Oefeningen Voor Een Derde Oog
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Oefeningen voor een derde oog Dick Hillenius bron Dick Hillenius, Oefeningen voor een derde oog. De Arbeiderspers, Amsterdam 1965 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/hill005oefe01_01/colofon.htm © 2007 dbnl / erven Dick Hillenius 7 ± Chronologisch Dick Hillenius, Oefeningen voor een derde oog 9 [I] RESTJES WEESHUIS Ordesa 20 juli 1963. Toen wij de eerste keer met Tycho op reis wilden - hij was toen 10 maanden - kwamen er alle mogelijke betuttelaars in de weer. L. kwam zelfs met haar psychiater aandragen, vol afgrijzen over het te kwetsen zieleheil en dat het kind er nog jaren later moeilijkheden van zou ondervinden. Op die tientallen die zich vol bezorgdheid keren tegen het meenemen van kinderen op reis, is er nooit één die problemen ziet in het achterlaten bij verzorgers of in een tehuis. Ik weet niet, misschien is dat bij elk kind weer anders, maar wat mij zelf betreft ondervind ik nu, na bijna dertig jaar, de herinnering aan het 4 weken verzorgd achtergelaten zijn in een Hervormd Weeshuis, als een niet verdwenen aantasting. Een week voordat mijn jongste broer werd geboren, op mijn zevende verjaardag, werden mijn andere broer en ik door een tante die werksterdiensten verrichtte in de familie naar het Hervormde Weeshuis gebracht in de Volkerakstraat. Ik herinner me van de eerste dag een man met lange witte baard, de directeur, manden met potten jam, kinderen joelend op de binnenplaats. De kinderen droegen een uniform in de stijl van de tekeningen van Jetses, in de boekjes van Ot en Sien, mode van ±40 jaar tevoren. De meisjes droegen lang haar tot op de schouders (kort was toen mode), de jongens waren kaal met een kuifje van voren. In het magazijn werd me een uniformpak aangemeten, korte broek tot over de knieën, buis van dezelfde stof, overlangs blauw en wit gestreept. Zwarte hoge schoenen en kousen. Voor de zondag een zwart lakens pakje met witte, gesteven boord. Een van de geüniformeerde verzorgsters behandelde mijn haar met de tondeuse. De afschuw, het gevoel van gevangen zijn, de terreur van de hygiënische stenen gangen, van de grotere weesmeisjes die als verzorgsters meehielpen. De geur van het eten dat ik elke keer met angst tegemoet zag. Na een dag gingen we met de trein naar Bloemendaal. Het tehuis heette Eben Haezer. Er was een klein mooi meisje Anneke, onbereikbaar ver in gewone meisjeskleren. Op de zondagschool zaten we op aparte banken. Het tegelpad op de weg erheen heb ik later nog wel eens gemeend terug te vinden. Er waren twee favoriete wandelingen, naar een hertenkamp en naar een kerkhof. Het hertenkamp was midden in een bos, met damherten, kalkoenen, pauwen. Ik heb het later nooit terug kunnen vinden. Dick Hillenius, Oefeningen voor een derde oog 10 De begraafplaats werd waarschijnlijk gekozen met de gedachte dat dat voor wezen, wat de meeste kinderen waren, interessant moest zijn. De surrealistische griezelindruk van graven waarop een soort glazen doos. Waarschijnlijk zaten daar foto's in of kunstbloemen, maar ik dacht dat je door het glas de dode mensen zou kunnen zien. Mijn grootouders zijn een keer met mijn vader op visite geweest. Ze hadden kersen bij zich voor alle kinderen, wat ik overdreven vond. Ik heb zo verlangd naar mijn moeder, zo om haar gehuild, dat toen ik thuiskwam, de brug over het Singel naar ons huis, en ik haar zag staan, alle concentratie op haar vervloog. Ze had haar haar kort laten knippen, ik vond haar ordinair. 26 juli 1963. Valle de Roncal. In het 14de deel van het Journal Littéraire van Léautaud, het prototype van een dagboek, las ik de verzuchting dat herinneringen zoveel waardevoller zijn dan direct genoteerde belevenissen. Grote moeite om te verteren wat hij schrijft over de bezetting van Frankrijk (1941 en 1942). Hoewel van tijd tot tijd tot hem doordringt dat de joden weggevoerd worden, hij noteert zelfs dat kinderen van hun moeders gescheiden worden, wat hém toch direct zou moeten aanspreken, is het enige wat hij hierover formuleert dat les misérables altijd de zwaarste klappen krijgen. Maar geen verontwaardiging tegen de bezetter, wel tegen hen, die - zoals Benda, Gide, Valéry en Duhamel - min of meer openlijk anti-Duits zijn. De eerste drie weigeren b.v. om de redactie van de NRF over te nemen zolang daar iemand aan meewerkt die ±pro-Duits is (Drieu la Rochelle). Léautaud hoont dan de onverdraagzaamheid van deze ‘democraten’. Eén keer wordt maar twijfel geuit, of het wel zo goed zou zijn als de Duitsers winnen. Dat is wanneer de deportaties (maar niet speciaal die van de joden) hem verontrusten. Ik doe grote moeite om dit te begrijpen, niet om het te billijken, maar om het contact niet te verliezen met iemand die ik nu meer dan twintig boekdelen met een soort vriendschap gevolgd heb. Er zijn wel aangrijpingspunten te vinden in dit 14de Journaldeel. 1. Voor Léautaud is een verovering als die van Hitler niet verschillend van de koloniale veroveringen der Westeuropese landen. Met leedvermaak noteert hij het bericht dat Nederland zijn koloniën is kwijtge- Dick Hillenius, Oefeningen voor een derde oog 11 raakt. Daarmee is hij niet voor Hitler, maar de rechtvaardigheid van de andere kant is iets waarin hij niet gelooft. 2. De Duitsers traden in publiek correct op. Er stonden hoge straffen - die uitgevoerd werden - op verkrachting en plundering door leden van het bezettingsleger. Léautaud contrasteerde dat met het optreden van Franse officieren na de Eerste Wereldoorlog in het Rijngebied. Burgers moesten van deze Herren van het trottoir. 4. Léautaud was ervan overtuigd dat de kranten van weerskanten uitsluitend propaganda zouden bevatten en las ze dan ook niet, noch wilde hij naar de radio luisteren. Wel hechtte hij geloof aan het verhaal - omdat de moordenaar het zelf vertelde - van een Franse autowasser die tijdens de Eerste Wereldoorlog een Duits kind omhoog gooide en opving op zijn bajonet. In het licht van de Franse gedragsmogelijkheden zoals die zich uitten tijdens de oorlog op Madagascar, daarna in Indo-China en vooral Algerije, wordt de keus die men Léautaud zou willen voorschrijven minder duidelijk. Daarbij komt dat hij het communisme verafschuwde en dat hij alle niet-communistische deelnemers aan het volksfront beschouwde als domme, ijdele dupes van mooi klinkende idealen (Blum, Benda, Gide). Er zijn onverdachte verzetsmensen die daar nu, twintig jaar later, weinig op aan te merken kunnen hebben. De vraag richt zich nu tegen me zelf. Waarom kost het me nog steeds moeite om Duits te spreken, waarom kost het moeite om beleefd antwoord te geven aan Duitsers die de weg vragen, waarom vind ik het nog steeds opmerkelijk als ik een sympathieke Duitser ontmoet, waarom kan ik nauwelijks erkennen dat het Duitse landschap - dat ik trouwens alleen op doorreis te zien krijg - hier en daar mooi is? Was het niet een tekort aan objectiviteit - te vergeven op de leeftijd van 12 tot 17 jaar - dat ik zonder voorbehoud anti-Duits was, in aanmerking genomen dat de werkelijkheid van de jodenvervolging pas langzaam na de oorlog tot me doordrong? Dat lag niet aan mijn ouders, die in het begin alleen maar spraken van het verraad der gevluchte koningin. En verder behoorden velen van mijn familie tot de kleine middenstand, waarin het schelden op joden even normaal was als het 's avonds opmaken van de kas. Misschien was het alleen maar mijn afkeer van uniformen en discipline, de oude afkeer die nu een monsterachtige rechtvaardiging vond. Dick Hillenius, Oefeningen voor een derde oog 12 Ik ben voor een zo groot mogelijke vrijheid van het individu, die alleen maar kan bestaan bij een laks regime. Zo vreemd dat om dezelfde reden waarom ik met zo'n concentratie Léautaud heb willen lezen en kennen, ik zo diametraal tegenovergesteld van mening ben over militarisme, staat, discipline, uniform. Om dezelfde reden wantrouw ik degenen die meer lijn willen brengen in de Nederlandse politiek, de stroomlijners van Europa, hervormers, ordelijke, hygiënische bestuurders. Kort na de oorlog was er een studentencongres over Indonesië-Nederland. Bekassi werd door de Engelsen - Nederlanders werden nog maar op een paar plaatsen toegelaten - gebombardeerd. Een zeer voorzichtige, beleefde Indonesiër waagde het voor het publiek uit te spreken dat dit toch de smaak van Putten opriep (de repressaillemoord door de Duitsers). Groot tumult. De toen nog machtige gestalte van de directeur van Artis, Sunier, liep als een vaandel van protest de zaal uit. Zo mooi dat diezelfde avond in Trouw, het Christelijk blad dat daarna zo bloeddorstig als maar kon het vrijheidsstreven van Indonesië bestreed, dezelfde vergelijking maakte, als aanklacht tegen de Engelsen. De socialist Vorrink vertelde in Twente dat het om de afzet van onze katoentjes ging. De socialist Drees met vaderlijk gezicht en kortschrift. De politionele acties. De nachtmerrie van gezag, uniform, discipline dreigde opnieuw vat op mij te krijgen. Mijn resultaatloze studie gaf geen recht op uitstel meer, ik moest in dienst. De militaire keuring bevond mij geschikt, met als detail parachutistenenkels. Mijn weigering werd onderzocht door een gezelschap notabelen. Tevoren was ik door een vereniging van weigeraars geadviseerd wat ik zeggen moest: welke academische situatie men mij ook voorlegde, ik moest erbij blijven dat ik niet wilde doden. Als men mij zou voorstellen dat ik i.p.v. in dienst een jaar langer (dus drie jaar) in de mijnen of als hulp in een krankzinnigengesticht zou werken, moest ik direct accepteren: alles liever dan moorden. Ik vond dat niet en bedacht dat wanneer de commissie serieus wilde onderzoeken of ik niets anders kon doen dan dienstweigeren, ik zo precies mogelijk moest zeggen wat ik meende, en me niet in de war laten brengen door bedenksels van idealisten waar ik niets mee te maken had of wilde hebben. Dick Hillenius, Oefeningen voor een derde oog 13 Wat het dienstvervangende werk betreft: ik was eens een hele werkdag in een kolenmijn.