Het traject van asielzoekers in België: drempels en hefbomen

Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de en Diversiteit Academiejaar 2016 – 2017

Emma De Vos 01507057 Academisch artikel Promotor: prof. dr. Joz Motmans 30/05/2017 Wordcount: 11832 Dankwoord Graag wil ik professor dr. Joz Motmans bedanken voor het begeleiden van deze masterproef. Zonder zijn ondersteuning, feedback en enthousiasme was het schrijven van deze thesis niet mogelijk geweest.

Ik wil ook alle drie mijn ouders bedanken omwille van alle kansen die ik heb gekregen. Bedankt dat ik de mogelijkheid kreeg deze master te volgen na mijn eerste opleiding, het was een ongelooflijke verrijking. Mijn mama wil ik extra bedanken omwille van haar naleeswerk en het aanbrengen van contacten via Basiseducatie.

In dit dankwoord mogen ook het Transgender Infopunt, Rainbowhouse en Genres Pluriels niet ontbreken. Zonder hun steun was dit niet gelukt om respondenten te vinden. Een welgemeende dankjewel ook aan Kenneth Mills, mijn stagebegeleider op het project Safe Havens. Naast een heel leerrijke stage op dit project heb ik ook de kans gekregen contacten te leggen voor deze thesis. Een speciale dankjewel gaat uit naar alle respondenten die de tijd namen te participeren in de interviews en die vaak speciaal voor mij een taal hanteerden waarin ik de mogelijk had te communiceren.

Ook bedankt aan al mijn vriendinnen die steeds klaarstonden voor een babbel, ontspanning of het nodige ventileren over deze thesis. Een speciale dank gaat uit naar Ambeir omwille van het naleeswerk en de enorme hulp bij de Franse taal en aan Judith, die naast een goede vriendin eigenlijk een beetje co- promotor van deze thesis is en waarbij onze reflectiemomenten een meerwaarde waren in dit proces. Als laatste, maar ongelooflijk belangrijk zijn mijn zus Maud en mijn lief Evelien, bedankt voor de hulp en het onvoorwaardelijk vertrouwen dat jullie steeds in mij stellen.

2

Abstract Deze thesis wilt bijdragen aan de kennis over transpersonen in asielcontext. Binnen het onderzoeksdomein van LGBT-vluchtelingen en asielzoekers blijkt transspecifieke informatie schaars. Door middel van een exploratief multiple actor onderzoek wordt getracht de situatie voor transpersonen die asiel aanvragen in België te schetsen. Er werd van 13 actoren informatie verkregen, waarvan 4 transgender asielzoekers zelf. Op die manier worden, vanuit een kritisch migration kader, beginnend de knelpunten en hefbomen in het traject van transgender asielzoekers in België verkend. Veralgemenen is niet mogelijk, maar kort samengevat blijken ondanks de goodwill van zowel beleid als individuen, het werken met tolken, geweldervaringen in de opvang en een gebrek aan kennis in het asiellandschap over transpersonen ervaarde knelpunten.

3

1. Inleiding

De laatste jaren is er verhoogde aandacht in het Europees beleidskader voor de precaire situatie van , , bisexual and transgender (LGBT) personen op de vlucht (FRA, 2017). De situatie van deze groep was steeds een bezorgdheid, maar kreeg een hogere prioriteit voor Europese LGBT-organisaties sinds de stijging van het aantal asielaanvragen in 2015 (Caroll, 2016). Desondanks de opmars in onderzoek naar dit thema, is er een enorm gebrek aan data en expertise inzake transpersonen1 (Cowen et al., 2011; UNHCR2, 2015). Er zijn echter verschillende indicaties dat het om een extra kwetsbare groep gaat in het asielproces, waarbij problemen opduiken die niet opgaan voor de andere personen binnen het LGBT-acroniem (LaViolette, 2010; Wessels, 2011).

Verschillende oorzaken zoals vervolging, bedreiging, discriminatie op de arbeidsmarkt of een gebrek aan toegang tot medische hulpverlening kunnen transpersonen ertoe dwingen hun land te ontvluchten (Gehi, 2009; Bach, 2013) en elders bescherming te zoeken (UNHCR, 2013; TGEU, 2016). De mobiliteit van transpersonen is hoog en verplaatsing dan ook een niet te onderschatten overlevingsstrategie (Doan, 2016). Voor sommigen is vluchten naar een land met meer bescherming de enige optie. Dit impliceert in geen geval dat dit steeds vlekkeloos verloopt. Velen komen met de perceptie dat het ‘hier’ beter zal zijn dan ‘daar’(Gehi, 2009), toch mogen we migratie niet zomaar bekijken als een verandering van ‘onderdrukt’ naar ‘vrij’ (Manasalan, 2003; 2006). Slechts 10 Europese lidstaten, waaronder België, geven effectieve aandacht aan genderidentiteit als aparte discriminatiegrond in hun wetgeving (FRA, 2015). Overal ter wereld, ook in landen met een sterk legaal apparaat ter bescherming van LGBT’s en hoge tolerantie, hebben transpersonen verhoogde kans slachtoffer te worden van geweld en discriminatie (FRA, 2014). Zo ervaart in België meer dan 80% van de transpersonen minstens een geweldincident en had 68% ooit zelfmoordgedachten (Motmans, T’Sjoen & Meier, 2015).

Er zijn geen officiële cijfers over hoeveel transpersonen jaarlijks asiel aanvragen in de Europese Unie (FRA, 2017), noch in de Verenigde Staten (Jeanty & Tobin, 2013). In enkele lidstaten houden belangenorganisaties gegroepeerde LGBT cijfers bij, maar deze zijn niet representatief. Zo stelt in Griekenland een transorganisatie dat ze 7 transpersonen ontvingen in 2016 (FRA, 2017). Bell & Hansen maakten in 2009 een ruwe gok van ongeveer 20-30 transgenderasielzoekers in de UK. België is naast Noorwegen het enige land dat op eigen initiatief officiële cijfers over LGBT-asielzoekers bijhoudt.

1 Transgender is een koepel of parapluterm voor een diverse groep van mensen voor wie het geboortegeslacht niet (geheel) klopt met hun genderidentiteit, het gevoel van man of vrouw zijn, zoals travesties, transgenderisten en transseksuelen en alle andere vormen van gendervariante personen (Motmans & T’Sjoen & Meir, P.7. 2015).

2 Het Hoog Commissariaat voor de Vluchtelingen van de Verenigde Naties (UNHCR) werd opgericht op 14 december 1950 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. De opdracht van het agentschap bestaat erin het internationale optreden ter bescherming van vluchtelingen aan te sturen en te coördineren en oplossingen aan te reiken voor de wereldwijde vluchtelingenproblematiek (UNHCR, 2001-2017).

4

Wanneer België als gemiddelde wordt genomen3, kan een schatting worden gemaakt waarbij ongeveer 10.000 LGBTI4 asielaanvragers zijn in de EU (Jansen & Spijkerboer, 2011; 2013). In de beschikbare cijfers wordt echter geen onderscheid gemaakt tussen asielaanvragen op basis van seksuele oriëntatie en genderidentiteit, en we kunnen dus niet afleiden over hoeveel transpersonen het gaat. De kans dat schattingen een onderrepresentatie van het aantal transpersonen bevatten is groot. Transpersonen blijken immers in hun asielaanvraag vaak zelfidentificatie op basis van seksuele oriëntatie als motief te hanteren, om dan later een transidentiteit aan te nemen (Shidlo & Ahola, 2013).

De Europese wetgeving voorziet specifieke bescherming voor transpersonen in haar lidstaten, desondanks ervaren transgender asielzoekers vaak een complex scala aan bedreigingen en problemen tijdens de asielprocedure (UNHCR, 2015; Karsay, 2016; ILGA, 2016; FRA, 2017). Niet alle gebieden naar waar transpersonen migreren aanvaarden gender-non-conformiteit5, zeker niet wanneer een andere gemarginaliseerde intersectie6 zoals etniciteit meespeelt. Het is dan ook van groot belang te erkennen dat net de specifieke intersecties van het vluchteling-zijn in combinatie met transidentiteit grote barrières vormt die transpersonen tijdens hun mobiliteit ervaren (Jolly, 2005; Doan, 2016).

Zo blijken opvangcentra voor asielzoekers in Europa extreem onveilig voor transpersonen. Er is een sterk verhoogd risico op seksueel, fysiek en psychisch geweld (Cowen et al, 2011; Bach, 2013; Bachmann, 2016; Karsay, 2016). Transpersonen worden in Europa niet altijd volgens hun genderidentiteit opgevangen (UNHCR, 2015). Bachmann, (UK, 2016) onderschrijft deze bezorgdheid en bespreekt cases waarbij personen die zich identificeren als vrouw in een mannenafdeling werden geplaatst. Ook Amerikaans onderzoek kaart deze problemen aan en geeft een extreem verhoogde kans voor transpersonen in asielcentra inzake seksueel geweld (Jeanty & Tobin, 2013). Gehi (2009) bevestigt dit maar stelt tegelijkertijd dat transvrouwen geplaatst in vrouwenafdelingen onder geen beding automatisch veiliger zijn.

Daarnaast rapporteren verschillende auteurs problemen met medewerkers uit asielcentra die transnegatief gedrag vertoonden. De veiligheid binnen opvangcentra heeft aldus niet louter te maken met medebewoners, ook het personeel heeft een belangrijke rol (Luit, 2013; Bachmann, 2016).

Stereotypen in de asielprocedure blijken een ander groot probleem. Er wordt vaak een westers kader en identiteitsdenken gehanteerd inzake gender en seksualiteit waarbij wordt uitgegaan van universele seksuele en genderidentiteit, een fenomeen dat Massad (2002) als ‘the gay international’ omschrijft. Daarnaast komt de sexe-aanduiding op indentiteitsdocumenten voor transpersonen soms niet overeen

3 Jansen en Spijkerboer nemen België als gemiddelde en niet Noorwegen, omdat het cijfer daar veel lager ligt. Door België te gebruiken, kan de verborgen groep in rekening worden genomen. 4 Lesbian, gay, bisexual, transgender and intersexe 5 Gender-non-conformiteit verwijst naar een genderidentiteit of genderexpressie die sociale normen doorbreekt (Irvine, 2010) 6 Intersectionaliteit is een term geïntroduceerd in 1989 door Kimberly Crenshaw waarmee wordt aangegeven dat verschillende delen van iemands identiteit ten allen tijden op elkaar inspelen (Crenshaw, 1991) en bijgevolg structurele ongelijkheid zoals racisme of transfobie niet los van elkaar kunnen bestudeerd worden.

5 met hun genderexpressie, waardoor tijdens de identificatie in de asielprocedure problemen optreden (UNHCR, 2013) tevens zijn er onvoldoende richtlijnen inzake medische hulpverlening (Jansen en Spijkerboer, 2013; UNHCR, 2015; FRA, 2017). Ook blijkt het werken met tolken een enorm struikelblok en treedt vaak isolatie op uit angst (Luit, 2013; Bachmann, 2016). Volgens Singh & Mckleroy (2011) is een goed familiaal netwerk cruciaal voor coping met traumatische levensgebeurtenissen voor transpersonen uit etnisch culturele minderheden. Transpersonen zijn echter vaak geïsoleerd, omdat ze in tegenstelling tot andere asielzoekers vaak steun missen van personen uit hun herkomstland. Contact wordt vermeden omdat deze personen hen herinneren aan degene van wie ze gevlucht zijn of gevaar inhouden voor herkenning en achtervolging (Shidlo & Ahola, 2013).

Wereldwijd ervaren transpersonen problemen omtrent medische zorgen (Gehi, 2009). Amerikaans onderzoek stelt dat voor personen met een migratieachtergrond de drempel nog groter is. Zij ondervinden omwille van een vaker lage sociale economische status financiële drempels en problemen omwille van een gebrek aan cultuursensitiviteit (de Vries, 2015, Katari et al, 2015). Onderzoek in de US & UK wijst uit dat transpersonen in asielcentra vaak medische zorg wordt geweigerd, wat fysiek en psychologisch schadelijk kan zijn (Gehi, 2009, Tabak & Levitan, 2013).

1.1. Beleidskader

De conventie van Genève7 is een van de belangrijkste conventies voor vluchtelingen. Ze ontstond op 28 juli 1951 en werd ondertekent door 150 landen. Deze landen verklaren hiermee bescherming te bieden aan personen die niet kunnen beschermd worden in hun eigen land. De conventie van Genève definieert een vluchteling als iemand:

“Die,[…] uit gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen, of die, indien hij geen nationaliteit bezit en verblijft buiten het land waar hij vroeger zijn gewone verblijfplaats had, daarheen niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil terugkeren.”(Internationaal verdrag betreffende de status van vluchtelingen, p1, 1951)

Het is belangrijk het onderscheid te maken tussen het begrip ‘vluchteling’ en het begrip ‘asielzoeker’. Een vluchteling is een persoon die werd erkend tot bescherming op basis van de conventie. Een asielzoeker is iemand die bescherming zoekt en vraagt, maar deze nog niet ontving. Asiel aanvragen is een mensenrecht (UNHCR, 2001-2017).

7 Ondertekend te Genève op 28 juli 1951 (Wet van 26 juni 1953 - B.S., 4 oktober 1953). [Gewijzigd door het Protocol van New York op 31 januari 1967]

6

Zoals te lezen in de definitie kan de erkenning tot vluchteling op basis van verschillende subcategorieën. Gender of seksualiteit zijn hier echter niet opgenomen. Internationaal zijn er geen bindende richtlijnen over de invulling van de conventie, maar de UNHCR wordt wel als superviserend orgaan erkend. De UNHCR schreef verschillende rapporten en richtlijnen omtrent LGBT-asiel en erkent dat bij LGBTI- asielzoekers verschillende intersecties van factoren bijdragen tot het ondergaan van discriminatie en dat zij vaak gemarginaliseerd en geïsoleerd zijn (UNHCR, 2013). Specifiek voor transpersonen treedt vaak marginalisering en seksueel geweld op (UNHCR, 2010).

De laatste jaren is er een opmerkelijke vooruitgang geweest voor LGBT-personen in Europese asielcontext (Spijkerboer, 2016). Sinds 2004 wordt in de EU-wetgeving erkend dat personen vervolgd omwille van hun seksuele oriëntatie, op deze basis een asielaanvraag kunnen indienen. Sinds 2011 moet ook genderidentiteit in acht worden genomen. Beiden vallen onder gendergerelateerde aanvragen die als een mogelijkheid onder de categorie sociale groep vallen (ILGA, 2016). Er is echter ook de mogelijkheid deze aan andere gronden te linken, afhankelijk van de omstandigheden (LaViolette, 2010). De tweede kwalificatierichtlijn (2011/95/EU) definieert de criteria voor internationale bescherming en vermeldt expliciet seksuele oriëntatie en genderidentiteit (FRA, 2017).

Twee elementen in de conventie van Genève zijn cruciaal. Eerst is de ‘gegronde vrees tot vervolging’, die moet worden aangetoond. Daarnaast moet worden bewezen dat de persoon tot een van de opgenomen categorieën behoort. Voor (LGB)T asielzoekers zijn beide elementen niet eenvoudig. De vraag kan gesteld worden hoe seksuele oriëntatie en genderidentiteit kunnen bewezen worden. De UNHCR stelt dat niet kan verwacht worden dat personen van een bepaalde ‘groep’ anderen ook kennen of maatschappelijk zichtbaar zijn en dat er geen universele kenmerken zijn voor LGBT-personen (UNHCR, 2013). Daarnaast variëren asielprocedures sterk tussen landen alsook de praktijken voor LGBT-asielzoekers (Jansen & Spijkerboer, 2011; 2013). Nochtans impliceert de Dublinprocedure8 gelijkstelling. Bijgevolg is het afhankelijk van lidstaat waar de aanvrager aankomt welke eisen worden gesteld.

Inzake opvang voor asielzoekers verzekeren de bepalingen van de artikelen 21 en 22 van Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 2013 dat de opvanginstanties van de Europese lidstaten rekening houden met de situatie en de behoeften van kwetsbare personen die om internationale bescherming verzoeken (Fedasil, 2016). In de meeste EU-lidstaten zijn geen aparte accommodaties voor LGBT-asielzoekers, al zijn er verschillende specifieke maatregelen die kunnen worden getroffen zoals persoonlijke kamers. Er is echter een gebrek aan preventieve maatregelen (FRA, 2017).

8 De dublinprocedure onderzoekt welke staat verantwoordelijk is voor de asielaanvraag. Is dit niet het land waar de vraag gebeurt, draagt de lidstaat deze over naar de bevoegde staat (KMI,2014).

7

1.2. De situatie in België

Ook België ondertekende de conventie van Genève en valt onder deze wetgeving. Specifiek zijn er 3 mogelijkheden in het Belgisch asielrecht voor asielaanvragers: erkend worden als vluchteling, subsidiaire bescherming krijgen of afgewezen worden (CGVS, 2015).

In België beslist het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen (CGVS) over de erkenning van de vluchtelingenstatus of subsidiaire bescherming. Het Belgisch asielrecht voorziet ‘gender’ als specifieke aanvraaggrond in de asielprocedure onder de categorie van sociale groep. Onder deze gendergerelateerde aanvragen valt ook seksuele oriëntatie en genderidentiteit (CGVS, 2015). Het aantal dossiers met LGBT-aanvraag als motief wordt jaarlijks bijgehouden. Gemiddeld ontvangt 1 op 5 tot 1 op 3 een positieve beslissing.

Tabel: aantal asieldossier met LGBT-motief behandeld door het CGVS per jaar

2012 1059 2014 840

2013 1225 2015 609

(samengesteld uit jaarverslag CGVS, 2013, Vluchtelingenwerk Vlaanderen, 2013, e-mailcontact gendercel)

Er zijn verschillende indicaties dat de cijfers een onderrepresentatie van het aantal LGBT-vluchtelingen inhouden, aangezien het enkel gaat om het aantal aanvragers dat dit motief opgeeft. Daarnaast zijn er steeds velen die geen legale verblijfsstatus hebben omdat ze geen asiel aanvragen en dus ook niet opgenomen worden in de statistieken (Jansen & Spijkerboer, 2013). Cijfers die seksuele oriëntale en genderidentiteit opsplitsen werden niet gevonden.

België wordt vaak naar voor geschoven als een “goede praktijk”-land inzake LGBT-asiel (Jansen, 2014). Zo geeft het CGVS aan een late disclosure (het pas in een latere fase van de procedure ‘uit de kast komen’) niet te bestraffen. Dit kon problematisch zijn omdat sommige aanvragers hier pas later voor durfden uitkomen en dit als minder geloofwaardig werd gezien (Jansen & Spijkerboer, 2011; 2013). Daarnaast kent het CGVS sinds 1995 een gendercoördinator, later ingebed in de huidige gendercel (Mahieu et al., 2010). Het CGVS stelt dat er geen louter seksuele vragen worden gesteld tijdens het interview en erkent dat het voor gendergerelateerde cases niet eenvoudig is het verhaal te vertellen. Daarom is er de mogelijkheid tot een specifiek opgeleide ‘protection officer’, dit zijn de personen die de interviews afnemen in het CGVS, en een tolk van een bepaald geslacht (CGVS, 2015). België is een van de enige landen die specifieke trainingen organiseert voor protection officers inzake genderissues (Cheikh et al, 2012).

Naast een positief beeld worden er enkele problemen aangehaald die vragen oproepen over de Belgische context. Zo blijken nog verschillende stereotypen gehanteerd inzake gender en seksualiteit en worden soms vragen gesteld over het intiem seksueel leven (Jansen & Spijkerboer, 2011; Vluchtelingenwerk Vlaanderen, 2013). Bij LGBT-asielzoekers ligt de gevraagde geloofwaardigheid moeilijk: de basis voor

8 hun aanvraag is vaak een onderwerp dat stilgezwegen werd als overlevingsstrategie. Daarnaast wordt een westers kader gehanteerd, waarbij wordt uitgegaan van westerse terminologie en identiteitsdenken zoals bijvoorbeeld vragen over LGBT-organisaties en bekende LGBT-personen in het land van herkomst. Het niet kennen van exacte gecriminaliseerde sancties blijkt in het nadeel van aanvragers te spelen. Dit ondergraaft de realiteit die LGBT-personen ervaren, waarbij maatschappelijke uitsluiting een belangrijke impact heeft (Jansen & Spijkerboer, 2011; 2013). Verder blijkt dat het discretiebeginsel, waarbij verwacht wordt dat personen ‘in de kast’ een veilig leven kunnen leiden in hun land van herkomst, impliciet in acht kan worden genomen (Jansen, 2014).

Het Belgische opvanglandschap voor asielzoekers wordt gecoördineerd door Fedasil, het federaal agentschap voor de opvang van asielzoekers dat garant staat voor het uittekenen, voorbereiden en uitvoeren van het opvangbeleid (Fedasil, 2014). Wanneer een asielzoeker zich aangemeld heeft bij dienst vreemdelingenzaken (DVZ), waar de eerste registratie gebeurt, is het dispatching van Fedasil die een opvangplaats toewijst. Zij spelen een belangrijke rol in het identificeren van de kwetsbaarheid van personen en het bieden van zo gepast mogelijke opvang.

De laatste opvanginstructie stelt collectieve opvang als norm. Dit betekent dat asielzoekers in het algemeen worden toegewezen aan collectieve centra, uitgebaat door Fedasil, het Rode Kruis of privé- initiatieven. Momenteel telt België 66 opvangcentra, dit is echter een wisselvallig cijfer daar de laatste twee jaar nieuwe centra werden geopend en terug gesloten (Fedasil, 2014). Dit heeft tot gevolg dat de laatste maanden veel transfers werden uitgevoerd waarbij asielaanvragers moesten verhuizen. De capaciteit varieert van kleinschalige centra met 50, tot het grootste centrum met meer dan 800 plaatsen. Naast de collectieve opvangcentra zijn er lokale opvanginitiatieven (LOI’s). Deze kleinschalige initiatieven worden ingericht door gemeenten en uitgebaat door het OCMW. LOI’s bieden meer privacy en hebben een kleine bezeting. Volgens de laatste opvanginstructies zijn ze voorbehouden voor profielen met een hoge erkenningsgraad9. België kiest ervoor om geen gesegregeerde opvang te voorzien voor LGBT-asielzoekers om stigmatisering te vermijden. Er kwamen nog geen officiële geweldincidenten aan het licht, het meeste geweld tegen LGBT-asielzoekers en vluchtelingen wordt echter niet gerapporteerd (FRA,2017). In alle Europese lidstaten blijken asielzoekers geweld te ervaren, maar enkel Griekenland, Nederland, Finland en Duitsland monitoren geweldervaringen tegenover asielzoekers en in asielcentra (FRA, 2016).

Er werd geen informatie of literatuur gevonden over de situatie voor transgender-asielzoekers in België met uitzondering van het rapport “Hidden violence is silent rape: sexual and gender-based violence in refugees, asylum seekers and undocumented migrants in Belgium and the Netherlands” (Keygnaert et al., 2012) waarbij twee transvrouwen in België werden bevraagd. Er werden in dit onderzoek echter geen conclusies of bevindingen over veiligheid in opvanginitiatieven gevonden. Afgaande van de

9 Informatie verkregen tijdens een vorming van Fedasil in maart 2017.

9 buitenlandse literatuur is de kans dat er zich ook in België problemen voordoen, reëel. Belangrijk te vermelden is dat Fedasil in 2015 startte met een studie ‘kwetsbare personen’ die de bescherming van kwetsbare personen in de opvang moet evalueren. Het eerste deel van deze studie werd reeds vrijgegeven, maar deel twee werd nog niet gepubliceerd en valt dus buiten het bestek van dit werk. Deel I geeft aan dat volgens terreinmedewerkers ‘een andere genderidentiteit’ een van de factoren is die een persoon kwetsbaar kunnen maken in de opvang. Vooral in collectieve opvang worden problemen aangegeven, daar transpersonen “met dezelfde discriminatie en geweld te maken krijgen in het opvangland” (Fedasil, p17, 2016). Het werken met tolken en beperkte landenkennis komt naar voor als struikelblok. Daarnaast wordt in het algemeen gewezen op de ligging van bepaalde centra die ver van hulp- en dienstverlening of organisaties kan liggen (Fedasil, 2016).

Medische kosten voor asielzoekers worden terugbetaald door Fedasil in het geval van collectieve opvang en gedekt door het OCMW in geval van verblijf in een LOI (Kruispunt migratie-integratie, 2014). Wanneer de wetgeving omtrent deze terugbetaling bekeken wordt, lijkt het erg vaag wat voldoet aan de ‘behoeften’ voor terugbetaling en welke kosten deze regeling dekt.

België kent enkele initiatieven specifiek voor LGBT-asielzoekers. Volgens de website van Fedasil is er het ‘ahha’-project (aangepaste hulp holebi-asielzoekers) dit project werd ingericht door een opvangmedewerker. Het is echter niet meer operationeel en werd nooit structureel verankerd. Fedasil subsidieert wel het project ‘Safe Havens’, een project dat werkt met en omtrent LGBT asielzoekers (Safe Havens, 2017). Er moet worden vermeld dat het hier steeds gaat om tijdelijke projectsubsidies en er dus geen structurele verankering is. Daarnaast is er Rainbows United, een samenwerking tussen verschillende LGBT-groepen en de Franstalige transorganisatie in Brussel. Ook hier worden activiteiten en ondersteuning voor de doelgroep geboden.

Transpersonen kunnen marginalisering ervaren in LGBT-organisaties (Monro & Richardson, 2010). Daarnaast ervaren etnisch-culturele minderheden vaak drempels omwille van de westerse blik op gender en seksualiteit die wordt gehanteerd (van den Brandt, Roodsaz &Van Kerchhem,2015). Financiële drempels, bereikbaarheid en taalbarrières kunnen optreden voor asielzoekers. terwijl net zij de steun van transorganisaties nodig hebben (Karsay, 2016). Deze thema’s staan centraal in het onderzoeksveld met betrekking tot LGBT en migratie.

1.3. Wetenschappelijk kader

Lang focusten migratiestudies zich enkel op de heteroseksuele, man die als het prototype van de vluchteling werd gezien. Queerstudies gingen daarnaast uit van autochtone bevolking. De laatste jaren is er echter een opmars in het ‘queer migration gebied’ waarbij bij zowel queerstudies aandacht is voor migratie als omgekeerd (Luibheid, 2008).

10

“what is fundamentally at stake in queer migration scholarship and activism is the mandate to challenge and transform the relations of power that operate through migration regimes to generate unequal regimes of living and dying at multiple scale.” (Luibheid, p.183, 2008)

Queer migration onderzoek bevindt zich vaak binnen feministische en postkoloniale studies (Luibheid, 2008) en erkent dat LGBTQ10categorieën een uitdaging vormen omdat ze epistemologisch problematisch kunnen zijn in een migratiecontext. Personen die uit een niet-westerse cultuur afkomstig zijn, identificeren zich niet vanzelfsprekend met deze westerse categorieën. Dit roept vragen op over de constructie en reproductie van categorisering, die onlosmakelijk verbonden is met machtsrelaties. Daarom worden LGBTQ-categorieën erkend, maar niet als sluitend gezien en worden ze op een open manier gehanteerd (Luibheid, 2017). Cotton (2011) benadrukt dat transidentiteiten variabel en niet a- historisch of a-cultureel zijn. Dit impliceert dat zowel de culturele als historische en persoonlijke context in rekening moet worden gebracht wanneer de term wordt gehanteerd.

Mansalan (2003; 2006) daagt het klassieke beeld uit waarbij queer migration steeds wordt bekeken vanuit een beweging van ‘onderdrukt naar bevrijd’ en daarbij de structurele ongelijkheid en onderdrukking vergeet die migratie met zich meebrengt.

Er is een stijgende aandacht voor het thema van LGBT-personen op de vlucht (FRA, 2017). Zo deed Peumans (2011) onderzoek naar stigmabenaderingen bij holebi’s met een migratieachtergrond in België en was het thema van de Belgian Pride11 in 2017 ‘asiel en migratie’. Deze opmars is echter nog volop in ontwikkeling en situeert zich meestal buiten Europa (Peumans, 2011). Er is weinig data over transgender asielzoekers, de meerderheid van de studies die het LGBT-acroniem hanteren in verband met asiel en migratie bevatten weinig transrespondenten en slagen er zelden in specifieke transinformatie te adresseren (Owen et al., 2011). LGBT-studies inzake asielzoekers en vluchtelingen focussen zich voornamelijk op homoseksuele mannen (Spijkerboer, 2013). In het algemeen is er een marginalisering van transpersonen in LGBT-onderzoek (Motmans, 2009).

De UNHCR publiceerde in 2015 een rapport dat de situatie voor LGBTI vluchtelingen evalueert en geeft aan dat 60% van alle meewerkende lidstaten geen transgendercases of informatie rapporteerden. Niet omdat er geen transpersonen zouden zijn, wel omdat zij vaker onder de radar blijven en transspecifieke informatie bijgevolg ontbreekt. Verschillende onderzoeksrapporten die de situatie voor LGBT-asielzoekers bespreken bevatten weinig informatie over transpersonen en erkennen de nood om dit gebrek te vullen (Jansen & Spijkerboer, 2013; UNHCR, 2015; Stella et al., 2016). Deze groep is stijgend en Transgender Europe12 riep met de campagne “Trans Refugees welcome” (2016) om aandacht voor het thema.

10 Lesbian, gay, bisexual, transgender and queer, waarbij queer staat voor het verwerpen van binaire categorieën inzake gender en seksualiteit. 11 https://pride.be/nl/pride-2017/crossing-borders 12 http://tgeu.org/asylum/

11

De gevonden literatuur richt zich vooral op Angelsaksische gebieden. De informatie over Europa werd meestal uit overzichtsrapporten gehaald, waar de focus veeleer op de asielprocedure ligt. Er bestaat weinig literatuur die bewijst levert voor seksueel en gendergebaseerd geweld voor vluchtelingen in Europa (Keygnaert et al., 2012). De UK lijkt hier een uitzondering, daar een aantal rapporten met informatie gevonden werden. Ook een Nederlands rapport (Luit, 2013), gericht op LGBT-personen in de opvang, adresseert transspecifieke informatie.

Onderzoek dat transpersonen bevraagt naar hun ervaringen is beperkt en nodig om hun beleving in kaart te brengen (Seuffert, 2009). Er is verder onderzoek nodig om de kwetsbare positie van mobiele transpersonen te beschermen (Doan, 2016). Transpersonen mogen dan wel bepaalde gelijkenissen hebben met seksuele minderheden, ze worden vaak gemarginaliseerd binnen het LGBT acroniem in onderzoek en hun ervaringen op basis van hun genderidentiteit (Owen et al, 2011). Er zijn namelijk verschillende transspecifieke factoren die niet opgaan voor holebi’s (Jenkins, 2009).

Rapporten die de ervaringen van (LGB)T asielzoekers in België specifiek bevragen, werden niet gevonden. Wel zijn er een aantal werken die zich op Belgische context richten waar het thema terug komt. “Holebi’s op vlucht” (Vluchtelingenwerk Vlaanderen, 2013) onderzocht de asielprocedure voor LGBT-asielzoekers, maar spreekt enkel over seksualiteit. “Gender in het Europees en Belgisch asielrecht” (Mahieu et al., 2010) bespreekt gender als beschermingsgrond, maar focust enkel op vrouwen. Transpersonen werden niet opgenomen in deze rapporten. Daarnaast zijn er een aantal overzichtswerken die eerder werden vermeld (Cheikh et al, 2012; Jansen & Spijkerboer, 2011; Jansen, 2014) waar ook de Belgische situatie inzake de asielprocedure voor LGBT-personen werd opgenomen, specifieke transinformatie wordt echter weinig geadresseerd. Tot slot werd geen literatuur of rapportering over de situatie voor transpersonen in de Belgische asielopvang gevonden. Bovenstaande bevindingen vormen dan ook het doel van dit onderzoek.

1.4. Doelstelling

Het doel van deze thesis is bij te dragen aan de kennis over transgender asielzoekers die gering is, door het in kaart brengen van de specifieke struikelblokken en hefbomen voor transgender asielzoekers in België. Afgaande van de besproken literatuur is dit een kwetsbare groep, die zich op een precair kruispunt bevindt. Door verschillende actoren te bevragen die deel zijn van het traject dat transpersonen afleggen in België alsook transpersonen die asiel aanvragen, kan beginnend worden geanalyseerd welke knelpunten en hefbomen worden ervaren in het traject dat deze personen afleggen eens ze in België arriveren. Vertrekkende vanuit de wetenschappelijke-kritische visie ten aanzien van de idee van queer migration van onderdrukt naar vrij (Manasalan, 2004; 2006) werd beslist informatie over de situatie van de respondenten in land van herkomst niet te verwerken. De focus ligt op de situatie in het land van aankomst. De voornaamste thema’s, gevonden in de literatuurstudie, zijn de asielprocedure, de opvanginitiatieven en medische hulpverlening. Doorheen deze analyse wordt niet alleen informatie

12 verzameld met betrekking tot het LGBT asielbeleid, maar ook met betrekking tot de precaire ervaringen van de onderzochte populatie.

2. Methoden

Om tegemoet te komen aan het doel van dit onderzoek, wordt geopteerd voor een kwalitatief exploratieve benadering met een ‘multiple actor’ model. Omdat er weinig kennis is over de situatie voor transgender asielzoekers in België is dit model aangewezen, omdat op die manier een brede basis aan kennis kan worden blootgelegd. Verwacht werd dat het zeer moeilijk zou zijn om voldoende data op korte termijn te verzamelen enkel met behulp van diepte-interviews met transgender asielzoekers. Daarom werd van meet af aan gekozen om ook belangrijke sleutelfiguren te interviewen om aanvullende/andere informatie te vergaren (zie verder).

Dit onderzoek gebruikt de term ‘transgender asielzoeker’ en vertrekt van de premisse dat transidentiteiten een kwetsbaarheidsfactor zijn. Echter, zoals vermeld in het theoretisch kader en benadrukt door Fedasil (2016) is voorzichtigheid geboden in het categoriseren van personen volgens bepaalde kwetsbaarheden. Het gebruik van categorieën is een hulpmiddel en geen vaststaand feit. Een intersectioneel perspectief hanteren is uitermate belangrijk om genuanceerd te kijken naar mensen, privileges en kwetsbaarheden.

De verwerkte literatuur werd gezocht via google scholar, pubmed en web of science. De term (Asylum*OR Refugee* OR Ilegal* OR Asylee* OR Migrant*) AND (Transgender*OR LGBT* OR * OR Gendernonbinairy* OR Trans* OR Genderqueer*) werd ingegeven alsook alle termen apart: transgender asylum, transgender migration, transgender refugee en ook steeds met het acroniem LGBT. Ook werd gender-variant gehanteerd en werden de termen vertaal in het Nederlands. Veel van de gebruikte literatuur werd echter gewoon via google gevonden, omdat het vaak ging over rapporten van Europese belangenorganisaties. Wetenschappelijk onderzoek is, zoals hierboven reeds gesteld, erg schaars.

2.1. Respondenten & dataverzameling

Enerzijds worden stakeholders bevraagd uit zowel de asielsector als de LGBT-sector. Omdat de informatie over deze groep zeer gering is, zal eerst een beperkte beleidsanalyse worden uitgevoerd, waarbij door middel van interviews en informele contacten wordt nagegaan hoe de praktijk werkt voor transgender asielaanvragers in België. Waar worden ze opgevangen en welke medische rechten hebben zij? Deze beleidsanalyse is cruciaal om de drempels en hefbomen voor de aanvragers te kunnen kaderen. Daarnaast worden transpersonen die asiel aanvragen in België bevraagd naar hun ervaringen. Er wordt getracht asielzoekers (of reeds erkend vluchtelingen) te bereiken die relatief recent in België asiel aanvroegen om zo accuraat mogelijk de situatie te kunnen schetsen.

13

Voor het vinden van transgender asielzoekers werden mails gestuurd naar belangenverenigingen zoals Genres Pluriels, Rainbowhouse Brussels en Merhaba13. Daarnaast werden cliënten van het Transgender Infopunt benaderd. Ook werd een e-mail gestuurd naar alle lesgevers NT2 van de centra voor Basiseducatie14. Tot slot werden via een stage op het project Safe Havens in çavaria contacten gelegd. Er werden verschillende vergaderingen en activiteiten van Genres Pluriels bijgewoond om respondenten te werven.

2.2. Sample

Voor de transgender asielzoekers werden vier respondenten gevonden. Er werden twee transmannen en twee transvrouwen geïnterviewd uit Mali, Congo, Tunesië en Syrië. Het land van herkomst wordt niet vermeld bij de gekozen schuilnaam en quotes, om anonimiteit te garanderen. Een vijfde interview met een Servische transvrouw werd niet opgenomen in de analyse. Het wordt sterk betwijfeld of ze de vragen voldoende begreep. Daarnaast week haar situatie te sterk af van de anderen omwille van haar verblijfplaats tijdens de procedure en is ze al geruime tijd in België.

Deze respondenten zijn in geen geval representatief voor de gehele populatie van transgender asielzoekers. Dit is zeer moeilijk, gezien er weinig kennis is over de omvang van de populatie. Daarnaast is veralgemenen niet het doel van dit onderzoek.

Schuilnaam Periode in België proceduretijd Opvang Interviewtaal

John 1.5 jaar 3 maand LOI Nederlands

Mariam 1.7 jaar 12 maand LOI Frans

Sharky 1.7 jaar 7 maand Collectieve opvang Engels/ Frans en LOI

Justine 2 jaar Niet geheel duidelijk Collectieve opvang Frans omwille van Dublin en LOI

Naast transgender asielzoekers werden medewerkers uit de asielsector bevraagd om het beleid en de gangbare praktijken inzake gezondheidszorg en opvang te exploreren. Ook belangenorganisaties werden bevraagd omwille van hun specifieke kennis omtrent het thema. Zij konden vaak veel vertellen over transpersonen, die zelf niet altijd bereikt werden. Ook fungeerden ze als gatekeeper en contactpersoon. De organisatie Boysproject, die werkt met mannelijke en transgender sekswerkers werd bevraagd. Het thema sekswerk valt buiten het bestek van deze thesis, maar Boysproject komt regelmatig

13 https://www.genrespluriels.be, http://rainbowhouse.be/, http://www.merhaba.be/ 14 Basiseducatie kent 13 leercentra in Vlaanderen en geeft allerhande cursussen aan laaggeschoolde volwassenen waaronder Nederlands voor anderstaligen. http://www.basiseducatie.be/

14 in contact met transgender asielzoekers en is daarom een relevante actor. Daarnaast werden personen bevraagd die specifiek werden gecontacteerd omwille van het persoonlijk begeleiden van een transgenderpersoon in asielcontext. In totaal werd van 9 stakeholders informatie verzameld.

Beleidsmedewerker Fedasil Interview

Gendercel CGVS Mailverkeer

Actor opvanglandschap Interview

Coördinator Rainbows United Interview

Medewerker Boysproject Interview

Coördinator Safe Havens Informele gesprekken

Medewerker LOI (begeleiding transvrouw) Interview

OCMW-vrijwilliger (begeleiding transvrouw) Interview

Medewerker dienst asiel en migratie (begeleiding Interview transvrouw

2.3. Data analyse

Voor de data-analyse werd geopteerd voor de grounded-theory benadering (Glaser & Strauss, 1967) waarbij cyclisch werken een kenmerk is (Roose & Meuleman, 2014). Er werd afwisselend data verzameld en verwerkt. Alle interviews werden opgenomen en volledig uitgeschreven. Codes werden vooraf opgesteld alsook tijdens het analysewerk nog toegevoegd. Er werd geen software gebruikt om te coderen.

2.4. Ethische aspect & positie van de onderzoeker

Steeds werd getracht zo objectief en neutraal mogelijk te werken, toch is het uitermate belangrijk de positie van de onderzoeker aan te kaarten die altijd invloed heeft op het thema en de resultaten. Ik definieer mezelf als pro-vluchteling, postmoderne feministe. Hierdoor ga ik als persoon en ook als onderzoeker uit van een recht op vluchtelingenstatus en het recht op zelfdefiniëring inzake gender. Rich (1984) beschrijft de ‘politics of location’ waarbij ze het belang aangeeft van de situering van de onderzoeker. Ik identificeer mezelf als cisgender vrouw en werd geboren in België. Dit maakt mij een outsider tegenover transpersonen die een ander herkomstland hebben.

Alle participanten ondertekenden een informed consent dat werd opgesteld in het Nederlands, Frans en Engels. Met de medewerkers uit de sector werd besproken welke details over hun functie zichtbaar mochten zijn. Alle beleidsinformatie wordt verwerkt in de resultaten zonder een specifieke functie toe te voegen. Het belang van privacy en vertrouwen wordt enorm hoog in het vaandel gedragen in dit

15 onderzoek. Vandaar de keuze de landeninformatie van transpersonen niet mee te geven, noch de specifieke functie of dienst van medewerkers in het opvanglandschap of beleid. De gebruikte quotes in de resultaten werden dan ook zorgvuldig gekozen om zo weinig mogelijk herkenning te garanderen. Alle plaatsnamen of persoonsnamen werden weggelaten. Dit onderzoek wil ten stelligste vermijden het gegeven vertrouwen van de participanten te schaden. Tevens heb ik met veel zorg getracht de veiligheid van de asielzoekers/vluchtelingen niet in het gedrang te brengen. De transpersonen die deelnamen spraken allemaal over private en soms pijnlijke ervaringen, er moet ten allen tijden zorgvuldig met deze data worden omgesprongen. Alle transpersonen werden bij aanvang van het interview bevraagd over hun relatie en identificatie met de term ‘transgender’ in navolging van het kritisch hanteren van dit label vanuit queer migration studies. Het is van groot belang respectvolle terminologie te hanteren in transgenderonderzoek en rekening te houden met de zelfidentificatie van personen, alsook culturele diversiteit in acht te nemen (Bouman et al., 2017)

3. Resultaten

Deze resultatensectie onderscheidt twee grote delen. Eerst wordt beleidsinformatie weergegeven waarbij getracht wordt cijfers en beleid inzake asielzoekers te schetsen zoals verzameld doorheen dit onderzoek. Daarna volgt een weergave van de ervaringen van zowel transpersonen alsook belangenactoren en sociaal werkers in het asielproces.

3.1. Populatie & gehanteerde praktijken

Omdat er geen cijfers noch een populatieschets over transgender asielzoekers in België voorhanden zijn worden in het eerste deel van de resultaten de verzamelde kennis over de omvang en kenmerken van de populatie weergegeven. Ook de gehanteerde praktijken inzake opvang en medische rechten komen aan bod.

De gendercel van het CGVS stelt dat een absolute minderheid van het aantal LGBT-motief aanvragers transpersonen zijn. Er zouden minder dan 20 personen op jaarbasis aangeven dat ze transgender zijn. De globale LGBT-cijfers zijn in de praktijk grotendeels holebi’s. Dit wordt bevestigd door de beleidscel van Fedasil:

“Asieldossiers worden nooit opgesplitst tussen seksuele oriëntatie en genderidentiteit (..)De cijfers die hier staan zijn aanvragen die ingediend hebben op dat motief, maar dat kan ruimer zijn. Het aantal personen die transgender inroepen is zeer gering (..)op honderd 10 of 15 die dat gaan inroepen.” (beleidsmedewerker Fedasil)

Tussen 1990 en 2014 waren er meestal nul tot maximum 1 of 2 aanvragen op basis van genderidentiteit. Sinds 2014 loopt dit op tot 20. Het gaat hier dan over de aanvragen waar het CGVS een beslissing voor nam. Ook Rainbows United geeft aan een stijgende trend te zien in het aantal transgender asielzoekers op korte tijd, in hun project zien ze ongeveer 20 personen op jaarbasis. Uit een interview met iemand

16 uit het opvangsysteem komt naar boven dat er recent 2 à 3 transpersonen per maand worden gezien. De bevraagde beleidsmedewerker van Fedasil geeft aan dat een mogelijke verklaring zou kunnen zijn, dat sinds 2011 genderidentiteit in acht wordt genomen (zie beleidskader). Zo stelt een beleidsmedewerker dat wanneer een categorie wordt gecreëerd, er mensen ‘op afkomen’.

Volgens de gendercel van het CGVS zijn ongeveer 50% van de behandelde transdossiers personen met Macedonische nationaliteit. Daarnaast zijn Pakistan en Libanon frequente herkomstlanden. Boysproject ziet onder de transgender-sekswerkers die asiel aanvragen vooral de Marokkaanse nationaliteit. Rainbows United stelt dat in hun project de nationaliteiten sterk uiteenlopen.

Een respondent uit het opvangsysteem gaf aan de laatste maanden enkel transvrouwen te hebben gezien. De respondentensample bevat echter ook twee transmannen. Transvrouwen zijn in de meerderheid stelt Rainbows United, maar er zijn ook transmannen, vooral uit Arabische landen als Syrië, Tunesië en Irak.

Aangezien de officiële cijfers over het aantal erkenningen het onmogelijk maakt transpersonen te onderscheiden, kunnen we niet zeggen hoeveel transpersonen uiteindelijk de vluchtelingenstatus krijgen. De erkenningsgraad voor transpersonen blijkt echter zeer hoog te liggen omwille van hun kwetsbaarheid.

“I don’t know people who were rejected. I think they have the advantage of being a new group. After, when there will be more, maybe it will change.” (Rainbows United)

Inzake opvang wordt aangegeven dat de meeste transpersonen in een LOI worden opgevangen, maar dit blijkt niet steeds meteen mogelijk, omwille van plaatstekort of omwille van de opvanginstructie. Het blijkt ook niet steeds mogelijk voor dispatching om meteen naar LOI’s te verwijzen, omdat regionale actoren hier ook inspraak hebben.

“Er worden toch veel uitzonderingen gemaakt en krijgen ze toch vaak voorrang op appartementjes ofzo. Dat is wel positief, maar het duurt soms veel te lang.”(Boysproject)

“So sometimes they give more intimate places in the big centre. Really really often, first they are put with everyone.”(Rainbows United)

Fedasil erkent de nood aan het contact met LGBT-organisaties voor asielzoekers en zet dan ook via subsidies in op projecten, zoals reeds te lezen in de inleiding. Door Safe Havens en Rainbows United wordt aangegeven dat treintickets naar activiteiten van LGBT-verenigingen voor asielzoekers bekostigd worden door Fedasil. Het lijkt echter enkel over centra beheerd door Fedasil zelf te gaan.

“We have a very good relationship with them (Fedasil), with the red cross not so much. Because they do not want to pay for traintickets to our activities, like Fedasil does.”(Rainbows United)

Inzake medische kosten blijkt dat transpersonen die reeds een hormonenbehandeling starten in hun land van herkomst, het recht hebben om deze verder te zetten in België met terugbetaling. Personen die hormonale behandelingen willen starten bij aankomst in België hebben geen recht op financiële dekking.

17

De vraag kan gesteld worden of er veel personen reeds de mogelijkheid tot medische zorg hadden in hun land van herkomst, daar de literatuurstudie het tegengestelde aangeeft. Rainbows United geeft echter aan dat verschillende transpersonen die zij bereiken, reeds een medische behandeling in hun herkomstland startten. Dit bleek het geval voor 2 van de bevraagde transrespondenten. Of dit onder goede begeleiding gebeurde, is niet geweten.

3.2. Ervaringen: drempels en hefbomen

“I was telling myself, I was leaving my house, my country, my work, to be safe. And to live my life fully and to be free. But it’s not like that. It was very hard to get used to here.”

3.2.1. Terminologie

Alle respondenten werden bij aanvang van het interview bevraagd naar hun relatie met de term ‘transgender’ en of ze zich hier al dan niet mee identificeerden. Alle respondenten gaven aan geen problemen te hebben hun beleving te linken aan een onderzoek dat de term “transgender asielzoeker” gebruikt, maar stelden dat het voor hen vooral belangrijk was gezien te worden als man of vrouw, de gender waar ze zichzelf mee identificeerden. Enkel Justine antwoordde gewoon ‘ja’ op de vraag of ze zich als transpersoon identificeert. De relativiteit van het label kwam sterk naar voor. Zo stelt Sharky:

“I don’t want to, I want to say that I’m genderfluid, but I don’t find anything that I can feel with myself. I’m doing masculine hormones and I did the top surgery, but I’m not doing another surgery.”

Sharky en John verkozen de voornaamwoorden hij/hem, Mariam en Justine zij/haar. Sharky gaf wel aan dat hij in het Arabisch genderneutrale voornaamwoorden prefereerde. Inzake aanspreektermen ontstond bij sommige actoren toch wat verwarring. Zo gaven individuele begeleiders15 van transvrouwen aan dit niet eenvoudig te vinden:

“Ik zei altijd ‘hij’, voor mij was dat een man. Op het transgender infopunt hebben ze dan gezegd dat je haar moeten zeggen.”

“Dat was een specifiek probleem, hoe moet ik haar aanspreken (…). Dan heb ik geleerd, want transvrouw, ik had er geen idee van. Ik vind dat heel belangrijk.”

Ook een beleidsmedewerker was in de war en interpreteerde de term transvrouw verkeerd. Er werd door de individuele begeleiders informatie gezocht over terminologie en transpersonen in het algemeen.

“Er was echt niks van kennis. Ik weet daar niks over he. Ik heb contact opgenomen met Fedasil, omdat ik vreesde voor geweld. Dus ik heb op voorhand geanticipeerd. Maar ze hebben gezegd dat er geen specifiek beleid rond is (..)ik ken geen andere transgenders.”

15 Wanneer over individuele begeleiders wordt gesproken, refereert dit naar de medewerkers die vanuit het LOI een transpersoon begeleiden, meestal sociaal werkers.

18

“Ik heb gezegd; kijk, ik weet er weinig van maar ik stuur u naar een specialiste. Heb ik de toestemming om met haar te bellen om vragen te stellen en te overleggen? Ze zei ja en zo kwam ik te weten dat ze – naam- wordt genoemd (..) En daar was ze laaiend enthousiast over. Dat was een teken van respect.”

3.2.2. Asielprocedure

De ervaringen van zowel transpersonen als andere actoren liepen sterk uiteen inzake de asielprocedure en het interview bij CGVS. Zo gaven Sharky en Mariam beiden aan zich niet comfortabel te voelen tijdens de procedure.

“The interviewer asked how was my first time with a girl and if I remember how it went and if I was afraid and had a . How did I kiss her? (..)He was trying to provoke. I did not know how to deal with him or how to explain (..) How was your first time, tell me the details. That’s for everyone, not only for me. They ask private questions.”(Sharky)

“J’ai l’impression que quand une personne transgenre arrive on le met dans le même catégorie une personne qui est homosexuelle par exemple. Donc il faut bien le séparer (..) ils posent par exemple aussi des questions sur la vie sexuelle qui n’a rien avoir pour moi avec le genre. La sexualité et le genre c’est pas la même chose. (…) c’était intime, souvent j’avais du mal à répondre. Quand tu dois prouver quelque chose t’es obligé de parler quand même.”(Mariam)

Rainbows United beaamt de ervaring dat er soms ongepaste vragen worden gesteld.

“Protection officers don’t know about transgender people and so they ask bad questions about sexuality, genitals. A lot of hard things. They don’t always respect the name, social name, sex or gender. Really often, really really often.”

Daarnaast hebben sommige actoren ook de idee dat stereotiepe beelden inzake gender en seksualiteit meespelen:

“It’s sad because when I see people here I told you, I see about 300 people a year, I can say, I don’t say it, but you will be accepted or not, or not the first time. Because you have some big stereotypes to be gay or ‘obvious’ transgender if you can say that.” (Rainbows United)

Sharky haalde daarnaast het probleem aan dat hij ervaarde in de wachtlijnen bij DVZ.

“It’s hard. Because there is a line for women and a line for men. Like, the first thing that you have to do when you ask asylum you have to put yourself on the case, do you want to be with women or with men. That decision is a very big decision (..), they didn’t think of transperson (..) at first I was staying with men in the line everyone was looking so I went to women and I felt uncomfortable. Binary from the beginning.”

Justine en John hadden echter een zeer positieve ervaring en voelden zich comfortabel tijdens het interview. Zowel begeleiders als beleidsactoren gaven aan dat het CGVS rekening houdt met genderidentiteit. Voor Justine was de bijstand van haar advocaat en psycholoog tijdens het interview een enorme steun.

19

“C’était très bien passé au CGRA, (..) Les questions c’est bien passé, parce que ce que moi j’ai vécu, ce ne sont pas des choses que j’ai inventé. Avec l’aide des psychologues j’ai appris a m’ouvrir, à parler et je me suis bien exprimé.”

Alle vier de bevraagde transpersonen gaven aan met het juiste voornaamwoord te worden aangesproken tijden het interview bij het CGVS. Sommigen benadrukken dat ze dit apprecieerden als erkenning van hun genderidentiteit.

3.2.3. Opvanginitiatieven

Beleidsactoren gaven aan dat Fedasil opteert voor LOI’s bij transpersonen, maar ook kwam naar boven dat dit niet steeds meteen mogelijk is. Dit bleek ook van toepassing bij de bevraagde transpersonen en bij enkele cases waar begeleiders over spraken. Zo verbleven Sharky en Justine beiden in collectieve opvang voor ze doorstroomden naar LOI’s. Dit bekent dat ze werden opgevangen in grootschalige centra waarbij aparte groepskamers voor mannen en vrouwen zijn. Beiden sliepen eerst op een kamer met personen waarvan ze de genderidentiteit niet delen. Transvrouwen begeleid door twee bevraagde sociaal werkers werden direct in het desbetreffende LOI opgevangen.

Collectieve opvang wordt als onveilig ervaren door belangenactoren en medewerkers. Zo wordt een case gerapporteerd waarbij een vrouw terugkeerde naar haar land van herkomst omwille van enorme problemen in centra en LOI’s. Sommige respondenten pleiten dan ook expliciet voor aparte LGBT- centra.

“Sometimes transgender and gay people say that it’s worse than their own country. Because in their country they can escape and don’t go to the places where they know it’s dangerous. But in the centres they are obliged to go there take food, sleep there.” (Rainbows United)

“I know it’s a prison without the bars. If you lose the control of your life and you are put in a system that is even more binary than the system you could live in, outside the reception system. For transgender people this is shit, complete shit.” (Medewerker opvanglandschap)

Zowel Sharky als Justine werden collectief opgevangen en ervaarden agressie, zowel seksueel als verbaal. Daarnaast bleek ook douchen een moeilijkheid voor beiden in collectieve opvang. Bij Justine werd wel rekening gehouden met haar sociale context en kon ze in de stad blijven waar ze reeds hulpverlening lopende had. Sharky kreeg na problemen in een groepskamer voor vrouwen waar hij verbleef, een private kamer, maar ervaarde ook daar onveiligheid.

“I had to shower there with women I was really uncomfortable. The first time I took a shower, they were outside waiting to see if I’m a woman or man.” (Sharky)

“Ils m’ont mélangé avec les hommes, j’ai eu beaucoup des agressions sexuelles. Parce que pour eux j’étais une femme parmi eux. C’était la nuit, tu dors, et quelqu’un vient sauter sur ton lit. Tu vas te laver, ils te suivent, ils poussent la porte. Ils veulent tous coucher avec toi.” (Justine)

20

Justine verbleef ook een tijdje in een gesloten centrum, waar ze een veel positievere ervaring had. Ze stelt dat de kennis over transpersonen groter is in gesloten centra. Alle respondenten verbleven uiteindelijk in een LOI, wat iedereen als een betere optie ervaarde omwille van de privacy.

“Dat was een mooi moment voor mij. Ze hebben mij direct een sociale woning gegeven om te leven. Het commissariaat vroeg mij of ik dat wou. Ik heb gezegd dat ik altijd wil apart wonen en ze gaven mij een sociaal huis.” (John)

Het veiligheidsgevoel werd hier echter niet steeds gewaarborgd. Zowel Mariam als Justine voelden zich niet veilig in het LOI. Beiden woonden ze in een huis met niet-asielzoekers. Ook de begeleider van een transvrouw in een LOI gaf aan dat er met een partner seksueel geweld optrad, al bleken in die case de buren net een enorme hulp in het opvangproces. Mariam had het gevoel in een onveilige buurt te leven waar niemand haar kon beschermen. Ze voelde zich niet comfortabel. Justine ervaarde opnieuw seksueel geweld:

“J’avais des problèmes avec mon voisin, un flamand (..) quand tu le vois tu ne dirais pas qu’il parlait comme ça, assez sexuel. (..)mais je n’avais pas internet. -naam- a dit qu’il avait internet, et je suis venu dans sa maison et après ahlalala c’était sexuelle.”

De situatie escaleerde en er volgde een geweldincident waarbij Justine geschorst werd en twee weken geen recht had op opvang. Ze had het gevoel dat enkel haar buurman werd gehoord en haar kant van het verhaald werd genegeerd.

Uit de interviews met zowel begeleiders van transpersonen als transpersonen zelf, kwam het gevoel van isolatie vaak naar voor. Het LOI werd als een positieve oplossing ervaren, maar anderzijds ook niet steeds ideaal bevonden, omdat veel LOI’s in meer afgelegen gemeentes liggen. Alle bevraagde respondenten ervaarden dit als een probleem.

“You just have no social life. I don’t know anyone or organisation there.” (Sharky)

“Pour moi, dans mon expérience, je dirais que c’est vrai que ma vie privée était protecté, mais je me sentais plutôt tout seule. J’étais complètement isolé, je n’avais pas de contact avec des autres personnes. Ce n’est pas facile, tu ne sais pas chercher des relations, c’est la dépression, j’étais renfermé.” (Mariam)

Door de locatie van sommige LOI’s, verloopt volgens beleidsactoren en belangenorganisaties het doorverwijzen naar organisaties soms moeilijk:

“Aleja soms praktisch is dat niet evident, niet elk centrum ligt dicht bij een station bijvoorbeeld. Als ge moet 3 uur 4 uur alleen al gaan.” (beleidsmedewerker Fedasil)

Tevens blijken LOI’s niet steeds een meer gepaste omgeving te waarborgen inzake genderidentiteit. Zo vertelt de begeleidster van een transvrouw dat ze in een LOI werkt, erkend voor 16 alleenstaande mannen. De desbetreffende cliënte was bijgevolg de enige vrouw. Hoewel ze geen noemenswaardige incidenten aangeeft, ervaarde ze dit als een moeilijke case.

21

3.2.4. Medische zorg

Alle respondenten hadden de vraag naar medische hulpverlening. Zoals in de beleidsresultaten naar voor kwam, werden hormonale behandelingen terugbetaald door Fedasil wanneer ze al gestart waren. Rainbows United geeft aan dat desondanks het recht op terugbetaling, medische hulp soms moeilijk is, omdat het in afgelegen centra niet altijd eenvoudig is de juiste zorg te bereiken. De financiële drempel kwam als meest prominente probleem naar boven voor de bevraagde respondenten.

“Mais pour les personnes transgenres rien est fait par Fedasil. Alors que la transition ce n’est pas facile si tu n’es pas préparé financiellement.” (Mariam)

“Door mijn ervaring, tot nu, was echt een goede ervaring. Niks, er was geen slecht ding. Maar alleen voor de financiële situatie hoop ik een beetje meer steun te krijgen (..). Het financiële was echt een schok voor mij. Alles kost zoveel geld en ik moet dat zelf betalen. Hormonen en een operatie zijn echt belangrijk en ik kan dat niet betalen. Dat is moeilijk.” (John)

Ook ervaarden de respondenten een gebrek aan informatie inzake welke rechten transpersonen hebben en waar de juiste hulp te krijgen. Organisaties als Genres Pluriels bleken hierin belangrijk en een grote hulp. Ook begeleiders gaven aan dat de vraag naar hormonale behandelingen de meest uitdrukkelijke wens was van hun cliënten, maar dat het niet eenvoudig was hier hun weg in te vinden. Ze zochten en vonden wel informatie in onder andere het Transgender Infopunt.

“Tout ce qui était traitement hormonal/médical, Fedasil ils le prennent en charge. Mais tous les autres choses qui sont super importants pour une femme en transition par exemple l’épilation, ça coute énormément cher. Ils considèrent ça comme une traitement esthétique. Donc j’étais obligé de le payer avec l’argent qu’ils me donnaient pour manger.”(Mariam)

“If you don’t find someone to tell you, you get the wrong info when nobody explains. For refugees that’s difficult.”(Sharky)

“Ik heb echt veel moeite moeten doen om te zoeken. Niemand had een precies antwoord, tot nu. Ja de taal, echt, was moeilijk en ook ik ben nieuw, een nieuwe maatschappij. Ik weet niet hoe moet vragen en waar moet ik gaan om informatie te krijgen.” (John)

Begeleiders gaven aan dat de vraag naar hormonale behandelingen de meest uitdrukkelijke wens was van hun cliënten, maar dat het niet eenvoudig was hier hun weg in te vinden. Ze zochten en vonden wel informatie in onder andere het Transgender Infopunt.

Twee cases kwamen in de interviews naar boven waarbij transvrouwen Diane 35, een zware anticonceptiepil namen om tegemoet te komen aan hun noden.

“Het kan niet de bedoeling zijn dat de overheid dat betaald. (..) Hij heeft dan zelf zijn plan getrokken. Want het OCMW heeft geweigerd om op te draaien voor de kosten. Dus vermoedelijk heeft hij via het internet zelf dingen gekocht.” (begeleidster transvrouw)

22

Ook gaf een begeleider aan dat hij het moeilijk vond om zich te moeten bemoeien met de medische geschiedenis van zijn cliënt, maar dat dit noodzakelijk is om terugbetaling te garanderen.

“Een heel specifieke problematiek vind ik wel. Het wordt vaak uit de sociale sfeer gehaald en in de medische en juridische gestoken.”

Het financiële karakter lijkt prominent aanwezig in LOI’s. Zo gaf een begeleider aan dat zijn cliënte afspraken met de endocrinoloog afzegde, waardoor (nu ze terug naar haar land van herkomst is) Caritas de kosten aan het LOI niet terugbetaalde. Hij vond het lastig dat ‘geld’ steeds een probleem is. Dit kwam regelmatig aan bod. Zo stelt een andere sociaal werker:

“Ook vanuit financieel perspectief, we zijn een OCMW hé, ik wou hem niet gewoon het gevoel geven van ‘neen ge krijgt die hormonen niet’. Ik wou hem dus toch ergens naar doorverwijzen, want anders vallen ze de huisarts constant lastig en dat is ook duur hoor.”

Contacten met zorgverleners werden als wisselvallig ervaren. Sommigen gingen ten rade bij organisaties om na te vragen welke dokter het meest transvriendelijk zijn. Het terugbetalen werd als positief ervaren, al startten niet alle respondenten hun transitie in land van herkomst waardoor ze hier geen recht op hadden. Sharky stelt dat hij zich hier in kon schikken omdat hij gewend is om te wachten. Voor de drie andere respondenten alsook voor de cliënten van de bevraagde begeleiders bleek dit echter een urgente vraag waardoor vaak frustratie ontstonden.

“We are refugees, we do just waiting. I waited for one year to get a house, to start my life, I waited 1.5 year to get my diploma (..)The most important thing was to be safe and stable. I waited for 25 years to be myself so, it was not my priority.” (Sharky)

3.2.5. Tolken en advocaten

Het werken met tolken kwam als een enorme barrière naar voor bij bijna alle respondenten die hiermee in aanraking kwamen. Zo bleek er weinig vertrouwen te zijn in tolken en werden er ook cases gerapporteerd waarbij de tolk verkeerd vertaalde. Zo stelt een voormalig begeleider van een transvrouw:

“Je zag dat de tolk niet alles goed vertaalde. Op een bepaald moment kreeg ik letterlijk de vraag spreek ik nu met een man of een vrouw. Ik zeg u spreekt met een vrouw. Je merkte dat dat heel gevoelig lag. Tolken zijn ook mensen uit dezelfde regio. Mensen vluchten juist uit regio’s waar het niet aanvaard is. Daar dan beroep op doen, da’s moeilijk”

“He was not telling what I was saying. He made me uncomfortable. We were sitting in an open space, everyone can her you. I stopped him and said to the women, I can speak French, can I represent myself?” (Sharky)

Wanneer weinig tolken voorhanden zijn omwille van een specifieke taal, bleken er problemen op te treden.

23

“Maar dat is heel duur voor ons he, 80 euro voor een uurtje! Na een paar keer heb ik hem gezegd dat ik geen tolk meer voor hem ging regelen. (..). Hij is heel gesloten, een dieper gesprek lukte niet. De tolk werd dan niet meer gebeld, want ja, als hij niet wilt praten, dat kost veel he.” (begeleider transvrouw)

Ook Rainbows United stelt dat tolken het grootste probleem zijn. Ze worden niet genoeg gecontroleerd op hun transvriendelijkheid. Sharky geeft aan dat voor personen die geen Frans of Engels spreken de situatie problematisch is. Naast het wantrouwen tegenover tolken brengen taalproblemen bredere gevolgen met zich mee.

“I met a transwomen from Irak and she only speaks Arabic. (..) She was lucky I could translate for her. She told me that it was hard, it’s a big problem, she couldn’t express. How will you know about the organisations?”(Sharky)

Asielaanvragers hebben recht op juridische bijstand in de vorm van een advocaat die hen begeleidt tijdens hun asielprocedure. De respondenten gaven aan dat hun advocaten, met uitzondering van Justine die zelf een advocaat betaalde, weinig interesse toonden in hun case en weinig kennis hadden over transpersonen. Mariam gaf aan dat haar advocaat haar genderidentiteit niet erkende:

“Dans la salle d’attente il m’a appelé ‘monsieur’ devant tout le monde. L’avocat qui remplaçait mon avocat l’a dit. Donc mon avocat lui n’a pas bien informé. Ça m’a choqué, tout le monde me regardait, j’ai dit ‘non je ne suis pas un monsieur’. (..) Je transpirait, j’avais le ventre mal à l’aise.”

3.2.6. LGBT-organisaties

Alle bevraagde respondenten hadden contact met LGB- en transgenderorganisaties, zowel de begeleiders als transpersonen gaven hiervan het belang aan. De begeleiders hadden het gevoel hier kennis te vinden omtrent hun cases en voelden zich hierdoor gesteund. Voor de respondenten bleek dit een veilige haven. Opmerkelijk is ook dat verschillende respondenten in hun land van herkomst reeds contact hadden met transorganisaties in België en steun kregen in hun traject naar België. LGBT- organisaties fungeerden als informatiepunt, maar ook als een plaats waar veiligheid en een netwerk werd gevonden.

“It’s the safest place in Belgium. I also went to Ghent, to the hospital. I met -naam- he helped me with the papers. He helped me a lot. He helped me to get a house, I wanted to get a house in Ghent, to be more safe. I was thinking to go to another country.”(Sharky)

Het overgrote deel van de contacten waren positief, er werden echter ook een klein aantal problemen opgemerkt. Zo stelt een begeleider van een transvrouw dat activiteiten voor zijn cliënt in LGBT- vluchtelingengroepen werden afgeraden door een medewerker van het desbetreffende project. De taalbarrière zou te groot zijn. De begeleider in kwestie ervaarde dit als een gemis en wou een tolk meesturen, maar dit werd geweigerd. Hij had het hier moeilijk mee omdat hij zijn cliënte erg graag wou helpen. Mariam stelt dat zij soms ook racisme en transfobie ervaarde, ondanks haar goede contacten met de LGBT-beweging.

24

Genres Pluriels bleek voor Mariam cruciaal in haar zoektocht naar medische hulp. Dit ging ook op voor Sharky en Justine, hetzelfde met het Transgender Infopunt voor John. Rainbows United geeft aan dat transpersonen in het project soms uitsluiting ervaren en dat ook racisme kan optreden tussen verschillende nationaliteiten. Toch werden deze organisaties over het algemeen als zeer belangrijk gezien, naast hulp en informatie boden ze een veilige ruimte en een netwerk - belangrijk om isolatie te doorbreken.

3.2.7. Sociaal werkers

De begeleiders van transgender asielzoekers gaven zelf aan weinig kennis te hebben over het thema transgenders en hier de eerste keer mee geconfronteerd te zijn geweest. Ze voelden zich wel gesteund door hulp van LGBT-organisaties zoals hierboven aan bod kwam en sommigen deden ook duidelijk veel moeite deze kennis op te zoeken. Alle drie de bevraagde begeleiders bestempelden het gedrag van hun cliënten op een bepaalde manier als extravagant. Zo stelt iemand:

“Hij wordt bekeken, het is overcompensatie, maar nu is het minder. Het is bijna carnaval. Nu is het meer naturel vrouw, in het begin overdreven schmink en netkousen, d’erover. Nu is het meer normaal vrouw of hoe zegt ge dat.”

Een frequent aangegeven probleem was het wisselen van sociaal werker door transfers. Hierdoor blijkt het moeilijk een vertrouwensrelatie op te bouwen. Het contact met sociaal werkers werd als wisselvallig ervaren. De meeste respondenten gaven aan dat sociaal werkers weinig kennis over hun situatie hebben en dat ze vaak een niet zo goede band ervaren. Sharky stelt dat sociaal werkers het ‘grootste probleem’ zijn, omdat ze weinig kennis hebben en belangrijk zijn om bepaalde rechten te genieten.

“I asked her about how start transition, will the OCMW pay for me? They said ‘we don’t take esthetical part of person life’. But it’s not esthetical. (..) untill now, she always says ‘madame’, she tries to use that word in front of people, that makes me avoid it to go there. I always correct her, but she never does.”

Er zijn echter ook positieve ervaringen. Zo stelt Mariam dat haar begeleidster weinig kennis had maar heel open stond tegenover haar en veel wou leren. Ze stelde dit enorm op prijs en samen zochten ze veel uit. Wanneer een contact positief was, werd dit als een enorme hefboom ervaren.

3.2.8. Isolatie

Zoals eerder aangeven ervaarden alle bevraagde transpersonen een gevoel van isolatie in opvangcontext. Ook begeleiders gaven aan dat hun cliënten vaak eenzaam waren. Dit gevoel van isolatie ging echter verder dan louter opvang. Zo werd soms racisme en transnegativiteit ervaren. Zo stelden alle respondenten andere vluchtelingen te vermijden omwille van angst. Anderzijds werd ook racisme en negativisme vanuit de Belgische bevolking tegenover vluchtelingen ervaren.

“Also from white people, racism especially. When I say I’m not a cis male, I always find transphobic things from persons, but it’s not violence. Like more, ‘In your country you could not do like this.” (Sharky)

25

4. Discussie, beperkingen en conclusies

Het is van groot belang te benadrukken dat bovenstaande resultaten niet representatief zijn voor de gehele populatie. Er is weinig kennis over de omvang en het profiel van deze populatie en het doel van dit onderzoek was dan ook in geen geval generaliserend. Het bleek verre van eenvoudig transpersonen die asiel aanvroegen in België te bereiken in slechts één jaar tijd. Er werden uiteindelijk vier transpersonen geïnterviewd, aangevuld met de ervaringen van begeleiders die cases konden beschrijven, belangenverenigingen en asielmedewerkers die ervaringen hadden met transpersonen in de asielcontext. Op die manier werden, weliswaar secundair, ook cases opgenomen van transpersonen die vluchtten naar België zonder dat ze zelf bereikt werden. De omvang van de dataset blijft echter beperkt, een probleem dat in de literatuurstudie reeds naar boven kwam (Owen et al, 2011). Onderzoek in Nederland (Luit, 2013) bevroeg 29 LGBT-asielzoekers, waarvan 2 transpersonen gekaderd in een tweejarig project. Rapporten in de UK (Owen et al., 2011, Stella et al., 2016) bevroegen voornamelijk organisaties. Bachmann (2016) bevroeg in een tijdspanne van 1,5 jaar 22 LGBT-asielzoekers. Hoeveel transrespondenten werden opgenomen, wordt niet vermeld. Afgaande van de resultaten gaat het vermoedelijk om 1 of 2. Bell & Hansen (2009) bevroegen 40 participanten waarvan 2 transpersonen. Een Deens rapport geschreven door een belangenorganisatie hield vijf focusgroepen met 40 deelnemers. Ook hier werden het aantal transpersonen niet vermeld. Eenmaal werden transspecifieke quotes gebruikt. Er werd dus weinig Europees onderzoek gevonden dat een groot aantal transpersonen bevraagt. Amerikaans en Canadees onderzoek bleek zich vooral op het juridische aspect te concentreren (bijvoorbeeld Jenkins, 2009; LaViolette, 2015) of casestudies, (Gehi, 2009). Noto et al. (2014) in Australië hanteerde een multiple actor model maar bevroegen uiteindelijk amper LGBT-personen. In het algemeen bleek gevonden onderzoek dat effectief transpersonen bevroeg veeleer rapporten van belangenorganisaties. Er moet uiteraard rekening worden gehouden met de taal, enkel Nederlands en Engelstalig onderzoek werd geraadpleegd. Desalniettemin lijkt het dat de kleine respons, in het licht van de internationale literatuur geen uitzondering is. Een langere periode van dataverwerving is voor toekomstig onderzoek zeker een aanbeveling.

Er zijn in Europa weinig cijfers beschikbaar over het aantal LGBT-asielzoeker (FRA, 2017). Ook in België werden er geen betrouwbare cijfers over het aantal transgender asielzoekers gevonden, omdat het CGVS aangeeft enkel ‘LGBT’-aanvragen als groep bij te houden. De schatting die werd gemaakt op basis van het CGVS en opvanglandschap is ongeveer 20 tot maximaal 30 transgender asielzoekers op jaarbasis, wat overeenkomt met de schatting van Bell & Hansen (2009) in de UK. Er werden diverse verklaringen gevonden voor het lage aantal aanvragen op basis van genderidentiteit. Twee van de vier bevraagde transpersonen in deze thesis gaf bijvoorbeeld aan dat ze tijdens hun asielaanvraag het motief ‘seksuele oriëntatie’ opgaven, zoals ook Shidlo en Ahola (2013) stelden. Dit is een indicatie dat het aantal aanvragen met dit motief een onderrepresentatie van de effectieve populatie inhoudt. Er kunnen echter geen vaststaande conclusies worden gedaan over het aantal transpersonen die asielaanvragen.

26

Inzake nationaliteiten geldt hetzelfde: sluitende antwoorden kunnen niet worden gegeven, maar de aanvragers die als motief ‘transgender’ opgeven blijken op basis van deze data vooral uit Macedonië te komen. Opmerkelijk is dat Macedonië op de lijst van ‘veilige landen’ staat, waarvoor een strengere procedure en zwaardere bewijslast van de aanvrager geldt. Verder onderzoek is nodig om de impact hiervan te bepalen, wel kan de lijst veilige landen in twijfel worden getrokken inzake LGBT-cases.

Bovenstaande resultaten moeten worden gelezen met volgende informatie in het achterhoofd. Door de moeilijke bereikbaarheid van de groep, werden respondenten vooral ‘via-via’ gevonden. De meeste respondenten werden bereikt via hun contact met belangenorganisaties of Basiseducatie, hetzelfde geldt voor de andere actoren. Canadees onderzoek Jordan (2010), hanteerde dezelfde methode en bereikte alle respondenten via een belangenorganisatie. Drie van de vier geïnterviewde transgender asielzoekers behaalde een universitair diploma. Justine heeft een financieel zeer gunstige situatie. Drie respondenten spraken vloeiend Frans en meestal nog diverse andere talen. John leerde op korte tijd opvallend veel Nederlands. Het moet benadrukt worden dat binnen de groep van transgender asielzoekers, hier de meest zichtbaren werden bereikt, die de weg naar hulpverlening of organisaties vonden. Het concept van privilege, geïntroduceerd door McIntosh (1988) speelt een belangrijke rol en heeft consequenties voor de resultaten. Zo zijn de respondenten dan wel gemarginaliseerd op basis van hun genderidentiteit en vluchtelingenstatus, ze zijn op andere identiteitsassen geprivilegieerd op basis van hun opleidingsniveau en talenkennis.

Daarnaast gebeurden de interviews in diverse talen, waarvan de meeste niet in mijn moedertaal, noch in die van de respondenten. Dit heeft onvermijdelijk een effect op de resultaten. Het interview in het Nederlands ging beduidend minder diep, de respondent sprak goed Nederlands, maar eigenlijk te weinig voor een diepte-interview. Ook werden alle bevraagde transpersonen erkend als vluchteling, alsook de besproken cases door andere respondenten (op één voorbeeld na). Dit komt overeen met de hoge erkenningsgraad die beleidsmedewerkers aangeven, maar uiteraard zijn uitgeprocedeerde personen ofwel terug naar hun land van herkomst, ofwel net onzichtbaar en werden ze niet bereikt. Daarnaast keerde één vrouw vrijwillig terug naar haar land van herkomst omwille van opvangproblemen. Het is verontrustend dat onveiligheid in opvang zo groot is dat personen hierdoor mogelijks terug keren naar een onveilige situatie.

De ervaringen met het interview tijdens asielprocedure zijn heel uiteenlopend. De geraadpleegde overzichtswerken halen België aan als voorbeeld, maar zagen anderzijds nog problemen zoals seksueel getinte vragen (Jansen & Spijkerboer, 2011). Dit komt terug in de resultaten. Personen die geen problemen ervaarden tijdens de interviews hadden vaak factoren die als voordeel kunnen gezien worden. Zo had Justine een goede advocaat en werd in het geval van een Syrische asielzoeker niet verder gevraagd naar zijn ‘trans-zijn’. Een mogelijke verklaring is dat Syrië als herkomstland de hoogste erkenningsgraad heeft en dit in het voordeel van de aanvrager speelde. Anderzijds waren er ook zeer negatieve ervaringen, het lijkt sterk afhankelijk van wie het interview afneemt. Er werden een aantal

27 keer stereotiepe beelden inzake trans-zijn aangegeven. Medische bewijslast bleek in het voordeel van sommige respondenten, wat een indicatie kan zijn dat een gemedicaliseerde visie op transidentiteiten heersend is. Vanuit de bevraagde actoren lijkt het dat de protection officers van het CGVS, kennis omtrent het gebruik van correcte voornaamwoorden hebben. Dit in tegenstelling tot de ervaringen met sociaal werkers in en naast de opvang. Het al dan niet positief contact met sociaal werkers bleek cruciaal te zijn zoals eerder besproken door Luit (2013). De bevraagde sociaal werkers zelf gaven aan kennis te missen omtrent het thema, maar goodwill deze op te krikken bleek vaak aanwezig. Uiteraard stonden de bevraagden ook open voor een interview, wat ook impact heeft op de resultaten. De bevindingen van Luit (2013) omtrent het bestempelen van transpersonen als ‘deviant’ kwam ook hier terug. Alle bevraagde begeleiders spraken over hun cliënten met termen als ‘extravert’, ‘opvallend’ en ‘overcompensatie’. Dit toont dat naast goodwill een sterke cisnormativiteit aanwezig is, zo waren er verschillende voorbeelden waarbij verkeerde voornaamwoorden gehanteerd worden.

Geraadpleegd onderzoek (Owen, 2011; Bach, 2013; Bachmann, 2016; FRA, 2017) stelt de onveilige positie van transpersonen in opvangcontext aan de kaak. In België zijn kleine receptiemogelijkheden echter een tegemoetkoming (Jansen, 2014). Deze good-practice wordt bevestigd in de resultaten. Het beleid van Fedasil streeft naar LOI’s, maar in de praktijk blijkt dit wel afhankelijk van case tot case. Kleinschalige opvang werd enerzijds positief ervaren omwille van veiligheid en privacy, maar de respondenten ervaarden daarnaast problemen zoals isolatie en het verbreken van contacten met organisaties en sociaal werkers door transfers naar afgelegen LOI’s. In de collectieve opvang ervaarden transpersonen problemen zoals verbaal geweld, seksueel geweld en moeilijkheden tijdens het douchen, ook wanneer personen in aparte kamers konden verblijven. Zoals UNHCR (2015) schreef, werden personen niet steeds conform hun genderidentiteit opgevangen. Bachmann (2016) stelt dat medewerkers er vaak niet in slagen personen in opvang te beschermen tegen geweld. Justine gaf aan het gevoel te hebben niet gehoord te worden en ook Sharky gaf aan dat zijn sociaal assistent geen oog voor zijn problemen had. Een gebrek aan kennis over het transthema bij sociaal werkers kwam dan ook regelmatig aan bod, zowel in het opvanglandschap als daarbuiten. Nogmaals moet benadrukt worden dat veralgemeningen uit den boze zijn. Dit onderzoek kon enkel een aantal pijnpunten aanraken die indicaties kunnen zijn voor verder onderzoek.

Isolatie bleek een groot probleem, zoals ook Luit (2013) en Bachmann (2016) aanhaalden. Een gevoel van eenzaamheid trad op in afgelegen LOI’s, maar ook omwille van racisme of transfobie. De respondenten hebben het voordeel taalvaardig te zijn, maar zoals ze zelf aangeven is taal een enorme barrière. De resultaten geven indicaties dat personen die geen Frans, Engels of Nederlands spreken een enorm nadeel ervaren. Dit nadeel vertaalt zich in de sample, daar ze niet werden bereikt.

LGBT-organisaties waren voor zowel de begeleiders als transpersonen een hefboom en bleken belangrijk in het proces en tegen isolatie. Er moet echter worden benadrukt dat deze kanalen ook fungeerden als gatekeeper om respondenten te vinden, het is dus niet mogelijk hier sluitende uitspraken

28 te formuleren. Diegenen niet bereikt door organisaties vallen ook in dit onderzoek door de mazen van het net. Transorganisaties bleken van groot belang voor zowel begeleiders als asielzoekers inzake informatie over medische terugbetalingen. Volgens Beemyn en Rankin (2011) is het een veel voorkomend fenomeen dat transpersonen naar belangenorganisaties en bijeenkomsten reizen. Opvallend is dat een aantal cases naar boven kwamen waarbij het contact met belangenorganisaties al voor de vlucht naar België werd gestart in het land van herkomst. Ook voor de feitelijke asielaanvraag spelen ze een belangrijke rol.

Inzake medische hulpverlening neemt Fedasil de verderzetting van reeds gestarte hormonale behandelingen op zich, dit kan opnieuw als een good-practice worden gezien. Een probleem blijkt echter de verplaatsing wanneer personen eerder afgelegen wonen. Eenmaal erkend als vluchteling of wanneer de behandeling niet eerder werd gestart, ervaarden de respondenten een enorme financiële drempel. Daar de transpersonen voornamelijk universitair geschoold zijn, roept dit vragen op over de kansen op de arbeidsmarkt voor hooggeschoolde vluchtelingen. Hormonen en chirurgie bleken belangrijk en het gebrek hieraan geeft een gevoel van identiteitsverlies. Ook het gebrek aan informatie bleek een probleem. Een taalbarrière speelt hier parten, maar eenmaal een transorganisatie bereikt werd dit als een hulp ervaren. Opnieuw zullen de niet bereikten in dit onderzoek, zoals laagopgeleide personen of personen die het Frans of Engels niet machtig zijn, hier misschien meer problemen ervaren. Het probleem met tolken zoals vermeld door onder andere Bachmann (2016) & Fedasil (2016) werd bevestigd door de bevraagde respondenten. Opmerkelijk is dat de meeste personen uit Macedonië zouden komen en er weinig tolken Macedonisch voorhanden blijken, dit in combinatie met het ervaren wantrouwen tegenover tolken, kan problematisch zijn voor zowel de procedure als de begeleiding daarna.

Een intersectionele blik (Crenshaw, 1991) op het thema van transgender asielzoekers blijkt van grote relevantie. Zo kwam in de resultaten vaak naar voor dat transspecifieke problemen bemoeilijkt werden door het statuut van asielzoeker en omgekeerd. Structurele discriminatie op basis van genderidentiteit en etnisch-culturele achtergrond/burgerschapsstatus zijn inherent verbonden voor deze doelgroep. Zo werd aangegeven dat ze ‘andere vluchtelingen’ vermijden omdat dit de personen waren waar ze net van vluchten, een fenomeen dat tot isolatie kan leiden zoals ook Shidlo & Ahola stellen (2013). Anderzijds werd ook racisme ervaren waardoor een gevoel van eenzaamheid vaak naar voor kwam. Ook biedt dit concept samen met ‘privilege’ (McIntosh, 1988) de mogelijkheid waakzaam te blijven voor de niet- bereikten. Er werden bijvoorbeeld weinig problemen gerapporteerd inzake westerse terminologie die niet begrepen werd of als ongepast werd ervaren, dit in tegenstelling tot ongepaste vragen over het seksuele leven van de respondenten. Een mogelijke verklaring is dat alle respondenten lid zijn van organisaties die deze termen hanteren en sommigen al activist waren in hun land van herkomst. Het profiel van respondenten moet dus ten allen tijde voor ogen worden gehouden. Hetzelfde geldt voor financiële privileges, waarvan Justine een voorbeeld bleek. Zij stelt expliciet dat ze haar verhaal niet

29 had durven vertellen zonder de begeleiding van haar psycholoog, die ze nog voor de start van haar procedure zelf betaalde. Daarnaast is het niet eenvoudig ervaringen van asielzoekers te vergelijken. De theorie van Ogbu (1998) stelt namelijk dat het referentiekader van vluchtelingen de eerste periode het land van herkomst is. Op die manier worden ervaringen die na verloop van tijd als negatief worden ervaren, eerst niet op die manier gepercipieerd.

5. Algemene conclusie en aanbevelingen verder onderzoek

Doorheen dit artikel werd getracht bij te dragen aan de kennis over transgender asielzoekers. De Belgische situatie, die een goede reputatie kent voor LGBT-personen op de vlucht, werd specifiek voor transpersonen uitgelicht.

Deze thesis kende beperkingen, hierboven besproken, en heeft een exploratief karakter. Bijgevolg werden verschillende thema’s aangeraakt, maar is verder onderzoek nodig om ze verder uit te diepen. Er werden slechts een beperkt aantal transrespondenten bevraagd, waarbij enkel de meest zichbaren werden bereikt. Daarnaast haalden zowel begeleiders als transpersonen aan dat huisvesting na erkenning niet eenvoudig is. Ook na hun vluchtelingenstatus ervaarden ze nog verschillende problemen, die een basis voor verder onderzoek vormen. In het algemeen is er meer nood aan onderzoek naar de situatie voor transpersonen in een asielcontext.

Postkoloniale kritieken op een westerse hegemonie inzake gender en seksualiteit vormen een uitdaging in onderzoek naar transpersonen die asiel zoeken. Het is niet eenvoudig te schrijven over personen op de vlucht van gendergerelateerde vervolging, die recht hebben op asiel op basis van westerse categorisering, zonder die categorieën te hanteren. Het is belangrijk blijvend oog te hebben voor de machtsrelaties die deze labels reproduceren. Daarnaast is het hanteren van een intersectionele blik steeds cruciaal, omdat -zoals ook bovenstaande resultaten aantonen- problemen vaak voortkomen uit de intersectie van deelidentiteiten. Transpersonen werden hier dan wel uitgelicht, de term transgender is een parapluterm en transpersonen zijn dan ook net als anderen een heterogene groep. Er wordt daarom niet gepretendeerd veralgemeenbare feiten of de waarheid weer te geven.

Ondanks de goodwill van zowel beleid als individuen, zijn er echter een aantal pijnpunten voor de bevraagde actoren waar we niet om heen kunnen. Zonder transpersonen die asiel zoeken in een louter slachtofferperspectief te plaatsen, kan worden gesteld dat hun genderidentiteit een kwetsbare factor is in het asielproces. Kort geconcludeerd vanuit bovenstaande resultaten, zorgen zowel serieuze problemen in opvanginitiatieven als een gebrek aan kennis bij begeleiders en instanties voor een gevoel van onveiligheid dat kan resulteren in isolatie. We kunnen niet blind zijn voor situaties als seksueel geweld en het miskennen van de genderidentiteit van personen. Inzetten op extra vorming inzake transgenderidentiteit bij zowel protection officers als bij sociaal werkers in opvang als daarbuiten lijkt van groot belang. Het interview tijdens de asielprocedure vraagt verder onderzoek, maar bovenstaande

30 resultaten in acht genomen kan worden gesteld dat stereotiepe beelden over ‘trans-zijn’ soms nog heersen. Naast positieve zaken zoals het contact met LGBT-organisaties en bepaalde stappen in het beleid zoals inzetten op LOI’s, lijkt er nog een grote nood aan kennis, concrete en structurele maatregelen om een veilige situatie van transpersonen die asiel aanvragen in België te garanderen.

31

6. Referenties

Bach, J. (2013). Assessing transgender asylum claims. Forced Migration Review, 42(2), 34-36.

Bachmann, C.L. (2016). NO SAFE REFUGE. Experiences of LGBT asylum seekers in detention. Stonewall, UK: Londen.

Beemyn, B. G., & Rankin, S. (2011). The lives of transgender people. Columbia University Press.

Bell, M. & Hansen, C. (2009). The housing and homelessness issues specific to lesbian, gay, bisexual and transgender asylum seekers Full report Over Not Out. Metropolitan Support Trust. Cambridge, Londen.

Bouman, W.P., Schwend, A.S., Motmans, J., Smiley, A., Safer, J.D, Deutsch, M.B., Adams, N.J & Winter, S. (2017) Language and trans health. International Journal of Transgenderism, 18(1), 1-6.

Carroll, A. (2016). International Lesbian, Gay, Bisexual, Trans and Association: State- sponsored : a world survey of laws: criminalisation, protection and recognition. Geneva: ILGA.

Cheikh, A.H., Querton, C. & Soulard, E. (2012). The Gender related asylum claims in Europe. A comparative analysis of law, policies and practice focusing on women in nine EU Member States: France, Belgium, Hungary, Italy, Malta, Romania, Spain, Sweden and the United Kingdom. Europian Parliament: directorate general for internal policies.

Cotton, T. (2012). Transgender mirgation: The bodies, borders and politics of transition. New york: Routledge.

Cowen, T., Stella, F., Magahy, K., Strauss, K. & Morton, J. (2011) Sanctuary, safety and solidarity: Lesbian, Gay, Bisexual, Transgender Asylum Seekers and Refugees in Scotland. Equality Network, BEMIS & GRAMNet. University of Glasgow.

Crenshaw, K. (1991). Mapping the margins: Intersectionality, identity politics, and violence against women of color. Stanford law review, 43(6), 1241-1299.

CGVS. (2013). Jaarverslag 2013: Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en de Staatslozen. Brussel

CGVS, (2015). Gendergerelateerde vervolging [website]. Geraadpleegd via http://www.cgvs.be/nl/gendergerelateerde-vervolging. de Vries, K. M. (2015). Transgender people of color at the center: Conceptualizing a new intersectional model. Ethnicities, 15(1), 3-27.

32

Doan, P. (2016). You’ve come a long way baby – unpacking the metaphor of transgender migration in: Brown, G., & Browne, K. (Eds.). The Routledge Research Companion to Geographies of Sex and Sexualities. New York: Routledge.

Irvine, A. (2010). We've had three of them: Addressing the invisibility of lesbian, gay, bisexual, and gender nonconforming youths in the juvenile justice system. Colum. J. Gender & L., 19(1), 675-701.

Fedasil, (2014). Over Fedasil [website]. Geraadpleegd via http://fedasil.be/nl/inhoud/over-fedasil

Fedasil, (2016). Studie kwetsbare personen met specifieke opvangnoden. Fase I. Dienst studie en beleid.

FRA, European Union agency for fundamental rights. (2014). Being Trans in the European Union. Comparative analysis of EU LGBT survey data. Luxembourg.

FRA, European Union agency for fundamental rights. (2015). Protection against on grounds of sexual orientation, and sex characteristics in the EU Comparative legal analysis Update 2015. Luxembourg.

FRA, European Union agency for fundamental rights. (2016). Current migration situation in the EU: . Luxembourg

FRA, European Union agency for fundamental rights. (2017). Current migration situation in the EU: Lesbian, gay, bisexual, transgender and intersex asylum seekers. Luxembourg

Gehi, P. (2009). Struggles from the margins: Anti-immigrant legislation and the impact on low-income transgender people of color. Women's Rts. L. Rep, 30(2), 315-346.

Glaser, B. G., & Strauss, A. (1967). The discovery of grounded theory: strategies for qualitative research. Aldine: Chicago.

ILGA Europe. (2016). Protecting the rights of LGBTI asylum seekers and refugees in the reform of the Common European Asylum System. Policy paper.

Jansen, S. & Spijkerboer, T. (2011). Fleeing homophobia: asylum claims reletad to sexual orientation and genderidentity in Europe. Universiteit Amsterdam.

Jansen, S. (2014). Good practices related to LGBTI asylum applicants in Europe. ILGA Europe.

Jenkins, E. A. (2009). Taking the square peg out of the round hole: Addressing the misclassification of transgender asylum seekers. Golden Gate UL Rev., 40 (1), 67-95.

Jeanty, J. & Tobin, H.J. (2013). Our Moment for Reform: Immigration and Transgender People. Washington, DC: National Center for Transgender Equality.

Jolly, S., Reeves, H., & Piper, N. (2005). Gender and migration: Overview report. Institution of Development Studies. Bridge, UK.

33

Jordan, S. R. (2010). Un/convention (al) refugees: Contextualizing the accounts of refugees facing homophobic or transphobic persecution. Refuge: Canada's Journal on Refugees, 26(2), 165-182.

Keygnaert, I, Vettenburg, N. & Temmerman, M. (2012): Hidden violence is silent rape: sexual and gender-based violence in refugees, asylum seekers and undocumented migrants in Belgium and the Netherlands. Culture, Health & Sexuality: An International Journal for Research, Intervention and Care, 14(5), 505-520.

Karsay, D. (2016). Welcome to stay. Building trans communities inclusive of trans asylum seekers and refugees in Europe [Brochure]. Transgender Europe.

Kattari, S. K., Walls, N. E., Whitfield, D. L., & Langenderfer-Magruder, L. (2015). Racial and ethnic differences in experiences of discrimination in accessing health services among transgender people in the United States. International Journal of Transgenderism, 16(2), 68-79.

Kruispunt Migratie-Integratie (2014). ‘Overzicht verblijfsstatuten en gezondheidszorg’ Verblijfsstatuten en gezondheidszorg voor vreemdelingen procedures om medische zorg te verkrijgen, rekening houdend met het verblijfsstatuut. Brussel

Kruispunt Migratie-Integratie (2014). Dublin-onderzoek [website]. Geraadpleegd via: http://www.kruispuntmi.be/thema/verblijfsrecht-uitwijzing-reizen/asiel/hoe-verloopt-de- asielprocedure/dublin-onderzoek

LaVioletta, N. (2010). The Protection of Lesbian, Gay, Bisexual, Transgender and Intersex Asylum- Seekers and Refugees. Discussion Paper. Geneva

LGBT Asylum. (2015). Lgbt asylum applicants in denmark Applying for asylum on the grounds of sexual orientation and gender identity. Denmark.

Luibhéid, E. (2008). Queer/migration: An unruly body of scholarship. GLQ: A Journal of Lesbian and Gay Studies, 14(2), 169-190.

Luibhéid, E. (2017). Queer migration scholarship an unruly body of inquiry.[website]. Geraadpleegd via https://queermigration.com/

Luit, N. (2013). Pink Solutions, Inventarisatie situatie LHBT asielzoekers. COC Nederland.

Mahieu, R., Vanheule, D. & Timmerman, C. (2010). De genderdimensie in het Belgische en Europese asiel-en migratiebeleid. Brussel: Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen.

Manalansan , M. F. (2003). Global divas: Filipino in the diaspora. Duke University Press.

Manalansan, M. F. (2006). Queer intersections: Sexuality and gender in migration studies. International Migration Review, 40(1), 224-249.

34

Massad, J. A. (2002). Re-orienting desire: The gay international and the Arab world. Public culture, 14(2), 361-385.

McIntosh, Peggy (1988). White privilege and male privilege: A Personal Account of Coming to See Correspondences Through Work in Women's Studies (1988), In: Estelle Disch (ed.), Reconstructing Gender: A Multicultural Anthology, pp. 70-80 3/e, Boston: University of Massachusetts.

Monro, S. & Richardson, D. (2010). Intersectionality and sexuality: The case of sexuality and transgender equalities work in UK local government. In Theorizing intersectionality and sexuality. pp. 99-118. Palgrave Macmillan: UK.

Motmans, J., de Boilley, I., & Debunne, S. (2009). Leven als transgender in België: de sociale en juridische situatie van transgender personen in kaart gebracht. Instituut voor de gelijkheid van vouwen en mannen.

Motmans, J., T’Sjoen, G., & Meier, P. (2015). Geweldervaringen van transgender personen in België. Steunpunt Gelijkekansen beleid. Universiteit Antwerpen- Universiteit Gent.

Noto, O., Leonard, W. & Mitchell, A. (2014). “Nothing for them”: Understanding the support needs of LGBT young people from refugee and newly arrived background., Monograph Series No. 94. The Australian Research Centre in Sex, Health & Society, La Trobe University: Melbourne.

Ogbu, J. U. & Simons, H. D. (1998). Voluntary and involuntary minorities: a cultural‐ecological theory of school performance with some implications for education. Anthropology & Education Quarterly, 29(2), 155-188.

Peumans, W. (2011). Seks en stigma over grenzen heen-homoseksuele en lesbische migranten in Vlaanderen en Brussel. Leuven: Acco.

Rich, Adrienne (1984). Toward a politics of location. In Feminist postcolonial theory: A reader, Lewis, S & Mills, S. pp. 29-42. Routlegde: New York.

Roose, H., & Meuleman, B. (2014). Methodologie van de sociale wetenschappen: een inleiding. Academia Press.

Seuffert, N. (2009). Reflections on transgender immigration. Griffith Law Review, 18(2), 428-452.

Shidlo, A., & Ahola, J. (2013). Mental health challenges of LGBT forced migrants. Forced Migration Review, (42), 9-11.

Singh, A. & McKleroy, S. (2011). “Just getting out of bed is a revolutionary act”: The resilience of transgender people of color who have survived traumatic life events. Traumatology, 14(2), 34-44.

Spijkerboer, T. (2013). Fleeing homophobia: Sexual orientation, gender identity and asylum. New York: Routledge.

35

Spijkerboer, T. (2016). Uit de kast, maar ook uit de brand? Aqui, AA20160668, 668-672. van den Brandt, N., Roodsaz, R., & Van Kerckem, K. (2015). Emancipatie op het Kruispunt van Seksuele en Etnisch-Culturele Diversiteit. Tijdschrift voor Genderstudies, 18(2), 197-216.

Tabak, S., & Levitan, R. (2013). LGBTI migrants in immigration detention. Forced migration review, 42(2), 48-50.

UNHCR. (2010). Summary Conclusions: Asylum-Seekers and Refugees Seeking Protection on Account of their Sexual Orientation and Gender Identity. Geneva

UNHCR. (2011). Working with Lesbian, Gay, Bisexual, Transgender & Intersex Persons in Forced Displacement. Geneva

UNHCR. (2013). Beyond proof. Credibility Assessment in EU Asylum Systems. Brussel

UNHCR. (2013). Resettlement Assessment Tool: Lesbian, Gay, Bisexual, Transgender and Intersex Refugees. Geneva

UNHCR. (2015). Protecting Persons with Diverse Sexual Orientations and Gender Identities: A Global Report on UNHCR’ s Efforts to Protect Lesbian, Gay, Bisexual, Transgender, and Intersex Asylum Seekers and Refugees. Geneva

UNHCR. (2001- 2017). Vluchteling of migrant? Terminologie. Geraadpleegd via: http://www.unhcr.be/nl/activiteiten/publicaties/terminologie.html

Vluchtelingenwerk Vlaanderen. (2013). Holebi's op de vlucht - een analyse van beslissingen door asielinstanties. Brussel: Vluchtelingenwerk Vlaanderen vzw.

Weßels, J. (2011). Sexual orientation in refugee status determination. Working paper series nr. 74, Refugee Studies Centre. Oxford University

36