VOSSELAAR RUP De Breem

VERZOEK TOT RAADPLEGING

oktober 2009

COLOFON Opdrachtgever: Gemeentebestuur Cingel 7 2350 Vosselaar Project: planMER-screening Gemeentelijk RUP De Breem

Opdrachthouder: Dienstverlenende Vereniging Intergemeentelijk Samenwerking IOK Antwerpseweg 1, 2440 tel: 014/58 09 91 – fax: 014/58 97 22

Projectteam: IOK plangroep Rhea Denissen, stafmedewerker ruimtelijke planning Luk Helsen, stafmedewerker ruimtelijke planning Kathleen Leynen, stafmedewerker IOK IMD Liselotte Raes, stafmedewerker ruimtelijke planning Annick Sprengers, secretariaat

Datum: oktober 2009

Bron coverfoto: Gemeente Vosselaar, ‘Voorontwerp RUP De Breem’, D+A Consult nv, maart 2009. Behoudens de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, op welke wijze ook, zonder de uitdrukkelijke voorafgaande en schriftelijke toestemming van de opdrachtgever en de opdrachthouder.

INHOUD

1 Toetsing planMER-plicht...... 1 2 Algemene info screeningsdocument...... 1 2.1 Initiatiefnemer...... 1 2.2 Opdrachthouder...... 1 2.3 Methodologie...... 1 2.4 Gebruik hulpbronnen...... 3 2.5 Cumulatie met andere projecten...... 3 2.6 Leemten in de kennis...... 3 3 Beschrijving van het RUP...... 4 3.1 Situering...... 4 3.2 Reden tot opmaak RUP...... 4 3.3 Bestaande toestand...... 6 3.4 Gewenste toestand...... 9 3.5 Alternatieven – referentiesituatie...... 12 3.5.1 Locatiealternatieven...... 12 3.5.2 Uitvoeringsalternatief...... 12 3.5.3 Nulalternatief...... 13 3.5.4 Referentiesituatie...... 13 4 Beoordeling milieueffecten...... 14 4.1 Analyse van mogelijk voorkomende effecten...... 14 4.2 Beoordeling per discipline...... 15 4.2.1 Discipline bodem en water...... 15 4.2.2 Discipline Mobiliteit...... 18 4.2.3 Discipline fauna en flora...... 20 4.2.4 Discipline mens...... 24 4.2.5 Discipline landschap en erfgoed...... 26 4.3 Conclusie...... 29 5 Bijlage I – screening op passende beoordeling...... 30 5.1 Situering van het onderzoeksgebied ten opzichte van SBZ...... 30 5.2 Beschrijving speciale beschermingszone (SBZ)...... 31 5.2.1 Criteria voor de aanwijzing...... 31 5.2.2 Habitats en soorten...... 31 5.2.3 Beschrijving van de integriteit van het gebied...... 35 5.2.4 Instandhoudingdoelstellingen voor het natura2000-gebied...... 35 5.3 Effecten...... 36 5.3.1 Identificatie van elementen van het plan met mogelijke impact...... 36 5.3.2 Beoordeling van de significantie van de impact...... 37 5.3.3 Conclusie...... 39 6 Bijlage II: bijlagen mobiliteit...... 40 6.1 Kruispunttelling De Breem-Steenweg op Gierle...... 40 6.2 Gebruikelijke kengetallen capaciteit wegvakken...... 40

Vosselaar – RUP De Breem – verzoek tot raadpleging IOK plangroep Overzicht figuren Figuur 1: Ligging op het stratenplan...... 5 Figuur 2: Ruimtegebruik plangebied RUP De Breem...... 6 Figuur 3: Zonering grafisch plan in relatie met de zones beschrijving bestaande toestand...... 10 Figuur 4: infiltratiegevoelige bodems en overstromingsgevoelige gebieden (bron: watertoetskaarten) ...... 17 Figuur 5: ligging van het plangebied ten opzichte van de SBZ...... 30 Figuur 6: habitatkaart versie 5.2 voor plangebied en omgeving Grotenhout (bron: INBO)...... 32 Figuur 7: kruispunttelling De Breem-Steenweg op in de avondspits (16u30-17u30)...... 40

Overzicht tabellen Tabel 1: Vergunningentoestand...... 7 Tabel 2: Inschatting bebouwde en verharde oppervlakte...... 8 Tabel 3: ingreep-effectenschema...... 15 Tabel 4: habitats cfr. Habitatkaart versie 5.2...... 32 Tabel 5: Gebruikelijke kengetallen capaciteit wegvakken (in een grotere stad)...... 41

4 IOK plangroep Vosselaar – RUP De Breem – verzoek tot raadpleging

1 Toetsing planMER-plicht

Het plan valt onder de definitie van plan/programma zoals geformuleerd in het DABM. Het plan valt bovendien onder het toepassingsgebied van het DABM gezien bij goedkeuring zal het plan een kader zal bieden voor het toekennen van vergunningen binnen het plangebied. Een stedenbouwkundige vergunning voor een project kan enkel verleend worden als het voorgenomen project zich in de bestemming bevindt die overeenkomt met de bestemming vastgelegd in het ruimtelijk uitvoeringsplan. Het ruimtelijk uitvoeringsplan vormt het kader op basis waarvan de stedenbouwkundige vergunning toegekend wordt. Conform de omzendbrief LNE/2007, is het volgende van toepassing: – Het RUP is niet van rechtswege onderworpen aan de planMER-plicht omwille van de volgende redenen: – het RUP/PRUP vormt geen kader voor de toekenning van een vergunning voor de in bijlage I en bijlage II van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 opgesomde projecten. – voor het RUP/PRUP heeft geen mogelijke betekenisvolle effecten op een speciale beschermingszone. Een passende beoordeling is niet vereist. Omwille van de nabijheid van een speciale beschermingszone, werd een “screening op passende beoordeling” opgemaakt en besproken bij de discipline fauna en flora. Aldus dient voor betreffend RUP op basis van screening worden geoordeeld of het plan mogelijks aanzienlijke milieueffecten kan hebben.

2 Algemene info screeningsdocument

2.1 Initiatiefnemer

Gemeentebestuur Vosselaar Cingel 7 2350 Vosselaar

contactpersoon Nico Gillis, diensthoofd ruimtelijke ordening en huisvesting

2.2 Opdrachthouder

IOK plangroep Antwerpseweg 1 2440 Geel 014/580.991

contactpersoon Luk Helsen, stafmedewerker ruimtelijke planning

2.3 Methodologie

De methodologie voor het opstellen van een screening op milieueffecten is qua opbouw en aanpak gebaseerd op de richtlijnen voor het opstellen van een MER, maar de analyses zijn minder diepgaand: in de regel wordt gewerkt met een kwalitatieve benadering, waar relevant ook (semi)kwantitatief. Volgende opbouw en aanpak wordt gevolgd:

Vosselaar – RUP De Breem – verzoek tot raadpleging IOK plangroep 1

Beschrijving van het plan Er wordt een situering gegeven van het plan, de bestaande en de gewenste toestand worden beschreven. Analoog aan een projectomschrijving (project MER) worden onderzoeksgebied/plangebied en het plan zelf inhoudelijk weergegeven, met aandacht voor relevante elementen in relatie tot potentiële milieueffecten.

Gebiedsafbakening Het plangebied wordt bepaald door de contouren van het betrokken RUP. In een aantal gevallen liggen deze contouren nog niet precies vast en kan verder onderzoek in de loop van het proces (alsook de planMER-screening) de precieze afbakening bijsturen. In dat geval wordt gesproken van onderzoeksgebied. Het studiegebied wordt afgebakend in functie van verwachte reikwijdte van mogelijke effecten, die kan verschillen naargelang milieudiscipline. Het belangrijkste aspect bij de afbakening is het plan, de planeigenschappen en de verwachte effecten, zowel direct als indirect. De planeigenschappen geven aan welke effecten er waar onderzocht dienen te worden.

Screening mogelijke milieu effecten en vertaling in ingreep – effectschema Op basis van het plan (inrichtingsmogelijkheden en voorschriften) worden mogelijke milieueffecten gescreend en schematisch weergegeven. Uit dit ingreep – effectenschema komen de disciplines met mogelijk significante effecten tot uiting, die voor verdere bespreking geselecteerd worden. Significante effecten kunnen zowel positief als negatief zijn. We onderscheiden directe en indirecte effecten; tevens kan een onderscheid gemaakt worden tussen tijdelijke en permanente effecten. In deze fase van planning zonder concrete invulling hebben tijdelijke effecten uit de aanlegfase minder relevantie en worden daarom buiten beschouwing gelaten. Milieueffecten kunnen zich voordoen in verschillende milieudisciplines. Daarbij kan een onderscheid gemaakt worden tussen de “primaire” disciplines (lucht, geluid en trillingen, licht, warmte en straling, bodem en watersysteem, mobiliteit) en de “integrerende” disciplines (mens, monumenten & landschappen, fauna & flora, klimaat). Deze laatste groep onderscheidt zich van de eerste doordat de effecten zich meestal voordoen op een indirecte manier, nl. via effecten inzake de primaire disciplines.

Bij de beoordeling van de effecten wordt dit onderscheid meegenomen: de beoordeling van de primaire effecten gebeurt telkens t.o.v. de integrerende disciplines. Op die manier wordt een dubbele beoordeling vermeden.

2 IOK plangroep Vosselaar – RUP De Breem – verzoek tot raadpleging

Grensoverschrijdende milieueffecten Bij de beoordeling wordt gescreend op eventuele grensoverschrijdende effecten. Grensoverschrijdende effecten zijn bij voorliggend RUP – gelet op de aard en omvang van de ingrepen – niet te verwachten.

Beoordeling per effectdiscipline Enkel de ingrepen die op basis van het ingreep - effectenschema aanleiding kunnen geven tot potentieel significante effecten worden meegenomen voor verdere analyse per discipline: per discipline worden directe en indirecte effecten geanalyseerd en beoordeeld met de referentiesituatie als beoordelingsbasis. Volgende onderdelen worden telkens besproken: – Studiegebied (reikwijdte) – Referentiesituatie – Analyse van ingrepen en effecten – Beoordeling effecten – Conclusie en aanbevelingen (remediërende maatregelen) Indien voor een bepaald aspect sectorale wetgeving bestaat, wordt er bij de beoordeling van uitgegaan dat deze ook effectief toegepast wordt. De aanbevelingen kunnen wel bijkomende randvoorwaarden voor het RUP opnemen en bijkomende voorwaarden voor vergunningsverlening bevatten.

2.4 Gebruik hulpbronnen

Het gebruik van hulpbronnen is niet aan de orde voor de opmaak van dit RUP.

2.5 Cumulatie met andere projecten

– Beheerplan Grotenhout (aangrenzend gebied) – Bekkenbeheerplan Netebekken (Het slib van de Visbeek op de grens Vosselaar - is verontreinigd met zware metalen en PAK’s door het voormalig bedrijf Inpregco. Het is niet duidelijk hoe ernstig de vervuiling is, er dient een studie opgestart te worden om de vervuiling van de waterbodem in kaart te brengen. De prioritering van de te saneren waterbodems werd opgenomen als actiepunt in het bekkenbeheerplan van het Netebekken. De sanering zelf zal door de respectievelijke waterbeheerders dienen te gebeuren.)

2.6 Leemten in de kennis

Niet van toepassing.

Vosselaar – RUP De Breem – verzoek tot raadpleging IOK plangroep 3

3 Beschrijving van het RUP

Het RUP De Breem wordt in opdracht van het gemeentebestuur van Vosselaar opgemaakt door D+A consult, Meiboom 26 te 1500 Hasselt. Het grootste deel van de beschrijving van de bestaande en gewenste situatie in voorliggend document is gebaseerd op: – Gemeente Vosselaar, ‘RUP De Breem – voorontwerp toelichtingsnota’, D+A consult, maart 2009. – Gemeente Vosselaar, ‘RUP De Breem – voorontwerp voorschriften’, D+A consult, maart 2009. – Gemeente Vosselaar, ‘RUP De Breem – bestaande en juridische toestand en grafisch plan’, D+A consult, maart 2009.

3.1 Situering

Ligging Het RUP ligt in het zuidoostelijk deel van Vosselaar, net ten zuiden van de E34, nabij op- en afrittencomplex 23. Het ligt op macroschaal tussen het aaneengesloten bosgebied rond het verstedelijkt gebied van Turnhout (noord-, west- en zuidelijk) en de belangrijkste bedrijventerreinen van Turnhout (oostelijk).

Bron: Voorontwerp RUP De Breem, D+A Consult

Plangebied Zie Figuur 1 op blz. 5. Het driehoekig plangebied wordt afgebakend door: – De E34 in het noorden – De Breem en de bedrijfsgrenzen van een aantal landbouwbedrijven in het westen – De Steenweg op Gierle/N140 en de grens met Turnhout (ter hoogte van de Visbeek) in het oosten

3.2 Reden tot opmaak RUP

Het RUP De Breem wordt opgemaakt in uitvoering van bindende bepaling 3 van het Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan van Vosselaar (BD maart 2007). In het gebied tussen de E34, De Breem, de Steenweg op Gierle en de Visbeekvallei komen verschillende zonevreemde functies voor (de bestemming volgens het gewestplan is voornamelijk landschappelijk waardevol agrarisch gebied, het noordoostelijk deel is bestemd als natuurgebied): enkele zonevreemde woningen, een tuinder/tuinarchitect, een waardevolle oude hoeve/herberg die aan renovatie toe is en de dienst van Administratie Wegen en Verkeer.

4 IOK plangroep Vosselaar – RUP De Breem – verzoek tot raadpleging

Een gebiedsgerichte ontwikkeling dringt zich op, waarbij de verschillende functies naast elkaar kunnen afgewogen worden en een geëigende bestemming kunnen krijgen. De Visbeekvallei legt daarbij belangrijke voorwaarden op. Concrete doelen zijn: – Het voorzien van een duidelijke structuur voor het plangebied. – Het voorzien van een landschappelijke inpassing in de ruimere omgeving. – De aanwezige zonevreemde gebouwen en functies behouden in een geëigende zone, en de uiteenlopende ontwikkelingsperspectieven nauwgezet omschrijven. – Een afdoende buffering voorzien van de AWV-site naar de omliggende woonomgeving toe. – De historische hoeve opwaarderen en er een hedendaagse invulling aan geven.

Figuur 1: Ligging op het stratenplan

Bron: Stratenplan Vosselaar Het grafisch plan zal hiertoe bestaan uit globale bestemmingszones (geëigende zones voor de bestaande en gewenste functies), in overdruk worden bebouwbare zones aangeduid. De voorschriften verduidelijken hoe en in welke mate binnen de bebouwbare zones kan gebouwd worden. Om een groen karakter te garanderen wordt in de voorschriften per bestemmingszone een minimum percentage groen opgelegd.

Vosselaar – RUP De Breem – verzoek tot raadpleging IOK plangroep 5

3.3 Bestaande toestand

Huidig ruimtegebruik

Gebruik van de gebouwen en terreinen in het plangebied

Figuur 2: Ruimtegebruik plangebied RUP De Breem

E34

5 Visbeek D E

6 4 C politie

B

A

De Breem 3

2

Steenweg op Gierle

1

6 IOK plangroep Vosselaar – RUP De Breem – verzoek tot raadpleging

Van zuid naar noord wordt de ruimte als volgt gebruikt (zie Figuur 2): – 1 - In onbruik geraakte oude hoeve met schuur (opgenomen in de inventaris van het bouwkundig erfgoed) en enkele solitaire bomen. – 2 - Woning (hoevestijl) met garage, liggend aan en ontsloten via De Breem. De omliggende percelen bestaan grotendeels uit weides, het noordoostelijke deel is bebost. – 3 - Woning met garage (tuinonderneming/tuinarchitect) op een door groen omgeven perceel (met een 6-tal bomen), ontsloten via een kleinschalige weg die De Breem met de Steenweg op Gierle verbindt. De omliggende gronden zijn als tuin ingericht (8-tal bomen). Tegen de Steenweg op Gierle (oostelijk/noordoostelijk deel) ligt een bufferbekken. Dit bufferbekken is vermoedelijk aangelegd door de tuinarchitect in functie van de bevloeiing van een vroegere boomaanplanting. – 4 – De gebouwen en infrastructuur van de Zoutopslag van Afdeling Wegen en Verkeer: kantoren (A), loods met atelier en ruimte voor zoutopslag (B) en een overdekte opslagplaats (C). Een groot deel rond de loods is verhard. Rondom ligt een weg met enkele parkeervoorzieningen. Het geheel heeft een relatief groen uitzicht door de aanwezige grasvelden en bomenrijen. Op het noordelijke deel ligt een perceel met afvalopslag (en containers) in open lucht (D), en een ongebruikt voetbalveld met kantine (E). Het voetbalveld is omgeven door hoogstammig groen, de afvalopslag is echter zichtbaar van op de aanpalende woonerven. Van op de site van AWV zijn de gebouwen van de politie bereikbaar (buiten het plangebied, op grondgebied Turnhout). – 5 - Ten oosten van De Breem liggen 2 vrijstaande woningen met telkens een relatief grootschalig losstaande garage/opslagruimte. Een deel van de gronden rond de woningen doen dienst als tuin (met een boomgaard ten zuiden van de zuidelijke woning), een deel van de gronden rond de noordelijke woning (akkers) en de zuidelijke woning (weides) worden bewerkt. De woningen liggen in een relatief open landschap. De noordelijke woning is opgenomen in de inventaris van het bouwkundig erfgoed. – 6 - In de westelijke uitstulping liggen 2 gekoppelde bedrijfswoningen bij een achterliggend landbouwbedrijf met relatief omvangrijke landbouwinfrastructuur. De zuidelijke boerderij is niet meer in bedrijf, het meest noordelijke bedrijf is een pluimveebedrijf. De gronden rondom (buiten het plangebied) bestaan uit akkers. De gebouwen liggen in een relatief open landschap.

Vergunningentoestand

Tabel 1: Vergunningentoestand

zone (zie voorwerp dossiernr. opmerking Figuur 2) 1 gebouwd voor 1962? 2 verbouwen van een bestaande woning 1981/020 bouwen van een berging voor 1980/047 tuinbouwmateriaal met bureel 3 bouwen van een woning bij bestaand 1982/068 bedrijf in landbouwzone bouwen van een tuinberging 1989/096 4 (gebouw A) Oprichten van rijkswacht- en regiepost 1975/049 4 (gebouw B) Overdekking zoutopslag 1999/014 4 (gebouw C) Plaatsen van een zoutsilo 2001/013 noordelijke woning gebouwd voor 5 1962? bouwen van een woning 1965/007 6 (noordelijk perceel) bouwen van zeugenstal voor 60 1973/014 komt niet geheel overeen met huidige dragende zeugen stal 6 (zuidelijk bouwen van een woning 1965/008 perceel) bouwen van een kweekvarkensstal 1970/077

Vosselaar – RUP De Breem – verzoek tot raadpleging IOK plangroep 7

Inschatting bebouwde en verharde oppervlakte Het totale plangebied heeft een oppervlakte van 11ha 70a en 20ca. (ongeveer 117.020 m²)

Tabel 2: Inschatting bebouwde en verharde oppervlakte

totaal: bebouwde en zone (zie Figuur 2) Bebouwing (m²) Verharding (m²) verharde oppervlakte (m²) 1 500 0 500 2 260 110 370 3 300 370 670 4 5.000 9.000 14.000 5 1.200 700 1.900 6 4.000 1.100 5.100 De Breem 0 6.000 6.000 totaal zone 1-6 11.260 17.280 28.540 Opm.: Inschatting, d.w.z. afgeleid van digitale meting in GIS o.b.v. interpretatie luchtfoto en kadaster (cadmap 2008). De aard van de verharding is niet gekend.

Aanwezige nutsinfrastructuur – Elektriciteit is bovengronds aanwezig – Riolering is niet aanwezig. De zone is geselecteerd als collectief te optimaliseren buitengebied in het goedgekeurde zoneringsplan.

Mobiliteit

Bereikbaarheidsprofiel – Er zijn 2 toegangen tot het plangebied. Enerzijds is er de ‘hoofdtoegang’ vanop de Steenweg op Gierle (2 x 1, vrijliggende eenrichtingsfietspaden) en via De Breem (lokale erfontsluitingsweg – buurtweg nr. 6 en 7). De Breem, de Steenweg op Gierle en Veedijk (lokale weg/industrieweg tegenover De Breem) vormen er een kruispunt. De Steenweg op Gierle (N140) is een lokale verbindingsweg (lokale weg type I) richting Gierle (zuidelijk). Net ten noorden van het kruispunt met De Breem wordt het een 2x1 weg met middenberm, in functie van de op- en afrit met de E34 (hoofdweg), op 500 m van de toegang tot het plangebied. Vanaf dit op – en afrittencomplex 23 (Turnhout West) wordt de Steenweg op Gierle gecategoriseerd als een secundaire weg type II (richting Turnhout). De ligging valkbij de op- en afrit van de E34 zorgt dus voor en goede autobereikbaarheid. Anderzijds is het plangebied vanuit het centrum van Vosselaar bereikbaar via de lokale weg Rijdtstraat welke, via een brug over de E34, overgaat in De Breem. De Breem loopt ten noorden van het plangebied parallel met de E34 en komt uit in het plangebied. – Aan het kruispunt De Breem en Steenweg op Gierle ligt een bushalte (aan weerszijde van de weg), op de lijn Turnhout-. Er is dus een potentiële goede bereikbaarheid met de bus. – Langs de Steenweg op Gierle loopt een functionele fietsroute van het provinciaal fietsroutenetwerk. Via Veedijk en De Breem loopt een route van het provinciaal recreatief fietsrouteknooppuntennetwerk. Er is dus een potentiële goede bereikbaarheid met de fiets.

Mobiliteitsprofiel De gemeente beschikt niet over gegevens omtrent het mobiliteitsprofiel in het plangebied. Het aantal personen dat zich in het plangebied bevindt is niet bekend. Wellicht gaat het over een beperkt aantal aanwezigen en een beperkt aantal verplaatsingen. Verplaatsingen van en naar het 7-tal woningen en/of boerderijen zijn vermoedelijk beperkt. Voor het AWV-gebouw zijn potentieel meer mensen aanwezig. Ook de politie van Turnhout kan in principe ontsluiten via het plangebied, maar heeft meer noordelijk zelf een rechtstreekse toegang tot de N140/Steenweg op Gierle.

Milieu

Milieuvergunningen – Benabid Haijet, De Breem 1 - klasse 3 (melding): propaangastank van 3.000 l (geen einddatum)

8 IOK plangroep Vosselaar – RUP De Breem – verzoek tot raadpleging

– bvba Van Gils-Francken, De Breem 2 - klasse 1: gemengd veebedrijf - stallen met plaatsen voor 45.000 opfokpoeljen voor leghennen; 25 inheemse grote zoogdieren: waarvan 8 runderen jonger dan 1 jaar, 8 runderen van 1 tot 2 jaar, 9 andere runderen; mestopslagplaatsen met een totale capaciteit van 310 m3 dierlijke mest, waarvan 310 m³ mengmest (geldig tot 1 september 2011) – Rotech nv, De Breem 3 - klasse 3 (melding): individuele behandelingsinstallatie voor afvalwater (IBA) - geïnstalleerd op eigen initiatief (De Breem is momenteel niet voorzien van een collectieve waterzuivering) – Lavrijsen -Vosters Els, De Breem 4 - klasse 2 - pluimvee- en zoogdierenbedrijf - 18.000 opfokpoeljen, 25 inheemse grote zoogdieren, waarvan 10 runderen jonger dan 1 jaar, 10 runderen tussen 1 en 2 jaar en 5 andere runderen; mestopslagplaatsen met een totale capaciteit van 500 m³ dierlijke mest, waarvan 200 m³ drijfmest en 300 m³ vaste mest - geldig tot 1 september 2011 - vergunning is echter verstreken, want sinds 2 jaar geen exploitatie van deze inrichting meer. – Administratie Wegen & Verkeer, wegendistrictcentrum Vosselaar: – klasse 2 - opslag van 6.000 kg koud verwerkbaar asfaltmengsel in zakken; opslag van 18 ton niet gevaarlijke afvalstoffen bestaande uit 6 ton rubber (autobanden) en 12 ton metaalschroot; opslag van 30 ton niet gevaarlijke afvalstoffen (restafval, zwerfvuil); het stallen van 42 voertuigen en/of aanhangwagens; stookinstallaties met een totaal warmtevermogen van 965 kW; opslag van 704 ton strooizout – volgende klasse 3-inrichtingen: het lozen van maximaal 2 m³/uur, 40 m³/dag en 6.795 m³/jaar bedrijfsafvalwater in de riolering; het lozen van huishoudelijk afvalwater; een transformator van 160 kVA; werkplaat voor het nazicht, het herstellen en het onderhouden van motorvoertuigen met gebruik van 1 hefbrug; niet huishoudelijke inrichtingen voor het wassen van maximaal 8 voertuigen per dag; een luchtcompressor van 7,5 kW; opslag van 528 l propaangas in verplaatsbare recipiënten; opslag van 306 kg schadelijke stoffen (ontvetter, antivries); opslag van 1.400 l P3-producten, waarvan 1.100 l diesel in een bovengrondse opslagtank en 300 l ontvetter metalen (nafta, kerosine), additief diesel; opslag van 1.800 l P4- producten in vaten (antivries, motorolie, afvalolie, hydraulische olie); 1 verdeelslang; opslag van 200 l gevaarlijke producten in kleine verpakkingen; smederijen en inrichtingen voor het mechanisch behandelen van metalen en het vervaardigen van voorwerpen uit metaal met een geïnstalleerde drijfkracht van 6,58 kW; 2 wastafels voor ontvetting van metalen met een totaal inhoudsvermogen van 240 liter (nafta, kerosine). – De milieuvergunning van Administratie Wegen en Verkeer is momenteel verstreken (einddatum was 8 juni 2008) en bijgevolg zonder voorwerp. De procedure voor een milieuvergunning klasse 2 is momenteel lopende bij de Bestendige Deputatie: vermoedelijke einddatum van de toekomstige milieuvergunning: 2029.

Bronnen van milieuhinder – Er zijn geen calamiteiten bekend (lozingen, inbreuk op milieuvergunning,...) bij de gemeente. – Opslag van schadelijke stoffen, P3 en P4 producten en gevaarlijke stoffen bij de Administratie Wegen en Verkeer

Hindergevoelige omgeving – Visbeek – Grotenhoutbos (Ven-gebied en Habitatrichtlijngebied)

3.4 Gewenste toestand

Toekomstig ruimtegebruik Het toekomstig ruimtegebruik komt grotendeels overeen met het huidig ruimtegebruik, vermits het RUP voor het grootste deel een aantal zonevreemde functies binnen de geëigende zone brengt. Enkel de historische hoeve ten zuiden krijgt iets meer mogelijkheden: door de rol van waardevol historisch monument en in functie van de vooropgestelde reconversie ter ondersteuning van het Grotenhoutbos worden naast wonen ook de bestemmingen restaurant/drankgelegenheid (reca), en zachte recreatie met agrarische inslag mogelijk. Een eventuele toename van de bebouwde oppervlakte blijft echter beperkt ten opzichte van de bestaande toestand, en de grenzen die de omgeving stelt worden gerespecteerd (vallei van de Visbeek, Grotenhoutbos, groene karakter).

Vosselaar – RUP De Breem – verzoek tot raadpleging IOK plangroep 9

Figuur 3: Zonering grafisch plan in relatie met de zones beschrijving bestaande toestand

E34

natuurontwikkeling 5 Visbeek D open E landbouw

6 4 C politie

B gemeenschaps- voorzieningen A

De Breem 3

gecompartimenteerde open ruimte 2

Steenweg op Gierle

1

Ten opzichte van de bestaande toestand kan het volgende vastgesteld worden: – Zone 1, 2 en 3 en het zuidelijk deel van zone 5 worden (van landschappelijk waardevol agrarisch gebied) herbestemd naar ‘zone voor gecompartimenteerd openruimtegebied’. De hoofdbestemming is landbouwactiviteiten met een laagdynamisch karakter en natuurontwikkeling. Kleinschalige constructies voor materiaalopslag of in functie van schuilhokken zijn toegelaten. Bestaande groenstructuren worden maximaal bewaard. De bestaande, vergunde gebouwen in deze zone krijgen specifieke ontwikkelingsmogelijkheden: – De bestaande vergunde woonbebouwing in zone 2 en 3 van het gecompartimenteerd openruimtegebied mag (ter plaatse) behouden blijven. Onderhoud, instandhouding, verbouwing,

10 IOK plangroep Vosselaar – RUP De Breem – verzoek tot raadpleging

renovatie en herbouw mag op dezelfde plaats en binnen het bestaande volume. Uitbreiding van het hoofdgebouw is toegestaan mits de uitbreiding compact is en maximum uit 1 bouwlaag bestaat. Bij herbouw of uitbreiding mag het totale volume maximum 1000 m³ bedragen, met een volumevermeerdering van maximum 100%. De bestaande bijgebouwen in de op het grafisch plan aangeduide tuinzone mogen behouden blijven (geen herbouw of nieuwe gebouwen). In de tuinzone wordt minimum 70% als groene tuin aangelegd. – De historische hoeve in zone 1 krijgt als hoofdbestemming wonen (met nevenbestemming vrij beroep) of restaurant/drankgelegenheid (met nevenbestemming 1 verplichte woongelegenheid en zacht recreatieve functie met agrarische inslag). De bestaande vergunde hoofdgebouwen moeten behouden blijven (afbreken of herbouwen is niet toegestaan). Uitbreiding kan enkel indien de hoofdbestemming restaurant/drankgelegenheid voorzien wordt in de vorm van een functionele verbinding tussen de bestaande bebouwing (compact, in één bouwlaag en de hoevetypologie en –configuratie moet duidelijk herkenbaar blijven) of in de vorm van 1 bijkomende ondergrondse verdieping. Het niet bebouwde deel van zone 1 kan ingericht worden als tuin indien de hoofdbestemming wonen is (minimum 70% groene tuin). Indien de hoofdbestemming restaurant/drankgelegenheid is dan kan de tuinzone (waterdoorlatend) verhard worden in functie van terrasruimte en parkeerruimte (aansluitend op De Breem). De groene buitenruimte bedraagt minimum 30% van de tuinzone. – Zone 6 en het noordelijk deel van zone 5 worden (van landschappelijk waardevol agrarisch gebied) herbestemd naar ‘zone voor open landbouwgebied’. De hoofdbestemming is er landbouwactiviteiten. De zone kan ingericht worden in functie van veeteelt, veehouderij of akkerbouw. Kleinschalige constructies voor materiaalopslag of in functie van schuilhokken zijn toegelaten. De openheid van het agrarische landschap moet maximaal behouden blijven. In zone 6 is woonbebouwing en agrarische bebouwing toegelaten (hoofdbestemming wonen (met nevenbestemming vrij beroep) en landbouwactiviteiten). De bestaande vergunde woonbebouwing mag (ter plaatse) behouden blijven. Onderhoud, instandhouding, verbouwing, renovatie en herbouw mag op dezelfde plaats en binnen het bestaande volume. Uitbreiding van het hoofdgebouw is toegestaan mits de uitbreiding compact is en maximum uit 1 bouwlaag bestaat. Bij herbouw of uitbreiding mag het totale volume maximum 1000 m³ bedragen, met een volumevermeerdering van maximum 100%. Per woning is 1 afzonderlijk bijgebouw voorzien (binnen een perimeter van 20 m van het hoofdgebouw, maximale oppervlakte van 75 m², maximum 1 bouwlaag, maximum 4 m bouwhoogte). Alle bedrijfsinfrastructuur voor de bedrijfsvoering van het landbouwbedrijf is toegelaten. De agrarische bebouwing mag maximum 50% van de voor het bedrijf beschikbare terreinoppervlakte innemen (maximum 1 bouwlaag, maximum bouwhoogte van 4 m). In functie van de woonbebouwing mag de zone tot op een diepte van 50 m achter de rooilijn als tuin ingericht worden (minimum 70% groen). In zone 5 is woonbebouwing toegelaten (hoofdbestemming wonen met nevenbestemming vrij beroep). De bestaande vergunde hoofdgebouwen mogen behouden worden. Onderhoud, instandhouding, verbouwing en renovatie is toegestaan voor zover dit gebeurt binnen het bestaande bouwvolume. Uitbreiding van het hoofdgebouw is toegestaan mits de uitbreiding compact is en maximum uit 1 bouwlaag bestaat. Bij herbouw of uitbreiding mag het totale volume maximum 1000 m³ bedragen, met een volumevermeerdering van maximum 100%. Per woning is 1 afzonderlijk bijgebouw voorzien (binnen een perimeter van 20 m van het hoofdgebouw, maximale oppervlakte van 230 m² in geval landbouwactiviteiten de functie van het bijgebouw is, 75 m² in alle andere gevallen, maximum 1 bouwlaag, maximum 4 m bouwhoogte). Het niet bebouwde deel van het noordelijke deel van zone 5 kan ingericht worden als tuin (minimum 70% groen). – Het deel van zone 4 ter plaatse van de gebouwen van AWV en een stukje van het voormalige voetbalveld worden (van landschappelijk waardevol agrarisch gebied en stukje natuurgebied) herbestemd naar ‘zone voor gemeenschapsvoorzieningen’. De hoofdbestemming is bebouwing, constructies en voorzieningen van AWV, met inbegrip van parkings, circulatieruimte, opslag in open lucht en groenvoorzieningen. De bestaande, vergunde bebouwing binnen de zone kan behouden blijven. Uitbreiding van de vergunde bebouwing kan enkel onder volgende voorwaarden: – De resulterende bebouwing moet een compact geheel vormen. – De bebouwingsindex voor de gehele zone bedraagt maximum 0,35 – De uitbreiding bestaat maximum uit 2 bouwlagen. – De bouwhoogte bedraagt maximum 10 m (behoudens uitzondering, bijv. silo’s voor zoutopslag) – Verplicht plat dak

Vosselaar – RUP De Breem – verzoek tot raadpleging IOK plangroep 11

De groen/terreinindex bedraagt minimum 0,15. Verhardingen (waterdoorlatend) kunnen voorzien worden in functie van interne circulatie, parkeervoorzieningen en opslag in open lucht (opslag binnen 30m van de gebouwen of constructies in de zone). – Het overige deel van zone 4 (rondom de locatie van AWV) wordt (van landschappelijk waardevol agrarisch gebied en natuurgebied) herbestemd naar ‘zone voor natuurontwikkeling’. Deze zone is bestemd voor de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van de natuur, het natuurlijk milieu en bos. Ten opzichte van de aanliggende zones in het RUP moet een visueel dichte groenbuffer voorzien worden. Op 2 plaatsen kan een ontsluitingsweg met parkeervoorzieningen naar de zone voor gemeenschapsvoorzieningen voorzien worden (maximale breedte van 10 m).

Functies en activiteiten De bestaande functie en activiteiten blijven globaal behouden. Het gebruik blijft gelijkaardig voor de hele zone. Enkel voor de historische hoeve ten zuiden zijn er meer mogelijkheden: door de rol van waardevol historisch monument en in functie van de vooropgestelde reconversie ter ondersteuning van het Grotenhoutbos zijn naast wonen ook restaurant/drankgelegenheid (reca) en zachte recreatie met agrarische inslag toegelaten. Uitbreiding ten opzichte van de bestaande situatie is mogelijk. De gebouwen van AWV krijgen ook mogelijkheid tot uitbreiding.

Mobiliteit

Bereikbaarheidsprofiel Het bereikbaarheidsprofiel wijzigt niet ten opzichte van de bestaande situatie.

Mobiliteitsprofiel Er mag een (beperkte) wijziging in het mobiliteitsprofiel verwacht worden indien een restaurant/drankgelegenheid voorzien wordt. Of een eventuele uitbreiding van de gebouwen van AWV ook meer mobiliteit met zich meebrengt kan moeilijk ingeschat worden.

Milieu Er worden globaal geen wijzigingen verwacht ten opzichte van de bestaande situatie.

3.5 Alternatieven – referentiesituatie

3.5.1 Locatiealternatieven

Omdat het RUP uitgaat van een bestaande situatie, welke ruimtelijk verantwoord is, is het in overweging nemen van alternatieve locaties niet aan de orde in het geval van dit RUP.

3.5.2 Uitvoeringsalternatief

Uitgaande van het ontwikkelingsperspectief ‘het voorzien van een duidelijke structuur aan het gebied en het behouden van de aanwezige zonevreemde gebouwen en functies in een geëigende zone’ voor deze locatie, zijn er weinig uitvoeringsalternatieven vermits het plangebied weinig elementen omvat die de wijze van uitvoering kunnen beïnvloeden. Eventueel mogelijke uitvoeringsalternatieven zijn: – Ruimere of beperktere mogelijkheden inzake toegelaten activiteiten – Minder strenge of strengere beperking inzake bebouwing/verharding – …

12 IOK plangroep Vosselaar – RUP De Breem – verzoek tot raadpleging

3.5.3 Nulalternatief

Het nulalternatief omvat de autonome ontwikkeling van het plangebied, in het geval het RUP niet zou worden opgemaakt. Indien het RUP niet zou doorgaan, dan blijft de bestemming conform het gewestplan bestaan: landschappelijk waardevol agrarisch gebied en natuurgebied. Het niet uitvoeren van het plan betekent geenszins dat de zonevreemde activiteiten zouden herleid worden tot nul. De huidige wetgeving (RO en milieu) schept immers vrij verregaande mogelijkheden voor zonevreemde infrastructuur.

3.5.4 Referentiesituatie

Voor de analyse van de mogelijke effecten wordt de bestaande toestand als referentiesituatie genomen en wordt dus een vergelijking gemaakt tussen de geplande toestand en de bestaande toestand (terreinsituatie). Voor deze referentiesituatie kan dus verwezen worden naar de bespreking van de bestaande toestand (zie hoger).

Vosselaar – RUP De Breem – verzoek tot raadpleging IOK plangroep 13

4 Beoordeling milieueffecten

4.1 Analyse van mogelijk voorkomende effecten

Ingrepen en mogelijke effecten

Ingreep Duur Kwalitatieve omschrijving Instandhouding van huidige infrastructuur en Permanent Randvoorwaarden ivm activiteiten: bebouwbare oppervlakte, - 2 landbouwbedrijven met woningen bijgebouwen, bouwhoogtes en - 4 losstaande woningen percentage groen worden opgelegd. - kantoren en opslagruimte voor AWV AWV en de landbouwbedrijven krijgen de mogelijkheid om beperkt uit te breiden. Omvormen van voetbalveld tot natuurontwikkeling Permanent Omvormen van opslag in open lucht tot Permanent natuurontwikkeling Horecafunctie in historische hoeve Permanent Randvoorwaarden ivm bebouwbare oppervlakte, percentage groen en percentage verharding worden opgelegd. De hoeve krijgt de mogelijkheid om beperkt uit te breiden. Instandhouding infrastructuur en activiteiten De huidige activiteiten mogen behouden blijven. De zonevreemde woningen worden bestendigd en krijgen hoofdbestemming woning met nevenbestemming vrij beroep. De landbouwbedrijven mogen behouden blijven en de zonevreemde activiteit van het Agentschap Wegen en Verkeer wordt bestendigd als zone voor gemeenschapsvoorzieningen.

Omvormen van voetbalveld tot natuurontwikkeling Een in onbruik geraakt voetbalveld met kantine wordt een zone voor natuurontwikkeling.

Omvormen van opslag in open lucht tot natuurontwikkeling Een perceel waar opslag in open lucht is, wordt omgevormd tot natuurontwikkeling. De opslag in open lucht wordt dichter naar de gebouwen van AWV verplaatst zodat de functies meer compact met elkaar verbonden zijn.

Horecafunctie in historische hoeve Een historische hoeve krijgt een hedendaagse functie als horeca toegewezen zodat de waardevolle architectuur bewaard blijft. Beperkte uitbreidingsmogelijkheden in functie van de nieuwe activiteit is mogelijk.

14 IOK plangroep Vosselaar – RUP De Breem – verzoek tot raadpleging

Ingreep effectschema Onderstaand ingreep-effectschema geeft een overzicht van mogelijk significante effecten per ingreep voor de verschillende milieudisciplines.

Tabel 3: ingreep-effectenschema

a , r r

Onderzoeksdisciplines e u t o l

e

m F n

g n

r p r

t e n e e i a n a n n e

t e e e d h

e e g w t f

a

i e c d m g n r t , a s l i a i t i s s o e n e l h n o u i t h b d n g d l l m a c u f l i a c r m o e n e o i l r u i a t t r a B W L G t L s M F M E l K a

Instandhouding infrastructuur en N N N N N N N MS N N activiteiten Omvormen van voetbalveld tot MS MS N N N N MS MS MS N natuurontwikkeling Omvormen van opslag in open MS MS N N N N MS MS MS N lucht tot natuurontwikkeling horecafunctie in historische MS MS N MS MS MS MS MS MS N hoeve N: waarschijnlijk niet significant effect; evt.effect zeer beperkt in omgang en tijd MS: mogelijk significant effect S: waarschijnlijk significant effect (T): tijdelijk effect (P): periodiek effect (ind): indirect effect

De tabel doet geen uitspraak over effectief significante effecten maar laat wel toe op basis van mogelijk significante effecten en waarschijnlijk significante effecten een selectie te maken van nader te onderzoeken ingreep – effectrelaties: verder te onderzoeken zijn de effecten die als MS (mogelijk significant) worden aangeduid. De disciplines “bodem” en “water” worden doorgaans samen besproken gezien de nauwe afstemming binnen het fysisch systeem. De disciplines “mens” en “fauna en flora” zijn receptordisciplines. Effecten op het vlak van “lucht en geur”, “geluid en trillingen”, “licht, warmte en straling”,… concentreren zich doorgaans op een indirecte manier op deze receptordisciplines. De disciplines “lucht en geur”, “geluid en trillingen”, “licht, warmte en straling” worden daarom niet afzonderlijk onderzocht en beoordeeld, maar wel meegenomen in de beoordeling bij “mens” en “fauna en flora”.

4.2 Beoordeling per discipline

4.2.1 Discipline bodem en water

4.2.1.1 studiegebied In eerste instantie vormt het plangebied het studiegebied. Wel worden eventuele watersysteemrelaties met de nabije omgeving meegenomen: – Eventuele invloed op de Visbeek – Infiltratie-kwelrelaties

4.2.1.2 Referentiesituatie De bestaande toestand wordt als referentiesituatie gebruikt: – aanwezigheid van landbouwactiviteiten: landbouwbedrijven, weiden en akkers – aanwezigheid van woningen met ingerichte tuinen – aanwezigheid van gebouwen, verharding en opslagplaatsen op de AWV-site

Vosselaar – RUP De Breem – verzoek tot raadpleging IOK plangroep 15

– aanwezigheid van een voetbalterrein met kantine – aanwezigheid van een opslagplaats in open lucht

Bodemtype Het plangebied bestaat ongeveer voor 85% uit een plaggenbodem met lemig zand (50% Zcm, 35% Zdm, 15% Sdm), 10% uit een natte alluviale bodem (Pep), 5 % uit een zeer natte alluviale bodem (Pgp). De alluviale bodems liggen in de noordoostelijke hoek van het plangebied (Visbeekvallei). Reliëfkenmerken Enkel langs de autosnelweg komt een relatief steile helling voor. Waterloop De Visbeek (waterloop nr. 9.13 van 2de categorie) ligt ten oosten langs het plangebied. De Visbeek mondt ten zuidoosten van het plangebied uit in de Aa. Ter hoogte van het plangebied zijn delen van deze waterloop ingebuisd. Beschermingszone Nvt waterwingebied waterhuishouding Het noordoostelijk deel van het plangebied ligt in NOG aansluitend op de Visbeek, d.i. mogelijk overstromingsgevoelig gebied. Het plangebied ligt niet in een risicozone voor overstromingen. Het hele plangebied, behoudens het noordoostelijk deel, wordt gekarteerd als een infiltratiegevoelige bodem. Het noordoostelijke deel van het plangebied is zeer gevoelig voor grondwaterstroming. Het overige deel van het plangebied is matig gevoelig voor grondwaterstroming. In de noordoostelijke hoek, langsheen de berm van de E34, ligt een kleine erosiegevoelige zone.

4.2.1.3 Analyse van ingrepen – effecten Volgende ingrepen leiden tot mogelijke significante effecten: – Omvormen van voetbalveld tot natuurontwikkeling – Omvormen van opslag in open lucht tot natuurontwikkeling – horecafunctie in historische hoeve Mogelijke significante effecten: – verstoring van de bodemlagen en het natuurlijk reliëf – verstoring van de waterhuishouding: – verstoring van infiltratiemogelijkheden – verstoring van waterbergend vermogen – verstoring van overstromingsregime – veiligheid – waterkwaliteit

4.2.1.4 Beoordeling van de effecten

Verstoring van de bodemlagen en het natuurlijk reliëf Er mag vanuit gegaan worden dat de bodem in de referentiesituatie reeds voor een groot deel verstoord is. De bodem bestaat grotendeels op plaggenbodem, wat wijst op intensieve landbouwbewerkingen. En bij de aanleg van de bestaande infrastructuur en gebouwen binnen het plangebied is de verstoring reeds aanwezig. Gezien de ingrepen op de bodem beperkt blijven tot grondwerken bij eventuele kleine uitbreidingen van bebouwing en verharding, mag er van uit gegaan worden dat het effect op de bodemlagen daar verwaarloosbaar zijn.Natuurontwikkeling op de plaats van het huidige voetbalveld met kantine en de openluchtopslagplaats zal niet voor een nadelige verstoring van de bodemlagen zorgen, maar laat daarentegen ruimte voor herstel en vernieuwde bodemontwikkeling. Het plangebied is grotendeels vlak. Alleen langsheen de berm van de autosnelweg is een sterkere helling aanwezig. Het betreft een kunstmatige helling gecreëerd bij de aanleg van de autosnelweg. Het ontwikkelen van natuur in het noordoostelijk deel van het plangebied zal geen hinder veroorzaken aan het natuurlijk reliëf.

16 IOK plangroep Vosselaar – RUP De Breem – verzoek tot raadpleging

Verstoring van de waterhuishouding

Figuur 4: infiltratiegevoelige bodems en overstromingsgevoelige gebieden (bron: watertoetskaarten)

Verstoring van infiltratie naar grondwater Het noordoosten van het plangebied is niet infiltratiegevoelig omwille van de ligging in valleigebied. Het overige gedeelte van het plangebied is infiltratiegevoelig. De ingrepen in deze zones hebben niet direct effect op de infiltratiemogelijkheden. Er wordt immers geen noemenswaardige hoeveelheid extra verharding of afdekking voorzien. Indien het water toch niet ter plaatse kan infiltreren, dan dient dit water te worden opgevangen en vertraagd afgevoerd. De gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater is van toepassing, waardoor geen negatief effect verwacht wordt in vergelijking met de referentiesituatie.

Verstoring van het grondwaterstromingspatroon door ondergrondse constructies Het infiltratiegevoelige deel van het plangebied is matig gevoelig voor grondwaterstroming (type 2). Het alluviale deel is zeer gevoelig voor grondwaterstroming (type 1). Het aanleggen van ondergrondse constructies kan ingrijpen op het grondwaterstromingspatroon, waarbij ook zeker bemalingen in de aanlegfase effect kunnen hebben. In gebieden type 2 is geen invloed te verwachten indien ondergrondse constructies diepte<5m en lengte<100m, in gebieden type 1 voor constructies tot diepte <3m en lengte<50m. Echter worden ten opzichte van de referentiesituatie en nulalternatief geen verwachtingen naar ingrijpende ondergrondse constructies, zeker niet in het gebied type1 dat bestemd wordt als zone voor natuurontwikkeling. Om alle effecten te vermijden zou bij eventuele bemalingen de bouwput afgesloten moeten worden en het bemalingswater via retourbemaling terug in het watersysteem gebracht moeten worden.

Verstoring van waterbergend vermogen Het noordoosten van het plangebied is gelegen in het oorspronkelijke valleigebied van de Visbeek. Deze waterloop is daar echter voor een groot deel ingebuisd richting E34 en er zijn geen recente overstromingen gekend. Er werd dan ook geen effectief overstromingsgevoelig gebied ingetekend.

Vosselaar – RUP De Breem – verzoek tot raadpleging IOK plangroep 17

Bovendien worden binnen het mogelijk overstromingsgevoelig gebied geen ingrepen voorzien, de zone wordt aangeduid als een zone voor natuurontwikkeling. Door de ontwikkeling van natuur in dit deel van het plangebied, wordt de natuurlijkheid van het gebied gewaarborgd (vermijden van bebouwing/verharding) en zullen de ingrepen een positief effect hebben in vergelijking met de referentiesituatie. Er treedt dus geen verstoring op van waterbergend vermogen.

Verstoring van overstromingsregime – veiligheid Het noordoostelijk deel van het plangebied is gelegen in mogelijk overstromingsgevoelig gebied. Het betreft echter geen effectief overstromingsgevoelig gebied waar recent overstromingen hebben plaatsgevonden. Bovendien worden geen ingrepen voorzien waarvoor overstromingsrisico’s zouden kunnen bestaan. De planinhoud geeft met andere woorden geen aanleiding tot eventuele aantasting van overstromingsregime. Bovendien ontstaan er geen veiligheidsrisico’s op het terrein zelf.

Waterkwaliteit Lozingen zouden een effect kunnen hebben op de waterkwaliteit van grond- en oppervlaktewater. Bij navolging van de milieuwetgeving hieromtrent, wordt echter geen negatief effect verwacht in vergelijking met de referentiesituatie. Bij vergunningverlening moet worden toegekeken dat de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater niet in gevaar wordt gebracht. Het eventuele afvalwater mag niet ongezuiverd worden geloosd. Aangezien de bebouwing van het plangebied gelegen is in een ‘collectief te optimaliseren buitengebied’, wordt op termijn de mogelijkheid gecreëerd om afvalwater via riolering te lozen. In tussentijd dient dit nog te gebeuren via eigen installatie. Voor AWV wordt de lozing van afvalwater geregeld via de milieuvergunning.

waterparagraaf Op basis van de getoetste elementen kan een gunstige beoordeling gebeuren met betrekking tot de watertoets, mits het in acht nemen van de reguliere aanbevelingen en randvoorwaarden. De conclusie van de beknopte analyse luidt dat de planinhoud geen aanleiding geeft tot een nadelig of schadelijk effect op het watersysteem.

4.2.1.5 Conclusie + aanbevelingen (remediërende maatregelen) Het RUP heeft geen significant negatieve effecten en mogelijk positieve effecten naar bodem en watersysteem. Om alle effecten op het watersysteem uit te sluiten kan aanbevolen worden bij eventuele bemalingen de bouwput af te sluiten en het bemalingswater via retourbemaling terug in het watersysteem te brengen.

4.2.2 Discipline Mobiliteit

4.2.2.1 Studiegebied Het plangebied vormt in eerste instantie het studiegebied. Wel worden eventuele relaties met de nabije omgeving meegenomen: – invloed op verkeersafwikkeling op de Breem en op de N140 Steenweg op Gierle

4.2.2.2 Referentiesituatie De bestaande toestand wordt als referentiesituatie genomen: – aanwezigheid van landbouwbedrijven en -percelen in het plangebied – aanwezigheid van woningen in het plangebied – aanwezigheid AWV en ontsluiting van de politie (niet gelegen in het plangebied)

18 IOK plangroep Vosselaar – RUP De Breem – verzoek tot raadpleging

Volgende randvoorwaarden zijn van belang voor de beoordeling: – De Breem wordt gecategoriseerd als een lokale weg type III - landelijke weg. In principe is deze enkel bedoeld voor plaatselijk verkeer en fietsverkeer. De Breem takt aan op de Steenweg op Gierle (N140), een lokale weg type I tot aan de E34 (vanaf het zuiden). Het deel van de N140 tussen de E34 en de ring rond Turnhout is geselecteerd als secundaire weg type II. – De huidige intensiteit op De Breem bedraagt (telling avondspits op donderdag 9/7/2009 van 16u30- De Breem 17u30)1 51 pae/piekuur richting Steenweg op Gierle 51 pae en 89 pae/piekuur richting Vosselaar. Richting Steenweg op Gierle werd 1 vrachtwagen geteld, 89 pae richting Vosselaar 2 vrachtwagens. Deze intensiteit werd afgeleid van een kruispunttelling (zie 6.1 op 667 pae 521 pae blz.40). Voor beide richtingen samen is dit een intensiteit van 140 pae/piekuur. – De huidige intensiteit op de Steenweg op Gierle bedraagt 667 pae richting zuiden en 521 pae/piekuur richting noorden2. Voor beide richtingen samen is dit een intensiteit van 1188 pae/piekuur. – De capaciteit van de Breem (lokale weg type III) bedraagt 250 pae/u/richting, ofwel 500 pae/piekuur. De capaciteit van de Steenweg op Gierle (lokale weg type I ten zuiden van de E34, 2x1) bedraagt 800 pae/u/richting, ofwel 1600 pae/piekuur (zie 6.2 op blz.40). De restcapaciteit, voor beide richtingen samen, bedraagt: – De Breem: 500 – 140 = 360 pae/piekuur restcapaciteit. In de huidige situatie wordt 28% van de capaciteit ingenomen tijdens een spitsuur. De restcapaciteit bedraagt 72 %. – Steenweg op Gierle: 1600 – 1188 = 412 pae/piekuur restcapaciteit. In de huidige situatie wordt 75% van de capaciteit ingenomen tijdens een spitsuur. De restcapaciteit bedraagt 25 %. – Aan het kruispunt De Breem en Steenweg op Gierle ligt een bushalte (aan weerszijde van de weg), op de lijn Turnhout-Herentals. Er is dus een potentiële goede bereikbaarheid met de bus. – Langs de Steenweg op Gierle loopt een functionele fietsroute van het provinciaal fietsroutenetwerk. Via Veedijk en De Breem loopt een route van het provinciaal recreatief fietsrouteknooppuntennetwerk. Er is dus een potentiële goede bereikbaarheid met de fiets.

4.2.2.3 Analyse van ingrepen – effecten Volgende ingrepen leiden tot mogelijk significante effecten: – horecafunctie in historische hoeve Mogelijke significante effecten: – verhoogde wegbelasting op De Breem – verkeersleefbaarheid

4.2.2.4 Beoordeling van de effecten

Verhoogde wegbelasting De omvorming van de historische hoeve tot horeca kan mogelijk leiden tot bijkomend verkeer, en dus de wegbelasting verhogen. AWV en de landbouwbedrijven kunnen eveneens beperkt uitbreiden. Vermits de aard van de functies wordt er ten eerste van uitgegaan dat dit bijkomend verkeer verspreid wordt in de tijd (bijv. horeca en landbouwbedrijven verspreid over de dag en mogelijk seizoensgebonden, AWV eerder tijdens het begin en einde van de werkdag). Ten tweede zal deze verhoogde wegbelasting eerder beperkt zijn, gezien de eerder beperkte uitbreidingsmogelijkheden die het RUP geeft. Er wordt van uitgegaan dat deze verhoging dan ook geen significante effecten met zich meebrengt gezien de restcapaciteit op De Breem (72%) en op de Steenweg op Gierle (25%) op piekmomenten. Bovendien ligt het op- en afrittencomplex van de E34 vlakbij, en zijn er

1 Afgeleid van een kruispunttelling die werd uitgevoerd in het kader van een ander project. De telling werd uitgevoerd door Dinaf Traffic Control b.v. en gecoördineerd door Ingenieurs- en adviesbureau Soresma, in onderaanneming van IOK. 2 Bron: Vosselaar, Oud-Turnhout en Turnhout, ‘Onderzoeksrapport Bovengemeentelijk mobiliteitsplan van het Turnhoutse’, Stramien en Langzaam Verkeer, augustus 2002. Destijds beschikbare telgegevens werden in het Bovengemeentelijk mobiliteitsplan geïnterpreteerd en opgehoogd naar 2002 (avondspits). De evolutie van het wegverkeer op N-wegen blijft de laatste jaren relatief stabiel (bron: www.wegen.vlaanderen.be/verkeer/tellingen/evolutie:- tussen 2002 en 2006 is er per jaar ofwel een lichte afname (tot -0,4 %) ofwel een lichte toename (tot + 0,2 %) van het wegverkeer), zodat wordt gesteld dat de intensiteit van 2002 ook voor 2009 kan worden toegepast.

Vosselaar – RUP De Breem – verzoek tot raadpleging IOK plangroep 19

mogelijkheden om alternatieve vormen van vervoer te gebruiken: op het kruispunt is een bushalte van de Lijn gelegen, via de Steenweg op Gierle en via De Breem lopen fietsroutes.

Verkeersleefbaarheid De ontsluiting van de historische hoeve (en de rest van de site) voor het gemotoriseerd vervoer gaat via de Steenweg op Gierle. De hinder naar de woningen in het plangebied op gebied van mobiliteit zullen zeer beperkt blijven. De verkeersleefbaarheid van de omgeving wordt niet significant aangetast in vergelijking met de referentiesituatie.

4.2.2.5 Conclusie + aanbevelingen (remediërende maatregelen) Er worden geen significante effecten op mobiliteit verwacht door het opmaken van dit RUP.

4.2.3 Discipline fauna en flora

4.2.3.1 Studiegebied Het plangebied vormt in eerste instantie het studiegebied. Wel worden eventuele relaties met de nabije omgeving meegenomen: – invloed op de omliggende natuurconcentratiegebieden (Frans Seghers reservaat, Grotenhoutbos, Raadsherenpark) – invloed op natuurlijke verbindingen binnen de natuurlijke structuur – invloed op het nabijgelegen habitatrichtlijngebied (SBZ).

4.2.3.2 Referentiesituatie De bestaande toestand wordt als referentiesituatie gebruikt: – aanwezigheid van gebouwen en opslagplaatsen van AWV – aanwezigheid van een opslagplaats in open lucht – aanwezigheid van een voetbalterrein met bijhorende kantine – aanwezigheid van landbouwpercelen en landbouwbedrijven – aanwezigheid van woningen – aanwezigheid van een aantal bomenpartijen en een boomgaard

20 IOK plangroep Vosselaar – RUP De Breem – verzoek tot raadpleging

Volgende randvoorwaarden zijn van belang voor de beoordeling: Aanwezige Omgeving plangebied: natuurelementen De Visbeekvallei is ten oosten van het plangebied gelegen Het Grotenhoutbos is ten westen van het plangebied gelegen. Ten noorden van het plangebied, aan de overzijde van de E34, is het Raadsherenpark gelegen. Ten oosten van het plangebied ligt in de vallei van de Aa het Frans Seghers reservaat. Plangebied: Het grootse deel van de weides het plangebied wordt gekarteerd als zeer soortenarm grasland (Hx). De weides in het zuidelijk deel worden aangeduid als grasweides met Engels raaigras en witte klaver (Hp). De bewerkte akkers in het noorden liggen op een zandige bodem (Bs). Ten zuiden van de zuidelijke woning in het noordwestelijke deel ligt een hoogstamboomgaard. De omliggende bomenrij wordt aangeduid als waardevol. Vogelrichtlijngebied nvt Habitatrichtlijngebied Het zuidwestelijke deel van het plangebied grenst aan het Grotenhoutbos. Het Grotenhoutbos is onderdeel van EU- Habitatrichtlijnengebied ‘BE 2100017 – Bos- en heidegebieden ten oosten van Antwerpen’, nl deelgebied BE2100017-11. . Ramsargebied Nvt Gebieden van Het Grotenhoutbos ten zuidwesten van het plangebied is opgenomen in het VEN als VEN/IVON GEN ‘het Grooten Houtbos’. Natuurreservaten Ten oosten van het RUP (op grondgebied Turnhout) is het Frans Seghers natuurreservaat gelegen. Het ruim 26ha grote gebied is het enige restant van het beekdallandschap van de Aa in Turnhout. Verschillende soorten biotopen zijn typerend voor deze vallei: ruigte, waterplassen, bos, weiden en houtkanten. Het ruigteveld is een pleisterplaats voor de Bosrietzanger en de Nachtegaal. Ook vele insecten, waaronder talrijke vlindersoorten, vertoeven graag in dit reservaat. De poel trekt tal van libellen aan. In de weiden ontluiken heel wat typische weidebloemen en vele soorten zegge. In de waterpartijen bloeit Dotterbloem. Het gebied is in beheer bij Natuurpunt.

Grotenhoutbos Het 300 ha grote Grotenhout is gelegen ten zuidwesten van Turnhout, op de grens van de gemeenten Lille en Vosselaar. Het Grotenhout is een van de weinige oude bossen die steeds bosgebied gebleven zijn met enige omvang in de Kempen en heeft een rijke geschiedenis die teruggaat tot 1320. Eeuwenlang deed het dienst als jachtgebied. Vanaf de 18e eeuw verschoof de aandacht naar houtproductie. In de jaren ’20 deed grootschalige bosexploitatie zijn intrede. Die werd gestopt door verwerving. De boskern bestaat uit goed ontwikkelde vochtige loofhoutbossen op relatief rijke gronden en naaldhoutbestanden met plaatselijk een zeer rijke voorjaarsflora gebonden aan oud bos. De afwisseling van rijke ondergrond met schrale graslanden zorgt voor een ruim aanbod aan plantensoorten. Muskuskruid, bosanemoon, goudveil, slanke sleutelbloem, blauwe zegge en grondster zijn slechts enkele voorbeelden van de meer dan 360 voorkomende soorten. De vochttoestand en zuurtegraad van de bodem zijn bepalend voor de vegetatie in het Grotenhout. Elzenbroek komt voor op de natste plaatsen. De soortenrijke elzen-essenbostypes, rijk aan voorjaarsbloeiers, worden vooral aangetroffen op de rijkere gronden langs de natuurlijke waterlopen zoals de Oude Dijkloop. Op de iets drogere, maar toch nog relatief voedselrijke, gronden groeien vegetaties met onder andere veel hazelaar, meiklokje en dalkruid. Op de drogere gronden domineren pijpenstrootje, bochtige smele, stekelvaren en vooral adelaarsvaren. In het noordoosten maakt de vallei van de Visbeek de verbinding met de natuurwaarden ten westen van Turnhout. In het westen zorgt het stuifduinen- en boscomplex Lilse Bergen en Heide-Schrieken- Einde voor aansluiting. In het Grotenhout wordt gestreefd naar herstel en uitbreiding van de aangewezen habitattypes, namelijk de elzen-essenbossen, zure eiken- en beukenbossen, heides en schrale graslanden en voedselrijke ruigtes. De delen met de grootste natuurwaarde zijn aangeduid als bosreservaat. Die zones hebben uitsluitend een ecologische en wetenschappelijke functie. In het Grotenhoutbos liggen zo twee bosreservaten (ca. 43 en 23 ha). Delen van het Grotenhoutbos zijn beschermd als natuurreservaat.

Vosselaar – RUP De Breem – verzoek tot raadpleging IOK plangroep 21

Frans Seghers reservaat Het Frans Seghers reservaat is één van de laatste min of meer ongeschonden gebieden in de middenloop van de Aavallei. Het is een erkend natuurreservaat van ca. 28ha. Het reservaat is opgebouwd uit droge heide en venrestanten op de hogere delen en uit matig tot sterk bemeste graslanden, een klein deel populierenaanplantingen en enkele elzenbroekbossen op de lagere delen. De vallei van de Aa is verder uitgesproken agrarisch gebied. Ondanks de ingeslotenheid van het gebied is zijn natuurwaarde van groot belang voor de Turnhoutse omgeving Wat waarnemingen betreft zijn vooral de libellen en vlinders in opmars. Ook het vogelbestand doet het goed, o.m. broedende rietgors, houtsnip, toename kleine karekiet. Bosrietzanger is standvastig, de nachtegaal volgt de neerwaartse trend waardoor nog maar 1 à 2 koppels resteren. Wat planten betreft is er sterke toename van koningsvaren en struikheide op de geplagde stukjes.

4.2.3.3 Analyse van ingrepen – effecten Volgende ingrepen leiden tot mogelijk significante effecten: – Instandhouding van huidige infrastructuur en activiteiten – Omvormen van voetbalveld tot natuurontwikkeling – Omvormen van opslag in open lucht tot natuurontwikkeling – Omvormen van historische hoeve tot horeca Mogelijke significante effecten: – direct biotoopverlies door ruimtebeslag – barrièrewerking, aantasting van de ecologische verbindingen en de ecologische infrastructuur – verstoring door betreding – eutrofiëring – toename van geluidshinder – toename van lichthinder – effecten op de speciale beschermingszones

4.2.3.4 Beoordeling van de effecten De beoordeling van de effecten worden grotendeels bekeken ten opzichte van de eventuele natuurwaarden binnen het plangebied zelf en ten opzichte van de speciale beschermingszone (SBZ – Grotenhoutbos) en het natura2000-netwerk. De SBZ Grotenhout is een bijzonder aandachtsgebied binnen het studiegebied met betrekking tot fauna en flora. De te verwachten effecten op fauna en flora in het Raadsherenpark zijn te verwaarlozen gezien het plangebied ervan gescheiden wordt door grootschalige verkeersinfrastructuur. De Visbeek daarentegen mondt uit in de Aa. Het Frans Seghers reservaat ligt net stroomopwaarts hiervan langsheen deze Aa. De waterlopen kunnen bij wijze van spreken als functionele verbinding begrepen worden tussen het plangebied en het reservaat. Ten opzichte van de referentietoestand worden er echter geen ingrepen voorzien die impact hebben op het watersysteem en het abiotisch milieu van reservaat kunnen wijzigen.

Direct biotoopverlies door ruimtebeslag Direct biotoopverlies kan optreden indien (potentiële) biotopen effectief ingenomen worden voor bebouwing en/of activiteiten. Aangezien de planinhoud in grote mate gebaseerd is op de bestaande toestand en slechts beperkte uitbreidingsmogelijkheden voorzien worden ter hoogte van bestaande gebouwen is er naar aanleiding van de planinhoud geen impact op voorkomende natuurwaarden te voorzien ten opzichte van de referentiesituatie. Met betrekking tot ruimtebeslag zijn er daarentegen enkel positieve effecten te verwachten op fauna en flora omwille van de mogelijkheid tot ontwikkeling van natuurwaarden in het noordoosten van het plangebied door herbestemming van deze zone naar zone voor natuurontwikkeling. Hierdoor kunnen op termijn nieuwe waardevolle biotopen ontstaan. Het plangebied bevat geen percelen die aangeduid werden bij het habitatrichtlijngebied. Bijgevolg ontstaat naar aanleiding van de planinhoud geen biotoopverlies binnen de speciale

22 IOK plangroep Vosselaar – RUP De Breem – verzoek tot raadpleging

beschermingszone die een bedreiging vormt voor de instandhouding van de soorten binnen de speciale beschermingszone.

Verstoring van de ecologische basiskwaliteit – ecologische infrastructuur Het plangebied is gelegen tussen verschillende natuurconcentratiegebieden in een omgeving die onder sterke ontwikkelingsdruk heeft gestaan. Daardoor speelt het ook in de referentiesituatie een rol in de ecologische verbindingen tussen deze natuurgebieden. Deze rol wordt bepaald door de ecologische infrastructuur en de natuurlijke landschappelijke karakteristieken. De planinhoud van het RUP grijpt echter niet negatief in op deze rol binnen de natuurlijke structuur. De bestaande toestand is sturende voor de planinhoud. De nadruk ligt op het voorzien van gepaste bestemmingen voor bestaande bebouwing en activiteiten en het herbestemmen van storende elementen in de resterende open ruimte. Uitbreidingen van bebouwing vinden enkel plaats direct aansluitend op bestaande gebouwen. De ecologische infrastructuur wordt met andere worden niet aangetast. Er worden geen grootschalige ontwikkelingen voorzien die een extra barrière zouden kunnen opwerpen tussen de natuurgebieden in de omgeving. In tegendeel, geeft de planinhoud aanleiding tot natuurontwikkeling binnen het plangebied waardoor de resterende verbindingsmogelijkheden tussen het Grotenhoutbos in het zuidwesten, het Raadsherenpark in noorden en het Frans Seghers natuurreservaat in het oosten opnieuw versterkt worden.

Verstoring door betreding Binnen het onderzoeksgebied zelf, zijn geen habitats aanwezig die aangetast kunnen worden door betreding, evenmin zijn soorten gekend die voorkomen en hiervoor gevoelig zijn. De activiteiten die plaatsvinden in het plangebied hangen samen met de aanwezige bebouwing. Extra betreding van gevoelige zones wordt hierdoor niet veroorzaakt. Enkel voor de zuidelijke hoeve behoort voortaan horeca tot de mogelijkheden. Er wordt in de planinhoud niet eenzijdig voorzien in extra toegang tot het Grotenhout. Op dit moment is de SBZ via het plangebied enkel voor ruiters toegankelijk. Na goedkeuring van het plan wordt geen extra toegang verwacht. Bij goedkeuring van het RUP wordt geen extra betreding van het natuurgebied gepland ten opzichte van de referentiesituatie.

Eutrofiëring Met betrekking tot de waterhuishouding, en meer bepaald het afvalwater, worden geen wijzigingen voorzien ten opzichte van de referentiesituatie. Enkel bij vergunningverlening van de horecagelegenheid moet worden toegekeken dat de regelgeving met betrekking tot afvalwater wordt nageleefd. Het eventuele afvalwater mag niet ongezuiverd worden geloosd. Op dit moment is het gebied immers niet aangesloten op de riolering. De zone is echter geselecteerd als collectief te optimaliseren buitengebied in het goedgekeurde zoneringsplan. Bij navolging van de milieuwetgeving hieromtrent, wordt dus geen negatief effect verwacht in vergelijking met de referentiesituatie, ook niet op de abiotiek van de SBZ. Door de goedkeuring van het RUP wordt bovendien geen bijkomende depositie via luchtvervuiling verwacht op de SBZ. Aldus is er geen verstoring te verwachten op de SBZ door eutrofiëring.

Toename van geluidshinder De nabijheid van de historische hoeve, die omgevormd wordt tot horeca, ten opzichte van het habitatrichtlijngebied, kan eventueel zeer lokaal voor extra geluidshinder zorgen voor fauna en flora. De nabijheid van de autosnelweg en Steenweg op Gierle zorgt echter voor een constant hoog achtergrondgeluid zodat er kan verwacht worden dat eventuele bijkomende geluidshinder hierdoor volledig gemaskeerd wordt. Aldus zijn geen significante effecten te verwachten met betrekking tot geluidshinder ten opzichte van fauna en flora in de SBZ

Toename van lichthinder Lichthinder kan positief effect hebben op fauna. De afstand tot het habitatrichtlijngebied zorgt ervoor dat eventuele verlichting aan de historische hoeve effect kan hebben op de percelen binnen het habitatrichtlijngebied die er op korte afstand op aan sluiten. Het betreft een perceel eiken-berkenbos

Vosselaar – RUP De Breem – verzoek tot raadpleging IOK plangroep 23

dat aansluit op de uitgestrekte bosbestanden in het oosten van het Grotenhout. Gezien de beperkte impactzone ten opzichte van het gehele boscomplex dat verder ook geconfronteerd wordt met de verlichting van E34 en Steenweg op Gierle is dit effect te verwaarlozen. Niettemin kan aanbevolen worden de verlichting van de terreinen te beperken en lichtverstrooiing richting het habitatrichtlijngebied te vermijden. Er wordt geen aldus significante effecten verwacht met betrekking tot lichthinder voor van fauna en flora.

Effecten of de speciale beschermingszones Zie screening op passende beoordeling in bijlage I. Een ingreep heeft significant negatieve gevolgen op een speciale beschermingzone indien deze een verslechtering van de algemene kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van de soorten met zich meebrengt of een soort verstoort waarvoor de zone werd aangewezen. De uiteindelijke significantie moet worden vastgesteld in functie van de bijdrage die de onderzochte zone levert aan het Natura 2000-netwerk. De significantie van de eventuele negatieve effecten op de te beschermen habitats en soorten wordt dus beoordeeld in vergelijking met de totale speciale beschermingszone. Voor het Habitatrichtlijngebied werden een aantal te beschermen habitats opgegeven:9120, 9190, 91E0. Deze worden ten opzichte van de referentiesituatie niet aangetast. In functie van de instandhouding van de aanwezige soorten, werden een aantal bedreigingen omschreven (zie screening op passende beoordeling). De opmaak van het RUP gaat echter niet gepaard met betreding, nieuwe vormen van eutrofiëring of bijkomende versnippering… waardoor verwacht wordt dat het RUP geen hypotheek zal leggen op de instandhoudingsdoelstellingen. Mits het in acht nemen van aanbevelingen kan besloten worden dat geen enkel effect op de te beschermen habitats en soorten te verwachten valt door het opmaken van dit RUP: – bij het voorzien van buitenverlichting bij de eventuele horeca-instelling zou buitenverlichting best beperkt worden tot het strikt noodzakelijke en lichtverstrooiing naar het habitatrichtlijngebied vermeden best vermeden worden.

4.2.3.5 Conclusie + aanbevelingen (remediërende maatregelen) Het RUP heeft geen significant negatieve effecten op het vlak van de discipline Fauna en flora. Om elk effect naar aanleiding van lichthinder uit te sluiten kan aanbevolen worden bij het aanbrengen van verlichting bij de horeca-inrichting gebruik te maken van efficiënte en slechts op de activiteiten of ontsluiting gerichte verlichting.

4.2.4 Discipline mens

4.2.4.1 Studiegebied Het plangebied vormt het studiegebied.

4.2.4.2 Referentiesituatie De bestaande toestand wordt als referentiesituatie gebruikt: – aanwezigheid van bestaande woningen. – aanwezigheid van landbouwpercelen en landbouwbedrijven – aanwezigheid van kantoren en opslagplaatsen van AWV – aanwezigheid van een ongebruikt voetbalveld met kantine – aanwezigheid van opslagplaats in open lucht

4.2.4.3 Analyse van ingrepen – effecten Volgende ingrepen leiden tot mogelijk significante effecten: – Instandhouding bestaande gebouwen en activiteiten – Omvorming van ongebruikt voetbalveld en kantine tot natuurontwikkeling

24 IOK plangroep Vosselaar – RUP De Breem – verzoek tot raadpleging

– Omvorming opslagplaats in open lucht tot natuurontwikkeling – Omvorming historische hoeve tot horeca Mogelijke significante effecten: – Verstoring door geluidshinder en lichthinder – Grondinname – verlies/winst aan functies – Veiligheid – Effect op menselijke gezondheid

4.2.4.4 Beoordeling van de effecten

Verstoring door geluidshinder en lichthinder Het voorzien van horeca veroorzaakt een toename van bestemmingsverkeer en bezoekers. Hierdoor wordt een periodieke geluidsbron geïntroduceerd. Dit geluid is echter beperkt, periodiek en diffuus en concentreert zich in het zuiden van het plangebied aansluitend op de verkeersinfrastructuur van bovenlokaal niveau. Bovendien veroorzaakt de nabijheid van de autosnelweg in het noorden van het plangebied een constant achtergrondgeluid zodat het eventueel extra geluid van de horeca gelegenheid niet als storend aanzien kan worden. Er valt vanwege deze ingreep met andere woorden geen significant hindereffect te verwachten. De omvorming van de hoeve tot horeca kan gepaard gaan met het aanbrengen van extra verlichting op het betreffende terrein. Het AWV-terrein is ook in de referentiesituatie al ingericht. Er wordt echter geen significante toename van lichthinder verwacht ten opzichte van de referentiesituatie. het werken met efficiënte en gerichte verlichting voor de infrastructuur en activiteiten zou bovendien elk effect uitsluiten. Er wordt wel op gewezen dat de autosnelweg E34 ook in de bestaande toestand een belangrijke lichtbron is.

Grondinname: verlies/winst aan functies Het RUP houdt in dat bepaalde zones een nieuwe of gewijzigde functie krijgen: – Omvormen van voetbalterrein naar natuurontwikkeling: Op de plaats van de ongebruikte voetbalinfrastructuur wordt natuurontwikkeling mogelijk. Deze ontwikkeling heeft een positief effect op de omgevingskwaliteit en de omwonenden. Gezien het voetbalterrein in de bestaande toestand niet meer gebruikt wordt, treedt er geen effectief verlies aan functies op. – Omvormen van openluchtopslagplaats naar natuurontwikkeling: In de bestaande toestand is er geen buffer tussen de open lucht opslagplaats en de aanpalende woningen. De opslagplaats in open lucht wordt dichter bij de opslagplaatsen aan de gebouwen van AWV geplaatst, binnen de geëigende zone voor gemeenschapsvoorzieningen. Op die manier kan een bredere buffer ontstaan tussen deze open lucht opslagplaats en de woningen. Dit is een positief effect in vergelijking met de referentiesituatie. – Rechtzekerheid voor woningen in het plangebied: De huidige bestaande zonevreemde woningen in landschappelijk waardevol agrarisch gebied worden bevestigd en krijgen via dit RUP duidelijke ontwikkelingsperspectieven, waardoor woon- en rechtszekerheid geboden wordt. Er zijn met andere woorden geen negatieve effecten te verwachten door verlies of winst aan functies.

Veiligheid In het kader van de veiligheidsrapportage kunnen volgende stellingen worden gedaan: – Binnen een straal van 2 km vanaf de contour van het onderzoeksgebied zijn SEVESO- inrichtingen gelegen, namelijk de lage drempelinrichtingen Soudal en International Logistic Services. – Binnen het onderzoeksgebied is er geen aandachtsgebied aanwezig. De restauratie van de historische hoeve tot horeca zal geen gemiddeld aantal bezoekers van 200 personen of een piekaantal van 1000 personen aantrekken. Bovendien vormen de woningen in het plangebied geen cluster van 5 zonevreemde woningen. Als conclusie kan gesteld worden dat de opmaak van een RVR in het geval van dit RUP niet vereist is volgens de geldende regelgeving en dat er geen significante effecten ten opzichte van externe veiligheid verwacht worden.

Vosselaar – RUP De Breem – verzoek tot raadpleging IOK plangroep 25

Effect op menselijke gezondheid Er worden geen effecten op menselijke gezondheid verwacht in vergelijking met de referentiesituatie.

4.2.4.5 Conclusie + aanbevelingen (remediërende maatregelen) Het RUP heeft geen significant negatieve effecten op het vlak van de discipline Mens. Om elk effect naar aanleiding van lichthinder uit te sluiten kan aanbevolen worden bij het aanbrengen van verlichting gebruik te maken van efficiënte en slechts op de activiteiten of ontsluiting gerichte verlichting.

4.2.5 Discipline landschap en erfgoed

4.2.5.1 studiegebied Het plangebied vormt in eerste instantie het studiegebied. Wel worden eventuele relaties met de nabije omgeving meegenomen: – Visuele Invloed op de omliggende ruimte

4.2.5.2 Referentiesituatie De bestaande situatie wordt als referentiesituatie gebruikt: – Aanwezigheid van landbouwbedrijven en weilanden – Aanwezigheid van een aantal woningen – Aanwezigheid van gebouwen en opslagplaatsen van AWV – Aanwezigheid van een verlaten voetbalterrein met kantine

26 IOK plangroep Vosselaar – RUP De Breem – verzoek tot raadpleging

Verder zijn volgende randvoorwaarden van belang voor de beoordeling:

Beschrijving omliggende landschap - Binnen de ruimere omgeving ligt het RUP te midden van een geheel van bosstructuren en openruimtegebieden. - Het RUP ligt in de oksel van de autosnelweg E34 (noorden) en de Steenweg op Gierle en de Visbeekvallei (zuidoosten en oosten). Ten westen (aan de overkant van de landelijke weg De Breem) grenst het plangebied aan enkele landbouwgronden en het boscomplex ‘Grotenhout’. Het Grotenhoutbos is één van de weinige overblijvende historisch permanente bossen. - De zuidelijke punt (kruising De Breem en Steenweg op Gierle) bevat een oude hoeve met schuur met enkele solitaire bomen, in een relatief open landschap. - In de zuidelijke helft van het plangebied bevindt zich enerzijds een woning (hoevestijl), liggend aan en ontsloten via De Breem. De omliggende percelen bestaan grotendeels uit weides, het deel tegen de Steenweg op Gierle is bebost. Een tweede woning (tuinonderneming) ligt op een door groen omgeven perceel welk ontsloten wordt via een kleinschalige weg die De Breem met de Steenweg op Gierle verbindt. Op het perceel staan een 6-tal bomen. De omliggende gronden zijn als tuin ingericht (8-tal bomen), tegen de Steenweg op Gierle ligt een bufferbekken van de Visbeek. - Het noordwestelijk deel heeft een relatief open landschappelijke structuur, met een 4-tal woningen. Ten oosten van De Breem liggen 2 vrijstaande woningen met telkens een relatief grootschalig losstaande garage/opslagruimte. Een deel van de gronden rond de woningen doen dienst als tuin (met een boomgaard ten zuiden van de zuidelijke woning), een deel van de gronden rond de noordelijke woning (akkers) en de zuidelijke woning (weides) worden bewerkt. In de westelijke uitstulping liggen 2 gekoppelde landbouwbedrijfswoningen bij een achterliggend landbouwbedrijf met relatief omvangrijke landbouwinfrastructuur. De zuidelijke boerderij is niet meer in bedrijf, het meest noordelijke bedrijf is een pluimveebedrijf. De gronden rondom bestaan uit akkers. - Het noordoostelijk deel wordt ingenomen door infrastructuur van de Administratie Wegen en Verkeer. Er staan 3 bouwvolumes (kantoorfunctie, loods met atelier en ruimte voor zoutopslag en een overdekte opslag plaats). Een groot deel rond de loods is verhard. Rondom ligt een weg met enkele parkeervoorzieningen. Het geheel heeft een relatief groen uitzicht door de aanwezige grasvelden en bomenrijen. Op het noordelijke deel ligt een ongebruikt voetbalveld met kantine, en een perceel met afvalopslag (en containers) in open lucht. Het voetbalveld is omgeven door hoogstammig groen, de afvalopslag is echter zichtbaar van op de aanpalende woonerven. Van op de site van AWV zijn de gebouwen van de politie bereikbaar (buiten het plangebied, op grondgebied Turnhout). Beschermd monument Nvt Beschermd landschap, dorpsgezicht, Het boscomplex ‘Grotenhout’ ten westen van het plangebied is stadsgezicht geklasseerd als beschermd landschap (MB d.d. 24/04/2001). Ankerplaats Het noordelijke deel en het deel net ten oosten van De Breem maakt deel uit van de ankerplaats ‘Grotenhoutbos – Gierlebos’. Relictzone De noordwestelijke uitstulping maakt deel uit van de relictzone ‘Bosgebied Galgeneinde, Kruisberg, Gierle Bos en Nonnenbos’.

Vosselaar – RUP De Breem – verzoek tot raadpleging IOK plangroep 27

Inventaris onroerend erfgoed - ‘Breemhof’, hoeve (De Breem nr. 1, meest noordelijke gebouw in plangebied): Hoeve met woonstalhuis (opklimmend tot 1778 of vroeger) en vervallen bakhuis met stallingen (opklimmend tot XIXd- XXa). Verankerde baksteenbouw onder zadeldaken. Verschillende elementen duiden op ouder volume. In de loop der jaren verbouwd en aangepast o.m. in 1954, cf. stalgedeelte, recente parementsteen, muuropeningen, … . - Hoeve met woonstalhuis (de Breem nr. 9, gebouw in zuidelijke tip): Hoeve met woonstalhuis (opklimmend tot XVIIIb) en schuur ten noorden (opklimmend tot ca. 1911). Verankerde, bakstenen gebouwen onder zadeldaken. Rechthoekige muuropeningen met houten lateien en/of dorpel, getralied keldervenstertje. In de loop der jaren aanpassingen en verbouwingen, o.m. aan rechterzijgevel, recentere uitbouw tegen achtergevel, muuropeningen o.m. stal,… . Interieur met nog authentiek bewaarde ruimtes met o.m. kelderramen met luik waarop trapje naar opkamer in zuidoostelijke gevel. Archeologie Op basis van de beschikbare informatie lijkt er nog geen archeologisch onderzoek binnen het plangebied te zijn uitgevoerd (werd nagevraagd bij de gemeente).

4.2.5.3 Analyse van ingrepen – effecten Volgende ingrepen leiden tot mogelijk significante effecten: – Omvormen van voetbalveld tot natuurontwikkeling – Omvormen van opslag in open lucht tot natuurontwikkeling – Omvormen van historische hoeve tot horeca Mogelijk significante effecten: – Inpasbaarheid in de landschappelijke hoofdstructuur:wijziging van de ruimtelijke samenhang – Invloed op de open ruimte: versnippering van het landschap – Invloed op de landschapsbelevingswaarde (visueel/ruimtelijk): aantasting van landschappelijke relictwaarden – Invloed op het waardevol onroerend erfgoed – Schade aan archeologisch erfgoed

4.2.5.4 Beoordeling van de effecten

Inpasbaarheid in de landschappelijke hoofdstructuur: wijziging van ruimtelijke samenhang Het RUP brengt geen grondige wijziging aan in de landschappelijke structuur. De algemene landschapsopbouw blijft gedicteerd door de bestaande bebouwing. De samenhang met de omgeving is beperkt gezien de ingesloten ligging tussen E34, Steenweg op Gierle en Grotenhoutbos. Hieraan worden verder ook geen wijzigingen aangebracht. Enkel de connectie met de Steenweg op Gierle en Grotenhout wordt versterkt door het aanbrengen van horeca in de zuidelijke punt. Dit heeft echter geen significante impact op de landschappelijke hoofdstructuur.

Invloed op de open ruimte: versnippering van het landschap Het RUP wordt in sterke mate gebaseerd op de bestaande toestand. Enkel in reeds bebouwde zone en bij bestaande bebouwing bestaan mogelijkheden op beperkte uitbreiding. Er worden geen nieuwe grootschalige infrastructuur geïntroduceerd. Het RUP veroorzaakt met andere woorden geen versnippering binnen de open ruimte. Wat dit betreft zijn de bestaande autosnelweg en de Steenweg op Gierle in de directe omgeving bovendien veel impactrijker. Het RUP draagt zelfs in positieve zin bij door de verlaten voetbalinfrastructuur en de openlucht opslag om te vormen tot een zone voor natuurontwikkeling en zo in te schakelen in de natuurlijke structuur binnen de omgeving van het plangebied (groene doorsteek). Er wordt op die manier zelfs bijgedragen tot de ecologische infrastructuur in de omgeving, op de verbindingen tussen Raadsherenpark, Frans Segers reservaat en Grotenhoutbos. Het omvormen van de huidige opslaglocatie in open lucht tot zone voor natuurontwikkeling en het organiseren van de opslag binnen de zone voor gemeenschapsvoorzieningen betekent bovendien een bundeling van functies. Dit is een positief effect ten opzichte van de huidige toestand.

28 IOK plangroep Vosselaar – RUP De Breem – verzoek tot raadpleging

Invloed op de landschapsbeleving: aantasting van landschappelijke relictwaarden Het RUP voorziet in beperkte mogelijkheden tot uitbreiding van bestaande bebouwing. Het plangebied zal n.a.v. het RUP niet drastisch (visueel) wijzigen. Er wordt niet voorzien in wijziging van de landschappelijke inkleding en het geheel zal een natuurlijk uitzicht blijven behouden, waardoor het RUP geen verschil voorziet ten opzichte van de referentiesituatie..Door de extra natuurontwikkeling in het noordoosten van het plangebied wordt de landschapsbeleving positief beïnvloed.

Invloed op het waardevol erfgoed Aansluitend op het plangebied ligt het beschermd landschap Grotenhout. Het RUP voorziet geen ingrepen die de landschappelijke waarden van dit beschermde landschap en hun context aantasten, waardoor er geen significante effecten te verwachten zijn ten opzichte van de referentiesituatie. Binnen het plangebied liggen twee hoeven die voorkomen in de inventaris van onroerend erfgoed. Het geven van rechtszekerheid aan deze gebouwen en de mogelijkheid tot omvorming van de leegstaande zuidelijke hoeve tot horeca, zorgt voor behoud van deze waardevolle gebouwen door revalorisatie van de gebouwen. Het waken over het effectief behoud van de erfgoedwaarden van deze gebouwen wordt als aanbeveling meegegeven.

Schade aan archeologisch erfgoed Op het vlak van archeologisch erfgoed heeft het plangebied een gunstige topografische, bodemkundige en profielmatige ontwikkeling (antropogeen) wat mogelijk archeologische waarden met zich meebrengt. Het RUP voorziet echter geen diepgaande werken, tenzij op plaatsen waar deze in het verleden reeds hebben plaatsgevonden. Er worden echter geen nieuwe zones voor ontwikkelingen aangesneden. Er vallen met andere woorden geen negatieve effecten op eventueel archeologisch bodemerfgoed te verwachten.

4.2.5.5 Conclusie + aanbevelingen (remediërende maatregelen) Door de bestemmingswijziging is het mogelijk dat het uitzicht van het plangebied op termijn licht wijzigt ten opzichte van de bestaande situatie. Vermits het RUP uitgaat van slechts een kleine vergroting van bebouwde oppervlakte, uitgaande van de bestaande situatie, is er echter geen grote impact te verwachten. Bepaalde ingrepen kunnen zelfs aanleiding geven tot een positieve bijdrage van de landschappelijke waardering van het gebied (horecafunctie in historische hoeve, positieve bijdrage door landschapsopbouw in zone voor natuurontwikkeling). Het RUP heeft geen significant negatieve effecten op het vlak van de discipline Landschap en erfgoed. Volgende aanbeveling voor het vergunningenbeleid kan niettemin meegegeven worden dat het er gewaakt zou worden over het behoud van de erfgoedwaarden van het bouwkundig erfgoed.

4.3 Conclusie

Door het opmaken van het RUP De Breem, wordt een oplossing geboden aan de verschillende zonevreemde infrastructuren in het plangebied. De groene doorsteek en de agrarische fragmenten worden hierbij als basis voor de landschappelijke structuur genomen. De verschillende zonevreemde functies in het plangebied worden opgenomen als fragmenten binnen de landschappelijke structuur. Door beperking van de bebouwbare oppervlakten en opleggen van een minimum hoeveelheid groen in de niet-bebouwde oppervlakten, is de milieu-impact van RUP uiterst beperkt. Hierdoor bestaat voldoende garantie dat het RUP geen significante milieueffecten veroorzaakt. Voor dit RUP zijn, rekening houdend met het sectorale (milieu)beleidsinstrumentarium, geen significante effecten te verwachten op het milieu in vergelijking met de referentiesituatie. Per discipline werden mogelijk een aantal bijkomende aanbevelingen geformuleerd. De elementen die ruimtelijk vast te leggen zijn, kunnen opgenomen worden in de stedenbouwkundige voorschriften van het RUP.

Vosselaar – RUP De Breem – verzoek tot raadpleging IOK plangroep 29

5 Bijlage I – screening op passende beoordeling

Naam en code betrokken Natura-2000 gebied Habitatrichtlijngebied aangemeld onder de Habitatrichtlijn: “Bos- en heidegebieden ten oosten van Antwerpen” (BE 2100017). Habitatrichtlijngebied nr.16 “bos- en heidegebieden ten oosten van Antwerpen” met code BE2100017 (1-14) beslaat een oppervlakte van 5140ha en is gelegen in de gemeenten , , , Hove, , Lier, Lille, Lint, , Oud-Turnhout, , , , Turnhout, , Vosselaar, , .

Bevoegde nationale instantie Vlaamse Overheid – Ministerie van Leefmilieu, Natuur en Energie – Agentschap voor Natuur en Bos. ANB – Antwerpen, Gebouw Anna Bijns, Lange Kievitstraat 111/113 bus 63, 2018 Antwerpen (provinciale afdeling)

5.1 Situering van het onderzoeksgebied ten opzichte van SBZ

Het zuidelijke deel van het plangebied RUP De Breem grenst in het westen aan habitatrichtlijngebied “Bos- en heidegebieden ten oosten van Antwerpen”. Ter hoogte van het noordelijke deel is het er slechts ruimtelijk van gescheiden door een aantal landbouwpercelen. Het plangebied grenst meer bepaald aan deelgebied BE2100017-11, dat werd aangeduid ter hoogte van Grotenhoutbos. Deelgebied BE2100017-13 wordt van het plangebied gescheiden door de Steenweg op Gierle, de vallei van de Aa en industrieterrein Veedijk. De beoordeling gebeurt met andere woorden slechts ten opzichte van deelgebied BE2100017-11.

Figuur 5: ligging van het plangebied ten opzichte van de SBZ

Visbeek

Aa

SBZ Bos- en heidegebieden ten oosten van Antwerpen

SBZ Bos- en heidegebieden ten oosten van Antwerpen

30 IOK plangroep Vosselaar – RUP De Breem – verzoek tot raadpleging

5.2 Beschrijving speciale beschermingszone (SBZ)

5.2.1 Criteria voor de aanwijzing

Habitatrichtlijngebied nr.16 “bos- en heidegebieden ten oosten van Antwerpen” met code BE2100017 (1-14) is gelegen in de gemeenten Beerse, Boechout, Brasschaat, Hove, Kasterlee, Lier, Lille, Lint, Malle, Oud-Turnhout, Ranst, Schilde, Schoten, Turnhout, Vorselaar, Vosselaar, Zandhoven, Zoersel. Het habitatrichtlijngebied werd aan de Europese Commissie voorgesteld met mededeling van volgende gegevens: – Omschrijving: Complex van enkele grotere bosgebieden (met heide) : Bos van Ranst, Binnenbos en Zoerselbos met Herenbos, Blommerschot en Bruulbergen. In dit laatste hebben grotere delen een open voedselarm karakter met heide en heischrale vegetaties. Gebied omvat ook de vallei van de Diepteloop/Visbeek/Kindernouwbeek met aansluitend de Schrieken, Berzegem en Visbeekheide, Halse Hoek-Negenmortelen te Oelegem-Zandhoven, en Vrieselhof en Schijvallei te Oelegem- Schilde evenals gebieden met goed ontwikkelde vispopulaties (Pulderbeek en Visbeek). Het Vrieselhof is de enige gekende groeiplaats in het Atlantisch deel van België waar Geel Schorpioenmos (Drepanocladus vernicosus) voorkomt. In de Vallei van de Laarse Beek, Antitankgracht komen belangrijke populaties van de Kleine Modderkruiper en de Rivierdonderpad voor. – Oppervlakte: 5240 ha – Voorgesteld voor volgende habitats, vissen en planten:

habitats 2330 Open grasland met Corynephorus- en Agrostis-soorten op landduinen 3110 Mineraalarme oligotrofe wateren van de Atlantische zandvlakten met amfibische vegetatie : Lobelia, Littorellia en Isoëtes 3130 Oligotrofe wateren van het Midden-Europese en peri-alpiene gebied met Littorella- of Isoëtes- vegetatie of met eenjarige vegetatie op drooggevallen oevers (Nanocyperetalia) 4010 Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix 4030 Droge heide (alle subtypen) 6140 Grasland met Molinia op kalkhoudende bodem en kleibodem (Eu-Molinion) 9120 Beukenbossen van het type met Ilex- en Taxus-soorten, rijk aan epifyten (Ilici-Fagetum) 9190 Oude zuurminnende bossen met Quercus robur op zandvlakten 91E0* Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae) * prioritaire habitat of soort

Vissen 1149 Kleine modderkruiper 1163 Rivierdonderpad 1096 Beekprik

Planten 1393 Geel schorpioenmos 1831 Drijvende waterweegbree

5.2.2 Habitats en soorten

Korte beschrijving van voorkomende habitats in deelgebied BE2100017-11 Habitatkaart versie 5.2, indicatieve situering van de natura2000-habitats en de regionaal belangrijke biotopen geeft aan dat volgende habitattypes voorkomen in deelgebied BE2100017-11. De grijs gemarkeerde habitats zijn de (potentiële) habitats waarvoor habitatrichtlijngebied nr. 16 werd aangeduid.

Vosselaar – RUP De Breem – verzoek tot raadpleging IOK plangroep 31

Tabel 4: habitats cfr. Habitatkaart versie 5.2

code Natura 2000 habitat 3130u Oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren, zwak ontwikkeld 6230_hn Droog heischraal grasland 9120 Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei 9120_qb 9160 Subatlantische en Midden-Europese wintereikenbossen of eikenhaagbeukbossen 9190_doel Doeltype: oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur 91E0 Bossen op alluviale grond met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnionn incanae, Salicion albae) 91E0_va Beekbegeleidend bos met voorjaarsflora 91E0_vm Elzenbos of berkenbroek op voedselarme tot matig voedselrijke natte gronden 91E0_vnva Ruigte-Elzenbos, deels beekbegeleidend bos met voorjaarsflora 91E0u_va Beekbegeleidend bos met voorjaarsflora, zwak ontwikkeld gh_ae Geen habitattype (eutrofe plas, potentieel habitat) Bron: habitatkaart versie 5.2 (INBO)

Figuur 6: habitatkaart versie 5.2 voor plangebied en omgeving Grotenhout (bron: INBO)

Aan de hand hiervan kan een eerste indicatie worden gegeven dat de aandacht in functie van de instandhouding van 9120, 9190 en 91E0.

9120 Deze beukenbossen komen voor op zure bodems in vlakten en montaan gebied, onder een vochtig, Atlantisch klimaat. De variant die in onze streken voorkomt is het ‘subatlantisch, beuken-eikenbos van vlaktes en heuvels met Hulst’. De EU-interpretatiegids vermeldt expliciet dat de boomlaag van dit bostype kan gedomineerd worden door eik als gevolg van het vroegere middel- en hakhoutbeheer. Bij ontbreken of extensiveren van het beheer kunnen Beuk en vaak ook Hulst spontaan verjongen in deze bestanden.

32 IOK plangroep Vosselaar – RUP De Breem – verzoek tot raadpleging

In onze streken beantwoorden de eiken-mengbossen en eiken-beukenbossen op voedselrijkere zand- en zandleemgronden het best aan dit type.Volgende subtypes worden onderscheiden: – Wintereiken-Beukenbos – Zomereiken-Beukenbos – Gierstgras-Beukenbos Dit is het natuurlijke bostype van de zwak lemige zandgronden. Het komt voor op de voedselarme en zure, droge tot min of meer vochtige minerale bodems. Het habitattype is dominant aanwezig in vrijwel alle grote mesofiele loofboscomplexen in Vlaanderen. Hierdoor is het van belang voor een aantal soorten die gebonden zijn aan deze grote boscomplexen of aan de habitatdiversiteit die hier mogelijk is. In het betrokken deelgebied komen deze bossen verspreid over, voornamelijk in de randzones van het gebied. Deze bestanden hebben een gezamenlijke oppervlakte van 65ha. De gehele westelijke rand bestaat nagenoeg uit dit habitat. Ook op de grens met het plangebied is dit habitat aanwezig.

9190 Dit habitattype omvat de zuurminnende, oligotrofe Eiken-berkenbossen op zeer voedselarme, vaak gepodzoliseerde of slechts doorlaatbare quartaire dekzandgronden met Zomereik, Ruwe Berk, Zachte Berk, vaak gemengd met Wilde Lijsterbes en Ratelpopulier. Het grondwaterpeil kan in de winter vrij hoog staan. Het Eiken-Berkenbos kent een vrij groot potentieel verspreidingsgebied, op de voedselarme zanden in de Kempen en plaatselijk op de armste plaatsen op de Vlaamse zandrug. Bij een strikte interpretatie worden alleen de ‘oude’ bossen tot dit habitattype gerekend. De grote meerderheid van de bossen die op de BWK gekarteerd zijn als Eiken-Berkenbos zijn echter relatief recente, spontane verbossingen met loofhout ofwel oudere, actieve heidebebossingen. Ondanks het grote potentiële verspreidingsgebied, en het feit dat veel van deze gronden ook effectief bebost zijn, zijn oude, goed ontwikkelde bosbestanden en oudbos-locaties van dit type uiterst zeldzaam en vooral te zoeken op landduinen en andere extreem droge, arme zandkoppen in de Kempen. De struiklaag is zwak ontwikkeld en bevat Sporkehout en berk en verder ook sporadisch Wilde lijsterbes. De kruidlaag is arm en bestaat vooral uit Bochtige smele, Blauwe bosbes, Struikhei en andere grassen en kruiden van zure bodems. Pijpestrootje groeit op vochtige plekken. Verder komt vaak een dichte moslaag voor met vooral Klauwtjesmos. In het betrokken deelgebied is dit de meest voorkomende habitats. Deze situeren zich ter hoogte van de bosbestanden centraal in het gebied. Ze bestrijken een oppervlakte van ongeveer 80ha.

91E0 – prioritair habitat Dit habitattype omvat Elzen-Essenbossen, Elzenbroekbossen en Wilgenbossen die vooral voorkomen op alluviale bodems langs rivieren en beken en in moerassige depressies. Diverse subtypes worden onderscheiden: – Goudveil-Essenbos komt voor aan bronnen en bronbeken – Beekbegeleidend Vogelkers-Essenbos en Essen-Iepenbos komen overwegend voor op bodems die ’s winters vanuit de waterloop kortstondig kunnen overstromen. De boomlaag is soortenrijk en typisch is de rijke voorjaarsflora. – Elzenbroekbossen komen voornamelijk op meer venige bodems voor, met vaak langdurig stagnerend oppervlaktewater of sterke kweltoevoer. Typisch is de afwisseling van open water, moerasvegetatie en verspreide Zwarte Elzen. Het grondwater zakt in de zomer minder diep weg. – Zachthoutooibossen zijn typische climaxbossen van hoog uitgroeiende wilgen in de natuurlijke overstromingszones van grote rivieren. Alle types komen voor op zware bodems, meestal rijk aan alluviale afzettingen, ofwel op venig substraat. In Vlaanderen komen ze verspreid en zeldzaam tot zeer zeldzaam voor. Dit prioritaire habitat bestrijkt in dit deelgebied ongeveer 14,5ha. Het betreft kleinere zones over het gehele gebied verspreid, met zwaartepunten langs de Bosloop en de Oudendijkloop.

Vosselaar – RUP De Breem – verzoek tot raadpleging IOK plangroep 33

Korte beschrijving van het voorkomen van de habitatrichtlijnsoorten

1149 – Kleine Modderkruiper De Kleine modderkruiper komt voor in beken en rivieren, maar ook in sloten en vijvers meteen zandbodem. De soort leeft overdag ingegraven in het substraat, waaruit enkel zijn kop steekt. Dit substraat mag ook een modderpakket zijn, maar er moet dan wel een zandig of stenig substraat in de buurt zijn als paaiplaats. De soort is plaatselijk zeer talrijk in de Antwerpse Kempen, met name in beken uit het bekken van de Kleine Nete en iets minder talrijk in de Molse en de Grote Nete tussen Geel-Winkelom en Oosterlo. Verder wordt de soort in Vlaanderen geregeld opgemerkt in vijvers en poldersloten, o.a. in de zandwinningsput ‘De Melle’ in de Antwerpse Kempen. Waterverontreiniging (ook periodieke verontreiniging door overstorten) vormt een bedreiging.

1163- Rivierdonderpad De rivierdonderpad is een kleine vissoort, een bodemvis van ondiepe, snelstromende zuurstofrijke beken. Toch komt hij ook voor in trager stromende viszones en in zuivere meren. Helder zuurstofrijk en koel water is een noodzaak. De rivierdonderpad voedt zich vooral met insectenlarven en kreeftachtigen. In het Scheldebekken komt de soort voor in de Zwanebeek en de Laarse Beek (Schijnbekken), in de Bollaak-Molenbeek, Tappelbeek en Kleine Beek en in de meeste bovenlopen uit het bekken van de Kleine Nete. Rivierdonderpadden zijn zeer gevoelig voor waterverontreiniging en voor veranderingen in de fysische omgeving van waterlopen. Beekregulaties en ruimingen zijn nefast voor de soort. Ook sedimentatie in de waterlopen door slib of leem die afspoelt van akkers (bv. doordat weilanden omgezet worden in akkers) is nefast voor de soort.

1096 – Beekprik De beekprik behoort tot de rondbekken, een groep van primitieve vissen zonder kaken. Hij heeft een aalachtig lichaam. De huid is glad bij gebrek aan schubben. De totale levensduur van de soort is 7 jaar. Hiervan brengt ze 6,5 jaar door als larve door in beken en rivieren. Na de metamorfose tot adulte prik voeden de dieren zich vermoedelijk niet meer en worden eenmalig eieren gelegd waarna ze sterven. Het afzetten van eieren gebeurt in ‘nesten’ (cirkelvormige depressies) in grof zand en/of kiezel. Beekprikken bewonen midden- en bovenlopen van beken en rivieren met een goede waterkwaliteit. Beekprik komt nog voor in een beperkt aantal boven- en middenloopjes in het bekken van de Kleine Nete (Desselse Nete). Waterverontreiniging (ook van tijdelijke aard, bv. periodieke verontreiniging uit overstorten) vormt een bedreiging, aangezien de soort zeer gevoelig is voor zuurstofgebrek. Daarnaast zijn ook rechttrekking en ruiming van beken en rivieren nefast voor de soort aangezien hierbij de vitale paaibedden voor de adulten en ingraafbiotopen voor de larven verdwijnen. Ook migratiebarrières naar de bovenlopen (bereiken van ‘paaibedden’) zijn nefast voor de instandhouding van populaties van de soort.

1393 – Geel schorpioenmos Geel schorpioenmos is een vrij robuust, groen, goudgeel tot bruin, regelmatig geveerd slaapmos. De soort is aan te treffen in moskussens in basenrijke (maar niet kalkrijke), stikstofarme en natte depressies in Blauwgraslanden en voedselarme Dotterbloemhooilanden. Slechts op één plaats, in Oelegem, is de soort na zijn ontdekking in 1904 nog recent teruggevonden.

1831 – Drijvende waterweegbree Drijvende waterweegbree is een tenger water- en oeverplantje. De plant groeit in stromend of stilstaand water zoals vijvers, sloten en plassen en op de kortstondig droogvallende oevers daarvan. Het is een typische soort van habitattypes 3110 en 3120. Het plantje is zeldzaam in Vlaanderen en komt nagenoeg enkel voor in de Kempen. Waarnemingen zijn gekend voor De Volharding en Langdonken.

34 IOK plangroep Vosselaar – RUP De Breem – verzoek tot raadpleging

5.2.3 Beschrijving van de integriteit van het gebied

Structurele en functionele relaties Het habitatrichtlijngebied wordt gevormd door een 14-tal deelgebieden die verspreid liggen binnen de regio ten oosten van Antwerpen. Zij worden in verschillende gevallen van elkaar gescheiden door grotere infrastructuren en bebouwingszones. Barrièrewerking speelt op de manier een sterke rol in de uitwisseling van soorten en netwerkvorming. De samenhang tussen de gebieden is ernstig aangetast. Toch blijven een aantal beekvalleien van bovenlopen in het Netebekken belangrijke verbindingen tussen verschillende deelgebieden onderling. Elk van de deelgebieden heeft echter nog specifieke en bijzondere natuurbehoudwaarden met levensvatbare populaties van diverse dier- en plantensoorten. Het betrokken deelgebied BE2100017-11 ligt in de omgeving van andere deelgebieden van hetzelfde habitatrichtlijngebied: – BE2100017-9: bossen ten oosten van Wechelderzande op de stuifduinen en in de vallei van de Visbeek-Kindernouwbeek: Achtzaligheden, Bersegem, Schrieken – BE2100017-13: omgeving Tielenheide, Tielenkamp + Sevendonk en Winkelsbroek-De Dongen in de vallei van de Grote Kaliebeek.

Knelpunten instandhouding De instandhouding van de in dit habitatrichtlijngebied voorkomende habitats en bijhorende zal, naast het gepaste beheer, voornamelijk bepaald worden door een aantal abiotische factoren met betrekking tot water en nutriënten: – Voor diverse bostypes is het behoud van de voedselarme systemen van groot belang. Aanrijking met nutriënten door intensieve landbouwactiviteiten, voedselaanrijking door atmosferische stikstofdepositie, … zijn belangrijke aandachtspunten voor instandhouding. – Voor de habitats en soorten gebonden aan de vochtige milieus zijn waterverontreiniging, verstoring van de natuurlijke waterhuishouding, grondwatertafelverlaging belangrijke aandachtspunten voor instandhouding. Lokaal kunnen een aantal directe knelpunten ontstaan door versnippering en verstoring. Onderstaande tabel geeft de bedreigingen weer van de in het habitatrichtlijngebied voorkomende habitats:

Relevante externe bedreigingen voor de in het deelgebied voorkomende habitats 9120 extreem gevoelig voor eutrofiëring en verzuring door atmosferische deposities en voor inspoeling van nutriënten bodemerosie of – compactatie door intensieve betreding versnippering 9190 Atmosferische depositie en inspoeling van meststoffen van aangrenzend landbouwgebied leiden tot eutrofiëring en verzuring. Drainage of ontwatering leidt tot verdroging van de vochtige variant. Intensieve recreatie brengt verstoring en degradatie met zich mee. Versnippering 91E0 Verruiging treedt op door verdroging en door toevoer of overstromingen van water met slechte kwaliteit Beekruimingen zorgen voor ophoging van oevers en verstoring van hydrologie en de bodem Door rechttrekking, verbreding en oeverversteviging wordt de natuurlijke dynamiek van de waterloop gewijzigd, evenals door hydrologische wijzigingen in het bovenstrooms gebied (versnelde toevoer door verharding, verbeterde drainage, riooloverstorten, …) Versnippering Bron: Decleer K. (2007). Europees beschermde natuur in Vlaanderen en het Belgisch deel van de Noordzee. INBO

5.2.4 Instandhoudingdoelstellingen voor het natura2000-gebied

In de Habitatrichtlijn (92/43/EEG) wordt bepaald dat door de lidstaten instandhoudingdoelstellingen voor de Speciale Beschermingszones moeten worden uitgewerkt. De lidstaten zijn verplicht ervoor te zorgen dat de habitattypen en de soorten waarvoor deze gebieden werden aangewezen in stand gehouden worden. De instandhoudingdoelstellingen moeten aangeven in welke staat de habitats of soorten zich moeten bevinden om duurzaam te kunnen overleven. In Vlaanderen worden

Vosselaar – RUP De Breem – verzoek tot raadpleging IOK plangroep 35

instandhoudingdoelstellingen opgemaakt door het Agentschap Natuur en Bos, in samenwerking met het Instituut voor natuur- en bosonderzoek (INBO). De instandhoudingdoelstellingen per gebied worden opgenomen in natuurrichtplannen. Een natuurrichtplan voor het betreffende habitatrichtlijngebied is echter nog niet opgemaakt. De opmaak van de IHD voor de Speciale Beschermingszone waartoe dit deelgebied behoort, start pas in het najaar en loopt tot het voorjaar van 2010. Vanuit ANB wordt echter aangegeven dat het voor dit historisch bos vooral de nadruk gelegd zal worden op de uitbreiding van de boshabitats: – Zuurminnend eiken-beukenbos (9120) – Zuurminnend eiken-berkenbos (9190) – Alluviaal bos (91E0)

5.3 Effecten

De screening op passende beoordeling wordt verwerkt in de planMER-screening van het RUP. In de eerste plaats wordt de betrokken SBZ expliciet opgenomen in de beschrijving van het studiegebied en in de beschrijving van de referentiesituatie. Verder wordt onder de beoordeling van de relevante milieudisciplines een specifieke beoordeling gemaakt in functie van de screening op passende beoordeling. Omdat naast de directe effecten meestal ook sprake kan zijn van indirecte effecten op fauna&flora via ingrepen-effecten binnen andere milieudisciplines (geluid, licht, water,…), kan ook de beoordeling van de andere disciplines relevant zijn voor de screening op passende beoordeling. Dit wordt telkens expliciet aangegeven. De conclusie van de “screening op de passende beoordeling” of de effecten en de remediërende maatregelen van het PRUP naar de speciale beschermingszone toe, wordt beschreven als conclusie bij de discipline “fauna en flora”.

5.3.1 Identificatie van elementen van het plan met mogelijke impact

Ecotoopverlies door ruimtebeslag Ruimtebeslag kan leiden tot effecten op populaties en ecosystemen. Door ruimtebeslag kunnen biotopen kleiner worden, biotopen vernietigd (biotoopverlies) worden of nieuwe biotopen gecreëerd (biotoopwinst) worden. Biotoopwinst wordt positief beoordeeld als nieuwe natuurwaarden ontstaan. Biotoopverlies wordt negatief beoordeeld; naargelang de aard van de verkleinde of vernietigde biotopen varieert het verlies aan natuurwaarde van groot tot neutraal. Inname en dus rechtstreeks verlies van in het kader van habitatrichtlijn aangewezen habitats wordt negatief beoordeeld.

Ecologische basiskwaliteit – Om de ecologische basiskwaliteit na te streven wordt veel belang gehecht aan de ecologische infrastructuur in een omgeving. Hiermee worden de karakteristieken in een landschap in functie van het voorkomen en de verspreiding van soorten. De specifieke eigenschappen van het tussenliggende gebied, bepalen de overbrugbaarheid tussen deze biotopen. Kleine landschapselementen zoals bosfragmenten, houtkanten en dergelijke spelen daarin voor veel soorten een belangrijke rol. Het creëren van barrières wordt negatief beoordeeld; het creëren van verbindingsmogelijkheden wordt positief beoordeeld. – Biodiversiteit is eveneens een belangrijk criterium om ecologische basiskwaliteit te benaderen. Het criterium diversiteit omvat dus zowel het landschapsniveau (biotoopdiversiteit) als het soortenniveau (soortendiversiteit) binnen een biotoop. Een toename van relevante soorten biotopen wordt positief geoordeeld, het in gevaar brengen van biotopen of noodzakelijke deelbiotopen wordt negatief beoordeeld. Bedreiging van in het kader van habitatrichtlijn aangewezen habitats wordt negatief beoordeeld.

36 IOK plangroep Vosselaar – RUP De Breem – verzoek tot raadpleging

Geluidshinder Effecten van verstoring door geluid op organismen zijn afhankelijk van aard, intensiteit en frequentie van de verstoringsbron en van de soorteigenschappen van het organisme. Vluchtgedrag is het meest te verwachten effect van dergelijke verstoring. Vooral tijdens het broedseizoen reageren broedvogels negatief op lawaai. Eén van de belangrijkste mogelijke effecten is de invloed van een verhoogd geluidsniveau op het broedsucces van broedvogels. Stijgt het geluidsniveau boven een drempelwaarde, dan neemt de broedintensiteit lineair af. De drempelwaarde algemeen geldend voor bosvogels bedraagt 42 dB(A), voor weidevogels is de drempelwaard 47 dB(A), met 45 dB(A) als aanname voor gemiddelde drempelwaarde.3. Deze drempelwaarde ligt lager dan de immissiedoelstelling, 50 dB(A) voor het gebied (gebied gelegen binnen contour van 500 m t.o.v. industriegebied) De beoordeling gebeurt in afweging t.o.v. het reeds bestaande achtergrondgeluidniveau.

Visuele hinder en lichthinder Licht is een visuele verstoringsbron. Licht is voornamelijk van invloed op de lichamelijke processen die de basis vormen voor activiteiten als voortplanting en dergelijke. Theoretisch kan kunstlicht deze processen danig verstoren. Dagelijkse activiteiten kunnen beïnvloed worden door verstoring van gedragingen door desoriëntatie. De mogelijke risico’s zijn onder meer een afname van populaties door barrièrewerking en een verstoring van het broed- en foerageergedrag. Een verhoging van de verstoring door verlichting wordt negatief beoordeeld.

Verstoring door betreding Overdadige betreding kan aanleiding geven tot wijziging van bodemkarakteristieken en directe schade aan vegetatie. Als gevolg van bodemverstoring kunnen op kleine schaal biotoopwijzigingen optreden. De verstoringsgevoeligheid is afhankelijk van vegetatie- en bodemtype. Een verlies aan kenmerkende waardevolle vegetatie is een achteruitgang. Betreding kan ook aanleiding geven tot verstoring van fauna en een onoordeelkundige verhoging wordt dus negatief beoordeeld.

Verstoring van abiotiek: water, bodem, nutriënten – Oppervlaktewater en grondwater Wijzigingen in waterkwaliteit en waterkwantiteit van oppervlaktewater en grondwater kunnen effect hebben op de lokale soortensamenstelling van fauna en flora. Ook verdrogingseffecten hebben invloed op vegetatie. Een door grootschalige verharding verstoorde infiltratie zou ook in corresponderende kwelgebieden nadelige gevolgen kunnen hebben. Een verlies aan specifieke biotopen door verstoring van de waterhuishouding wordt negatief beoordeeld. – Eutrofiëring Via water en lucht kunnen eutrofiërende middelen in gebieden worden gebracht. Eutrofiëring wordt steeds negatief beoordeeld.

5.3.2 Beoordeling van de significantie van de impact

Direct biotoopverlies door ruimtebeslag Direct biotoopverlies kan optreden indien (potentiële) biotopen effectief ingenomen worden voor bebouwing en/of activiteiten. Aangezien de planinhoud in grote mate gebaseerd is op de bestaande toestand en slechts beperkte uitbreidingsmogelijkheden voorzien worden ter hoogte van bestaande gebouwen is er naar aanleiding van de planinhoud geen impact op voorkomende natuurwaarden te voorzien ten opzichte van de referentiesituatie. Met betrekking tot ruimtebeslag zijn er daarentegen enkel positieve effecten te verwachten op fauna en flora omwille van de mogelijkheid tot ontwikkeling van natuurwaarden in het noordoosten van het plangebied door herbestemming van deze zone naar zone voor natuurontwikkeling. Hierdoor kunnen op termijn nieuwe waardevolle biotopen ontstaan.

3 cf LNE, natuurlijke rijkdommen – bijzonder delfstoffenplan Klei van de Kempen – Hoofdstuk 4: milieueffecten van ontginning en herstructurering - 01/12/2006.

Vosselaar – RUP De Breem – verzoek tot raadpleging IOK plangroep 37

Het plangebied bevat geen percelen die aangeduid werden bij het habitatrichtlijngebied. Bijgevolg ontstaat naar aanleiding van de planinhoud geen biotoopverlies binnen de speciale beschermingszone die een bedreiging vormt voor de instandhouding van de soorten binnen de speciale beschermingszone.

Verstoring van de ecologische basiskwaliteit – ecologische infrastructuur Het plangebied is gelegen tussen verschillende natuurconcentratiegebieden in een omgeving die onder sterke ontwikkelingsdruk heeft gestaan. Daardoor speelt het ook in de referentiesituatie een rol in de ecologische verbindingen tussen deze natuurgebieden. Deze rol wordt bepaald door de ecologische infrastructuur en de natuurlijke landschappelijke karakteristieken. De planinhoud van het RUP grijpt echter niet negatief in op deze rol binnen de natuurlijke structuur. De bestaande toestand is sturende voor de planinhoud. De nadruk ligt op het voorzien van gepaste bestemmingen voor bestaande bebouwing en activiteiten en het herbestemmen van storende elementen in de resterende open ruimte. Uitbreidingen van bebouwing vinden enkel plaats direct aansluitend op bestaande gebouwen. De ecologische infrastructuur wordt met andere worden niet aangetast. Er worden geen grootschalige ontwikkelingen voorzien die een extra barrière zouden kunnen opwerpen tussen de natuurgebieden in de omgeving. In tegendeel, geeft de planinhoud aanleiding tot natuurontwikkeling binnen het plangebied waardoor de resterende verbindingsmogelijkheden tussen het Grotenhoutbos in het zuidwesten, het Raadsherenpark in noorden en het Frans Seghers natuurreservaat in het oosten opnieuw versterkt worden.

Verstoring door betreding Binnen het onderzoeksgebied zelf, zijn geen habitats aanwezig die aangetast kunnen worden door betreding, evenmin zijn soorten gekend die voorkomen en hiervoor gevoelig zijn. De activiteiten die plaatsvinden in het plangebied hangen samen met de aanwezige bebouwing. Extra betreding van gevoelige zones wordt hierdoor niet veroorzaakt. Enkel voor de zuidelijke hoeve behoort voortaan horeca tot de mogelijkheden. Er wordt in de planinhoud niet eenzijdig voorzien in extra toegang tot het Grotenhout. Op dit moment is de SBZ via het plangebied enkel voor ruiters toegankelijk. Na goedkeuring van het plan wordt geen extra toegang verwacht. Bij goedkeuring van het RUP wordt geen extra betreding van het natuurgebied gepland ten opzichte van de referentiesituatie.

Verstoring van de waterhuishouding De beoordeling bij de bespreking van de discipline Bodem en water toont aan dat niet ingegrepen wordt in de waterhuishouding ten opzichte van de referentiesituatie. Er worden met andere woorden ook afgewentelde effecten op de abiotiek in de SBZ verwacht.

Eutrofiëring Met betrekking tot de waterhuishouding, en meer bepaald het afvalwater, worden geen wijzigingen voorzien ten opzichte van de referentiesituatie. Enkel bij vergunningverlening van de horecagelegenheid moet worden toegekeken dat de regelgeving met betrekking tot afvalwater wordt nageleefd. Het eventuele afvalwater mag niet ongezuiverd worden geloosd. Op dit moment is het gebied echter niet aangesloten op de riolering. De zone is echter geselecteerd als collectief te optimaliseren buitengebied in het goedgekeurde zoneringsplan. Bij navolging van de milieuwetgeving hieromtrent, wordt dus geen negatief effect verwacht in vergelijking met de referentiesituatie, ook niet op de abiotiek van de SBZ. Door de goedkeuring van het RUP wordt bovendien geen bijkomende depositie via luchtvervuiling verwacht op de SBZ. Aldus is er geen verstoring te verwachten op de SBZ door eutrofiëring.

Toename van geluidshinder De nabijheid van de historische hoeve, die omgevormd wordt tot horeca, ten opzichte van het habitatrichtlijngebied, kan eventueel zeer lokaal voor extra geluidshinder zorgen voor fauna en flora. De nabijheid van de autosnelweg en Steenweg op Gierle zorgt echter voor een constant hoog achtergrondgeluid zodat er kan verwacht worden dat eventuele bijkomende geluidshinder hierdoor volledig gemaskeerd wordt. Aldus zijn geen significante effecten te verwachten met betrekking tot geluidshinder ten opzichte van fauna en flora in de SBZ

38 IOK plangroep Vosselaar – RUP De Breem – verzoek tot raadpleging

Toename van lichthinder Lichthinder kan positief effect hebben op fauna. De afstand tot het habitatrichtlijngebied zorgt ervoor dat eventuele verlichting aan de historische hoeve effect kan hebben op de percelen binnen het habitatrichtlijngebied die er op korte afstand op aan sluiten. Het betreft een perceel eiken-berkenbos dat aansluit op de uitgestrekte bosbestanden in het oosten van het Grotenhout. Gezien de beperkte impactzone ten opzichte van het gehele boscomplex dat verder ook geconfronteerd wordt met de verlichting van E34 en Steenweg op Gierle is dit effect te verwaarlozen. Niettemin kan aanbevolen worden de verlichting van de terreinen te beperken en lichtverstrooiing richting het habitatrichtlijngebied te vermijden. Er wordt geen aldus significante effecten verwacht met betrekking tot lichthinder voor van fauna en flora.

5.3.3 Conclusie

De planinhoud van RUP De Breem veroorzaakt geen significant negatief effect voor de SBZ deelgebied BE2100017-11: geen bijkomende versnippering, geen bijkomende inspoeling van nutriënten, geen betreding en geen effecten op de waterhuishouding en abiotische kenmerken van het gebied. Er dienen hiervoor geen bijzondere maatregelen opgelegd te worden. Enkel met betrekking tot het aanbrengen van verlichting bij de eventuele horecazaak in de zuidelijke historische hoeve wordt aanbevolen dergelijke verlichting te beperken en lichtverstrooiing richting habitatrichtlijngebied te vermijden.

Vosselaar – RUP De Breem – verzoek tot raadpleging IOK plangroep 39

6 Bijlage II: bijlagen mobiliteit

6.1 Kruispunttelling De Breem-Steenweg op Gierle

De kruispunttelling werd uitgevoerd op donderdag 9/7/2009, van 7u00 – 8u45 en van 16u00 - 17u45. Het drukste uur (16u30 – 17u30) wordt hieronder weergegeven.

Figuur 7: kruispunttelling De Breem-Steenweg op Tielen in de avondspits (16u30-17u30)

De Breem

A D

C

B

van naar trekker-oplegger vrachtwagen lichte vracht en auto pae A B 0 0 8 8 C 0 1 22 24 D 0 0 19 19 B C 0 5 23 33 D 4 5 173 195 A 0 0 7 7 C D 0 12 283 307 A 0 1 45 47 B 0 2 55 59 D A 0 1 33 35 B 4 5 317 339 C 39 33 110 293 1366

6.2 Gebruikelijke kengetallen capaciteit wegvakken

Enkele kengetallen m.b.t. capaciteit: – hoofdweg (autosnelweg): 1800 pae/uur/rijstrook4 – gewestweg: 800 à 1000 pae/u/rijstrook5 – Per wegcategorie: zie Gebruikelijke kengetallen capaciteit wegvakken

4 Bron: Willems Joris, ‘Verkeerstechniek 2’, opleiding 2de jaar verkeerskunde aan de Hogeschool voor Verkeerskunde, Diepenbeek, academiejaar 2001-2002. 5 Mobiliteitsacademie (IMOB en VSV), studiedag ‘Capaciteit van wegvakken, kruispunten en rotondes’, 28 april 2009. Een capaciteit van 1000 pae/u/rijstrook wordt beschouwd als een ‘praktisch maximum’ bij een gewestweg waar de doorstroming redelijk gegarandeerd is.

40 IOK plangroep Vosselaar – RUP De Breem – verzoek tot raadpleging

Tabel 5: Gebruikelijke kengetallen capaciteit wegvakken (in een grotere stad)

theoretische capaciteit i.f.v. wegcategorie omschrijving capaciteit leefbaarheid (pae/u/richting) (pae/u/richting)

omlegging 2x2, beperkt aantal primair 3600 3600 kruispunten 2x2, in bebouwde kom groot 2400 2000 aantal kruispunten secundair (hoofdinvalsweg) 2x1, met weinig tot geen kruispunten en scheiding 1800 1800 verkeersdeelnemers 2x1, groot aantal kruispunten en stedelijke hoofdstraat 1200 1200 scheiding verkeersdeelnemers lokale verbindingsweg 2x1, groot aantal kruispunten 650 interne ontsluitingsweg wijkverzamelweg 2x1, groot aantal kruispunten 1000 400 2x1 geen scheiding woonstraat 250 verkeersdeelnemers Bron: Mobiliteitsacademie (IMOB en VSV), studiedag ‘Opstellen van Mobers’, 29 mei 2008, presentatie door Tritel. – Voor de Steenweg op Gierle (deel lokale weg type I) wordt uitgegaan van een capaciteit van 800 pae/uur/rijstrook6. – Voor de Breem wordt uitgegaan van een capaciteit van 250 pae/u/richting.

6 Voor de Steenweg op Gierle (deel lokale weg type I) wordt de capaciteit van een typische gewestweg genomen en ingeschat op 800 pae/u.

Vosselaar – RUP De Breem – verzoek tot raadpleging IOK plangroep 41