “Ja, het mooiste voorbeeld is de finale van Tia Hellebaut op de Olympische Spelen. Als je dat eens herbeluistert, heb je een schitterend voorbeeld van emotionele betrokkenheid van een sportjournalist. Ik kan die emoties wel begrijpen, je moet de opbouw ook zien, het was de laatste dag van de Spelen en ons land had nog geen goud gewonnen. De belangrijkste tegenstander Vlasic leek onklopbaar, zij straalde dat ook uit en die finale zelf ook had een fantastische opbouw. Er is dus inderdaad een verschil als een landgenoot deelneemt, je mag dan toch een beetje subjectief zijn en de voorkeur uiten voor die landgenoot.”

106

5. “Stel dat u een belangrijk nieuwtje / schandaal aan het licht kunt brengen ten koste van uw relatie met sporter? Doet u dit of niet?” “Ik ben ook nooit uit op primeurs, mij kan het niet schelen of het nu een ander journalist is of ik die een bepaald nieuwtje naar buiten breng. Sporters waarmee ik een goede band heb, weten dat en vertellen zo veel meer aan mij dan tegen een journalist van de schrijvende , want deze zijn echt uit op primeurs. Vaak gebruik ik dan een omweg, ik speel het dan door naar een collega-journalist, zodat de link niet duidelijk is. Bijvoorbeeld de assistent-coach van Club Brugge, Jan Van Winkel, is één van mijn beste vrienden, als hij mij bepaalde informatie doorgeeft over de ploeg, dan geef ik dit door aan collega’s waardoor de link niet meer duidelijk is.”

6. Is neutraliteit mogelijk in de sportjournalistiek? Maakt dit de sportjournalistiek niet te saai bij sommige evenementen? “Ik denk dat wel, als ik een verslag breng over een Belgische competitiewedstrijd ben ik perfect neutraal. Het hangt wel af van de situatie, als het om België gaat tegen een ander land mag je toch een beetje chauvinist zijn. Het is niet omdat je neutraal bent, dat je niet kritisch mag zijn of dat je geen emoties mag uiten. Ik denk dus niet dat neutraliteit de sportjournalistiek saai maakt.”

7. Denkt u dat u soms onbewust uw voorkeur voor bepaalde sporters uit? “Nee niet echt, ik laat wel mijn afkeur voor lelijke voetbalschoenen blijken, dat is misschien wel subjectief. Sommige mensen vinden dit leuk, anderen minder. Ook over kapsels heb ik al verschillende keren mijn mening gezegd. Als ik bijvoorbeeld een speler van zie met een gekleurd kapsel en met blauwe en rode schoenen aan, dan mag je daarover toch iets grappigs zeggen. Dat kleurt uw verslaggeving. Dat is nu eenmaal mijn stijl.”

8. “Zijn sporters meer toegankelijk wanneer u ze meermaals bewierookt?” “Ik heb daar weinig last van ,maar ik heb al van verschillende journalisten van de geschreven pers gehoord dat ze dat wel aanvoelen. Zo wil Olivier Deschacht geen interviews meer geven aan Voetbalmagazine. Het zal dus wel een zekere invloed hebben op hun toegankelijkheid. Ik heb daar geen last van en mocht het wel zo zijn dan zou ik de objectiviteit in mijn verslaggeving niet verwaarlozen.”

107

9. “Maken de media een sporter groot en omgekeerd, kunnen de media een sporter kapot maken?” “Uiteraard, de media hebben een grote invloed, ik heb een passend voorbeeld, Kenny Beleay is al acht maal wereldkampioen bij het trialbiken maar wie kent hem in België? Hij mag overal in het buitenland shows geven, maar door onze eigen media wordt hij niet erkend. De media maakt of kraakt alles. Daarnaast spelen de prestaties ook zeker een rol.”

10. “Heeft sportverslaggeving invloed op de prestaties van een sporter?” “Ik weet het niet, ik denk dat het afhangt van de sporter zelf, hoe sterk ze zelf zijn tegenover kritiek. Het wordt wel vaak gezegd dat de media druk leggen op sporters maar ik twijfel daaraan. Stel dat ik zelf een topsporter zou zijn, dan zou dat toch geen invloed hebben op mijn prestaties.

11. “Wat is uw algemene opvatting over objectiviteit in de verslaggeving?” “Een sportjournalist moet neutraal blijven, hij mag zijn onderlinge vriendschapsbanden niet laten mee spelen. Daarnaast mag hij zijn emoties laten blijken, hij moet het publiek toch trachten te entertainen. In sommige omstandigheden, bijvoorbeeld als ons land speelt tegen een ander land, dan moet het mogelijk zijn om een voorkeur te hebben en een “wij-gevoel” te creëren.”

108

2.4 Interview met Renaat Schotte

Sportjournalistiek zelf

1. “Sportjournalistiek wordt vaak beschreven als een buitenbeentje in de journalistiek, en dan met name als zou ze minderwaardig zijn of niet altijd serieus genomen worden. Is dit momenteel nog altijd merkbaar, bijvoorbeeld bij omgang met collega's van de niet- sportredactie?” “Volgens mij is dit echt verleden tijd, sportjournalisten worden nu au sérieux genomen. Dit is ooit wel zo geweest, bij de VRT had dit te maken met de verhouding tussen de sportjournalisten en de zogenaamde intellectuelen van het algemene nieuws. Die tweedeling bestaat absoluut niet meer, tegenwoordig wordt zelfs opgekeken naar de sport binnen de nieuwsdienst omdat het zo goed scoort bij de mensen. Maar dit staat natuurlijk los van de kwaliteit van de verslaggeving, want het is niet omdat zoveel mensen ernaar kijken dat de berichtgeving ook goed en kwaliteitsvol is.”

2. “Wordt er aan onderzoeksjournalistiek gedaan door Vlaamse tv-sportjournalisten?” “ Ja, dat wordt gedaan maar in mindere mate door tv-sportjournalisten. Op tv heeft dit geen succes omwille van het feit dat wij een te klein zendgebied zijn. Het is moeilijk om van de onderzoeksjournalistiek te leven binnen de sportjournalistiek, Stel, wanneer je een reportage maakt over doping in de wielersport, dan zal dit je enige reportage blijven, want je zal later niet meer moeten terugkeren om te werken binnen dat wielermilieu, je bent dan verbrand. In een groter land, bijvoorbeeld Groot-Brittannië is dit wel mogelijk, zij hebben een groter zendgebied, je kan daar een reportage maken over doping in de wielersport, paardensport, snooker. De markt is veel groter, je hebt veel meer mogelijkheden. In Vlaanderen bestaat de sportjournalistiek eigenlijk maar uit voetbal en wielrennen.”

3. “Wat zijn volgens u de belangrijkste evoluties die de sportjournalistiek heeft doorgemaakt ?” “ Ik kan me enkel maar uitlaten over de periode midden de jaren negentig waarin ik begonnen ben als sportjournalist tot nu. De grootste evolutie die de tv-sportjournalistiek heeft doorgemaakt is de alomtegenwoordigheid van informatie. In het begin had je enkel de kranten, van internet was toen nog geen sprake. Nu heb je een explosie aan informatie en de onmiddellijke beschikbaarheid van informatie. Nu zijn er de computers met internetverbinding, de telexen die bijna voortdurend binnenlopen. Op deze manier wordt het 109

nieuws bijna onmiddellijk op antenne gebracht. Vroeger werd het nieuws vrijwel altijd met een dag vertraging gegeven, nu wordt het hooguit met een uur vertraging gegeven. Dit is volgens mij de grootste evolutie van de jongste vijftien jaar. De technologische ontwikkeling is ook te merken in de sportjournalistiek. Vroeger was er geen radio-uitzending, de wedstrijden werden niet uitgezonden, het was gemakkelijker voor de kranten om de koers te verkopen. De journalisten van de schrijvende pers konden het scenario van de wedstrijd bij van manier van spreken uit hun duim zuigen en verkopen, en dit werd ook geslikt door het grote publiek. Als je dat nu zou doen, zou dat niet meer werken. Tegenwoordig zijn de media bij de meeste sporttakken voorzien van hoogtechnologische apparatuur, bijvoorbeeld bij de Formule 1. Er zijn immens veel camera’s die de wedstrijd in beeld kunnen brengen, elk detail is geweten. ”

Contacten met sporters

1. “Is het belangrijk voor een sportjournalist om goede contacten te hebben in de sport?”

“ Hangt er een beetje van af wat de exacte job is, een columnist zoals Hans Vandeweghe gaat niet dikwijls sporters moeten contacteren, maar voor mij specifiek is dit heel belangrijk om een goed contact te hebben met de sportlui ,want anders kunnen zij je gewoon in de kou laten staan. Het is eigenlijk een kwestie van wederzijds respect. Het is niet de bedoeling wanneer je als sportjournalist aan een sporter een kritische vraag stelt dat je de sporter in kwestie ook schoffeert. Je moet ze in hun waarde laten. Ook sportlui die verliezen hebben een prestatie geleverd, het is niet omdat je niet wint dat je ze met de grond moet gelijk maken. Dit is eigenlijk mijn betoog, de werkelijkheid mag je niet zwart-wit weergeven, en dit is een beetje de tendens die aanwezig is binnen de moderne media om alles te polariseren, maar dit is bullshit. Nuance is de meester van het weergeven van de realiteit.”

2. “Mogen die contacten echt close zijn?”

“ Dat mag misschien wel maar volgens mij is dat echt niet nodig, want dit kan echt in de weg zitten wanneer een sporter in diskrediet wordt gebracht en het je kameraad is. Wat ga je dan doen? Hard aanpakken? Je houdt best enige afstand van de sporter.

3. “Mogen sportjournalisten soms in de rol van supporter kruipen?”

“ Eigenlijk nooit. Er is wel een verschil tussen carrément supporteren en op een gedreven en entertainende manier verslag brengen van een sporter. Bijvoorbeeld in de Ronde van Normandië waar er weinig Belgen meerijden en in een bepaalde rit rijden een Belg, een 110

Nederlander en een Fransman voorop, dan is het onnatuurlijk de verslaggeving niet meer te focussen op die Belg dan op die twee anderen ,want de kijker thuis is daar ook met bezig. Als je de kijker goed wilt bedienen, moet je dit doen vanuit het standpunt van die Belg. Je kan dit supporteren noemen, maar volgens mij is dit is een gezond chauvinisme en zolang dit gezond blijft, is er geen probleem. Het komt er eigenlijk op neer dat de journalist onpartijdig moet omgaan met informatie.

4. “Is dat moeilijk om dit in te tomen?” “Niet echt, als commentator ben je gefocust op de wedstrijd zelf, maar ik zie geen problemen dat landgenoten je voorkeur wegdragen en dat deze verslaggeving op een enthousiaste manier gebeurt.”

5. “Houdt u dan afstand van sporters?” “Mark Vanlombeeck heeft altijd gezegd dat je best een goed contact opbouwt met de sporters maar dat je er best geen kameraad van wordt. Ik denk dat hij hiermee de nagel op de kop heeft getikt. De verleiding is soms wel eens groot om close te zijn met een sporter maar de zin ontgaat me eigenlijk. Het is voor de sportjournalist in eerste plaats werken en het zegt me weinig om nadien nog potten te gaan pakken. Je komt mekaar natuurlijk wel eens tegen op een feestje maar ik denk dat dit normaal is wanneer je in een bepaalde branche werkt.”

6. “Hoe bouwt u contacten op met de sporters?” “ Ik onderneem daar niets speciaals voor, het maximale wat ik doe als ik een reportage gemaakt heb over een sporter, is die een kopie daarvan te bezorgen. Voor de rest probeer ik op alle mogelijke manieren een zo goed mogelijk contact te hebben zonder daarvoor te moeten flikflooien of mouwfrotten. Dat heeft allemaal geen zin, op deze manier dwing je geen respect af als verslaggever, je moet nog een beetje geloofwaardig blijven. Als je een slippendrager bent, gaat het niet lukken, dat gaat bovendien ook niet lang duren, dat blijft geen constante factor in dit wereldje.”

7. “Zijn er soms sporters die zelf contact opnemen voor interviews of die hun verhaal kwijt willen?” “Zelden, wat er wel gebeurt , is dat mensen uit de omgeving informatie doorgeven omdat ze denken dat dit relevant is, maar daar is niks mis mee, Dit is soms heel nuttige informatie, dit zijn goede bronnen waarvan je kan gebruik maken naast de bronnen waar je zelf op zoek naar gaat.”

111

8. Denkt u dat sommige contacten die u heeft met bepaalde sporters, de objectiviteit belemmeren? “Voor mij zelf kan ik maar één passend voorbeeld geven, mijn relatie met José De Cauwer. Ik ben begonnen in 1995 bij een betaalzender en José was daar toen commentator. Ik heb heel wat van mijn kennis over het wielrennen te danken aan hem. Hij is echt een goede kameraad, meer dan een gewone kennis. Toen hij in opspraak gebracht werd in verband met de “brievenbus-affaire”(dopingzaak) zag het er even naar uit dat ik naar hem ging gestuurd worden in verband met deze zaak. Ik ben blij dat het niet zover gekomen is, want ik zou een probleem gehad hebben. Had de VRT mij verplicht dan nog zou ik het geweigerd hebben en ik zou het ook geweigerd kunnen hebben, want in de deontologische codes van om het even welke redactie staat er dat een journalist niet kan gedwongen worden om een handeling te verrichten die ingaat tegen zijn professionele en persoonlijke overtuiging. Het is een beetje te vergelijken met wat de koning in het verleden heeft gedaan met de abortuswet, die hij niet wou ondertekenen omdat het niet strookte met zijn persoonlijke overtuiging. Deze zaak was wel levensbeschouwelijk, maar het is net hetzelfde binnen de journalistiek, als je als journalist vindt dat je te goed bevriend bent met iemand en je niet het vereiste harde interview kan afnemen, dan heb je als journalist het recht om het te weigeren omdat je het niet eerlijk kan doen. De VRT is een bedrijf par excellence waar veel over deontologie gediscussieerd en gecommuniceerd wordt en ik denk dat er geen probleem over gemaakt zou worden, ze zouden wel verbaasd zijn maar je weet niet hoe de relatie is van alle journalisten met de verschillende mensen in de wereld waarin ze actief zijn.”

9. Denkt u dat u onbewust bepaalde sporters waarmee het niet klikt, “benadeelt” in uw verslaggeving? “ In principe niet, maar de verleiding is natuurlijk groot. Misschien dat dit onbewust gebeurt dat je minder aandacht besteedt aan een bepaalde wielrenner. Het is menselijk, maar het mag eigenlijk niet. Je moet proberen op een objectieve manier verslag te brengen van de feiten en het is niet omdat wielrenner “X” je menselijk niet ligt dat je dit zomaar moet laten blijken. Ik zal wel eens tegen mijn cameraman zitten te mekkeren over een bepaalde renner maar dat is toch normaal dat het niet met iedereen klikt. Dit is menselijk!”

10. “Is het bij u al eens voorgevallen?” “Ik ben er eigenlijk niet met bezig, voor mij gaat de wedstrijd voorop en zijn de wielrenners gewoon acteurs. Ik maak mij sterk dat dit nog niet voorgekomen is. Johan Museeuw heeft mij wel eens hard aangepakt omdat ik na een bepaalde wedstrijd de eerste was die hem

112

interviewde. Hij zat een beetje op mijn kap. Hij heeft er ook in zijn boek naar gerefereerd, hij heeft zich ondertussen al 1000 maal geëxcuseerd, dat zijn er 999 te veel. Ik pak dit zeker niet persoonlijk en ik heb Museeuw daarom nooit anders benaderd of becommentarieerd. Dit heeft trouwens mooie televisiefragmenten opgeleverd, beelden die anders nooit de antenne hadden gehaald maar die ik aan mensen van amusementsprogramma’s doorleverde. Dit is op deze manier een eigen leven gaan leiden. Het bekendste fragment is toen hij de bus instapte na een rit van de 3-daagse van de Panne en ik hem vroeg hoe het met zijn conditie gesteld was terwijl hij de trappen van de bus betrad en zei :“ ik ga hoger en hoger en hoger. In die bus zat trouwens de jonge Tom Boonen, hij heeft het nooit met zoveel woorden duidelijk gemaakt maar hij heeft daar voor zichzelf uitgemaakt dat hij nooit op deze manier met de pers zou omgaan. Ik zeg het nogmaals, ik heb het Museeuw nooit kwalijk genomen, er waren enkele redenen voor zijn gedrag tegen de pers in het algemeen, het was dus niet enkel tegen mij maar tegen alle journalisten. er is een verschil tussen de Museeuw voor en na zijn motorongeval. Hij is toen op zijn hoofd gevallen en dat heeft geleid tot stemmingswisselingen. Mijn eerste contact met Museeuw was in de Ronde van Frankrijk in 1993 en dit verliep heel gemoedelijk, dit was in een hotelkamer. Ik heb daarna nog enkele mooie stukken rond hem gemaakt, er is een periode geweest dat hij mij dan negeerde en geen interviews wou geven ,maar nu is alles opgelost, er is daar niets van blijven hangen.”

11. “Wanneer u iets nadeligs weet over een bepaalde sporter, zou u dit al dan niet vertellen naargelang de band met hem/haar? Of geen onderscheid?” “Als die informatie relevant is, ga ik het zeker brengen, los van mijn relatie met die wielrenner. Dat heeft daar niets met te maken. Je moet gewoon oordelen of die informatie belangrijk genoeg is om mee te delen aan de wereld. De zaak rond De Cauwer was anders, dit zou een hard interview geworden zijn. Dit is niet te vergelijken met feiten ventileren. Als commentator is dit natuurlijk iets gemakkelijker. Wanneer er nieuws is of een ontwikkeling is in een zaak, dan breng je dat, dan doe je uw journalistieke plicht.”

12. “Ergert u zich soms aan collega’s die bepaalde sporters te vaak ophemelen?” “ Ik heb mij vroeger veel geërgerd maar de jongste tijd minder en minder puur omdat ik milder ben geworden met de jaren. Waar ik mij wel aan erger, is het feit dat men voetbal voorstelt als de populairste sport in België terwijl de realiteit uitwijst dat het wielrenner er naast staat en in bepaalde periodes van het jaar veel populairder is. Alles wat in het voetbal wordt uitvergroot -en ik vraag me soms af waarover het eigenlijk gaat, bijvoorbeeld blessures die in het voetbal zo worden uitvergroot- stellen in het wielrennen niets voor, los van de

113

specifieke aard van de blessures die voor een voetballer andere gevolgen heeft dan voor een wielrenner. Ik heb het moeilijk met het uitvergroten van bepaalde zaken. Je moet gewoon een getrouwe weergave van de realiteit geven en het niet nodeloos spectaculairder maken dan het al is.”

13. “Is het niet subjectief dat de Belgische sportjournalisten het veldrijden ophemelen?” “Wat het veldrijden betreft, dit is heel specifiek, wij zijn daar nu eenmaal de besten in, het is dus logisch dat we er veel aandacht aan besteden. Iedere journalist legt zijn eigen accenten. Er is daar veel kritiek op, maar ik maak me sterk dat ik de prestaties van Sven Nijs in het juiste perspectief plaats en dat ik ze niet ga overroepen. Ik stoor mezelf dat die prestaties onderschat worden. Dit komt doordat we nu eenmaal alleen staan aan de wereldtop. Dit is niet altijd zo geweest, het is de schuld van de andere landen, zij hebben afgehaakt of zijn blijven stilstaan. Andere landen hebben ook hun specialiteiten, Nederland heeft het schaatsen, de Noorse landen hebben het langlaufen. Niet elke sport kan wereldwijd scoren, er blijven regionale accenten. Het is fantastisch om te zien hoe het veldrijden geëvolueerd is van een sport met minieme media-aandacht naar het spektakel wat het nu is waarbij heel wat mensen plezier halen bij donkere winteravonden. Het is dus wel subjectief, wij vinden dat belangrijk, andere landen niet, maar daar is niets mis mee,vind ik. Wij zien dat als een absolute topsport maar andere landen hoeven dat niet te doen. Zoals wij geen bekende langlaufers kennen, zullen ze in Noorwegen Sven Nijs ook niet kennen. ”

Emoties en beleving

1. “Kan u uw emoties altijd onder controle houden? Welk sportevenement emotioneerde u tot nu toe het meest?” “ Ik hoop van niet (cynisch), ik denk het wel, al moet ik eerlijk toegeven toen Tom Boonen voor het eerst wereldkampioen werd in 2005 heb ik ook een vreugdekreet gelost en een vuist gebald na de aankomst, dit was bovendien mijn eerste wereldkampioenschap. Maar dit duurt maar enkele seconden, nadien zet je dit van je af en ga je op zoek naar Boonen en probeer je een goed interview af te nemen. Die klik maak je gemakkelijk, je bent gewoon tevreden dat een landgenoot gewonnen heeft, wat menselijk is. Als je op dat moment niets voelt, dan moet je een andere job zoeken. Het kan niet dat je zo maar noteert dat Boonen wereldkampioen geworden is en eerst eens gaat luisteren bij de verliezers. Je hoeft niet zot te zijn van de sport maar het helpt wel veel, als je die job niet met een zekere passie doet, hoe kan je dan gepassioneerd berichten over de sport, daar is niets mis mee, sport is emotie. En die emotie overbrengen naar de kijker hoort erbij. Zeker de manier waarop de sport nu gebracht wordt. 114

Het is een product, de hele wereld is een product geworden, de samenleving wil meeleven, de sport is daarvan een uiting. Zonder passie kan je daar natuurlijk ook verslag van brengen, als je echt gaat analyseren op het bot, is het maar een wedstrijd, dan hebben de mensen natuurlijk belangrijke dingen in hun leven maar door de mensen die hun daarin wel interesseren, wordt het wel belangrijk. Maar wat is belangrijk en wat niet? Dit is een hele filosofische discussie. De sport heeft de toeschouwers wel nodig, stel je voor dat de finale van -Roubaix gereden wordt voor een leeg Carrefour de l’arbre, dit zou niet hetzelfde zijn.”

2. “In welke situaties is het het moeilijkst om uw emoties te beheersen? En hoe beheerst u die het best?” “Dat is nooit heel moeilijk, als je echt spreekt over emoties, die duren maar heel eventjes en dan fixeer je u terug op uw job. Een verslaggever mag wel emoties tonen,maar mag er zeker niet in overdrijven. Dit zou in de weg zitten van de emotie van de kijker, die is slim genoeg om zelf zijn emotionele conclusie te trekken. Het is nooit nodig om de boel op te kloppen. Als er drama in de wedstrijd is, dan zal de kracht van het beeld wel sterk genoeg zijn. Toen Paolo Bettini de Ronde van Lombardije won één week nadat hij zijn broer verloor en vervolgens een zegegebaar maakte richting hemel dan was enige commentaar eigenlijk overbodig. De emotie zou even groot zijn zonder commentaa, want die beelden spraken boekdelen. Vorige zondag bijvoorbeeld in Paris-Roubaix heeft dat motorongeval me het meest geraakt omdat ik ook de wedstrijden volg op de motor. Bovendien gaf de Franse televisie ook geen herhaling, zodat je wist dat het erg was. Gelukkig zijn er geen doden gevallen. De valpartijen van Hoste, Flecha en Hushovd kort na elkaar, registreer je min of meer. Ik ga niet zeggen emotieloos, je bent wel opgewonden en je denkt wel van wat gebeurt er nu? Je analyseert dit ook maar je verliest je emoties niet. Het hoort er gewoon bij. Je voelt er natuurlijk wel iets bij, je ziet natuurlijk nooit graag een renner vallen, je voelt een soort van plaatsvervangende pijn. Je brengt wel een zekere emotie over als je over dergelijke zaken commentaar geeft.”

3. Denkt u dat journalisten van de niet-sportredactie even vaak hun emoties moeten beheersen? Of is de sportjournalistiek ook hier een buitenbeentje? “Ik weet dat niet zo zeer, dat hangt er vanaf. In een journaal is daar geen ruimte voor, in een rechtstreekse uitzending staat de poort wagenwijd open om gekleurder verslag te brengen. Volgens mij is daar ook niets mis mee. De feiten mogen wel niet opgeklopt worden, uit verband gehaald worden en te zwart-wit worden weergegeven. Ik denk dat de emoties zelfs groter kunnen zijn, als er een verslag uitgebracht wordt over een moordzaak of natuurramp dan komt daar ook heel veel emotie bij kijken. Daar wordt dus ook

115

op het emotionele gespeeld. Dat is dus echt geen unicum voor de sportjournalistiek, dit zit in elke journalistiek gebied. Maar ik vind dat ze bij rampen of moordzaken niet mogen overdrijven, daar gaat het over gebeurtenissen die u echt raken.”

4. “Denkt u dat het meeleven bij een bepaald evenement de objectiviteit belemmert?” “Normaal niet, maar ik hoop dat dit ooit wel eens gebeurt dat de sportprestatie op zich zo een indruk op mij maakt zonder dat de doorgave van informatie verhinderd wordt. Emotionele verslaggeving mag, maar niet als er daardoor een verdraaiing is van de feiten.”

5. “Men zegt dat een sportjournalist een passie moet hebben voor de sport maar daar dan ook objectief moet over kunnen berichten. Gaan die twee samen? ( door de immense beleving is dit volgens mij toch moeilijk…) “Objectiviteit bestaat niet in mijn ogen, ook niet in de algemene journalistiek. Objectiviteit betekent voor mij kunnen toegeven dat je subjectief bent, eerst en vooral accepteren en dan de werkelijkheid met al zijn nuances proberen weergeven, dit is volgens mij de dichtst benaderbare definiëring van objectiviteit. Elke visie is gekleurd, elke mens denkt onafhankelijk en vormt zich een idee van een nieuwsfeit. Als je dezelfde nieuwsfeiten vergelijkt , gebracht door verschillende journalisten, ga je verschillende accentjes krijgen. Die verschillen gaan niet groot zijn, maar de persoonlijkheid van de journalist speelt altijd onbewust mee.”

6. “Maakt u gebruik van het feit dat sporters meteen na een wedstrijd intenser/emotioneler reageren?” “Nee, ik niet. Dat zal zeker gebeuren bij anderen. Het is heel simpel om een sporter met tranen in de ogen te doen wenen door de juiste vragen te stellen. Het is en blijft een mens en het is niet fair om die emoties nog op te poken. Sport bevat al genoeg emoties, het is dus onnodig om nogmaals alles eruit te sleuren. Dit is emo-televisie en daar bedank ik voor en dat meen ik echt. Het moet kwaliteitsvol blijven.”

Allerlei vragen i.v.m. objectiviteit/emoties

1. “Zijn daar richtlijnen/gedragsregels voor die jullie krijgen van de redactie?” “ Nee, de verschillende hoofdredacties gaan gewoon uit van het gezond verstand van de journalist. Wanneer een journalist over de schreef gaat, wordt hij op het matje geroepen.”

116

2. “Is er een verschil in de beleving naargelang het belang van het sportevenement?” “ Ja, dat is normaal, je bent meer gefocusseerd als je weet dat je naar de Olympische Spelen gaat. Bij een kleinere wielerwedstrijd start de voorbereiding pas als ik de deelnemerslijst heb, meestal daags voordien. Voor de Olympische Spelen van London ben ik nu al bezig, en die beginnen pas over drie jaar. Je bent dan bezig met kleine dingetjes zodat het een afgewerkt verhaal is als de Spelen beginnen. De beleving is zeker intenser, het is een topevenement dat maar om de vier jaar plaatsvindt. Je leeft er eigenlijk vier jaar naartoe. Het is dus logisch dat je meer werk stopt in uw verslaggeving voor dergelijk evenement dan pakweg een kermiskoers.”

3. “Brokkelt de geloofwaardigheid van het wielrennen (en zo ook de beleving) niet af door al die dopingschandalen?” “ Voor mij niet, doping hoort nu eenmaal bij de sport; de berichtgeving daarover is logisch. Mocht ik het wielrennen niet graag zien, zou ik er al uit gestapt zijn na alles wat in de laatste jaren is gebeurd, maar ik ben gepassioneerd door het wielrennen. Daarom blijf ik verder doen, het is een toffe job.”

4. “Is er een verschil in verslaggeving wanneer er al dan niet een landgenoot deelneemt?” “ Ja, het is logisch dat je dat verslag dan kleurt vanuit het standpunt van die landgenoot, dit wekt het meest betrokkenheid en emoties los bij de kijker. Op deze manier wordt de verslaggeving aantrekkelijker. Wanneer echter de landgenoot geen rol van belang meer speelt, heeft het geen zin om zich langer dan nodig op hem te fixeren. Dan zou je echt subjectief bezig zijn want dan ga je te veel focussen op die bepaalde landgenoot. Wij Belgen zijn eigenlijk te weinig chauvinistisch, vooral als je het vergelijkt met de Fransen. Wij kijken vooral uit het standpunt van de wedstrijd. De Fransen focussen zich nogal vaak op hun helden ongeacht hun prestaties. Ik heb niets tegen die renners, maar wel tegen het onnodig uitvergroten. Ook de Nederlanders hebben zo een soort oranjegevoel. Wij hebben dat enkel op grote momenten en dan nog primeert de sportprestatie boven het nationaliteitsgevoel.”

5. “Stel dat u een belangrijk nieuwtje / schandaal aan het licht kunt brengen ten koste van uw relatie met sporter? Doet u dit of niet?” “ Ja, ik heb natuurlijk wel een gevoel bij wielrenner X of Y, maar ik zal het nooit laten om mijn journalistieke plichten niet te vervullen voor een relatie met een sporter.”

117

6. Is neutraliteit mogelijk in de sportjournalistiek? Maakt dit de sportjournalistiek niet te saai bij sommige evenementen? “Er is nooit sprake van echte neutraliteit. Ik herinner mij dat Ivan Sonck vroeger bij één van de grootste Europese prestaties van Club Brugge ijzig kalm bleef en gewoon de uitslag vernoemde. Dan mag je wel iets meer geven. Als dit neutraliteit is, dan is dit verkeerde neutraliteit. Ik vind dat sportjournalistiek per definitie gelijk staat met het doorgeven van emoties omdat sport werkt op emoties. Je kan meer dan bij algemene journalistiek die emoties uitspelen.

7. Denkt u dat u soms onbewust uw voorkeur voor bepaalde sporters uit? “Ik denk dat dit misschien tot uiting kan komen als je meer informatie over iemand geeft maar dit mag niet gezien worden als een vorm van partijdigheid of ingenomenheid. Als je sympathie voor iemand hebt, is het dikwijls gemakkelijker om toegang te krijgen tot bepaalde informatie en die dan ook te geven, vooral als ze relevant is. Ikzelf heb niet echt een voorkeur, het heeft te maken met een onbewuste sympathie en dit zorgt ervoor dat je meer bronnen hebt over een bepaalde sporter. Ik ben ook maar een mens en ik denk dat elke sportjournalist onbewust altijd wat regionaal denkt. Een gewone mens is toch ook voor een wielrenner van om de hoek. Het kan dus best zijn dat ik onbewust meer sympathie heb voor West-Vlaamse renners. Dit kan dus goed zijn, maar daar is niets mis mee. Het zou pas erg zijn dat je ontkent dat je een mens bent. Dan kun je per definitie geen goede verslaggever zijn wanneer je alles als voorwerpen en objecten gaat aanzien en alles gaat ontmenselijken.”

8. “Zijn sporters meer toegankelijk wanneer u ze meermaals bewierookt?” “Ik denk het niet, bij het wielrennen komt een wielrenner vooral in de media omdat het een deel is van zijn beroep. Zij gaan daar op een professionele manier mee om. Zij laten hun persoonlijke voorkeuren niet blijken. Ze zijn tegenwoordig zo gedrild dat ze hun sympathie of antipathie niet laten blijken.”

9. “Maken de media een sporter groot en omgekeerd, kunnen de media een sporter kapot maken?” “ Ik vind van niet, de sporter maakt zichzelf groot, de media kan een sporter wel mee maken en kraken, maar het is uiteindelijk toch de sporter zelf die met zijn prestaties zijn handtekening achterlaat en die door de grote mediabelangstelling kan scoren. De media zijn een soort van doorgeefluik. Bijvoorbeeld Frank Vandenbroucke, die heeft zichzelf groot gemaakt en daarom wordt hij nu nog altijd als een fenomeen aanzien. Zijn prestaties waren er

118

eerst, pas nadien hebben de media hem gemaakt en gekraakt. Hij heeft dit zelf gecreëerd door te zijn wie hij is en door zijn grillig levensverloop.

10. “Heeft sportverslaggeving invloed op de prestaties van een sporter?” “Ik denk dat wel, een sporter is ook maar een mens, sommige sporters zullen dan moeilijkheden ondervinden door de druk, andere zullen dat links laten liggen en nog andere zullen daaruit nog een extra motivatie uitputten.”

11. Wat is uw algemene opvatting over objectiviteit in de verslaggeving? “Er mogen geen zwart-wit benaderingen zijn, de werkelijkheid is grijs, de feiten mogen ook niet uitvergroot worden. Ook het emotionele aspect is belangrijk bij de tv-sportjournalistiek. Van de geschreven pers worden er meer analyses verwacht. Wanneer een sportjournalist erin slaagt om over zaken te schrijven waar niemand aan denkt, dan heeft hij een goed stuk geschreven”

119

2.5 Interview met Stijn Vlaeminck

Sportjournalistiek zelf

1. “Sportjournalistiek wordt vaak beschreven als een buitenbeentje in de journalistiek, en dan met name als zou ze minderwaardig zijn of niet altijd serieus genomen worden. Is dit momenteel nog altijd merkbaar, bijvoorbeeld bij omgang met collega's van de niet- sportredactie?” “Ja, eigenlijk wel, ik heb wel heel goede contacten met mensen van buiten de sportredactie en dan merk je als ze je wat beter leren kennen en merken wat je precies doet dan gaat dat weg maar ze hebben een soort van vooringenomenheid dat het een soort journalistiek is dat niet puur met feiten bezig is. Er is een onderlinge twist tussen de beide redacties. Er is wel een positieve evolutie, ik werk nu 3jaar op de sportredactie, in het begin was dat heel erg. Wij zaten in zo een heel klein lokaal bestemd voor de radiosportredactie en aan de overkant was er de nieuwsredactie, wij kwamen echt niet goed overeen. Nu zit alles samen en ik ben zelf ook veel meer in contact gekomen met mensen van het algemene nieuws. Je merkt wel dat het mindert, over het algemeen is er wel nog een klein verschil.”

2. “Wordt er aan onderzoeksjournalistiek gedaan door Vlaamse tv-sportjournalisten?” “Ja, maar te weinig, bijvoorbeeld de zaak Yé, dat was echt een vorm van een grondig onderzoek binnen de sportjournalistiek. In onderzoeksjournalitiek kruipt tijd, geld, energie en mankracht. Dat is het algemene probleem binnen de journalistiek, zowel voor de printmedia als voor de audiovisuele. Je hebt geld nodig om onderzoek te voeren en je moet er mensen voor vrij maken om zich daar op te storten maar tegenwoordig moet alles heel snel gebeuren, onmiddellijk resultaat opleveren en dat vind ik jammer, want er zijn toch bepaalde dingen die dieper onderzocht kunnen worden. Bijvoorbeeld een sportjournalist die zich voordoet als undercoverjournalist binnen het wielrennen om zo dopingnetwerken te ontrafelen maar daar is gewoon geen tijd voor. Dit zou een meerwaarde voor de journalistiek zijn.”

3. “Wat zijn volgens u de belangrijkste evoluties die de sportjournalistiek heeft doorgemaakt ?” “ Toen ik vroeger naar sportverslaggeving op televisie of radio keek/luisterde,gebeurde alles veel trager. Er was veel meer aandacht voor de lyriek, de heroïek en alles werd beschreven . Nu is alles snel, kort, bondig en flitsend, het mag niet te lang duren. Dat is toch een grote evolutie. Nu wordt er op de vergaderingen daags na een uitzending gehamerd op de tijdsduur 120

van het verslag. Ze geven je dan raad waar je het stuk nog kan inkorten maar dat het toch boeiend blijft. Een andere belangrijke evolutie is de ontwikkeling van de technische mogelijkheden, op dertig jaar is dat gigantisch maar zelfs op de drie jaar dat ik er werk zijn er al tal van nieuwigheden. Nu zijn er montage –en computersystemen die het mogelijk maken om alles snel te verwerken. De sportredactie en de openbare omroep zien het ook als hun taak om alle mogelijke middelen ter beschikking te stellen om de vraag van een groot deel van Vlaanderen te kunnen bevredigen. Alle nieuwe technische middelen worden ook vaak in de sport geïmplementeerd, die nieuwe snufjes worden uitgeprobeerd en wanneer ze succesvol blijken dan worden ze verder ontwikkeld, bijvoorbeeld die wagen met oogbol op het dak, op de Olympische Spelen werd dat uitgeprobeerd en nu zag je die wagen ook in verschillende wielerwedstrijden. Er is ook een evolutie in de toegankelijkheid van de sporter, vroeger kon je die gewoon benaderen, nu moet je eerst toestemming aan zijn omgeving vragen. Het is ook zo hoe populairder een sporter is, hoe moeilijker die bereikbaar is voor de media. ”

Contacten met sporters

1. “Is het belangrijk voor een sportjournalist om goede contacten te hebben in de sport?”

“Het kan in bepaalde gevallen heel nuttig zijn. Wanneer je goed overeenkomt met bepaalde sporters dan gaan die je sneller iets laten weten. Als journalist zijnde is dat toch hetgeen wat je wilt: dingen te weten komen. Dat is toch een belangrijk onderdeel van onze informatievergaring.”

2. “Mogen die contacten echt close zijn?”

“Niet te close. Dat is vaak het probleem, en dat is beetje mijn kritiek op bepaalde collega’s, ik ga nu geen namen noemen maar die collega’s circuleren zich vooral binnen het wielrennen. Zij zijn zodanig close en verweven in het systeem van het wielrennen dat het fucking moeilijk is om op een adequate objectieve manier verslag te brengen over een dopinggeval bij een sporter waarmee ze een close band hebben . Het is heel opvallend als er een dopingzaak binnen het wielrennen losbarst dat de journalisten die dan de reportage maken meestal niet de wielerjournalisten zelf zijn. Het is gewoon een kleine wereld en je hebt je contacten nodig. Het is dus superbelangrijk om goede contacten te hebben , maar het vormt ook een beperking. Het is een dubbeltje op zijn kant. Je moet op een gezonde manier overeenkomen met sporters. Eén van mijn beste vrienden vroeger was Cédric Van Branteghem, we gingen samen uit, we deden 121

echt van alles. Nu is dat veranderd, mede door mijn beroep, ik kom er wel nog met overeen maar niet meer zo persoonlijk als vroeger, het gaat puur om de sport nu. Dat zijn offers die je moet brengen zeker?

3. “Mogen sportjournalisten soms in de rol van supporter kruipen?”

“Op een wereldkampioenschap of ander groot evenement mag je toch achter je land staan. Je weet dat er miljoenen Vlamingen aan het kijken en luisteren zijn. Als sportjournalist moet je de objectiviteit behouden en die zal er wel zijn , maar je mag toch supporteren voor de Belgen en je emoties uiten. Je mag daar natuurlijk niet in overdrijven, je moet ook kunnen toegeven dat de tegenstander bijvoorbeeld beter was of dat het een fantastisch doelpunt was van hen of dat ze tactisch heel sterk zijn ,maar als de Belgen scoren dan ben je blij, dan ben je een beetje supporter. Je moet die emoties kunnen overbrengen.”

4. “Is dat moeilijk om dit in te tomen?” “Ik weet niet echt of die emoties echt ingetoomd moeten worden zolang je de informatie die je geeft juist en objectief is. Maar het is niet moeilijk om uw emoties onder controle te houden, want je bent je bewust dat je aan het werken bent met een microfoon aan de mond. Je mag wel blij zijn en roepen maar je maakt die klik automatisch. Je zit in die beslotenheid van uw werk, in uw kotje en je weet dat je aan het werken bent, ik ondervind echt geen problemen. ”

5. “Houdt u dan afstand van sporters?” “Ja, over het algemeen wel, ik stuur wel eens een berichtje of een mailtje naar sporters, eigenlijk gewoon om de contacten te onderhouden. Dit is heel belangrijk, je moet die betrokkenheid tonen. Het is belangrijk dat je er deel van uitmaakt, je mag die banden niet verliezen. Een goede vriendschapsband tussen een journalist en een sporter gaat niet, ik kan me wel voorstellen dat veel collega’s zeggen dat dit geen probleem is, maar ik vind dat dit niet kan. Het is belemmering op het werk en het wringt, niemand van de twee partijen zal het achterste van zijn tong laten zien en het belangrijkste in een vriendschap is dat je alles tegen elkaar kan zeggen. ”

6. “Hoe bouwt u contacten op met de sporters?” “Als beginnend journalist had ik het voordeel dat ik uit de atletiekwereld kwam, zo had ik in die wereld al heel wat contacten. Na verloop van tijd moet je ook over andere sporten verslag

122

uitbrengen en kom je ook die sporters geregeld tegen en maak je afspraken voor een interview. Op den duur zit je in een systeem, dat groeit automatisch. Bij sommige sporters gaat dat dan weer weg omdat het seizoen maar enkele maanden duurt, bijvoorbeeld bij de veldrijders.”

7. “Zijn er soms sporters die zelf contact opnemen voor interviews of die hun verhaal kwijt willen?” “Nee, bij mij toch niet. Het is wel geweten dat sommige managers hun spelers willen hypen om hun transferwaarde te verhogen en door hun contacten met journalisten van de geschreven pers komen die spelers dan in het nieuws. Op radio en televisie wordt dat niet gedaan.”

8. Denkt u dat sommige contacten die u heeft met bepaalde sporters, de objectiviteit belemmeren? “Nee, echt niet. Ik heb daarom eigenlijk wat afstand genomen van Cédric (Van Branteghem) en hij van mij, we voelden dat het niet zou gaan, maar ik ben er zeker van dat we na zijn actieve carrière terug naar elkaar zullen toe groeien. Ook met enkele sporters heb ik toch al het één en het ander meegemaakt. Ik ben afkomstig uit de atletiekwereld en zo heb ik een goede band met de meisjes die zilver behaalden op de Olympische Spelen, onder andere Kim Gevaert. Ik herinner mij nog op het afscheid van Kim op de Memorial Vandamme dat ik haar één kritische vraag stelde en dat ze er echt niet met kon lachen. Na het interview zei ze me dat het een geluk was dat ik het was die de vraag stelde. Dergelijke relaties zouden mij nooit belemmeren om toch kritisch en als een waardig journalist te werk te gaan. Nogmaals ik beschouw het als mijn plicht om mijn beroep op een adequate manier uit te voeren.”

9. Denkt u dat u bepaalde sporters waarmee het niet klikt, “benadeelt” in uw verslaggeving? “Ja, misschien gebeurt dat wel, dat is een goede vraag. Ik weet dat echt niet, het zou kunnen zijn dat je door een mix van bewust - onbewust minder aandacht gaat geven aan iemand die je minder goed kunt verdragen. Let wel, het uitgangspunt blijft wel dat je objectief moet blijven. Cruciale, relevante wedstrijdfeiten ga je sowieso altijd vermelden, ook als ze over diegenen gaan die je niet afkan. Als het om minder belangrijke feiten gaan, kan het wel zijn dat je ze vertelt als het over een sporter gaat waarmee je een goede band hebt en je niets zegt bij een sporter waarmee het niet klikt. Snap je? Het is moeilijk hé, die lijn? Ik vind dat niet zozeer minder objectief, het is eerder subjectiever ten opzichte van diegenen die je graag hebt.”

123

10. “Is het bij u al eens voorgevallen?” “Ik weet dat niet, ik ben toch nog nooit op het matje geroepen. Om de haverklap krijg je wel mails van luisteraars die vinden dat je hun favoriet niet goed belicht. Wij zijn verplicht om daar op te antwoorden.”

11. “Wanneer u iets nadeligs weet over een bepaalde sporter, zou u dit al dan niet vertellen naargelang de band met hem/haar? Of geen onderscheid?” “Ik blijf erbij, iedereen is voor mij gelijk. De vraag is natuurlijk wat er nadelig is, het moet altijd wel gaan over de sport, het moet relevant zijn. Als ik bijvoorbeeld hoor dat een sporter zijn vriendin bedriegt ,dan breng ik dat niet, Met de privésfeer wil ik me niet bemoeien, ik ben geen journalist van ‘Dag Allemaal’. Een uitzondering is het cocaïnegebruik van Tom Boonen, dat zou ik wel brengen. Dat komt wel uit zijn privésfeer maar Boonen is gewoon een icoon geworden en cocaïne is toch een veelbesproken pepmiddel, op zich gaat dat zijn sportprestatie niet beïnvloeden, maar het is zo groot dat het bijna maatschappelijk relevant is.”

12. “Ergert u zich soms aan collega’s die bepaalde sporters te vaak ophemelen?” “Ja, ik hou wel van lyriek binnen de sportverslaggeving. Dat kan maar dat mag niet overheersen. Ik kan mij ergeren wanneer een bepaalde prestatie overdreven in de verf wordt gezet. Sommige sportjournalisten kunnen hun sport- is het nu voetbal, tennis, wielrennen of gaat het om de meest kleine sporten- niet meer relativeren. Wanneer zij bezig zijn met hun verslag, gaan ze er zo hevig in op dat ze het overzicht verliezen. De ophemeling van een sportprestatie gebeurt daardoor net iets te veel. Ik vind dat dit kan, want sport is emotie. Maar soms vind ik dat net iets te veel.”

13. “Is het niet subjectief dat de Belgische sportjournalisten het veldrijden ophemelen?” “We brengen het ongelofelijk veel omdat we er goed in zijn. Mochten we er niet goed in zijn, zouden we het niet brengen, dat is inderdaad subjectief. Binnen die subjectiviteit van die keuze is het de opdracht van de sportjournalist om de objectiviteit te hanteren. ”

14. “Hoe plaatst u de Belgische sportjournalist qua objectiviteit tegenover de Europese sportjournalisten?” “Vrij goed, ik denk dat we heel objectief zijn, als je ons bijvoorbeeld vergelijkt met Nederlandse of Italiaanse sportjournalisten. De manier van vragen stellen, gebeurt veel subjectiever bij hen. Een Vlaming is voorzichtig, probeert zich zo dicht mogelijk bij de feiten

124

te houden en niet te veel die subjectiviteit te benadrukken. Qua objectiviteit mogen wij echt niet klagen.”

Emoties en beleving

1. “Kan u uw emoties altijd onder controle houden? Welk sportevenement emotioneerde u tot nu toe het meest?” “Ja, maar je mag er wel in opgaan. Je moet het kunnen overbrengen. Er is nog een verschil tussen radio en televisie, op televisie zien de mensen nog beelden, maar op de radio moeten ze het doen met enkel de stem van de commentator, de emoties op de radio mogen dus sterker zijn. Je moet eens het commentaar vergelijken van een radioverslaggever en een televisiecommentator. Op de radio vallen er veel meer woorden en gaat de stem van de verslaggever nog sterker crescendo bij bepaalde spannende fases. Het feit dat je er in opgaat, maakt het net mooi maar je mag nooit de controle verliezen. Het is dus de kunst dat je emoties kunt beperken. Je mag niet over de schreef gaan. Er zijn al enkele momenten geweest waar mijn beleving intenser was, maar ik durf mij daar nog niet over uitspreken omdat ik nog geen Olympische Spelen of Wereldkampioenschap becommentarieerd heb. Dat zijn volgens mij echt kippenvelmomenten.”

2. “In welke situaties is het het moeilijkst om uw emoties te beheersen? En hoe beheerst u die het best?” “Ik denk dat ik altijd mijn emoties kan beheersen, maar het moeilijkst zijn volgens mij dramatische, tragische gebeurtenissen. Ik heb dat gelukkig nog niet meegemaakt maar ik ben er soms wel bang voor dat zoiets zou gebeuren. Er zijn genoeg voorbeelden uit de geschiedenis van de sport. Ik weet echt niet hoe ik daarop zou reageren als ik een live verslag zou moeten brengen. Ik denk er soms wel eens aan. Met iets positief of fantastisch zou ik minder problemen hebben, je kan dat gemakkelijker plaatsen. Je moet gewoon rustig kunnen blijven, maar dat geldt voor alles. Je beseft dat je in dienst van het volk staat en je kan automatisch je emoties onder controle houden. ”

3. “ Is de betrokkenheid niet groter doordat u zelf atletiek gedaan hebt?” “Ja, bij atletiek kan ik perfect inschatten wat een bepaalde prestatie inhoudt. Ik merk bij mezelf dat ik er iets meer door geraakt ben. Dat is eigenlijk subjectief door mijn invalshoek, door mijn eigen ervaringen, ik kan het beter inschatten doordat ik er zelf nog gestaan heb.

125

4. Denkt u dat journalisten van de niet-sportredactie even vaak hun emoties moeten beheersen? Of is de sportjournalistiek ook hier een buitenbeentje? “Ik denk het wel, een politiek journalist misschien iets minder, maar een journalist die verslag moet brengen van een tragische gebeurtenis zoals een brand, ramp, moord, verkeersongeval zeker wel. Dit zijn levensbeschouwelijke zaken. Of de emoties die een oorlogsjournalist beleeft, zijn nog zo veel intenser. In de sportjournalistiek komen de emoties wel elke keer terug.”

5. “Denkt u dat het meeleven bij een bepaald evenement de objectiviteit belemmert?” “Nee, zeker niet. Ik ben ervan overtuigd dat meeleven een noodzaak is als je een goede sportverslaggever wilt zijn. Maar meeleven en objectiviteit gaan, volgens mij, hand in hand. Zonder enig probleem.”

6. “Men zegt dat een sportjournalist een passie moet hebben voor de sport maar daar dan ook objectief moet over kunnen berichten. Gaan die twee samen?” “Ja, zonder enige twijfel. Het is toch een uitgangspunt dat uw beroep iets is dat je graag doet. Dat staat voor mij gelijk met passie voor de sport, ik zou het jammer vinden, mocht de combinatie er niet zijn. Ik vind het echt geen probleem om als gepassioneerd sportjournalist toch objectief over de sport verslag te brengen.”

7. “Maakt u gebruik van het feit dat sporters meteen na een wedstrijd intenser/emotioneler reageren?” “Ja, dat is leuk hé. Dat is misschien een beetje misbruik maken maar uiteindelijk is het dat wat je wilt horen. Afgelopen wereldkampioenschap veldrijden had ik meteen na de finish een interview met Lars Boom die misnoegd was over het feit dat de Belgische supporters hem uitjouwden. Ik ben er zeker van dat wanneer ik het interview een halfuur later had afgenomen, Boom veel rustiger zou reageren, maar je maakt nog altijd radio of televisie. Sport blijft voor de mensen een ontspanning. Dat maakt het kruidig en leuk. Ik vind wel dat je dan als sportjournalist moet benadrukken in welke situatie de sporter zit, bijvoorbeeld bij Boom vermelden dat het nog een jonge wielrenner is die een flapuit is.”

126

Allerlei vragen i.v.m. objectiviteit/emoties

1. “Zijn daar richtlijnen/gedragsregels voor die jullie krijgen van de redactie?” “Ja, we krijgen richtlijnen. Zo hebben we een algemeen VRT-boekje met de deontologische principes gekregen. Voor de sport zelf krijgen we richtlijnen van onze baas. Specifiek voor de wielerjournalisten heeft onze baas ook een mail rondgestuurd, want vroeger deden Wuyts, Van Nieuwkerke enBerteele bijna alle ploegvoorstellingen van wielerploegen tegen een mooie vergoeding en dat was een bedreiging voor de objectiviteit. Onze baas vond dat niet meer kunnen. Dat was eigenlijk ook om achterklap te vermijden.”

2. “Is er een verschil in de beleving naargelang het belang van het sportevenement?” “Ja, zeker. Als het een kampioenschap is of zo, dan merk je dat de belangstelling veel groter is. Als je merkt wat jij aan het vertellen bent dat de mensen daarop aan het wachten zijn, dan merk je dat de spanning ook aanwezig is. Het enthousiasme is dan groter.”

3. “Brokkelt de geloofwaardigheid van het wielrennen (en zo ook de beleving) niet af door al die dopingschandalen?” “Bij voetbal niet, denk ik. Wielrennen heeft een heel moeilijke periode achter de rug maar dat zit zo verweven in de Vlaming zijn hoofd, dat het wielrennen altijd populair zal blijven. Wat onze beleving betreft, die is wat veranderd omdat je je niet meer volledig bloot kunt geven over een prestatie omdat je je achteraf wel eens bedrogen kunt voelen. Je gaat voorzichtiger worden, wat wel de objectiviteit ten goede kan komen. Maar je mag ook niet te veel vraagtekens stellen, want dat zou een belemmering kunnen vormen.”

4. “Is er een verschil in verslaggeving wanneer er al dan niet een landgenoot deelneemt?” “Ja, je gaat je meer focussen op die landgenoot, Stel dat er een atletiekwedstrijd is zonder landgenoten dan ga je gewoon de wedstrijdfeiten weergeven maar zit daar één Belg bij dan ga je je focussen op die landgenoot. Van daaruit vertrekt uw verslag eigenlijk. Is dat subjectiviteit? Ja en nee, je gaat je wel toespitsen op die Belg maar je blijft wel objectief verslag brengen over de wedstrijd zelf, als hij goed loopt, vermeld je dat, loopt hij slecht, dan zeg je dat ook. Je bent toch nog altijd een vertegenwoordiger van de openbare omroep van uw land dus is het toch normaal dat je uw verslag gaat toespitsen op die landgenoot. Het zou maar raar zijn, mocht dat niet gebeuren. Wanneer de landgenoot geen rol van betekenis speelt dan is het logisch dat je je meer op de wedstrijd zelf richt.”

127

5. “Stel dat u een belangrijk nieuwtje / schandaal aan het licht kunt brengen ten koste van uw relatie met sporter? Doet u dit of niet?” “Ja, zeker en vast. Ik heb het daar al paar keer met Cédric (Van Branteghem) over gehad. Misschien ben ik daar nog naïef in, maar ik ben nog jong. Ik beschouw het als mijn taak om dat nieuws te brengen. Ik zal het niet uit handen geven, is dat nu slecht nieuws over iemand dat je kent dat ga ik mij echt niet aantrekken. Het is gewoon de waarheid, de harde feiten. Als de sporter in kwestie een beetje nadenkt, zal hij ook wel begrijpen dat ik het moet brengen. Nogmaals het moet belangrijk zijn voor de sport, het moet consequenties hebben voor de sporter en voor de sport in het algemeen, ook al gaat het over een goede vriend. Hij doet zijn beroep en ik het mijne. Punt!”

6. Is neutraliteit mogelijk in de sportjournalistiek? Maakt dit de sportjournalistiek niet te saai bij sommige evenementen? “Ja, dat is mogelijk. Neutraliteit stel ik gelijk aan objectivitei, maar wel met de nodige dosis emotionaliteit. Ik vind het wel vanzelfsprekend wanneer er een landgenoot deelneemt dat je dan die betrokkenheid benadrukt. Neutraliteit is niet saai, want het sluit geen emoties uit.”

7. Denkt u dat u soms onbewust uw voorkeur voor bepaalde sporters uit? “Ja, misschien wel. Een mens heeft altijd voorkeuren maar als een wedstrijd aan de gang is, ga ik er niet zo zeer met bezig zijn of ik deze sporter wel of niet ken. In mijn kindertijd was ik supporter van Lokeren, maar ik zou er geen enkel probleem met hebben om een kritisch en objectief radioverslag te brengen. Ik denk eerder dat ik nog kritischer zou zijn zodat niemand kan merken dat ik een voorkeur voor Lokeren heb. Je mag echt niet subjectief zijn, dat wordt echt gehoord door de mensen.”

8. “Zijn sporters meer toegankelijk wanneer u ze meermaals bewierookt?” “Ik denk eigenlijk van wel, maar dat is natuurlijk ook niet de bedoeling van een sportjournalist. Je doet dat enkel als hij echt goed is of hij een mooie prestatie levert maar ik denk wel dat een sporter toegankelijk is als je een positief en mooi verhaal brengt over hem. Ik zou er ook niet van schrikken dat er sportjournalisten zijn die sporters gewoon bewieroken om zo hun contacten te behouden, iedereen heeft nu eenmaal zijn manier van werken. We werken allemaal voor Sporza in dit geval maar we blijven allemaal individuen. Het is een harde wereld.”

128

9. “Maken de media een sporter groot en omgekeerd, kunnen de media een sporter kapot maken?” “Ongetwijfeld, maar als later blijkt dat het een luchtbel was, dat de prestaties niet volgen, dan is het snel voorbij. De media heeft zo een grote invloed, vooral de televisie. Het kan sturen wat de mensen denken op straat, het kan sponsors aanzetten, maar het kan ook alles kapot maken door één negatief verhaal te brengen. Dat wordt dan zo uitvergroot. Daarnaast is het zo wanneer de televisie geen bericht brengt over een zaak dan is er nauwelijks iets aan de hand. Televisie heeft zo een gigantische en heel belangrijke invloed.”

10. “Heeft sportverslaggeving invloed op de prestaties van een sporter?” “Als sporter ga je gewoon naar de wedstrijd en trek je je het niet zo aan aan wat de media over je brengt.. Als je je daar mee bezighoudt dan ben je er niet klaar voor. Als sporter ben je bezig met de sport en niet met wat de sportjournalisten over u zeggen. Het hangt eigenlijk van persoon tot persoon af.”

11. Wat is uw algemene opvatting over objectiviteit in de verslaggeving? “Als ik het toespits op Vlaanderen of België, dan is het globaal wel goed gesteld met de objectiveit. Elke sportjournalist moet -bij om het even wat hij doet- de objectiviteit in zijn achterhoofd houden. Emoties zijn heel belangrijk, ze moeten er zijn, ze zijn inherent aan de sportjournalistiek maar mogen niet ten koste gaan van de objectiviteit. Absolute objectiviteit is niet te benaderen omdat de mens een subject is, je bent sowieso subjectief. De volledige 100% neutraliteit is een utopie. Er is altijd een mix van objectiviteit en subjectiviteit met de verhouding 95%-5%. De emoties zelf hebben niet zo een grote invloed, je kan misschien lyrischer zijn bij bepaalde feiten maar zolang je die feiten juist weergeeft, is er niets aan de hand. De objectiviteit bij radio en televisie is beter dan die bij de geschreven pers. Dit komt doordat bepaalde voetbalmanagers journalisten manipuleren om berichten te brengen die al dan niet waar zijn maar vooral dienen om de waarde van spelers te verhogen. Bij radio en televisie gebeurt dat niet omdat wij nauwelijks geruchten brengen.”

129

Bijlage 3: Uitgeschreven diepte­interviews met de sportjournalisten van de VTM

3.1 Interview met Dirk Deferme

Sportjournalistiek zelf

1. “Sportjournalistiek wordt vaak beschreven als een buitenbeentje in de journalistiek, en dan met name als zou ze minderwaardig zijn of niet altijd serieus genomen worden. Is dit momenteel nog altijd merkbaar, bijvoorbeeld bij omgang met collega's van de niet- sportredactie?” “Minderwaardig is misschien een te straffe term, maar ik denk dat elke sportjournalist in zijn carrière wel eens tegenkomt dat er een beetje neergekeken wordt naar hem of haar. Het komt ook altijd op de laatste plaats en als er moet ingeleverd worden wat ruimte betreft op de televisie wordt er altijd eerst gesneden in de sport tenzij er echt hard en heel recent nieuws is. ”

2. “Wordt er aan onderzoeksjournalistiek gedaan door Vlaamse tv-sportjournalisten?” “Niet of nauwelijks, want als ik denk aan onderzoeksjournalistiek dan gaat het echt over je wekenlang vastbijten in een dossier. De zaak Ye vond ik niet echt onderzoeksjournalistiek, de basis werd gelegd door de mensen van Sport/Voetbalmagazine met name Jan Hauspie maar wat ze er achteraf nog van gebakken hebben bij andere media was eigenlijk veel te oppervlakkig om die straffe term te verdienen. ”

3. “Wat zijn volgens u de belangrijkste evoluties die de sportjournalistiek heeft doorgemaakt ?” “ Dat zit eigenlijk in een aantal van de Olympische principes, het moet veel sneller gaan en je moet ook veel meer brengen bij sommige evenementen. Dat kan niet anders dan dat het de oppervlaktewerking in de hand werkt. Een andere heel belangrijke evolutie is volgens mij ook dat er veel meer live-uitzendingen zijn. Ik heb het hier niet zo zeer over het nieuws maar over het coveren van livesport. De live-evenementen primeren op gelijk welke andere berichtgeving. Dat is volgens mij de belangrijkste evolutie. Dat brengt ook met zich mee dat je een soort van mechanisme hebt wanneer het niet live op televisie te zien is dat het ook bij

130

andere media ook veel minder aandacht krijgt. Bij de televisie werkt het als het volgt: als een zender de televisierechten niet heeft dan moet het al echt Olympische Spelen, WK of EK voetbal zijn voor men er behoorlijk wat aandacht aan besteedt. Het is bovendien ook belangrijk of er al of niet Belgen of Vlamingen deelnemen. Die selectie is veel strikter geworden. Dit is volgens mij niet minder objectief, de journalisten zijn er zich volledig van bewust wat ze doen en wat de parameters zijn die ze altijd moeten gebruiken bij om het even wat ze aan het doen zijn. Ze moeten altijd enkele parameters respecteren en als ze dat doen blijft het net zo goed objectief.”

Contacten met sporters

1. “Is het belangrijk voor een sportjournalist om goede contacten te hebben in de sport?”

“Nee, ik denk niet dat dit belangrijk is tenzij je ergens anders op doelt. Het is voor mij niet nodig om de doelman van Chelsea persoonlijk te kennen om daar iets mee te kunnen doen. Ik denk dat het eigenlijk vaak een nadeel is als je ze te goed kent.”

2. “Mogen die contacten echt close zijn?”

“Ik ken enkele sportjournalisten waarvan ik vind dat ze te close contacten hebben en dat zorgt toch voor een belemmering op de objectiviteit. Daar blijft toch altijd iets van hangen. Ikzelf ben een heel grote fan van KV Mechelen, dat heeft mij zelden of nooit in mijn objectiviteit belemmerd, maar omdat wij (VTM) nu de afgelopen jaren minder met het Belgisch voetbal te maken hebben, heb ik mij bij verschillende gelegenheden ge-out als supporter van Mechelen. Dus als wij ooit nog iets te maken zullen krijgen met het Belgisch voetbal en KV Mechelen dan zal ik het laten, niet omdat ik me zou misdragen maar omdat ik denk dat er verdachtmakingen zouden komen. Ik zou het zeker wel kunnen en ik denk dat ik veel strenger voor Mechelen zou zijn net zoals supporters dat zijn voor hun ploeg. Toen we vroeger wel de uitzendrechten hadden van het Belgisch voetbal kwamen de contacten meer van pas, je kwam de voetballers vaker tegen, maar daar heb ik ondervonden dat het geen kwaad kon als het er heel oppervlakkig aan toe ging. Het is wel goed als je iemand gewoon rechtstreeks kunt bellen om te vragen voor een interview.”

131

3. “Mogen sportjournalisten soms in de rol van supporter kruipen? Is dat moeilijk in te tomen?”

“Tot op zekere hoogte mag dat wel, het publiek verwacht dat ook voor een stuk, als ik het echt over verslaggeving heb, dan moeten we daar niet de grote principes van de objectieve journalistiek verwachten, dat is meer entertainment, dat is helemaal anders dan het uitspitten van een omkoopschandaal of het onderzoeken van de grote economische waarde en krachtverhouding in de sport. Dat is iets helemaal anders. Er zijn ook heel wat journalisten die rechtveren op de perstribune als hun land of een team uit hun land scoort. Ik vind het delicaat om te supporteren voor een club uit uw land want dan ga je ook ontzettend veel mensen irriteren. Bij een land zelf komt dat gevoel vanzelf, eigenlijk onnaturel. Die passie op dat moment of die betrokkenheid, het komt of het komt niet. Daar zou ik niet bij voorbaat een regel voor willen schrijven. Ik vind niet dat we echt een “wij-gevoel” moeten creëren. De marketing die daar rond hangt, mag dat voor mijn part doen. Maar het komt vaak vanzelf en dat mag je niemand kwalijk nemen. Als je daar gaat zitten met een preuts mondje en als een lijk bidden dan zal het nooit komen dan ga je ook qua beleving heel slechte commentaar geven.”

4. “Houdt u dan afstand van sporters?” “Niet bewust, maar ik ga ook niet bewust vriendschapsbanden aanknopen met sporters. Een goede verstandhouding tussen beide partijen is belangrijk.”

5. “Hoe bouwt u contacten op met de sporters?” “Dat gaat eigenlijk vanzelf. Je komt die al eens tegen in de marge van bepaalde festiviteiten. Een heel belangrijk evenement daarin is het gala van de Gouden Schoen bijvoorbeeld. Ik ben nu bijna 25jaar sportjournalist maar ik kan de gelegenheden waar ik doorgezakt ben met de voetballers, en dan eigenlijk vooral nog ex-voetballers, op één hand tellen, misschien zelfs op drie vingers.”

6. “Zijn er soms sporters die zelf contact opnemen voor interviews of die hun verhaal kwijt willen?” “Nee, dat is nog nooit gebeurd. Dit heeft dan ook weer te maken doordat we eigenlijk geen vast programma meer brengen rond het Belgisch voetbal maar ook in die periode dat we wel de rechten hadden, kan ik mij toch niet herinneren dat er sporters op me af kwamen.”

7. Denkt u dat sommige contacten die u heeft met bepaalde sporters, de objectiviteit belemmeren? 132

“Nee, onder de voetballers zitten geen vrienden van mij en dan nog zou ik er geen probleem met hebben om mijn job op een adequate manier uit te voeren. Je wordt enthousiast door mooi voetbal of mooie doelpunten en niet zo zeer door personen of teams.”

8. Denkt u dat u onbewust bepaalde sporters waarmee het niet klikt, “benadeelt” in uw verslaggeving? Is het bij u al eens voorgevallen?” “Nee, ik ben een absolute ‘Cristiano Ronaldo’- hater maar ik ga nooit zeggen dat hij niet kan voetballen want het is natuurlijk een fantastische voetballer, maar ik vind het echt een ettertje. Hij zoekt ook die rand, hij is een grote komediant, hij sterft elke keer als hij een klein beetje benadeeld wordt. De tranen staan bijna altijd in zijn ogen, hij lokt dat zelf voor een stuk uit. Ik denk ook niet dat het zo belangrijk zou zijn, mocht ik er een paar keer naast zitten omdat ik heel hard twijfel aan zijn oprechtheid, want het omgekeerde is net zo goed waar. Ik zal er evenveel intrappen als het niet het geval is. ”

9. “Wanneer u iets nadeligs weet over een bepaalde sporter, zou u dit al dan niet vertellen naargelang de band met hem/haar? Of geen onderscheid?” “Het hangt af of het uit de privésfeer komt of het een nieuwtje is dat belang heeft voor de sport. Als het uit de privésfeer komt dan heeft er niemand zaken mee. Als het relevant is voor de sport en voor zijn prestatie dan wel. Dit kan inderdaad vervelend liggen als je zo iets moet brengen over een sporter met wie je een goede band hebt. Dit is dan ook één van de redenen waarom ik geen vrienden heb onder de sporters net zoals ik hoop dat ook de politieke journalisten geen goede vrienden hebben onder de politici.”

10. “Ergert u zich soms aan collega’s die bepaalde sporters te vaak ophemelen?” “Nee, niet echt. Ik erger mij soms in een bepaald type van naïviteit, het gaat dan vooral om het feit dat sommige sportjournalisten bepaalde exploten of prestaties veel te snel wereldniveau toedichten. Bijvoorbeeld op de Belgische voetbalvelden vallen er volgens sommige journalisten wekelijks drie werelddoelpunten, dan kan toch niet. Je zou nog beginnen denken dat we de beste competitie van de wereld hebben.”

11. “Wat vond u van de verslaggeving van Peter Morren tijdens Liverpool-Standard?” “Ik vind niet dat Peter daar te emotioneel of subjectief was, hij verklankte op een goede manier wat een Standard supporter voelt, maar hij was even uit het oog verloren dat er 70% van ons land voor Anderlecht of Brugge supportert en het was daarom dat er zoveel mensen commentaar gaven. Ik ben zijn baas en moet hem daarover beoordelen. Ik snap dat het

133

gebeurd is, ik kan me alleen maar invoelen in zijn situatie omdat er daar iets vrij uitzonderlijk dreigde te gebeuren.”

Emoties en beleving

1. “Kan u uw emoties altijd onder controle houden? Welk sportevenement emotioneerde u tot nu toe het meest?” “Heel moeilijk maar dat hoeft ook niet, vind ik. Vooral bij live-verslaggeving moet je toch wat enthousiasme overbrengen naar de kijkers. Het is een soort van entertainment. Je kan de grens echt niet kanaliseren, het gebeurt minder bij wedstrijden uit de Champions League maar wel meer bij wedstrijden van de nationale ploeg. Dan is me dat wel eens overkomen. Als ik die dingen dan terughoor, vind ik het raar dat ik zo het noorden kan kwijt zijn. Dat komt puur door het enthousiasme. Ik herinner mij nog zo een wedstrijd tussen België en Kroatië bij een doelpunt van . Die bal ging eerst een paar keer tegen de lat voor hij in doel verdween, dat is puur adrenaline, enthousiasme en passie. De wedstrijden van de nationale ploeg of wedstrijden in de eindfase van een tornooi emotioneren u het meest, dat raakt u dan. Je bent dan onder hoogspanning , alles tintelt wel, je hebt het gevoel dat je iets ongelofelijks meemaakt. Het klinkt misschien heel raar maar als je commentaar geeft, voel je je zo betrokken, Je loopt er dan eigenlijk, zij het verbaal, tussen, je hebt het gevoel dat je iets heel speciaals meemaakt dat niet veel mensen meemaken. Dat gevoel overmant u en op deze manier geraak je geëmotioneerd. ”

2. “In welke situaties is het het moeilijkst om uw emoties te beheersen? En hoe beheerst u die het best?” “ Ik denk dingen waarbij er onverwachte wendingen gebeuren, bv. als een ploeg bij voorbaat gewonnen is en toch onderuit gaat.”

3. Denkt u dat journalisten van de niet-sportredactie even vaak hun emoties moeten beheersen? Of is de sportjournalistiek ook hier een buitenbeentje? “ Als je denkt aan verslaggeving bij bepaalde zeer dramatische gebeurtenissen dan is dat eerder emotie aan de andere kant, dat is dramatiek. Bijvoorbeeld bij een bloedige aanslag of een natuurramp. Ik denk dat dit heel moeilijk is, veel moeilijker dan de emoties die wij als sportjournalisten ervaren. Het referentiekader is bij de algemene journalistiek heel direct, als het gaat om kinderen, familie, bijna iedereen heeft familie (velen hebben kinderen), maar niemand of weinigen kennen iemand die een finale van de Champions League heeft gespeeld. 134

Dat is iets heel vreemd. In de sportjournalistiek wordt het veel emotioneler, soms tot tranen toe, als er Belgen bij betrokken zijn, dan hoor ik wel knikken en snikken in stemmen van betrokken verslaggevers. Bijvoorbeeld bij de Gouden medaille van Tia Hellebaut, dat is een meisje van bij ons, dat is zoveel directer, dat kan je aanraken.”

4. “Denkt u dat het meeleven bij een bepaald evenement de objectiviteit belemmert?” “Nee, ik denk dat je als sportjournalist moet meeleven maar dat dit de objectiviteit niet in de weg staat. Het is niet objectief als je de wedstrijdfeiten anders gaat zien dan ze zijn, bijvoorbeeld Hands roepen terwijl het zo niet is of er een kleine twijfel is. Als je dan erna in de herhaling ziet dat het duidelijk geen overtreding was, dan moet je dat ook zeggen. Daarom ben je best altijd een beetje voorzichtig. Ik denk dus dat absolute objectiviteit (zo goed als) mogelijk is in de sportjournalistiek want je gaat je zelf moeten corrigeren als je liegt en ik denk niet dat je bewust gaat liegen. Niemand doet dat, ook niet in het heetst van de strijd. Iedereen blijft fundamenteel bij de feiten bij wat hij ziet. Het speelt ook een rol dat je op een goede plaats zit en je herhalingen krijgt op de monitor.”

5. “Men zegt dat een sportjournalist een passie moet hebben voor de sport maar daar dan ook objectief moet over kunnen berichten. Gaan die twee samen? ( door de immense beleving is dit volgens mij toch moeilijk…) “Ja, zeker en vast. Je moet zeker passie hebben als je een live-commentator of verslaggever bent. Daarnaast is er nog een andere reden waarom je gepassioneerd moet zijn, er zijn namelijk zoveel ins and outs bij sport en alle dingen die je gespecialiseerd gaat doen dat je alleen maar als je gepassioneerd bent echt alle dingen oppikt die je moet weten als je ergens naartoe gaat. Als die passie er niet is, dan moet je bijvoorbeeld na het weekend nog opzoeken naar de resultaten van wedstrijden op zaterdag terwijl een gepassioneerd sportjournalist de zaterdag alle uitslagen al kent.”

6. “Maakt u gebruik van het feit dat sporters meteen na een wedstrijd intenser/emotioneler reageren?” “Nee, is wel eens gebeurd met Ulla Werbroeckx op de Olympische Spelen waar ze goud verwachtte in Barcelona 1992 toen ze tijdens het interview begon te wenen, maar ze vond dat zelf niet erg. Ik heb daar een heel mooi stuk gemaakt over de kwetsbaarheid van topsporters. Ik denk ook niet dat sportjournalisten inspelen op het feit dat sporters meer zeggen net na afloop van de wedstrijd, het is gewoon klassiek dat er meteen quotes moeten verzameld

135

worden want twintig minuten na een wedstrijd eindigt de uitzending en vertrekken de sporters met de bus. Als ze het in die eerste dertig minuten niet doen, dan hebben ze niets.”

Allerlei vragen i.v.m. objectiviteit/emoties

1. “Zijn daar richtlijnen/gedragsregels voor die jullie krijgen van de redactie?” “Ja, de algemene deontologische codes en daarnaast bestaat mijn taak er ook uit om er heel dicht op te zitten en alles te zien. De sportjournalisten moeten heel correct zijn en toch heel gepassioneerd meeleven. Wanneer een sportjournalist zich amuseert, wil ik dat horen. Als hij zich niet amuseert, moet hij toch trachten dit op een goede manier te brengen. Niemand is gebaat bij een journalist die blijft herhalen dat het een slechte wedstrijd is, omgekeerd ook niet, een journalist mag niet overdrijven met bepaalde feiten op te hemelen.”

2. “Is er een verschil in de beleving naargelang het belang van het sportevenement?” “Dat denk ik wel, dat voel je sowieso al aan vanop het moment dat je op uw stoel gaat zitten, dan gulpt dat al af van de tribunes, mensen zitten er eigenlijk op een andere manier, ze komen vroeger, je leeft gewoon mee met de supporters, ik vind dit eigenlijk een heel menselijke reactie.”

3. “Brokkelt de geloofwaardigheid van het wielrennen (en zo ook de beleving) niet af door al die dopingschandalen?” “Blijkbaar niet, de belangstelling blijft heel groot. Ik vind het wel heel moeilijk, ik heb het al een paar keer gezegd tegen verschillende mensen dat ik blij ben dat ik geen wielerjournalist ben. Je zal maar iemands prestatie geweldig opgehemeld hebben en nadien blijkt dan dat in dat tijdperk jan en alleman naar de doping greep. In zo een geval zou ik mij bedrogen voelen. Ik heb mij ook al een paar keer bedrogen gevoeld bij wedstrijden uit het tijdperk van Ye. Achteraf bleek dan dat er verschillende geregeld waren. Je gaat dan naar die banden of dvd’s terugkijken en je moet dan vaststellen dat je bij verschillende dingen niet stil gestaan hebt dat die gemoedwillig gebeurd zijn. ”

4. “Is er een verschil in verslaggeving wanneer er al dan niet een landgenoot deelneemt?” “Ja, het publiek thuis verwacht gewoon dat je iets meer focust op die landgenoot. Als je meeleeft met de Belgen en ze kunnen het niveau niet aan en je voelt aan dat ze de wedstrijd

136

toch gaan verliezen dan ga je ze ook geen doelpunt toeschreeuwen. Dat gaat niet lukken en je maakt je ook belachelijk. Het is helemaal anders dat je meeleeft als het goed gaat.”

5. “Stel dat u een belangrijk nieuwtje / schandaal aan het licht kunt brengen ten koste van uw relatie met sporter? Doet u dit of niet?” “Ongetwijfeld, zoals ik al een paar keer aanhaalde, dit is één van de hoofdredenen waarom ik geen vrienden zoek onder de sporters. Ik wil mijzelf geen verwijten kunnen opleggen dat ik door bepaalde banden mijn job niet meer op een normale manier kan uitoefenen.”

6. Is neutraliteit mogelijk in de sportjournalistiek? Maakt dit de sportjournalistiek niet te saai bij sommige evenementen? “Ja, en maakt neutraliteit dat wel saai? Overmorgen geef ik commentaar bij Manchester United – Arsenal, omdat Arsenal de underdog is, meer jongere spelers heeft en het mooiere voetbal brengt, heb ik meer sympathie voor hen. Maar ik zal dat nooit laten blijken, jullie zullen dat nooit horen. Eigenlijk in die zin is neutraliteit niet mogelijk, je voelt soms eens meer sympathie tijdens de wedstrijd voor de één of de ander en dat kan ook omslaan.”

7. Denkt u dat u soms onbewust uw voorkeur voor bepaalde sporters uit? “Als het echt onbewust is, dan kan ik dat nu moeilijk zeggen. Je krijgt soms wel eens verwijten, maar die zitten heel vaak fout en dat sterkt me dan in mijn overtuiging dat ik wel goed zit. Bijvoorbeeld in Brugge hoorde ik vaak dat ik een supporter van Anderlecht was en omgekeerd, terwijl ik geen supporter van de twee ben. Dan wil dat zeggen dat je kritisch genoeg bent voor beide ploegen en dat je noch in het ene noch in het andere kamp klinkt.”

8. “Zijn sporters meer toegankelijk wanneer u ze meermaals bewierookt?” “Dat denk ik wel, en ik denk ook dat er heel wat sporters dat weten en zich net wat gemakkelijker benaderbaar opstellen voor iemand die ze al eens vaker hebben horen zeggen over hem dat hij uitblonk, dat heeft wel een effect.”

9. “Maken de media een sporter groot en omgekeerd, kunnen de media een sporter kapot maken?” “Ja, dat denk ik wel. Het te vroeg te groot maken, is soms al het begin van kapot maken. De media zijn meedogenloos. Hoge bomen vangen nu eenmaal veel wind. Je kan in dergelijke affaires niet anders dan dicht bij de feiten blijven en als ze dan toch niet bewezen worden dan

137

heb je er wel voorafgaand een ongelofelijke uitvergroting van gekregen. Dat vind ik heel pijnlijk, maar dit is niet meer uit te schakelen.”

10. “Heeft sportverslaggeving invloed op de prestaties van een sporter?” “Nee, dat hangt van mens tot mens af. Sporters reageren verschillend op de kritiek, maar als je op een hoog niveau speelt, dan moet je daar tegen kunnen. Er gaat wel een bepaalde invloed van uit maar de meeste spelers zijn toch overtuigd van zichzelf en zijn gehard.”

11. Wat is uw algemene opvatting over objectiviteit in de verslaggeving? “Dat klinkt heel simpel, je moet altijd proberen om een boeiend stuk te maken, je moet dat heel goed beleven maar al uw feiten moeten juist weergegeven zijn. Dat beleven betekent dat je mensen moet boeien en laten voelen dat je er graag bij was. Ik vind dat emotionele betrokkenheid niet mag bijdragen tot iets wel of niet objectief beschouwen. Ik denk dat iemand die extreem buitenstaander is in zo een geval bij een geval waar emotionele betrokkenheid een rol kan spelen en dus uitermate ijskoud zoiets benadert, the facts and nothing but the facts, dan krijg ik echt het gevoel dat die een rapport maakt. Die doen alles correct maar die maken geen mooi pakkend stuk. Het moet een stuk zijn dat mensen meesleept, op voorwaarde dat de feiten juist weergegeven zijn. Als je enkel een opsomming geeft van de feiten, dan boei je de mensen niet, dat is wel hyperobjectief maar dat is ook een hypercorrectie op wat je eigenlijk als goede journalist moet bieden. Ook negatieve emoties moet je op zo een goede manier brengen dat je de mensen toch nog kan boeien. De vereiste is dat het verstaanbaar blijft, dan roep je soms te luid en maak je foute zinnen. Er is volgens mij geen verschil qua objectiviteit tussen de geschreven pers en de audiovisuele media om de reden dat de krantenjournalisten die verslag brengen over een wedstrijd eigenlijk ook live- verslaggevers zijn, ze moeten tijdens de wedstrijd ook voordurend tikken zodat hun verslag na de wedstrijd af is. Er is ook weinig tijd voor abstraheren en afstand nemen. Die tijdsdruk is misschien een negatief bijverschijnsel. Je hebt altijd mensen zowel bij tv, radio of kranten mensen die uit de bocht gaan. Objectiviteit mag zeker niet saai zijn, je moet inspelen op uw publiek, die zijn ook aanwezig en die hebben ook hun rechten, het is onze plicht om daarop in te spelen.”

138

3.2 Interview met Rudy Lanssens

Sportjournalistiek zelf

1. “Sportjournalistiek wordt vaak beschreven als een buitenbeentje in de journalistiek, en dan met name als zou ze minderwaardig zijn of niet altijd serieus genomen worden. Is dit momenteel nog altijd merkbaar, bijvoorbeeld bij omgang met collega's van de niet- sportredactie?” “Minderwaardig niet echt, het is wel een buitenbeentje, ze bekijken dat anders dan het algemene nieuws. Het heeft te maken met hun perceptie, ze vinden sport niet zo heel belangrijk, en zo hebben ze de neiging om de sportjournalistiek ook niet zo belangrijk te vinden maar dat gaat niet op het niveau dat ze ons werk als minderwaardig gaan beschouwen. Ze vinden ons geen mindere journalisten omdat wij voor de sport werken. Het is een beetje te vergelijken met hoe wij de journalisten die zich bezig houden met de verfijnde cultuur beschouwen omdat wij ook niet bezig zijn met cultuur, daarom kan je er een beetje meewarig om doen. Dat heeft dus niets te maken met de competentie of de werkkracht van de journalist, het gaat meer om het onderwerp. Sport wordt meer en meer vermengd in het nieuws, vroeger was er een strikte scheiding, dit heeft te maken met figuren zoals Clijsters, Boonen en Gevaert. Ze hebben gezien dat dit breder gaat dan de sport en ze hebben er aandacht aan gegeven. Het is wel zo dat het sporttechnische aspect op de achtergrond blijft. Dit is een bizar fenomeen in de zin dat een relatief belangrijke sportprestatie niet het belangrijkste is. Bijvoorbeeld tijdens Parijs-Roubaix maken ze een sfeerreportage over de Vlamingen langs de baan terwijl de overwinning van Boonen op de achtergrond blijft. Ze willen wel de emotie brengen maar de wedstrijdfeiten zijn minder belangrijk.”

2. “Wordt er aan onderzoeksjournalistiek gedaan door Vlaamse tv-sportjournalisten?” “Dat wordt minder gedaan, maar dat heeft te maken met ons medium, de televisie. Mijn werkgever, de Vlaamse Media Maatschappij heeft geen eigen sportprogramma meer. Het is eigenlijk in eerste instantie een forum hebben om het te kunnen geven. Mede door de crisis is er geen geld voor dergelijk onderzoek. Bovendien zijn wij een commercieel station en wij moeten ons beperken wat het budget betreft.”

139

3. “Wat zijn volgens u de belangrijkste evoluties die de sportjournalistiek heeft doorgemaakt ?” “Het is allemaal een beetje strakker georganiseerd geworden, dat gaat samen met de hele maatschappij, vroeger konden wij gewoon een interview in de kleedkamer doen met de sporter in zijn blote flikker. De bereikbaarheid en toegankelijkheid van de sporters is verminderd. Er is een soort drempel ingebouwd, alles wordt meer gemanaged bij de sporters en de clubs waardoor een grotere afstand is gekomen. Een andere evolutie is de vervaging van de opdeling tussen het algemene nieuws en de sport. De sport wordt opgepikt als massa-entertainment. Bijvoorbeeld de mensen moeten niet echt weten welke tornooien Kim Clijsters won, maar ze vinden het leuk als ze iets weten over haar en haar vriend.”

Contacten met sporters

1. “Is het belangrijk voor een sportjournalist om goede contacten te hebben in de sport?”

“Het is belangrijk dat je een goed netwerk hebt en dat de mensen jou kennen. Op deze manier vertellen ze gemakkelijker iets tegen u, ze weten wat ze aan u hebben.”

2. “Mogen die contacten echt close zijn?”

“Ik zie daar geen bezwaar in. Dat is natuurlijk afhankelijk van de journalist zelf, als je het niet aankunt om een kritische vraag te stellen aan iemand die close is bij u dan is dat inderdaad een belemmering. Ik zie niet in als iemand doping heeft genomen en je kent die heel goed dat je dat daar geen professioneel interview zou van kunnen afnemen. Er schuilt zeker een gevaar, het sparen van iemand omdat je die goed kent, wordt eigenlijk gecompenseerd door dat hij meer tegen u gaat zeggen in het algemeen. Als ik een sporter van haar noch pluimen ken en ik stel die een kritische vraag dan gaat hij heel voorzichtig antwoorden , want hij weet niet hoe ik ermee ga omgaan. Geen enkele sportjournalist is ook zo dom om te zeggen dat hij fan is van die bepaalde sporter en dat hij die in bescherming gaat nemen. Dat zou absurd zijn. Zo slim ben ik wel om dergelijke dingen niet te doen.

3. “Mogen sportjournalisten soms in de rol van supporter kruipen?”

“Dat hangt ervan af in welke situatie: als wij ons geplaatst hebben voor het Wereldkampioenschap in Zuid-Afrika dankzij een mirakel dan zijn wij ook supporter van de Rode Duivels. Je moet wel blijven rapporteren maar je mag de betrokkenheid overbrengen naar de kijker. Als het gaat over het collectief bewustzijn dat we hebben dan mag je wel in rol van een supporter kruipen en mag je wel een subjectiviteit laten merken. Op de Olympische 140

Spelen bijvoorbeeld identificeer je je voor een deel met de sporter, je spreekt dan in de wij- vorm, wij hebben nog geen medaille behaald. Je mag ook best met iemand meeleven. Journalistiek is voor een heel groot stuk verslag uitbrengen en je stelt je ook op de lijn van het publiek. In dat publiek zitten dan weer voor- en tegenstanders van een bepaalde ploeg of sporter en daar ga je dan ook mee. Ik ga geen partij kiezen, ik stel mij in het midden.

4. “Is dat moeilijk om dit in te tomen?” “Nee, omdat je weet dat je bezig bent met je werk en omdat je getraind bent. Wij (onze sportredactie) hebben vaak het verwijt gekregen dat we partij kozen voor Brugge terwijl dat de verslagen in kwestie gemaakt werden door een supporter van Anderlecht. Er is geen enkele sportjournalist die zijn persoonlijke voorkeur in het openbaar laat blijken.”

5. “Houdt u dan afstand van sporters?” “Nee, dat hangt eigenlijk ook af van de persoonlijkheid. Ik heb als sportjournalist de houding gehanteerd dat mensen mij gemakkelijker iets vertellen als ik er close met ben. Bijvoorbeeld toen ik mee was op stage met de judoka’s, ging ik mee een pint drinken. Op die manier kennen zij mij, weten ze wie ik ben en kan ik er perfect met werken.”

6. “Hoe bouwt u contacten op met de sporters?” “Ja, dat groeit gewoon, ze kennen u gewoon doordat je regelmatig op de club bent en regelmatig langs de lijn staat. Dat is een kwestie van opbouwen in de loop der jaren tenzij je een mooi meisje bent. Daar zijn nogal veel mannelijke sporters gevoelig voor.”

7. “Zijn er soms sporters die zelf contact opnemen voor interviews of die hun verhaal kwijt willen?” “Bij ons gebeurt dat weinig omdat we geen programma meer hebben. Ik heb dat ook zelden meegemaakt ervoor. Dat is meer iets voor tijdschriften. Ofwel is het een sporter die belangrijk genoeg is, die heeft de behoefte dan niet nodig om in de belangstelling te staan ofwel is het een sporter die niet in de belangstelling staat, of een club of een sport, maar dan ga je er negen op tien niet op in. Ik krijg vaak mails van de golffederatie om naar wedstrijden te komen maar ik weet dat dit geen zin heeft, wij kunnen dat niet brengen en voor het nieuws is het niet belangrijk genoeg.”

141

8. Denkt u dat sommige contacten die u heeft met bepaalde sporters, de objectiviteit belemmeren? “Nee, ik geef ook les in de journalistiek. Objectiviteit is een verkeerde term, niets is objectief, wij zijn allemaal subjectief. De term die je moet hanteren is onpartijdigheid. Bijvoorbeeld als ik verslag breng van een doelpunt dan is dat subjectief, want ik vind dat misschien een mooi doelpunt terwijl jij dat minder vindt. Het minste wat ik erover zeg is subjectief maar je kan ook niet anders, anders ben je een robot en vermeld je gewoon één-nul door speler X. Objectiviteit bestaat dus niet. Je moet als journalist proberen de feiten juist weer te geven, en dat stemt overeen met onpartijdigheid. Je mag die niet onnodig veroordelen of verheerlijken, je moet gewoon de feiten weergeven. Je mag niet partijdig zijn. Ik zit bijna elke week twee maal met samen voor de Champions League, stel dat er een schandaal losbreekt rond hem en als ik Gilles dan kritisch moet aanpakken dan ga ik hem anders benaderen dan iemand die ik helemaal niet ken, maar ik ga wel mijn vragen stellen en hem proberen blootleggen. Ik ga wel geen partij trekken. Ik zou dus liever spreken van onpartijdigheid.”

9. Denkt u dat u onbewust bepaalde sporters waarmee het niet klikt, “benadeelt” in uw verslaggeving? “Nee, er is geen verschil in beoordeling, bijvoorbeeld met Kim Clijsters heb ik altijd een heel goede relatie gehad, met Justine Henin klikte het gewoon niet. Maar dat heeft me nooit belemmerd om onpartijdig te blijven anders kan je geen verslag maken. Ik geef mijn interpretatie van de feiten maar ik ga proberen de prestaties van alle kampen op een gelijke en adequate manier te beschrijven, dus ook bij sporters of teams die ik niet zo hoog in mijn hart draag.”

10. “Is het bij u al eens voorgevallen?” “Nee, ik denk dat niet. Ik kan het eigenlijk moeilijk zeggen, ik heb twintig jaar ervaring, ik probeer even kritisch te zijn bij iedereen, maar ik ben ook maar een mens. Ik kan niet uitsluiten dat het al eens zou voorgevallen zijn, maar ik denk van niet.”

11. “Wanneer u iets nadeligs weet over een bepaalde sporter, zou u dit al dan niet vertellen naargelang de band met hem/haar? Of geen onderscheid?” “Als het gaat om zwaarwichtige feiten dan weet de sporter ook wel dat ik dat niet kan verzwijgen maar als iemand me iets vertelt uit zijn privésfeer dan vertel je dat niet. Naarmate je iemand kent, heb je meer inzage in zijn psychologie en heb je meer begrip die je niet hebt

142

bij iemand die je niet kent. Wij zijn ook maar gewone mensen. Het speelt dus voor een stuk wel mee. Als iemand waarmee ik close ben mij een bekentenis doet in het volste vertrouwen, dan is dat eigenlijk ook een deontologisch principe om de informatie te kunnen inschatten op de manier waarop je ze verkregen hebt. Eenmaal ik de informatie heb, kan ik eventueel verder gaan en het proberen uitzoeken maar ik ga nooit zeggen wat die persoon mij in het volste vertrouwen gezegd heeft. Het is niet omdat ik een journalist ben dat ik geen eigen moraal of deontologie ten opzichte van contacten mag hebben. Dat is te vergelijken wanneer je gaat biechten bij de pastoor. Als je daar een moord bekent, is dat ook vervelend voor die pastoor maar hij mag niets zeggen. Als je in een bepaalde situatie de afspraak hebt gemaakt met iemand dat het onderons moet blijven dan ga je dat niet gebruiken. Je kan de afweging maken om het aan de grote klok te hangen of uw bronnen respecteren. Als je die bronnen verklikt, dan kan je nog moeilijk functioneren in het milieu. Zodra je een naam hebt van een bedrieger dan schakel je jezelf eigenlijk uit.”

12. “Ergert u zich soms aan collega’s die bepaalde sporters te vaak ophemelen?” “Nee, dat valt al bij al goed mee. Volgens mij zijn er ook niet echt sportjournalisten die sporters ophemelen om zo dichter bij hen te kunnen komen staan. Bijvoorbeeld Clijsters heeft jaren een slechte relatie gehad met Het Laatste Nieuws omdat daar een artikel stond dat haar niet aanstond, maar dat heeft die krant nooit tegengehouden om nog negatieve artikels van haar te brengen. Ik ga mijn best doen om dergelijke situaties te vermijden, ik ga niet tegen Clijsters haar schenen schoppen. Dat zit ook in een veel bredere context, als ik bijvoorbeeld iets weet over Clijsters dan moet ik de afweging maken of het relevant is of niet. Ik kan het dan brengen en zo scoren maar de achterkant van de medaille is dat Clijsters niet meer met mij zal willen spreken en dat ik, mijn zender en het publiek niets meer te weten komen.”

Emoties en beleving

1. “Kan u uw emoties altijd onder controle houden? Welk sportevenement emotioneerde u tot nu toe het meest?” “Ja, vrij goed, zeker als het gaat over verslaggeving. Bij de verkiezing van Jacques Rogge in Moskou, al de bobo’s van de sport zaten samen in één zaal, het was daar bloedheet en als je dan zijn naam hoort vallen, dan voel je gewoon, dit is een historisch feit, dat grijpt je toch een beetje aan maar toch was ik in staat om daar een goed verslag van uit te brengen. ”

143

2. “In welke situaties is het het moeilijkst om uw emoties te beheersen? En hoe beheerst u die het best?” “Bij nederlagen van sporters waar je een zekere band met hebt. Je weet hoe die reageren op bepaalde dingen, je bouwt daar in feite iets mee op, als je dan een interview moer afnemen, is dat toch helemaal anders dan iemand die je van haar noch pluimen kent. Dat is moeilijk. Ik kan daar ook niet aan doen, dat is menselijk.”

3. Denkt u dat journalisten van de niet-sportredactie even vaak hun emoties moeten beheersen? Of is de sportjournalistiek ook hier een buitenbeentje? “Dat zal minder zijn omdat sport voor 80% emotie is maar ik kan me voorstellen dat politieke journalisten die wekenlang een uitgebreid politiek debacle met nachtelijke vergaderingen gevolgd hebben ook emotioneel kunnen reageren na afloop. Ook journalisten van het algemene nieuws kunnen soms onvoorbereid geconfronteerd worden met drama’s of worden naar natuurrampen gestuurd. Dat roept ook heel wat emoties op.”

4. “Denkt u dat het meeleven bij een bepaald evenement de objectiviteit belemmert?” “Je brengt als sportjournalist verslag van een evenement, dat is toch een stuk entertainment, dus je moet meeleven in bepaalde momenten. Voor hetzelfde geld ben je daar heel droog in en dan vindt het publiek u heel saai. Bijvoorbeeld de commentaar in Nederland na de wereldgoal van Moussa Dembele, er waren heel wat mensen die dit geweldig vonden maar er waren er ook die dit overdreven vonden maar het hoort er gewoon bij, je moet uw emoties kunnen uiten. Dus ik vind het niet echt een belemmering op de objectiviteit want die bestaat niet, maar je moet als journalist wel onpartijdig zijn.”

5. “Wat vond u van de verslaggeving van uw collega Peter Morren tijdens Liverpool- Standard?” “ Ik vond het geen enkel probleem dat je als Belgische verslaggever de kant van Standard koos. Het was een wedstrijd met heel veel belang voor het Belgisch voetbal, ook de tegenstanders van Standard in België verkondigden dat het belangrijk was voor iedereen. Op clubniveau is die betrokkenheid inderdaad wel minder dan op het niveau van landen. Je kan wel discussiëren over de subjectiviteit die heerste en die Peter gehanteerd heeft. Standard leverde daar een ongelofelijke prestatie en je moet het ook in zijn context zien, hij zat er als één van de weinige Belgische journalisten in de tribune en dan ga je gewoon mee in die match.”

144

6. “Men zegt dat een sportjournalist een passie moet hebben voor de sport maar daar dan ook objectief moet over kunnen berichten. Gaan die twee samen? “Maar nogmaals, objectiviteit bestaat niet, het is onpartijdigheid, je mag subjectief zijn en die subjectiviteit is ook gewenst. De passie is wel vereist. Als een algemene journalist een stuk moet inlezen over een voetbalwedstrijd dan hoor je direct dat hij niet gepassioneerd is, hij kan het niet op de juiste manier overbrengen. Als gepassioneerd sportjournalist kan je veel beter de emoties overbrengen.”

7. “Maakt u gebruik van het feit dat sporters meteen na een wedstrijd intenser/emotioneler reageren?” “Ja, ik vind dat ook zeker geen misbruik. Je hebt wel van die sportjournalisten die met een bepaalde vraag willen scoren maar daar groei je in tijdens uw carrière. Soms zeggen beelden al genoeg, als een sporter neergeslagen op de grond ligt na een nederlaag dan moet je niet per se een interview afnemen, je ziet met de beelden al genoeg.”

Allerlei vragen i.v.m. objectiviteit/emoties

1. “Zijn daar richtlijnen/gedragsregels voor die jullie krijgen van de redactie?” “Nee, mij moet je ook niet herinneren aan die deontologische codes, als je hier bijna twintig jaar werkt dan weten uw bazen en collega’s toch wat ze van u mogen verwachten. De vorm van controle zit in het stuk dat je maakt, als er daar dingen inzitten die niet stroken met die principes dan wordt je op het matje geroepen maar dat is mij nog nooit overkomen.”

2. “Is er een verschil in de beleving naargelang het belang van het sportevenement?” “Ja natuurlijk, als je op de Olympische Spelen bent, dan kijk je er anders tegen aan dan pakweg een kermiskoers in Leuven. Dat hangt samen met het evenement, je gaat mee in het belang van het evenement. Dat is vrij logisch.”

3. “Brokkelt de geloofwaardigheid van het wielrennen (en zo ook de beleving) niet af door al die dopingschandalen?” “Dat is een zelfregulerend mechanisme, als de geloofwaardigheid afbrokkelt en als mensen dan ook afhaken, dan vermindert die aandacht automatisch voor de sport. Je kan u als sportjournalist serieus bedrogen voelen door een sporter. Als je hem bijvoorbeeld vaak opgehemeld hebt en dan blijkt dat hij doping heeft genomen. Maar dat herstelt zich altijd, als je echt gepassioneerd ben dan komt die beleving terug.”

145

4. “Is er een verschil in verslaggeving wanneer er al dan niet een landgenoot deelneemt?” “Ja, natuurlijk maar dat geldt voor het publiek ook. Bijvoorbeeld de halve finale van de Indian Wells is voor hen veel minder interessant zonder landgenoten. De kijkcijfers zijn automatisch hoger als er landgenoten mee doen aan bepaalde sport.”

5. “Stel dat u een belangrijk nieuwtje / schandaal aan het licht kunt brengen ten koste van uw relatie met sporter? Doet u dit of niet?” “Dat kan je niet meteen beantwoorden, dat hangt af van zoveel factoren en verschilt van situatie tot situatie.”

6. Is neutraliteit mogelijk in de sportjournalistiek? Maakt dit de sportjournalistiek niet te saai bij sommige evenementen? “Goh, neutraliteit is voor mij gelijk aan onpartijdigheid en zeker niet aan objectiviteit. Neutraal zijn is voor mij een totaal uit ten boze begrip. Als ik neutraal zou zijn, dat past niet, ik kijk naar iets emotioneels waar spanning inzit dus als ik neutraal ben, ben ik een droogstoppel, gewoon de feiten weergeven zonder meer. Ik zou zeggen, weg met dat begrip neutraliteit. Ik ga het blijven herhalen, onpartijdigheid is als hanteerbaar begrip het beste. Neutraliteit maakt sportverslaggeving inderdaad saai.”

7. Denkt u dat u soms onbewust uw voorkeur voor bepaalde sporters uit? “Waarschijnlijk wel, hangt er ook weer vanaf in welke omstandigheden, als het een landgenoot is tegen een buitenlander dan heb je automatisch een voorkeur voor die landgenoot maar zijn het twee landgenoten en je hebt in uw binnenste een voorkeur voor de één dan moet je er toch wat op letten maar dat is niet zo moeilijk.”

8. “Zijn sporters meer toegankelijk wanneer u ze meermaals bewierookt?” “Ik denk wel dat sporters daar gevoelig voor zijn. Maar de sporters en de journalisten hebben elkaar gewoon nodig. Zij hebben ons nodig om in the picture te komen en wij hebben hen nodig om een verslag te kunnen maken.”

9. “Maken de media een sporter groot en omgekeerd, kunnen de media een sporter kapot maken?” “Ja, natuurlijk maar dat is wel in beperkte mate, het is meer helpen dat ze doen, ze kunnen van een prutser geen vedette maken, de prestaties zijn een vereiste, daar begint het mee. Je kan wel iemand een duwtje in de rug geven, maar dat heeft enkel zin bij iemand die het potentieel in

146

zich heeft. Nadien kunnen ze ook iemand kraken, maar ook hier hangt het af hoe sterk de persoonlijkheid van die sporter is.

10. “Heeft sportverslaggeving invloed op de prestaties van een sporter?” “Je moet dat eigenlijk aan hen vragen maar ik denk het wel. De sporter kan geprikkeld worden, je kan soms uit kritische verslagen extra motivatie putten. Topsporters zullen er wel meer tegen gehard zijn en ik denk dat het bij hen geen invloed heeft.”

11. Wat is uw algemene opvatting over objectiviteit in de verslaggeving? “Ik ben voor subjectieve onpartijdigheid of voor onpartijdige subjectiviteit. We hebben nu eenmaal te maken met een emotionele evenement. Sport is emotie. Als sportjournalist moet je die emoties uiten. Wat voor zin heeft het dat je bijvoorbeeld een wielerwedstrijd objectief gaat benaderen als je weet dat er een hoop mensen thuis kijken die mooie televisie willen zien, zij willen vreugde,verdriet en spanning voelen. Als verslaggever moet je dat kunnen overbrengen waarom zou je dan al die subjectieve elementen uitschakelen. Ik probeer de prestaties van de sporters te omkaderen met tekst, ik mag daar lyrisch en dramatisch over zijn, als dat het oproept. Dat heeft niets met objectiviteit te maken. ”

147

3.3 Interview met Jan Dewijngaert

Sportjournalistiek zelf

1. “Sportjournalistiek wordt vaak beschreven als een buitenbeentje in de journalistiek, en dan met name als zou ze minderwaardig zijn of niet altijd serieus genomen worden. Is dit momenteel nog altijd merkbaar, bijvoorbeeld bij omgang met collega's van de niet- sportredactie?” “Denk dat dit eigenlijk verleden tijd is, het is zeker wel zo geweest maar dit was vooral in de beginperiode van de sportjournalistiek. Het werd een beetje op gelijke lijn gezet met de radio- en televisiejournalistiek. Men zei wel eens als je journalist bent maar je bent in niets goed, kan je nog altijd sportjournalist worden. Nu heb ik de indruk dat dit minder het geval is, mede doordat vele sportjournalisten zich gaan specialiseren in een bepaalde sport en dat heel gedreven doen. Daarnaast moeten sportjournalisten die werken bij een redelijk kleine redactie (zoals de onze) soms ook eens inspringen voor het algemene nieuws en dan zien zij dat sportjournalisten ook heel wat kwaliteiten hebben. Sport heeft ook een hele grote impact op de maatschappij. Tenslotte heb je ook een duidelijke rangorde onder de sportjournalisten, zoals je die ook hebt in andere segmenten van de journalistiek. Je hebt journalisten die er uitgroeien en in hun vak een figuur worden. ”

2. “Wordt er aan onderzoeksjournalistiek gedaan door Vlaamse tv-sportjournalisten?” “Ja, dat wordt gedaan maar niet bij ons, gewoon doordat wij onderbemand zijn. Er zijn wel journalisten die zich eens in een dossier durven graven, ik denk dat het vroeger veel meer gebeurde, ik spreek dan niet over 20jaar geleden maar pakweg 10jaar geleden, nu wordt dat veel minder gedaan doordat het crisis is in de sector. Er is veel minder volk beschikbaar op een redactie, bijvoorbeeld bij ons, wij werken nu nog met zeven man terwijl we vroeger met dertig man op de sportredactie werkten. Dat is toch een enorm verschil.”

3. “Wat zijn volgens u de belangrijkste evoluties die de sportjournalistiek heeft doorgemaakt ?” “Er is een enorm verschil, toen ik begon -zo een 25jaar geleden- was de sporter veel toegankelijker, je kon gewoon interviews afnemen in de kleedkamer terwijl de sporter gewoon naakt stond. Dan is er een periode geweest dat de kleedkamerdeuren dichtgingen en de fase waarin we nu zitten, is niet dat het afgesloten is maar dat je met sporters te maken hebt die mediatraining krijgen, dat is een enorm verschil. De volgende stap volgens mij zal zijn dat

148

je geen interviews meer gaat kunnen afnemen onmiddellijk na een sportwedstrijd. Nu gaat dat nog wel maar ook dit is geëvolueerd. Vroeger kon je een uitgebreid interview doen, nu is dat meer een flash-interview. Je krijgt één of twee minuten de tijd en je moet uw vragen afvuren. Dit gebeurt omdat het geweten is dat de emoties daar het warmst zijn en de sporters daar verkeerde dingen kunnen zeggen. Het contact is ook in die zin veranderd dat je dat nu min of meer kan overleggen, bijvoorbeeld ik doe een interview met Wesley Sonck meteen na de wedstrijd, en hij doet enkele zware uitspraken, na een halfuur kan hij dan bij mij komen en vragen of ik het interview niet wil uitzenden. Dat overleg heb je nu ook wel.”

Contacten met sporters

1. “Is het belangrijk voor een sportjournalist om goede contacten te hebben in de sport?”

“Dat is zeer belangrijk maar je mag daar niet te ver ingaan. De meerwaarde van ons beroep is hoe langer je in het wereldje zit, hoe meer contacten je hebt. Je moet eigenlijk op een punt komen in je beroep dat er gelijk wat mag gebeuren en dat je weet dat je verschillende personen kunt bellen zodat je een objectief verhaal kan brengen.”

2. “Mogen die contacten echt close zijn?”

“Ik vind van niet maar het gebeurt natuurlijk wel. Met de één heb je een meer persoonlijke band dan met een ander maar je mag daar niet te ver in gaan. Dat is echt persoonlijk. Doordat mijn echtgenote jarenlang in de atletiek heeft gezeten, heb ik Kim Gevaert en Hellebaut ook heel goed leren kennen maar ik vind het totaal niet moeilijk om toch kritisch over hun sportprestaties zijn.”

3. “Mogen sportjournalisten soms in de rol van supporter kruipen?”

“Dat vind ik niet, je mag wel nadien de stem van de supporters vertalen naar spelers of trainers. Je moet begrip tonen voor de situatie van de supporters, bijvoorbeeld de supporters van Club Brugge hadden terecht kritiek nadat hun ploeg Europees werd uitgeschakeld. Als sportjournalist mag je dit overbrengen naar de spelers. Je moet dan bijvoorbeeld vragen stellen die in de hoofden van de supporters spelen ook al weet je soms dat ze niet ter zake doen. Bijvoorbeeld als die supporters van Brugge de trainer uitfluiten hem nadien vragen of hij niet bang is om zijn positie te verliezen terwijl het seizoen eigenlijk nog maar begonnen is en er nog veel meer moet gebeuren om zijn baan te verliezen.

149

4. “Is dat moeilijk om dit in te tomen?” “Nee, dat is niet moeilijk, als je land speelt dan mag je wel een beetje supporter zijn maar als er twee ploegen spelen in de nationale competitie dan niet. Ook wanneer een Belgische ploeg tegen een buitenlandse ploeg speelt dan mag je een beetje meer emotie tonen. Na verloop van jaren kan je dat allemaal eigenlijk goed relativeren. In Engeland is technologie zo ver gevorderd dat je op de betaaltelevisie kan kiezen welke commentaar je wenst: subjectieve commentaar voor ploeg A of ploeg B of neutrale commentaar. Zo ver gaat het dus.”

5. “Houdt u dan afstand van sporters?” “Ja, ik doe dat bewust, want dat brengt anders toch maar problemen met zich mee. Ik zou mijzelf verwijten mocht ik bijvoorbeeld een dopingzaak niet kunnen onderzoeken omdat ik die persoon heel goed ken. Dat is gewoon moeilijk bij goede vrienden.”

6. “Hoe bouwt u contacten op met de sporters?” “Je leert die kennen, je praat dikwijls met elkaar, vaak gaat dit wat verder dan de prestaties alleen, soms ook eens over familiale zaken. Dat is eigenlijk door te blijven hangen na wedstrijden of meegaan bij Europese verplaatsingen. Zo leer je die stilletjes aan kennen.”

7. “Zijn er soms sporters die zelf contact opnemen voor interviews of die hun verhaal kwijt willen?” “Nee, dat gebeurt niet zo vaak dat ze hun verhaal kwijt willen maar het komt wel eens voor dat ze willen reageren of meer uitleg willen over iets dat je in de media over hen vertelde. Het gebeurt wel vaak bij de geschreven pers dat managers journalisten manipuleren om zo de waarde van hun spelers op te drijven. Er verschijnen dan zoveel geruchten dat je gewoon niet meer kan controleren welke waarheid bevatten en welke niet. Op televisie worden veel minder geruchten gebracht, dat kan wel eens voorvallen tijdens het becommentariëren van een wedstrijd maar dan wordt er altijd vermeld dat het om speculatie gaat.”

8. Denkt u dat sommige contacten die u heeft met bepaalde sporters, de objectiviteit belemmeren? “Normaal mag dat niet, maar een sportjournalist is ook maar een mens, ik denk dat je automatisch lyrischer wordt als iemand die je goed kent een geweldige prestatie levert dan iemand die je volledig koud laat. Ikzelf heb niet zo een relatie of contact met een sporter die de objectiviteit kan belemmeren. Om deze reden hou ik afstand van de sporters. Je kan dat ook

150

niet maken, als je iemand voortrekt, heb je honderden tegen u. Soms stel ik me wel eens vragen bij sommige collega’s. Het is wel zo dat een sportjournalist soms eens toegevingen moet doen tegenover de sporter zodat die gemakkelijker een interview aflegt bij jou dan bij de concurrenten maar dat is totaal geen belemmering op de objectiviteit.”

9. Denkt u dat u onbewust bepaalde sportersmet waarmee niet klikt, “benadeelt” in uw verslaggeving? “Ik denk het niet, er zijn altijd sporters die je arrogant of minder sympathiek vindt maar dat heeft geen invloed op mijn verslaggeving. Het omgekeerde geldt eigenlijk, vooral in ploegverband, de ploeg waar je in je kinderjaren supporter voor was, ga je veel kritischer benaderen dan ploegen waar je geen sympathie voor had gewoon omdat niemand mag horen voor welke club je een voorkeur hebt.”

10. “Is het bij u al eens voorgevallen?” “Nee, omdat ik daar echt niet met bezig ben. Ik heb ooit wel eens wat brieven gekregen omdat ik heel kritisch was over een bepaalde ploeg, maar het frappante is dat ik eigenlijk supporter ben voor die ploeg. ”

11. “Wanneer u iets nadeligs weet over een bepaalde sporter, zou u dit al dan niet vertellen naargelang de band met hem/haar? Of geen onderscheid?” “Dit hangt af van de situatie zelf en of het wel relevant is voor de sport. Ik kan deze vraag moeilijk beantwoorden, je moet steeds de afweging maken. Ik kan u wel een passend voorbeeld geven zonder namen te noemen: een tijdje geleden zat ik met een Belgische wielrenner die net wereldkampioen was geworden aan tafel en hij vertelt i een dronken bui dat hij het jaar erna van ploeg gaat veranderen voor een grote som geld, hij geeft mij alle details. De dag nadien beseft hij dat en hij belt mij dat ik dit voor mijzelf moet houden omdat hij anders in de problemen kan komen. Als journalist zit je in zo een situatie met een serieus dilemma, je kan enerzijds een grote primeur naar buiten brengen maar anderzijds breng je een sporter in diskrediet en bovendien is uw relatie met die sporter voorgoed voorbij. Ik ben toen overeengekomen dat hij mij als eerste moest bellen de dag dat het wel geopenbaard mocht worden. Het hangt dus eigenlijk ook af van wederzijds respect.”

12. “Ergert u zich soms aan collega’s die bepaalde sporters te vaak ophemelen?” “Ja, ik erger mij daaraan als ik eerlijk moet toegeven. Sommigen gaan dikwijls te ver en worden iets te lyrisch want je mag nooit vergeten dat het maar sport is. ”

151

13. “Is het niet subjectief dat de Belgische sportjournalisten het veldrijden ophemelen?” “Ja, dat is subjectief maar dat is gewoon een heel populaire sport, het is nu eenmaal een sport die aanslaat. Er is hier een periode geweest dat ze motorcross wilden promoten, ook een mooie sport, maar het werd geen succes. Mensen kijken naar het veldrijden omdat het een interessante formule is, een uurtje wedstrijd op een winterse zondagmiddag waarin de Belgen uitblinken.”

Emoties en beleving

1. “Kan u uw emoties altijd onder controle houden? Welk sportevenement emotioneerde u tot nu toe het meest?” “Ja, soms kan je j ewel eens laten gaan, en ik heb ook al momenten gehad dat ik te intens mee ging en te enthousiast was. Ik heb me dus er al aan bezondigd maar ik zie daar geen problemen in omdat sportjournalistiek toch een stuk ontspanning is voor de kijkers. De Olympische Spelen in Sydney emotioneerden mij het meest, gewoon om het feit dat dit land ongelofelijk voor de sport leeft, die organisatie was subliem en daar ben ik jaloers op. In België hebben wij dat niet, de mensen zijn te weinige sport-minded. Wij staan ook niet als één land achter onze sporters, dat gevoel hebben wij niet meer. ”

2. “In welke situaties is het het moeilijkst om uw emoties te beheersen? En hoe beheerst u die het best?” “In situaties waar sporters of ploegen onrecht worden aangedaan of wanneer de wedstrijd heel spannend verloopt. Vooral als er landgenoten meedoen, dan voel je die betrokkenheid. Bovendien heb je veel mensen thuis die intens meeleven. Als sportjournalist moet je dit proberen overbrengen, maar er is een bepaalde grens waar je niet over mag. Die grens is echter niet altijd even duidelijk en verschilt van van evenement tot evenement.”

3. Denkt u dat journalisten van de niet-sportredactie even vaak hun emoties moeten beheersen? Of is de sportjournalistiek ook hier een buitenbeentje? “Ja, dat denk ik wel. Ik hoor die discussie hier genoeg, bijvoorbeeld in de gerechtsjournalistiek, journalisten die geconfronteerd worden met beschuldigden die in de media al helemaal afgemaakt zijn of met verhalen van de slachtoffers, die maken ook wat mee. Ook voor diegenen die naar rampgebieden moeten en mensen interviewen die alles kwijt zijn, zij moeten een pakkend verhaal kunnen brengen zoals wij dat moeten doen maar zij 152

moeten dat ook kunnen doseren en zeker niet over de schreef gaan. Je moet de balans kunnen maken. Dat geldt eigenlijk voor alle soorten journalistiek.”

4. “Denkt u dat het meeleven bij een bepaald evenement de objectiviteit belemmert?” “Ja, dat kan natuurlijk voorvallen maar je moet ervoor zorgen dat je je daar niet te veel laat door meeslepen dat het de objectiviteit belemmert. Je moet zeker uw emoties kunnen uiten, anders is het te saai. De sportjournalistiek van dertig jaar geleden was neutraal en eigenlijk vooral droog, enkel de feiten werden meegegeven. The facts as they are. Dat kan je nu niet meer maken, in die tijd was sport vooral nieuws, nu is dat eigenlijk onderdeel van de sector amusement. Vele mensen kijken niet naar Champions League wedstrijden omdat ze de opstellingen willen weten maar wel omdat ze een mooie wedstrijd willen beleven en daar in meegaan. Daarom moet je als sportjournalist ook uw emoties tonen maar je mag uw objectiviteit niet verliezen.”

5. “Men zegt dat een sportjournalist een passie moet hebben voor de sport maar daar dan ook objectief moet over kunnen berichten. Gaan die twee samen? ( door de immense beleving is dit volgens mij toch moeilijk…) “Ja, daar ben ik het volledig eens mee, je vertrekt als sportjournalist vanuit een passie voor de sport. Je wordt nooit sportjournalist als je geen passie hebt. Als ik tijdens spreekbeurten in scholen de vraag krijg hoe je sportjournalist kan worden dan zeg ik dat de passie noodzakelijk is en dat je nadien sportjournalist kan worden zoals iedereen. Je moet natuurlijk ook taal- of schrijfvaardig zijn. Vandaar uit kan je dan uw objectiviteit bijschaven. Dit komt door vooral door ervaring. Als beginnend sportjournalist kom je figuren tegen waar je in je jeugdjaren naar opkeek maar dan zie je na verloop van tijd dat dit ook maar gewone mensen zijn. Ik ben ervan overtuigd dat het moet beginnen uit passie, de objectiviteit leer je op school of schaaf je bij. Absolute objectiviteit bestaat trouwens niet, maar je moet ze zo dicht mogelijk proberen benaderen.”

6. “Maakt u gebruik van het feit dat sporters meteen na een wedstrijd intenser/emotioneler reageren?” “Natuurlijk, dat zijn de beste reacties die je maar kan hebben. Er wordt daar dikwijls over gediscussieerd. Op die momenten kan je wel geen diepte-interview afnemen. Je kan niet dieper ingaan op de feiten omdat je maar een beperkte tijd hebt. Een flashinterview is pure emotie. Het is eigenlijk een mes dat van twee kanten snijdt. Ook bij de sporters zijn er sluwe vossen die weten dat de journalisten maar een beperkte tijd hebben na afloop van een

153

wedstrijd en rond de pot blijven draaien zodat het gesprek niks oplevert voor de journalist. Zo zijn er dus ook. ”

Allerlei vragen ivm objectiviteit/emoties

1. “Zijn daar richtlijnen/gedragsregels voor die jullie krijgen van de redactie?” “Niet zo zeer, wij hanteren eigenlijk de richtlijn dat we in wedstrijdfases de objectiviteit moet blijven bewaren en dat we ons niet 100% mogen uitspreken over fases tenzij we 100% zeker zijn. Bijvoorbeeld een strafschop is een strafschop als je daar helemaal zeker van bent. Als het een twijfelgeval is, moet je dat ook duidelijk maken.”

2. “Is er een verschil in de beleving naargelang het belang van het sportevenement?” “Ja, natuurlijk. Een verslag brengen over een finale is heel wat anders dan over een doodgewone wedstrijd. Bij de winnaars van finales of grote evenementen is er pure euforie en bij de verliezers zien we tranen en de sportjournalist gaat daar voor een stuk in mee. Het is normaal dat die beleving verschilt. Je moet ook zien dat je objectief blijft in uw vraagstelling naar de sporter zelf. Wanneer je een verliezer meteen een mes in de rug plant, dan heb je niets, je moet die zijn verhaal kunnen doen door daar een draai aan te geven. En omgekeerd geldt dit ook.”

3. “Brokkelt de geloofwaardigheid van het wielrennen (en zo ook de beleving) niet af door al die dopingschandalen?” “Ja, bij mij wel en ik denk bij vele sportjournalisten maar zeker niet bij de supporters. Die haken niet af en zijn heel vergevingsgezind, als je ziet welke enorme volkstoeloop de openingsklassiekers in het wielrennen teweegbrengt. Als sportjournalist kan je niemand betichten van doping of omkoping als je het niet 100% zeker weet, je kan dat wel eens vermelden in bedekte termen zodat een goede verstaander het begrepen heeft. Ik heb ook wedstrijden gezien waarvan ik dacht dat er een reukje aanzat maar je kan daar moeilijk iets over zeggen. Je kan wel vermoedens uiten maar je moet er heel voorzichtig met omspringen.”

154

4. “Is er een verschil in verslaggeving wanneer er al dan niet een landgenoot deelneemt?” “Ja, dat vind ik wel, Dat wij-gevoel is er en dat moet er ook zijn. Het gaat er dan subjectiever aan toe zonder dat je er moet voor liegen. Stel dat op het Wereldkampioenschap wielrennen een Belg en een Nederlander weg zijn, dan mag je toch partij kiezen voor de Belg maar is die Nederlander sterker dan moet je dat ook zeggen in uw verslaggeving.”

5. “Stel dat u een belangrijk nieuwtje / schandaal aan het licht kunt brengen ten koste van uw relatie met sporter? Doet u dit of niet?” “Dat hangt er vanaf of het uit de privésfeer komt van die sporter of het te maken heeft met zijn sportprestaties. Er zijn dingen uit de privé sfeer die ik weet van bepaalde sporters maar uit respect voor die personen vertel ik die niet. En geloof mij, als journalist is dat verschrikkelijk, dingen die je weet en die een absolute primeur kunnen zijn gewoon voor jezelf moeten houden. Nieuwtjes die relevant zijn voor de sport zou ik wel openbaren ook al zouden ze vragen om dat niet te doen. Je moet in dergelijke situaties de afweging maken tussen de primeur brengen of de vriendschap.”

6. Is neutraliteit mogelijk in de sportjournalistiek? Maakt dit de sportjournalistiek niet te saai bij sommige evenementen? “Ja, dat is op papier zeker mogelijk maar in werkelijkheid is dat iets moeilijker. Alhoewel neutraliteit is gewoon de feiten eerlijk voorstellen zoals ze zijn. Binnen de sportjournalistiek is er zoveel emotie aanwezig dat het onmogelijk saai kan zijn. Het is niet omdat je neutraal bent dat je niet mag meeleven in een wedstrijd. Je kan even enthousiast zijn over de kansen van de ene of de andere ploeg. Daarnaast kan je ook alle wedstrijdfasen zo neutraal en correct beoordelen en er toch voor zorgen dat het geen saaie bedoening is.

7. Denkt u dat u soms onbewust uw voorkeur voor bepaalde sporters uit? “Nee, ik zal mij daar toch niet zo snel op laten betrappen. Voor mij is elke sporter gelijk, maar automatisch ga je lyrischer zijn over een technisch verfijnde spits dan over een harde verdediger die telkens de bal wegkeilt. Het is dus automatisch al een beetje scheefgetrokken maar daarom ben je toch niet minder objectief.”

8. “Zijn sporters meer toegankelijk wanneer u ze meermaals bewierookt?” “Dat weet ik niet zo zeer, waarschijnlijk wel, alhoewel de echte goede sporters moet je automatisch vaak bewieroken maar ik denk niet dat ze daardoor toegankelijker gaan worden. Hoe groter je bent in je sport , hoe minder toegankelijk je ook bent. Die toppers zijn omgeven

155

door managers. De leefwereld is totaal anders, bijvoorbeeld Tia Hellebaut, die op latere leeftijd een topper is geworden. Vroeger kon je die om het even welk veldje interviewen maar nu is daar zo een’ managersfabriek’ rond dat je die bijna niet meer kunt bereiken.”

9. “Maken de media een sporter groot en omgekeerd, kunnen de media een sporter kapot maken?” “Een sporter wordt groot door zijn prestaties, maar je kan die mentaal ook vooruit helpen. Daarnaast kan je een sporter ook kraken als je die negatief blijft benaderen, bijvoorbeeld elke misstap uitvergroten. Je hebt sporters die heel gevoelig zijn voor wat er in de media verschijnt en je hebt er die zich daar niets van aantrekken.”

10. “Heeft sportverslaggeving invloed op de prestaties van een sporter?” “Dat is een goede vraag, ik weet het niet. De echte toppers zeker niet, die leven in hun eigen leefwereld en trekken er zich niks van aan, ze zijn enkel met zichzelf bezig. Dat is misschien wel de juiste instelling. Bij iemand die voortdurend de grond wordt ingeboord, zal dit ongetwijfeld wel een invloed hebben.”

11. Wat is uw algemene opvatting over objectiviteit in de verslaggeving? “Als ik over radio en televisie spreek, dan kan ik zeggen dat het vrij goed is, voor kranten is dat heel wat minder doordat het bij hen meer zwart-wit is, ofwel is het zeer goed ofwel is het dramatisch slecht, er is geen middenweg. Bovendien brengen kranten ook veel meer geruchten waar soms geen vervolg op gebracht wordt. Ik loop niet zo hoog op met onze sportkranten. Vroeger kreeg je de wedstrijdfeiten, nu krijg je een verhaal in de kranten rond een speler of een uitblinker. ”

156

3.4 Interview met Peter Morren

Sportjournalistiek zelf

1. “Sportjournalistiek wordt vaak beschreven als een buitenbeentje in de journalistiek, en dan met name als zou ze minderwaardig zijn of niet altijd serieus genomen worden. Is dit momenteel nog altijd merkbaar, bijvoorbeeld bij omgang met collega's van de niet- sportredactie?” “Nee, niet echt, dat kan persoonlijk zijn, hier ondervind ik dat niet specifiek, iemand kan wel eens meewarig doen over wat wij doen omdat wij sinds een tijdje niet zo veel meer sport hebben dat zichtbaar is in programma’s maar als die een klein beetje nadenken, weten zij wel met wat wij bezig zijn. Daarnaast weten zij ook dat alle mensen die op de sportredactie werken als journalist al een tijdje meedraaien en het vak kennen en dat er vroeger ook andere periodes geweest zijn dat we meer sport brachten en een groter zichtbaar volume hadden en dat wil niet zeggen dat we nu met niets meer bezig zijn. Ik ervaar dat dus toch niet zo dat ze ons als minderwaardig bestempelen.”

2. “Wordt er aan onderzoeksjournalistiek gedaan door Vlaamse tv-sportjournalisten?” “Dat wordt meer door de kranten en magazines gedaan dan door ons. Voor ons is dat veel moeilijker, we kunnen wel eens een dopingdossier bekijken maar that’s it. Sportjournalisten die voor kranten werken die hebben veel meer de tijd om dat rustig uit te spitten of daar dieper op in te gaan. Wij zijn per definitie oppervlakkiger, bij ons moet het de dag zelf op het net komen als het nieuws zich ontwikkelt. Wij hebben niet de luxe en de tijd om iemand weken of maanden aan een dossier te laten werken dat misschien iets zou kunnen zijn. Dat is het nadeel van sportjournalistiek op televisie en zeker bij ons. De kranten en maandbladen kunnen zich dat meer permitteren. Een ander aspect is dat wij een zichtbaar aanspreekpunt zijn voor sporters, zij herkennen ons. Het is dus niet zo eenvoudig om als een tv-sportjournalist die geregeld met die sporters praat en die er alle belang bij heeft dat die sporters meewerken (voor interviews en dergelijke) want het werkt langs twee kanten, maar dat je een professionele verstandhouding mee hebt. Maar wanneer je een enorm diepgravend onderzoek zou doen waar iets aan het licht kan komen, is de kans reëel dat je een aantal bruggen opblaast. Dit is een handicap die wij hebben tegenover het algemene nieuws, daar is wel tijd en plaats voor onderzoeksjournalistiek.”

157

3. “Wat zijn volgens u de belangrijkste evoluties die de sportjournalistiek heeft doorgemaakt ?” “Het is allemaal vluchtiger en flitsender geworden, alles moet sneller. In die tien jaar dat ik actief ben, heb ik de zeer snelle ontwikkeling van de digitale media meegemaakt. Iedereen wil nu bij alles zijn. Vroeger kwam je slechts enkele journalisten van kranten of enkele zenders tegen, nu kom je journalisten tegen die werken voor het internet, de radio, veel meer verschillende televisiezenders en kranten. De sport is enorm uitvergroot, het wordt breder gecoverd. Het is geen voer meer voor specialisten alleen, bijvoorbeeld de Ronde van Vlaanderen, iedereen wil van die koek een stukje eten. Het is een strijd om als eerste het mooiste en beste stukje te maken. Vroeger ging het enkel om de wedstrijdfeiten, nu gaat het ook om achtergrondverhalen rond de sporter. Dit boeit de mensen en het verkoopt goed en dat heeft zo zijn gevolgen. Dit maakt het moeilijker werken voor de echte specialisten, de echte sportjournalisten. Een negatieve trend is het feit dat jonge journalisten minder respect hebben voor de gevestigde waarden, de iets ouderen of voor het métier zelf. Die jonge gasten kunnen misschien wel talent hebben maar ze gaan ongegeneerd te werk, er zitten echte cowboys tussen, die schieten gewoon in het wild. Wat ook veranderd is, is de toegankelijkheid van sporters en vooral topsporters, de benadering is dus anders. Er gelden veel meer regels. Samenvattend kan je eigenlijk stellen dat we vroeger met minder waren maar dat de sporters meer toegankelijker waren en nu zijn we met veel meer maar zijn de sporters minder toegankelijk. Specifiek voor VTM hebben we ook minder outputmogelijkheden. We kunnen gewoon geen reportages meer maken en dat is jammer, want in dergelijke programma’s kan je meer van jezelf kwijt.”

Contacten met sporters

1. “Is het belangrijk voor een sportjournalist om goede contacten te hebben in de sport?” “Ja, maar je mag daar niet in overdrijven. Ik vind het erover als een bepaalde voetbaljournalist van de krant zegt dat hij vrienden heeft en in zijn verslagen vermeldt dat hij sms’jes krijgt. Ik kom redelijk goed overeen met Timmy Simons en Wesley Sonck, als ik die tegenkom , slaan we een praatje, maar ik heb geen behoefte om die buiten mijn werk nog beter te leren kennen. Volgens mij zijn de te close contacten er gekomen door de strijd van de dagbladpers die elke dag wil scoren en de primeur wil hebben. Dat is volgens mij toch een belemmering op de objectiviteit. Nogmaals een goede verstandhouding is heel belangrijk maar je mag daar niet in overdrijven. Er zijn grenzen.”

158

2. “Mogen die contacten echt close zijn?” “Als een journalist zo close is met een speler wordt het toch veel moeilijker om een neutraal en kritisch oordeel te treffen, bijvoorbeeld die bepaalde journalist is veel te close met Mbark Boussoufa. Die speelde gisteren op VC Westerlo een hele zwakke wedstrijd maar die journalist interpreteerde alles anders, hij prees hem de hemel in na twee goede passen maar al de dingen die hij niet goed deed, daar had hij het niet over. Ik zwans ook eens graag met een sporter, een keer een sms’je sturen om te plagen maar ik ga daar niet verder op in. Wij volgen het Belgisch voetbal minder intens omdat we de rechten niet hebben, maar die krantenjournalisten moeten wel opiniestukken schrijven. Ook Michel Wuyts vind ik veel te close met verschillende wielrenners, ik vind dat er echt over gaan. Je moet correct blijven, een goede verstandhouding hebben en zeker professioneel genoeg blijven. Het één mag het ander niet in de weg staan, het is een dunne grens waar wij voorzichtig met moeten omspringen.”

3. “Mogen sportjournalisten soms in de rol van supporter kruipen?”

“Ja, ik vind van wel. Als landgenoten voor een overwinning gaan, dan mag je daar toch in meegaan en enthousiast zijn. Je mag als sportjournalist supporteren bij bepaalde evenementen, bijvoorbeeld als Tom Boonen wereldkampioen kan worden, of als de Belgen op de Wereldbeker voetbal spelen en ik vind ook als er een Belgische club in Europa een uitzonderlijke prestatie levert of er dicht bij staat. Als je verslag brengt van twee buitenlandse ploegen dan is de beleving anders en veel minder intens.

4. “Is dat moeilijk om dit in te tomen?” “Dat hoeft niet echt ingetoomd worden, je mag de betrokkenheid benadrukken van de kijkers. Als het twee neutrale ploegen zijn, dan is die betrokkenheid veel minder en is het veel minder moeilijk om de neutraliteit te bewaren.”

5. “Houdt u dan afstand van sporters?” “Ik vind dat je toch enige afstand moet houden maar wat belangrijk is, is het feit dat je correct blijft. Tom Soetaers, speler van Racing en bovendien van mijn streek , vroeg om een supportersavond te modereren en je doet dat en het jaar erna nog eens en jaar erna nog eens. Als ik Tom nu zie op een voetbalwedstrijd, babbel ik daar eventjes tegen en hij komt samen met zijn vrouw naar de winkel van mijn vrouw, maar verder niets meer. Als hij een slechte wedstrijd speelt, ga ik dat gewoon zeggen. Verder mogen die relaties niet gaan, ik vind dat echt niet kunnen. Als ik een kritische vraag moet stellen, ga ik dat gewoon doen. Ik heb één

159

heel goede vriend gemaakt doorheen de jaren en dat is Johan Boskamp, mocht ik over hem kritisch moeten schrijven, zou ik niet zo een goede vriend zijn maar ik hoef dat niet te doen, dus dan kan er iets meer. Het is normaal dat je met de één beter overweg kunt dan met een ander.”

6. “Hoe bouwt u contacten op met de sporters?” “Dat groeit, je gaat daar niet achter zoeken, een interview kan leiden tot een goede verstandhouding. Als de sporter merkt dat je correct bent, dat je eens kunt lachen, dat je geen onnozele vragen stelt, dan groeit de credibiliteit bij de sporters voor u. Dat is een professioneel contact. Maar die voetballers zijn bijna allemaal twintigers, ik ben er veertig, dat is een andere generatie. Je moet er dus specifiek achter gaan zoeken, of niet achter gaan jagen, dat is iets dat groeit door het contact. Je kan wel eens iets gaan eten met de sporter, dan wordt het contact informeler. De sportjournalisten van de kranten leggen veel gemakkelijker contacten met de sporters omdat ze die veel meer zien, er zijn journalisten die bij wijze van spreken bijna wonen op Anderlecht. Wij als tv-sportjournalisten zijn daar veel minder actief met bezig.”

7. “Zijn er soms sporters die zelf contact opnemen voor interviews of die hun verhaal kwijt willen?” “Nee, dat is mij nog niet overkomen, ik denk dat dit meer bij de mensen van de geschreven pers voorkomt. Alhoewel, sporters zijn daar niet altijd op zoek naar.”

8. Denkt u dat sommige contacten die u heeft met bepaalde sporters, de objectiviteit belemmeren? “Je kan dit vergelijken met een grenszone waarmee je voorzichtig moet omspringen. Ik ben professioneel genoeg om kritisch te zijn over sporters waarmee het goed klikt, als ik bijvoorbeeld een moeilijke vraag moet stellen aan Timmy Simons, dan doe ik dat gewoon. Hij zal dat wel niet tof vinden maar hij zal mij daar niet scheef voor bekijken. Ik ben ook een hevige supporter van Barcelona, ik weet er bijna alles van. Ik ga dikwijls met Johan Boskamp naar wedstrijden kijken maar ik kan keihard zijn en ik ga ze misschien zelf strenger beoordelen. Natuurlijk wil ik dat ze winnen en als die wedstrijd gedaan is, ga ik wel eens mijn vuist ballen. Mijn bazen weten ook dat ik hevige fan van Barcelona ben, als ik de eerste keren te subjectief oordeel, leg ik een hypotheek op mogelijke wedstrijden in het vervolg.”

160

9. Denkt u dat u onbewust bepaalde sporters waarmee het niet klikt, “benadeelt” in uw verslaggeving? Is het bij u al eens voorgevallen?” “Ik heb het niet (meer) voor Cristiano Ronaldo. Als voetballiefhebber zie ik hem soms nog graag bezig, soms minder, de dingen die hij dan verkeerd doet, zal ik misschien vlugger opmerken, maar die ga ik zeker niet benadrukken. Als hij daarentegen een fantastisch doelpunt maakt, dan ga ik dat ook zeggen en ben ik er even lyrisch over. Het is niet dat ik op een gelegenheid zit te wachten waar ik de kans krijg om hem af te maken. Ik heb het ook niet voor Jonathan Legear van Anderlecht, niet als voetballer en niet als mens maar ik ga hem daarom niet specifiek viseren. Ik heb vorig jaar ook eens verslag moeten uitbrengen van de wedstrijd Real Madrid-AS Roma, ik haat Madrid maar ik ga dat niet laten merken anders gooi je je eigen ruiten in.”

10. “Wanneer u iets nadeligs weet over een bepaalde sporter, zou u dit al dan niet vertellen naargelang de band met hem/haar? Of geen onderscheid?” “Als het bijdraagt voor de sport, dan is het uw plicht om het te zeggen maar je gaat dat ook niet echt gaan zoeken om het naar boven te brengen als het niet nodig is. Misschien gaat de sportjournalist in het algemeen bij iemand waar hij nog een rekening openstaan heeft, gretiger zijn om de zaak uit te spitten dan bij iemand waar hij een goede band mee heeft. Hij zal het in het tweede geval ook wel doen maar veel minder gretig.”

11. “Ergert u zich soms aan collega’s die bepaalde sporters te vaak ophemelen?” “Ja, absoluut. Bij de gazettenmannen is dat toch zo dat die te persoonlijk zijn. Zo heb ik er Rudy Nuyens van Het Laatste Nieuws eens over aangesproken. Hij gaf Olivier Deschacht van Anderlecht om het even welke prestatie altijd een 7op10. Dat kun je echt niet meer objectief noemen. Ik kan me daar aan ergeren en vooral als ik de prestatie van die sporters zelf heb gezien maar het verbaast me niet meer. Wat de tv-sportjournalisten betreft, dat valt best mee.”

Emoties en beleving

1. “Kan u uw emoties altijd onder controle houden? Welk sportevenement emotioneerde u tot nu toe het meest?” “Nee, niet echt. In Liverpool-Standard heb ik mij enorm laten gaan mede door de spanning die er heerste. Achteraf bekeken had ik het misschien iets anders moeten aanpakken, maar je reageert daar op het moment zelf, ik ben nogal impulsief, ook qua karakter. Je laat je grotendeels leiden door je emoties. 161

Het afscheid van bij PSV Eindhoven ontroerde mij ook enorm, vele supporters met tranen in de ogen, hun adoratie uitend voor een Belg. Het moment dan dat zijn vrouw en kinderen het veld opkwamen, en het feit dat ik zelf ook een vrouw en kinderen heb, dat speelt allemaal mee.

2. “In welke situaties is het het moeilijkst om uw emoties te beheersen? En hoe beheerst u die het best?” “Van een heel intensief interview kan ik ook heel geëmotioneerd zijn. Ik heb dat ervaren bij een interview met Johan Boskamp, dat gesprek had hoogtes en laagtes qua emoties, dat ging van een lachende naar een droevige Boskamp. Van zoiets kan ik aangegrepen zijn. Ik ga mijn controle niet verliezen maar ik kan wel eens rillingen krijgen, gelukkig maar, want ik ben een emotionele mens. Mocht het mij niets doen dan zou ik het minder plezant vinden. Het intense beleven is een leuk gevoel, ook het privilege dat je erbij mag zijn.”

3. “Er is heel wat nagekaart over uw verslaggeving tijdens Liverpool – Standard, wat is uw reactie daarop?” “De helft van Vlaanderen verweet mij dat ik mij als een ordinaire supporter van Standard gedroeg. Als je die wedstrijd zou herbekijken en herbeluisteren, zal je horen dat ik in het grootste deel van de wedstrijd objectief was. In de verlengingen heb ik mij een beetje extremer laten gaan maar dat moet je in zijn context zien. Ik zou wel een paar dingen anders zeggen. Mijn baas, Dirk Deferme, heeft dat geanalyseerd en hij vond dat de juiste toon. Er was daar wel een enorme stunt voor het Belgisch voetbal in de maak. In de tijd van Rik De Saedeleer zouden de mensen dat fantastisch gevonden hebben, maar nu krijg je kanten: sommigen vinden het fantastisch, anderen zijn er helemaal tegen, je kan nooit voor iedereen goed doen. Die uitzonderlijke situatie van die wedstrijd liet toe om verslag te brengen op een uitzonderlijke manier. Ik ben ook maar mee gegaan in de sfeer en in de spanning van die wedstrijd, al die Engelsen hadden schrik voor de uitschakeling terwijl die 3000 Belgen geloofden in de stunt. Ik heb gewoon het ritme en de muziek van de wedstrijd gevolgd.

4. Denkt u dat journalisten van de niet-sportredactie even vaak hun emoties moeten beheersen? Of is de sportjournalistiek ook hier een buitenbeentje? “Dat is anders, sport is iets anders dan politiek, je hebt daar ook wel winnaars en verliezers maar je kan het niet vergelijken. Daarnaast zijn er dan ook dingen die hen intens kunnen aangrijpen, bijvoorbeeld natuurrampen. Het zal letterlijk niet gemakkelijk zijn om uw emoties

162

onder controle te houden. Het tonen van medeleven mag wel, tonen dat je geen ijskoude persoon bent.”

5. “Denkt u dat het meeleven bij een bepaald evenement de objectiviteit belemmert?” “Ik vind dat het één het ander niet in de weg hoeft te staan. Nogmaals, wat is objectiviteit? In sommige situaties mag er een gezonde subjectiviteit heersen. Er wordt daarover door sommige mensen gediscussieerd of dit wel kan. De voorkeur die je hebt voor een ploeg sluit de objectiviteit niet uit. Je moet de feiten op een juiste manier weergeven. Dat zijn termen waarmee je voorzichtig moet zijn. Je kan een voorkeur hebben en toch objectief zijn maar sommigen noemen dat al subjectief vermits je aan één kant staat, je gaat het anders gaat zien. Wat is de juiste definitie? Dat is moeilijk te zeggen. Correct zijn is gewoon belangrijk, u zelf kunnen verantwoorden is de vereiste. Ik denk niet als je tijdens Liverpool-Standard hoopt dat de Belgische ploeg doorgaat je subjectief bent?

5b)“De componenten van objectiviteit zijn neutraliteit en onpartijdigheid. Dus...” “Ja? Dan zal het niet objectief geweest zijn maar in de gegeven omstandigheden wel te verantwoorden, mensen hebben nu eenmaal voorkeur voor hun landgenoten.”

6. “Men zegt dat een sportjournalist een passie moet hebben voor de sport maar daar dan ook objectief moet over kunnen berichten. Gaan die twee samen?” “Dat vind ik wel. Er moet wel passie zijn, absoluut. Niemand is nog voor het Ivan Sonck model. De mensen willen beleving, willen de passie voelen. De sport verenigt en boeit mensen. Het doet hen uit hun dak gaan terwijl ze er misschien niets van begrijpen. Het is een doorgeefluik van emoties. Maar die passie is zeker geen belemmering op de objectiviteit.”

7. “Maakt u gebruik van het feit dat sporters meteen na een wedstrijd intenser/emotioneler reageren?” “Zeker niet bewust, het is nu eenmaal een gegeven als we live-uitzendingen hebben dat we sporters kort na de wedstrijd spreken. Dat is een verantwoordelijkheid van de spelers zelf. Een slimme sporter kan je niets doen zeggen. Als sportjournalist moet je de juiste vraag stellen, dat is onze taak. Het snel willen zijn, het eerst op de bal spelen dat is wel een gegeven maar dat is niet specifiek om iemand in de val te lokken op zijn moeilijkste moment.”

163

Allerlei vragen i.v.m. objectiviteit/emoties

1. “Zijn daar richtlijnen/gedragsregels voor die jullie krijgen van de redactie?” “Er is een deontologie die je voor een stuk jezelf oplegt. De één gaat er losser met om dan een ander. Ik vind dat je zelf moet weten wat kan en wat niet. Tegen mij heeft niemand nog moeten zeggen dat ik te close omga met sporters. Je leert ook van andere journalisten en je kan altijd vragen hoe zij bepaalde zaken zouden aanpakken.”

2. “Is er een verschil in de beleving naargelang het belang van het sportevenement?” “Ja, uiteraard, als de belangen groot zijn, is de betrokkenheid van de mensen ook veel groter, dan hangen er heel veel dingen vanaf, dat gaat gepaard met heel wat emoties en meningen en daar ga je als journalist in mee. Dat is niet onlogisch.”

3. “Brokkelt de geloofwaardigheid van het wielrennen (en zo ook de beleving) niet af door al die dopingschandalen?” “De geloofwaardigheid krijgt regelmatig een knauw. Ik kan genieten van het wielrennen maar als je ziet hoe de laatste Rondes van Frankrijk zijn verlopen, dat is toch niet meer serieus. De één na de ander wordt eruit gezet en we weten nog niet of gerechtigheid is geschied. Daar heb ik het moeilijk mee. De wielerjournalistiek legt dat soms te gemakkelijk naast zich neer, ze vergeten en vergeven te rap bepaalde wielrenners.”

4. “Is er een verschil in verslaggeving wanneer er al dan niet een landgenoot deelneemt?” “Ja, zeker en vast. De betrokkenheid van de kijker is voor een deel ook uw betrokkenheid. Je moet daar in meegaan, ik ben op zich ook een kijker, ik breng wel verslag uit maar ik ben voor een stuk een gepassioneerde liefhebber die kijkt en meegaat in het ritme van het gebeuren anders moeten ze er maar een robot zetten. Dan heeft het geen kleur meer.”

5. “Stel dat u een belangrijk nieuwtje / schandaal aan het licht kunt brengen ten koste van uw relatie met sporter? Doet u dit of niet?” “Ik vind dat uw relatie met een sporter het doen van de journalistieke plicht niet in de weg mag staan. Stel nu dat ze me zeggen dat Boskamp miljoenen heeft verduisterd bij Dender, dan ga ik dat doorzeggen tegen de mensen van de redactie en hen het laten uitpluizen. Ikzelf ga me afzijdig houden, ik wil niet vernoemd worden. Dat is echt een uitzondering. Als ik morgen niet meer werk voor VTM en bijvoorbeeld ijscrème ga verkopen dan ga ik nog heel vak met Boskamp afspreken en naar Barcelona gaan kijken. Als een sporter een heel goede vriend is

164

geworden doorheen de jaren, dan zou ik voor de relatie kiezen, maar het is zo uitzonderlijk,dat het bijna nooit voorkomt, ik heb het nu toevallig met Johan Boskamp. In principe gaat het werk voor, als het belangrijk is voor de sport dan moet je eigenlijk uw job uitvoeren. Je kan het eigenlijk stellen met ‘baat het niet, dan schaadt het niet.’ ”

6. Is neutraliteit mogelijk in de sportjournalistiek? Maakt dit de sportjournalistiek niet te saai bij sommige evenementen? “Dat hangt ervan af welke betrokkenheid je hebt met de sport of persoon. De meeste sportjournalisten zijn ook allemaal sportliefhebbers en vanuit hun jeugd hebben ze allemaal hun voorkeur. Strikte neutraliteit ga je met passievolle mensen heel moeilijk bereiken, je hebt altijd voorkeuren. Het nulpunt is heel moeilijk te bereiken. Zeker voor televisie en radio, je bent met emoties en beleving van de sport bezig, dat kun je niet op een nulpunt blijven.

7. Denkt u dat u soms onbewust uw voorkeur voor bepaalde sporters uit? “Nee, van de 1e tot de 90e minuut ben ik journalist en moet ik verslag uitbrengen van wat ik zie, als ik zie dat het niet goed is, dan zeg ik dat gewoon en omgekeerd ook. Het is niet gemakkelijk. Alhoewel, je gaat daar echt op letten zodat niemand je kan pakken.”

8. “Zijn sporters meer toegankelijk wanneer u ze meermaals bewierookt?” “Dat weet ik niet, dat hangt een beetje af van de persoonlijkheid van de sporter. Als het daar moet van afhangen dan ben je niet goed bezig. Ik hou me alvast niet bezig met bepaalde voetballers te bestoefen in functie van mijn job. ”

9. “Maken de media een sporter groot en omgekeerd, kunnen de media een sporter kapot maken?” “Die kunnen ermee helpen, de prestaties op zich zullen er ook moeten zijn. Kranten kunnen door meermaals iemand de hemel in te prijzen een sporter een zetje geven. De macht van de media is niet te onderschatten en mensen pikken op wat er in de kranten staat.

10. “Heeft sportverslaggeving invloed op de prestaties van een sporter?” “Dat kan, er zijn sporters die overweg kunnen met kritiek en anderen niet.”

11. Wat is uw algemene opvatting over objectiviteit in de verslaggeving? “Het is een moeilijk geval. In de sport komen er zoveel dingen kijken die te maken hebben met beleving, dat objectiviteit en zeker neutraliteit in de strikte zin van het woord heel

165

moeilijk te handhaven is, maar dat dit op zich ook geen fout hoeft te zijn want sommige evenementen verrechtvaardigen een stapje naar de ene of andere partij. Je zit mee in het hoofd van de Vlaamse kijker, je bent wel zelf je ding bezig maar je vertolkt voor een deel de rol van de kijker. Absolute objectiviteit is bijna niet te benaderen.”

166

3.5 Interview met Stefan Van Loock

Sportjournalistiek zelf

1. “Sportjournalistiek wordt vaak beschreven als een buitenbeentje in de journalistiek, en dan met name als zou ze minderwaardig zijn of niet altijd serieus genomen worden. Is dit momenteel nog altijd merkbaar, bijvoorbeeld bij omgang met collega's van de niet- sportredactie?” “Bij sommigen ga je dat altijd hebben, sportjournalistiek is inderdaad een buitenbeentje net als culinaire journalistiek, modejournalistiek, showbizzjournalistiek. Wij als sportjournalisten kijken ook een beetje neer naar die andere soorten van journalistiek. Ik kan me inbeelden dat mensen die helemaal geen affiniteit met de sport hebben erop neerkijken zonder dat daar reden toe is. Wij hebben dat ook met de showbizz, wij vinden dat ook niet belangrijk en niet essentieel maar ik kan aannemen dat er dat mensen over de sport ook vinden, zeker door schandalen die in de sport de laatste tijd meer voorkomen. Daarom dat er mensen zijn die met een ernstiger aspect van de journalistiek meer afstand willen nemen van de sport en dus de sportjournalistiek als minderwaardig beschouwen ook al is het de taak van de sportjournalist om dergelijke schandalen in kaart te brengen en te onderzoeken. ”

2. “Wordt er aan onderzoeksjournalistiek gedaan door Vlaamse tv-sportjournalisten?” “Ja, maar niet hier op de VTM- sportredactie en algemeen niet zo zeer op de tv. Bij de geschreven pers heb je Jan Hauspie van Voetbalmagazine die het omkopingsschandaal in het Belgisch voetbal aan het licht bracht en die ondertussen steeds betere contacten in dat milieu heeft. We bevinden ons natuurlijk in Vlaanderen, het blijft een heel klein gebied waardoor er voor dat soort ondernemingen niet altijd evenveel tijd en geld kan vrijgemaakt worden want dit is een duur en tijdrovend. En het grote probleem is hier dat ze hier ook geen geduld hebben. Maar ik stel wel vast dat als een Vlaamse sportjournalist de tijd kreeg, hij doorgaans met een heel sterk verhaal kwam. We kunnen dit enkel aanmoedigen maar het gebeurt te weinig.”

3. “Wat zijn volgens u de belangrijkste evoluties die de sportjournalistiek heeft doorgemaakt ?” “Dat is heel simpel, en dat is iets wat meerdere sportjournalisten van mijn generatie het meest tegen de borst stoot, namelijk dat de sportprestatie te vaak ondergeschikt wordt gesteld aan de randactiviteiten. Dat is een drama bij ons, je moet randstukjes maken rond wedstrijden. 167

Bijvoorbeeld de sfeer op Parijs-Roubaix onder de supporters wordt belangrijker dan de interviews na afloop van de wedstrijd. Dit is de grootste evolutie en dat is in der tijd toegeschreven aan de komst van VTM. Ik denk wel dat dit er mee te maken had maar het is zeker niet de sportredactie van VTM die deze toer is opgegaan. Wij hebben nooit de randverschijnselen of nevenactiviteiten belangrijker gemaakt dan het sportgebeuren. Ik erger mij echt aan dit verschijnsel maar sport moet nu éénmaal verkopen en vele mensen zien dat graag hoe jammer dat ook is.”

Contacten met sporters

1. “Is het belangrijk voor een sportjournalist om goede contacten te hebben in de sport?”

“Ja, dat is vrij essentieel en zeker voor krantenjournalisten, omdat hun contact met de sporter nog verder gaat dan de contacten die tv-sportjournalisten hebben met de sporters. Ook voor ons zijn die contacten belangrijk. Ze vormen de grootste bron van informatie en zonder contacten kan je gewoon je job niet uitvoeren.”

2. “Mogen die contacten echt close zijn?”

“De contacten mogen zeker close zijn maar je moet dan voor jezelf kunnen uitmaken of dit geen beperkingen veroorzaakt. Ik denk dat er ook een verschil is tussen jonge en oudere sportjournalisten. Als je nog maar net in dat wereldje terechtkomt, is het moeilijk om afstand te houden van sporters, want iedereen die gepassioneerd is door sport heeft idolen gehad in zijn jeugdjaren en als je er dan met in contact komt, is het niet altijd evident om objectief te blijven. Na een paar contacten besef je ook dat dit maar gewone mensen zijn. “

3. “Mogen sportjournalisten soms in de rol van supporter kruipen?”

“Ik vind van wel, maar wat houdt “supporter zijn” juist in? Je mag nooit vergeten dat je verslag moet brengen, dus vreugdekreten en halve zinnen kunnen niet maar je mag toch zeker wat enthousiasme in het verslag brengen. Het is ook maar normaal als ons land het opneemt tegen een ander land dat je als journalist een wij-gevoel wil creëren. De Vlaamse tv-journalist is daar nog heel mild in als je de vergelijking maakt met andere sportjournalisten over heel de wereld. Wat ook een vereiste is, is het feit dat je steeds eerlijk moet blijven ongeacht je uw voorkeur uit. Enkele maanden geleden kwam mijn collega Peter Morren in the picture door zijn te enthousiast verslag tijdens de Champions League-wedstrijd tussen Liverpool en Standard Luik. Ik vond dat hij daar in de fout ging door bepaalde wedstrijdfases te vervalsen e door zijn voorkeur voor Standard te uiten. Op deze manier bracht hij geen eerlijk verslag meer. Hij zei bijvoorbeeld bij een mogelijk strafschopgeval voor Liverpool dat de fout zuiver 168

buiten de rechthoek gebeurde terwijl de herhaling ons duidelijk toonde dat de fout binnen plaatsvond. Een sportjournalist mag dus net zoals een supporter wel een voorkeur hebben maar moet eerlijk verslag blijven brengen en dus kunnen toegeven dat de tegenstander bijvoorbeeld beter was. Bij een wedstrijd tussen twee Belgische ploegen moet je meer evenwicht in verslag brengen, je mag je voorkeur niet uiten, want anders heb je achteraf zeker problemen.”

4. “Is dat moeilijk om dit in te tomen?” “Ja, dat is zeker niet gemakkelijk vooral als er Belgische sporters topprestaties leveren. Je moet daarbij wel uw graad van enthousiasme onder controle houden. Je mag de prestaties zeker niet opblazen en voorzichtig zijn met de superlatieven die je hanteert zowel in positieve als in negatieve zin. Het is gemakkelijk om de prestatie van Stijn Devolder in de Ronde van Vlaanderen met allerlei superlatieven te bekronen en de prestaties van de Rode Duivels helemaal af te breken. Dat vind ik niet goed, je moet een evenwicht vinden tussen de twee. Dat is een veelgemaakte fout bij sportjournalisten. Het is zowel zwart of wit, er is geen middenweg.”

5. “Houdt u dan afstand van sporters?” “Nu wel, vroeger iets minder. Dit heeft vooral te maken doordat VTM vroeger de zendrechten had van het Belgische voetbal en nu niet meer. Nu heb ik minder contacten nodig omdat ik nauwelijks nog reportages moet maken. Ik kan dus nu iemand goed kennen en toch kritisch zijn op televisie. Voor mensen van de geschreven pers ligt dit toch iets anders vind ik, daar is dat contact zo veelvuldig en zijn de sportjournalisten meer afhankelijk van de sporters. Daarom houden zij minder afstand van sporters.”

6. “Hoe bouwt u contacten op met de sporters?” “Dat wordt opgebouwd gedurende de jaren, maar je voelt al snel of het al dan niet klikt met een bepaalde sporter. Als er een wederzijdse klik is dan verlopen die contacten veel vlotter. Het is eigenlijk ook gebaseerd op een basis van vertrouwen en je moet elkaar in waardigheid laten. Sporters kunnen je dingen toevertrouwen en daar maak je dan geen misbruik van. Een gezonde relatie met een sporter is goud waard voor een sportjournalist.”

7. “Zijn er soms sporters die zelf contact opnemen voor interviews of die hun verhaal kwijt willen?” “Nauwelijks, het gebeurt wel eens dat sporters een sms sturen of eens telefoneren om te reageren op een reportage maar het komt zelden voor dat sporters ons contacteren om hun 169

gedacht eens te mogen zeggen op televisie. Dit is meer iets voor politici, zij contacteren vaak journalisten om hun zegje eens te mogen doen in de media. Bij ons is het eigenlijk omgekeerd, wij moeten vaak sporters overtuigen om hun verhaal te komen brengen nadat ze bijvoorbeeld in een negatief daglicht geplaatst zijn. Dit komt meer voor bij de geschreven pers en vooral door managers die zo de marktwaarde van hun spelers willen vergroten. Wij hanteren het principe dat we pas het nieuws brengen als het 100% zeker is of als alle handtekeningen gezet zijn. Geruchten brengen we niet of nauwelijks.”

8. Denkt u dat sommige contacten die u heeft met bepaalde sporters, de objectiviteit belemmeren? “Ja, dat kan en ik ben niet verlegen om dat toe te geven. Het is moeilijk om iemand die je goed kent in diskrediet te brengen. Het is wel afhankelijk van de belangrijkheid van het nieuws en je moet eigenlijk geval per geval bekijken. Ik heb een zeer goed contact met Patrick Orlans, ex-voorzitter van Eendracht Aalst en nu actief bij Sporting Lokeren. Toen hij in opspraak kwam voor mogelijke omkoping bij Aalst was ik echt blij dat ik daar geen reportage rond moest maken. Had dit wel het geval geweest, had ik dit geweigerd. Ik zou niet de geschikte persoon zijn om een kritische reportage over Orlans te maken. Dit zou inderdaad de objectiviteit kunnen belemmerd hebben. Ik ben ook een groot bewonderaar van Diego Maradona, ik denk wel dat ik onder de indruk zou zijn, mocht ik hem ooit eens interviewen. Het is een wereldster maar ik zou hem toch gewoon benaderen zoals ik andere sporters benader. ”

9. “Denkt u dat u onbewust bepaalde sporters met waarmee het niet klikt, “benadeelt” in uw verslaggeving? Is het bij u al eens voorgevallen?” “Nee, niet direct want zoals daarnet gezegd, doordat wij de zendrechten verloren zijn voor het Belgisch voetbal zijn de meeste contacten een beetje verwaterd. Vroeger had je inderdaad wel enkele sporters waar het minder mee klikte maar ik kan me toch niet herinneren dat ik die meer benadeelde. Ik heb wel eens tijdens een wedstrijd van Arsenal over Robin Van Persie verteld dat hij een respectloos iemand is. Dit kwam door een aanvaring uit het verleden, hij had ons een interview beloofd na afloop van een wedstrijd en hij liet ons gewoon in de kou staan. Ik heb ook altijd de neiging om “de slachtoffers” in bescherming te nemen, bijvoorbeeld de scheidsrechters, ik benadruk dikwijls dat wij de beelden 6x te zien krijgen en zij maar 1x, bovendien moeten zij beslissen op een fractie van een seconde.”

170

10. “Wanneer u iets nadeligs weet over een bepaalde sporter, zou u dit al dan niet vertellen naargelang de band met hem/haar? Of geen onderscheid?” “Ik ga altijd uit van mijn journalistieke plicht, ik zou het dus melden, al moet je dit weer geval per geval bekijken, als ik zie dat zij mij niet eerlijk behandeld hebben, zou ik het zeker melden. Ik denk wel dat ik de sporter zelf met de feiten zou confronteren en hem of haar inlichten. Dit is zeker niet gemakkelijk.”

11. “Ergert u zich soms aan collega’s die bepaalde sporters te vaak ophemelen?” “Ik erger mij niet zo zeer aan collega’s die sporters ophemelen maar vooral aan diegene die sporters afbreken om gewoon maar af te breken, zij willen als het ware scoren op de kap van de sporters. Ze zijn kritisch omdat ze aan de buitenwereld willen tonen dat ze het durven. Ik kan toevallig een heel recent voorbeeld geven. Zulte-Waregem won zaterdag met 5-1 van KV Kortrijk na een glansprestatie. Een journalist van Belgacom TV interviewde na afloop de trainer van Zulte-Waregem, Franky Dury en het eerste wat hij vroeg was: “ Was dat derde doelpunt van jullie geen zuiver buitenspel?” Van zoiets krijg ik het dus. Dury heeft hem trouwens meteen gerepliceerd door te zeggen dat hij niet moest beginnen zeveren of anders liep het interview hier al af.

Emoties en beleving

1. “Kan u uw emoties altijd onder controle houden? Welk sportevenement emotioneerde u tot nu toe het meest?” “Ja, dat lukt zeker en ik ga daar ook vrij ver in, ik ben altijd heel enthousiast en uitbundig in mijn verslaggeving maar toch blijf ik mijn taalgebruik verzorgen. Ik vind het heel belangrijk dat een sportjournalist volle zinnen blijft gebruiken. Dat kan niet gezegd worden van mijn collega’s van Sporza tijdens de finale van het hoogspringen op de Olympische Spelen waar Tia Hellebaut goud won. Dat was inderdaad een hele knappe prestatie maar wat zij daar deden, dat kan echt iedereen, dat waren gewoon vreugdekreten en losse woorden. Ik tracht altijd mijn zelfbeheersing te behouden maar toch emotie over te brengen naar de kijker. Elke keer ik naar Anfield Road moet, waar Liverpool zijn thuiswedstrijden speelt, krijg ik kippenvel bij het horen van You’ll never walk alone, het voetballied bij uitstek, gelukkig moet ik gedurende dat lied niets zeggen. De eerste overwinning van Tom Boonen in Parijs-Roubaix raakte mij ook enorm, ook hier was ik blij dat ik geen live-verslaggeving deed maar hem gewoon nadien moest interviewen. Ondanks die emoties heb ik het nog nooit moeilijk gehad om objectief te blijven.” 171

2. “In welke situaties is het het moeilijkst om uw emoties te beheersen? En hoe beheerst u die het best?” “ Bij situaties waarbij ook de kijker al iets emotioneler wordt dan normaal, bijvoorbeeld bij een totaal onverwacht exploot, een sporter die wint en die vooraf kansloos geacht werd, de underdog die het haalt van de topfavoriet, een doelpunt scoren in de slotminuten en zo de wedstrijd doen kantelen. In deze situaties gaat mijn enthousiasme ook verder dan normaal maar het is eenvoudig om de klik te maken. Wat is beheersen eigenlijk? Ik vind dat een sportjournalist zijn emoties mag uiten, want de sport zit boordevol emoties en de kijkers willen dat ook horen. Vroeger ging Rik De Saedeleer daar ver in maar dat waren andere tijden.”

3. Denkt u dat journalisten van de niet-sportredactie even vaak hun emoties moeten beheersen? Of is de sportjournalistiek ook hier een buitenbeentje? “ Daar kan het zelfs veel emotioneler aan toe gaan, bijvoorbeeld natuurrampen of tragedies, dat is een pak moeilijker voor een journalist,omdat die emoties daar helemaal anders zijn dan die wij als sportjournalisten beleven. Ik ben er van overtuigd dat ik het daar ontzettend moeilijk mee zou hebben om daarover een reportage te moeten maken of mensen te interviewen.”

4. “Denkt u dat het meeleven bij een bepaald evenement de objectiviteit belemmert?” “Dat kan zeker maar dat hangt van af van persoon tot persoon. Voor mezelf kan ik zeggen dat mijn beleving geen belemmering is op de objectiviteit. Je kan immens meeleven maar toch objectief blijven. En als de Rode Duivels spelen mag je je voorkeur wel laten blijken maar toch moet je objectief blijven over de wedstrijdfeiten. Bijvoorbeeld je moet kunnen toegeven dat de tegenstander sterker was en dat het een verdiende overwinning was.”

5. “Men zegt dat een sportjournalist een passie moet hebben voor de sport maar daar dan ook objectief moet over kunnen berichten. Gaan die twee samen? “Ja, maar dat geldt eigenlijk voor alle beroepen, in alles wat je doet, is passie welkom. Dit geeft iets extra aan de verslaggeving. Ik kan stellen dat ook bijna al mijn vrije tijd besteed aan de sport, het is gewoon mijn leven maar dit neemt zeker niet weg dat je daar niet objectief kan over oordelen.”

172

6. “Maakt u gebruik van het feit dat sporters meteen na een wedstrijd intenser/emotioneler reageren?” “De eerste quotes zijn inderdaad altijd beter. In het heetst van de strijd zeggen sporters soms dingen waarvan ze later spijt hebben. Je kan je dan wel de vraag stellen wat eigenlijk de waarheid is? Heeft dat wel zin als de sporter achteraf zegt dat hij overdreven heeft en spijt heeft van zijn uitspraken? Maar het is natuurlijk mooie televisie en leuk voor de kijker.”

Allerlei vragen i.v.m. objectiviteit/emoties

1. “Zijn daar richtlijnen/gedragsregels voor die jullie krijgen van de redactie?” “Wij krijgen gewoon de algemene deontologische codes en je weet dat je daar niet over moet gaan. Iedereen maakt dat eigenlijk voor zichzelf uit waar de grens ligt maar je weet dat ze er zijn en dat je ze best niet overtreedt.”

2. “Is er een verschil in de beleving naargelang het belang van het sportevenement?” “Ja, dat is logisch ook, die beleving bij een topwedstrijd is veel groter dan bij een wedstrijd waar amper volk in de tribunes zit of waar er veel minder op het spel staat. Ik probeer wel overal het beste van mijzelf te geven. Dat heeft ook met respect te maken. De perceptie van de kijker is ook anders naargelang het belang van het sportevenement verschilt.”

3. “Brokkelt de geloofwaardigheid van het wielrennen (en zo ook de beleving) niet af door al die dopingschandalen?” “Ja, ik vind van wel, het is een hele dunne grens. Je moet eigenlijk altijd in je achterhoofd houden wanneer je bepaalde prestaties bejubeld dat ze na verloop van tijd in een heel ander daglicht kunnen komen te staan. Je mag natuurlijk niet elke fantastische prestatie in vraag stellen maar je moet trachten de gulden middenweg te vinden. Collega Lieven Van Gils uitte onlangs dat hij zich bedot voelde tijdens de Ronde van Frankrijk nadat Riccardo Ricco omwille van dopinggebruik uit de ronde werd gezet. Van Gils had enkele dagen eerder een uitvoerig gesprek gehad met Ricco en was vol lof over zijn prestaties. Wanneer het enkel om geruchten gaat, moet je voorzichtig zijn in uw verslaggeving maar je mag het wel onderbouwen. ” 4. “Is er een verschil in verslaggeving wanneer er al dan niet een landgenoot deelneemt?” “Ja, je bent sowieso meer gefocust op die landgenoot, let wel, enkel als hij een rol van betekenis speelt, dan mag dit zeker, vind ik.”

173

5. “Is neutraliteit mogelijk in de sportjournalistiek? Maakt dit de sportjournalistiek niet te saai bij sommige evenementen?” “Ja, je kan die neutraliteit bewaren en toch heel enthousiast zijn. Het hoeft daarom niet saai te zijn. De sportjournalistiek is gewoon geëvolueerd, vroeger werden gewoon de wedstrijdfeiten meegedeeld terwijl men nu ook probeert de kijkers te vermaken.”

6. Denkt u dat u soms onbewust uw voorkeur voor bepaalde sporters uit? “Nee, ik doe gewoon mijn job. Ik heb vroeger wel eens wat reacties gehad omdat ik Ives Serneels, een speler van SK Lierse in die tijd, meervuldig bewierookte tijdens de wedstrijd tegen Anderlecht. Hij speelde toen een fantastische match en het kon inderdaad misschien zijn dat ik dat meer benadrukte omdat ik hem redelijk goed ken. Toch vind ik dit niet subjectief omdat iedereen het eens was over die prestatie.”

7. “Zijn sporters meer toegankelijk wanneer u ze meermaals bewierookt?” “Misschien wel, maar de meeste spelers kennen hun eigen beperkingen en zullen ook wel snel doorhebben wanneer een journalist dit doet om gewoon in hun gunst te komen staan. En geloof me, dergelijke sportjournalisten bestaan wel degelijk.”

8. “Maken de media een sporter groot en omgekeerd, kunnen de media een sporter kapot maken?” “Dat kan, de media helpen daarin zeker maar een sporter moet al goed zijn van zichzelf. Goede prestaties zijn noodzakelijk maar een goede uitstraling is wel belangrijk. Ook hun bereikbaarheid en het sociale van de sporter speelt een rol. Een mooi voorbeeld is het verschil tussen Tom Boonen en Stijn Devolder. De eerste heeft een grote uitstraling terwijl Devolder een beetje timide is, beiden zijn groot geworden door hun prestaties maar Boonen is nog een groter kampioen geworden door de media.

9. “Heeft sportverslaggeving invloed op de prestaties van een sporter?” “Dat denk ik niet, de reactie van het publiek en vooral die van de eigen supporters zal een invloed hebben al verschilt dit ook van mens tot mens, vooral de jongere sporters kunnen het hiermee moeilijk hebben.”

10. “Wat is uw algemene opvatting over objectiviteit in de verslaggeving?” “Absolute objectiviteit is een utopie. Bovendien vind ik dat beleving en enthousiasme van een sportjournalist noodzakelijk zijn in de verslaggeving. Als je iets gepassioneerd doet, krijg je

174

sowieso een meerwaarde. Daarnaast mogen de sportjournalisten sporters niet meer zo snel ophemelen of de grond in boren, ze moeten de gulden middenweg vinden. Om te besluiten kan ik toch wel stellen dat de Vlaamse sportjournalisten bij de meest objectieve sportjournalisten van de wereld behoren.”

175

Bijlage 4: Code van de Journalistieke beginselen

176