Uitbreiding en hervergunning van het bestaand aardappelverwerkend bedrijf AGRISTO NAZARETH N.V.

Kennisgeving MER: Tekstgedeelte

Kennisgeving_M15AGRI1

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 1 van 108

Uitbreiding en hervergunning van het bestaand aardappelverwerkend bedrijf titel: AGRISTO NAZARETH N.V.

rapportnummer: M15AGRI1_kennisgeving

opdrachtgever: AGRISTO NAZARETH N.V. Venecoweg 12 9810 Nazareth

contactpersoon: Wim Vanmarcke ([email protected]) Annick Heynderickx ([email protected])

opdrachtnemer: eco-scan bvba Industrieweg 114H 9032 GENT tel +32 9 265 74 06 – fax +32 9 265 74 05 [email protected] – www.eco-scan.be contactpersoon/auteur(s): Gwynet Leyre e-mail: [email protected]

datum: september 2016 goedgekeurd: voor eco-scan bvba door

ir. Toon Van Elst, zaakvoerder

copyright: © 2016, eco-scan bvba

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 2 van 108 Colofon opdrachtgever: AGRISTO NAZARETH N.V. Venecoweg 12 9810 Nazareth KBO-nummer 0432.330.978 VE-nummer 2.111.230.140 projectlocatie: Venecoweg 12 9810 Nazareth

Opstellers rapport: Studiebureau eco-scan bvba Industrieweg 114H 9032 Gent (Wondelgem)

M.e.r.-deskundigen o Disciplines Bodem en grondwater Peter Hermans (Profex)

o Discipline Lucht en coördinatie Nico Raes (OLFASCAN nv)

o Discipline Fauna en Flora Marjan Speelmans (eco-scan bvba)

o Discipline Oppervlaktewater Wim Moerman (Akwadok bvba)

o Discipline Geluid en trillingen Sven Loridon (dBA-plan)

Medewerker(s) Gwynet Leyre (eco-scan bvba), medewerkster coördinatie, mobiliteit

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 3 van 108

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave ...... 4 Lijst van figuren ...... 8 Lijst van tabellen ...... 9 Verklarende woordenlijst ...... 10 Afkortingenlijst ...... 13 Voorwoord ...... 15 1 Inleiding ...... 18 1.1 Achtergrond ...... 18 1.2 Beknopte beschrijving van het project ...... 18 1.3 Toetsing aan m.e.r.-plicht ...... 19 1.4 Relevante gegevens uit vorige rapportages ...... 20 1.5 Betrokken partijen ...... 20 1.5.1 Initiatiefnemer – uitbater ...... 20 1.5.2 Samenstelling en taakverdeling van team van deskundigen ...... 20 1.5.3 Taakverdeling ...... 21 2 Situering project ...... 23 2.1 Ruimtelijke situering ...... 23 2.1.1 Geografische situering ...... 23 2.1.2 Profiel van Nazareth ...... 23 2.1.3 Stedenbouwkundige bestemming ...... 23 2.1.4 Bedrijven ...... 24 2.1.5 Natura 2000, natuurgebieden en bosgebieden ...... 24 2.1.6 GNOP ...... 24 2.1.7 Waterwinningsgebied ...... 25 2.1.8 Bouwkundig erfgoed, monumenten en landschap ...... 25 2.2 Vergunningstoestand ...... 25 2.3 Administratieve voorgeschiedenis ...... 29 2.4 Randvoorwaarden ...... 35 3 Projectbeschrijving ...... 41 3.1 Verantwoording project ...... 41 3.2 Constructiefase...... 42 3.3 Procesbeschrijving ...... 42 3.3.1 Productieproces ...... 42 3.3.2 Waterzuivering ...... 43 3.3.3 Ondersteunende activiteiten ...... 44 3.4 Tewerkstelling ...... 44 3.5 Grondstoffenverbruik ...... 45 3.5.1 Waterverbruik ...... 45 3.5.2 Energieverbruik ...... 46 3.5.3 Verbruikte brandstoffen ...... 47 3.6 Afvalstoffen en nevenstromen ...... 47 3.7 Emissiebronnen ...... 47 3.7.1 Geuremissiebronnen ...... 47 3.7.2 Broeikasgasemissiebronnen ...... 48 3.7.3 Andere luchtemissiebronnen ...... 48

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 4 van 108

3.7.4 Geluidsemissiebronnen ...... 48 3.7.5 Wateremissiebronnen ...... 48 3.8 Transporten ...... 48 4 Alternatieven en ontwikkelingsscenario’s ...... 50 4.1 Beschrijving alternatieven ...... 50 4.1.1 Doelstellingsalternatieven ...... 50 4.1.2 Locatiealternatieven ...... 50 4.1.3 Uitvoeringsalternatieven ...... 50 4.2 Ontwikkelingsscenario’s ...... 52 5 Ingreep-effect-schema en aandachtspunten ...... 53 5.1 Ingreep-effect-schema ...... 53 6 Disciplinegerichte aanpak ...... 55 6.1 Toelichting gegevensgebruik ...... 55 6.2 Afbakening studiegebied ...... 55 6.3 Toelichting referentiesituatie ...... 55 6.4 Methodiek en significantiekader...... 55 6.5 Beschrijving en beoordeling van de milieu-effecten ...... 56 6.6 Synthese van de milieu-effecten ...... 57 6.7 Milderende maatregelen ...... 57 7 Discipline lucht en geur ...... 58 7.1 Toelichting gegevensgebruik ...... 58 7.2 Afbakening studiegebied ...... 58 7.3 Toelichting referentiesituatie ...... 58 7.3.1 Beschrijving van de actuele luchtkwaliteit studiegebied ...... 58 7.3.2 Beschrijving geur- en luchtemissiestromen op het bedrijf...... 59 7.3.3 Beschrijving potentiële emissiebronnen in de omgeving het bedrijf ...... 60 7.4 Voorstel van methodologie, toetsingskader en beoordelingskader ...... 60 7.5 Noodzaak tot milderende maatregelen ...... 63 8 Discipline Oppervlaktewater ...... 64 8.1 Toelichting gegevensgebruik ...... 64 8.2 Afbakening studiegebied ...... 64 8.3 Toelichting referentiesituatie ...... 65 8.4 Methodiek en significantiekader...... 66 8.4.1 Impact op ontvangende oppervlaktewater ...... 66 8.4.2 Waterverbruik en waterzuivering ...... 68 8.5 Calamiteitenbeheer ...... 70 8.6 Milderende maatregelen ...... 70 9 Discipline geluid en trillingen ...... 72 9.1 Toelichting gegevensgebruik ...... 72 9.2 Afbakening studiegebied ...... 72 9.3 Toelichting referentiesituatie ...... 72 9.4 Methodiek en significantiekader...... 73 9.4.1 Effecten huidige situatie ...... 73 9.4.2 Effecten geplande situatie ...... 73 9.4.3 Significantiekader ...... 74 9.5 Milderende maatregelen ...... 75 10 Discipline bodem en grondwater ...... 76 10.1 Toelichting gegevensgebruik ...... 76 10.2 Afbakening studiegebied ...... 76

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 5 van 108

10.3 Toelichting referentiesituatie ...... 76 10.3.1 Pedologie ...... 76 10.3.2 (Hydro)geologie ...... 77 10.3.3 Bodem- en grondkwaliteit ...... 77 10.3.4 Omliggende grondwaterwinningen ...... 78 10.4 Methodiek en significantiekader...... 78 10.5 Milderende maatregelen ...... 79 11 Discipline mens-mobiliteit ...... 80 11.1 Toelichting gegevensgebruik ...... 80 11.2 Afbakening studiegebied ...... 80 11.3 Toelichting referentiesituatie ...... 80 11.3.1 Mesoschaal ...... 80 11.3.1.1 Weginfrastructuur ...... 80 11.3.1.2 Openbaar vervoer ...... 83 11.3.1.3 Fietsers ...... 84 11.3.1.4 Voetgangers ...... 84 11.3.1.5 Buurtwegen ...... 84 11.3.2 Microniveau ...... 85 11.3.3 Verkeersintensiteit en -capaciteit ...... 85 11.4 Methodologie ...... 89 11.4.1 Verkeersgeneratie ...... 90 11.4.2 Functioneren verkeerssysteem ...... 91 11.4.3 Verkeersleefbaarheid ...... 92 11.5 Milderende maatregelen ...... 92 12 Discipline mens-gezondheid ...... 93 12.1 Toelichting gegevensgebruik ...... 93 12.2 Afbakening studiegebied ...... 93 12.3 Toelichting referentiesituatie ...... 93 12.4 Methodiek ...... 93 12.5 Milderende maatregelen ...... 95 13 Discipline fauna en flora ...... 96 13.1 Toelichting gegevensgebruik ...... 96 13.2 Afbakening studiegebied ...... 96 13.3 Toelichting referentiesituatie ...... 96 13.4 Voorstel van methodologie ...... 97 13.5 Milderende maatregelen ...... 98 14 Discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie ...... 99 14.1 Toelichting gegevensgebruik ...... 99 14.2 Afbakening studiegebied ...... 99 14.3 Toelichting referentiesituatie ...... 99 14.4 Methodiek ...... 100 14.5 Milderende maatregelen ...... 100 15 Bedrijfsspecifieke toelichting in het kader van de Watertoets ...... 101 15.1 Algemene toelichting Watertoets ...... 101 15.2 Bedrijfsspecifieke aandachtspunten met betrekking tot de Watertoets ...... 101 16 Grensoverschrijdende effecten ...... 103 17 Leemten in de kennis ...... 104 18 Tewerkstellings- en investeringsrapport ...... 105 Bijlagen ...... 106 Literatuurlijst ...... 107

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 6 van 108

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 7 van 108

Lijst van figuren

Figuur 1 Flowchart waterverbruik Agristo Nazareth (op basis van cijfers 2014) (*berekende waarde) ...... 46 Figuur 3 Beoordelingsschema hydraulische impact ...... 68 Figuur 4 Schematische voorstelling opties/selecties waterzuivering ...... 69 Figuur 5 Locatie vast meetpunt op gewestplan ...... 73 Figuur 6 Overzicht locatie site en omliggende wegen ...... 81 Figuur 7 Verkeersintensiteiten ochtendspits 2004 (bron: Bedrijventerrein Groot Prijkels, Gemotiveerd verzoek tot ontheffing van de project-MER-plicht, Sweco nv i.o.v. Veneco²)...... 86 Figuur 8 Verkeersintensiteiten avondspits 2004 (bron: Bedrijventerrein Groot Prijkels, Gemottiveerd verzoek tot ontheffing van de project-MER-plicht, Sweco Belgium nv i.o.v. Veneco²)...... 86 Figuur 9 Intensiteiten kruispunt N35 x Karrewegstraat, 24 januari 2012, ochtendspits 7u30 - 8u30 (bron: Bedrijventerrein Groot Prijkels, Gemottiveerd verzoek tot ontheffing van de project-MER-plicht, Sweco Belgium nv i.o.v. Veneco²)...... 87 Figuur 10 Intensiteiten kruispunt N35 x Karrewegstraat, 24 januari 2012, avondspits 16u30 - 17u30 (bron: Bedrijventerrein Groot Prijkels, Gemottiveerd verzoek tot ontheffing van de project-MER-plicht, Sweco Belgium nv i.o.v. Veneco²)...... 88 Figuur 11 Intensiteiten N35 x Prijkelstraat, ochtendspits 7u30 - 8u30 (bron: Bedrijventerrein Groot Prijkels, Gemottiveerd verzoek tot ontheffing van de project-MER-plicht, Sweco Belgium nv i.o.v. Veneco²) ...... 89 Figuur 12 Intensiteiten N35 x Prijkelstraat, ochtendspits 7u30 - 8u30 (bron: Bedrijventerrein Groot Prijkels, Gemottiveerd verzoek tot ontheffing van de project-MER-plicht, Sweco Belgium nv i.o.v. Veneco²) ...... 89

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 8 van 108

Lijst van tabellen

Tabel 1 m.e.r.-deskundigen die hun medewerking aan dit project verlenen ...... 21 Tabel 2 Bestemmingen volgens het gewestplan in de omgeving van het bedrijf (binnen 1 km) (afstand gerekend vanaf grenzen site) ...... 24 Tabel 3 Vergunningsplichtige rubrieken van Agristo Nazareth nv ...... 26 Tabel 4 Relevante exploitatie-, milieuvergunningen en meldingen voor het aardappelverwerkend bedrijf .. 29 Tabel 5 Stedenbouwkundige vergunningen voor het exportslachthuis ...... 34 Tabel 6: Juridische randvoorwaarden ...... 35 Tabel 7 Beleidsmatige randvoorwaarden ...... 38 Tabel 8 Overzicht energieverbruik ...... 46 Tabel 9 Inschatting aantal transporten bij Agristo Nazareth ...... 48 Tabel 10 Overzicht BBT groente- en fruitverwerkende nijverheid (BBT 1999, herzien in 2015) ...... 50 Tabel 11 Ingreep-effect-matrix ...... 54 Tabel 12 Koppeling effectbeoordeling aan milderende maatregelen ...... 57 Tabel 13 Actuele luchtkwaliteit in het studiegebied en ter hoogte van het bedrijf (gegevens VMM) ...... 58 Tabel 14 Immissiegenswaarden volgens Vlarem ...... 60 Tabel 15 Beoordelingskader, score toegekend in functie van berekende bijdrage t.o.v. luchtkwaliteitsdoelstellingen en achtergrondconcentraties ...... 61 Tabel 16 Toetsingskader in functie van geurgevoeligheid toetsingsgebied voor neutrale / aangename geuren (proceslucht) ...... 62 Tabel 17 Toetsingskader in functie van geurgevoeligheid toetsingsgebied voor onaangename geuren (waterzuivering) ...... 63 Tabel 18 Beschrijving van geurgevoelige bestemmingen ...... 63 Tabel 19 Significantiekader gemiddelde impactbeoordeling...... 67 Tabel 20 BBT-maatregelen met betrekking tot water ...... 70 Tabel 21 Significantiekader discipline geluid (definitieve versie dd. 2011) ...... 74 Tabel 22 Stratigrafie bodem ...... 77 Tabel 23 Significantiekader grondwaterkwantiteit ...... 79 Tabel 24 Opgemeten verkeerintensiteiten 2006 (bron: Bedrijventerrein Groot Prijkels, Gemottiveerd verzoek tot ontheffing van de project-MER-plicht, Sweco Belgium nv i.o.v. Veneco²)...... 87 Tabel 25 Te behandelen aspecten binnen effectgroep verkeersgeneratie + indicator ...... 90 Tabel 26 Significantiekader modal split voor goederenvervoer ...... 90 Tabel 27 Significantiekader modal split voor personeelsvervoer ...... 90 Tabel 28 Alternatief significantiekader 'Parkeerbezetting' ...... 91 Tabel 29 Te behandelen aspecten binnen effectgroep functionering verkeerssysteem ...... 91 Tabel 30 Significantiekader ‘I/C-verhouding’ (doorstroming) ...... 92 Tabel 31 Te behandelen aspecten binnen effectgroep verkeersleefbaarheid ...... 92 Tabel 32 Verklaring codes habitattypes en regionaal belangrijke biotopen ...... 96 Tabel 33: Toetsingskader voor verzuring en vermesting ...... 97 Tabel 34 Beoordeling van de effecten ...... 98

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 9 van 108

Verklarende woordenlijst

abiotisch milieu de niet-levende materie aerodynamische diameter de aerodynamische diameter van een stofdeeltje is gelijk aan de diameter van een bolvormig deeltje dat in de omgevingslucht hetzelfde gedrag vertoont als dat stofdeeltje alluviaal behorend tot het alluvium, dat ontstaan is door aanslibbing van rivierklei ammoniak NHз, scherpriekend gas (= ammoniakgas) + ammonium het ion NH4 , waarvan ammoniumbasen en –zouten afgeleid worden antropogeen ontstaan door menselijke activiteit aquifer ondergrondse verzadigde watervoerende zandafzettingen, (deels) omgeven door ondoordringbare lagen zoals kleipakketten autonome ontwikkeling de ontwikkeling die het studiegebied zou doormaken zonder gestuurde beïnvloeding van buitenaf bedrijfssite locatie waar de activiteiten effectief plaatsvinden bedrijfspercelen percelen in eigendom van het (moeder)bedrijf Belgisch Biotische Index een systeem om via de bepaling van de aanwezigheid van een aantal groepen macro- invertebraten in een waterloop de biologische waterkwaliteit van deze waterloop te beoordelen biotisch met betrekking tot de levende materie bodemkaart geeft de verspreiding aan van bodemseries, die elk gekenmerkt worden door hun grondsoort, natuurlijke drainageklasse en horizontenopvolging; ze geeft ook de blijvende landbouwwaarde van de verschillende bodems aan denitrificatie proces waarbij bepaalde micro-organismen nitraat en nitriet omzetten in vrije stikstof en distikstofoxide, veelal onder anaerobe omstandigheden depositie afzetting vanuit de lucht naar een ecosysteem, het is een hoeveelheid per tijds- en oppervlakte-

eenheid (vb. 10 kg SO2/dag.ha) discipline milieuaspect dat in het kader van m.e.r. onderzocht wordt, door de regelgeving vastgelegd als de disciplines ‘mens’, ‘fauna en flora’, ‘bodem’, ‘water’, ‘lucht’, ‘licht’, ‘warmte en straling’, ‘geluid en trillingen’, ‘klimaat’, ‘landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie’ drinkwater water dat voldoet aan de kwaliteitscriteria op microbiologisch en chemisch vlak van drinkbaar water volgens FAVV ecosysteem geheel van abiotische en biotische componenten en onderlinge relaties ecotoop ruimtelijke eenheid die homogeen is ten aanzien van de vegetatie en de abiotische standplaatsfactoren (water, bodem) die voor de vegetatie bepalend zijn effecten veranderingen in het abiotische milieu ten gevolge van (vooral) antropogene activiteiten emissie uitstoot van stoffen in de omgevingslucht gebatterde producten producten voorzien van een coating, al dan niet gekruid geurdrempel concentratie van een gasvormige stof of van een mengsel van gasvormige stoffen die door de helft van een panel waarnemers wordt onderscheiden van geurvrije lucht geurdrempelafstand (m) = maximale geurwaarnemingsafstand (mgwa): de maximale afstand windafwaarts van de bron tot waar de geur onder één bepaalde meteorologische toestand wordt waargenomen geuremissie (se/s) product van de geurconcentratie (se/m³) en het emissiedebiet (m³/s); dit cijfer, ingevoerd als emissie Q in een dispersiemodel, geeft als resultaat immissiegeurconcentraties waarvan de eenheid se/m³ is “glazen” aardappel aardappel van de tweede generatie, ontstaan uit kieming van de eerste generatie, vertoont een lagere densiteit en is minder ontwikkeld dan een ‘normale’ aardappel grijs zetmeel zetmeel dat in contact is gekomen met de warmte. Door de warmte ontsluit het zetmeel en bezinkt het moeilijker uit grondwaterkwetsbaarheid hiermee wordt aangegeven in welke mate een watervoerende laag beschermd is tegen verontreiniging in het algemeen vanaf het maaiveld immissie de concentratie van een bepaalde stof/contaminant in de omgevingslucht indelingslijst de aan het Vlarem als bijlage I toegevoegde alfabetische lijst en indeling van de als hinderlijk beschouwde inrichtingen ingreep-effect-schema schema of netwerk dat de relaties tussen de milieu-effecten onderling en met de afgeleide ingrepen van de activiteit aanduidt initiatiefnemer de natuurlijke of rechtspersoon die een vergunning voor het project wenst te bekomen inwendige specifiek getal van een schroefcompressor, verhoudingsgetal van volumes tussen de tanden volumeverhouding vanaf het begin van de compressiefase tot het einde ervan

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 10 van 108

kritische last de maximaal toegelaten depositiewaarde van een bepaald ecosysteem per oppervlakte- en tijdseenheid die onbeperkt kan getolereerd worden zonder dat er nadelige effecten optreden op basis van de huidige kennis materialendecreet het materialendecreet regelt het duurzaam beheer van materiaal-kringlopen en afvalstoffen. Eén van de basisprincipes in het materialendecreet is een duidelijke prioriteitsvolgorde voor de omgang met materialen, en niet alleen afvalstoffen. De voorkeur gaat uit naar het hergebruik, recyclage en nuttige toepassing; het storten van afval wordt als laatste optie gezien m.e.r.-plicht de verplichting tot het opstellen van een MER voor hinderlijke en andere dan hinderlijke inrichtingen m.e.r.-deskundige natuurlijke of rechtspersoon door de Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu als deskundige voor het opstellen van een MER in één of meerdere disciplines ‘mens’, ‘fauna en flora’, ‘bodem’, ‘water’, ‘lucht’, ‘licht, warmte en straling’, ‘geluid en trillingen’, ‘klimaat’, ‘landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie’ milderende maatregelen maatregelen die voorgesteld worden om nadelige milieu-effecten van het geplande project te vermijden, te beperken en zoveel mogelijk te verhelpen milieu de fysieke, niet-levende en levende omgeving van de mens waarmee deze in een dynamische en wederkerige relatie staat milieutechnische eenheid verschillende ingedeelde inrichtingen, met inbegrip van hun exploitatieterrein en de overige onroerende goederen waarmee zij verbonden zijn, die als een geheel moeten worden beschouwd met het oog op het beoordelen van het nadeel dat zij kunnen berokkenen aan mens of milieu. natief wit zetmeel nulalternatief toestand wanneer er niets aan de bestaande toestand verandert olfactorisch betreft de geur ontwikkelingsscenario beschrijft de evolutie van het studiegebied in de toekomst, rekening houdend met de autonome evolutie van het gebied en met de evolutie o.i.v. plannen en beleidsopties OPS-model Operationeel Prioritaire Stoffen model is een rekenprogramma om de verspreiding van verontreinigde stoffen in de lucht te simuleren peilbuizen tot op het grondwater geboorde putten, voorzien van een kunststof buis zodat hieruit grondwaterstalen genomen kunnen worden percentielwaarde percentage van de tijd dat een zekere concentratie niet wordt overschreden. De fractie van meet- of rekenwaarden die een bepaalde vooropgestelde drempel overschrijdt. Specifiek voor geur: Het 98-percentiel voor 1 se/m³ geeft de zone aan waarbinnen gedurende 2 % van de tijd op jaarbasis een concentratie van 1 se/m³ of meer waarneembaar is projectgebied het gebied waarin een voorgenomen activiteit gepland is Q debiet recupwater = water, ander dan water voor de eerste maal gebruikt, dat vanuit het productieproces wordt recuperatiewater gerecupereerd – om na de reconditionering terug in het proces te gebruiken. Dit water kan ook effluent zijn vanuit de waterzuiveringsinstallatie of opgevangen regenwater/vijverwater/oppervlaktewater referentiesituatie de toestand van het studiegebied, waarnaar gerefereerd wordt in functie van de effectvoorspelling snuffeleenheid één snuffeleenheid per m³ komt per definitie overeen met de geurconcentratie in het veld waar de geur van de bron door een snuffelploeg nog net kan waargenomen worden, d.i. bv. ter hoogte van de maximale waarnemingsafstand studiegebied het gebied dat bestudeerd wordt in functie van het vaststellen van de milieu-effecten en afhankelijk is van de invloedssfeer van de milieu-effecten T16 sommatie van alle verkeersintensiteiten tussen 6u en 22u T24 sommatie van alle verkeersintensiteiten in een volledig etmaal thermofiele biofilter biofilter die luchtstromen met een hogere temperatuur behandelt twenty foot equivalent unit de eenheid van de capaciteit van een containerschip, van een containerterminal en van de statistieken van containeroverslag in een haven. De twee meest voorkomende internationaal gestandaardiseerde containers zijn deze van twintig en van veertig voet lang. Al naargelang het schip twintig of veertig voet containers, of een combinatie van beide, laadt zal het aantal containers dat het schip aan boord heeft verschillen. Om de capaciteit van een containerschip op een uniforme manier uit te drukken wordt het aantal containers dat het schip kan laden omgezet in een aantal containers van de kleinste maat, namelijk die van twintig voet lang. Een container van veertig voet wordt beschouwd als twee containers van twintig voet of 2 TEU. Hoeveel TEU een container is wordt bekomen door de werkelijke lengte van de container te delen door twintig vegetatie ruimtelijke massa van de plantenindividuen in samenhang met de plaats waar zij groeien en in

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 11 van 108

de rangschikking die zij spontaan en door onderlinge concurrentie hebben ingenomen waarnemingsdrempel laagste gehalte of concentratie voor de betrokken parameter die kan worden waargenomen wit zetmeel zetmeel uit de aardappelen die nog niet in contact is gekomen met warmte, dit zetmeel zinkt makkelijker uit, omdat het zich ordent in semikristallijne granules zuurequivalent eenheid om de verzuringsgraad van een polluent te meten, deze eenheid staat toe om de verschillende verzurende polluenten met elkaar te vergelijken. Eén zuurequivalent komt

overeen met 32 gram SO2, 46 gram NO2 en 17 gram NH3

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 12 van 108

Afkortingenlijst a.d. Aerodynamische diameter AGW Achtergrondwaarde APA Algemeen Plan van Aanleg AWV Agentschap Wegen en Verkeer BA Bedrijfsafvalwater BAU Business As Usual BBI Belgisch Biotische Index BBT Beste Beschikbare Technieken BD Bestendige Deputatie BPA Bijzonder Plan van Aanleg BREF Best Available Techniques Reference Documents B.S. Belgisch Staatsblad BSN Bodemsaneringsnorm BWK biologische waarderingskaart BZV Biologische Zuurstof Vraag CBS College van Burgemeester en Schepenen COD Chemical Oxygen Demand (= Chemische Zuurstof Vraag) CZV Chemische Zuurstof Vraag DAF Dissolved Air Flotation dB Decibel DOV Databank Ondergrond Vlaanderen EU Europese Unie FAVV Federaal Agentschap VoedselVeiligheid GNOP Gemeentelijk Natuurontwikkelingsplan GPBV Geïntegreerde Preventie en Bestrijding van Verontreiniging GRSP Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan GRUP Gemeentelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan IFDM Immissie Frequentie Distributie Model IPPC Integrated Pollution Prevention and Control KB Koninklijk Besluit KL kritische last Kmpt kilometerpunt LNE Departement Leefmilieu, Natuur en Energie M.B. Ministerieel Besluit MBR Membraanreactor m.e.r. Milieueffectrapportage MER Milieueffectrapport MINA Milieu- en Natuurraad Vlaanderen MIRA Milieurapport Vlaanderen MGWA Maximale Geurwaarnemingsafstand NEC National Emissions Ceiling OPS Operationeel Prioritaire Stoffen ouE Geureenheid (European Odour Unit, EN13725) OVAM Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij pae personen auto equivalenten PAK Polycyclische Aromatisch Koolwaterstoffen PM Particulate Matter PPS Parallelle Plaat Separator

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 13 van 108

PRSP Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan PRUP Provinciaal Ruimtelijk Uitvoeringsplan RO Reverse Osmose of omgekeerde osmose RSV Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen SBZ Speciale Beschermingszone SBZ-H Speciale Beschermingszone – Habitatrichtlijngebied SBZ-V Speciale Beschermingszone – Vogelrichtlijngebied se Snuffeleenheid TEU Twenty Foot Equivalent Unit UASB Upflow Anaerobic Sludge Blanket VEN Vlaams Ecologisch Netwerk VHA Vlaamse Hydrografische Atlas VI inwendige volumeverhouding VITO Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek VLAREA Vlaams Reglement voor Afvalvoorkoming en –beheer Vlarem Vlaams Reglement op de Milieuvergunningen VLM Vlaamse Landmaatschappij VMM Vlaamse Milieumaatschappij WKK Warmte Kracht Koppeling WZI Waterzuiveringsinstallatie Zeq Zuurequivalenten

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 14 van 108

Voorwoord

Toelichting bij het m.e.r.-proces

De bedoeling van dit voorwoord is om een kort overzicht te geven van de m.e.r.-procedure. Tevens is het de bedoeling om informatie te bieden aan inwoners van de gemeente waar deze kennisgeving ter inzage ligt en over hoe ze concreet kunnen reageren op de kennisgeving. Verder in de tekst staat ook beschreven wat er met de inspraakreacties zal gebeuren en waar meer uitleg gevonden kan worden.

Milieueffectrapportage: algemeen

Milieueffectrapportage (m.e.r.) is een juridisch-administratieve procedure waarbij de milieugevolgen van een gepland project op een wetenschappelijk verantwoorde wijze bestudeerd, besproken en geëvalueerd worden. Dit gebeurt voordat het project plaatsvindt en resulteert in het al dan niet opstellen van een milieueffectrapport (MER). De m.e.r. gaat vooraf aan de aanvraag van een vergunning en het MER moet bij de vergunningsaanvraag gevoegd worden als informatief instrument. Via het milieuonderzoek wordt getracht om de voor het milieu mogelijk negatieve effecten in een vroeg stadium van de besluitvorming te kennen zodat ze kunnen worden voorkomen. Op die manier kan het project worden bijgestuurd.

Kort overzicht van de m.e.r.–procedure

Het decreet betreffende milieueffect- en veiligheidsrapportage van 18 december 2002 (het zogenaamde MER/vr-decreet, hierna “het decreet” genoemd) beschrijft de m.e.r.-procedure (B.S. 13 februari 2003). Sinds de publicatie van dit decreet is deze procedure toegankelijk voor publieke inspraak betreffende de inhoudsafbakening van het onderzoek en betreffende het opstellen van de richtlijnen voor het MER. De publieke inspraak gebeurt in de beginfase van het m.e.r.-proces door middel van een kennisgevingsdossier. De m.e.r.-procedure is meestal opgebouwd uit vier belangrijke stappen: a) kennisgevingsfase: de initiatiefnemer controleert of de vergunningsplichtige activiteit moet onderworpen worden aan een m.e.r. Hiervoor zijn drie lijsten met categorieën van projecten gepubliceerd in het uitvoeringsbesluit van 10 december 2004 (B.S. 17 februari 2005). Bijlage I betreft projecten die steeds m.e.r.-plichtig zijn; bijlage II omvat projecten die in principe m.e.r.-plichtig zijn maar waarvoor een ontheffingsdossier kan ingediend worden. Hierover wordt geval per geval een uitspraak gedaan. In het uitvoeringsbesluit van 1 maart 2013 (B.S. 29 april 2013) werd een bijkomende lijst gepubliceerd (bijlage III), met vermelding van projecten die screeningsplichtig zijn voor m.e.r. Als de voorgenomen activiteit m.e.r.-plichtig is, en als blijkt dat een MER dient opgesteld te worden, stelt de initiatiefnemer een team van erkende deskundigen samen. Na het opstellen van het kennisgevingsdossier, dient de initiatiefnemer het dossier in bij de bevoegde overheid, namelijk de Dienst Mer, afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE). Na het ontvangen van de kennisgeving onderzoekt de Dienst Mer of de kennisgeving volledig is en betekent deze beslissing binnen een termijn van 20 dagen na ontvangst van de kennisgeving; b) richtlijnenfase: binnen 10 dagen na ontvangst van de volledigverklaring van de kennisgeving stuurt de initiatiefnemer het kennisgevingsdossier door naar de betrokken gemeentebesturen, de vergunningverlenende overheid en de door de Vlaamse regering aangewezen administraties. Het College van Burgemeester en Schepenen (CBS) van de gemeente, waar het project gepland is, legt deze kennisgeving binnen de 10 dagen na ontvangst ter inzage, dit gedurende 30 dagen. Op deze kennisgeving kunnen de burgers reageren met behulp van een inspraakformulier. Op basis van inspraakreacties van de inwoners en reacties van de aangeschreven administraties en openbare besturen en na een informele vergadering met de betrokkenen, stellen de

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 15 van 108

medewerkers van de Dienst Mer richtlijnen op die de initiatiefnemer moet volgen bij het opstellen van het MER. De Dienst Mer betekent deze richtlijnen binnen de 70 dagen (of 90 dagen ingeval van grensoverschrijdende effecten) na goedkeuring van de kennisgeving aan de initiatiefnemer, de betrokken overheden, administraties en het CBS van de betrokken gemeentebesturen; c) uitvoeringsfase: tijdens deze fase stelt het team van erkende deskundigen het MER op onder leiding van een coördinator. Meestal wordt er tussentijds een ontwerp-MER opgesteld dat informeel besproken wordt door de initiatiefnemer, het team van deskundigen, de Dienst Mer en aangeschreven administraties en openbare besturen; d) beoordelingsfase: na indienen van het MER bij de Dienst Mer controleert deze of het MER beantwoordt aan de inhoudelijke vereisten van de richtlijnen. Daarna keurt de dienst het MER goed of af en stellen ze een goedkeurings- of afkeuringsverslag op. Deze goed- of afkeuring wordt binnen een termijn van 40 dagen betekend aan de initiatiefnemer, de betrokken overheden, administraties, de coördinator en het CBS van de betrokken gemeentebesturen. Een goedgekeurd MER maakt deel uit van de vergunningsaanvraag en is een openbaar document.

De kennisgevingsfase van de m.e.r.-procedure

Zoals hoger aangegeven is de kennisgeving de eerste procedurele stap in de opmaak van het MER. In de kennisgeving zijn o.m. de voorgenomen activiteit, de aard, de ligging, doelstellingen en verantwoording van het project beschreven en zijn de coördinaten van de initiatiefnemer en namen van de uitvoerders van het MER vermeld.

Ook geeft de initiatiefnemer hierin een overzicht van de juridische en beleidsmatige context en beschrijft hij de onderzochte alternatieven, bestaande en beoogde vergunningen en relevante gegevens uit vorige rapportages en goedgekeurde rapporten. Daarnaast beschrijft de initiatiefnemer de specifieke milieu-aspecten die onderzocht en beschreven zullen worden in het MER, inclusief de verdere aanpak voor de bepaling en de beoordeling van deze aspecten.

Het is hierbij wenselijk dat de reeds gekende moeilijkheden en leemten in de kennis aangegeven worden. Indien er grensoverschrijdende effecten verwacht worden, vermeldt de initiatiefnemer de nodige gegevens die de Dienst Mer toelaat na te gaan of de bevoegde autoriteiten van naburige lidstaten betrokken dienen te worden bij de procedure.

Doel van de terinzagelegging

Het doel van de terinzagelegging van de kennisgeving is ten eerste om de betrokken inwoners van de gemeenten op de hoogte te stellen van de voorgenomen activiteit en zijn mogelijke gevolgen op de omgeving. Ten tweede is het de bedoeling om concrete, zinvolle reacties uit te lokken (zie verder) waarmee de Dienst Mer rekening kan houden bij de opmaak van richtlijnen. Deze richtlijnen bakenen de inhoud af van de te bespreken en te onderzoeken onderwerpen in het MER. Door nuttige inspraakreacties van inwoners van de betrokken gemeenten kan het onderzoek voor het MER inhoudelijk bijgestuurd worden.

Termijn van de terinzagelegging

Concreet dienen de gemeenten, waar het m.e.r.-plichtige project gepland is, een afschrift van deze kennisgeving ter inzage te leggen binnen een termijn van 10 dagen na ontvangst. Vanaf het begin van deze terinzagelegging hebben de inwoners maximaal 30 dagen de tijd om de opmerkingen toe te sturen naar de Dienst Mer met behulp van een inspraakformulier, te vinden op www.mervlaanderen.be.

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 16 van 108

Wat zijn nuttige inspraakreacties?

De terinzagelegging is geen openbaar onderzoek waarbij bezwaarschriften kunnen ingediend worden. Bezwaarschriften kunnen enkel ingediend worden tijdens het openbaar onderzoek dat georganiseerd zal worden naar aanleiding van de vergunningsaanvraag. Dit is dus tijdens de latere besluitvormingsprocedure en niet gedurende de m.e.r.-procedure. Het MER is bij een dergelijk openbaar onderzoek overigens bruikbaar als instrument om bezwaarschriften te onderbouwen maar ook een basis om ze te weerleggen. Het is dus in ieders belang dat het MER van goede kwaliteit is.

Zoals eerder vermeld kan de Dienst Mer enkel zinvolle reacties gebruiken voor het opstellen van richtlijnen die de initiatiefnemer en de deskundigen moeten volgen bij het opstellen van het MER. Dit kunnen opmerkingen zijn over de vorm en presentatie van het MER maar ook inhoudelijke opmerkingen zoals opmerkingen over het voorgenomen project zelf, over de alternatieven, over de beschrijving van de bestaande toestand, milieu-effecten en milderende maatregelen, over de opvolging en evaluatie van de effecten, over de leemten in de kennis, ...

Wat gebeurt er met de inspraakreacties?

De Dienst Mer bundelt de zinvolle reacties op de kennisgeving en het ontwerp-MER en neemt een beslissing over de inhoud van het MER, de inhoudelijke aanpak, de methodologie van de rapportage en over de opstellers van het MER. De Dienst Mer betekent de richtlijnen voor het opstellen van het MER aan de initiatiefnemer en de betrokken instanties binnen 70 dagen (of 90 dagen in geval van grensoverschrijdende effecten) na volledigverklaring van de kennisgeving.

Deze richtlijnen zijn een openbaar document en elke burger kan ze bij de milieuambtenaar van zijn gemeente opvragen. Deze richtlijnen zijn tevens beschikbaar op de webstek www.mervlaanderen.be. Met behulp van het inspraakformulier, opgesteld door de dienst MER, kunnen de opmerkingen kenbaar gemaakt worden. Dit formulier is te vinden op www.mervlaanderen.be. Het formulier kan per e-mail verstuurd worden naar [email protected], met vermelding van het project. Het formulier kan ook per post verstuurd worden of gefaxt worden naar de Dienst Mer.

Vlaamse Overheid, Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Dienst Milieueffectrapportage (Dienst Mer) Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL [email protected] website: www.mervlaanderen.be fax: 02 553 80 75

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 17 van 108

1 Inleiding

1.1 Achtergrond

Agristo nv is een Belgische onderneming die zich specialiseert in het verwerken van aardappelen tot diepgevroren en voorgebakken aardappelproducten. De hoofdzetel bevindt zich in Harelbeke met bijkomende productievestigingen in Nazareth en Tilburg (Nl). Momenteel is een milieuvergunningsaanvraag lopende voor de opstart van een nieuwe site te Wielsbeke. Dankzij een gevarieerd assortiment, dat naast frieten ook tal van afgeleide producten bevat, wordt er naar meer dan 110 landen geëxporteerd, waarvan Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk de belangrijkste exportmarkten zijn. Agristo produceert ongeveer voor drie kwart van de totale omzet voor private labels. Het eigen merk Maestro wordt ingezet voor het resterend volume.

De site te Nazareth betreft een bestaand aardappelverwerkend bedrijf dat in 2011 overgenomen werd door Agristo nv. De vestiging in Nazareth is gespecialiseerd in de productie van diepgevroren afgeleide pureeproducten. De producten omvatten onder meer: - Aardappelpuree; - Pomme dauphines; - Pomme duchesse; - Kroketten; - Aardappelnootjes; - Aardappelkoek.

Naast verse aardappelen wordt er in Nazareth ook vlokken aangewend voor de productie van de specialiteiten.

1.2 Beknopte beschrijving van het project

Voorliggend project omvat de aanvraag voor een uitbreiding en hervergunning van de productiecapaciteit van het bestaand aardappelverwerkend bedrijf Agristo voor de site te Nazareth. Momenteel is het bedrijf vergund voor een productiecapaciteit van 85.000 ton/jaar. Het bedrijf wenst deze productiecapaciteit uit te breiden naar 135.000 ton/jaar.

De geplande uitbreiding zal plaatsvinden binnen de bestaande bedrijfsgebouwen (meer bepaald de productieruimte en de voormalige verpakkingshal) en wordt in verschillende stappen voorzien. Hierbij zijn de aanpassingen die op korte termijn voorzien worden niet MER-plichtig, gezien de productiecapaciteit door deze wijzigingen niet zal stijgen (en dus onder de 100.000 ton/jaar blijft). Deze aanpassingen zijn vooral gericht op de uitbreiding van verpakkingslijnen om het groeiend assortiment te kunnen opvangen. De korte termijnplannen zullen dan ook los van het MER uitgevoerd worden (met de nodige vergunningen), maar waar relevant wel meegenomen worden in de effectbespreking.

Op langere termijn (2 – 6 jaar) zal het machinepark gemoderniseerd worden om de gewenste productiecapaciteit te bekomen (135.000 ton/jaar).

Volgende aanpassingen zullen gemaakt worden om de uiteindelijk gewenste situatie te bereiken: - korte termijn (binnen 1 - 2 jaar – niet MER-plichtig, vergunning in aanvraag) o ombouw oud vrieshuis + verplaatsen 5 verpakkingslijnen en 1 doosjeslijn: eerste uitbreiding met 1 robotlijn, 1 octabinlijn en 2 extra verpakkingslijnen in voormalige vrieshuis;

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 18 van 108

o bijplaatsen nieuwe voorlijn snippers in productiehal, verwijderen voorlijn 2 (snippers) in productieruimte; - langere termijn (binnen 2 - 6 jaar): o bijplaatsen nieuwe voorlijn 2 (pureelijn), bijplaatsen gratin lijn, oven, spiraalvriezer in voormalige verpakkingshal, plaatsen frigo in voormalige verpakkingshal (ammoniakkoeling), bijplaatsen 2de schillijn met trommelwasser, stoomschiller, stoomschilcondensor, nawasser en visuele sortering (verwachte productiecapaciteit: 94.750 ton/jaar); o verwijderen productielijn 4 (oven + spiraalvriezer) en vervangen door grotere oven (6 -> 8 ton/u) en grotere spiraalvriezer (verplaatsen naar voormalige verpakkingsruimte) (verwachte productiecapaciteit: 111.450 ton/jaar); o verwijderen productielijn 3 (oven + spiraalvriezer) en vervangen door grotere oven op stoom (2,5 -> 4 ton/u) en grotere spiraalvriezer (verwachte productiecapaciteit: 120.950 ton/jaar); o verwijderen productielijn 2 (oven + spiraalvriezer) en vervangen door grotere oven (2,5 -> 5 ton/uur) + spiraalvriezer (verwachte productiecapaciteit: 130.250 ton/jaar); o verwijderen productielijn 1 (oven + spiraalvriezer) en vervangen door grotere oven op stoom (2 -> 3 ton/uur) en grotere spiraalvriezer + vervangen productlijn 0 (vriestunnel voor puree) door vriestunnel met hogere capaciteit (verwachte productiecapaciteit: 135.000 ton/jaar); o uitbreiding met 1 doosjeslijn en plaatsen van automatische palettiser

Met deze wijzigingen zullen de twee ovens (oven 1 en 3) die nog op thermische olie werken vervangen worden door ovens op stoom.

In het MER zullen zowel de huidig vergunde als de geplande situatie beschreven en beoordeeld worden, alsook de referentiesituatie (= huidige situatie zonder het bedrijf). Het bedrijf is nog vergund tot 18 april 2019.

1.3 Toetsing aan m.e.r.-plicht

Het ‘Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieu-effectrapportage’ werd op 17/02/2005 in het Staatsblad gepubliceerd als uitvoeringsbesluit bij het Decreet van 18 december 2002 (B.S. 13/02/2003) tot aanvulling van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel betreffende de milieu-effect- en veiligheidsrapportage. Dit besluit bevat een bijlage I en een bijlage II met lijsten van m.e.r.-plichtige categorieën van projecten. Voor de projecten/plannen uit bijlage II kan de initiatiefnemer een gemotiveerd verzoek tot ontheffing indienen bij de bevoegde administratie. Naar aanleiding van het uitvoeringsbesluit van 1 maart 2013 (B.S. 29 april 2013) is eveneens een bijlage III-lijst met projecten die m.e.r.-screeningsplichtig zijn.

De initiatiefnemer vraagt een milieuvergunning om 135.000 ton aardappelproducten jaarlijks te kunnen produceren. Het project valt daardoor in de categorie 7b) uit de lijst van bijlage II:

‘Inrichtingen voor het conserveren van dierlijke en/of plantaardige producten met een productiecapaciteit van 100.000 ton per jaar of meer’

Voorliggend project is aldus MER-plichtig.

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 19 van 108

1.4 Relevante gegevens uit vorige rapportages

Voor voorliggend project werd er in het verleden nog geen MER opgesteld.

In 2001 werd op de site een OBO uitgevoerd. Resultaten hiervan zullen opgenomen worden in het MER. Verder werden in het verleden tevens geurstudies uitgevoerd om de geuremissies van het bedrijf in kaart te brengen (zie discipline lucht). Omdat het bedrijf een energie-intensief bedrijf betreft, werd een energiestudie uitgevoerd in 2015. De belangrijkste conclusies hieruit worden besproken onder hoofdstuk 3.5.2.

Voor het bedrijventerrein Groot Prijkels, waarin voorliggend bedrijf gesitueerd is, werd op 14 juli 2016 een ontheffing van de verplichting tot het opstellen van een project-MER goedgekeurd. Het beschreven project heeft geen invloed op de projectlocatie zelf. Wel worden in dit project enkele aanpassingen binnen het studiegebied van voorliggend project gedaan op onder meer vlak van mobiliteit. Zo wordt de globale ontsluiting van het bedrijventerrein besproken. Bedoeling is om de Karrewegstraat uit te bouwen als centrale verkeersader voor het gemotoriseerd verkeer in de bedrijvenzone. Daarnaast wordt voorgesteld om het kruispunt van de Karrewegstraat met de N35 te herinrichten met het oog op een optimale uitwisseling van het verkeer naar het hoofdwegennet (bron: Bedrijventerrein Groot Prijkels, Gemotiveerd verzoek tot ontheffing van de project-MER- plicht, Sweco Belgium nv i.o.v. Veneco²).

Er zal rekening gehouden worden met relevante conclusies/gegevens uit deze goedgekeurde ontheffingsaanvraag in voorliggend MER.

1.5 Betrokken partijen

1.5.1 Initiatiefnemer – uitbater

Initiatiefnemer: AGRISTO NAZARETH N.V. Venecoweg 12 9810 Nazareth

1.5.2 Samenstelling en taakverdeling van team van deskundigen

De initiatiefnemer die de m.e.r.-plichtige activiteit wil ondernemen laat het MER opstellen door een werkgroep van deskundigen van verschillende disciplines, het zogenaamde team van deskundigen. De betrokkenheid van onafhankelijke, erkende deskundigen moet de wetenschappelijke waarde en de objectiviteit van het MER waarborgen. Deze deskundigen zijn door de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, erkend voor één of meerdere disciplines.

De initiatiefnemer kiest de deskundigen uit een lijst van erkende onafhankelijke specialisten in één of andere milieudiscipline, derwijze dat in de werkgroep de milieu-effecten, eigen aan het geplande project doeltreffend onderzocht kunnen worden. Voor dit project werden deskundigen voor de disciplines bodem, (grond)water, geluid, fauna en flora en lucht in het team van deskundigen opgenomen (Tabel 1).

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 20 van 108

Tabel 1 m.e.r.-deskundigen die hun medewerking aan dit project verlenen discipline erkend deskundige erkenning coördinaten bodem Peter Hermans EDA/708-B/V-1 Profex onbeperkt geldig Biezeweg 15A 9230 Wetteren grondwater Peter Hermans EDA/708/V-1 Profex onbeperkt geldig Biezeweg 15A 9230 Wetteren oppervlaktewater Wim Moerman EDA/534/V-2 Akwadok bvba onbeperkt geldig Hoekstraat 3 8540 Deerlijk fauna en flora Marjan Speelmans EDA/730/V-1 eco-scan bvba onbeperkt geldig Industrieweg 114H 9032 Wondelgem lucht Nico Raes EDA/789 Olfascan nv onbeperkt geldig Industrieweg 114H 9032 Gent geluid Sven Loridan EDA/798 dBA-Plan bvba onbeperkt geldig Poststraat 1 3590 Diepenbeek coördinatie Nico Raes een erkenning als coördinator bestaat niet als eco-scan bvba dusdanig, maar de coördinator wordt gekozen uit de Industrieweg 114H m.e.r.-deskundigen (EDA/789, onbeperkt geldig) 9032 Wondelgem

De overige relevante aspecten (effecten op de mens en zijn omgeving en landschap) worden behandeld door de coördinator van het team van deskundigen. Het is tevens zijn taak om van de deelonderzoeken een coherent geheel te maken en de eindconclusies in samenspraak met de andere deskundigen te formuleren. Hij treedt tevens op als aanspreekpunt voor alle betrokken partijen.

De erkende deskundigen worden verder bijgestaan door:  Gwynet Leyre, medewerkster coördinatie en mobiliteit  Wim Vanmarcke, milieucoördinator Agristo nv.  Annick Heynderickx, Group ESH Manager

1.5.3 Taakverdeling

De coördinator is belast met de inhoudelijke coördinatie van het MER. Zijn taak bestaat uit:  het coördineren van het interdisciplinaire overleg in elke fase van het m.e.r.-proces, in het bijzonder tijdens de voorfase;  het opstellen van een analyseschema met de hoofdingreep en de deelingrepen;  het uitwerken van de impactmatrices, de ingreep-effect-schema’s en de netwerkrelaties;  het opstellen van een interdisciplinaire referentiesituatie;  het coördineren van de fasering van de uit te voeren deelonderzoeken;

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 21 van 108

 het bepalen van de volgorde van de in het rapport te bespreken milieufactoren;  het op elkaar afstemmen van de inhoud en de structuur van de deelrapporten;  het opstellen van de eindbespreking;  de redactie van de niet-technische samenvatting;  de eindredactie van het rapport.

De initiatiefnemer dient de nodige projectinformatie aan te reiken aan het team van deskundigen. Hij stelt hiertoe de bedrijfsdeskundige aan.

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 22 van 108

2 Situering project

2.1 Ruimtelijke situering

2.1.1 Geografische situering De site is gelegen langsheen de Venecoweg 12 te Nazareth. De locatie van de site wordt op topografische kaart weergegeven in Bijlage 1. Een stratenplan van de omgeving van de site wordt weergegeven in Bijlage 2. De percelen van de site omvatten de kadastrale percelen 1ste afdeling, sectie A, nummers 132/b/4, 132/c/4, 132/t/2, 132/t/3 en 132/v/3 (Bijlage 3). Een luchtfoto van de inrichting wordt weergegeven in Bijlage 4.

Rekening houdend met de ligging van de inrichting kan gesteld worden dat de inrichting geen grensoverschrijdende effecten zal veroorzaken. De kortste afstand tot de grens van Vlaanderen, bedraagt 21 km (grens met Wallonië).

2.1.2 Profiel van Nazareth Nazareth is een gemeente in het westen van de provincie Oost-Vlaanderen, meer bepaald in de driehoek Gent, , . De gemeente bestaat uit de twee deelgemeenten: Nazareth en Eke. Nazareth telt een oppervlakte van 3.519 ha en telt 11.543 inwoners (1/1/2015). De bevolkingsdichtheid bedraagt dus 328 inw/km², wat lager is dan het gemiddelde in Vlaanderen (474 inw/km² (2014)).

De E17 doorkruist de gemeente in oost-westelijke richting, met een afrit op grondgebied van Nazareth. Verder wordt de gemeente ontsloten door de gewestwegen N35 (oosten) en N60 (zuiden). Mede dankzij deze goede ontsluiting zijn er veel bedrijven aanwezig met een hoge werkgelegenheid in de gemeente tot gevolg. Nazareth wordt dan ook aanzien als economisch knooppunt.

De gemeente Nazareth grenst aan Deinze (minimaal 245 m ten noorden van het bedrijf), (minimaal 605 m ten westen van het bedrijf), (minimaal 3,6 km ten zuiden van het bedrijf), Gavere (minimaal 6,0 km ten zuidoosten van het bedrijf), De Pinte (minimaal 6,6 km ten oosten van het bedrijf) en Sint-Martens-Latem (minimaal 5,0 km ten noordoosten van het bedrijf).

2.1.3 Stedenbouwkundige bestemming Rekening houdend met het gewestplan (Bijlage 5) is de site gelegen in gebied voor milieubelastende industrieën.

De site is gelegen binnen het afbakeningsgebied van het provinciale RUP ‘Afbakening kleinstedelijk gebied Deinze’. Hierin wordt het bedrijventerrein ‘De Prijkels’ aangeduid als gemengd regionaal bedrijventerrein. In het PRUP wordt verder vermeld dat tussen de kruispunten Karrewegstraat – N35 Gaversesteenweg en de Karreweg ter hoogte van de N494 Oudenaardsesteenweg een weg gerealiseerd dient te worden doorheen het bedrijventerrein, die zal functioneren als hoofdverkeersdrager voor het bedrijventerrein. Verder wordt in het PRUP tevens vermeld dat bij de aanleg van het bedrijventerrein voldoende parkeerplaatsen moeten worden voorzien, waarbij het gebruik van gemeenschappelijke parkings voorop staat. Er dient minstens 1 locatie voorzien te worden met de nodige faciliteiten voor vrachtwagens.

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 23 van 108

In het PRUP wordt verder ook aandacht besteed aan afwatering. Er wordt gestreefd naar een maximaal behoud van de bestaande afwateringsstructuur en het vermijden van verdere verslechtering van de structuurkwaliteit van de waterlopen en waar mogelijke verhoging. Afstromend hemelwater van het openbaar domein en individuele percelen dient 100 % collectief gebufferd te worden. bij elke waterloop dienen één of meerder bufferbekkens voorzien te worden.

Ter hoogte van de site zijn in dit RUP echter geen specifieke bepalingen opgenomen.

Een overzicht van de gewestplanbestemmingen binnen een straal van 1 km rondom het bedrijf wordt weergegeven in Tabel 2.

Tabel 2 Bestemmingen volgens het gewestplan in de omgeving van het bedrijf (binnen 1 km) (afstand gerekend vanaf grenzen site) minimale afstand (m) windrichting stortgebied met nabestemming natuurontwikkeling (niet-giftige aangrenzend ZW baggerspecie) natuurgebied 340 O agrarisch gebied 475 W ontginningsgebied met nabestemming agrarisch gebied 820 W woongebied met landelijk karakter 785 N bestaande autosnelweg 465 Z

2.1.4 Bedrijven Het bedrijf is in een industriegebied gelegen en in de omgeving komen dan ook verschillende andere bedrijven voor (o.a. Eurofins, Beddeleem, DHL, Omega Pharma Belgium, Sika…). Op het bedrijventerrein zijn twee GPBV-installaties gelegen:  Beddeleem (hout- en metaalbewerkend bedrijf);  de stortplaats Papelenvijver onder beheer van Agentschap Waterwegen en Zeekanalen.

Het dichtstbij gelegen Seveso-bedrijf is gelegen op zo’n 1,3 km ten N van de site en betreft een lage-drempel bedrijf, meer bepaald DSM Nutritional Products.

2.1.5 Natura 2000, natuurgebieden en bosgebieden Binnen een straal van 3 km rondom de site komen geen habitat- of vogelrichtlijngebieden voor. Er zijn binnen deze straal evenmin VEN- of Ramsargebieden gelegen. In deze site zijn geen reservaatsgebieden gelegen.

Wordt het gewestplan in beschouwing genomen, dan kan vastgesteld worden dat de site grenst aan een stortgebied met nabestemming natuurontwikkeling. Verder komt op zo’n 340 m ten oosten van de site natuurgebied voor.

In Bijlage 6 worden de habitattypes in de omgeving van het bedrijf weergegeven, zoals aangeduid op de habitatkaart (versie 2014). De verdere bespreking van de verschillende vegetatietypes en de mogelijke impact van de exploitatie van het bedrijf gebeurt in het hoofdstuk Fauna en Flora.

2.1.6 GNOP Voor de gemeente Nazareth werd in GNOP opgesteld die op 10 oktober 1995 goedgekeurd werd. In dit GNOP zijn er geen specifieke bepalingen opgenomen voor het bedrijf.

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 24 van 108

2.1.7 Waterwinningsgebied Het bedrijf is niet gelegen in de omgeving van een waterwinningsgebied en ligt bijgevolg niet in een beschermingszone.

2.1.8 Bouwkundig erfgoed, monumenten en landschap Binnen een straal van 1 km rondom de site zijn een 6-tal elementen gelegen die opgenomen zijn op de lijst met Bouwkundig erfgoed. Het dichtstbijzijnde element is op zo’n 85 m ten oosten van de site gelegen en betreft de ‘Hoeve Duizend P(r)ijkels’. Dit element bevindt zich midden in industriegebied.

Binnen een straal van 1 km rondom de site zijn geen punt- of lijnrelicten gelegen. Er komen evenmin relictzones of ankerplaatsen voor. In de onmiddellijke omgeving van de site zijn geen beschermde landschappen of monumenten gelegen.

Het bedrijf is gelegen in het traditioneel landschap ‘Zandstreek binnen de Vlaamse vallei’, meer bepaald in ‘Zandig Leie-Schelde-interfluvium’ (211080, Antrop et al., 2002). Dit landschap heeft als structuurdragende matrix vlak interfluvium met langs de valleiranden een uitgesproken microreliëf (rivierduinen). Het landschap kent een sterk verstedelijkt weefsel van bebouwing en infrastructuur. In de zichtbare open ruimten komen een beperkt aantal relicten voor van meestal kleine omvang. De bebouwing, infrastructuur en groen (bossen, schermen) worden beschouwd als ruimtebegrenzend. De kleine landschapselementen zijn sterk geïsoleerd of omvatten grotere eenheden met monument- of recreatieve waarde (kastelen, parken, (restaurant)-hoeves,...). Voor de toekomstige ontwikkeling van het landschap werden volgende wenselijkheden geformuleerd:  stoppen van de industriële en commerciële "lintbebouwing" langs de (kruispunten) van de grote wegen als een van de belangrijke factoren voor het dichtslibben van de open ruimte;  accentueren van het alluviale landschap door het bufferen van de visuele verstedelijking door het herstel van coulissen-meersenlandschap.

2.2 Vergunningstoestand

De initiatiefnemer wenst een uitbreiding van de milieuvergunning aan te vragen tot een productiecapaciteit van 135.000 ton afgewerkt product/jaar. Tabel 3 geeft een overzicht weer van de huidig vergunde rubrieken en de rubrieken die voor de uitbreiding aangevraagd zullen worden en de bijhorende hoeveelheden. Daarnaast wordt ook weergegeven voor welke rubrieken momenteel een milieuvergunningsaanvraag lopende is. Deze rubrieken zijn dus momenteel nog niet vergund, maar zullen wellicht in de loop van de m.e.r. vergund geraken. De nu lopende milieuvergunningsaanvraag kadert in de korte termijnplannen zoals beschreven onder 1.2 en een update van de huidige milieuvergunning.

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 25 van 108

Tabel 3 Vergunningsplichtige rubrieken van Agristo Nazareth nv rubrieknr. omschrijving klass Vlareb huidig vergund in aanvraag gewenst e o Huishoudelijk afvalwater in de 2 m³/u, 15 m³/dag en 4 m³/u, 20 m³/dag en 3.2.2.a) / 3 - openbare riolering 3.000 m³/jaar 3.500 m³/jaar Lozen van bedrijfsafvalwater dat gevaarlijke stoffen bevat via een 6 m³/u, 90 m³/dag en 15 m³/u, 200 m³/dag 3.4.2 / 2 - waterzuiveringsinstallatie in de 25.000 m³/jaar en 50.000 m³/jaar openbare riolering Lozen van bedrijfsafvalwater dat 100 m³/u, 2.200 gevaarlijke stoffen bevat via een 60 m³/u, 900 m³/dag 3.6.3.3° / m³/dag en 520.000 1 B waterzuiveringsinstallatie in en 200.000 m³/jaar m³/jaar oppervlaktewater

Opslagplaatsen voor brandbare 1.000 l motorolie en 720 l motorolie vloeistoffen met een totale 2.000 l afgedraaide 6.4.1 / 2.000 l afgedraaide 3 - opslagcapaciteit van 200 l t.e.m. olie olie (totaal 2.720 l) 50.000 l (totaal 2.720 l) 3 x 1.600 kVA 3 x 1.600 kVA 12.2.2 Transformatoren 2 x 2.000 kVA / 2 x 2.000 kVA 2 - 1 x 2.500 kVA 2 x 2.500 kVA 3 x 7,6 kW 3 x 7,6 kW 3 x 8,8 kW 3 x 8,8 kW 12.3.2 Batterijladers / 3 - 14 x 15 kW 14 x 15 kW TOTAAL: 259,2 kW TOTAAL: 259,2 kW 5 vrachtwagens, 9 Al dan niet overdekte ruimte, heftrucks, 4 waarin 3 t.e.m. 25 voertuigen 15.1.1 reachtrucks, 3 / / 3 - en/of aanhangwagens gestald transpalletten worden TOTAAL: 21

Al dan niet overdekte ruimte, 11 vrachtwagens, 14 waarin gestald worden: meer dan heftrucks, 5 15.1.2 25 autovoertuigen en/of / / reachtrucks en 3 2 - aanhangwagens andere dan transpaletten personenwagens TOTAAL: 33 luchtcompressoren luchtcompressoren luchtcompressoren: 1 (435 kW), airco’s (153 (315 kW), airco’s (153 x 45 kW en 5 x 75 kW; kW), ammoniak- kW), ammoniak- airco’s: 25 kW; koelcompressoren koelcompressoren Airco’s, koelcompressoren, spiraalvriezers: 3 x 60 (3.455 kW), (4.295 kW), 16.3.1.2° 2 - compressoren kW en 1 x 125 kW; vriestunnels (365 kW), vriestunnels (1.020 condensors: 1 x 39 kW impigmenttunnel (210 kW), impingment en 3 x 41 kW kW), condensors (162 tunnel (210 kW), frigo TOTAAL: 4.347 kW kW) (200 kW) TOTAAL: 4.760 kW TOTAAL: 6.193 kW 31.000 kg Pac Sachtoklar voor CLP Opslag corrosieve en irriterende 9.640 kg corrosieve en omzetting 0 kg / 2 A producten irriterende 17.3.3.2.a)* kuisproducten TOTAAL 40.640 kg

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 26 van 108

rubrieknr. omschrijving klass Vlareb huidig vergund in aanvraag gewenst e o voor CLP opslag diesel: 1 x omzetting Opslag van schadelijke stoffen 2.000 l en 2 x 400 l 0 liter / 3 - 17.3.6.1°b)* TOTAAL: 2.800 l voor CLP Opslag op lange termijn 600 l motorolie omzetting gezondheidsgevaarlijke 0 liter / 3 - 1.000 l superfloc 17.3.7.1°a)* vloeistoffen en vaste stoffen 17.1.1 Opslag aerosolen / 70 liter 70 liter N.I. N.I. 40 liter 40 liter propaan/butaan, 40 propaan/butaan, 40 Opslagplaatsen voor gevaarlijke liter acetyleen, 120 l liter acetyleen, 120 l 17.1.2.1.1° gassen in verplaatsbare / argon, 100 l stikstof, argon, 100 l stikstof, 3 - recipiënten 80 liter sagox, 80 liter 80 liter sagox, 80 liter zuurstof zuurstof TOTAAL: 440 liter TOTAAL: 440 liter

Brandgevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen : gasolie, diesel, 1 dieseltank: 1.974 1 dieseltank: 1.974 lichte stookolie en gelijkaardige kg, 2 dieseltanks: 2 x kg, 2 dieseltanks: 2 x 17.3.2.1.1.b) vloeistoffen met een vlampunt > / 285,6 kg, 1 3 - 285,6 kg, 1 55 °C met een gezamenlijke mazouttank: 1.260 kg mazouttank: 1.260 kg opslagcapaciteit van 100 kg t.e.m. TOTAAL: 3.805,2 kg 20 ton TOTAAL: 3.805,2 kg 31.000 kg Pac 31.000 kg Pac Sachtoklar, 1.320 kg Sachtoklar, 1.320 kg natriumhydroxide, natriumhydroxide, 1.220 kg 1.220 kg Bijtende vloeistoffen en vaste natriumhypochloriet, natriumhypochloriet, stoffen, met een gezamenlijke 5.000 kg polymeer, 5.000 kg polymeer, 17.3.4.2°a) / 2 A opslagcapaciteit van meer dan 20 120 kg 120 kg ton tot en met 100 ton waterbehandeling waterbehandeling koeltorens, 450 kg koeltorens, 450 kg waterbehandeling RO, waterbehandeling RO, 350 kg peroxide 350 kg peroxide TOTAAL : 39.460 kg TOTAAL : 39.460 kg 31.000 kg Pac 31.000 kg Pac Sachtoklar, 1.190 kg Sachtoklar, 1.190 kg citroenzuur, 350 kg citroenzuur, 350 kg Opslag van schadelijke peroxide, 500 kg peroxide, 500 kg 17.3.6.2°a) / 2 A vloeistoffen en vaste stoffen natriumpyrofosfaat, natriumpyrofosfaat, 200 kg hydraulische 200 kg hydraulische olie olie TOTAAL : 33.420 kg TOTAAL : 33.420 kg Opslag van gevaarlijke producten 4.920 kg diverse 4.920 kg diverse 17.4 1.025 l 3 - in kleine verpakkingen reinigingsproducten reinigingsproducten 19.6.1.a 175 ton in lokaal / / 3 - Opslag van paletten 19.6.1.b / / 350 ton in lokaal 3 - 7 verpakkingslijnen: 6 verpakkingslijnen 7 x 29 kW 23.2.1.a Verpakkingslijnen 6 x 29 kW doosjesverpakkingslijn / 3 - TOTAAL: 174 kW : 29 kW, robotlijn: 10 kW, octobinlijn: 13

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 27 van 108

rubrieknr. omschrijving klass Vlareb huidig vergund in aanvraag gewenst e o kW TOTAAL 255 kW 12 verpakkingslijnen: 12 x 29 kW, doosjesverpakkingslijn : 2 x 29 kW, 2 23.2.2°a / / robotlijnen: 2 x 10 kW 2 O en 2 octabinlijnen: 2 x 13 kW 1 palettiser: 10 kW TOTAAL: 462 kW 190 ton 400 ton folie, 150 ton polyethyleenfolie en PVC-kisten in lokaal 23.3.2.a Opslag van kunststoffen 75 ton PVC-kisten in / 2 - en 20 ton paletten lokaal TOTAAL: 570 ton TOTAAL: 265 ton Laboratoria kwaliteitscontrole en 24.2 1 labo / 1 labo 3 - proefkeuken 29.5.2.1.a Metaalbewerkingsmachines 10 kW / 10 kW 3 O 29.5.7.1.°a)1) Ontvettingsbad voor metalen 60 l 0 liter / 3 O 2 dieselpompen 2 dieselpompen 2 x 80 kW waarvan 50 31.1.1°a) Dieselpompen 2 x 80 kW / % in rekening gebracht 3 - TOTAAL: 160 kW moet worden: TOTAAL: 80 kW 7 verpakkingslijnen: 7 x 29 kW 6 verpakkingslijnen doosjesverpakkingslijn 33.3.1.a 6 x 29 kW : 29 kW, robotlijn: 10 / 3 - TOTAAL: 174 kW kW, octobinlijn: 13 kW TOTAAL 255 kW 12 verpakkingslijnen: Verpakkingslijnen 12 x 29 kW, 2 doosjesverpakkingslijn en: 2 x 29 kW, 2 33.3.2°a) / / 2 - robotlijnen: 2 x 10 kW en 2 octabinlijnen: 2 x 13 kW 1 palettiser: 10 kW TOTAAL: 462 kW 33.4.2.a Opslag karton 350 ton / 700 ton 2 - 39.1.3 Stoomketel waterinhoud 17.775 l / waterinhoud 17.775 l 1 - 3 x warmtewisselaars 5 x warmtewisselaars 39.4.1 Warmtewisselaars stoomoven: 2 x 400 l / stoomoven: 3 x 400 l 3 - en 1 x 650 l en 2 x 650 l

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 28 van 108

rubrieknr. omschrijving klass Vlareb huidig vergund in aanvraag gewenst e o TOTAAL: 1.450 l TOTAAL: 2.500 l

211 kWth, 2.325 kWth 211 kWth, 14.400 kWth 43.1.3 Stookinstallaties op aardgas en 14.400 kWth / en 1.060 kWth 1 A

TOTAAL: 16.936 kWth TOTAAL: 15.671 kWth Opslag voor producten van 45.4.e)1° / / opslag 10 ton vlees 3 - dierlijke oorsprong Installaties voor de verwerking van 45.6.a)1°a) / / 32 kW 3 - zuivelproducten 45.13.a) Aardappelproductielijnen 666,98 kW 681,98 kW 1.026,28 kW 2 - 250 ton aardappelen 570 ton aardappelen Opslag aardappelen en bewerkte 45.14.1 b 7.000 ton bewerkte / 22.500 ton bewerkte 2 - aardappelproducten aardappelproducten aardappelproducten De bewerking en verwerking van dierlijke en plantaardige 135.000 ton afgewerkt grondstoffen al dan niet eerder product per jaar of 45.16.3°b) bewerkt of onbewerkt, voor de / / 1, X** - gemiddeld 376 fabricage van levensmiddelen of ton/dag voeder, zowel in gecombineerde als in afzonderlijke producten Inrichtingen voor het conserveren 135.000 ton afgewerkt van dierlijke en plantaardige product/jaar 45.17.2° producten met een / / 1 O gemiddeld 376 productiecapaciteit van 100.000 ton/dag ton/jaar of meer 384 m³/dag, 105.120 384 m³/dag, 105.120 m³/jaar uit 8 putten m³/jaar uit 8 putten 53.8.3 Grondwaterwinning / 1 - met maximale diepte met maximale diepte 15 m 15 m *rubrieken in bestaande vergunning zijn nog niet aangepast aan nu geldende indeling voor gevaarlijke stoffen **X = inrichting als vermeld in artikel 1, 16°, van titel I van het VLAREM en als vermeld in hoofdstuk II van de richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging)

Rekening houdende met de indelingsrubrieken is het bedrijf ingedeeld als een klasse 1 bedrijf. De procedure die gevolgd moet worden is dan ook de procedure van een inrichting klasse 1, wat betekent dat de milieuvergunning aangevraagd moet worden bij de Deputatie (BD) van de provincie Oost-Vlaanderen.

2.3 Administratieve voorgeschiedenis

De relevante exploitatie- en milieuvergunningen voor het aardappelverwerkend bedrijf worden weergegeven in Tabel 4.

Tabel 4 Relevante exploitatie-, milieuvergunningen en meldingen voor het aardappelverwerkend bedrijf datum overheid onderwerp exploitant einddatum 19/04/1999 CBS opslag en verpakken van diepgevroren aardappelproducten Willequet René en zonen 19/04/2019 07/06/2001 CBS opslag en verpakken van diepgevroren aardappelproducten Willequet René en zonen 19/04/2019 25/03/2004 BD melding van overname Willequet nv /

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 29 van 108

datum overheid onderwerp exploitant einddatum 31/05/2007 BD wijziging exploitatievoorwaarden voor een termijn van 2 jaar Willequet nv 31/05/2009 01/07/2010 BD melding uitbreiding kleine verandering Willequet nv / 01/03/2012 BD melding uitbreiding kleine verandering Willequet nv / naamswijziging van Willequet naar Agristo Nazareth in Belgisch 01/08/2013 / Agristo Nazareth nv / staatsblad definitieve vergunning na proef voor lozing bedrijfsafvalwater en 06/02/2014 BD Agristo Nazareth nv 19/04/2019 winning grondwater uitbreiding van de lozingsdebieten en aanpassing van de 06/02/2014 BD Agristo Nazareth nv 19/04/2019 lozingsnormen 25/02/2015 BD uitbreiding met een hoogbouw vrieshuis Agristo Nazareth nv 19/04/2019 uitbreiding met naverbrander, PAC opslagtank en thermische 14/01/2016 BD Agristo Nazareth nv 19/04/2019 olieketel 16/06/2016 BD aktename MEKV - nabezinker Agristo Nazareth nv 19/04/2019

In de milieuvergunningen werden verschillende bijzondere voorwaarden opgesomd: basisvergunning 19/04/1999:  Teneinde luchtverontreiniging tegen te gaan, wordt in onderstaande paragrafen het verbranden van afvalstoffen verboden: o verbranden van afvalstoffen in open lucht en in gebouwen door middel van verbrandingstoestellen is verboden; o alleen buiten een straal van 100 m omheen bebouwing wordt verbranden van groenafval en snoeihout toegelaten. Onder bebouwing wordt verstaan: eigen woning, stallen, schuren en bedrijfsgebouwen;  Met het oog op het rein houden van waterlopen, grachten, riolen wordt volgende paragraaf opgesteld: o het is verboden vloeistoffen, voorwerpen of materialen, ander dan huishoudelijk afvalwater van welke aard ook in waterlopen, grachten, vijvers of putten of op de oevers ervan en in de riolen te lozen. vergunning 7 juni 2001:  In tegenstelling tot de mogelijke beperking van de exploitatie-uren in de sectorale voorwaarden, mag de inrichting volcontinu worden geëxploiteerd;  Het water afkomstig van de koeler dient te worden hergebruikt voor de wasser, de schiller, de snijder en de blancheur. Het onderzoek naar verder hergebruik van water in het productieproces dient te worden verdergezet;  Het bedrijf dient een bufferbekken, individueel of collectief op het industrieterrein te plaatsen om te vermijden dat bij het optreden van een ernstige storing in de werking van de zuiveringsinstallatie of bij enige calamiteit, niet of voldoende gezuiverd afvalwater in het oppervlaktewater terechtkomt en een negatieve impact op de kwaliteit ervan zou veroorzaken. Wanneer de aanleg van een bufferbekken niet mogelijk is, dient een verzegelde noodaansluiting op de riolering (DWA-leiding Venecoweg) te worden gerealiseerd. Er moet hierbij aan de gestelde voorwaarden voldaan worden;  Het bedrijf dient na te gaan of er in de onmiddellijke omgeving van de winning zettingsgevoelige lagen voorkomen (op basis van de boorbeschrijving of een diepsondering). Indien dit het geval is,

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 30 van 108

dient het risico op ontwatering en inklinking te worden bepaald. Het bedrijf dient de nodige maatregelen te treffen om schade aan gebouwen en/of andere constructies te vermijden;  Voor de laagwaardige toepassingen (condensors, wassers, ontstener en sorteren op glazen aardappelen) dient maximaal gebruik gemaakt te worden van regenwater en/of vijverwater. Indien vijverwater kan gebruikt worden, dient het regenwater afgeleid te worden naar de vijver. Indien geen vijverwater kan gebruikt worden dient een regenwaterberging van minstens 5.000 m³ aangelegd te worden en dient een overloop te worden voorzien naar de RWA-leiding (grachten langs de Venecoweg);  Voor de start van de bouwwerken dient onderzocht in hoeverre de infiltratie van het hemelwater afkomstig van de te verharden oppervlakten in de bodem kan gebeuren (geperforeerde regentank, doorlatende verhardingen, ondergronds buizensysteem…) i.p.v. dit integraal te lozen in de openbare riolering of in een oppervlaktewater;  Om verontreiniging van de watervoerende laag te vermijden dienen de winningsputten bovenaan goed te worden afgesloten. In het bijzonder dient vermeden te worden dat insijpelend regenwater of oppervlaktewater van bovenaf in de winningsputten terechtkomt;  Het bedrijf dient te allen tijde visuele verontreiniging naar het oppervlaktewater toe te vermijden;  Het bepalen en het aanbrengen van de noodzakelijke brandpreventie- en brandbestrijdingsmiddelen gebeurt in overleg met en volgens de richtlijnen van de plaatselijke brandweer;  Tijdens het eerstvolgende plantseizoen dient in overleg met en volgens de richtlijnen van het gemeentebestuur het groenscherm te worden aangelegd rekening houdend met de bepalingen van de afgeleverde bouwvergunningen. Deze aanplant moet voldoende dicht zijn, structuur hebben en bestaan uit streekeigen hoogstammige bomen, struiken en heersters.

Vergunning 6 februari 2014: Lozen van het bedrijfsafvalwater via een waterzuivering op oppervlaktewater (Beerhofbeek):  In afwijking en/of ter aanvulling van de algemene en sectorale milieuvoorwaarden mogen de volgende emissiegrenswaarden niet worden overschreden: parameter norm CZV 125 mg/l – maximaal 70 kg/dag ZS 35 mg/l

Ntot 15 mg/l – 10 kg/dag

Ptot 2,5 mg/l – 1,2 kg/dag Cd 0,0008 mg/l zolang de rapportagegrens hoger is dan de norm geldt de rapportagegrens als norm (2 µg/l) As 0,01 mg/l Cl 700 mg/l – 400 kg/dag geleidbaarheid 3.500 µS/cm Co 6 µg/l – zolang de rapportagegrens hoger is dan de norm, geldt de rapportagegrens als norm (10 µg/l)

V 30 µg/

Se 20 µg/l

nitriet 1 mg/l

monochlooranilines 5 µg/l

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 31 van 108

 de concentraties in het effluent van de niet-nominatief in de vergunning genoemde parameters welke bedoeld zijn in lijst 2C, worden beperkt tot het indelingscriterium opgenomen in art 3 van bijlage 2.3.1 van Vlarem II of bij ontstentenis daarvan tot maximaal 10 maal de detectielimiet;  de gebruikte quaternaire ammoniumzouten dienen biologisch afbreekbaar te zijn zodat ze geen toxiciteit veroorzaken in het effluent;  het bedrijf dient te beschikken over een controle-inrichting die alle waarborgen biedt om de kwaliteit en kwantiteit van het werkelijk geloosde afvalwater te controleren en die inzonderheid toelaat gemakkelijk monsters te nemen van het geloosde water; overeenkomstig art 4.2.5.1.1 van Vlarem I. De controle-inrichting dient uitgerust te worden met een debietsmeet- en bemonsteringsapparatuur (conform bijlage 4.2.5.1);  het bedrijf dient een meetprogramma uit te voeren overeenkomstig art. 4.2.5.3.1 van Vlarem II. De niet vermelde parameters in bijlage 4.2.5.2 van Vlarem II dienen 3-maandelijks bepaald te worden. Een overzicht dient jaarlijks overgemaakt te worden aan de VMM-milieuvergunningen;  het noodaansluitingscontract met Aquafin dient aangepast te worden aan het vergunde debiet.

Maatregelen ter beperking van geurhinder Binnen een termijn van 1 jaar dient een erkend milieudeskundige in de discipline lucht een studie op te maken m.b.t. de geurimpact die veroorzaakt wordt door de activiteiten van de hele inrichtingen. Het voorstel voor de geurstudie dient ter beoordeling worden voorgelegd aan LNE afdeling Milieu-inspectie. Het eindrapport dient ter goedkeuring te worden overgemaakt aan LNE afdeling milieu-inspectie. Vervolgens wordt het eindrapport ter kennisgeving overgemaakt aan de vergunningverlenende overheid, LNE afdeling milieuvergunningen en milieu-inspectie en aan het College van Burgemeester en Schepenen van Nazareth.

Grondwaterwinning  in afwijking van de artikels 5.53.3.1 en 5.53.3.3 van VLAREM II dient elke winningsput te worden uitgerust met een debietsmeter, geplaatst voor het eerste aftappunt van het gewonnen grondwater. Voor winningsputten voorzien van een dompelpomp wordt de debietsmeter geplaatst in de toezichtskamer van de pompput, voor de winningsputten met een bovengrondse pomp onmiddellijk na de pomp. Maandelijks dient de tellerstand van elke debietsmeter genoteerd te worden in een register. De opgepompte debieten moeten worden gerapporteerd via het Integraal Milieujaarverslag (IMJV);  in afwijking van artikel 5.53.2.2 moet in elke winningsput een rechte onvervormbare peilbuis worden voorzien, met een diameter van minstens 25 mm, waarin een peillood kan neergelaten worden voor het meten van het grondwaterpeil;  in afwijking van artikel 5.53.4.6 dient in elke winningsput en in de wettelijk verplichte peilput minimum maandelijks het peil “in werking” en “in rust” te worden opgemeten. De peilen worden genoteerd in een register en gerapporteerd via het Integraal Milieu Jaarverslag (IMJV). Bij het peil in werking wordt ook het ogenblikkelijk debiet genoteerd en bij het peil in rust de duur van de voorafgaande rustperiode;  in afwijking van artikel 5.53.4.3 mag het grondwaterpeil in de winningsputten in geen geval dalen onder de top van de filter. Het maximaal toelaatbaar afpompingsniveau in de winningsputten A en B bedraagt 8 m-mv, in de putten C en D 6 m-mv en in de putten E en F 5 m-mv; er dient vermeden te worden dat het peil in de put onder dit niveau daalt; daarvoor zijn er 2 mogelijkheden, nl.: o er wordt een afslagmechanisme voorzien dat de pomp stillegt wanneer voormeld niveau bereikt wordt;

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 32 van 108

o het debiet van de pomp wordt zo geregeld dat het peil in werking boven voormeld niveau blijft.  in afwijking van artikel 5.53.4.5 van VLAREM II moet de kwaliteit van het opgepompte ruwe grondwater minstens 2 x per jaar worden geanalyseerd. De staalnames dienen afwisselend te gebeuren in 1 van de 6 winningsputten. Het grondwaterstaal moet rechtstreeks uit de boorput worden genomen. Gemengde stalen zijn niet toegelaten. De stalen grondwater moeten door het laboratorium zelf worden genomen. Op het analyseformulier moet eveneens worden vermeld uit welke boorput het staal afkomstig is.  de volgende parameters moeten worden bepaald; pH, elektrische geleidbaarheid (in µS/cm), temperatuur, totale hardheid (in °F), tijdelijke hardheid (in °F), alkaliniteit t.o.v. methyloranje, alkaliniteit t.o.v. fenolftaleïne, en tevens minstens de volgende ionen (in mg/l); 2- - - - 3- 2- - - - Anionen: SO4 , NO3 , NO2 , Cl , PO4 , CO3 , OH , F , HCO3 , 2+ + + 2+ + 2+ 2+ 3+ Kationen: Ca , Na , NH4 , Fe , K , Mg , Mn , Fe De ionenbalans moet hierbij in evenwicht zijn; d.w.z. dat de fout op de ionenbalans maximum 5% mag bedragen. Deze analyses dienen bovendien aangevuld te worden met een onderzoek inzake de bacteriologische kwaliteit op volgende parameters: totale kiemen bij 37°C/ml, totale colibacteriën/100 ml, fecale colibacteriën/100 ml, fecale streptokokken/100 ml. De resultaten van de grondwateranalyses moeten worden gerapporteerd via het IMJV.  om verontreiniging van de watervoerende laag te vermijden dienen de winningsputten bovenaan goed te worden afgesloten. In het bijzonder dient vermeden te worden dat insijpelend regenwater of oppervlaktewater van bovenaf in de winningsputten terechtkomt;  de buiten dienst gestelde winningsputten dienen te worden opgevuld overeenkomstig de code van goede praktijk voor boren, exploiteren en afsluiten van boorputten voor grondwaterwinning opgenomen in bijlage 5.53.1 in Vlarem II.

Lozen van chloorhoudend bedrijfsafvalwater in de riolering  In afwijking en/of ter aanvulling van de algemene en sectorale milieuvoorwaarden mogen de volgende emissiegrenswaarden niet worden overschreden: o Cl: 10.000 mg/l – 500 kg/dag; o AOX: 2 mg/l.  Een minimale bufferopvang van 20 m³ dient voorzien te worden;  De concentraties in het effluent van de niet-nominatief in de vergunning genoemde parameters welke bedoeld zijn in lijst 2C, worden beperkt tot het indelingscriterium opgenomen in art 3 van bijlage 2.3.1 van Vlarem II of bij ontstenis daarvan tot maximaal 10 maal de detectielimiet;  Het bedrijf dient te beschikken over een controle-inrichting die alle waarborgen biedt om de kwaliteit en kwantiteit van het werkelijke geloosde afvalwater te controleren en die inzonderheid toelaat gemakkelijk monsters te nemen van het geloosde water, overeenkomstig art. 4.2.5.1.1. van Vlarem I.

Vergunning 25 februari 2015  De bestaande haag dient maximaal doorgetrokken. Voor het overige volstaat het aangeplante groenscherm voor een voldoende integratie van het bedrijf in het landschap. De exploitant zorgt voor een verdere instandhouding van het groenscherm waarbij afgestorven planten en struiken worden vervangen;

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 33 van 108

 Het bepalen en het aanbrengen van de noodzakelijke brandpreventie- en brandbestrijdingsmiddelen gebeurt in overleg met en volgens de richtlijnen van de plaatselijke brandweer;  Het hemelwater afkomstig van het dak van de bedrijfsgebouwen dient opgevangen te worden in een hemelwaterput(ten) van ten minste 650 m³. Het opgevangen hemelwater wordt maximaal gebruikt voor het reinigen van de gebouwen en voertuigen, en andere laagwaardige toepassingen.

Vergunning 14 januari 2016  Het bepalen en het aanbrengen van de noodzakelijk brandpreventie- en brandbestrijdingsmiddelen gebeurt in overleg met en volgens de richtlijnen van de plaatselijke brandweer.

Tabel 5 Stedenbouwkundige vergunningen voor het aardappelverwerkend bedrijf datum onderwerp 19/04/1999 bouwen van een aardappelverwerkend bedrijf 19/03/2001 uitbreiden van een aardappelverwerkend bedrijf 24/09/2001 bouwen van een waterzuiveringsinstallatie 07/07/2004 aanpassen van een bestaande waterzuiveringsinstallatie tot een anaerobe zuivering 29/03/2006 bouwen van een installatie voor waterrecuperatie van een bestaande waterzuiveringsinstallatie 31/05/2006 regulariseren van een conciërgewoning 22/12/2011 plaatsen buffertank voor rioolwater uitbreiden van tankopslag voor plantaardige oliën, water en stoomschillen met pomplokaal aan achterzijde bestaande 18/02/2014 gebouw 06/05/2014 bouwen van een gesloten opslagruimte containers voor gebakken afvalproduct (niet gebouwd) 25/11/2014 slopen van een bestaande hangaar met burelen Venecoweg 14 13/01/2015 aanleg van tijdelijke verharding (overkant van de weg) 20/01/2015 nieuwbouw diepvriesopslag, emballageopag en facilitaire gebouwen 24/02/2015 inbuizen gracht (geen bouwaanvraagdossier, wel goedkeuren via officieel schrijven) 30/03/2015 openen van gevel aardappelontvangst en constructie luifel plaatsen van een hoogspanningscabine en een nabezinkingsbekken, het uitbreiden van een elektriciteitslokaal en het 25/04/2016 plaatsen van mengborders en transportborders in productiehal

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 34 van 108

2.4 Randvoorwaarden

In Tabel 6 en Tabel 7 wordt een overzicht gegeven van de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden. Tevens wordt aangegeven of deze relevant zijn voor het project.

Tabel 6: Juridische randvoorwaarden juridische randvoorwaarden inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (relevante MER discipline) gewestplan geeft de bestemming en het gebruik van de ja het bedrijf is volgens het gewestplan gelegen in gebied voor gronden in Vlaanderen weer milieubelastende industrieën // (situering project) bijzondere plannen van aanleg geeft de bestemming en het gebruik van de neen er zijn geen BPA’s van toepassing op het bedrijf // (algemeen gronden in Vlaanderen weer waarvan de relevant) bestemming is veranderd t.o.v. de gewestplannen Vlarem I bepaalt de modaliteiten met betrekking tot ja het project omvat vergunningsplichtige activiteiten // (beschrijving exploitatie en/of verandering van de meldings- en project) vergunningsplichtige inrichtingen Vlarem II bevat milieukwaliteitsnormen en algemene en ja het project omvat activiteiten die dienen te voldoen aan de sectorale milieuvoorwaarden met betrekking tot voorwaarden van Vlarem II // (beschrijving project) o.a. ligging en exploitatie van inrichtingen Vlarem III bevat de bijkomende algemene en sectorale ja het bedrijf wordt in de toekomst aangeduid als GPBV-installatie en milieuvoorwaarden voor GPBV-installaties dient dus bijkomend te voldoen aan de voorwaarden opgenomen in Vlarem III EU kaderrichtlijn 96/62 inzake vormt de basis voor een nieuw ja het project omvat activiteiten die dienen te voldoen aan deze beoordeling en beheer van luchtkwaliteitsbeleid binnen de Europese Unie. Richtlijn Lucht // (discipline lucht) luchtkwaliteit + dochterrichtlijnen Globaal kader waarmee EU luchtkwaliteit 1999/30, 2000/69, 2002/3, beoordeelt en beheert 2004/107. De voorgaande richtlijnen zitten vanaf 21 mei 2008 vervat in de Europese Richtlijn Lucht 2008/05.EG grondwaterdecreet vaststellen principes inzake bescherming en beheer ja er is een grondwaterwinning aanwezig op de site // (discipline van grondwater bodem en grondwater) wetgeving i.v.m. waterlopen regelt o.m. de voorwaarden voor lozing afvalwater, ja het gezuiverd water wordt geloosd in de Beerhofbeek // (discipline hemelwater en de captatie van oppervlaktewater oppervlaktewater) milieukwaliteitsnormen vastleggen van de normen waaraan de kwaliteit van ja het gezuiverd water wordt geloosd in de Beerhofbeek // (discipline oppervlaktewater/aanduiding oppervlaktewateren dienen te voldoen oppervlaktewater) bestemming oppervlaktewater Decreet integraal waterbeleid vastleggen doelstellingen en instrumenten m.b.t. ja het project omvat waterverbruik // (projectbeschrijving, discipline integraal waterbeleid water) uitvoeringsbesluit van de het besluit geeft de lokale provinciale en neen om de gewenste uitbreiding te verkrijgen worden geen bijkomende Watertoets gewestelijke overheden, die een vergunning gebouwen of verhardingen voorzien // (projectbeschrijving,

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 35 van 108

juridische randvoorwaarden inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (relevante MER discipline) moeten afleveren, richtlijnen voor de toepassing discipline grondwater, fauna en flora, mens en oppervlaktewater) van de Watertoets KB tot afbakening van de dit KB legt de risicozones voor overstromingen vast; ja de site is niet gelegen in overstromingsgevoelig gebied // (discipline risicozones voor overstroming deze zones zijn een combinatie van zowel de oppervlaktewater) (20/07/2006) gemodelleerde overstromingsgebieden als de recent overstroomde gebieden Ruimtelijke ordening en beschrijft de wetgeving die van toepassing is bij neen in kader van voorliggend project wordt geen bijkomende stedenbouw het “bouwen” van infrastructuren infrastructuur voorzien // (algemeen relevant) Stedenbouwkundige verordening de verordening bevat minimale voorschriften voor neen in kader van voorliggend project wordt geen bijkomende inzake hemelwaterputten, de lozing van niet-verontreinigd hemelwater, infrastructuur voorzien // (discipline oppervlaktewater) infiltratievoorzieningen, … afkomstig van verharde oppervlakken. Het algemeen uitgangsprincipe hierbij is dat hemelwater in eerste instantie zoveel mogelijk gebruikt wordt. In tweede instantie moet het resterende gedeelte van het hemelwater worden geïnfiltreerd of gebufferd, zodat in laatste instantie slechts een beperkt debiet vertraagd afgevoerd wordt. Decreet Natuurbehoud (met Vogel- regelt de bescherming, ontwikkeling, beheer en neen binnen een straal van 3 km rondom de site zijn geen Natura 2000- of en Habitatrichtlijn) herstel van de natuur en natuurlijke milieus. Legt VEN-gebieden gelegen // (discipline lucht, fauna en flora) verbods- en gebodsbepalingen voor handelingen in VEN-gebied, vogelrichtlijngebied en habitatrichtlijngebied, alsmede de verplichting tot het uitvoeren van een habitatstoets m.b.t. speciale beschermingszones Bosdecreet regelt behoud, bescherming, aanleg en beheer van neen in de onmiddellijke omgeving zijn geen bossen aanwezig // bossen. Regelt ook kappingen, (discipline fauna en flora) vergunningsvoorwaarden en compensaties Bescherming archeologisch regelt de bescherming, het behoud en de neen in kader van voorliggend project worden geen infrastructuurwerken patrimonium instandhouding, het herstel en het beheer van het voorzien // (discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologisch patrimonium archeologie) Onroerenderfgoeddecreet en overkoepelende regelgeving voor monumenten, ja het bedrijf kan een invloed uitoefenen op het omliggend landschap. Onroerenderfgoedbesluit stads- en dorpsgezichten, landschappen en In de onmiddellijke omgeving van het bedrijf komen enkele archeologie elementen voor die opgenomen zijn op de lijst met Bouwkundig Erfgoed // (discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie) Bodemdecreet en Vlarebo vaststellen van kwaliteitsnormen voor bodem en ja op het bedrijf zijn verschillende inrichtingen aanwezig die grondwater, regeling uitvoeren van onderzoeken en bodemonderzoeksplichtig zijn // (discipline bodem en grondwater) sanering van gronden Materialendecreet en Vlarema regelt het duurzaam beheer van materiaal- ja op het bedrijf worden afvalstoffen geproduceerd

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 36 van 108

juridische randvoorwaarden inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (relevante MER discipline) kringlopen en afvalstoffen. Eén van de // (projectbeschrijving) basisprincipes in het Materialendecreet is een duidelijke prioriteitsvolgorde voor de omgang met materialen, en niet alleen afvalstoffen. De voorkeur gaat uit naar hergebruik, recyclage en nuttige toepassing; het storten van afval wordt als laatste optie gezien Besluit energieplanning bedrijven met een groot energieverbruik (jaarlijks ja het jaarlijks energieverbruik op de site bedraagt meer dan 0,1 PJ. primair verbruik > 0,1 PJ) worden verplicht om Het bedrijf wordt bijgevolg aangeduid als energie-intensieve rationeel om te gaan met energie; in bepaalde inrichting. Er werd hiertoe een energieplan opgesteld // gevallen dient een energieplan of een (projectbeschrijving) energiestudie opgemaakt te worden Zoneringsplan geeft weer in welke zuiveringszone een woning ja de inrichting is gelegen in centraal gebied volgens de gelegen is en werd opgesteld in samenwerking zoneringsplannen // (discipline water) tussen de gemeente en de VMM in de periode 2006 – 2008

NEC-richtlijn impliceert het opnemen van bindende ja het project geeft aanleiding tot emissies van SO2, VOS en NOx, deze

emissieplafonds voor SO2, NOх, VOS en NHз in zullen beschouwd worden in het MER // (discipline lucht) Vlarem II (emissie-reductieprogramma’s, zie Vlarem II) Verordening (EG) nr. 852/2004 bevatten voorschriften en procedures om de ja op het bedrijf worden voedingsmiddelen verwerkt en dient aldus inzake levensmiddelenhygiëne en voedselveiligheid te garanderen voldaan te worden aan de eisen inzake levensmiddelenhygiëne // K.B. van 13/07/2014 betreffende algemeen relevant levensmiddelenhygiëne Legionellabesluit (11/06/2004) en Dit besluit heeft als doel de preventie tegen de ja er dient een legionella-bestrijdingsplan aanwezig te zijn voor de MB 11/06/2004 + wijzigingen veteranenziekte of legionellose, het vermijden van condensors // (discipline mens) 02/2007 het risico op verspreiding, groei en besmetting van de bacterie Beste beschikbare technieken (BBT) inventariseert informatie in verband met ja in het MER zal het van toepassing zijnde productieproces getoetst milieuvriendelijke technieken, evalueert per worden aan de BBT voor het aardappel-, groenten- en bedrijfstak de Beste beschikbare technieken (BBT) fruitverwerkend nijverheid // (projectbeschrijving) en formuleert BBT-aanbevelingen naar de Vlaamse overheid en bedrijven Richtlijn Industriële Emissies (RIE) verplicht de lidstaten van de EU om grote ja deze richtlijn is de opvolger van de huidige Integrated Pollution milieuvervuilende bedrijven te reguleren middels Prevention and Control(IPPC)-richtlijn op. De RIE omvat naast de een integrale vergunning gebaseerd op de beste IPPC- richtlijnen nog zes andere richtlijnen (de Richtlijn grote beschikbare technieken (BBT). Deze verplichting is stookinstallaties, de Afvalverbrandings-richtlijn, de overgenomen in titel I van VLAREM, Artikel 41bis Oplosmiddelenrichtlijn en drie Richtlijnen voor de titaniumdioxide- industrie). De IPPC-richtlijn verplicht de EU-lidstaten om grote emissies naar water, lucht en bodem van bedrijven te reguleren.

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 37 van 108

juridische randvoorwaarden inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (relevante MER discipline) voor inrichtingen die in de vierde kolom van de indelingslijst met de letter X zijn aangeduid gelden bijkomend de volgende bepalingen : 1° de vergunningsvoorwaarden worden door de bevoegde overheden geregeld getoetst en zo nodig ambtshalve overeenkomstig de procedure vermeld in artikel 45 bijgesteld; voor de bestaande GPBV-installaties gebeurt een eerste toetsing uiterlijk vóór 30 oktober 2007; 2° een toetsing vindt in ieder geval plaats als : a) de door de installatie veroorzaakte verontreiniging van dien aard is dat de bestaande emissiegrenswaarden in de vergunning gewijzigd of nieuwe emissiegrenswaarden opgenomen moeten worden; b) belangrijke veranderingen in de beste beschikbare technieken een significante beperking van de emissies zonder buitensporige kosten mogelijk maken; c) bedrijfsveiligheid van het proces of de activiteit de toepassing van andere technieken vereist; d) nieuwe wettelijke bepalingen zulks vereisen Door de herziening van de IPPC-richtlijn zullen de vergunningen moeten aangepast worden aan de BBT-conclusies opgenomen in een BREF binnen een periode van 4 jaar na de publicatie van een herziene BREF // (algemeen relevant)

Tabel 7 Beleidsmatige randvoorwaarden beleidsmatige randvoorwaarden inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (relevante MER discipline) Ruimtelijk Structuurplan geeft een visie op de ruimtelijke ontwikkeling van ja algemeen relevant in Vlaanderen. In dit structuurplan is Vlaanderen Vlaanderen en legt de krachtlijnen vast van het Nazareth geselecteerd als een specifiek economisch ruimtelijk beleid van de toekomst knooppunt, waarbij een maximale bundeling van de economische activiteiten binnen een afgebakend gebied voorop gesteld wordt // (situering project) Provinciaal Ruimtelijk geeft een visie op de ruimtelijke ontwikkeling van de ja algemeen relevant in Oost-Vlaanderen. Ook in het Structuurplan Provincie Oost-Vlaanderen en legt de krachtlijnen vast provinciaal ruimtelijk structuurplan wordt Nazareth van het ruimtelijk beleid van de toekomst geselecteerd als specifiek economisch knooppunt // (situering project) Gemeentelijk Ruimtelijk het Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan geeft het ja algemeen relevant in Nazareth// (situering project) Structuurplan Nazareth kader voor het gemeentelijk ruimtelijk beleid weer. Het ruimtelijk structuurplan geeft zelf geen regels of voorschriften voor een concreet perceel. Het geeft wel de algemene voorwaarden waaraan die voorschriften moeten voldoen.

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 38 van 108

beleidsmatige randvoorwaarden inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (relevante MER discipline) Vlaams Klimaatbeleidsplan 2013- bevat een overkoepelend luik en twee deelplannen: ja algemeen geldend voor België en Vlaanderen // 2020  het Vlaams Mitigatieplan om de uitstoot van (discipline lucht) broeikasgassen te verminderen;  het Vlaams Adaptatieplan om de effecten van de klimaatsverandering in Vlaanderen op te vangen Gemeentelijk Mobiliteitsplan geeft aan de krachtlijnen en de verantwoordelijkheden ja in het mobiliteitsplan van Nazareth is ondermeer een Nazareth van de gemeentelijk beleid voor de geïntegreerde acties categorisering van de straten opgenomen // (discipline m.b.t. mobiliteit op korte, middellange en lange termijn mens-mobiliteit) Vlaams milieubeleidsplan 2011 - bepaalt het milieubeleid dat het Vlaams Gewest, ja in het Vlaamse milieubeleidsplan 2011 – 2015 2015 alsmede provincies en gemeenten in aangelegenheden (goedgekeurd op 27 mei 2011) worden acht grote van gewestelijk belang, dient te voeren uitdagingen onderscheiden, die op lange termijn richtinggevend zullen zijn voor Vlaanderen. De langetermijnuitdagingen worden verder gedetailleerd en omgezet in plandoelstellingen, themabeleid en vernieuwende maatregelen, waarbij een aantal prioritaire onderwerpen aan bod komen. In afwachting van een goedgekeurd Vlaams milieubeleidsplan 2016 – 2020 wordt voorgaand milieubeleidsplan aangehouden// (discipline lucht, geluid, oppervlaktewater) Provinciaal milieubeleidsplan bepaalt het milieubeleid dat de provincie dient te ja algemeen relevant in Oost-Vlaanderen // (discipline voeren, binnen de beleidslijnen oppervlaktewater, lucht, geluid en mens) van het gewestelijk plan Gemeentelijk beleidsplan 2014 - let de krachtlijnen vast van het gemeentelijk beleid, ja het beleid van de gemeente wordt in 4 thema’s 2019 waaronder milieu- en natuurbeleid samengevat, namelijk aandacht, beleving, cirkels en dialoog. De voor dit project meest relevante beleidslijnen stelen het volgende: - gezondheid en veiligheid van de bevolking bevorderen; - ontwikkelen als een ecologisch duurzame gemeente; - kwaliteit van het oppervlaktewater verbeteren; - ruimte geven aan duurzame mobiliteit // (alle disciplines) Gemeentelijk beoogt een doorgedreven natuurbeleid in de gemeente neen er zijn geen directe maatregelen of beperkingen van natuurontwikkelingsplan (GNOP) op zowel korte als lange termijn; het actieplan vormt toepassing op het project // (discipline fauna en flora) daarbij de uitvoering Waterbeleidsnota de waterbeleidsnota legt de krachtlijnen vast van de ja thema’s zoals waterkwaliteit en duurzaam watergebruik visie van de Vlaamse Regering op het integraal zijn relevant in het kader van het project // (discipline waterbeleid in het Vlaamse Gewest. oppervlaktewater) (deel)bekkenbeheerplan in Vlaanderen zijn de stroomgebieden onderverdeeld in ja de site is gelegen in het ‘Boven-Scheldebekken’ van het

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 39 van 108

beleidsmatige randvoorwaarden inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (relevante MER discipline) elf bekkens, waarbij de waterbeheersplanning vorm stroomgebied ‘Schelde’. Meer specifiek is de site gelegen krijgt in de bekkenbeheersplannen. Dit vormt een in het deelbekken ‘Scheldemeersen’. In de onmiddellijke allesomvattend plan, die aandacht heeft voor de omgeving van het bedrijf zijn geen acties binnen dit kwaliteits- en kwantiteitsaspacten van zowel beheerplan gepland // (discipline water en bodem) oppervlakte- als grondwater. Ook de gebruiksfuncties van water en de ecologie komen aan bod Landschapsatlas geeft aan waar historisch gegroeide landschapstructuur neen in de omgeving van de site zijn geen relictzones, tot op vandaag herkenbaar gebleven is en duidt deze aan ankerplaatsen, lijn- of puntrelicten gelegen // (discipline als relicten en/of ankerplaatsen landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie) Visiedocument ‘De weg naar een in dit visiedocument worden maatregelen en acties ja de bedrijfsactiviteiten veroorzaken een specifieke geur, duurzaam geurbeleid’ voorgesteld om de voor Vlaanderen gestelde die onder bepaalde omstandigheden waarneembaar zijn doelstellingen te kunnen halen. in de omgeving

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 40 van 108

3 Projectbeschrijving

3.1 Verantwoording project

Voorliggend project omvat de aanvraag voor een uitbreiding van de productiecapaciteit van het bestaand aardappelverwerkend bedrijf Agristo voor de site te Nazareth. Momenteel is het bedrijf vergund voor een productiecapaciteit van 85.000 ton/jaar. Om echter aan de stijgende vraag naar aardappelspecialiteiten te kunnen voldoen wenst het bedrijf de productiecapaciteit uit te breiden naar 135.000 ton/jaar.

Volgende deelfasen kunnen onderscheiden worden om de uiteindelijk gewenste situatie te bereiken: - korte termijn (binnen 1 - 2 jaar – niet MER-plichtig, geen stijging productiecapaciteit, vergunning in aanvraag) o ombouw oud vrieshuis + verplaatsen 5 verpakkingslijnen en 1 doosjeslijn: eerste uitbreiding met 1 robotlijn, 1 octabinlijn en 2 extra verpakkingslijnen in voormalige vrieshuis; o bijplaatsen nieuwe voorlijn snippers in productiehal, verwijderen voorlijn 2 (snippers) in productieruimte; - langere termijn (binnen 2 - 6 jaar): o bijplaatsen nieuwe voorlijn 2 (pureelijn), bijplaatsen gratin lijn, oven, spiraalvriezer in oude verpakkingshal, plaatsen frigo in oude verpakkingshal (ammoniakkoeling), bijplaatsen 2de schillijn met trommelwasser, stoomschiller, stoomschilcondensor, nawasser en visuele sortering (verwachte productiecapaciteit: 94.750 ton/jaar); o verwijderen productielijn 4 (oven + spiraalvriezer) en vervangen door grotere oven (6 -> 8 ton/u) en grotere spiraalvriezer (verplaatsen naar oude verpakkingsruimte) (verwachte productiecapaciteit: 111.450 ton/jaar); o verwijderen productielijn 3 (oven + spiraalvriezer) en vervangen door grotere oven op stoom (2,5 -> 4 ton/u) en grotere spiraalvriezer (verwachte productiecapaciteit: 120.950 ton/jaar); o verwijderen productielijn 2 (oven + spiraalvriezer) en vervangen door grotere oven (2,5 -> 5 ton/uur) + spiraalvriezer (verwachte productiecapaciteit: 130.250 ton/jaar); o verwijderen productielijn 1 (oven + spiraalvriezer) en vervangen door grotere oven op stoom (2 -> 3 ton/uur) en grotere spiraalvriezer + vervangen productlijn 0 (vriestunnel voor puree) door vriestunnel met hogere capaciteit (verwachte productiecapaciteit: 135.000 ton/jaar); o uitbreiding met 1 doosjeslijn en plaatsen van automatische palletiser

De uitbreiding is gewenst om aan de groeiende vraag naar diepgevroren aardappelproducten te kunnen blijven voldoen en om de marktpositie van het bedrijf verder te verstevigen. Daarnaast wordt het bestaande machine-arsenaal deels vernieuwd. Zo worden de ovens die nu nog met behulp van thermische olie werken vervangen door ovens die op stoom werken. De aanvraag die momenteel lopende is, heeft vooral een uitbreiding in verpakkingslijnen als onderwerp en beoogd geen capaciteitsuitbreiding. Deze is noodzakelijk omdat er meer specialiteiten geproduceerd worden.

Er wordt tevens een vroegtijdige hernieuwing van alle rubrieken aangevraagd. Dit is mogelijk door de grote investering die met de geplande uitbreiding gepaard gaat. Vlarem stelt dat de aanvraag

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 41 van 108

tot het hernieuwen van een milieuvergunning moet gebeuren tussen 18 en 12 maanden voor de vervaldatum van de huidige milieuvergunning. Er geldt evenwel een afwijking voor oudere vergunningen en in het geval van belangrijke wijzigingen. In de praktijk geldt hierbij als criterium de omvang van de geplande investering, o.a. een wezenlijke uitbreiding van de gebouwen of de plaatsing van een volledig nieuwe productielijn. In voorliggend geval wordt om de uitbreiding te realiseren verschillende lijnen bijgeplaatst of vervangen.

3.2 Constructiefase

De gewenste uitbreiding zal binnen de bestaande bedrijfsinfrastructuur plaatsvinden. Er wordt dus geen constructiefase voorzien.

3.3 Procesbeschrijving

Een grondplan van de site wordt weergegeven in Bijlage 7. Het proces kan opgeslitst worden in de verwerking van aardappelen en de waterzuivering.

3.3.1 Productieproces Op de site zullen aardappelen verwerkt worden tot aardappelspecialiteiten (aardappelpuree, pomme dauphines, pomme duchesse, kroketten, aardappelnootjes, aardappelkoek…). Een schematische voorstelling van het productieproces wordt weergegeven in Bijlage 8a. In Bijlage 8b wordt het productieproces in de gewenste situatie voorgesteld. Het proces blijft in grote lijnen gelijk, maar er zullen nieuwe specialiteiten kunnen geproduceerd worden (vb. gratin, jacket potatoes…). Daarnaast zullen verschillende bestaande machines vervangen worden door machines met een grotere capaciteit (vb. ovens en vriezers) of worden bijkomende machines geplaatst (vb. trommelwasser, stoomschilcondensor, verpakkingslijnen…).

Aardappelontvangst Op deze site worden enkel voorgewassen aardappelen aangeleverd. Vooraleer ze opgeslagen en verdeeld worden over 6 wachtbunkers worden de aardappelen ontdaan van aarde, loof en kleine aardappelen. Vanuit de wachtbunkers gaan de aardappelen naar de schilruimte met behulp van transportbanden. Hier worden de aardappelen in een eerste stap ontdaan van stenen en worden ze gewassen met behulp van een trommelwasser. Daarna komen de aardappelen terecht in de stoomschiller. Hier wordt met behulp van stoom onder hoge druk en vervolgens ontluchting de schil van de aardappelen verwijderd. Na het schillen worden de aardappelen afgeborsteld en nagewassen. Vervolgens gebeurt een laatste visuele sortering op kwaliteit en een controle op vreemd materiaal, zoals houtstukjes, loof….

Na de controle zijn de aardappelen klaar om verpompt te worden naar de vier voorlijnen in de productiehal.

In de gewenste situatie wordt een bijkomende trommelwasser, stoomschiller (+ stoomschilcondensor) en optisch sorteerder (voor de visuele sortering) voorzien. Het proces op zich verandert niet ten opzichte van de gewenste situatie, de capaciteit zal echter wel groter zijn.

Productiehal Er zijn in totaal vijf voorlijnen aanwezig in de productiehal, waarvan vier de geschilde aardappelen als grondstof hebben en een vijfde lijn met aardappelvlokken gevoed wordt.. Op de voorlijnen worden de aardappelen ofwel gesneden, geblancheerd, gekookt en tot puree verwerkt, ofwel gesneden, geblancheerd, gekoeld en gerapst. Afhankelijk van het type eindproduct worden na de voorlijn ingrediënten toegevoegd, wordt het product in vorm gebracht en eventueel van paneermeel voorzien. In een aantal toepassingen

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 42 van 108

gebeurt nog een voorbakken in één van de 5 ovens voor o.a. korstvorming. Wat de ovens betreft zijn er per oven twee afzuigpunten voorzien (één bij de ingang en één bij de uitgang). De afgezogen lucht wordt via bakdampcondensors naar de naverbrander gestuurd.

Het eindproduct wordt in een van de 6 snelvriestunnels ingevroren.

In de gewenste situatie zal een nieuwe snipper voorlijn (ook wel Rösti-lijn of Hashbrown-lijn genoemd) met hogere capaciteit geplaatst worden. Daarnaast wordt de bestaande snipper voorlijn verwijderd en komt op deze locatie een nieuwe pureelijn. Bijkomend wordt een gratinlijn voorzien. Het proces voor deze nieuwe lijnen is in grote lijnen dezelfde als deze van de bestaande voorlijnen. Wat de productielijn (ovens + vriezers) zelf betreft worden 4 lijnen vervangen door een lijn met hogere capaciteit, waarbij de twee ovens die nu nog werken met behulp van thermische olie vervangen zullen worden door ovens op stoom. De bestaande vriestunnel (voor het invriezen van puree) zal vervangen worden door een vriestunnel met hogere capaciteit. Daarnaast wordt een nieuwe productielijn bijgeplaatst (oven + spiraalvriezer). De processen zullen in grote lijnen dezelfde zijn als de bestaande processen.

Verpakkingshal Het diepgevroren eindproduct wordt verpakt in één van de 6 verpakkingslijnen. Voor het verpakken van het eindproduct gebeuren nog wegingen, codering van de zakken, lekdetectie van de zakken en metaaldetectie. Wanneer de zakken de testen goed hebben doorstaan, worden ze verder verpakt in dozen. Deze dozen worden automatisch gestapeld op een pallet, waarna de volle palletten worden gewikkeld.

In de gewenste situatie zullen alle bestaande verpakkingslijnen (6 stuks) verplaatst worden en zes nieuwe ‘gewone’ verpakkingslijnen bijgeplaatst worden. Daarnaast wordt de afdeling uitgebreid met twee robotlijnen, twee doosjeslijnen, twee octabinlijnen en één autmatische palettiser.

Vrieshuis In afwachting van de expeditie worden de gewikkelde palletten in het vrieshuis gestockeerd bij een temperatuur van –18 °C. In 2015 werd een nieuw vrieshuis gebouwd. Het betreft een volautomatisch hoogbouwmagazijn ter vervanging van het manuele vrieshuis.

3.3.2 Waterzuivering In zowat elke productiestap wordt water aangewend. Dit water wordt gezuiverd in de bedrijfseigen waterzuiveringsinstallatie, alvorens het geloosd wordt op de Beerhofbeek. De waterzuiveringsinstallatie bestaat in grote lijnen uit een voorzuivering, een anaerobie en een aerobie.

Het afvalwater gaat naar een centrale pompput en wordt van hieruit naar de voorzuivering gestuurd. De voorzuivering bestaat uit een zeefbocht, influentbuffer, flotatie en een bufferbekken. In de voorzuivering wordt met behulp van de zeef de grove deeltjes verwijderd. In de flotatie wordt ondermeer grijs zetmeel en andere kleine zwevende deeltjes verwijderd. Na de voorzuivering gaat het water ofwel naar de anaerobie (ongeveer 70 %) ofwel naar de aerobie (ongeveer 30 %).

De anaerobie bestaat uit een UASB-reactor (Upflow Anaerobic Sludge Blanket), waarin de aanwezige slibgranulen bij afwezigheid van zuurstof de vuilvracht in het water afbreken tot biogas. Door middel van een driefasen afscheider wordt het gas, water en de slibgranulen van elkaar gescheiden. Het biogas wordt momenteel afgefakkeld. Er wordt onderzocht of het biogas

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 43 van 108

kan aangewend worden voor andere toepassingen, bvb de naverbrander. Het water gaat van de anaerobie naar de aerobie.

De aerobie (Sequential Batch Reactor of SBR) bestaat uit een denitrificatiebekken en twee beluchtingsbekkens. In het denitrificatiebekken gebeurt stikstofverwijdering door nitraat om te zetten in stikstofgas (N2). In de beluchtingsbekkens wordt zuurstof afgebroken tot CO2 en wordt nieuw slib gevormd. Daarnaast wordt ammoniakale stikstof omgezet in nitraat. Er bestaat een wisselwerking tussen het denitrificatiebekken en de beluchtingsbekkens.

Na het doorlopen van de zuiveringscyclus wordt het gezuiverde water afgepompt naar een effluentbekken. Van hieruit wordt het gezuiverde water zoveel mogelijk hergebruikt in het productieproces en dit na passage door een zandfilter en ultrafiltratie (membranen). Het gezuiverde water wordt hergebruikt als voedingswater voor de koeltorens. Het deel van het water dat niet hergebruikt kan worden, wordt vanuit het bufferbekken via een venturi geloosd in de Beerhofbeek.

In de gewenste situatie wordt de waterzuiveringsinstallatie uitgebreid met een nabezinkingsbekken en de SBR wordt omgevormd tot een continu systeem (klassieke waterzuiveringsinstallatie).

3.3.3 Ondersteunende activiteiten Ter ondersteuning van het productieproces vinden verschillende nevenactiviteiten plaats op de site. In eerste plaats vinden doorheen het productieproces verschillende kwaliteitscontroles plaats. Daarnaast worden de verschillende onderdelen ook met een vastgelegde frequentie gereinigd en onderhouden om te voldoen aan interne en externe kwaliteitsvereisten van de voedingssector. Er is tevens een werkplaats aanwezig voor onderhoud en kleine reparaties aan machines.

3.4 Tewerkstelling

De site is 24 uur op 24 en 7 dagen op 7 actief, waarbij gewerkt wordt met een 5 ploegenstelsel. In totaal worden op de site 160,94 fulltime-equivalenten tewerkgesteld. Op weekdagen wordt gewerkt met 3 ploegen, in het weekend met 2 ploegen. De verdeling ziet er ongeveer als volgt uit:

weekdag weekend/feestdag

5 – 13 u 13 – 21 u 21 – 5 u 8 – 17 u 5 – 17 u 17 – 5u arbeiders 35 35 25 10 26 26 bedienden 2 2 2 19 2 1 TOTAAL 37 37 27 29 28 27

In de zomer ligt de productie 2 weken stil en in de winter wordt er 1 week niet geproduceerd. Er zijn in totaal 344 werkdagen per jaar.

Door de gewenste uitbreiding zal het productieproces meer geautomatiseerd worden. Dit brengt met zich mee dat de gewenste uitbreiding geen significante uitbreiding van personeel met zich mee zal brengen. Het huidig aantal werkplaatsen zal wel behouden blijven in de gewenste situatie.

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 44 van 108

3.5 Grondstoffenverbruik

De voornaamste grondstoffen die aangewend worden in het productieproces zijn aardappelen en water. De verbruikte hoeveelheid water wordt onder ‘waterverbruik’ besproken. Jaarlijks wordt in de huidige situatie gemiddeld zo’n 75.000 ton afgewerkt product geproduceerd, in de geplande situatie zal dit maximaal 135.000 ton afgewerkt product zijn.

Naast de voornaamste grondstoffen (water en aardappelen) kunnen in het productieproces ook nog volgende grondstoffen aangewend worden (afhankelijk van gewenste eindproduct):  plantaardige olie (palm- en zonnenbloemolie);  diepvriesgroenten;  bloem;  paneermeel;  batter (soort coating);  eieren;  premixen/specerijen;  melk, melkpoeder en room;  botervet;  kaas (emmental, cheddar);  diepvriesvlees (spek);  antischuim;  pyrofosfaat;  folie;  karton.

Op de site worden ook diesel voor de voertuigen, producten voor de werkplaats, ammoniak voor de koeling en reinigings- en desinfectiemiddelen aangewend. Ook voor de waterzuivering worden diverse chemicaliën aangewend voor onder meer de flotatie, regeneratie van membranen….

3.5.1 Waterverbruik Op de site worden volgende waterbronnen aangewend:  stadswater: sanitair, bluswater, productie en stoomketels;  regenwater: koeltorens;  grondwater: productie en koeltorens;  recupwater: koeltorens.

Inzake stadswater wordt gebruik gemaakt van twee aparte leidingnetten: een eerste voor bluswater en sanitair en een tweede voor de productie en stoomketels. Het bedrijf is vergund voor een grondwaterwinning met een capaciteit van 384 m³/dag en 105.120 m³/jaar. Wegens het reeds hoge opgepompt debiet en de relatief slechte kwaliteit van het opgepompte grondwater, wordt geen uitbreiding van de grondwaterwinning aangevraagd. De bijkomende waterbehoefte door de uitbreiding zal opgevangen worden met behulp van stadswater.

Jaarlijks wordt er zo’n 266.189 m³ water verbruikt op de site (cijfers 2014). Een flowschema van het waterverbruik in 2014 is terug te vinden in Figuur 1.

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 45 van 108

Figuur 1 Flowchart waterverbruik Agristo Nazareth (op basis van cijfers 2014) (*berekende waarde)

Een uitgebreide beschrijving van het watergebruik en –verbruik op de site wordt besproken in de discipline oppervlaktewater.

3.5.2 Energieverbruik Het energieverbruik van 2012, 2013 en 2014 op de site wordt weergegeven in Tabel 8. Voor de omrekening van elektriciteit naar primaire energie wordt rekening gehouden met een omrekeningsfactor van 2,5. Wat diesel betreft wordt uitgegaan van een massadichtheid van 0,87 kg/liter en een calorische waarde van 41,8 kJ/kg.

Tabel 8 Overzicht energieverbruik 2012 2013 2014 elektriciteitsverbruik (MWh/j) 21.110 20.646 22.022 aardgasverbruik (MWh/j) 31.502 34.325 37.524 diesel (liter) -* 44.262** 4.400 totaal primair energieverbruik (PJ/j) 0,30 0,31 0,33 *geen gegevens beschikbaar ** mobiele stoomketel op mazout voor opwarmen anaerobe reactor van januari tot april

In 2013 werd tijdelijk een mobiele stoomketel geplaatst bij de UASB om deze anaerobe reactor tijdens de strenge winter op temperatuur te houden. De stoomketel werkte op mazout, waardoor het mazoutverbruik in 2013 een stuk hoger ligt dan de andere jaren. Het verbruik in 2014 is een normaal verbruik voor de dieselclark. Sinds 2013 wordt de UASB verwarmd met stoom van de eigen stoomketel en is er dus niet langer een mobiele stoomketel nodig om de UASB op temperatuur te houden.

Het energieverbruik bedraagt meer dan 0,1 PJ per jaar en bijgevolg wordt Agristo Nazareth als een energie-intensief bedrijf beschouwd. Een energieplan is momenteel in opmaak en zal in de loop van 2016 worden goedgekeurd.

Agristo Nazareth deed mee aan de auditconvenant en is ook ingetekend op de energiebeleidsovereenkomst.

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 46 van 108

3.5.3 Verbruikte brandstoffen Op de site zijn momenteel drie stookinstallaties aanwezig:

- stookinstallatie van de burelen: 211 kWth;

- brander van de thermische olieketel: 2.325 kWth;

- naverbrander met nageschakelde stoomketel: 14.400 kWth.

Alle stookinstallaties gebruiken aardgas als brandstof. In de gewenste situatie verdwijnt de brander van de thermische olieketel, gezien alle ovens dan op stoom zullen werken. Er wordt wel een nieuwe brander met een vermogen van 1.060 kWth vergund. Dit betreft de fakkel bij de waterzuiveringsinstallatie die reeds aanwezig is, maar tot op heden nog niet in de vergunning was opgenomen.

3.6 Afvalstoffen en nevenstromen

Tijdens het productieproces ontstaan een aantal afvalstoffen en nevenstromen. Deze worden zoveel mogelijk afgesloten en/of overdekt opgeslagen. Het gaat om volgende stromen: - wit zetmeel (bestemming: veevoeding + industriële toepassingen); - stoomschillen en puree (bestemming: veevoeding); - grondbrij (bestemming: landbouw); - aeroob slib + grijs zetmeel (bestemming: vergister); - vetslib (bestemming: vergister); - afgekeurd product, niet geschikt voor veevoeding (bestemming: vergister); - stenen en kluiten; - frituurolie (bestemming: recyclage); - restafval.

3.7 Emissiebronnen

3.7.1 Geuremissiebronnen Mogelijke geurhinder in een aardappelverwerkend bedrijf kan ontstaan tijdens het productieproces en bij het waterzuiveringsproces. In het productieproces worden volgende punten aanzien als de belangrijkste potentiële geuremissiebronnen: - stoomschilcondensor: na het stoomschillen worden de schillen van de aardappelen verwijderd door het schilvat te ontluchten. De vrijgekomen stoompluim gaat naar een stoomschilcondensor, waar zoveel mogelijk warmte gerecupereerd wordt. De resterende lucht die naar buiten gaat kan een gekookte aardappelgeur met zich meebrengen; - bakdampcondensors: de bakdampen afkomstig van de ovens worden afgezogen en gaan eerst over een condensor, de dampen worden vervolgens verbrand in een naverbrander; - naverbrander: de bakdampen worden na de bakdampcondensor verbrand in de naverbrander als geurreducerende maatregel; - ruimteventilatie: de productiehal wordt afgezogen langs de zijkanten van het gebouw (westelijke richting). Sinds 2014 wordt de horizontale stroom afgeleid naar boven, waardoor de lucht verticaal uitgestoten wordt. Dit is een maatregelen genomen tegen geuroverlast.

In het waterzuiveringsproces wordt vooral de UASB-reactor aanzien als potentiële geurbron. Tijdens de anaerobe zuivering van het afvalwater worden organische componenten omgezet in vluchtige vetzuren en amines en wordt er waterstofsulfide en ammoniak gevormd. De vluchtige vetzuren en het waterstofsulfide kunnen een sterk indringende geur veroorzaken. Er zijn kappen

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 47 van 108

aanwezig om de UASB-reactor af te dekken. Deze blijken in praktijk echter de reactor niet luchtdicht te kunnen afdekken.

3.7.2 Broeikasgasemissiebronnen

In de anaerobie van de waterzuivering wordt methaan en CO2 gevormd. Deze stoffen staan gekend als broeikasgassen. Het grootste aandeel van het gevormde methaangas en CO 2 wordt echter afgefakkeld. Het overige deel dat vrij naar de omgeving kan ontsnappen wordt als verwaarloosbaar beschouwd.

3.7.3 Andere luchtemissiebronnen Naast de geur- en broeikasgasemissie is er eveneens emissie van fijn stof en de luchtpolluenten

SO2 (in beperkte mate), CO en NOX op het bedrijf. Deze polluenten zijn voornamelijk afkomstig van de stookinstallaties en verkeersemissies. Algemeen kan gesteld worden dat het aandeel van emissie naar de lucht gering zal zijn.

3.7.4 Geluidsemissiebronnen De potentiële geluidsbronnen worden zoveel mogelijk binnen opgesteld. Sommige bronnen kunnen uit praktische, technische of veiligheidsredenen echter niet binnen geplaatst worden.

In de discipline geluid zal een opsomming van alle relevante geluidsbronnen gebeuren.

3.7.5 Wateremissiebronnen De voornaamste bron van emissie naar (oppervlakte)water toe is de lozing van gezuiverd water in de Beerhofbeek. Dit wordt uitgebreid besproken in de discipline oppervlaktewater. Sanitair afvalwater wordt geloosd op de riolering en ook de concentraatstromen worden geloosd op de riolering.

3.8 Transporten

De site wordt ontsloten op de Venecoweg. Transporten op lange afstand kunnen vanop de Venecoweg via de Karrewegstraat en de Gaversesteenweg (N35) de E17 bereiken. Een inschatting van het aantal transporten is terug te vinden in Tabel 9.

Tabel 9 Inschatting aantal transporten bij Agristo Nazareth inschatting vrachten vrachten / week vrachten / weekend aardappelen 50 12 karton 5 0 folie 5 0 vlokken 2 0 ingrediënten 10 0 chemicaliën zuivering 3 0 olie 4 0 afgewerkt product 90 0 TOTAAL (vrachten / week of weekend) 169 12 gemiddeld (vrachten / dag) 34 6

Alle leveringen en ladingen gebeuren steeds tussen 6 u en 18 u.

Wat het personenvervoer betreft komt de meerderheid van de werknemers per wagen naar het werk (92,5 %). Zo’n 0,8 % komt met de trein, gecombineerd met de fiets (vanuit Gent) of bromfiets/motorfiets werken en een 5,9 % komt met de fiets naar de site (voornamelijk vanuit

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 48 van 108

Deinze). Uit een mobiliteitsenquête afgenomen in 2015 blijkt dat er niet gecarpoold wordt door werknemers van de site. Uit de enquête blijkt verder dat de werknemers heel verspreid wonen. Procentueel zijn de meeste werknemers afkomstig uit Deinze (16,5 %), gevolgd door Kluisbergen (9,1 %) en Oudenaarde (8,3 %).

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 49 van 108

4 Alternatieven en ontwikkelingsscenario’s

4.1 Beschrijving alternatieven

4.1.1 Doelstellingsalternatieven Doelstellingsalternatieven zijn hier niet aan de orde. Het bedrijf wenst gespecialiseerd te blijven in de verwerking van aardappelen.

4.1.2 Locatiealternatieven Agristo Nazareth is gelegen in gebied voor milieubelastende industrieën en vlakbij de E17. De locatie is bijgevolg niet in strijdt met de gewestplanbestemming en kent een goede ontsluiting. De geplande uitbreiding kan binnen de bestaande infrastructuur gebeuren. Het wordt dan ook niet nodig geacht om verdere locatiealternatieven te onderzoeken.

4.1.3 Uitvoeringsalternatieven Onder uitvoeringsalternatieven wordt verstaan: technische ingrepen of maatregelen op het vlak van bedrijfsvoering.

In het MER wordt nagegaan of er uitvoeringsalternatieven voor de inrichting mogelijk zijn. Hiervoor zal ondermeer gebruik gemaakt worden van de BBT-studie voor Aardappelen- (A), Groenten- (G) en Fruit- (F) verwerkende sector (2015).

Tabel 10 Overzicht BBT groente- en fruitverwerkende nijverheid (BBT 1999, herzien in 2015) BBT aan voldaan? beperken van grondstoffen beperken van de verpakking ja doorgedreven stortering van afval ja accurate sorteermachines om grondstofverliezen te beperken ja good housekeeping om het grondstofverlies te beperken ja valorisatie van nevenstromen terugwinnen van zetmeel uit de aardappelverwerkkende industrie ja terugwinnen van olie bij de productie van gefritueerde aardappelproducten ja hergebruik van grondbrij als bodem ja AGF resten valoriseren als dierenvoedsel ja gebruik van polymeren van NIET-petrogene oorsprong in de waterzuivering ja beperken van energieverbruik: hittebehandelingen beperken van de microbiële contominatie tijdens het productieproces ja optimalisatie van de hittebehandeling ja juiste keuze van het type en grootte blancheur en bijhorende technieken ja beperken van energieverbruik: koude keten geautomatiseerde koelhuizen ja goodhouse keeping koeling ja beperken van energieverbruik: stoom minimaliseren van de spui door het continue meten van de geleidbaarheid ja van het condensaat of door gebruik van omgekeerde osmose voor ketelwater gedifferentieerd stoomnet ja

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 50 van 108

BBT aan voldaan? koppelen van de actieve ketel aan de stand-by ketel neen regelmatig onderhouden van ketel, brander en stoomtoestellen ja gebruik van economizer op stoomketel ja beperken van energieverbruik: overig energieverbruik nullast-onderzoek neen planningssoftware om energieverbruik te beperken neen isolatie van leidingen en buffervat voor warm water ja gebruik van zonneboiler neen toepassen van warmtekrachtkoppeling (WKK) en trigeneratie neen gebruik van warmtepomp neen condenserende ketel ja good housekeeping voor het beperken van het energieverbruik ja beperken van geuremissies condenseren van de stoompluim van stoomschillers ja verbranden van frituurdampen ja biofiltratie of biowassing NVT gesloten koeltunnel met indirecte koeling ja afvoeren van emissies via hoge schouw ja good housekeeping geurreductie ja beperken van waterverbruik vaste materialen droog transporteren waar mogelijk waar hygiënisch mogelijk minimaliseren van het gebruik van (on)diep grondwater en maximaliseren wordt hemelwater hemelwatergebruik aangewend rechtstreeks hergebruik van water neen plaats start/stop systemen op watertoevoer ja hergebruik van water na behandeling – zandfiltratie ja neen, wel zandfiltratie en hergebruik van water na behandeling – omgekeerde osmose ultrafiltratie good housekeeping- reiniging algemeen ja verbeteren van de kwaliteit van het geloosde afvalwater beperken van fosfaatlozingen bij aardappelverwerkers ja gebruik van milieuvriendelijke reinigingsmiddelen en ontsmettingsmiddelen ja indikken van de grondbrij met cycloon of in vijver ja juiste afweging maken om stromen richting anaerobe zuivering of vergister ja te sturen beperken van de belasting van de anaerobe zuivering of vergister met ja moeilijk afbreekbaar materiaal verwarmen/koelen van het influent van de anearobe waterzuivering ja, indien nodig biofermentatie neen beperken van de fosfaatlozingen – end-of-pipe – biologische neen, fysico-chemische fosfaatverwijdering fosfaaatverwijdering beperken van de fosfaatlozingen – end-of-pipe – fysico-chemische ja fosfaatverwijdering

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 51 van 108

BBT aan voldaan? beperking van de chloride- en fosfaatlozing door precieze dosering van het neen vlokmiddel – end-of-pipe good housekeeping voor de waterzuivering ja algemene maatregelen geen gecertificeerd milieumanagementsysteem, invoering milieumanagementsysteem wel monitoring energie, nevenstromen, WZI… tijdig vervangen van machines ja beperken geluidsoverlast ja

4.2 Ontwikkelingsscenario’s

Er wordt een verdere uitbreiding van het bedrijventerrein De Prijkels, waarin de inrichting gelegen is, voorzien. De geplande uitbreiding werd voorzien in het PRUP Afbakening kleinstedelijk gebied Deinze, plangebied Prijkels. De uitbreiding heeft invloed op de projectlocatie zelf. Wel worden enkele aanpassingen voorzien die een invloed op het studiegebied kunnen hebben. Zo wordt bij de uitbreiding onder meer ook de herinrichting van het kruispunt Karreweg x N35 voorzien. Voor de uitbreiding werd recent (14/07/2016) een ontheffingsaanvraag aan de m.e.r.- plicht goedgekeurd. Waar nodig zal in de disciplines rekening gehouden worden met de plannen voor het bedrijventerrein. Dit zal voornamelijk van belang zijn voor de discipline Mens-Mobiliteit.

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 52 van 108

5 Ingreep-effect-schema en aandachtspunten

5.1 Ingreep-effect-schema

De voornaamste te onderzoeken effecten zijn:  Geurhinder;  Hinder als gevolg van transport en geluid;  Lozing van afvalwater.

Bovenstaande mogelijke effecten worden momenteel beschouwd als de meest relevante, maar de MER zal zich niet beperken tot enkel deze effecten. In onderstaande ingreep-effect matrix worden alle mogelijke effecten weergegeven.

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 53 van 108

Tabel 11 Ingreep-effect-matrix landschap licht lucht/ oppervlakte- bodem en fauna & bouwkundig ingreep geluid mens warmte energie geur water grondwater flora erfgoed stralingen archeologie aanvoer aardappelen (1) (1) (0) (0) (1) (1) (0) (0) (0) voorbewerking aardappelen (wassen, (1) (1) (1) (1) (1) (1) (0) (1) (1) schillen, sorteren, snijden…) blancheren (0) (0) (1) (1) (0) (0) (0) (1) (1) dipgoot (0) (0) (1) (1) (0) (1) (0) (0) (0) drogen (1) (1) (0) (0) (0) (0) (0) (1) (1) bakken (1) (0) (0) (0) (1) (0) (0) (1) (1) ontvetten (0) (1) (1) (1) (1) (0) (0) (0) (1) invriezen (0) (1) (1) (1) (0) (0) (0) (1) (1) verpakken (0) (0) (0) (0) (0) (0) (0) (0) (0) reinigen (0) (0) (1) (1) (0) (0) (0) (0) (0) afvalwaterzuivering (1) (1) (1) (1) (1) (1) (0) (0) (1) vervoer van grondstoffen, afvalstoffen, (1) (1) (0) (0) (1) (1) (0) (0) (0) afgewerkte producten en nevenstromen aanwezigheid gebouw op zich (0) (0) (0) (1) (1) (1) (1) (0) (0) (0) niet te bestuderen, er wordt geen effect verwacht (1) te bestuderen, er is mogelijk een effect

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 54 van 108

6 Disciplinegerichte aanpak

Afhankelijk van de te verwachten effecten zal een keuze gemaakt worden in welke mate de verschillende disciplines uitgewerkt moeten worden. Zoveel als mogelijk zal hierbij rekening gehouden worden met de cumulatieve effecten. In functie van de effectvoorspelling zullen milderende maatregelen worden voorgesteld.

De verschillende disciplines zullen steeds op een vergelijkbare manier uitgewerkt worden. Er zal een beknopte beschrijving opgesteld worden van de abiotische en biotische referentiesituatie van het studiegebied, zodat een eerste beeld bekomen wordt van de bestaande toestand binnen het studiegebied. Daarna zal een inschatting gemaakt worden van de mogelijke effecten die het project op het studiegebied zal veroorzaken, en dit voor alle situaties. Op basis van deze effectbepaling kan een eindconclusie opgemaakt worden, en waar noodzakelijk bijkomende milderende maatregelen uitgewerkt worden.

6.1 Toelichting gegevensgebruik

Voor de verschillende disciplines wordt aangegeven welke de voornaamste gegevensbronnen zijn die zullen aangewend worden voor de beschrijving van de referentiesituatie van het studiegebied. Tevens wordt eveneens in grote lijnen toegelicht per discipline op welke wijze de referentiesituatie zal beschreven worden.

In het MER wordt gebruik gemaakt van de beschikbare gegevens voor Vlaanderen. Indien in het verdere verloop van het MER blijkt, afhankelijk van de reikwijdte van de effecten, dat deze gegevens te beperkt zijn voor het maken van een goede effectbeoordeling, zullen waar relevant bijkomende gegevensbronnen geraadpleegd worden.

6.2 Afbakening studiegebied

Het projectgebied wordt gedefinieerd als de zone (de gedeeltes kadastrale percelen) waarop de bedrijfsactiviteiten van de exploitatie plaatsvinden. Het invloedsgebied van een afzonderlijke ingreep/effect kan echter ruimer zijn dan het projectgebied.

Bij de afbakening van het studiegebied wordt rekening gehouden met het invloedsgebied van de afzonderlijke ingrepen/effecten met betrekking tot de verschillende disciplines.

6.3 Toelichting referentiesituatie

In de terminologie, die gehanteerd wordt bij de m.e.r., wordt met de referentiesituatie de huidige toestand van het studiegebied bedoeld in het referentiejaar in afwezigheid van het project. Gezien voorliggend MER onder meer als doel heeft om een hervergunning aan te vragen, is de referentiesituatie hier de huidige situatie zonder dat het project verondersteld wordt in exploitatie te zijn.

6.4 Methodiek en significantiekader

Per milieu-effect wordt voor elke discipline weergegeven welke methode en welke bijhorende parameters gebruikt worden om de milieu-effecten te wijten aan het project te bepalen.

Hierbij wordt getracht maximaal gebruik te maken van numerieke dan wel modelmatige berekeningen. Omdat in sommige gevallen geschikte berekeningsmethodes en/of voldoende inputparameters ontbreken, dienen een aantal effecten ingeschat te worden op basis van een

eco-scan bvba ● M15AGRI1 Pagina 55 van 108

kwetsbaarheidsbenadering. De kwetsbaarheidsbenadering integreert de gevoeligheid van een systeem, object, proces, ... ten aanzien van een fysische verandering van het milieu met een waardering van het betreffende systeem, object, mens ... De beoordeling gebeurt dus volgens een combinatie van beide graduele systemen, zo zal bijvoorbeeld een gevoelig en tevens waardevol object of systeem dan ook als kwetsbaar beoordeeld worden voor een bepaald effect. Kwetsbaarheid is dus altijd gekoppeld aan een effectgroep.

Per discipline en per deelaspect wordt weergegeven of het effect kwantitatief (meetbare grootheid), kwalitatief (meer/minder, groot/klein, ...) dan wel semi-kwantitatief wordt uitgedrukt. De wijze waarop het effect wordt uitgedrukt wordt voornamelijk bepaald door de gebruikte methodologie. Enkel indien gebruik werd gemaakt van numerieke dan wel modelmatige berekeningen wordt het effect kwantitatief uitgedrukt met opgave van de uitgedrukte grootheid. In geval van een kwetsbaarheidsanalyse wordt het effect steeds kwalitatief uitgedrukt. In het significantiekader wordt weergegeven op welke wijze de kwalitatieve uitdrukking en de effectbeoordeling zullen gebeuren en wordt tevens een koppeling gemaakt met eventueel te nemen milderende maatregelen.

6.5 Beschrijving en beoordeling van de milieu-effecten

Vervolgens wordt per discipline gestart met de eigenlijke inschatting van de milieu-effecten van het project. Hierbij wordt voor de hervergunning de impact van de huidige vergunde situatie bepaald ten opzichte van de referentiesituatie (= situatie zonder bedrijf). Voor de uitbreiding wordt de impact van de gewenste situatie bepaald en vergeleken met de impact van de huidig vergunde situatie. Zo kan dan gekeken worden in welke mate de hindereffecten naar de toekomst gaan af- of toenemen.

Deze milieu-effecten worden dan afgetoetst aan de verschillende randvoorwaarden en het significantiekader. Zodoende wordt een projectspecifieke effectbeoordeling bekomen.

De beoordeling van de effecten van de exploitatie gebeurt per discipline, waarbij volgens het te verwachten effect een beoordeling als volgt wordt gegeven:  aanzienlijk negatief of positief effect;  negatief of positief effect;  beperkt negatief of positief effect;  geen of verwaarloosbaar effect.

Het is echter niet steeds zo dat alle tussenstappen in dit beoordelingskader gedefinieerd zullen worden. Zo is het goed mogelijk dat er slechts een mogelijkheid bestaat tussen twee (bijvoorbeeld negatief effect en geen of verwaarloosbaar effect).

Dikwijls zal de beoordeling ook gebeuren op basis van de bijdrage die door het bedrijf geleverd wordt. Dan gebeurt de beoordeling als volgt:  belangrijke bijdrage door het bedrijf: dit maakt het noodzakelijk dat milderende maatregelen gezocht worden;  relevante bijdrage door het bedrijf: in dit geval moet gezocht worden naar milderende maatregelen, eventueel te koppelen aan lange termijn;  beperkte bijdrage door het bedrijf: onderzoek naar milderende maatregelen is minder dwingend.

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 56 van 108

6.6 Synthese van de milieu-effecten

Hierin wordt een overzicht gegeven van de mogelijke effecten die binnen de discipline kunnen optreden.

6.7 Milderende maatregelen

Na bepaling van de milieu-effecten en de hieraan gekoppelde effectbeoordelingen, kan het noodzakelijk blijken (wegens mogelijke aanzienlijk negatieve effecten op de omgeving door het project, bepaald op basis van het significantiekader) om (extra) milderende maatregelen te treffen. In dit deel worden bijkomende milderende maatregelen, indien nodig, onderzocht en voorgesteld om de negatieve effecten van de exploitatie zoveel mogelijk te reduceren of op te heffen. De noodzaak tot het nemen van milderende maatregelen wordt gekoppeld aan de effectbeoordeling, zoals weergegeven in Tabel 12.

Tabel 12 Koppeling effectbeoordeling aan milderende maatregelen Beoordeling van het effect Koppeling met milderende maatregelen Verwaarloosbaar of geen effect Milderende maatregelen worden niet noodzakelijk geacht (score 0) Onderzoek naar milderende maatregel is minder dwingend: als de milieukwaliteit in Beperkt negatief (score -1) de referentiesituatie echter reeds slecht is, kunnen milderende maatregelen toch nodig zijn om een bijkomende verslechtering te vermijden Negatief (score -2) Er dient gezocht te worden naar milderende maatregelen Aanzienlijk negatief (score -3) Er dienen in elk geval milderende maatregelen voorgesteld te worden

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 57 van 108

7 Discipline lucht en geur

7.1 Toelichting gegevensgebruik

Als voornaamste gegevensbronnen wordt gebruik gemaakt van: . beschikbare emissiemetingen stookinstallaties; . reeds uitgevoerde geuronderzoeken op de site (WILL189_13_351 en WILL1012_13_186); . kwaliteitsgegevens uit verschillende meetnetten (VMM: Emissie-inventarisatie van de Vlaamse Regio, diverse immissiemeetnetten voor de controle van de kwaliteit van de omgevingslucht: automatisch meetnet, zwavel-rook meetnet, lokale meetnetten); . visiedocument “De weg naar een duurzaam geurbeleid”; ontwerp, LNE, cel lucht (versie 6.7, september 2008);  BBT-studie: Beste Beschikbare Technieken (BBT) voor de groenten- en fruitverwerkende nijverheid (Van den Abeele et al., 2015);

 BREF-studie: Reference Documents on Best Available Techniques in the Food, Drink and Milk Industries (2006);

 snuffelmetingen die in het kader van het MER zullen uitgevoerd worden;

. Richtlijnenboek Lucht (Dermaux et al., 2012).

7.2 Afbakening studiegebied

Voor de discipline lucht en geur wordt het studiegebied afgebakend tot het bedrijfsterrein van Agristo en een gebied van ca. 5 km rondom. Indien zou blijken uit het milieu-effectenonderzoek dat de luchtemissies vanuit de exploitatie een impact heeft buiten dit studiegebied, zal de grootte hiervan aangepast worden.

7.3 Toelichting referentiesituatie

Als referentiesituatie geldt de huidige situatie zonder dat het bedrijf in exploitatie verondersteld wordt, gezien ook een hervergunning aangevraagd wordt.

7.3.1 Beschrijving van de actuele luchtkwaliteit studiegebied Bij de beschrijving van de huidige situatie wordt, na het vastleggen van de relevante parameters, de huidige luchtkwaliteit in kaart gebracht. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de bestaande informatie, immissiegegevens van VMM, de emissie-inventaris van VMM en interpolatiekaarten ten aanzien van de luchtkwaliteit opgesteld door VMM. Binnen een straal van 5 km zijn geen VMM- meetstations gelegen.

Aan de hand van interpolatiekaarten opgesteld door de VMM kan er een beeld geschetst worden van de actuele luchtkwaliteit in het projectgebied. Op het geoloket van VMM kan een benadering teruggevonden worden, gebaseerd op meetresultaten in combinatie met een interpolatiemodel, waarbij de focus op de concentraties van PM10 en stikstofdioxide ligt (Tabel 13).

Tabel 13 Actuele luchtkwaliteit in het studiegebied en ter hoogte van het bedrijf (gegevens VMM)

PM10 (jaargemiddeld) PM10 (aantal dagen > 50 PM2,5 (jaargemiddeld) NO2 (jaargemiddeld) µg/m³)

eco-scan bvba ● M15AGRI1 Pagina 58 van 108

PM10 (jaargemiddeld) PM10 (aantal dagen > 50 PM2,5 (jaargemiddeld) NO2 (jaargemiddeld) µg/m³) grenswaarde 40 µg/m³ 35 dagen 25 µg/m³ 40 µg/m³ studiegebied 16 - 25 µg/m³ 13 – 33 dagen* 11 – 15 µg/m³ 0 - 45 µg/m³ (gemiddelde 2014) (gemiddelde 2010 – 2012) (gemiddelde 2014) (gemiddelde 2014) ter hoogte van 16 - 20 µg/m³ 16 – 39 dagen* 11 – 12 µg/m³ 16 - 20 µg/m³ het bedrijf (gemiddelde 2014) (gemiddelde 2010 – 2012) (gemiddelde 2014) (gemiddelde 2014)

* met betrekking tot het aantal dagen overschrijdingen per jaar zijn geen recentere gegevens gekend. De aftoetsing aan het aantal overschrijdingen gebeurt door tevens af te toetsen aan het rekenkundig jaargemiddelde 31,3 µg PM10/jaar, conform het richtlijnenboek lucht.

7.3.2 Beschrijving geur- en luchtemissiestromen op het bedrijf Er zal gekeken worden welke luchtemissiestromen op het bedrijf aanwezig zijn. Als belangrijkste bronnen van geur- en overige luchtemissies kunnen hierbij voornamelijk de stookinstallaties, bakdampen, stoomschildampen en waterzuivering aangehaald worden.

Beschikbare emissiemeetresultaten zullen besproken en getoetst worden aan de respectievelijke emissiegrenswaarden opgenomen in Vlarem II. Verwachte jaaremissievrachten zullen getoetst worden aan de NEC-richtlijn en aan BBT.

Indien meetgegevens beschikbaar zijn, dan zullen deze gebruikt worden om een impactberekening uit te voeren. Indien geen meetgegevens beschikbaar zijn, zal een impactbeoordeling uitgevoerd worden op basis van beschikbare meet- en literatuurgegevens voor vergelijkbare installaties.

Voor wat betreft de brander bij de stoomketel en de naverbrander zijn emissierapporten beschikbaar.

Teneinde de situatie m.b.t. geuremissies te kunnen beschrijven, zijn gegevens beschikbaar uit eerder uitgevoerde studies op de site (WILL0189_13_351: metingen van een testbiofilter: bakdampen + rendement bakdampcondensor + WILL1012_13_186: modelleringen input (door TECHNOVA)). In het eigenlijke MER zullen de resultaten uit deze studies verder toegelicht worden en geduid worden of deze nog steeds relevant zijn. De studies zullen aangevuld worden met een 5- tal snuffelmetingen, uitgevoerd volgens de code van goede praktijk om de actuele geurimmissie in kaart te brengen.

Als potentiële geurbronnen worden in de actuele situatie volgende bronnen aangeduid:  Stoomschillers: de aardappelen worden geschild met behulp van stoom. De afgelaten stoom van de stoomschillers wordt doorheen stoomschilcondensors geleid. Hierbij worden de condenseerbare componenten uit de luchtstroom gehaald, wat resulteert in een daling van de geurvrijstelling;  Ovens: de aardappelproducten worden na het koken (stoomkoker) gekoeld, waarna eventueel producten (kruiden, ui…) wordt bijgemengd en de producten worden gebakken in de oven. Per lijn is een oven aanwezig met twee afzuigpunten (aan de in en uitgang). Er zijn dus vijf ovens aanwezig. De bakdampen gaan naar één bakdampcondensor met één nageschakelde naverbrander. Op de naverbrander is een schouw van 40 m aanwezig. Bij een goed werkende naverbrander zullen de geuremissies minimaal zijn;  De hallucht wordt eveneens afgezogen, en dit via ruimteluchtventilatie. De ventilatoren voor het afzuigen zijn aan de zijkant van het gebouw voorzien, maar sinds 2014 wordt de lucht via een aangepaste constructie verticaal net boven het dak uitgestoten. Deze lucht kan geurbeladen zijn;

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 59 van 108

 Waterzuivering: bij de waterzuivering is voornamelijk de anaerobie van belang. In de

anaerobie wordt o.a. geur (H2S, organische componenten, ...), methaan en CO2 gevormd. Er zijn afdekplaten aanwezig op de UASB-reactor.

Het bedrijf heeft in de loop der jaren diverse maatregelen genomen ter voorkoming van geurhinder in de omgeving. Deze zullen beschreven worden en de resultaten van deze acties zullen uitgebreid besproken worden.

In de gewenste situatie zullen volgende zaken wijzigen:  De ovens die in de huidige situatie nog werken met thermische olie zullen vervangen

worden door ovens die werken op stoom. Hierdoor zal de brander (2.325 kW th) bij de thermische olieketel verwijderd worden;  De ‘oude’ voorlijn voor snippers wordt verwijderd en er wordt een nieuwe snipper-voorlijn geplaatst. Daarnaast wordt ook een nieuwe voorlijn voor puree en voor gratin geplaatst;  De capaciteit van de bestaande productielijnen wordt uitgebreid, dit door ovens en vriezers met een hogere capaciteit te plaatsen;

 De fakkel van de brander (1.060 kWth) wordt vergund. Deze is in werkelijkheid reeds aanwezig op de site.

7.3.3 Beschrijving potentiële emissiebronnen in de omgeving het bedrijf Het bedrijf is gelegen op het industrieterrein de Prijkels. In de onmiddellijke omgeving van het bedrijf zijn heel wat andere inrichtingen aanwezig. De meeste van deze bedrijven worden niet onmiddellijk aanzien als potentiële geuremitterende bedrijven.

Wat fijn stof, SO2 en NOx betreft, zijn de meeste omliggende bedrijven wel potentiële emitterende bronnen, alsook de nabijgelegen E17 (uitlaatgassen).

7.4 Voorstel van methodologie, toetsingskader en beoordelingskader

De impact van de emissies op de luchtkwaliteit wordt in kaart gebracht. Voor de diverse te onderzoeken parameters wordt een inschatting gemaakt van de immissiebijdrage van het bedrijf op de concentraties in de omgeving. Deze inschatting kan ofwel gebeuren op basis van metingen die reeds uitgevoerd werden ofwel op basis van de sectorale emissiegrenswaarden en de algemene grenswaarden zoals bepaald in Vlarem II.

Hiervoor kan verwezen worden naar de algemene luchtkwaliteitsdoelstellingen zoals opgenomen in Vlarem II. In bijlages 2.5 van Vlarem II worden de verschillende kwaliteitsdoelstellingen opgesomd. Deze worden opgelijst in onderstaande Tabel 14.

Tabel 14 Immissiegenswaarden volgens Vlarem parameter middelingstijd grenswaarde

NO2 - Uurgrenswaarde voor de 1 uur 200 µg/m³ NO2 mag niet meer dan 18 bescherming van de gezondheid van de keer per kalenderjaar overschreden mens worden (cf. 99,79-percentiel)

NO2 - Jaargrenswaarde voor de Kalenderjaar 40 µg/m³ NO2 bescherming van de gezondheid van de mens

NOx -Jaargrenswaarde voor de Kalenderjaar 30 µg/m³ NOx bescherming van de vegetatie

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 60 van 108

parameter middelingstijd grenswaarde

PM10 - Daggrenswaarde voor de 24 uur 50 µg/m³ PM10 mag niet meer dan 35 bescherming van de gezondheid van de keer per kalenderjaar overschreden mens worden. De toetsing hiervan gebeurt door te toetsen aan het rekenkundig

jaargemiddelde 31,3 µg/m³ PM10, conform het RLB Lucht

PM10 - Jaargrenswaarde voor de Kalenderjaar 40 µg/m³ PM10 bescherming van de gezondheid van de mens

CO - Grenswaarde voor de bescherming Gemiddelde dagelijks maximum over 8 10 mg/m³ CO van de gezondheid van de mens uur

Als dispersiemodel wordt gebruik gemaakt van Immissie Frequentie Distributie Model (IFDM) en de regels uit Vlarem II zullen hierbij gevolgd worden. Dit model berekent voor een gemiddeld meteorologisch jaar de concentratie van een bepaalde contaminant in een rooster van punten rond de bron. De bekomen percentielscontouren worden voorgesteld op een kaart van de omgeving.

Voor de evaluatie zal gebruik gemaakt worden van de verschillende normen, richtwaarden, grenswaarden, standaarden , … zoals opgenomen in de momenteel van toepassing zijnde juridische randvoorwaarden.

Voor de evaluatie van de transportemissies wordt, indien dit relevant geacht wordt, gebruik gemaakt van het model CAR-Vlaanderen om de impact van het transport langsheen de aan- en afvoerroutes in kaart te brengen.

Tevens zal de verzurende en vermestende depositie berekend worden voor het referentiegebied. Dit zal gebeuren aan de hand van het IFDM-dispersiemodel. De mogelijke effecten van deze verzuring en vermesting worden in andere disciplines (bodem/fauna en flora) verder behandeld.

Als toetsingskader (Tabel 15) wordt gebruik gemaakt van het kader zoals voorgesteld in het richtlijnenboek lucht (geactualiseerde versie, 2012).

Tabel 15 Beoordelingskader, score toegekend in functie van berekende bijdrage t.o.v. luchtkwaliteitsdoelstellingen en achtergrondconcentraties berekende hoogste bijdrage t.o.v. score omschrijving nood aan milderende luchtkwaliteitsdoelstellingen maatregelen

significantiekader op basis van gemiddelde berekende immissiebijdrage X

X < 1 % van luchtkwaliteitsdoelstelling, 0 geen aantoonbaar effect - milieukwaliteitsnorm of richtwaarde of toegelaten aantal overschrijdingen

1 % < X < 3 % van luchtkwaliteitsdoelstelling, -1 beperkte bijdrage onderzoek naar milderende milieukwaliteitsnorm of richtwaarde of (beperkt negatief effect) maatregelen minder toegelaten aantal overschrijdingen dwingend, tenzij milieukwaliteitsnorm in de referentiesituatie reeds voor 80 % ingenomen is*

3 % < X < 10 % van -2 belangrijke bijdrage milderende maatregelen met luchtkwaliteitsdoelstelling, (negatief effect) implementatie op korte milieukwaliteitsnorm of richtwaarde of termijn

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 61 van 108

berekende hoogste bijdrage t.o.v. score omschrijving nood aan milderende luchtkwaliteitsdoelstellingen maatregelen

significantiekader op basis van gemiddelde berekende immissiebijdrage X toegelaten aantal overschrijdingen

X < 10 % van luchtkwaliteitsdoelstelling, -3 zeer belangrijke bijdrage milderende maatregelen milieukwaliteitsnorm of richtwaarde of (aanzienlijk negatief effect) essentieel toegelaten aantal overschrijdingen

significantiekader op basis van percentielen en/of omstandigheden die niet volledig met gemiddelden kunnen beoordeeld worden

X < 1 % van luchtkwaliteitsdoelstelling, 0 geen aantoonbaar effect - milieukwaliteitsnorm of richtwaarde of toegelaten aantal overschrijdingen

1 % < X < 5 % van luchtkwaliteitsdoelstelling, -1 beperkte bijdrage geen link met het stellen van milieukwaliteitsnorm of richtwaarde of (beperkt negatief effect) milderende maatregelen, toegelaten aantal overschrijdingen afhankelijk van de inschatting van de deskundige

5 % < X < 20 % van -2 belangrijke bijdrage geen link met het stellen van luchtkwaliteitsdoelstelling, (negatief effect) milderende maatregelen, milieukwaliteitsnorm of richtwaarde of afhankelijk van de toegelaten aantal overschrijdingen inschatting van de deskundige

X > 20 % van luchtkwaliteitsdoelstelling, -3 zeer belangrijke bijdrage geen link met het stellen van milieukwaliteitsnorm of richtwaarde of (aanzienlijk negatief effect) milderende maatregelen, toegelaten aantal overschrijdingen afhankelijk van de inschatting van de deskundige

In het richtlijnenboek Lucht (Dermaux et al., 2012) wordt een aangepast toetsingskader vastgelegd met betrekking tot geur, waarbij o.a. rekening gehouden wordt met de geurgevoeligheid van de omgeving. Hierbij wordt eveneens een onderscheid gemaakt met betrekking tot de aangenaamheid van de geur. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen twee type geuren afkomstig van de bedrijfsexploitatie. Enerzijds is er de geur van het proces op zich die als ‘bakgeur’ omschreven kan worden en anderzijds de geur van de waterzuiveringsinstallatie die typisch als ‘rotte eieren-geur’ omschreven wordt. Volgens de geurinschaling in dit richtlijnenboek kan de procesgeur beschouwd worden als een eerder neutrale geur, terwijl de geur van de waterzuiveringsinstallatie als onaangename geur beschouwd wordt. Het te hanteren toetsingskader voor dergelijke geuren, en dit in functie van de geurgevoeligheid van de omgeving, wordt gegeven in Tabel 16 (proceslucht) en Tabel 17 (waterzuivering).

Tabel 16 Toetsingskader in functie van geurgevoeligheid toetsingsgebied voor neutrale / aangename geuren (proceslucht)

geurconcentratiezone (als laag geurgevoelig gebied matig geurgevoelig gebied hoog geurgevoelig gebied 98-percentiel) > 10 se/m³ aanzienlijk negatief effect aanzienlijk negatief effect aanzienlijk negatief effect 5 – 10 se/m³ negatief effect aanzienlijk negatief effect aanzienlijk negatief effect 3 – 5 se/m³ verwaarloosbaar effect negatief effect aanzienlijk negatief effect 1,5 – 3 se/m³ verwaarloosbaar effect verwaarloosbaar effect negatief effect < 1,5 se/m³ verwaarloosbaar effect verwaarloosbaar effect verwaarloosbaar effect

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 62 van 108

Tabel 17 Toetsingskader in functie van geurgevoeligheid toetsingsgebied voor onaangename geuren (waterzuivering) geurconcentratiezone (als laag geurgevoelig gebied matig geurgevoelig gebied hoog geurgevoelig gebied 98-percentiel)

> 10 se/m³ aanzienlijk negatief effect aanzienlijk negatief effect aanzienlijk negatief effect

5 – 10 se/m³ negatief effect aanzienlijk negatief effect aanzienlijk negatief effect

3 – 5 se/m³ negatief effect negatief effect aanzienlijk negatief effect

2 – 3 se/m³ verwaarloosbaar effect negatief effect aanzienlijk negatief effect

1 – 2 se/m³ verwaarloosbaar effect verwaarloosbaar effect negatief effect

< 1 se/m³ verwaarloosbaar effect verwaarloosbaar effect verwaarloosbaar effect

Om deze evaluatie mogelijk te maken is het essentieel om de diverse gewestplanbestemmingen in de buurt op te delen inzake geurgevoeligheid (Tabel 18).

Tabel 18 Beschrijving van geurgevoelige bestemmingen

geurgevoeligheid bestemming volgens gewestplan

hoog geurgevoelig woongebieden, woongebied met landelijk karakter, woonuitbreidingsgebieden, woonparken, dienstverleningsgebieden, gebieden hoofdzakelijk bestemd voor de vestiging van grootwinkelbedrijven, recreatiegebieden, gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen, ...

matig geurgevoelig gebieden voor ambachtelijke bedrijven en gebieden voor KMO’s, parkgebieden, gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen, agrarische gebieden, gemengde woon- en industriegebieden, ...

laag geurgevoelig industriegebieden, gebieden voor milieubelastende industrieën, gebieden voor ambachtelijke bedrijven en gebieden voor KMO’s, bosgebieden, groengebieden, natuurgebieden, bufferzones, waterwegen, luchtvaartterreinen, ...

Het toetsingskader is gebaseerd op snuffelmetingen (se/m³). Daarom worden in het kader van dit MER een 5-tal richtinggevende snuffelmetingen uitgevoerd, die gebruikt kunnen worden om de geurimpact te bepalen van het bedrijf.

7.5 Noodzaak tot milderende maatregelen

Indien uit de impactberekeningen zou blijken dat het effect van de inrichting op de plaatselijke luchtkwaliteit aanzienlijk negatief is, worden milderende maatregelen voorgesteld. Bij het optreden van weinig significante effecten (negatief effect) op de luchtkwaliteit, worden milderende maatregelen overwogen en beschreven.

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 63 van 108

8 Discipline Oppervlaktewater

8.1 Toelichting gegevensgebruik

Voornaamste gegevensbronnen:  VMM (http://www.vmm.be/water/cijfers-en-databanken) met in bijzonder meetpunten oppervlaktewater meetnet:

• Beerhofbeek VMM 702 650

 www.hydronet.be voor debiet relevant data (indien beschikbaar) of raming via VMM buitendienst

 VITO BBT studie Aardappelen, groenten en fruit verwerkende nijverheid (AGV) (2015)

 Europese Bref relevante documenten (European IPPC Reference Documents)

 EPAS studie naar gevaarlijke stoffen / norm voorstellen (Belgapom 2011)

 VMM metingen lozingspunten 9810012 en 9810016

 Bedrijfsinterne metingen in kader van meetprogramma

In een hydrografische beschrijving van de bedrijfsomgeving worden de waterlopen in de nabijheid van de inrichting weergegeven en besproken. Voor de bespreking en ligging van de waterlopen wordt er gebruik gemaakt van de Vlaamse Hydrografische Atlas (VHA).

Voor de volgende VMM meetpunten zijn ervoor de periode 2011-2015 enkel een beperkt aantal metingen (analyse resultaten) ter beschikking:

Beerhofbeek: 707 990 en 702 500 Moerbeek: 702 800 Bovenschelde: 172 700 en 172 600

Er is meer relevante informatie beschikbaar over de Prati en BBI op een aantal van de VMM binnen het studiegebied.

8.2 Afbakening studiegebied

De ruimtelijke situering van de relevante oppervlaktewateren is weergegeven in onderstaande Figuur 1. De inrichting watert via het bestaande grachtenstelsel van de bedrijvenzone ‘De Prijkels’ af naar de langsgracht E17. Deze langsgracht loopt richting Gent tot aan het uitgegraven waterreservoir (zavelwinning aanleg E17) ter hoogte van het op- en afrittencomplex over de E17. Ter hoogte van de aanvoer op dit waterreservoir is er een overstortconstructie waarbij de langsgracht onder de E17 loopt en in de Beerhofbeek terecht komt. Via de Beerhofbeek stroomt het water door naar de Moerbeek om dan iets verder in te tikken op de Bovenschelde.

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 64 van 108

Inrichting

Figuur 2 Situering studiegebied en relevante waterlopenStroomopwaarts van de langsgracht E17 ligt een waterbekken behorende tot het beheer van Zeekanaal en Waterwegen (Kallemoele), is er ook een lozing op de Beerhofbeek die het zelfde traject volgt.

Er dient op gewezen te worden dat de inrichting op heden beschikt over twee lozingspunten met elke een afzonderlijke afvoer.

Lozingspunt 9810012 heeft betrekking op de aardappelverwerkende activiteit en loost op de Beerhofbeek. Dit is het zwaartepunt van de lozingsimpact. Deze lozing eindigt finaal in de Bovenschelde.

Lozingspunt 9810016 heeft betrekking op de lozing van het chloridehoudende spoel/regeneratie water van de waterbehandeling. Er wordt geloosd op de riolering die is aangesloten op de RWZI Deinze. Deze lozing eindigt in de Leie.

Het studiegebied strekt zich uit tot de volledige zone binnen de welke de kwaliteit en kwantiteit van het omgevende oppervlaktewater kan worden beïnvloed. In hoofdzaak betreft dit de Beerhofbeek.

8.3 Toelichting referentiesituatie

Het studiegebied spitst toe tot Beerhofbeek. De indeling van deze waterloop is volgens de VHA de volgende:

Categorie Onbevaarbaar - Categorie 2 Beheerder Gemeente Nazareth Kwaliteitsdoelstelling Basiskwaliteit

De referentiesituatie is de actuele toestand. Deze kan afgeleid worden aan de hand van de beschikbare metingen op het meetpunt VMM 702 600 op de Beerhofbeek. Daarnaast zijn de geloosde vuilvrachten door de inrichting op lozingspunt 9810012 en/of andere lozingen tevens bepalend voor de Beerhofbeek.

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 65 van 108

Secundair maar tevens medebepalend voor de referentiesituatie is de hydraulische impact van de afwatering van de beide waterreservoirs ter hoogte van het op- en afrittencomplex. Beide reservoirs lopen via een overloopconstructie in de Beerhofbeek.

Ook de uitwerking en infrastructuur van het rioleringsnet van de lintbewoning tussen industrie ‘De Prijkels’ en intikken op Bovenschelde zal een invloed hebben op de huidige kwaliteit Beerhofbeek en moet in rekening gebracht worden.

De tweede referentiesituatie is de vergunde toestand voor de lozing op RWZI Deinze via lozingspunt 9810016. Ten opzicht van deze vergunde toestand kan nagegaan worden wat de impact is en/of wat extra marge is voor extra verwerking op de RWZI Deinze. Hierbij zal als leidraad ook de vroegere van toepassing zijnde Omzendbrief met betrekking tot de verwerkbaarheid bedrijfsafvalwater op RWZI’s op heden vertaald in onderlinge contract tussen Aquafin nv en de inrichting. Met name de ontwerpcapaciteit van de RWZI Deinze is hierbij bepalend.

8.4 Methodiek en significantiekader

De MER zal in hoofdzaak twee aspecten analyseren zodat de milieu effecten op een correcte en objectieve wijze kunnen beoordeeld worden.

8.4.1 Impact op ontvangende oppervlaktewater

In het MER zal de huidige toestand van het oppervlaktewater(en) beschreven worden. Hiervoor zal een inventarisatie en karakterisatie van het oppervlaktewater(en) in het studiegebied, die door het project kan (kunnen) beïnvloed worden, gebeuren. De karakterisatie van de huidige toestand gebeurt op basis van bestaande gegevens opgesomd hogerop.

De significantie van de effecten wordt bepaald rekening houdend met het beoordelingskader opgenomen in het Richtlijnenboek water van LNE dienst MER.

Hierbij dient opgemerkt te worden dat onderstaand significantiekader betrekking heeft op de ‘totale’ impact in de geplande situatie. Dit gegeven is belangrijk bij het vastleggen van de gradaties in significantiebeoordeling. Met andere woorden niet enkel de invloed van de lozing maar ook de initiële toestand, of de referentiesituatie, zal meegenomen worden in deze totaal impact bepaling.

Het significantiekader verwijst naar de bijdrage van de lozing tot de gehanteerde toetsingswaarden, m.a.w. de significantie van de lozing wordt bepaald door de mate waarin de lozing al dan niet aanleiding kan geven tot het overschrijden van de toetsingswaarden rekening houdend met het huidige peil van deze toetsingswaarden.

De significantie beoordeling zal opgemaakt worden voor gemiddelde toestand en het worst-case scenario. Beoordeling verloopt de methodiek zoals beschreven in “Richtlijnenboek voor discipline water” (uitgave 06/2011). Hierbij zal een onderscheid gemaakt worden tussen de gemiddelde situatie en worst-case scenario’s aangevuld met specifieke beoordeling voor gevaarlijke stoffen enerzijds en basis parameters anderzijds. In functie van de beschikbare gegevens en/of extra metingen kan voor de verschillende scenario’s en voor de verschillende parameters de impact gekwantificeerd worden in 3 categorieën: beperkte, relevante of belangrijke bijdrage. Voor gevaarlijke stoffen (in worst-case scenario) zal de beoordeling zich vertalen in een kwantificering

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 66 van 108

van het tijdelijk effect (beperkt, relevant tijdelijk aanvaardbaar of belangrijk tijdelijk onaanvaardbaar al niet gekoppeld aan toxische effecten).

Voor de gemiddelde impact beoordeling zal onderstaand beoordelingskader per relevante parameter gebruikt worden:

Tabel 19 Significantiekader gemiddelde impactbeoordeling Inname % doelstelling 1 < X ≤ 10 10 < X ≤ 20 > 20 Actuele immissie versus doelstelling Y < 50% -1 -1 -2 50 % ≤ Y < 75% -1 -2 -3 Y ≥ 75% -2 -3 -3 Of nominatief: -1 beperkte bijdrage -2 relevante bijdrage -3 belangrijke bijdrage Een bijdrage X van minder dan 1% is te beschouwen als “niet relevante bijdrage = NRB”

Voor het worst-case scenario gelden opnieuw per parameter en opgedeeld voor gevaarlijke en niet- gevaarlijke stoffen beoordelingsregels.

Ook hier kan gewerkt worden met de becijferde concentratie verhoging X af te wegen versus de toetsingswaarde (TW) = kwaliteitsdoelstelling. De uitgangspunten dienen, zoals eerder aangehaald, aangepast worden (Worstcase = 10 percentiel laag debiet Leie en 90 percentiel hoog concentratie Leie). Verder kan de opdeling gemaakt worden voor de gevaarlijk stoffen (lozingsnorm > GS criterium) en de andere standaard lozingsparameters.

Voor gevaarlijke stoffen kan vervolgens uitgemaakt worden op basis van onderstaand beoordelingskader wat de impact is versus de toetsingswaarde = kwaliteitsdoelstelling.

Concentratie verhoging ≤ 0,5 TW = beperkt tijdelijk effect Concentratie verhoging > 0,5 TW en ≤ TW= relevant aanvaardbaar tijdelijk effect Concentratie TW > TW = belangrijk onaanvaardbaar tijdelijk effect

Voor niet gevaarlijke stoffen zal gewerkt worden met de becijferde concentratie verhoging X af te wegen versus de toetsingswaarde TW = kwaliteitsdoelstelling. De uitgangspunten dienen, zoals eerder aangehaald, aangepast worden (Worstcase = 10 percentiel laag debiet Beerhofbeek en 90 percentiel hoog concentratie Beerhofbeek).

Concentratie verhoging ≤ 0,5 TW = verwaarloosbaar tijdelijk effect Concentratie verhoging > 0,5 TW en ≤ TW= beperkt tijdelijk effect Concentratie TW > TW en voorkomen 10 % op jaarbasis = relevant tijdelijk effect Concentratie TW > TW en voorkomen meer 10 % op jaarbasis = belangrijk onaanvaardbaar tijdelijk effect

Tenslotte zal ook de zuivere hydraulische impact opgenomen worden ter beoordeling.

Noodzakelijke meetwaarden zullen hetzij uit de beschikbare databanken betrokken worden ofwel deels bekomen worden uit een set extra metingen.

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 67 van 108

Berekeningen worden ook voorzien zowel m.b.t. de thermische belasting. Voor de thermische belasting is de regel dat: Temperatuurstijging minder dan 1 °C dan is sprake van beperkte impact Temperatuurstijging minder tussen de 1 tot 3°C dan is sprake van relevante impact Temperatuurstijging meer dan 3 °C dan is sprake van belangrijke thermische impact

Met betrekking tot de invloed op vlak van hydraulische impact, met een mogelijks invloed op het afvoergedrag, is het lozingsdebiet (QL) versus het QHW het hoog water afvoerdebiet van het ontvangende oppervlaktewater. De beoordeling volgt onderstaand schema:

Figuur 3 Beoordelingsschema hydraulische impact

8.4.2 Waterverbruik en waterzuivering

Het betreft de uitbreiding van een bestaande inrichting. Dat wil zeggen dat er op heden reeds een waterzuivering aanwezig is waarvan de performantie zal worden onderzocht en getoetst worden aan de geldende lozingsnormen. Hiervoor zijn de analyses lozing van het meetprogramma ter beschikking.

De volgende aspecten kunnen voor de huidige referentiesituatie opgemaakt worden en dienen als basis voor de verdere beoordeling van de voorziene uitbreiding. De interpretatie van de huidige toestand versus de voorziene uitbreiding zal ook duidelijk maken wat de noodzakelijke aanpassingen aan de waterzuivering / waterbehandeling zullen zijn om de impact tot een aanvaardbaar niveau te brengen.

Als aanvullende gegevens zal een overzicht opgemaakt worden van volgende grootheden welke als basis moeten dienen voor uitbouw van de waterbeheersing en waterzuivering, volgende zaken zullen beschreven worden voor de referentiesituatie, rekening houdend met de voorziene productie uitbreiding. a. Globaal waterverbruik per ton verwerkte aardappelen b. Opdeling verschillende waterverbruiken (proces, koelwater, reiniging, hergebruik, niet

verontreinigd hemelwater, verontreinigd hemelwater,…) c. Interne maatregelen waterverbruik

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 68 van 108

d. Beschrijving waterzuivering en toetsing aan de geldende BBT en Breff e. Opdeling waterzuivering en waterbehandeling in functie van de beide lozingspunten

Deze evaluatie moet het mogelijk maken om tot een extrapolatie te komen om na te gaan wat de noodzakelijke verdere uitbreiding is van de waterzuivering/waterbehandeling om te komen tot een aanvaarbare lozingsvoorwaarden in termen van impact op de Beerhofbeek.

Om tot een correcte beslissing te kunnen komen in functie van de minimalisatie van de impact op de ontvangende oppervlaktewater zullen de verschillende opties van de zuiveringstechnieken met elkaar vergeleken worden. De basisopzet van de waterzuivering is weergegeven in Figuur 4, maar laat alsnog een aantal vrijheidsgraden open welke gekoppeld dienen te worden aan de impact op kwaliteit oppervlaktewater. In het bijzonder keuze van technieken voor beheersing van fosfaat hebben een significante invloed op gerelateerde parameters: ijzer, aluminium, chloride en sulfaten.

Hieraan gekoppeld zijn er ook de energetisch aspecten inherent verbonden aan de te selecteren technieken: bv. klassieke N-verwijdering via nitrificatie/denitrificatie versus anammox gebaseerde processen.

De basisopzet van de waterzuivering, de selectie van type voorzuivering zal bv. zijn impact hebben om keuze mogelijkheden van de anaerobe zuivering en het potentieel aan biogasproductie. Aansluitend zal de noodzaak tot en beschikbaarheid van methodieken voor procesbeheersing (type on-line sensoren en verwerking van de meetwaarden) beoordeeld worden in functie van procesbeheersing en de garantie met betrekking tot het halen van de lozingsnormen. De kritische onderdelen van de waterzuivering zullen op hun noodzaak tot redundantie geanalyseerd worden.

WKK / Stoom

Vet/Olie Externe Verwerking Grijs Zetmeel Zwavel: Bio of Chemie

Biogas Vetrijke Waters Zeefgoed Decantor Anaerobie: IC Productie Zeef Lamellen Separator Struviet: MgO / MgCl2 UASB EGSB Advn.

Wit Zetmeel Externe Verwerking anammox Actief Slib Advn.

Conditionering Hergebruik Nabezinker

Zandfilter: tertiaire N & P verwijdering MBR

Lozing Advn.

Figuur 4 Schematische voorstelling opties/selecties waterzuivering

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 69 van 108

Onderdeel van dit deel van het MER is het oplijsten van de BTT-maatregelen die moeten opgenomen worden in de aanpassing/uitbreiding waterzuivering. Een overzicht van de deze controle lijst is weergegeven in Tabel 20.

Tabel 20 BBT-maatregelen met betrekking tot water BBT maatregel doorgedreven sortering van afval terugwinnen van zetmeel uit de aardappelverwerkende industrie terugwinnen van olie bij de productie van gefrituurde aardappelproducten hergebruik van grondbrij als bodem gebruik van polymeren van niet petrogene oorsprong in de waterzuivering terugwinnen van warmte voor de productie van warm water minimaliseren gebruik (on)diep grondwater en maximaliseren hemelwatergebruik rechtstreeks hergebruik van water plaats start/stop systemen op de watertoevoer good housekeeping – reiniging algemeen beperken van fosfaatlozingen bij aardappelverwerkers – preventief juiste afweging maken om stromen richting anaërobe zuivering of vergister te sturen good housekeeping voor de waterzuivering BBT vgtg toepassing van WKK en trigeneratie beperken van de belasting van de anaërobe waterzuivering of vergister met moeilijk afbreekbaar materiaal verwarmen/koelen van het influent van de anaërobe waterzuivering beperken van de fosfaatlozingen algemeen – biologische fosfaatverwijdering beperken van de fosfaatlozingen algemeen– fysicochemische fosfaatverwijdering beperken van de chloridelozing door precieze dosering van het vlokmiddel – endofpipe Verder dan BBT Struviet technologie On-line sensoren NH4-N & NO3-N en PO4-P Bioas op gasturbine 8.5 Calamiteitenbeheer

Er zal tevens worden nagegaan welke noodzakelijke maatregelen en voorzieningen nodig zijn om in geval van een calamiteit de impact op het ontvangende oppervlaktewater te minimaliseren of te vermijden. Dit calamiteitenbeheer zal uitgewerkt worden gekoppeld aan uitwerken van oplijsting van de noodzakelijke controle mechanismen.

8.6 Milderende maatregelen

Naast de uitwerking van de effecten op de projectlocatie zal er bij aanzienlijk negatieve effecten ook nagezien worden welke de extra milderende maatregelen er mogelijk zijn op vlak van de waterzuivering/waterbehandeling en welke de alternatieven zijn voor hetzij behandeling en/of opdeling van de waterhuishouding.

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 70 van 108

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 71 van 108

9 Discipline geluid en trillingen

9.1 Toelichting gegevensgebruik

Als voornaamste gegevensbronnen wordt gebruik gemaakt van:

 Emissiemetingen uitgevoerd ihkv deze MER

 Immissiemetingen uitgevoerd ihkv deze MER

 Richtlijnenboek geluid en trillingen

 BBT-studie: Beste Beschikbare Technieken (BBT) voor de groenten- en fruitverwerkende nijverheid (Van den Abeele et al., 2015);

 Gewestplan

 Orthofoto

9.2 Afbakening studiegebied

Het studiegebied omvat de zone binnen de welke zich de effecten kunnen voordoen. In het bijzonder zal het effect van de huidige en geplande situatie geëvalueerd worden conform de bepalingen van VLAREM II. Daar de inrichting is gelegen in een gebied vermeld in punt 5° van bijlage 4.5.4. bij Vlarem II dient getoetst in de nabijheid van bewoonde gebouwen op hoogstens 200 m afstand van de rand van het industriegebied of op ongeveer 200 m afstand van de rand van het industriegebied bij ontstentenis van bewoonde gebouwen. Wanneer er bewoonde gebouwen vreemd aan de inrichting aanwezig zijn binnen een straal van 200 m vanaf de perceelsgrenzen wordt tevens geëvalueerd in de nabijheid van één of meerdere van deze bewoonde gebouwen. Bij ontstentenis van bewoonde gebouwen vreemd aan de inrichting binnen een straal van 200 m vanaf de perceelsgrenzen gebeurt de beoordeling op 200 m afstand van de van de perceelsgrenzen van de inrichting.

Daar er ten W/NW van de inrichting, op ongeveer 200 m vanaf de perceelsgrenzen van Agristo, een bewoond gebouwen aanwezig is in de Karreweg dient het specifiek geluid hier getoetst. Ook thv de bewoonde vertrekken binnen 200 m van het industriegebied wordt een toetsing gehouden.

9.3 Toelichting referentiesituatie

Om de referentiesituatie te beschrijven worden immissiemetingen uitgevoerd enerzijds aan de meest nabijgelegen woningen en anderzijds ter hoogte van het nabijgelegen natuurgebied en langs de wegen waar de verkeersintensiteiten kunnen wijzigen tgv het project. Aan de meest nabijgelegen woningen worden er op één plaats een continue meting uitgevoerd over minstens 48u (zie Figuur 5). In het natuurgebied en thv de wegenis wordt ambulant gemeten simultaan met de meetcampagne op het vaste meetpunt. Er zal gemeten worden tijdens een periode waarbinnen het bedrijf representatief in werking is. De situering van het vaste meetpunt is hieronder weergegeven op het gewestplan. De ambulante meetpunten worden tijdens terreinbezoek oordeelkundig gekozen door de geluidsdeskundige in functie van de ligging van de kwetsbare gebieden, bewoonde gebouwen en de wegenis waar zich een effect kan voordoen na doorvoering van het project.

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 72 van 108

Figuur 5 Locatie vast meetpunt op gewestplan

De geluidsmetingen leveren de waarden op van de grootheden LAeq,1h, LA01,1h, LA05,1h, LA10,1h, LA50,1h, en LA95,1h uitgedrukt in dB(A). Op basis van de waarden en het onderling verloop van deze grootheden kan éénduidig het huidige geluidsklimaat geïnventariseerd worden. De meetresultaten worden getoetst aan de milieukwaliteitsnormen uit VLAREM II in functie van de bestemming van het gewestplan. Aan de hand van deze toetsing worden de grenswaarden voor de nieuwe inrichtingen opgelegd. In dezelfde periode worden eveneens bronmetingen uitgevoerd. Op basis van deze bronmetingen wordt aan de relevante geluidsbronnen een geluidsvermogenniveau toegekend.

9.4 Methodiek en significantiekader

9.4.1 Effecten huidige situatie Op basis van deze geluidsvermogenniveaus, de geometrische kenmerken, de ligging van de voornaamste bronnen, de ligging van de woningen (immissiepunten), de hoogte van de geluidsbronnen wordt met een overdrachtsberekening de specifieke bijdrage berekend naar de verschillende immissiepunten (BEGIS). Deze berekening steunt op de ISO-9613 en wordt uitgevoerd met een computerprogramma (Geomilieu). Met behulp van dit akoestisch model is het mogelijk de bijdrage per deelbron te bepalen. De mogelijke impact zal aan de hand van geluidscontouren visueel worden voorgesteld. Dit specifiek geluidsniveau zal getoetst worden aan de normen die voor elk beoordelingsgebied en beoordelingsperiode gehanteerd moeten worden conform de bepalingen in VLAREM II voor nieuwe/bestaande inrichtingen. Dit maakt het eenvoudiger om voor een eventuele geluidssanering de meest relevante geluidsbron eerst aan te pakken.

9.4.2 Effecten geplande situatie De beschrijving van het specifiek geluid van de toekomstige installaties of veranderingen zal op basis van technische en akoestische gegevens van de nieuwe geluidsbronnen gebeuren. Deze akoestische gegevens kunnen voornamelijk gehaald worden uit de metingen van de broninventarisatie van de referentiesituatie. De geplande geluidsbronnen zullen aan het geluidsmodel van de referentiesituatie worden toegevoegd. De geluidsimmissie zal aan de hand van geluidscontouren gevisualiseerd worden. Het specifiek geluidsniveau van de nieuwe installatie zal getoetst worden aan de grenswaarde voor nieuwe inrichtingen. Ook het effect van verkeer zal beschreven worden. Het effect van het verkeer gerelateerd aan de activiteiten van Agristo zal

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 73 van 108

onderzocht worden. De specifieke bijdrage van het vrachtverkeer zal berekend worden met behulp van SRM II.

9.4.3 Significantiekader De significantie van de effecten voor geluid zal besproken worden volgens het significantie kader voor nieuwe inrichtingen (zie § 3.2.1. van het richtlijnenboek geluid en trillingen). Dit omvat enerzijds een beoordeling van het effect op het oorspronkelijk omgevingsgeluid en anderzijds een toetsing aan de wettelijke bepalingen van Vlarem II.

Dit significantiekader is hierna weergegeven:

Tabel 21 Significantiekader discipline geluid (definitieve versie dd. 2011) Eindscore na correctie Invloed op omgeving Voldoet aan het Vlarem ?

Lna-Lvoor* tussenscore Nieuw of verandering Bestaand

ΔLAX,T (effectscore) Lsp≤GW Lsp>GW Lsp≤RW RWRW+10

ΔLAX,T>+6 -3 -1 -3 -1 -2 -3

+3<ΔLAX,T≤+6 -2 -1 -3 -1 -2 -3

+1<ΔLAX,T≤+3 -1 -1 -3 -1 -1 -3

-1≤ΔLAX,T≤+1 0 0 -1/-2 ** 0 -1 -3

-3≤ΔLAX,T<-1 +1 +1 - +1 +1 -

-6≤ΔLAX,T<-3 +2 +2 - +2 +2 -

ΔLAX,T<-6 +3 +3 - +3 +3 -

ΔLAX,T : verschil in omgevingsgeluid in dB(A) voor en nadat een project zal zijn uitgevoerd Met T = duur in seconden Met X:

“N” parameter van statistische analyse (LAN,T), in Vlarem wordt N = 95 gebruikt ter toetsing aan de milieukwaliteitsnorm ofwel

“eq” voor het equivalente geluidsdrukniveau (LAeq,T), van het omgevingsgeluid. GW : grenswaarde volgens het beslissingsschema 4.5.6.1 van Vlarem II RW : richtwaarde

Lsp : specifiek geluid

*bij hervergunning dient Lvoor gebruikt te worden alsof het bestaande bedrijf er niet was. Bij een hervergunning van een inrichting met een mix van bestaande & nieuwe bronnen is het oorspronkelijk omgevingsgeluid voor de nieuwe bronnen, het omgevingsgeluid met de bestaande bronnen van de inrichting in werking. ** de keuze -1 ofwel -2 is afhankelijk van de grootte van de overschrijding van de GW (al dan niet binnen het betrouwbaarheidsinterval van de berekende specifieke immissie).

Voor wat betreft de lege vakjes kan gesteld worden dat de mogelijkheid om in dergelijk vakje terecht te komen zich in uitzonderlijke gevallen zal voordoen. De deskundige zal hier zelf een score aangeven die vergezeld gaat van een degelijke motivatie.

Voor niet Vlarem punten wordt enkel de tussenscore gebruikt en geen eindscore. De parameter mag door de deskundige gekozen en gemotiveerd worden.

De uiteindelijke negatieve scores worden als volgt gekoppeld aan milderende maatregelen.

Onderzoek naar milderende maatregelen is minder dwingend, maar indien de juridische en -1 (matig beleidsmatige randvoorwaarden aangeven dat er zich een probleem kan stellen dan dient de significant deskundige over te gaan tot voorstellen van milderende maatregelen. Bij het ontbreken ervan dient negatief) dit gemotiveerd te worden. -2 (significant Er dient noodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen, eventueel te koppelen

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 74 van 108

negatief) aan de langere termijn. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden. -3 (zeer Er dient noodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen te koppelen aan de significant korte termijn. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden. negatief)

De scores 0, +1, +2 en +3 krijgen respectievelijk de beoordeling verwaarloosbaar, positief, zeer positief en uitgesproken positief.

9.5 Milderende maatregelen

Voor de geluidsbronnen die voor een overschrijding zorgen van de richtwaarde/grenswaarde worden milderende maatregelen voorgesteld rekening houdend met de best beschikbare technieken.

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 75 van 108

10 Discipline bodem en grondwater

10.1 Toelichting gegevensgebruik

Voornaamste gegevensbronnen:  Geologische kaart van België;  Gegevens vergunde grondwaterwinningen (DOV);  Gegevens uit oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd op de bedrijventerrein;  Topografische kaart;  Grondwaterkwetsbaarheidskaart van het grondwater in Vlaanderen;  Ligging waterwingebieden en beschermingszones;  Gegevens peilbuismetingen;  Gegeven oriënterend bodemonderzoek;  Bodemkaart.

Voor de bespreking van de referentiesituatie wordt dieper ingegaan op de geologie en de pedologie in het studiegebied, alsook de reeds gekende gegevens met betrekking tot bodemkwaliteit.

Er wordt een beschrijving gegeven van de geologie ter hoogte van het studiegebied. De geologische informatie (dikte quartair, onderliggende la(a)g(en)…) wordt afgeleid uit de Geologische kaart van België en het oriënterend bodemonderzoek (enerzijds kaartmateriaal, anderzijds aangevuld met informatie uit het bijhorende verklarende tekstgedeelte).

Verdergaand op de beschrijving van de geologie wordt een bespreking gegeven van de hydrogeologie. De hydrogeologische informatie wordt bekomen uit de grondwaterkwetsbaarheidskaarten opgesteld voor Vlaanderen (kaartmateriaal met inbegrip van begeleidende nota), gegevens uit eerder uitgevoerde oriënterende bodemonderzoeken, peilbuismetingen en de Geologische kaart. Hierbij wordt nagegaan waar zich de eerste watervoerende lagen bevinden en in welke mate deze eventueel worden afgeschermd door bovenliggende formaties (doorlaatbaarheid van de verschillende lagen, grondwaterkwetsbaarheid...). Verder worden de openbare drinkwatervoorzieningen en/of grondwaterwinningen die zich bevinden in het studiegebied, beschreven en gesitueerd.

Op basis van de Bodemkaart van België (kaartmateriaal met inbegrip van verklarende tekst) worden de bodemseries nagegaan en beschreven die typerend zijn voor het bedrijf en de omgeving, alsook de eventuele geschiktheid van deze bodems voor verschillende teelten, eventueel waardevolle (zeldzame) profielen….

10.2 Afbakening studiegebied

Het studiegebied voor de discipline bodem wordt afgebakend tot de perceelsgrenzen. Voor de discipline grondwater wordt het studiegebied in eerste instantie afgebakend tot een straal van 1 km rondom de site. Indien tijdens de m.e.r.-procedure blijkt dat er eveneens een invloed is op de bodem buiten de perceelsgrenzen, zal het studiegebied aangepast worden.

10.3 Toelichting referentiesituatie

10.3.1 Pedologie Het bedrijf is gelegen in de zandstreek. Op de site komen volgende bodemtypes voor: - Zdh: matig natte zandleembodem met verbrokkelde ijzer en/of humus B-horizont;

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 76 van 108

- Zch: matig droge zandbodem met verbrokkelde ijzer en/of humus B-horizont; - Zdp: matig natte zandbodem zonder profiel; - Zdb: matig natte zandbodem met structuur B-horizont; - Sdb: matig natte lemig zandbodme met structuur B-horizont; - Zcc(h): matig droge zandbodem met sterk gevlekte, verbrokkelde textuur B-horizont.

Een uittreksel van de bodemkaart wordt weergegeven in Bijlage 8.

Op de landbouwtyperingskaart wordt aangeduid dat de bodem geschikt is voor specialisatie veredeling. De site en de omliggende gronden worden echter al geruime tijd aangeduid en ingenomen door – al dan niet milieubelastende – industrieën.

10.3.2 (Hydro)geologie Uit boringen in de omgeving van de site (dov.vlaanderen.be: Boring kb21d69e-B434) blijkt dat de Quartaire laag ter hoogte van de site ongeveer 11,85 m bedraagt. Onder het quartair dek bevindt zich de Formatie van Kortrijk. Een overzicht van de verschillende lagen wordt weergegeven in Tabel 22.

Tabel 22 Stratigrafie bodem diepte (m-mv) beschrijving stratigrafie 0 – 0,30 bruin humushoudend fijn zand 0,30 – 1,40 roestbruin fijn zand met limonietbrokken en leemlens op 1,4 m 1,40 – 3,50 geelbruin fijn zand met schelpfragmentjes grijs glauconiethoudend fijn zand met schelpfragmentjes en 3,50 – 7,90 sporadisch dunnen leemlensjes 7,90 – 9,00 grijze zandhoudende leem; wordt zandiger naar onderen toe groengrijs glauconiethoudend middelmatig zand met veel Quartaire afzetting 9,00 – 10,50 schelpfragmenten groengrijs glauconiethoudend middelmatig zand met veel 10,50 – 11,20 schelpfragmenten, afgewisseld met leemlensjes 11,20 – 11,50 grind 11,50 – 11,70 grijze slappe klei 11,70 – 11,85 grind 11,85 – 12,00 blauwgrijze stijve klei Formatie van Kortrijk

De grondwaterkwetsbaarheidskaart duidt de terreinen aan als zeer kwetsbaar tot matig kwetsbaar (Ca1/Cb). Het freatisch grondwatermeetnetwerk van de VMM heeft aan dat de grondwatertafel in de omgeving van de site varieert tussen 0,38 en 1,56 m diepte.

10.3.3 Bodem- en grondkwaliteit Het laatste OBO werd uitgevoerd in 2001 door het Laboratoria Van Vooren NV (verslagnummer 01/A0437). Tijdens dit bodemonderzoek werd het perceel 132 L2 (nu aangeduid als percelen A132 V3, A132 T3 en A132 B4) onderzocht naar aanleiding van de periodieke bodemplicht. Op dit perceel was een transformator met een individueel nominaal vermogen van meer dan 1.000 kVA aanwezig en een inrichting voor het behandelen van kunststoffen en het vervaardigen van voorwerpen uit kunststof met een geïnstalleerde totale drijfkracht van meer dan 10 kW tot en met 200 kW.

De verschillende boringen werden uitgevoerd op een diepte van 2 m. De peilbuizen werden geplaatst op een diepte van 4 m. Uit het bodemonderzoek blijkt dat de grondwaterstroming ter hoogte van het terrein in noordnoordwestelijke richting stroomt.

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 77 van 108

Uit het bodemonderzoek blijkt dat er in de bodem geen verhoogde concentraties aan zware metalen of organische stoffen werden aangetroffen. In het grondwater werd ter hoogte van enkele peilbuizen licht verhoogde concentraties aan koper, nikkel en lood aangetroffen. Deze concentraties waren echter lager dan de bodemsaneringsnorm, met uitzondering ter hoogte van één peilbuis, waar de bodemsaneringsnorm voor nikkel net werd overschreden. Deze nikkelverontreiniging kan niet in verband gebracht worden met de activiteiten van het bedrijf en worden bijgevolg als historisch beschouwd.

Wat betreft organische verbindingen en gechloreerde solventen werden geen verhoogde concentraties teruggevonden in het grondwater.

Daarnaast werd ter hoogte van één peilbuis een verhoogde geleidbaarheid aangetroffen. Om de oorzaak hiervan op te sporen werd een ionenscreening uitgevoerd. Deze ionenscreening kon de 2+ 2+ + - 2- verhoogde geleidbaarheid linken aan verhoogde concentraties aan Na+, Ca , Mg , K , Cl en SO4 - ionen. Voor kalium, magnesium en sulfaten wordt de maximaal aanvaarde concentratie (MAC-waarde) overschreden. Voor magnesium wordt de MAC-waarde maar net overschreden. Voor kalium en sulfaten met een factor 4,18 resp. 3,49. Deze stoffen zijn weinig toxisch. Ver blijkt dat de ionenbalans tussen kationen en anionen in evenwicht is (bron: OBO 01/A0437, Laboratoria Van Vooren NV).

In het OBO wordt geconcludeerd dat er geen ernstige aanwijzing voor een ernstige bedreiging is en dat bijgevolg een beschrijvend bodemonderzoek niet noodzakelijk is. Het onderzochte perceel (132 L2) dient wel opgenomen te worden in het register van verontreinigde gronden.

10.3.4 Omliggende grondwaterwinningen Het bedrijf is vergund voor een grondwaterwinning dat water oppompt uit 8 winningsputten uit het Quartair Aquifersysteem (CVS_0100_GWL_1) (maximale diepte 15 m). De vergunde capaciteit bedraagt 384 m³/dag en 105.120 m³/jaar. Wegens het reeds hoge opgepompt debiet en de relatief slechte kwaliteit van het opgepompte grondwater, wordt geen uitbreiding van de grondwaterwinning aangevraagd. De bijkomende waterbehoefte door de uitbreiding zal opgevangen worden met behulp van stadswater.

Binnen een straal van 1 km zijn 7 andere grondwaterwinningen gelegen. De meeste hiervan worden aangewend in de veeteelt. Alle winningen pompen uit het Quartair aquifersysteem. Een overzicht van de ligging van de grondwaterwinningen wordt weergegeven in Bijlage 9.

10.4 Methodiek en significantiekader

Bij de milieueffectbeoordeling zullen tenminste de VLAREBO-risicoactiviteiten voor eventuele bodem- en grondwaterverontreiniging worden besproken. Op basis van de vroeger uitgevoerde bodemonderzoeken (oriënterend, verkennend, andere…) zal nagegaan worden wat de huidige bodemsituatie is. Er zal aangegeven worden of het bedrijf bodemonderzoeksplichtig is.

Verder wordt nagegaan welke activiteiten een invloed kunnen hebben op de bodem- en grondwaterkwaliteit en er wordt ingeschat welk risico deze stoffen vormen naar bodem- en grondwatervervuiling en eventueel omliggende grondwaterwinningen. Indien blijkt dat de activiteit een ernstig risico vormt, dienen milderende maatregelen voorgesteld te worden.

Voor wat betreft de grondwaterkwantiteit zal vooral het effect van de grondwaterwinning op de omliggende grondwaterwinningen geëvalueerd worden. Daarnaast worden ook gegevens

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 78 van 108

aangeleverd aan de discipline fauna en flora met betrekking tot eventuele verdrogingsverschijnselen door de grondwaterwinningen op omliggende flora. Hierbij zal rekening gehouden worden met een daling van de grondwatertafel van 5 cm.

Er dient een verschil gemaakt te worden tussen grondwaterwinningen die water pompen uit een watervoerende laag die in contact staat met de luchtdruk (“freatische laag”) en winningen die uit een afgeschermde laag (“gespannen laag” waarbij er een overdruk heerst) water oppompen. Indien er water gepompt wordt uit een gespannen laag, dan kan de verdrogende invloed op de omliggende vegetatie als verwaarloosbaar beschouwd worden. Wel dient dan nog gekeken te worden of er beïnvloeding kan optreden van omliggende grondwaterwinningen die uit dezelfde laag water onttrekken. Hierbij worden de grondwaterwinningen in kaart gebracht die binnen de bemalingskegel (grondwatertafeldaling > 50 cm) waarin de grondwatertafel onder het dak van de artesische laag daalt, gelegen zijn (Van den Broeck et al., 2011).

Gezien in voorliggend geval het bedrijf water oppompt uit een freatische laag, zal de invloed van de grondwaterwinning op de watervoerende laag berekend worden met behulp van de formule van Dupuit:

De berekende invloedstraal wordt indien mogelijk vergeleken met peilmetingen die uitgevoerd werden op de site. Op basis hiervan wordt het effect van de grondwaterwinning op grondwaterafhankelijke vegetaties en omliggende grondwaterwinningen ingeschat.

De impactbespreking met betrekking tot de grondwaterkwantiteit gebeurt op basis van volgend significantiekader:

Tabel 23 Significantiekader grondwaterkwantiteit criteria effectbeoordeling binnen verlagingscontour van 50 cm zijn bedrijfsvreemde grondwaterwinningen gelegen die water uit zelfde watervoerende laag winnen, waarbij aanzienlijk negatief effect bedrijfszekerheid winning bedreigd wordt binnen verlagingscontour van 50 cm zijn bedrijfsvreemde grondwaterwinningen gelegen die water uit zelfde watervoerende laag winnen, waarbij beperkt negatief effect bedrijfszekerheid winning niet bedreigd wordt binnen verlagingscontour van 50 cm zijn geen bedrijfsvreemde verwaarloosbaar of geen effect grondwaterwinningen gelegen die water uit zelfde watervoerende laag winnen

10.5 Milderende maatregelen

Indien uit de effectbespreking blijkt dat er aanzienlijk negatieve effecten kunnen of zullen optreden, dan zullen er milderende maatregelen voorgesteld worden.

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 79 van 108

11 Discipline mens-mobiliteit

11.1 Toelichting gegevensgebruik

Voornaamste gegevensbronnen:  Mobiliteitsplan Nazareth;  Gewestplan;  Wegenatlas;  Orthofoto;  Topografische kaart.

11.2 Afbakening studiegebied

Het studiegebied met betrekking tot de mobiliteit wordt afgebakend tot de dichtstbijzijnde wegen en hoofdwegen in de onmiddellijke omgeving, waarvan verondersteld kan worden dat ze als ontvangende wegen (zullen) fungeren.

11.3 Toelichting referentiesituatie

De site is gelegen langsheen de Venecoweg 12 te Nazareth en is op korte afstand van de autosnelweg E17 gelegen. De E17 wordt bereikt vanaf de Venecoweg door gebruik te maken van Karrewegstraat en vervolgens de Steenweg Deinze (N35).

De verkeersstromen, gerelateerd aan de activiteiten van de inrichting, zullen op kwantitatieve wijze worden weergegeven. Deze gegevens worden vergeleken met de beschikbare gegevens over de verkeersintensiteit op, en de draagkracht van de bestaande wegen.

11.3.1 Mesoschaal In deze paragraaf wordt het mesogebied in detail besproken. Hierbij worden enkel de wegen besproken die relevant zijn voor de inrichting, d.i. de genomen transportroute. Bij de bespreking wordt rekening gehouden met alle weggebruikers, nl. van vracht- en autoverkeer tot fietsers, voetgangers en gebruikers van het openbaar vervoer.

11.3.1.1 Weginfrastructuur De locatie van het bedrijf en de omliggende wegen wordt weergegeven in Figuur 6.

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 80 van 108

Figuur 6 Overzicht locatie site en omliggende wegen

eco-scan bvba ● M15AGRI1 Pagina 81 van 108

Hieronder worden de wegen die de belangrijkste transportroute omvatten besproken, meer bepaald de Venecoweg, Karrewegstraat en de N35 (Steenweg Deinze). De E17 is een autosnelweg die de verbinding vormt tussen Antwerpen, Gent, Kortrijk en Frankrijk. Deze hoofdweg wordt verder niet meer in detail besproken.

De Venecoweg is opgebouwd uit twee betonnen rijstroken (2 x 1 baan) zonder wegmarkeringen. Er zijn geen fiets- of voetpaden aanwezig langsheen deze weg. Fieters dienen zich langs de rijweg te verplaatsen en voetganges kunnen zich via de berm verplaatsen.

De Venecoweg wordt gecategoriseerd als lokale weg type III. Er geldt een snelheidsbeleid van 50 km/u.

De Karreweg of Karrewegstraat betreft tevens een betonnen rijweg bestaande uit twee rijstroken. Tussen deze rijstroken zijn geen scheidende wegmarkeringen voorzien. Er zijn evenmin fiets- of voetpaden aanwezig. Op het bedrijventerrein wordt de Karreweg gezien als voorrangsweg.

De Karreweg maakt evenwel deel uit van een lokale funtionele fietsroute (Karreweg – Souverijnstraat). In het mobiliteitsplan wordt dan ook vermeld dat de aanleg van een fietspad langsheen de Karreweg wenselijk. Dit is tot op heden nog niet gerealiseerd.

De Karreweg wordt gecategoriseerd als lokale weg type IIc: ontsluiting bedrijvenzone. Er geldt een snelheidsregime van 50 km/u.

In het PRUP Bedrijventerrein Groot Prijkels wordt deze weg aangeduid als centrale ontsluitingsweg voor het bedrijventerrein De Prijkels. Om de functie als hoofdas in te vullen zal de volledige weg ingericht worden met een 2 x 1- profiel met verhoogde aanliggende fietspaden.

eco-scan bvba ● M15AGRI1 Pagina 82 van 108

De N35 (Steenweg Deinze) is een brede rijbaan bestaande uit 2 x 1 rijstroken. Tussen de Prijkelstraat en de E17 worden deze rijstroken van elkaar gescheiden met behulp van een middenberm. Aan de noordoostelijke zijde is een afgescheiden fietspad met tweerichtingsverkeer aanwezig. Er zijn geen voetpaden aanwezig.

De Steenweg Deinze is een onderdeel van het bovenlokaal functioneel fietsroutenetwerk waarmee Gavere met Deinze verbonden wordt.

De weg wordt gecategoriseerd als primaire weg type II: verzamelfunctie tussen het

kruispunt met de Karreweg en de E17. Er bron: maps.google.be geldt een snelheidsregime van 70 km/u.

Het kruispunt van de Karreweg(straat) en de N35 bestaat momenteel uit een lichtengeregeld kruispunt. Op de N35 is, komende van de E17 een afslagstrook voorzien voor wagens richting de Karrewegstraat (bedrijventerrein de Prijkels). Er is tevens een lichtengeregelde oversteekplaats voor fietsers aanwezig. Vanuit de Karrewegstraat is geen afslagstrook voorzien. Tijdens de spitsuren wordt vertraagd verkeer gemeld ter hoogte van dit kruispunt.

Het PRUP ‘Bedrijventerrein Groot Prijkels’ voorzien in de herinrichting van dit kruispunt. De herinrichting voorziet een oversteekplaats voor voetgangers ter hoogte van het lichtengeregeld kruispunt. Voor fietsers worden twee bijkomende (ongelijkgrondse) toegangen voorzien voor het bedrijventerrein vanop de N35, namelijk ter hoogte van het op- en afrittencomplex van de E17 en ten noorden van het groot bedrijventerrein. De ingrepen hiertoe zijn echter slechts op lange termijn voorzien. Wat het gemotoriseerd verkeer betreft wordt voorgesteld om beide takken van de Karrewegstraat uit mekaar te trekken, zodat ze elk een aparte ontsluiting op de N35 krijgen. Het verkeer dat de Prijkels verlaat heeft 2pstelvakken om linksaf richting Deinze te rijden en een aparte bypass met invoegstrook om richting E17 te rijden. Komende van de E17 worden twee afslagstroken voorzien om het bedrijventerrein te bereiken. Voor het rechtdoorgaand verkeer zijn er ook 2 rijstroken voorzien, waarvan de rechterrijstrook ook voor het afslaand verkeer van toepassing is. Komende van Deinze (N35) worden drie rijstroken voorzien, waarvan één linksafslagstrook en 2 rijstroken rechtdoor (één ook voor rechtsafslaande bewegingen) (bron: Bedrijventerrein Groot Prijkels, Gemotiveerd verzoek tot ontheffing van de project-MER-plicht, Sweco Belgium nv i.o.v. Veneco²).

Vanuit het bedrijventerrein kan de N35 ook bereikt worden via de Prijkelstraat. Dit kruispunt is niet lichtengeregeld. Er is wel een beperkte oprijstrook (en afrijstrook vanuit Deinze) voorzien.

11.3.1.2 Openbaar vervoer De dichtstbijzijnde bushalte is gelegen in de Karreweg op zo’n 625 m van de site en betreft de halte ‘Nazareth Prijkels’. Deze halte wordt enkel bediend door de belbus (lijnen 125 ‘ – Deinze – Nevele’, 145 ‘De Pinte – Sint-Martens-Latem – Nazareth’ en 450 ‘Kruishoutem – Wortegem- Petegem’).

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 83 van 108

Het belbusgebied 145 omvat het volledige grondgebied van de gemeentes De Pinte, Nazareth en Sint-Martens-Latem. Er zijn ook haltes in Afsnee, Asper, Astene, Gavere, Gent, Semmerzake, Sint- Denijs-Westrem en Zwijnaarde. Het belbusgebied 125 omvat het volledige grondgebied van de gemeentes Deinze, Nevele en Zulte, met ook haltes in Nazareth, Deurne en Oeselgem. Het belbusgebied 450 tenslotte omvat alle deelgemeentes van Kruishoutem en Wortegem-Petegem, met tevens haltes in Anzegem, Deinze, Huise, Nazareth, Oudenaarde, Petegem-aan-de-Lei en .

De dichtstbijzijnde halte dat door een lijnbus bediend wordt betreft de halte ‘Petegem A/D Leie Souvereinstraat’ en is op meer dan 2 km van de site gelegen. Deze halte wordt bediend door de buslijn 83 ‘Deinze-Kruishoutem-Oudenaarde’. De halte-accommodatie bestaat hier enkel uit een haltepaal.

Het dichtstbijzijnde station betreft het station van Deinze op zo’n 3,5 km ten noorden van de site. Van hieruit is er een treinverbinding met Kortrijk, Welkenraedt (met tussenstops in onder meer Gent, Brussel en Leuven), Landen (met tussenstops in onder meer Gent en Brussel) en De Panne. Deze verbindingen hebben een frequentie van 1 trein per uur, met een hogere frequentie tijdens de spits en een lagere frequentie in het weekend. Het station wordt enkel bediend door IC-treinen (Intercity-treinen), met uitzondering van enkele piekuurtreinen tijdens de ochtend- en avondspits.

11.3.1.3 Fietsers Fietsers kunnen het bedrijventerrein bereiken via de N35 en vervolgens de Karreweg. Langsheen de N35 is aan de noord-oostelijke zijde een afgescheiden fietspad aanwezig met tweerichtingsverkeer. Om het bedrijventerrein te bereiken dient de N35 overgestoken te worden ter hoogte van de Karreweg. Dit kruispunt is voorzien van verkeerlichten en een afzonderlijke (gelijkvloerse) fietsoversteekplaats. Op het bedrijventerrein zijn momenteel geen fietspaden aanwezig. Fietsers dienen zich op de rijweg te verplaatsen. De Karreweg(straat) maakt onderdeel uit van een lokale (functionele) fietsroute. Gezien de combinatie van deze route met frequent zwaar verkeer werd in het mobiliteitsplan van Nazareth (2010) voorgesteld om een fietspad langsheen de Karreweg aan te leggen. Dit is tot op heden nog niet gerealiseerd. In het RUP Bedrijventerrein Groot Prijkels wordt de Karreweg(straat) geselecteerd als hoofdas van het bedrijventerrein. Er zijn dan ook plannen om verhoogde aanliggende fietspaden te voorzien langsheen de Karreweg. Daarnaast werd in het mobiliteitsplan tevens voorgesteld om een fietsweg langsheen de Beerhofbeek aan te leggen tussen de Prijkelstraat en de Souverijnstraat om zo het bedrijventerrein te ontsluiten voor fietsers. Ook dit fietspad werd tot op heden nog niet gerealiseerd. Ter hoogte van de Karrewegstraat ten westen van het bedrijventerrein en Callemoeie (incl. brug over E17) loopt de lokale fietsroute ‘Milieuroute’ die een lus maakt tussen Deinze en Zingem. Ook hier ontbreken fietspaden.

11.3.1.4 Voetgangers In de omgeving van de site zijn geen voetpaden aanwezig. Voetgangers dienen zich langs de berm of langsheen de rijbaan te verplaatsen. In de omgeving van de site of langsheen de voornaamste transportroute zijn geen uitgestippelde wandelroutes gelegen.

11.3.1.5 Buurtwegen Wordt de atlas der buurtwegen geconsulteerd, dan kan vastgesteld worden in de directe omgeving van de site geen buurtwegen gelegen zijn. Op en onmiddellijk naast het bedrijventerrein zijn wel enkele buurtwegen gelegen. De huidige Prijkelstraat valt samen met Chemin nr. 9 en de huidige Karreweg valt samen met de Chemin nr. 3. Daarnaast valt de Callemoeie (net ten westen van het terrein) samen met de Chemin nr. 10. Waar tegenwoordig de ontginningsvijver Papelenvijver

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 84 van 108

gelegen is, is de Chemin Parmenlier gesitueerd. Een weergave van de buurtwegen wordt getoond in Bijlage 10.

11.3.2 Microniveau De site wordt rechtstreeks op de Venecoweg ontsloten. Hierbij worden de verschillende vervoersmodi (vrachtwagens, auto’s, fietsers en voetgangers) niet gescheiden. Op de site zijn vier loskades aanwezig voor het lossen van de aardappelen. Daarnaast zijn 5 laadkades aanwezig ter hoogte van het recente diepvriesgebouw, waar de diepgevroren aardappelproducten geladen worden. Naast het recente diepvriesgebouw zijn tevens twee vrachtwagenparkeerplaatsen aanwezig. Het bedrijf beschikt over een eigen weegbrug, zodat transporten naar een nabijgelegen weegbrug vermeden kunnen worden.

Wat autoparkeerplaatsen betreft zijn er verspreid over de site een 92-tal parkeerplaatsen voorzien. De meeste bevinden zich rondom het nieuwe vrieshuis. Bij de burelen zijn een 12-tal parkeerplaatsen voorzien (ook voor bezoekers). Een 14-tal parkeerplaatsen bevindt zich aan de achterzijde van het oude vrieshuis.

11.3.3 Verkeersintensiteit en –capaciteit Voor wat betreft de vrachttransporten worden de Venecoweg, Karrewegstraat en de Steenweg Deinze (N35) als belangrijkste wegen beschouwd. De capaciteit van deze wegen kan ingeschat worden aan de hand van de categorisering en inrichting. Voor de Venecoweg en de Karrewegstraat wordt de capaciteit ingeschat op 1.200 pae/u/richting. Wat de N35 tussen de Karrewegstraat en de E17 betreft wordt de capaciteit ingeschat 1.500 pae/u/richting.

In het studiegebied zijn diverse verkeerstellingen beschikbaar. Voor het kruispunt N35 x Karreweg werden in 2004 verkeerstellingen uitgevoerd. In 2006 werden tellingen uitgevoerd door Veneco ter hoogte van de Karrewegstraat en de Prijkelstraat. Eind januari 2012 werden ter hoogte van de kruispunten N35 x Karrewegstraat en N35 x Prijkelstraat nieuwe tellingen uitgevoerd tijdens de ochtend (7u – 9u) - en avondspits (16u – 18u).

Een samenvatting van de resultaten van de tellingen wordt hieronder weergegeven per telling.

Kruispunttelling 2004 Uit de tellingen van 2004 bleek dat er tijdens de ochtendpits 354 pae/u De Prijkels inrijdt ter hoogte van het kruispunt N35 x Karrewegstraat. Tijdens de avondspits rijdt 318 pae/u de Prijkels uit. De in- en uitgaande bewegingen werden zo goed als identiek bevonden tijdens beide spitsuren.

De maximaal opgemeten intensiteiten op de N35 bedroegen 1.000 tot 1.233 pae/u/richting. De intensiteiten op de Karrewegstraat bedroegen zo’n 260 tot 285 pae/u voor beide richtingen samen. Uit de tellingen blijkt dat het grootste deel van de voertuigen die het industrieterrein langs deze ontsluiting verlaten of oprijden afkomstig zijn uit de richting van de E17. Er kunnen geen grote verschillen opgemerkt worden tussen inkomend en uitgaand verkeer tijdens de ochtend- en avondspits.

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 85 van 108

Figuur 7 Verkeersintensiteiten ochtendspits 2004 (bron: Bedrijventerrein Groot Prijkels, Gemotiveerd verzoek tot ontheffing van de project-MER-plicht, Sweco Belgium nv i.o.v. Veneco²)

Figuur 8 Verkeersintensiteiten avondspits 2004 (bron: Bedrijventerrein Groot Prijkels, Gemottiveerd verzoek tot ontheffing van de project-MER-plicht, Sweco Belgium nv i.o.v. Veneco²)

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 86 van 108

Tellingen Veneco 2006 Begin 2006 werden door Veneco tellingen uitgevoerd om het in- en uitgaand verkeer van De Prijkels in kaart te brengen. Er werden zowel aan de Karrewegstraat als aan de Prijkelstraat metingen uitgevoerd. De samenvattende resultaten hiervan zijn terug te vinden in Tabel 24.

Tabel 24 Opgemeten verkeerintensiteiten 2006 (bron: Bedrijventerrein Groot Prijkels, Gemottiveerd verzoek tot ontheffing van de project-MER-plicht, Sweco Belgium nv i.o.v. Veneco²) ochtendspits avondspits In Uit In Uit Karreweg 432 405 401 375 Prijkelstraat 116 87 13 244 TOTAAL 548 492 414 619

De verdeling van de verschillende verkeersmodi was als volgt: - auto: 68,5 %; - lichte vracht: 13,5 %; - vrachtverkeer: 15 %; - fietsers: 3 %.

Uit deze tellingen kan vastgesteld worden dat de intensiteiten op de Karreweg zo’n 15 - 22 % hoger waren dan de tellingen die in 2004 werden uitgevoerd.

Kruispunttellingen 2012 Een overzicht van de resultaten van de tellingen uitgevoerd ter hoogte van de N35 x Karrewegstraat tijdens de ochtendspits wordt weergegeven in Figuur 9. De resultaten van de tellingen tijdens de avondspits wordt weergegeven in Figuur 10.

Figuur 9 Intensiteiten kruispunt N35 x Karrewegstraat, 24 januari 2012, ochtendspits 7u30 - 8u30 (bron: Bedrijventerrein Groot Prijkels, Gemottiveerd verzoek tot ontheffing van de project-MER-plicht, Sweco Belgium nv i.o.v. Veneco²)

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 87 van 108

Figuur 10 Intensiteiten kruispunt N35 x Karrewegstraat, 24 januari 2012, avondspits 16u30 - 17u30 (bron: Bedrijventerrein Groot Prijkels, Gemottiveerd verzoek tot ontheffing van de project-MER-plicht, Sweco Belgium nv i.o.v. Veneco²)

Uit de opgemeten verkeersintensiteiten blijkt dat er tijdens de ochtendspits tevens een relatief grote verkeersstroom het industrieterrein verlaat. Dit kan gelinkt worden aan doorgaand verkeer, dat doorheen het bedrijventerrein rijdt, tijdens de ochtendspits voornamelijk komende van Deinze of Kruishoutem richting E17. Tijdens de avondspits is een omgekeerde doorgaande beweging merkbaar, waardoor de inkomende verkeerstroom tijdens de avondspits tevens relatief groot is.

Worden de verkeersintensiteiten opgemeten in 2012 vergeleken met deze opgemeten in 2006, dan kan vastgesteld worden dat er een kleine verhoging is wat betreft de uitgaande stroom tijdens de avondspits (zo’n 5 %). Wat betreft de inkomende stroom kan tijdens de avondspits een daling genoteerd worden ten opzichte van 2006 (zo’n 28 %). Wordt de ochtendspits in beschouwing genomen, dan kan een daling van de ingaande en de uitgaande stroom van zo’n 11 % vastgesteld worden ten opzichte van 2006. Deze cijfers dienen echter met de nodige voorzichtigheid gehanteerd te worden, gezien het om tellingen op één dag gaat. Beide tellingen werden op een dinsdag uitgevoerd (klassiek een drukkere dag in het verkeer).

Inzake de verkeersintensiteiten op de N35 zijn de verschillen in 2012 ten opzichte van 2004 beperkt (zo’n 3 %, met maximaal 8 % richting E17 na Karrewegstraat).

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 88 van 108

Figuur 11 Intensiteiten N35 x Prijkelstraat, ochtendspits 7u30 - 8u30 (bron: Bedrijventerrein Groot Prijkels, Gemottiveerd verzoek tot ontheffing van de project-MER-plicht, Sweco Belgium nv i.o.v. Veneco²)

Figuur 12 Intensiteiten N35 x Prijkelstraat, ochtendspits 7u30 - 8u30 (bron: Bedrijventerrein Groot Prijkels, Gemottiveerd verzoek tot ontheffing van de project-MER-plicht, Sweco Belgium nv i.o.v. Veneco²)

Wat betreft de Prijkelstraat zijn de resultaten van de tellingen uitgevoerd in 2012 vergelijkbaar met deze van 2006. De grootste verschillen worden opgemerkt voor wat betreft uitgaand verkeer tijdens de ochtendspits en inkomend verkeer tijdens de avondspits. In beide gevallen is een stijging waar te nemen ten opzichte van 2006.

11.4 Methodologie

Voor de evaluatie van deze mobiliteitsaspecten wordt gesteund op het Richtlijnenboek MER ‘Mens- Mobiliteit’ (Engels, D., et al., 2015).

In het richtlijnenboek worden vier grote effectgroepen onderscheiden met enkele sub- effectgroepen: - verkeersgeneratie: wijzigingen in productie/attractie van verkeer; - functioneren verkeerssysteem – personenvervoer, met opsplitsing tussen verkeersmodi: voetgangers, fietsers, openbaar vervoer, autoverkeer en multimodaal verkeerssysteem; - functioneren verkeerssysteem – goederenvervoer, met opsplitsing tussen verkeersmodi: wegtransport, scheepvaart, spoorvervoer en multimodaal verkeerssysteem; - mobiliteitsaspecten verkeersleefbaarheid: o verkeersveiligheid;

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 89 van 108

o oversteekbaarheid; o parkeerdruk.

Voor voorliggend project wordt het aspect oversteekbaarheid uit de effectgroep verkeersleefbaarheid als minder relevant beschouwd, gezien het ontbreken van scholen, shoppingcentra of recreatiegebieden in de onmiddellijke omgeving van de site. Wat het functioneren verkeerssysteem – goederenvervoer betreft worden de aspecten spoorvervoer, scheepvaart en multimodaal verkeerssysteem als niet relevant geacht.

11.4.1 Verkeersgeneratie Binnen de effectgroep verkeersgeneratie zullen volgende aspecten geëvalueerd worden:

Tabel 25 Te behandelen aspecten binnen effectgroep verkeersgeneratie + indicator aspect indicator aantal personenverplaatsingen gegeneerd door project totale verkeersproductie en –attractie omvang van de goederenstroom gegenereerd door project modale verdeling personenverplaatsingen verdeling over de modi modale verdeling goederenvervoer aantal parkeerplaatsen noodzakelijk voor de parkeervraag verwachte parkeervraag op de referentiemomenten (personen)

De effectgroep ‘verkeersgeneratie’ zal in eerste plaats een beschrijving omvatten van de verkeersstromen die gecreëerd worden met voorgenomen project. Daarnaast wordt de modal split van deze verkeersstromen bekeken en getoetst aan de beleidsdoelstellingen vooropgesteld in het Ontwerp Mobiliteitsplan Vlaanderen (streefdoelen voor 2030). Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen goederenvervoer en personenvervoer. Inzake goederenvervoer wordt gestreefd naar 70 % wegverkeer. Wat personenverkeer betreft wordt als streefdoel gesteld dat inzake woon- werkverplaatsingen tegen 2030 40 % van deze verplaatsingen gebeurt met collectieve vervoersmiddelen, te voet of met de fiets. Op basis van deze doelstellingen wordt volgende toetsingskader voorgesteld:

Tabel 26 Significantiekader modal split voor goederenvervoer aandeel van het wegverkeer in de modal split van het beoordeling goederenvervoer van de inrichting 90 – 100 % - - - 80 – 90 % - - 70 – 80 % - 70 % * 0 47 – 70 % + 23 – 47 % + + 0 – 23 % + + +

Tabel 27 Significantiekader modal split voor personeelsvervoer aandeel individueel gemotoriseerd verkeer in modal split beoordeling van het personenvervoer 87 – 100 % - - - 75 – 87 % - - 60 – 75 % - 60 % 0

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 90 van 108

aandeel individueel gemotoriseerd verkeer in modal split beoordeling van het personenvervoer 40 – 60 % + 20 – 40 % + + 0 – 20 % + + +

Voor wat betreft het aspect parkeerdruk zal geëvalueerd worden of er voldoende (fiets)parkeerplaatsen voorzien worden op de site. Hierbij kan volgend significantiekader gehanteerd worden:

Tabel 28 Alternatief significantiekader 'Parkeerbezetting' score effect toelichting de (bijkomende) parkeerbehoefte wordt gedekt, plus het aanbod lost een +3 aanzienlijk positief bestaand problematisch tekort volledig op (bezetting op openbaar domein zakt onder 85 %) de (bijkomende) parkeerbehoefte wordt gedekt, plus het aanbod lost een +2 positief bestaand problematisch tekort grotendeels op (bezetting op openbaar domein zakt tussen 100 % en 85 %) de (bijkomende) parkeerbehoefte wordt gedekt, plus het aanbod lost een +1 beperkt positief bestaand problematisch tekort gedeeltelijk op (bezetting op openbaar domein blijft boven 100 %) de voorgenomen activiteit dekt de eigen (bijkomende) parkeerbehoefte zonder 0 geen/verwaarloosbaar effect significant overschot (5 %) de (bijkomende) parkeerbehoefte wordt niet gedekt, maar de parkeerdruk op de -1 beperkt negatief omgeving blijft onder de grens van 85 %. de (bijkomende) parkeerbehoefte wordt niet gedekt, en de parkeerdruk op de negatief -2 omgeving overschrijdt de grens van 85 %. de (bijkomende) parkeerbehoefte wordt niet gedekt, en de parkeerdruk op de -3 aanzienlijk negatief omgeving overschrijdt de grens van 100 %

Gezien het project private parkeerplaatsen op de site omvat, is een positieve effectscore hier niet aan de orde. Het is namelijk niet de bedoeling dat ‘vreemden’ gebruik maken van de parkeerplaatsen aanwezig op de site. Er wordt niet vanuit gegaan dat een ‘overschot’ aan parkeerplaatsen het autogebruik in de hand zal werken.

11.4.2 Functioneren verkeerssysteem Binnen de effectgroep ‘functioneren verkeerssysteem’ zullen volgende aspecten geëvalueerd worden. Waar relevant of mogelijk wordt een opsplitsing gemaakt tussen de verschillende verkeersmodi. De relevante aspecten en bijhorende indicatoren worden opgesomd in Tabel 29.

Tabel 29 Te behandelen aspecten binnen effectgroep functionering verkeerssysteem aspect deelaspect indicator structuur en kwaliteit opbouw/kwaliteit netwerk infrastructuur kwaliteit netwerk continuïteit netwerk missing links in netwerk doorstroming verkeer I/C-verhouding bereikbaarheid afstanden voor referentiesituaties bereikbaarheid toegankelijkheid toegankelijkheid van site barrièrewerking doorsnijding/omwegfactor

Wat betreft doorstroming verkeer wordt volgend significantiekader gehanteerd voor de beoordeling:

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 91 van 108

Tabel 30 Significantiekader ‘I/C-verhouding’ (doorstroming) evolutie t.o.v. verzadigingsgraad referentiesituatie (in procentpunt*) verzadigingsgraad toename verzadigingsgraad afname verzadigingsgraad toekomstige situatie > 50 %- 20 à 50 %- 10 à 20 %- 5 à 10 %- verschil < 5 à 10 %- 10 à 20 %- 20 à 50 %- > 50 %- punt punt punt punt 5 %-punt punt punt punt punt > 100 % ------0 0 0 + + 90 – 100 % ------0 0 + ++ ++ 80 – 90 % ------0 + ++ +++ +++ < 80 % - - 0 0 0 + +++ +++ +++ *procentpunt: rekeneenheid waarmee de verandering van een percentage wordt uitgedrukt. Een stijging van 40 % naar 80 % is een verhoging van 100 % of een verhoging van 40 procentpunten

11.4.3 Verkeersleefbaarheid Binnen de effectgroep verkeersleefbaarheid zal vooral dieper ingegaan worden op het aspect verkeersveiligheid. Oversteekbaarheid lijkt in de omgeving van het project minder cruciaal, gezien het ontbreken van grote verkeersattractieve projecten in de omgeving. Parkeerdruk wordt reeds besproken onder de effectengroep verkeersgeneratie.

In voorliggende effectgroep zal zowel de verkeersveiligheid op de site als de verkeersveiligheid langsheen de belangrijkste transportroutes besproken en geëvalueerd worden.

De verkeersveiligheid zal beoordeeld worden op basis van volgende indicatoren:

Tabel 31 Te behandelen aspecten binnen effectgroep verkeersleefbaarheid aspect indicator aanwezigheid zwaar verkeer conflictpunten in de verkeersafwikkeling verkeersveiligheid snelheid van het verkeer kwaliteit van fiets- en voetpaden en oversteekplaatsen

Op basis van een beschrijving van deze indicatoren zal een evaluatie van de verkeersveiligheid gemaakt worden, waarbij een hoger aandeel aan vrachtverkeer, een grote aanwezigheid van conflictpunten in de verkeersafwikkeling, een hoge snelheid en slechte kwaliteit van fiets- en voetpaden en oversteekplaatsen bij een relatief grote vraag een negatieve invloed zullen hebben op de verkeersveiligheid.

11.5 Milderende maatregelen

Indien uit de effectbespreking blijkt dat voorliggend project of de huidige toestand aanzienlijk negatieve effecten inzake mobiliteit met zich meebrengt, dan zullen milderende maatregelen onderzocht en besproken worden.

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 92 van 108

12 Discipline mens-gezondheid

12.1 Toelichting gegevensgebruik

 Gewestplan;  Topografische kaart.

12.2 Afbakening studiegebied

Het studiegebied voor de discipline mens wordt uiteraard, en in de eerste plaats, bepaald door de menselijke aanwezigheid (receptoren) in de omgeving van het projectgebied.

Dit studiegebied wordt echter in principe verder afgebakend tot de volledige zone binnen dewelke zich hinder of gezondheidseffecten voor de mens zouden (kunnen) voordoen als gevolg van aantoonbare invloeden op de verschillende abiotische milieucompartimenten (effecten op de lucht - , bodem-, (grond)waterkwaliteit, akoestisch klimaat). Deze afbakening van het studiegebied wordt dus ook afgeleid uit de effectbepalingen voor de andere disciplines en kan dus nog wijzigen tijdens het m.e.r.-proces.

12.3 Toelichting referentiesituatie

Het bedrijf is gelegen in industriegebied en was voorheen onder de naam Willequet actief. In het verleden werden regelmatig geurklachten geuit tegen het bedrijf, hetzij afkomstig van de bedrijvigheid op zich (frietgeur), hetzij afkomstig van de waterzuiveringsinstallatie. Als reactie werden enkele maatregelen genomen (onder andere het voorzien van een naverbrander, verticale uitstoot ruimteventilatie en het afdekken van de UASB-reactor). Sinds eind 2014 werden bijgevolg geen nieuwe klachten gemeld bij de gemeente. Daarnaast voert het bedrijf ook een open communicatie met de buren, waarbij infomomenten georganiseerd worden om milderende maatregelen te bespreken.

Het dichtstbijzijnde woongebied betreft woongebied met landelijk karakter op zo’n 785 m ten N van de site. Het betreft een zone met lintbebouwing langsheen de Gaversesteenweg t.h.v. de Kakelstraat. Verder is binnen een straal van 1,5 km in het NW nog woonuitbreidingsgebied (Dries – Deinze) gelegen en in het ZO woongebied met landelijk karakter (aansluitend aan woongebied met Nazareth). Het dichtstbijzijnde woongebied is dit van Deinze en is gelegen op zo’n 1,6 km ten N van het bedrijf.

Binnen een straal van 1 km rondom het bedrijf is slechts één andere kwetsbare locatie gelegen, met name de kinderopvang ‘Mini Maxi’ op zo’n 980 m ten N van het bedrijf.

12.4 Methodiek

Als richtlijn voor het luik “gezondheidsrisicoanalyse” wordt in het Richtlijnenboek Mens-Gezondheid van Afdeling Preventie en Sociale Gezondheidszorg een aanpak in vijf stappen voorgesteld: 1. identificatie van de relevante wijzigingen in het milieu; 2. beschrijving studiegebied en populaties; 3. identificatie en kwantificatie blootstelling en belasting; 4. identificatie relevante gezondheidseffecten in de bestudeerde populatie; 5. bespreking gevolgen voor de gezondheid en voorstelling van milderende maatregelen.

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 93 van 108

Inhoudelijk zullen dus gegevens worden verstrekt met betrekking tot deze 5 onderdelen van de evaluatie.

Voor de beoordeling van de effecten in de discipline mens-gezondheid wordt onderscheid gemaakt tussen de hinder- en gezondheidsaspecten.

Opdat er sprake zou zijn van hinder dienen de effecten op de ene of andere wijze zintuiglijk waarneembaar te zijn. Het hinderaspect wordt dus gekoppeld aan zintuiglijke waarneembaarheid. Wijzigingen die hierin optreden als gevolg van de realisatie van het project spelen hierin dus een rol.

Opdat er sprake zou zijn van gezondheidseffecten, dient er vooreerst een effectieve, realistische kans te bestaan voor: • ingestie (inslikken); • inhalatie (inademen); • dermaal contact (contact met de huid); • blootstelling aan fysische agentia (vb. geluid).

Aan de hand van wetenschappelijk vastgestelde dosis-responsrelaties wordt aangegeven tot welk gezondheidseffect de blootstelling aan een welbepaalde dosis (gehalte, concentratie…) precies aanleiding kan geven. Het optreden van gezondheidseffecten staat volledig los van zintuiglijke waarneembaarheid. M.a.w. gezondheidseffecten kunnen optreden zelfs indien de omgevingsfactor niet zintuiglijk waarneembaar is. Echter de beïnvloeding van de gezondheidstoestand van de mens kan in feite in het kader van het MER niet objectief worden beoordeeld, om verschillende redenen: • vooreerst is de huidige gezondheidstoestand van de mens in de omgeving niet gekend (individuele gezondheidsgegevens zijn confidentieel en niet beschikbaar); • de gezondheidstoestand is niet alleen een functie van milieufactoren maar ook van tal van andere factoren (leeftijd, erfelijke voorbelasting enz.) en gedragspatronen (eten, drinken, roken,…); • er bestaan nog talrijke kennisleemten met betrekking tot de gezondheidseffecten van de diverse polluenten; • de luchtkwaliteit (en dus de lucht die door mensen worden ingeademd) wordt beïnvloed door talrijke emissiebronnen en uiteraard niet uitsluitend enkel en alleen door deze van een specifiek project of één bedrijf.

Wat wel kan worden beoordeeld: • de situering/ligging van het bedrijf in relatie tot de aanwezigheid van receptoren. Hierbij wordt vooral gedacht aan omwonenden en kwetsbare locaties (ziekenhuizen en hospitalen, rust- en verzorgingstehuizen, scholen). Dit houdt dus verband met de trefkans bij verspreiding van vooral atmosferische en akoestische verontreiniging; • de mate waarin de omgeving al dan niet hinder kreeg/krijgt te verduren (geur, geluidsemissies). Dit kan door navragen bij omwonenden (desgevallend), door bevragen bij de instanties die instaan voor klachtenregistratie en door analyse van opgemeten waarden; • de mate waarin sprake is van specifieke risicofactoren voor de menselijke gezondheid. Dit zijn factoren waarvan men inmiddels zeker weet (waarover voldoende wetenschappelijk verworven informatie bestaat) dat ze gezondheidseffecten kunnen veroorzaken. Bij uitstek (gelet op de actuele wetenschappelijke zekerheden/onzekerheden) zijn dit luchtpolluenten

als fijn stof (PM10, PM2,5), dioxines, vluchtige organische stoffen (VOS), zware metalen en, anderzijds, geluidsemissies en dan voornamelijk tijdens de nacht.

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 94 van 108

Deze drie pijlers of toetsstenen dienen elk te worden geëvalueerd, in kwalitatieve en kwantitatieve termen. Het laatste geldt inzonderheid voor de derde pijler (risicofactoren), waar vooreerst kwantitatieve gegevens (met name: immissiegegevens) moeten worden aangeleverd vanuit de discipline lucht (voor meerdere parameters!) én voor de discipline geluid. De combinatie van kwantitatieve gegevens zal de basis vormen voor de beoordeling als sterk of matig negatief, neutraal of positief.

Voor de geplande situatie is de methodologie analoog aan deze geldend voor de referentiesituatie, met dien verstande dat hier wordt aangegeven: • hoe de aanwezigheid en de kwetsbaarheid van de receptoren in de geplande situatie zal evolueren, los van de ontwikkelingen in/van het bedrijf; • hoe de omgevingsfactoren (gekoppeld aan de geplande exploitatie) in de toekomst evolueren; hiervoor dienen de gegevens aangereikt vanuit andere disciplines.

Voor de geplande situatie wordt aangegeven: • in hoeverre wijzigingen worden verwacht in al deze gegevens (aanwezigheid van menselijke populaties, kwetsbare locaties, omgevingsfactoren, risico’s); • welke de kwaliteitsdoelstellingen en gezondheidsnormen zijn voor die stoffen of actoren waarvoor blootstelling reëel is (hoe gering ook); • in welke mate mensen hinder zouden kunnen ondervinden (zoals aangegeven in de hoofdstukken geluid, lucht, water, landschap, bodem); • in welke mate de menselijke gezondheid in de geplande toestand in negatieve zin zou kunnen worden beïnvloed ten opzichte van de bestaande situatie (dit in functie van de mogelijke concrete blootstelling van personen door inhalatie, ingestie, dermaal contact); • en in voorkomend geval, welke milderende maatregelen moeten worden genomen, of welke postevaluatievoorstellen moeten worden geformuleerd.

De significantie van de effecten zal kwalitatief gebeuren.

12.5 Milderende maatregelen

Indien uit de discipline mens-gezondheid blijkt dat er aanzienlijk negatieve effecten optreden of zullen optreden, zullen verdere milderende maatregelen onderzocht en besproken worden.

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 95 van 108

13 Discipline fauna en flora

13.1 Toelichting gegevensgebruik

Voornaamste gegevensbronnen:  Biologische Waarderingskaart (Instituut voor Natuurbehoud);  Ecosysteemkwetsbaarheidskaarten voor Vlaanderen (Instituut voor Natuurbehoud);  Topografische kaart;  GNOP.

13.2 Afbakening studiegebied

Verzuring, bodemverontreiniging, geluidshinder en verontreiniging van oppervlaktewater worden beschouwd als de meest relevante invloeden ten gevolge van het bedrijf op de fauna en de flora. Gezien er geen grondwaterwinning voorzien wordt, wordt de effectklasse verdroging enkel tijdens de bronbemaling als relevant beschouwd. In eerste instantie wordt het studiegebied afgebakend waar effecten te verwachten zijn. Dit studiegebied omvat het projectgebied, dat de bestaande exploitatie omvat en wordt uitgebreid met een zone die de invloedssfeer van de abiotische disciplines (vooral lucht, water, bodem en geluid) omvat.

13.3 Toelichting referentiesituatie

De referentiesituatie voor de discipline fauna en flora wordt besproken op basis van informatie voortkomend uit de habitatkaart. Er wordt een visuele voorstelling van de vegetatie-elementen in de nabijheid van het bedrijf gegeven, alsook een korte bespreking van deze elementen.

Binnen een straal van 3 km rondom de site komen geen habitat- of vogelrichtlijngebieden voor. Er zijn binnen deze straal evenmin VEN- of Ramsargebieden gelegen. In deze site zijn geen reservaatsgebieden gelegen.

Wordt het gewestplan in beschouwing genomen, dan kan vastgesteld worden dat de site grenst aan een stortgebied met nabestemming natuurontwikkeling. Verder komt op zo’n 340 m ten oosten van de site natuurgebied voor.

In Bijlage 6 worden de habitattypes in de omgeving van het bedrijf weergegeven, zoals aangeduid op de habitatkaart (versie 2014). In het stortgebied met nabestemming natuurontwikkeling (niet- giftige baggerspecie) dat ten ZW van de site gelegen is, komt het habitattype 3140 voor. Verder komt binnen een straal van 1,5 km rondom de site ook het habitattype 9130 voor. Dit is gelegen binnen landschappelijk waardevol agrarisch gebied. Verder komen rond het op- en afrittencomplex van de E17 de habitattypes 6510,gh en 6510,bos,gh voor. Dit wordt aangeduid als agrarisch gebied. Een verklaring voor deze habitattypes wordt weergegeven in Tabel 32.

Tabel 32 Verklaring codes habitattypes en regionaal belangrijke biotopen code verklaring 3140 Kalkhoudende oligo-mesotrofe wateren met benthische Chara spp. Vegetaties op hogere zandgronden 9130 Beukenbossen van het type Asperulo-Fagetum 6510,bos,gh Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis), zwak ontwikkeld, onder aanplant of met bosopslag 6510,gh Glanshavergraslanden of geen habitat volgens de Habitatrichtlijn

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 96 van 108

De site zelf wordt als weinig kwetsbaar voor ecotoopverlies aangeduid.

Wordt de geluidskwetsbaarheidskaart in beschouwing genomen dan kan vastgesteld worden dat de kern van de site als weinig kwetsbaar voor geluidsverstoring wordt aangeduid. Ook de omgeving van de site wordt als weinig of niet kwetsbaar voor geluidsverstoring aangeduid. Slechts een klein deel ten NW van de site wordt als kwetsbaar voor geluidsverstoring aangeduid.

13.4 Voorstel van methodologie

De verschillende bedrijfsemissies worden in de overige disciplines bepaald. In dit hoofdstuk is het enkel de bedoeling om de effecten op de omliggende fauna en flora te karakteriseren en evalueren.

Deze discipline is dus een integrerende discipline, waar effecten op de fauna en flora onderzocht en geëvalueerd worden op basis van gegevens die in de overige disciplines bepaald worden.

Volgende effectgroepen kunnen onderscheiden worden:  verzurende en vermestende depositie (op basis van discipline lucht);  verontreiniging oppervlaktewater (op basis van discipline oppervlaktewater);  rustverstoring (op basis van discipline geluid);  vergiftiging (op basis van discipline bodem en grondwater).

In de meest nabijgelegen biologisch waardevolle gebieden zal de verzurings- en vermestingsimpact op de flora geëvalueerd worden. Gezien er geen Natura 2000-gebieden binnen de invloedssfeer van het bedrijf gelegen zijn, wordt onderstaand toetsingskader gehanteerd:

Tabel 33: Toetsingskader voor verzuring en vermesting normen bijdrage omschrijving 3 % < bedrijfsbijdrage ≤ 5 % van KL beperkt beperkt negatief effect 5 % < bedrijfsbijdrage ≤ 10 % van KL relevant negatief effect 10 % van KL < bedrijfsbijdrage belangrijk aanzienlijk negatief effect

Hierbij is de kritische last (KL) een indicatie van de maximaal toelaatbare milieudruk per eenheid van oppervlakte of volume die een bepaald habitattype of leefgebied kan verdragen zonder dat deze - volgens de huidige kennis - er hinder van ondervindt.

De keuze voor 10 % wordt gemaakt omdat ongeveer 50 % van de depositie afkomstig is van het buitenland en de rest van Vlaanderen. Dit geeft nog ruimte aan minimaal 4 andere bedrijven voordat de KL bereikt wordt. Indien meer dan 10 % van de KL door de inrichting zelf geleverd wordt, is het noodzakelijk dat milderende maatregelen voorgesteld worden.

De keuze voor dit toetsingskader zorgt ervoor dat er eigenlijk cumulatief getoetst wordt. Er wordt namelijk rekening gehouden met de mogelijkheid dat er andere bedrijven in de omgeving aanwezig zijn die ook een verzurende depositiebijdrage zullen hebben.

Voor de toetsing van de overige effectgroepen (rustverstoring, verstoring waterhuishouding, verontreiniging oppervlaktewater en vergiftiging) zal gebruik gemaakt worden van de kwetsbaarheidsbenadering. Anders dan een effectgerichte benadering, waarbij getracht wordt het effect zelf te voorspellen, doet de kwetsbaarheidsbenadering geen voorspelling maar neemt men aan dat het systeem, object, proces door de verandering negatief beïnvloed zal worden. Door verschillende kwetsbaarheidsniveaus te bepalen, bv. door een indeling in klassen, kan men

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 97 van 108

ruimtelijk aanduiden welke systemen, objecten en/of processen in meer of mindere mate negatief beïnvloed worden. Het resultaat van een kwetsbaarheidsbenadering is een kaart die aangeeft hoe groot het risico op negatieve effecten is in die verschillende ecotopen rondom het bedrijf.

Volgend significantiekader wordt verder gehanteerd voor de bespreking van de effecten (Tabel 34):

Tabel 34 Beoordeling van de effecten bespreking effect beoordeling volledige vernietiging/permanente verdwijning van waardevol biotoop, habitat of soort door vergiftiging, aanzienlijk negatief effect verdroging of rustverstoring

wijziging / gedeeltelijke verdwijning of aantasting van waardevol biotoop, habitat of soort door vergiftiging, negatief effect verdroging of rustverstoring

tijdelijke wijziging / beperkte verdwijning of aantasting van waardevol biotoop, habitat of soort door vergiftiging, beperkt negatief effect verdroging of rustverstoring

geen of verwaarloosbaar effect geen of verwaarloosbaar effect tijdelijke verbetering, versterking of toename van waardevol ecotoop door tijdelijke afname rustverstoring, verbetering beperkt positief effect luchtkwaliteit of verbetering waterkwaliteit

verbetering, versterking of toename van waardevol ecotoop of habitat door permanente afname rustverstoring, positief effect verbetering waterkwaliteit of verbetering luchtkwaliteit

permanente belangrijke verbetering of sterke toename van zeer waardevol of waardevol ecotoop of habitat door afname rustverstoring, verbetering waterkwaliteit of verbetering aanzienlijk positief effect luchtkwaliteit

13.5 Milderende maatregelen

Indien uit de effectbespreking blijkt dat er (aanzienlijk) negatieve effecten optreden of zullen optreden dan zullen milderende maatregelen onderzocht en besproken worden.

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 98 van 108

14 Discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie

14.1 Toelichting gegevensgebruik

Voornaamste gegevensbronnen:  Lijst van beschermde monumenten en landschappen;  Landschapsatlas (GIS-Vlaanderen);  Traditionele landschappen Vlaanderen (Antrop et al., 2002);  Centraal Archeologische Inventaris;  Topografische kaart.

14.2 Afbakening studiegebied

Het studiegebied voor de discipline Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie wordt afgebakend als een zone van ca. 2 km rondom de projectlocatie. Er wordt bovendien op toegezien dat het studiegebied minimaal overeenkomt met de invloedzone van de abiotische disciplines.

14.3 Toelichting referentiesituatie

De site is gelegen in industriegebied en de omgeving wordt bijgevolg gekenmerkt door industriële gebouwen. Het bedrijventerrein wordt in het zuiden begrenst door de E17, met verderop vooral open velden begrensd door lintbebouwing. Ten noorden, oosten en westen van het bedrijventerrein komen tevens akkers en weiden voor, voornamelijk begrensd door lintbebouwing of woonkernen. Het recent gebouwde vrieshuis van Agristo (43 m hoogte) bepaalt mee het landschap.

Worden de historische kaarten in beschouwing genomen dan kan vastgesteld worden dat er op de terreinen tot en met 1990 geen bebouwing aanwezig was. Op de Ferraris-kaarten (1777) is ter hoogte van de site bebossing aangeduid.

Bijlage 11 geeft het bouwkundig erfgoed en de verschillende elementen van de landschapsatlas in de omgeving van de site weer.

Binnen een straal van 1 km rondom de site zijn een 6-tal elementen gelegen die opgenomen zijn op de lijst met Bouwkundig erfgoed. Het dichtstbijzijnde element is op zo’n 85 m ten oosten van de site gelegen en betreft de ‘Hoeve Duizend P(r)ijkels’. Dit element bevindt zich midden in industriegebied.

Binnen een straal van 1 km rondom de site zijn geen punt- of lijnrelicten gelegen. Er komen evenmin relictzones of ankerplaatsen voor. In de onmiddellijke omgeving van de site zijn geen beschermde landschappen of monumenten gelegen.

Het bedrijf is gelegen in het traditioneel landschap ‘Zandstreek binnen de Vlaamse vallei’, meer bepaald in ‘Zandig Leie-Schelde-interfluvium’ (211080, Antrop et al., 2002). Dit landschap heeft als structuurdragende matrix vlak interfluvium met langs de valleiranden een uitgesproken microreliëf (rivierduinen). Het landschap kent een sterk verstedelijkt weefsel van bebouwing en infrastructuur. In de zichtbare open ruimten komen een beperkt aantal relicten voor van meestal kleine omvang. De bebouwing, infrastructuur en groen (bossen, schermen) worden beschouwd als ruimtebegrenzend. De kleine landschapselementen zijn sterk geïsoleerd of omvatten grotere eenheden met monument- of recreatieve waarde (kastelen, parken, (restaurant)-hoeves,...). Voor de toekomstige ontwikkeling van het landschap werden volgende wenselijkheden geformuleerd:

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 99 van 108

 stoppen van de industriële en commerciële "lintbebouwing" langs de (kruispunten) van de grote wegen als een van de belangrijke factoren voor het dichtslibben van de open ruimte;  accentueren van het alluviale landschap door het bufferen van de visuele verstedelijking door het herstel van coulissen-meersenlandschap.

14.4 Methodiek

De deelaspecten die bepalend zijn voor de visuele en ruimtelijke eigenschappen van het huidige landschap worden beschreven en zijn onder andere:  geomorfologische, topografische en hydrografische karakteristieken van het landschap;  de ruimtelijk structurerende elementen worden gekarteerd op basis van de landschapsatlas;  visueel ruimtelijke kenmerken en elementen die als positieve en negatieve beelddragers van het landschap fungeren worden besproken en bovendien de zichtbaarheid vanuit de omgeving geïllustreerd aan de hand van foto’s;  het project omvat geen nieuwe constructies wat betekent dat de landschappelijke effecten in de toekomst overeenkomen met de huidige effecten.

De impact die een bedrijf op het landschap zal hebben is moeilijk tot niet kwantitatief in te schatten. Dit dient bijgevolg kwalitatief te gebeuren. Hierbij kunnen een drietal effectgroepen afgelijnd worden op basis van het richtlijnenboek “landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie” (Schute et al., 2006):  het landschap als relatiesysteem: hierbij zal een inschatting gegeven worden van de effecten die het bedrijf veroorzaakt op de landschapstructuur;  erfgoedaspecten: hierbij wordt onderzocht of het project aanleiding geeft tot een verlies van erfgoedwaarde;  perceptieve aspecten (visuele kenmerken): hierbij wordt de integratie van het bedrijf in de omgeving beoordeelt.

14.5 Milderende maatregelen

Indien uit de effectbespreking blijkt dat er aanzienlijke negatieve effecten veroorzaakt worden door het project, dan zullen milderende maatregelen voorgesteld worden.

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 100 van 108

15 Bedrijfsspecifieke toelichting in het kader van de Watertoets

15.1 Algemene toelichting Watertoets

Telkens wanneer er op beleidsterreinen andere dan water een beslissing wordt genomen, moet deze beslissing in het kader van het decreet ‘integraal waterbeheer’ aan een Watertoets worden onderworpen. De Watertoets omvat door de koppeling aan het begrip “schadelijke effecten” een reeks evaluatie-items, zoals veiligheid tegen overstromingen, (grond)wateroverlast, riolering, watervoorziening voor huishoudens en economische actoren, bodemdaling, volksgezondheid, oppervlakte– en grondwaterkwaliteit, verdroging en (natte) natuur. Enkel betekenisvolle nadelige effecten worden beoogd, om te vermijden dat de Watertoets wordt misbruikt als vrijgeleide om vergunningen te weigeren of de goedkeuring van plannen te obstrueren. Deze Watertoets kan in het algemeen opgevat worden als het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en uiteindelijk beoordelen van mogelijke schadelijke effecten van plannen op het watersysteem. Daarmee fungeert de Watertoets als een belangrijk preventief instrument.

De uitvoering van de Watertoets wordt geregeld in het besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van nadere regels voor de toepassing van de Watertoets, tot aanwijzing van de adviesinstantie en tot vaststelling van nadere regels voor de adviesprocedure bij de Watertoets, vermeld in artikel 8 van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid (besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2006 (B.S. 31/10/2006), in werking vanaf 1/11/06). Op 14 oktober 2011 werd een wijzigingsbesluit inzake de watertoets goedgekeurd. Deze trad in werking op 1 maart 2012. In het wijzigingsbesluit werd de aanbeveling om advies te vragen aan een waterbeheerder omgezet in adviesvraagplicht. Verder werd met een samenvattend artikel in het besluit zelf de beoordelingsschema’s sterk vereenvoudigd en werd de kaart van de overstromingsgevoelige gebieden geactualiseerd en uitgebreid. Er werd een aanvullende lijst met vergunningen en plannen die aan de watertoets moeten onderworpen worden opgenomen. De inhoud van de waterparagraaf en het wateradvies werden afgestemd op de wijzigingen aan het decreet Integraal Waterbeleid van 2007.

Op 12 december 2014 keurde de Vlaamse Regering een aantal technische aanpassingen aan het uitvoeringsbesluit watertoets goed. Daarnaast werden een aantal adviesdrempels verder geoptimaliseerd. Ook wordt het mogelijk om richtlijnen vast te stellen waaraan aanvragen tot wijziging van de watertoetskaart moeten voldoen. De aanpassingen traden in werking op 22 januari 2015. De nodige aanpassingen zijn doorgevoerd aan de webtoepassing watertoets.

15.2 Bedrijfsspecifieke aandachtspunten met betrekking tot de Watertoets

Onderstaand worden de voornaamste bedrijfsspecifieke aandachtspunten aangegeven met betrekking tot de milieudoelstellingen zoals weergegeven in artikel 4 van de Kaderrichtlijn water. Deze aandachtspunten dienen door de vergunningverlenende overheid in rekening gebracht te worden bij de uitvoering van de Watertoets.

Bijlage I: De vergunningsaanvraag heeft betrekking op het verkavelen van een stuk grond, het oprichten van een constructie, al dan niet gedeeltelijk of volledig ondergronds, of het aanleggen van een verharding.  Niet van toepassing.

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 101 van 108

Bijlage II: De vergunningsaanvraag heeft betrekking op de opslag van, het storten van bodemvreemd materiaal of de wijziging van de vegetatie.  Niet van toepassing

Bijlage III: De vergunningsaanvraag heeft betrekking op een reliëfwijziging.  Niet van toepassing

Bijlage IV: De vergunningsaanvraag heeft betrekking op het aanleggen van een buffer- of infiltratievoorziening voor de opvang van oppervlakte- of hemelwater.  Niet van toepassing

Bijlage V: De vergunningsaanvraag heeft betrekking op een lozing op een rioleringsstelsel, het oppervlaktewater of het grondwater.  gezuiverd bedrijfsafvalwater wordt geloosd op de Beerhofbeek. Het sanitair afvalwater wordt samen met de concentraatstromen geloosd op de riolering

Bijlage VI: De vergunningsaanvraag heeft betrekking op een grondwaterwinning.  er wordt een hervergunning van de ondiepe grondwaterwinning aangevraagd

Bijlage VII: De vergunningsaanvraag heeft betrekking op een wijziging van de bedding en de structuurkwaliteit van de waterloop.  Niet van toepassing.

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 102 van 108

16 Grensoverschrijdende effecten

Rekening houdend met de ligging van de inrichting kan gesteld worden dat de inrichting geen grensoverschrijdende effecten zal veroorzaken. De kortste afstand tot de grens van Vlaanderen, bedraagt 21 km (grens met Wallonië).

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 103 van 108

17 Leemten in de kennis

Er zijn nog geen leemten in de kennis gekend.

eco-scan bvba ● M15AGRI1 Pagina 104 van 108

18 Tewerkstellings- en investeringsrapport

Op de site worden momenteel zo’n 160,94 fulltime-equivalenten tewerkgesteld. Dit blijft ook zo in de gewenste situatie. Om de gewenste productiecapaciteit te kunnen realiseren worden onder meer: - verschillende bijkomende verpakkingslijnen voorzien; - bestaande ovens en vriezers vervangen door nieuwe installaties met een hogere capaciteit; - de waterzuiveringsinstallatie uitgebreid met een nabezinkingsbekken en de SBR omgevormd tot een continu systeem (klassieke waterzuiveringsinstallatie). Deze ingrepen vragen een aanzienlijke investering.

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 105 van 108

Bijlagen

Bijlage 1 Topografische kaart Bijlage 2 Stratenplan Bijlage 3 Kadastrale percelen Bijlage 4 Luchtfoto inrichting Bijlage 5 Gewestplan Bijlage 6 Habitatkaart Bijlage 7 Grondplan van de site Bijlage 8 Bodemkaart Bijlage 9 Ligging omliggende grondwaterwinningen Bijlage 10 Ligging buurtwegen Bijlage 11 Landschapsatlas en onroerend erfgoed

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 106 van 108

Literatuurlijst

Antrop, M., Van Eetvelde V., Janssens J., Martens I. & Van Damme S. (2002). Traditionele landschappen van het Vlaamse Gewest, Universiteit Gent, Vakgroep Geografie.

Callebaut, K., Gielen, B., Van Tomme, I. (2007). Milieurelevantie en vermogensvoordeel ongeoorloofde lozingen – boekdeel 2. Arcadis Ecolas in opdracht van LNE – afdeling milieu- inspectie. 254 pp.

Van den Abeele, L., Vanassche, S., Weltens, R., Huybrechts, D. (2015). Beste Beschikbare Technieken (BBT) voor aardappel-, groente- en fruitverwerkende nijverheid (AGF). 241 pp.

Dermaux, D., Vervaet, C., Arts, P., Lefebre, F. (2012). Geactualiseerd richtlijnenboek Lucht. 212 pp.

Engels, D., Parys, J., Van Den Bergh, G., Staelens, E., Maes P., Slabbaert K., Pauwels G. (2015). Richtlijnenboek MER ‘Mens-Mobiliteit’, 187 pp.

LNE (2008). Visiedocument voor administratief overleg “De weg naar een duurzaam geurbeleid”, versie 6.7.

Milieubeleidsplan 2011-2015 (2011), 167 pp.

Milieueffectrapport Discipline ‘Mens-Gezondheid’ Praktisch, 2002.

Saxton, K.E., W.J. Rawls, J.S. Romberger & Papendick, R.I. (1986). Estimating generalized soil- water characteristics from texture. Soil Sci. Soc. Amer. J., 50(4): 1031-1036.

Schute et al., 2006 Schute, I., Vansina, F. & Wauters, E. (2006). Geactualiseerd project-MER- richtlijnenboek Landschap, Bouwkundig Erfgoed en Archeologie. 188 pp.

Sterckx, G. & Paelinckx, D. (2004). Beschrijving van de habitattypes van Bijlage I van de Europese Habitatrichtlijn. 108 pp.

Van den Broeck, S., Heirman, S., Van Haecke, K., Goessens, X., Antierens, A. (2011). Geactualiseerd richtlijnenboek voor de discipline water. 175 pp. van Dobben, H., Bobbink, R., Bal, DK, van Hinsberg, A. (2012). Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypen en leefgebieden van Natura 2000. Alterra-rapport 2397. Alterra Wageningen UR. Wageningen, 2012.

Van Hooydonk, D., De Winter, S., Claes, S., Putzeys, G. & Busschots, C. (2011). Richtlijnenboek discipline geluid en trillingen. 118 pp.

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 107 van 108

Vlaamse Gezondheidsinspectie – domein Gezondheid en Milieu – Afdeling Preventie en Sociale Gezondheidszorg & AMINAL – cel MER. (2002). Richtlijnenboek Discipline ‘Mens-Gezondheid’ Praktisch. 54 pp.

WHO (2009). Night Noise Guidelines for Europe. World Health Organization. 184 pp.

VMM (2008). Grondwater in Vlaanderen: het Sokkelsysteem. Vlaamse Milieumaatschappij. Aalst. 123 p.

VMM (2012). Luchtkwaliteit in Vlaanderen – Zure regen in Vlaanderen in 2011, VMM, 2013

VMM (2013). Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest – 2012, VMM, 2013

eco-scan bvba ● M15AGRI1_kennisgeving Pagina 108 van 108