Tweede Kamer der Staten-Generaal

Zitting 1982-1983

17799 Gemeentelijke herindeling van West-IJsselmonde

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

Inleiding

In 1959 sloten de raden van en Poortugaal een overeenkomst ter regeling van de financiële gevolgen, verbonden aan de stichting (en het beheer) van door en ten behoeve van Rotterdam gedeeltelijk op het grondgebied van de gemeente Poortugaal te bouwen woonwijken. Partijen gingen er daarbij van uit dat deze wijken binnen korte tijd door een wijziging van de gemeentegrenzen geheel binnen de gemeente Rotterdam zouden komen te liggen. Tot de bedoelde wijziging van de gemeentegrenzen is het tot heden niet gekomen als gevolg van een toenemend verschil van inzicht bij alle bij deze wijziging betrokken partijen over de wijze waarop een oplossing zou moeten worden gevonden. Daarnaast speelde de ontwikkeling in de gedachtenvorming omtrent de bestuurlijke organisatie een vertragende rol; deze leidde in 1975 tot een officiële opschorting van de desbetreffende procedure.

Hoewel er sprake is van een zekere eensgezindheid ten aanzien van de noodzaak om aan de nu al tientallen jaren bestaande situatie een einde te maken, is het niet mogelijk gebleken alle betrokkenen op één lijn te krijgen ten aanzien van het herindelingsmodel. Desondanks is een beslissing ter zake dringend geboden. Die beslissing zal mijns inziens, thans mede gelet op de door mijn toenmalige ambtsvoorganger in zijn brief van 16 oktober 1978 aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (TK, 1978-1979, 14322 en 14323, nr. 8) aangegeven criteria voor gemeentelijke herindeling, in het bijzonder punt 5b, niet anders kunnen inhouden dan dat het als Hoogvliet aangeduide gebied onder één bestuurlijke noemer wordt gebracht conform de oorspronkelijke opzet van de gemeentebesturen die de overeenkomst aangingen. Daarnaast zal een oplossing moeten worden geboden voor het overblijvende deel van de gemeente Poortugaal, dat immers na «aftrek» van Hoogvliet een te gering aantal inwoners (ca. 5000) overhoudt om als zelfstandige gemeente te kunnen blijven voortbestaan.

Situatieschets

West-IJsselmonde omvat het gebied, begrensd door enige Rotterdamse havens (de 1e en 2e Petroleumhaven, de Eemhaven) en de Rotterdamse wijk Pendrecht in het noorden en de Oude Maas in het zuiden en westen;

4 vel Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 799, nr. 3 1 de in de gemeente Barendrecht gelegen buurtschappen Smitshoek en vormen te zamen de oostgrens. Vanouds is het een agrarisch gebied met lintbebouwing langs de polderdijken. Nog steeds hebben de gemeenten Poortugaal en een agrarisch karakter, zij het dat dit plaats maakt voor een meer gemengd agrarisch-recreatieve geaardheid met een toenemend aantal forensen, vooral in Rhoon. Tot na de Eerste Wereldoorlog bevonden zich hier nóg enige kleine gemeenten, nl. Hoogvliet en het iets verder naar het noorden gelegen Pernis. Deze werden in 1934 door Rotterdam geannexeerd in verband met de uitbreiding van de havens. De toenmalige Bataafse Petroleummaatschappij vestigde zijn bedrijf ter plaatse. Hiermee kwam de industriële ontwikkeling op gang, die na de oorlog een enorme vlucht heeft genomen. Ook nu nog bevinden zich tussen Hoogvliet en Pernis de olieraffinaderijen van Shell en Chevron, benevens een vestiging van Shell Nederland Chemie. Voor de werknemers van deze bedrijven moest woongelegenheid worden gecreëerd. De gedach- ten van het gemeentebestuur van Rotterdam gingen in eerste instantie uit naar een gebied op geringe afstand van het industriegebied. Aldus drukte het huisvestingsprobleem een stempel op Hoogvliet. In West-IJsselmonde werden een aantal woonwijken geprojecteerd, in feite een satellietstad die woonruimte moest bieden aan ca. 65000 mensen. Deze wijken konden niet alle worden gerealiseerd op het grondgebied van Hoogvliet. Met de gemeente Poortugaal werd overeengekomen dat de gemeente Rotterdam over haar grenzen heen in eerstgenoemde gemeente mocht bouwen. Als uiterste grens van de geprojecteerde bebouwing zou gelden het tracé van de toekomstige Beneluxweg. In eerste instantie kwamen de wijken Nieuw Engeland en Digna-Johan- napolder tot stand, dichtbij de oude kern van Hoogvliet. Vervolgens ontstonden Meeuwenplaat, Westpunt, Oudeland en Zalmplaat. Het laatste woongebied, nl. Boomgaardshoek is in een vergevorderd stadium. Meeu- wenplaat, Zalmplaat en Boomgaardshoek werden deels dan wel geheel op het grondgebied van Poortugaal gerealiseerd. Het karakter van de laatste wijk, die door de gemeente Poortugaal werd gerealiseerd, is anders, de nadruk ligt meer op verspreide laagbouw, in tegenstelling tot de hoogbouw in de «oudere» wijken. Het oude Hoogvliet werd volledig geamoveerd en de autochtone bevolking naar nieuwe wijken overgebracht. Een geheel nieuw centrum verrees temidden van de eerste wijken.

Aanvankelijk bestond het overgrote deel van de bevolking van Hoogvliet uit industriearbeiders, met name van de olie-industrie. Er heeft echter in de loop der tijd een verschuiving plaatsgevonden; kantoorpersoneel, werkne- mers van andere bedrijven en personeel van overheidsinstellingen eisten een groter aandeel op. De bevolkingssamenstelling liet qua leeftijdsopbouw rond 1960 twee pieken zien, nl. in de leeftijdsgroep tot 10 jaar en tussen 25 en 40 jaar. In de zestiger jaren was naar schatting een derde van de inwoners jonger dan tien jaar. Behalve Rotterdammers trokken ook veel «immigranten» uit de noordelijke provincies naar Hoogvliet. De bevolkings- opbouw was in de beginperiode allesbehalve evenwichtig en van gemeen- schapszin was nog weinig sprake, een omstandigheid die werd versterkt door het feit dat de bewoners van een aantal wijken eigenlijk tot een andere gemeente behoorden.

Zoals gezegd heeft Rotterdam een deel van zijn woningbouwprojecten gerealiseerd op het terrein van de gemeente Poortugaal. Hiertoe werd in 1959 een financiële overeenkomst gesloten. Rotterdam neemt de planning en uitvoering van de woningbouw en alle daarmee in verband staande activiteiten op zich. Deze activiteiten van Rotterdam in de nieuwe wijken omvatten o.m. het algemeen beheer, de politie, brandweer, bescherming bevolking, reinigingsdienst, volksgezondheid, volkshuisvesting, bouw- en woningtoezicht, gemeentewerken, onderwijs, openbaar vervoer, energie- voorziening en drinkwaterleiding. In feite maakt Rotterdam de dienst uit in

Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17799, nr. 3 2 de verrezen stadswijken en heeft de gemeente Poortugaal, die woonver- gunningen afgeeft op voordracht van Rotterdam, verder nauwelijks zeggenschap. Slechts zaken als paspoorten en de burgerlijke stand resten Poortugaal voor genoemd gebied.

De financiële regeling houdt in dat Poortugaal alle inkomsten en uitgaven voor het dorp en de wijken splitst op zijn begroting, een rekening opmaakt van de baten en lasten en vervolgens het batig saldo aan Rotterdam afdraagt. Het zal duidelijk zijn dat een dergelijke overeenkomst in het leven werd geroepen als overbrugging van een onwenselijke situatie. Deze regeling werd getroffen in de verwachting dat weer snel een einde aan de toestand zou komen door middel van een grenswijziging. Beoogd werd dat de op het gebied van Poortugaal gerealiseerde woonwijken weldra naar Rotterdam zouden overgaan. De grens tussen Rotterdam en Poortugaal zou dan langs het tracé van de geplande Beneluxweg komen te liggen. Slechts met het oog op een dergelijke grenswijziging kan bovengenoemde overeenkomst zinnig worden genoemd. Immers Rotterdam kwam bij de realisering van Hoogvliet voor aanmerkelijk hogere kosten te staan dan de gelden konden dekken die Poortugaal als compensatie afdroeg. Bovendien schept het feit dat een gemeente voor een onderdeel van zijn territoir slechts een soort ja-knikkerfunctie vervult, een onverantwoorde bestuurlijke situatie. Indien Poortugaal zelf iets ter hand wil nemen voor zijn inwoners in de wijken van Hoogvliet, heeft dit financiële gevolgen die volgens de overeenkomst moeten worden verrekend. Rotterdam kan echter weigeren de kosten te aanvaarden, terwijl Poortugaal wel zijn inkomsten uit het Gemeentefonds moet afdragen. Bestuurlijk kan Poortugaal weinig voor zijn stadswijken doen, de activiteiten worden door Rotterdam geregeld. Het gemeentebestuur van deze gemeente bekijkt eventuele wensen uit Hoogvliet in het licht van de belangen van de gehele gemeente Rotterdam, waardoor aan de verlangens van (Poortugaals) Hoogvliet niet altijd prioriteit wordt verleend. Klachten over de gang van zaken in zijn wijken belanden daaren- tegen bij het bestuur van Poortugaal. Dit geldt uiteraard niet voor de door Poortugaal zelf tot stand gebrachte wijk Boomgaardshoek. De gemeente stelt overigens alle pogingen in het werk om aan de invloed door Rotterdam te ontkomen. Uit bestuurlijk en financieel oogpunt is het mijns inziens zaak zo spoedig mogelijk een eind aan deze situatie te maken.

De procedurele voorgeschiedenis

Hierboven werd reeds vermeld dat de financiële overeenkomst tussen Rotterdam en Poortugaal destijds is gesloten in de verwachting dat er spoedig een grenswijziging tot stand zou komen. Gedeputeerde staten van Zuid-Holland kwamen reeds in 1959 met een voorstel dat toevoeging van Poortugaal ten westen van de Beneluxweg aan Rotterdam inhield en tevens samenvoeging van de rest van Poortugaal met Rhoon. Deze twee gemeenten werden elk te klein bevonden om tegenspel aan Rotterdam te bieden; te zamen zouden ze wel een voldoende bestuurskrachtige gemeente vormen. Afgezien van Poortugaal, dat samenvoeging met Rhoon afwees, gingen de raden met dit voorstel akkoord. Naar aanleiding hiervan richtten gedeputeerde staten in 1961 een verzoek tot de Kroon om een uitnodiging ex artikel 160, tweede lid, van de Gemeentewet, uitsluitend ten behoeve van de toevoeging van het Poortugaalse deel van Hoogvliet aan Rotterdam. De toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken berichtte gedeputeerde staten: «Nu u en de raad der gemeente Rotterdam met de commissie Nieuwe Waterweg van mening zijn, dat het tot Rotterdam behorende deel van Hoogvliet te zijner tijd van die gemeente dient te worden afgesplitst - een zienswijze waarmede ik mij in beginsel kan verenigen - lijkt het mij niet de aangewezen oplossing te zijn, thans het tot de gemeente Poortugaal behorende deel van Hoogvliet aan de gemeente Rotterdam toe te voegen». Gedeputeerde staten konden zich wel in de gedachten van de minister vinden doch meenden dat de tijd daarvoor nog niet rijp was. Eerst moest

Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 799, nr. 3 3 de bouw van Hoogvliet veel verder voortgeschreden zijn. Zij hielden vast aan de opvatting dat in afwachting van een eventuele gemeente Hoogvliet de grenswijziging zou moeten worden geregeld. De Minister wenste echter een procedure tot gemeentewording van Hoogvliet te starten. Tegen de tijd dat de wet zou worden aangenomen, zou de bouw van Hoogvliet ook voldoende gevorderd zijn. Afgesproken werd dat de totstandkoming van Hoogvliet zou worden bestudeerd door een commissie. Rotterdam drong ondertussen sterk aan op annexatie van het Poortugaalse deel van Hoogvliet; ook de gemeente Poortugaal wilde weten waar zij aan toe was.

Begin 1964 kwam er een ambtelijke commissie tot stand die zich bezighield met de financiële en administratieve voorbereiding van een zelfstandig Hoogvliet en twee jaar later rapport uitbracht. In de discussie over het al dan niet in het leven roepen van een afzonderlijke gemeente Hoogvliet kwamen mede hierdoor enkele bijzondere knelpunten in de aandacht te staan. In de eerste plaats was het van zeer groot belang dat de nieuwe gemeente een gezonde financiële start zou krijgen. Het openbaar vervoer leverde echter een zware last op. Als Hoogvliet zou worden gedéannexeerd, zouden de beheers- en exploitatiekosten van het gedeelte van de metro dat binnen zijn territoir viel, voor rekening van die gemeente komen. De nieuwe gemeente zou deze last waarschijnlijk niet kunnen dragen. Bleef Hoogvliet bij Rotterdam, dan zorgde laatstgenoemde gemeente min of meer automatisch voor doortrekking. Een ander punt vormde een compen- satieregeling voor Rotterdam; deze gemeente zou door verlies van Hoogvliet een inkomstenverlaging ondergaan. Bovendien had Rotterdam de lasten gedragen voor de totstandkoming van Hoogvliet. Ten slotte werden in dit verband de bevoegdheden van het openbaar lichaam Rijnmond genoemd. Een oplossing zou immers kunnen zijn dat het streekvervoer en ook andere voorzieningen van de betrokken gemeenten aan het openbaar lichaam werden overgedragen. In 1966 verzocht Rotterdam opnieuw om bespoediging van de toevoeging van het Poortugaalse deel van Hoogvliet aan zijn grondgebied. Het openbaar lichaam Rijnmond liet desgevraagd weten dat het de voorkeur gaf aan een zelfstandige gemeente Hoogvliet. Gedeputeerde Staten meenden dat déannexatie van Hoogvliet in ieder geval niet los mocht worden gezien van een compensatie voor Rotterdam, en hielden de financiële problematiek van Hoogvliet nog in studie. De gemeente Poortugaal betwijfelde nu of de situatie die in 1960 was ontstaan en waarvan sindsdien werd uitgegaan, nog wel als maatgevend aanvaard kon blijven. De gemeente nam een adviesbureau in de arm ten einde zich te oriënteren over verschillende mogelijkheden. Op grond van het rapport van dat bureau concludeerde zij dat gestreefd moest worden naar een krachtige randgemeente, bestaande uit de gehele gemeente Poortugaal en Hoogvliet.

Eind 1968 stelde de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken dat naar zijn mening bestuurlijke overwegingen moesten prevaleren boven financiële. Op grond daarvan suggereerde hij Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland te kiezen voor hetzij de overgang van Poortugaals Hoogvliet naar Rotterdam hetzij de vorming van een zelfstandige gemeente Hoogvliet. Gedeputeerde staten lieten weten de financiële aspecten van de totstand- koming van Hoogvliet juist zeer belangrijk te vinden. Uit bestuurlijke overwegingen moest het van het allergrootste belang worden genoemd dat de nieuwe gemeente financieel zelfstandig zou zijn. Een gemeente die zichzelf niet kon bedruipen, kon moeilijk bestuurlijk aan enige eisen voldoen. Zij vroegen de bewindsman een positieve verklaring te geven dat van Rijkswege zou worden bevorderd dat de nieuwe gemeente, beoordeeld naar redelijke maatstaven en rekening houdend met haar bijzondere positie, financieel zelfstandig zou zijn. Tevens zou voor Rotterdam een regeling tot schadeloosstelling moeten worden opgesteld. Zou aan deze voorwaarden niet kunnen worden voldaan, dan handhaafden gedeputeerde staten hun bezwaren tegen déannexatie. De Minister wilde hieraan zijn

Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 799, nr. 3 4 medewerking wel verlenen en de zaak daartoe bij zijn ambtgenoot van Financiën bepleiten; hiervoor kon hij echter door gedeputeerde staten te leveren cijfermateriaal ter zake niet ontberen.

Kort daarna lieten gedeputeerde staten weten dat, indien niet binnen 3 a 5 jaar een hervorming van Rijnmond tot stand zou komen, met de déan- nexatie van Hoogvliet niet langer mocht worden gewacht. Zij handhaafden hun standpunt met betrekking tot de financiën van Rotterdam en de nieuwe gemeente. Wat met het resterende deel van Poortugaal diende te gebeuren wilde men nog eens onderzoeken terwijl de déannexatieprocedure aan de gang was. Daarop antwoordde de toen in functie zijnde Minister van Binnenlandse Zaken dat met die procedure pas kon worden begonnen als duidelijk was wat in de nieuwe gemeente Hoogvliet werd opgenomen en wat eventueel bij een andere gemeente zou worden ondergebracht. Hij verzocht gedeputeerde staten zich uit te spreken over (opnieuw) een tweetal alternatieven: 1. toevoeging van het Rotterdamse deel van Hoogvliet aan Poortugaal; 2. onderbrenging van Hoogvliet, Poortugaal en Rhoon in één gemeente. Enigerlei financiële garantie kon pas worden gegeven wanneer gedeputeerde staten het eerder gevraagde cijfermateriaal hadden verstrekt. Begin 1970 spraken gedeputeerde staten zich uit vóór het samengaan van Hoogvliet en Poortugaal en het zelfstandig laten van Rhoon. Hierop volgde een uitnodiging van de zijde van de Minister tot het in gang zetten van de gemeentewettelijke procedure.

Het daarop volgende jaar werd van twee kanten een procedure gestart. Enerzijds richtte de gemeente Rotterdam een verzoek tot de Kroon ter bevordering van de van meet af aan gewenste grenswijziging Rotterdam- Poortugaal, anderzijds verzonden gedeputeerde staten een voorstel inzake de samenvoeging van Hoogvliet en Poortugaal aan de raden. De voorstellen doorliepen beide de eerste fase van de gemeentewettelijke procedure. De Minister won hierna het advies in van zijn ambtgenoot van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en voerde besprekingen met de vaste Commissie voor Binnenlandse Zaken van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Een en ander leidde ertoe dat hij begin 1975 besloot in afwachting van de herziening van de bestuurlijke organisatie ter plaatse in breder verband geen verdere voorbereidingen te treffen voor de indiening van wetsontwer- pen tot wijziging van de grens van Rotterdam hetzij aan de zijde van Hoogvliet hetzij aan die van Capelle aan den IJssel, waarvoor toen eveneens voorstellen in procedure waren. Bij brief van 14 februari d.o.v. wees Rotterdam op de toenemende impasse tussen deze gemeente en Poortugaal en sprak het zich krachtig uit tegen opschorting van de procedure. Het gemeentebestuur noemde de situatie onhoudbaar en wees erop dat Rotterdam het tempo van de voltooiing van Hoogvliet niet in eigen hand had en afhankelijk was van Poortugaal, dat de woonvergunningen afgaf. De bewoners van een aaneensluitend stedelijk gebied leefden onder verschillende rechtsregels; de integratie van hetwijkleven stagneerde. Bovendien vreesde men dat Poortugaal in de nabije toekomst geen medewerking meer aan Rotterdam zou willen geven. Deze vrees leek te worden bewaarheid toen Poortugaal in de herfst van dat jaar liet weten de financiële overeenkomst te willen opzeggen. Poortugaal wenste zelf de bestuurlijke verantwoordelijkheid over de gerealiseerde en nog te realiseren wijken op zich te nemen. De gemeente verzocht het Rijk om een aanvullende bijdrage ex artikel 12 van de Finan- ciële-Verhoudingswet 1960 tot een bedrag van 2 miljoen gulden zonder daaraan voorwaarden te verbinden.

Aangezien de verlangens van de gemeenten Poortugaal en Rotterdam, elk vanuit hun situatie gezien, als alleszins redelijk en begrijpelijk waren te

Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 799, nr. 3 5 bestempelen, werd kort daarop een overleg tussen de betrokken partijen georganiseerd waarin alle alternatieven met hun voor- en nadelen ter tafel kwamen. Deze alternatieven waren: 1. beëindiging van de financiële overeenkomst tussen Rotterdam en Poortugaal zonder wijziging van de gemeentelijke indeling; 2. toevoeging van het Rotterdamse deel van Hoogvliet aan Poortugaal (voorstel gedeputeerde staten); 3. samenvoeging van het Rotterdamse en Poortugaalse deel van Hoogvliet, met als grens de Beneluxweg, tot een nieuwe gemeente; 4. samenvoeging van het Rotterdamse deel van Hoogvliet met Poortugaal en Rhoon tot een nieuwe gemeente; 5. toevoeging van het Poortugaalse deel van Hoogvliet aan Rotterdam, met de Beneluxweg ais grens (Rotterdams voorstel); 6. als 5, in combinatie met samenvoeging van de rest van Poortugaal met Rhoon; 7. als 3, in combinatie met samenvoeging van het overgebleven deel van de gemeente Poortugaal met Rhoon.

Na overweging van alle pro's en contra's werd geconcludeerd dat de alternatieven 6 en 7 zowel in bestuurlijk als in financieel opzicht het gunstigste perspectief boden. Overeenstemming inzake een eindoplossing werd overigens niet bereikt. Eind 1976 waren de meningen over een oplossing nog steeds verdeeld. Gedeputeerde staten zagen echter nu wel af van samenvoeging van geheel Poortugaal met Hoogvliet; het college bleef voorstander van déannexatie. De gemeente Poortugaal drong nogmaals aan op toekenning van gelden om aan de bestuurlijke onmon- digheid een einde te maken. Bovendien dreigde de gemeente Rotterdam van haar kant de overeenkomst per 1-1-1979 op te zeggen, voordat Poortu- gaal op enigerlei wijze was voorbereid op een dergelijke operatie. Al met al werd de situatie telkens ongunstiger en de verhouding tussen partijen onwelwillender.

Ten einde definitief uit de impasse te geraken stelde de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken gedeputeerde staten in augustus 1979 voor de keus: öf toevoeging van het Poortugaalse deel van Hoogvliet aan Rotterdam, in combinatie met de samenvoeging van de rest van Poortugaal met Rhoon, óf de vorming van een nieuwe gemeente die zou bestaan uit Rotterdams Hoogvliet, Poortugaal en Rhoon. Gedeputeerde staten kozen voor het eerste, omdat dit voorstel wellicht de minste weerstand bij de raden zou ondervinden. De procedure kon eindelijk worden gestart respec- tievelijk voortgezet. Voor de toevoeging van het Poortugaalse deel van Hoogvliet aan Rotterdam kon het Rotterdamse voorstel, dat de eerste fase van de gemeentewettelijke procedure al had doorlopen, worden benut. Volstaan werd daarom in eerste instantie meteen voorstel tot samenvoeging van de rest van Poortugaal met Rhoon. Toen dit voorstel de eerste fase achter zich had, werd voor beide onderdelen één ontwerp-regeling voorbe- reid.

Het herindelingsplan

VoorWest-IJsselmonde worden nu de volgende maatregelen voorgesteld: - de opheffing van de gemeenten Poortugaal en Rhoon; - de toevoeging van het deel van Poortugaal ten westen van het tracé van de A4 (Beneluxweg) aan Rotterdam; - de vorming van een nieuwe gemeente, bestaande uit het resterende deel van Poortugaal, de volledige gemeente Rhoon en het deel van de gemeente Rotterdam ten zuiden van de Zuidelijke Randweg.

Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17799, nr. 3 6 De tegenwoordige westgrens van Poortugaal loopt dwars door de bebouwing van de wijk Meeuwenplaat heen. Afhankelijk van waar men in deze wijk woont, leeft men onder de rechtsregels van Rotterdam dan wel Poortugaal. De rechtsregels van Rotterdam, afgestemd op een gebied met een stedelijk karakter, verschillen op een aantal punten van die van het meer landelijke Poortugaal. Op politieel gebied bestaat momenteel een vreemde situatie, aangezien de bevoegdheden van de gemeentepolitie worden bepaald door een willekeurig in het gebied lopende grens, die zelfs dwars door huizenblokken loopt. De oriëntatie van de bevolking van het Poortugaalse deel van Hoogvliet verschilt niet van die van het Rotterdamse deel. Zij richt zich op hetzij Rotterdam hetzij op de door Rotterdam gerealiseerde centrale voorzieningen in Hoogvliet zelf. Het van overig Poortugaal verschillende politieke, sociale en culturele leven van de bewoners van Hoogvliet pleit voor indeling van dit gebied bij een andere gemeente dan Poortugaal.

Met de toevoeging van het deel van Poortugaal ten westen van het tracé van de A4 aan Rotterdam wordt, als gezegd, uitvoering gegeven aan het oorspronkelijke voorstel van Rotterdam. Ingevolge dit voorstel zal naast de door Rotterdam gerealiseerde wijken Zalm- en Meeuwenplaat ook de door Poortugaal geplande en gedeeltelijk al gerealiseerde woonwijk Boomgaards- hoek naar Rotterdam overgaan.

Het gemeentebestuur van Poortugaal is in meerderheid tegen iedere herindeling van Poortugaal die de zelfstandigheid van deze gemeente aantast, maar is in het bijzonder ook teleurgesteld over het feit dat de door Poortugaal zelfstandig ontwikkelde woonwijk Boomgaardshoek zonder meer naar Rotterdam overgaat. Poortugaal stelt dat, gelet op het feit dat de ontwikkeling van Boomgaardshoek steeds alle instemming en medewerking heeft ondervonden van Rijk, provincie en Rotterdam, zodanige verwachtin- gen zijn gewekt dat deze nieuwbouwwijk niet van de bestaande gemeente Poortugaal kan en mag worden losgemaakt. De bewoners van deze wijk hebben een sterke voorkeur voor indeling bij Poortugaal. In iets mindere mate geldt dit ook voor de bewoners van de Platen. Hiertegenover kan worden gesteld dat het voorstel van Rotterdam uit 1971 in overeenstemming is met de afspraken die in 1958 tussen de beide gemeenten werden gemaakt, en dat bij een keuze voor een bestuurlijke scheiding tussen Hoogvliet en Poortugaal het tracé van de Beneluxweg als grens tussen beide nimmer ter discussie heeft gestaan. Hier ligt ook de scheiding tussen (groot)stedelijke en landelijke bebouwing. Daarvan afgezien is het niet juist om de instemming met en medewerking aan de ontwikkeling van een woonwijk door hogere bestuursorganen op grond van planologische motieven zo uit te leggen dat daaruit instemming met bestendiging van de bestaande bestuurlijke verhoudingen zou volgen.

De meerderheid van de raad van Poortugaal blijft, zoals gezegd, van mening dat de situatie zoals die nu bestaat, moet worden genormaliseerd; de financiële overeenkomst met Rotterdam moet worden opgezegd en Poortugaal zal het volledig beheer over het «eigen» deel van Hoogvliet dienen te verkrijgen. Voor de financiële problemen waarin Poortugaal dan onherroepelijk terecht zal komen, zal naar de opvatting van deze meerderheid artikel 12 van de Financiële-Verhoudingswet 1960 een oplossing moeten brengen. Nog afgezien van het gegeven dat de «artikel-12-status» een uiterste middel is, waarnaar niet lichtvaardig mag worden gegrepen, zal de door Poortugaal voorgestelde oplossing de bezwaren van het over twee gemeenten verdeeld zijn van één stedelijk woongebied niet wegnemen. Hier komt nog bij dat te zijner tijd na realisering van de A4 het Poortugaalse deel van Hoogvliet door deze weg dan wel niet afgesneden maar toch visueel gescheiden is van Poortugaal-dorp, waarmee het bestuurlijk één geheel zou vormen. Ook een geringe verlegging van de gemeentegrens,

Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17799, nr. 3 7 bijvoorbeeld zodanig dat de Meeuwenplaat of de Zalmplaat gehéél binnen Poortugaals grenzen zou komen te liggen, doet aan de hierboven genoemde bezwaren niets af en moet al om die reden worden afgewezen.

Een minderheid van de raad van deze gemeente toont zich wél voorstander van voeging van West-Poortugaal bij Rotterdam. Zij wijzen op een op verzoek van de gemeente Poortugaal in 1975 door de Commissie-Brasz gedaan onderzoek naar de financiële consequenties, die voort zouden kunnen vloeien uit het opzeggen van de financiële overeenkomst tussen Poortugaal en Rhoon. De conclusie was, dat Poortugaal voor een miljoe- nenschuld aan Rotterdam zou komen te staan, waardoor de gemeente voor een reeks van jaren een z.g. artikel 12-gemeente zou worden. Het advies van de Commissie-Brasz luidde: het welzijn van de Poortugaalse bevolking zou niet in gevaar moeten worden gebracht en Rotterdam zou moeten worden gegund waar het recht op heeft krachtens de overeenkomst. Het standpunt van de meerderheid in de huidige raad, dat opzeggen van de financiële overeenkomst budgettair neutraal zou verlopen, acht de minder- heid een onbewezen stelling. Een ander belangrijk punt dat door genoemde minderheid naar voren wordt gebracht, houdt verband met nieuwe verkiezingen voor de deelgemeenteraad van Hoogvliet. Zij meent dat er bij het gemeentebestuur van Rotterdam op dient te worden aangedrongen terstond deelgemeenteraadsverkiezingen uitte schrijven. De 17 000 inwoners (1-7-1982) die van Poortugaal naar Rotterdam overgaan hebben er recht op direct opnieuw democratisch vertegenwoordigd te zijn.

De gemeente Rotterdam vervult een voortrekkersfunctie op het gebied van de binnengemeentelijke decentralisatie, aangezien zij de eerste gemeente in Nederland is geweest die deze organisatievorm heeft ingevoerd, en wel in de vorm van deelgemeenteraden voor een aantal randwijken, waaronder ook Hoogvliet. Ik ben van mening dat een zo spoedig mogelijk na de inwerkingtreding van de wet uitschrijven van verkiezingen voor de deelgemeenteraad van Hoogvliet een goede zaak is. De overgang van een zo groot aantal inwoners (17000 per 1-7-1982) geeft zeker aanleiding een dergelijke stap te overwegen. Het is echter niet mogelijk deelgemeente- raadsverkiezingen te regelen in een herindelingswet; het Rijk of de wetgever kunnen die niet opleggen. De gemeente Rotterdam heeft op dit gebied volledige autonomie. Mocht deze gemeente hiertoe besluiten, dan zal ik dat van harte toejuichen.

Na toevoeging van het deel van Poortugaal ten westen van het tracé van de A4 aan Rotterdam blijft ten oosten van dat tracé een deel van Poortugaal over dat per 1 januari 1982 ca. 5000 inwoners telde. Een omvang van ca. 5000 inwoners vormt een te gering draagvlak voor een goede gemeentelijke taakbehartiging. Dat klemt te meer voor een gemeente onder de rook van een zo omvangrijk stedelijk en industrieel gebied als Rotterdam. Samen- voeging van Poortugaal-dorp en het aangrenzende Rhoon (6870 inwoners) ligt daarom voor de hand, vooral ook omdat het hier gaat om twee gebieden met een vrijwel overeenkomend agrarisch-recreatief karakter en gelijkge- richte belangen. Die samenvoeging levert een gemeente op van bijna 12 000 inwoners (met volgens het streekplan Rijnmond uitgroeimogelijkhe- den tot 16000 inwoners). Van een gemeente met die omvang kan worden verwacht dat zij in het kader van de bestuurlijke verhoudingen de belangen van de eigen inwoners in voldoende mate zal kunnen behartigen. Ook zal zij een zodanige bestuurskracht kunnen ontwikkelen, dat een goede begeleiding en sturing van het maatschappelijke gebeuren op lokaal niveau mogelijk zullen zijn.

De huidige grens tussen Poortugaal en Rhoon loopt via de Oude Rhoon- sedijk vlak langs de bebouwde kom van Rhoon langs de Zantelwetering naar de Oude Maas. De afstand tussen de kern van Rhoon en Poortugaal-dorp

Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17799, nr. 3 8 is vrij gering, hemelsbreed ca. 1500 meter. Via de Kruisdijk en Groene Kruisweg zijn beide kernen onderling goed bereikbaar.

De raad van de gemeente Rhoon kan zich vinden in de argumentatie voor de samenvoeging van deze gemeente en Poortugaal-dorp. Hij meent dat de beide kernen zich qua structuur zeer wel met elkaar verhouden. De raad stelt voor de noordelijke grens te verleggen naar de Zuidelijke Randweg. Een klein deel van Rotterdam zal dan naar de nieuwe gemeente overgaan. Gelet op de ligging van dit gebied ten opzichte van de kern van Poortugaal en van Rhoon en de oriëntatie van de bewoners van het gebied op die kernen, lijkt dit alleszins aanvaardbaar. Gedeputeerde staten hebben dit voorstel in hun plan opgenomen. Ik sluit mij daarbij aan. De grens tussen Rotterdam en de nieuw te vormen gemeente komt aldus te lopen langs het tracé van de A4. Om praktische redenen zal de weg zelf het beste binnen de gemeentegrenzen van Rotterdam kunnen liggen. De grens van de nieuwe gemeente loopt derhalve door de nu nog voorlopige geplande oostelijke eigendomsgrens van deze weg en vervolgens ten zuiden langs de zuidelijke Randweg (Rijksweg 21 Barendrecht-Hoogvliet) tot aan de plaats waar deze de huidige grens van Rhoon ontmoet. Voor het overige worden de huidige oost- en zuidgrens van Rhoon en de zuidgrens van Poortugaal door de Oude Maas gevolgd.

Financiële gevolgen

Op twee van de eerder in deze memorie van toelichting genoemde alternatieven wil ik hieronder nader in gaan, te weten: a. de financiële overeenkomst tussen de gemeenten Rotterdam en Poortugaal wordt beëindigd zonder wijziging van de gemeentelijke indeling; b. opheffing van de huidige gemeenten Poortugaal en Rhoon, toevoeging van het Poortugaalse deel van Hoogvliet aan Rotterdam met de Beneluxweg als grens en samenvoeging van het overgebleven gedeelte van de gemeente Poortugaal met de gemeente Rhoon tot de nieuwe gemeente .

Alvorens de financiële consequenties van beide alternatieven nader te bespreken merk ik eerst nog het volgende op: - Voortzetting van de huidige financiële overeenkomst is ongewenst. Deze overeenkomst heeft ertoe geleid dat Rotterdam aanmerkelijk minder middelen uit het Gemeentefonds heeft ontvangen dan waar het, als het gebied waarop zij betrekking heeft, tot Rotterdam zou hebben behoord, recht op zou hebben. Voor de gemeente Poortugaal is de overeenkomst in financieel opzicht aantrekkelijk. Zo kan deze gemeente 10% op de aan Rotterdam af te dragen baten in mindering brengen voor uitgaven die niet direct voor het in geding zijnde gebied worden gemaakt. Ook de geschillen tussen de gemeente Poortugaal en Rotterdam over de op grond van de overeenkomst jaarlijks vast te stellen rekening van baten en lasten maken een beslissing die tot opheffing van de financiële overeenkomst leidt, noodzakelijk. - Bij het bezien van de financiële consequenties voor wat betreft de algemene uitkering uit het Gemeentefonds is uitgegaan van de Financiële- Verhoudingswet 1960. Over de mogelijke consequenties voor de beide alternatieven van de invoering van een nieuwe Financiële-Verhoudingswet zijn nog geen uitspraken te doen. Hoe echter het stelsel van verdeelmaat- staven er in deze nieuwe wet ook uit zal komen te zien, van een verbreking van de continuïteit in de toedeling van middelen aan de gemeenten zal zeker op korte termijn geen sprake zijn. - Ook dient te worden aangetekend dat het in zijn algemeenheid niet eenvoudig is voorafgaand aan een gemeentelijke herindeling een ondub- belzinnig inzicht te verwerven in de financiële positie van een nieuw te vormen gemeente. De financiële positie van een dergelijke gemeente

Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 799, nr. 3 9 wordt immers niet alleen bepaald door min of meer voorspelbare groothe- den, de mutaties in de algemene uitkering uit het Gemeentefonds en de besparing op de bestuurskosten, maar tevens in belangrijke mate door het financieel beleid van een gemeente. Zeker bij een gemeentelijke herindeling is zowel voor eventueel op te heffen gemeenten als voor nieuw gevormde gemeenten een voorzichtig en verstandig financieel beleid op zijn plaats.

Ad a. Het opzeggen van de financiële overeenkomst

De raad van de gemeente Poortugaal heeft zich ten gunste van dit alternatief uitgesproken en wenst de huidige gemeentelijke indeling te normaliseren. Vanuit het oogpunt van een zo optimaal mogelijke aanwen- ding van middelen dient op het gemeentelijk niveau een afweging plaats te vinden van alle baten en lasten van lokale voorzieningen. Ruimtelijk externe effecten van voorzieningen (veelal benefit-spill-overs) kunnen een afweging van alle baten en lasten van voorzieningen verstoren. Met dergelijke overwegingen dient bij de gemeentelijke indeling rekening te worden gehouden. De reikwijdte van gemeentelijke voorzieningen dient zoveel mogelijk samen te vallen met de jurisdictie van een gemeente. Normalisatie van de huidige gemeentelijke indeling moet, gelet op de feitelijke situatie in West-IJsselmonde, dan ook worden afgewezen. Doordat de financiële overeenkomst jarenlang in het voordeel van de gemeente Poortugaal heeft gewerkt, is het waarschijnlijk dat deze gemeente door opheffing van deze overeenkomst een financieel nadeel zal ondervin- den, dat in de begroting dient te worden ingepast. Aangezien de financiële consequenties van het opzeggen van deze overeenkomst door Poortugaal hadden moeten worden voorzien, was reservering van middelen wenselijk geweest. Een eventueel beroep van de gemeente Poortugaal op een aanvullende uitkering/bijdrage krachtens artikel 12 van de F.V.-wet zou om die reden dan ook niet worden gehonoreerd.

Ad b. De opheffing van de gemeenten Poortugaal en Rhoon en vorming van een nieuwe gemeente Albrandswaard

De financiële consequenties van alternatief b zijn als overwegend positief te beoordelen. Voor de gemeente Rotterdam verdwijnt de op dit moment optredende discrepantie tussen de hoogte van het schaalbedrag dat Rotterdam nu krachtens de financiële overeenkomst van Poortugaal ontvangt (f 74,85) en het schaalbedrag waar Rotterdam op basis van haar inwonertal recht op heeft (f 133,05). Het totale positieve effect van het opheffen van deze discrepantie moet voor Rotterdam worden geraamd op f 5,8 miljoen. Bij de raming van de financiële consequenties voor de nieuw te vormen gemeenten is ervan uitgegaan dat op het budget van de gemeente Albrandswaard niet meer lasten van lonen en sociale lasten drukken dan bij een qua inwonertal vergelijkbare andere gemeente. Aan deze problematiek is in de onderhavige memorie van toelichting reeds aandacht besteed.

De nieuwe gemeente Albrandswaard zal door wijzigingen in het schaal- bedrag per inwoner en verlies van éénmaal het vast bedrag per gemeente de algemene uitkering uit het Gemeentefonds met f 200000 zien dalen. Het Besluit verfijning wijziging gemeentelijke indeling biedt de nieuwe gemeente Albrandswaard de eerste vijf uitkeringsjaren na de datum van herindeling een compensatie van ongeveer f 200 000 vermenigvuldigd met respectieve- Iijk1,0, 0,8, 0,6, 0,4 en 0,2. Daar komt nog bij dat op basis van gegevens van de Inspectie Financien Lagere Overheden er een besparing op de bestuurskosten optreedt die de daling van de algemene uitkering uit het Gemeentefonds nog overtreft. Per saldo zal de nieuwe gemeente Albrandswaard er dan ook niet op achteruit g

Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 799, nr. 3 10 Personele gevolgen

Uit een oogpunt van bestuurlijke (re)organisatie draagt de onderhavige gemeentelijke herindeling een wat hybridisch karakter. Aan de ene kant is er sprake van een «klassieke» samenvoeging in zoverre de thans bestaande gemeenten Poortugaal en Rhoon tezamen één nieuwe gemeente gaan vormen. Aan de andere kant is er sprake van een splitsing in zoverre een aanzienlijk deel van Poortugaal bestuurlijk van een andere gemeente deel gaat uitmaken. In inwonertallen uitgedrukt spreekt deze problematiek duidelijke taal: van de gemeente Poortugaal met rond 22 000 inwoners gaan er rond 17 000 over naar de gemeente Rotterdam en gaande resterende 5000 tezamen met de rond 7000 inwoners van Rhoon de nieuwe gemeente Albrandswaard vormen. Niet alleen uit de getalsmatige verhoudingen trouwens maar ook uit de verschillende karakteristiek van de onderschei- denlijk naar Rotterdam en Albrandswaard overgaande delen van Poortugaal vloeit als vanzelfsprekend voort dat het huidige apparaat van deze gemeente noch qua omvang noch qua taakstelling is toegesneden op de feitelijke behoefte van de nieuwe gemeente. Integrale voorlopige overgang van het ambtelijke kader van beide op te heffen gemeenten zoals bij «gewone» samenvoegingen gebruikelijk, zou in dit geval de nieuwe gemeente dan ook a priori opzadelen met een te groot en deels ook kwalitatief niet ten volle bruikbaar apparaat, zodat voor een aanmerkelijk deel daarvan de voorlopige overgang toch niet in een blijvend dienstverband zou kunnen worden omgezet. Niet alleen uit billijkheidsoverwegingen is een dergelijke gang van zaken onwenselijk, zij is ook onnodig wanneer bedacht wordt dat juist dat deel van het apparaat van Poortugaal waaraan de nieuwe gemeente geen behoefte zal blijken te hebben, het deel is dat qua taak gericht is op het naar Rotterdam overgaande deel van Poortugaal. Natuurlijk liggen de feitelijke verhoudingen aanmerkelijk gecompliceerder dan het hier wordt voorgesteld, maar in beginsel kan toch van een dergelijke belangenverdeling worden gesproken, zodat het voor de hand ligt de gemeente Rotterdam mede bij de overgang van personeel te betrekken.

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben deze bijzondere proble- matiek van meet af aan erkend en met het oog daarop een ambtelijke werkgroep ingesteld om dit college omtrent de in de ontwerp-regeling op te nemen bepalingen aangaande de overgang van het personeel te adviseren. Aan het overleg in deze werkgroep hebben naast ambtenaren van de provinciale griffie vertegenwoordigers van de drie betrokken gemeentebe- sturen en van mijn departement deelgenomen, terwijl vertegenwoordigers van de ambtenarenorganisaties de vergaderingen als waarnemer hebben bijgewoond. Na ampele discussies over uiteenlopende theoretische modellen is de werkgroep tot een voorstel gekomen waarin de consequenties van de eerder geschetste situatie zo consistent mogelijk zijn verwerkt. Hoewel de vertegenwoordigers van Rhoon en Rotterdam zich op een enkel - overigens verschillend - onderdeel niet met dit voorstel konden verenigen, heeft de provincie het in de ontwerp-regeling als bedoeld in artikel 160, tweede lid, der gemeentewet overgenomen. Behoudens een enkel inhou- delijk onderdeel en redactionele aanpassing aan de systematiek van het ontwerp van Wet algemene regelen gemeentelijke indeling' heb ik op mijn beurt de provinciale regeling in het nu voorliggende wetsontwerp verwerkt.

In de onderhavige regeling is vastgehouden aan het bij gemeentelijke herindeling gebruikelijke principe dat al het personeel van op te heffen gemeenten in elk geval voorlopig in dienst van een andere gemeente overgaat. Anders dan gebruikelijk is dat in dit geval niet één - de nieuwe - gemeente maar vindt op grond van de boven aangevoerde argumenten een verdeling plaats, waarover dan uiteraard vóór de datum van herindeling beslist zal moeten zijn. Met het oog daarop wordt zo snel mogelijk na de inwerkingtreding van de wet krachtens die wet een commissie in het leven geroepen die de overgang van het personeel van de op te heffen gemeenten ' Tweede Kamer, 16405. regelt.

Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17799, nr. 3 11 Op basis van een door haar op te stellen concept-personeelsplan voor de nieuwe gemeente Albrandswaard en een concept-plaatsingsplan voor de gemeente Rotterdam wijst de commissie dat personeel een voorlopige plaats in één van die beide gemeenten aan. Gezien de bestaande situatie en de na de herindeling te verwachten behoeften zou het echter niet realistisch zijn te veronderstellen dat voor alle overgaande ambtenaren in de nieuwe situatie een blijvende plaats te vinden zal zijn. In dit verband is het goed op te merken dat ook aan een ander beginsel bij gemeentelijke herindeling is vastgehouden, dat namelijk het na herindeling bevoegde gezag de uiteindelijke beslissing over het al dan niet in dienst blijven van het overgekomen personeel heeft. De commissie heeft geen andere bevoegdheid dan om een voorlopige verdeling aan te brengen maar zal daarbij, als gezegd, vermoedelijk toch met een zeker overschot aan ambte- naren komen te zitten. Het is opnieuw uitsluitend het na herindeling bevoegde gezag dat over het lot van deze mensen - zo goed trouwens als over de wel «geplaatste» ambtenaren en het daaraan ten grondslag liggende personeelsplan - heeft te beslissen. Juist vanwege dat niet of moeilijk plaatsbaar zijn is de voorlopige toewijzing van deze ambtenaren een volstrekt arbitraire zaak. In dit geval is gekozen voor voorlopige overgang naar de nieuwe gemeente Albrandswaard, zij het met dien verstande dat de gemeente Rotterdam de helft van de aan deze categorie verbonden personeelslasten over de periode waarin nog niet over de uiteindelijke bestemming van de betrokken ambtenaren is beslist of behoort te zijn beslist, aan de gemeente Albrandswaard vergoedt.

Ten einde het zicht op deze complexe materie niet te bemoeilijken heb ik in het voorgaande uitsluitend de uitgangspunten en de wezenstrekken van de voorgestelde regeling in het licht gesteld. In de artikelen 26-29 van het wetsontwerp is een en ander nader uitgewerkt, waarbij vanzelfsprekend ook aandacht is besteed aan de samenstelling en werkwijze van de com- missie, de inspraak van het personeel zelf, de melding van vacatures bij de gemeente Rotterdam en de conformiteit met hetgeen bij gemeentelijke herindeling met betrekking tot de overgang van het personeel gebruikelijk is. De Rotterdamse vertegenwoordiging in eerdervermelde werkgroep zou bij voorkeur niet verder hebben willen gaan dan de versnelde vacaturemel- ding en het verlenen van prioriteit aan personeel van de op te heffen gemeenten (zoals aan het eigen personeel) bij de vervulling van de betrokken vacatures. Ik meen dat een zo mager aanbod in geen enkele verhouding staat tot het belang dat de gemeente Rotterdam bij de voorgestelde herindeling heeft, en niet overeenstemt met de principes waarvan bij gemeentelijke herindeling pleegt te worden uitgegaan.

Naar de mening van de Rhoonse vertegenwoordigers zou aan ambtenaren van die gemeente een voorkeursbehandeling moeten worden gegeven, omdat Rhoon ten slotte niet om deze herindeling heeft gevraagd. Ik ben bang dat deze vertegenwoordigers over het hoofd hebben gezien dat instemming met de herindeling als zodanig instemming met al haar onvermijdelijke consequenties impliceert. Naar mijn mening is in de onderhavige regeling een voor alle betrokkenen zo billijk mogelijke oplossing gevonden, die zo nauw mogelijk aansluit bij de geest waardoor de overgang van personeel bij andere herindelingen pleegt te worden beheerst.

Van de zijde van de provincie is er overigens nog mijn aandacht voor gevraagd dat de verplichting om in blijvende dienst over te nemen ambte- naren in elk geval de bezoldiging te betalen die zij vóór de herindeling genoten, voor de gemeente Albrandswaard een onevenredig zware belasting oplevert nu deze gemeente, anders dan wat bij herindeling gebruikelijk is, voorshands in een lagere klasse komt te verkeren dan waarin de gemeente Poortugaal zich thans bevindt. Nu het om een beperkt

Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17799, nr. 3 12 aantal functies zal gaan, heb ik, gelet op het inderdaad zeldzame fenomeen van klassedaling in plaats van -stijging bij gemeentelijke herindeling, ermee ingestemd een bepaling (artikel 28, lid 13) op te nemen waardoor het mogelijk wordt het voor zulke functionarissen boven het in die gemeente gebruikelijke niveau uitgaande salarisdeel voor rijksrekening te nemen. Voorwaarde is daarbij natuurlijk wel dat het hogere salaris rechtstreeks aan de herindeling en niet aan een onverantwoorde aanstelling of rangsverho- ging toe te schrijven is.

Naamgeving

Voor de gemeente die na samenvoeging van de rest van Poortugaal en Rhoon ontstaat, heeft het gemeentebestuur van Rhoon de naam Albrands- waard voorgesteld. Deze naam is ontleend aan een polder in de gemeente Poortugaal. Daarnaast wordt Rhoon-Poortugaal gesuggereerd. Van de zijde van Poortugaal is geen voorstel voor de naam van de nieuwe gemeente gedaan. In het algemeen gaat de voorkeur ernaar uit aan gemeenten die ontstaan door samenvoeging van bestaande gemeenten, de naam van de grootste bij de samenvoeging betrokken gemeente te geven. Hier doet zich echter het probleem voor dat Poortugaal nu de grootste van de twee gemeenten is doch ongeveer driekwart van zijn inwonertal naar Rotterdam ziet overgaan. Dit betekent dat van de twee onderdelen die samen de nieuwe gemeente gaan vormen, de gemeente Rhoon de meeste inwoners inbrengt. Het is aldus niet zonder meer duidelijk welke van de twee oude gemeentenamen zou moeten worden gekozen. Mede gelet op het feit dat behalve de gemeente Rhoon ook gedeputeerde staten zich uitspreken voor de naam Albrandswaard, heeft deze naam nu ook mijn voorkeur.

De Minister van Binnenlandse Zaken, J. G. Rietkerk

Tweede Kamerzitting 1982-1983, 17 799, nr. 3 13