Het Weigevoel in Het Groene Hart Van De Randstad

Total Page:16

File Type:pdf, Size:1020Kb

Het Weigevoel in Het Groene Hart Van De Randstad Het Weigevoel in het Groene Hart van de Randstad Een studie onder melkveehouders in het Westelijk Veenweidegebied naar hun bereidheid en mogelijkheden zich te ontwikkelen van productieboer tot plattelandsondernemer Bareld van der Ploeg Promotoren: Prof. dr. Ir. N.G. Röling, hoogleraar in de kennissystemen in ontwikkelingslanden Prof. dr. A.T.J. Nooij, hoogleraar in de algemene sociologie en methodenleer Samenstelling promotiecommissie: Prof. dr. ir. A.J. Oskam: Wageningen Universiteit Prof. drs. J.A.J. Vervloet: Wageningen Universiteit Prof. dr. C.M.J. van Woerkum: Wageningen Universiteit Prof. dr. ir. L.C. Zachariasse: Wageningen Universiteit Het Weigevoel in het Groene Hart van de Randstad Een studie onder melkveehouders in het Westelijk Veenweidegebied naar hun bereidheid en mogelijkheden zich te ontwikkelen van productieboer tot plattelandsondernemer Bareld van der Ploeg Proefschrift ter verkrijging van de graad van doctor op gezag van de rector magnificus van Wageningen Universiteit, prof. dr. ir. L. Speelman in het openbaar te verdedigen op vrijdag 23 november 2001 des namiddags te 13.30 uur Bij de titel Een kernwoord in de titel is ontleend aan Wei-gevoel: het mooiste grasland van Nederland, een themanummer van Volkskrant Magazine (27-5-2000) met teksten van Caspar Janssen, die zegt naar beste weten de bedenker te zijn van het woord ‘wei-gevoel’. Ploeg, B. van der (2001) Het Weigevoel in het Groene Hart van de Randstad: een studie onder melkveehouders in het Westelijk Veenweidegebied naar hun bereidheid en mogelijkheden zich te ontwikkelen van productieboer tot plattelandsondernemer Bareld van der Ploeg Proefschrift Wageningen Universiteit – With summary in English ISBN 90-5808-490-6 Gedrukt bij grafisch bedrijf Ponsen & Looijen b.v. Wageningen Inhoud blz. Woord vooraf 1. Inleiding 1 1.1 Onderzoeksthema en probleemstelling 1 1.2 Centrale vraag 3 1.3 Relevantie 4 1.3.1 Relevantie voor Nederlandse platteland in het algemeen 4 1.3.2 Relevantie voor veenweiden bij de Randstad 7 1.4 Achtergrond van de studie 11 1.4.1 Veenweidegebied dertig jaar als aandachtsveld 11 1.4.2 Ontwikkelingslijn in het onderzoek 15 1.5 Karakter van deze studie en leeswijzer 17 1.6 Materiaal en methoden 18 2. Studiegebied: Veenweidegebied bij de Randstad 23 2.1 Inleiding 23 2.2 Gebied en gebiedsligging 23 2.3 Historische achtergrond, toekomstperspectief 30 2.3.1 Belang van lange termijn perspectief 30 2.3.2 Perspectiefwisselingen in agrarische ontwikkeling 31 2.3.3 Relatief vroege commerciële modernisering 38 2.3.4 Relatief late industriële modernisering 41 2.3.5 Relatief vroege postindustriële modernisering 47 2.4 1970 als referentiejaar 54 2.5 Veenweidebedrijven bij de Randstad anno 2000 62 2.6 Nabeschouwing 67 3. Conceptuele analyse 69 3.1 Inleiding 69 3.2 Plaatsbepaling agrarische verbreding 70 3.3 Ruimtelijk systeem en ruimtelijke kwaliteit 75 3.3.1 Ruimtelijk systeem 75 3.3.2 Ruimtelijke kwaliteit 78 3.4 Aanbodskant agrarische verbreding 83 3.5 Vraagkant agrarische verbreding 88 3.6 Interactie van vraag en aanbod 92 3.6.1 Diversiteit onder boeren en ‘consumenten’ van het platteland 92 3.6.2 Voorzieningen voor een ruilverhouding tussen boeren en 94 ‘consumenten’ 3.6.3 Andere sociale arrangementen voor agrarische verbreding 98 3.7 Nabeschouwing 102 Inhoud (vervolg) 4. Ruimte voor agrarische verbreding bij boeren en boerinnen 105 Empirische analyse 1 4.1 Inleiding 105 4.2 Affiniteiten en aversies in bedrijfsbeleid 105 4.3 Boeren en boerinnen tussen wens en werkelijkheid 113 Houding en gedrag 4.4 Doeleinden in het beroep in relatie tot verbreding 119 4.5 Beroepscapaciteiten en externe oriëntatie in relatie tot verbreding 123 4.6 Totaalbeeld 130 Ruimte voor agrarische verbreding, schatting haalbare aantallen 4.7 Nabeschouwing 137 5. Ruimte voor agrarische verbreding in de samenleving 139 Empirische analyse 2 5.1 Inleiding 139 Ontwikkeling bedrijven en inkomens zonder extra verbreding 5.2 Additioneel inkomen maximaal uit verbreding te halen 141 5.3 Toets 1: Compenseert verbreding daling landbouwinkomens? 145 5.4 Maximale groei aantal bedrijven in categorieën met verbreding 147 5.5 Toets 2: Wat is meest beperkend, ruimte vanuit markt of ruimte bij 151 agrariërs? 5.6 Nabeschouwing 153 6. Conclusies en slotbeschouwing 155 6.1 Conclusies 155 6.2 Slotbeschouwing 159 Van graasrobot tot rurale idylle 6.2.1 Groene Hart met landbouw naar een hoger peil? 159 6.2.2 Toch een doorbraak in agrarische verbreding? 161 6.3 Conclusies herbelicht 174 Literatuur 177 Register op auteursnamen 185 Afkortingen 186 Samenvatting 187 Summary 199 Abstract 207 Curriculum vitae 209 Bijlage: uiteenlopende effecten van het eventueel verhogen van waterpeilen 211 in het veenweidegebied Woord vooraf Het begon met een telefoontje eind 1994 van Kees Volker van het toenmalige Staringcentrum. Hij vroeg of ik zin had het sociologische deel van een EU-onderzoek Sustainable Land Use (Van der Ploeg 1999) uit te voeren. Dat had ik, vooral toen bleek dat mijn ‘weigevoel’ was te bevredigen door Waterland, met de Beemster als vergelijkingsgebied, in te brengen als Ne- derlands studiegebied in dit internationale project. Eind 1998 liep het EU-onderzoek af, maar het onderzoeksthema liet mij niet los. Het jaar daarna zocht ik daarom Ad Nooij en Niels Röling op als leden van de voormalige begeleidingscommissie van het EU-onderzoek met het voorstel op een andere basis door te gaan. Mijn voorstel was onder hun auspiciën een proef- schrift te schrijven over de reikwijdte van agrarische verbreding in het veenweidegebied bij de Randstad. Dit kwam als een verrassing, maar bij nader inzien vonden zij het wel een aantrek- kelijke wending van een afgedane zaak. Misschien dachten zij als promotoren een gemakke- lijke klus te hebben, omdat het hun vertrouwde materiaal er al grotendeels lag. De werkelijk- heid bleek anders te zijn. Ik heb hen diverse keren overvallen met nieuw materiaal en nieuwe gezichtspunten, iets wat het leven van een promotor er niet gemakkelijker op maakt. Een ver- zachtende omstandigheid voor mij is dat agrarische verbreding sedert de EU-enquête 1995/ 96 in het veenweidegebied snel meer gestalte kreeg. Zelf vond ik het een gelukkige zaak om twee studies met veldwerk in twee pioniersgebieden voor agrarische verbreding (Waterland en Alblasserwaard-Vijfheerenlanden) voor het LEI te kunnen doen. Ook mijn andere onder- zoek voor het LEI, vaak in samenwerking met Alterra, sloot veelal wonderwel aan bij het centrale thema van het proefschrift: de reikwijdte van agrarische verbreding. Het leverde een completer beeld op, maar maakte het bestaan van Ad Nooij en Niels Röling als promotoren er niet eenvoudiger op. Het is des te meer reden om hen hierbij van harte te bedanken voor hun incasseringsvermogen en vaak stimulerende reacties. Eind 1999 kreeg ik op mijn kantoorkamer in het nieuwe gebouw van Alterra, waar ik na afloop van het EU-project stilzwijgend inkwartiering had gevonden, een telefoontje van Anton Jansen. Deze VUTtende plattelandssocioloog/ planoloog miste het contact met de le- vende werkelijkheid van het platteland, en vroeg of er behoefte was aan zijn inbreng als en- quêteur in onderzoek waarbij het niet puur ging om gegevensverzameling, maar om het boven water halen van hoe in de landbouw gedacht wordt. Dit telefoontje leidde er toe dat hij in het voorjaar van 1999 rondreed door het mooie polderland van de Alblasserwaard- Vijfheerenlanden om er met boeren en boerinnen te praten over verbrede bedrijfsontwikke- ling. Na de zomer kon hij met een ten dele identieke vragenlijst het niet minder boeiende Waterland verkennen. Later realiseerde ik mij niet alleen een goede gesprekspartner voor boe- ren en boerinnen te hebben gevonden, maar ook samen te werken met de ervaren redacteur van Sociologia Ruralis. Hij heeft nadien diverse verslagen van door hem in veldwerk uitge- voerde onderzoeken voor mij geredigeerd, en uiteindelijk ook dit proefschrift. Ook hier is een buitengewoon gemeend dankwoord op zijn plaats. Voor het geval u als lezer toch redactionele ongerechtigheden in dit boek aantreft, verklaar ik hierbij met nadruk dat deze door mij zijn veroorzaakt bij veranderingen nadat het manuscript van Anton Jansen was teruggekomen. In 1963 gaf Anne van den Ban de eerste colleges Voorlichtingskunde aan zijn eerste lichting studenten waartoe ik mij mocht rekenen. Nu in 2001 heb ik uit zijn commentaar op mijn manuscript nogmaals gemerkt hoe grondig en helder Anne alles wat met het platteland samenhangt, waarneemt. Ik ben hem dankbaar voor dit commentaar en voor wat hij in de ja- ren zestig voor mij als student en tijdelijk medewerker Voorlichtingskunde heeft betekend. In mijn werk bij het LEI kreeg ik veel te maken met Aad Vijverberg in zijn verschil- lende hoedanigheden in de tuinbouw en uiteindelijk als Consulent voor Landbouw in Zuid- Holland. Zijn grote praktijkkennis en zijn vermogen om zin en onzin van elkaar te onder- scheiden in wat er wordt geschreven en beweerd over landbouwontwikkeling, bracht mij er toe het manuscript voor commentaar aan hem voor te leggen. Ik ben hem veel dank verschul- digd voor zijn kritische opmerkingen, opbouwende suggesties en zinnige inzichten (“Nieu- wigheden komen niet uit de Ivoren Toren van de Wetenschap”). Het onderzoek van de laatste jaren – meestal over de stad-land relatie, agrarische ver- breding, het Groene Hart of alle drie bijeengenomen – gebeurde meestal in teamverband. Veel van de thema’s in dit boek waren onderwerp van intensieve discussies met mede- onderzoekers en soms ook met leden van begeleidingscommissies. Mijn proefschrift verwijst op diverse plaatsen naar publicaties van medeonderzoekers, maar wat letterlijk in de lucht bleef hangen – mondelinge mededelingen en gedachtewisselingen – betekende minstens even veel voor het vormgeven van mijn proefschrift. Ik waag mij niet aan een volledige opsom- ming: de lezer krijgt een redelijk complete indruk van de teams die voor mij van belang waren uit de lijst met ‘eigen’ publicaties in hoofdstuk 1. Wat in die lijst ontbreekt is het team dat onder de naam ‘Denktank Stadslandbouw’ diep nadacht over de verhouding tussen stad en land.
Recommended publications
  • Gdynia, a Polish Modern Movement City Built from Scratch Architecture
    Gdynia, a Polish modern movement city built from scratch Gabriela Kaja Kuleczko Thesis to obtain the Master of Science Degree in Architecture Supervisor Prof. Ana Cristina Dos Santos Tostões Examination Committee Chairperson: Prof. João Rosa Vieira Caldas Supervisor: Prof. Ana Cristina Dos Santos Tostões Member of the Committee: Prof. Francisco Manuel Caldeira Pinto Teixeira Bastos October 2019 ii I declare that this document is an original work of my own authorship and that it fulfills all the requirements of the Code of Conduct and Good Practices of the Universidade de Lisboa. iii iv Acknowledgments The work developed in this thesis could not have been achieved without the support of many people to whom I want to acknowledge and express my gratitude. Firstly, I would like to thank my supervisor, Prof. Ana Cristina Dos Santos Tostões , for proposing such a challenging topic and for introducing me to the study of modern movement in Poland. I would also like to thank her for enriching conversations and for her help, patience and guidance throughout this work. A special thanks go to the employees of the Gdynia City Museum, who provided me with the archives of the museum, which are an essential element needed to create this thesis, and shared their knowledge, giving me valuable tips. Last but not least, I wish to deeply thank my parents for the support and encouragement they have provided throughout the process of researching and writing this thesis. v vi Abstract Gdynia, a Polish city, founded in the 1920s, was designed from scratch in accordance with the modernist trends prevailing at that time.
    [Show full text]
  • Screen Genealogies Screen Genealogies Mediamatters
    media Screen Genealogies matters From Optical Device to Environmental Medium edited by craig buckley, Amsterdam University rüdiger campe, Press francesco casetti Screen Genealogies MediaMatters MediaMatters is an international book series published by Amsterdam University Press on current debates about media technology and its extended practices (cultural, social, political, spatial, aesthetic, artistic). The series focuses on critical analysis and theory, exploring the entanglements of materiality and performativity in ‘old’ and ‘new’ media and seeks contributions that engage with today’s (digital) media culture. For more information about the series see: www.aup.nl Screen Genealogies From Optical Device to Environmental Medium Edited by Craig Buckley, Rüdiger Campe, and Francesco Casetti Amsterdam University Press The publication of this book is made possible by award from the Andrew W. Mellon Foundation, and from Yale University’s Frederick W. Hilles Fund. Cover illustration: Thomas Wilfred, Opus 161 (1966). Digital still image of an analog time- based Lumia work. Photo: Rebecca Vera-Martinez. Carol and Eugene Epstein Collection. Cover design: Suzan Beijer Lay-out: Crius Group, Hulshout isbn 978 94 6372 900 0 e-isbn 978 90 4854 395 3 doi 10.5117/9789463729000 nur 670 Creative Commons License CC BY NC ND (http://creativecommons.org/licenses/by-nc-nd/3.0) All authors / Amsterdam University Press B.V., Amsterdam 2019 Some rights reserved. Without limiting the rights under copyright reserved above, any part of this book may be reproduced, stored in or introduced into a retrieval system, or transmitted, in any form or by any means (electronic, mechanical, photocopying, recording or otherwise). Every effort has been made to obtain permission to use all copyrighted illustrations reproduced in this book.
    [Show full text]
  • Archetypical Artificial Lighting Practices in Contemporary Interior Design
    THEORY STUDIES: ARCHETYPICAL ARTIFICIAL LIGHTING PRACTICES IN CONTEMPORARY INTERIOR DESIGN A Thesis Presented to the Faculty of the Graduate School of Cornell University In Partial Fulfillment of the Requirements for the Degree of Master of Arts by Joanne Pui Yuk Kwan February 2010 © 2010 Joanne Pui Yuk Kwan ABSTRACT This thesis focuses on identifying, classifying and naming unnamed artificial lighting archetypes in contemporary, professionally designed interiors that are derived from reiterative historical designs. The study is a component of the Intypes (Interior Archetypes) Research and Teaching Project established in 1997 at Cornell University. An Intype is an ideal example of a historical determined practice of design from which similar models are derived, emulated or reiterated. In the 20th century lighting design became a field and an area of specialization in interior design, architecture and engineering. Lighting is a subject of many books and design literature often alludes to its importance. Many of the studies focus on the phenomenon of light itself, including issues related to perception and technical requirements. Although there are some case studies of individual projects, there is little scholarship about lighting for contract interior design. Accounts of the history of interior spaces primarily focus on lighting fixtures or light sources. This study is one of the few of its kind; it creates a typology of the professional design and architectural practices of artificial lighting in interior spaces. The study identifies and documents lighting solutions that have been reiterated through time and contributes to a vocabulary for teaching and comparative analysis. This research offers practice-based research which may encourage design criticism and discourse in both academia and professional practice.
    [Show full text]
  • Dutch Connections Essays on International Relationships in Architectural History in Honour of Herman Van Bergeijk
    SPECIAL ISSUE Sjoerd van Faassen, Carola Hein and Phoebus Panigyrakis [Eds.] Dutch connections Essays on international relationships in architectural history in honour of Herman van Bergeijk Inaugural Speeches and Other Studies in the Built Environment Dutch connections TU Delft Open 2020 SPECIAL ISSUE Sjoerd van Faassen, Carola Hein and Phoebus Panigyrakis [Eds.] Dutch connections Essays on international relationships in architectural history in honour of Herman van Bergeijk TU Delft Open 2020 Inaugural Speeches and Other Studies in the Built Environment Inaugural Speeches and Other Studies in the Built Environment Series Editors: Herman van Bergeijk and Carola Hein [Chair History of Architecture and Urban Planning, TU Delft] SPECIAL ISSUE Dutch Connections Essays on international relationships in architectural history in honour of Herman van Bergeijk Editors: Sjoerd van Faassen, Carola Hein and Phoebus Panigyrakis Design: Véro Crickx, Sirene Ontwerpers Layout: Phoebus Panigyrakis Translations for the texts of Dolf Broekhuizen, Wietse Coppes & Leo Jansen, Marie Therese van Thoor, Mienke Simon Thomas, and Charlotte van Wijk from Dutch to English were done by Phoebus Panigyrakis and Kate Eton. © 2020 TU Delft Open and the authors ISBN 978-94-6366-360-1 PRINT ISSN 2667-0232 E-ISSN 2667-0240 Contents Foreword | Carola Hein Herman van Bergeijk: A steady presence in my academic journey from student years at the HfbK Hamburg to professorship at Delft University of Technology 7 Dolf Broekhuizen ‘A house with skin against weather conditions’ Van Eesteren and the building materials of Maison Particulière (1923) 13 Massimo Bulgarelli Careful considerations Notes on some drawings of Palazzo Te in Mantua 25 Magdalena Bushart Geschäftsfreunde J.J.P.
    [Show full text]
  • Figures on Surfaces. Murals Between Context and Narration Marta Magagnini, Nicolò Sardo
    6 / 2020 Figures on Surfaces. Murals Between Context and Narration Marta Magagnini, Nicolò Sardo Abstract Mural surfaces are situated in an experiential dimension with a high rate of technical and artistic experimentation. This essay in- vestigates wall-sized graphics and, in particular, images present from the birth of architecture itself, which stores them based on a two-dimensional narrative project that involves spatial experience. Interior and exterior walls have revealed their primary vocations with some important areas of interaction. On the one hand, interior walls act as windows that –instead of opening towards the real, present landscape– frame landscapes of thought and, particularly with photomontages, allow the observer to intuitively understand true urban theories. On the other hand, exterior façades are cha- racterized as communicational devices immersed in the city: from mosaics to typography, ‘wall-size’ graphics are transformed and express the sense of their own time. While extensive literature has analysed the histories of art and the technique of façades and interior walls separately, the objective of the present study is to combine these topics in search of common threads in virtue of both the common nature of the material –the predominance of the surface over other formal aspects– and, as a consequence, the common calling to act as screens for visual communication. Keywords: photomurals, façades, graphics and architecture, photomontage. Introduction A wall is a sign [De Fusco 2019], something which is well and then contemporary projects, have used the commu- known by architects, who trace it, and semiologists, who nicational power of these large surfaces to give a voice to investigate it.
    [Show full text]