GEBIEDSVISIEENGEBIEDSPROGRAMMA

BLOEMENREGIO Opgemaakt in het kader van het strategisch project ‘glastuinbouw’

1

1. Aanleiding De aanleiding voor de opmaak van een visie voor de bloemenregio is terug te vinden in het actieplan 'Naar een duurzame glastuinbouw in Vlaanderen'. Dit actieplan werd in 2003 door de Vlaamse regering, in samenwerking met de sector, opgestart en bevat een aantal concrete maatregelen waaronder ‘realisatie van ruimtelijke vestigings- mogelijkheden’. In het kader van dit actieplan streeft Vlaanderen op vlak van ruimtelijke ordening naar een beleid op basis van drie sporen. Naast de ontwikkeling van een toetsingskader voor de inplanting van individuele glastuinbouwbedrijven (spoor 1) en de afbakening van glastuinbouwclusters (spoor 3) werd ook de uitwerking van ruimtelijk maatwerk voor macrozones als spoor afgebakend. Dit zijn gebieden waar een grote concentratie aan glastuinbouwbedrijven aanwezig is. Er wordt gesteld dat glastuinbouw zich binnen deze macrozones, in verweving met andere functies, verder kwalitatief moet kunnen ontwikkelen.

Afbeelding: aanleiding ruimtelijke beleidsontwikkeling rond glastuinbouw Bron: eigen opmaak

Voor Oost-Vlaanderen zijn er 3 macrozones aangeduid: de bloemenregio ( en de gemeenten langs de oostelijke flank van Gent) en het Waasland (het gebied - ) als gebieden van gewestelijk belang en ‘-Kruishoutem’ als gebied van provinciaal belang. Dit document verfijnt de ruimtelijke visie voor de macrozone ‘bloemenregio’ door:

- inzichten te geven in de verschillende ruimtelijke en bedrijfskundige logica’s die sturend zijn voor het glastuinbouwbedrijf en voor de glastuinbouwsector. - Een ruimtelijk gedifferentieerd kader aan te reiken voor de kwalitatieve ruimtelijke transitie van de (glas)tuinbouw in de bloemenregio dat vertrekt vanuit de bestaande ruimtelijke structuren en rekening houdt met toekomstige opportuniteiten en veranderingen binnen de sector en de omgeving. - Bij te dragen aan een sterkere identiteitsontwikkeling van de bloemenregio door sierteelt in harmonie met andere functies verder te laten ontwikkelen.

Door de visie ook te vertalen naar een geïntegreerde gebiedsprogrammatorische aanpak wordt actief gewerkt aan kwalitatieve uitvoeringsgerichte gebiedsontwikkelings- mogelijkheden van de bloemenregio.

2 2. Strategisch project glastuinbouw De ontwikkeling van een visie en programma voor glastuinbouw in de bloemenregio kadert binnen een ruimtelijk strategisch project (looptijd 2013-2016) dat de glastuinbouwontwikkeling in de provincie Oost-Vlaanderen verder vorm geeft. Binnen dit project engageerden de provincie Oost-Vlaanderen, de POM Oost-Vlaanderen en de Vlaamse overheid zich om kwalitatief uitvoering te geven aan het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV).

3. De bloemenregio: afbakening van het studiegebied De regio’s die in Vlaanderen gespecialiseerd zijn in één activiteit zijn duidelijk herkenbaar: zo bevindt het meeste fruit zich rond Sint-Truiden, een duidelijke concentratie van glasgroenten ten noorden van Sint-Katelijne-Waver en zo ook sierteelt ten oosten van Gent. In deze regio is sierteelt van oudsher in het landschap aanwezig. De gemeenten , , Lochristi, , , , Melle, en vormen samen het studiegebied. Binnen dit gebied kan Lochristi gezien worden als epicentrum van de bloemisterij en Wetteren als centrum voor de boomkwekerij.

4. Status document Voorliggend document bevat een ruimtelijke visie en aanzet tot programma voor de bloemenregio. Dit is tot stand gekomen na intensief overleg met verschillende actoren (verschillende Afbeelding: Overzichtskaart van de gemeenten binnen de beleidsniveaus, relevante administraties, bloemenregio middenveld en de glastuinbouw- en Bron: eigen opmaak landbouwsector) met als doel een consensus te verkrijgen over de geformuleerde visie met betrekking tot de ontwikkelingsmogelijkheden in het studiegebied. De finaliteit van de visie en bijhorend programma bestaat dus uit een gedragen, kwalitatief voorstel voor de ontwikkeling van glastuinbouw in de macrozone ‘bloemenregio’.

5. Leeswijzer Dit document omvat 5 onderdelen

Het eerste, thematische deel gaat dieper in op de glastuinbouwsector. Zo wordt een korte economische analyse op verschillende schaalniveaus gemaakt en wordt de centrumfunctie van de bloemenregio -op vlak van sierteelt- ontleed. Naast de economische analyse wordt ook het ruimtelijk spreidingspatroon van de glastuinbouwbedrijven in kaart gebracht en wordt er dieper ingegaan op de bedrijfslogica’s binnen de glastuinbouwsector.

In het tweede deel wordt de bloemenregio ruimtelijk geanalyseerd. De ruimtelijke analyse schetst een beeld van de open ruimte in de macrozone met de nadruk op alle kenmerken, potenties en knelpunten die betrekking hebben op, interfereren met of

3 grenzen stellen aan glastuinbouw. Vanzelfsprekend komt de planningscontext hier uitgebreid aan bod. Er wordt dieper ingegaan op de juridische toestand en de toekomstige beleidsopties van de verschillende overheden komen duidelijk aan bod.

De synthese van de bestaande structuur vormt op haar beurt de basis voor de ruimtelijke vertaling naar een conceptueel kader voor glastuinbouwontwikkeling. Dit ruimtelijk conceptueel kader gaat als derde deel verder in op de toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden van glastuinbouw, de ruimtelijke uitgangspunten die hierbij in acht dienen genomen te worden en de deelgebieden die met urgente uitdagingen op vlak van glastuinbouw naar voor komen.

In het vierde deel wordt geschetst hoe de visie geïntegreerd kan worden in een uitvoeringsgericht gebiedsprogramma voor de bloemenregio.

Het vijfde en laatste deel bevat een aanzet van instrumentarium dat gericht is op het stapsgewijs realiseren van de vooropgestelde visie. Dit deel mag niet als een definitief voorstel van in te zetten instrumenten worden beschouwd. Het is een matrix van instrumenten die verder kan aangevuld worden.

Afbeelding: Overzichtskaart van de gemeenten binnen de bloemenregio Bron: Eigen opmaak

4 Inhoudsopgave

I. Thematisch deel ...... 9 1.1 Analyse van de sierteelt op macroniveau ...... 9 1.1.1 Internationale situering van de Belgische land- en tuinbouw...... 10 1.1.1.1 De concurrentiepositie van België binnen de Europese sierteeltsector ...... 10 1.1.1.2 Het Belgisch handelssaldo voor land- en tuinbouwproducten ...... 14 1.1.1.3 De belangrijkste handelspartners van België voor land- en tuinbouwproducten ...... 14 1.1.2 Sierteelt in Vlaanderen en Oost-Vlaanderen ...... 15 1.1.2.1 Kenmerken van de Vlaamse en Oost-Vlaamse sierteelt ...... 15 1.1.2.2 Belangrijkste niet eetbare teelten in Oost-Vlaanderen ...... 17 1.1.3 Glastuinbouw in de bloemenregio ...... 18 1.1.3.1 Evolutie aantal glastuinbouwbedrijven in de bloemenregio...... 18 1.1.3.2 Oppervlakte cultuurgrond voor glastuinbouw in de bloemenregio ...... 18 1.1.3.3 Familiale en niet-familiale tewerkstelling in de bloemenregio ...... 19 1.1.3.4 Seizoensarbeid in de bloemenregio ...... 19 1.1.4 Bedrijfsstructuren: van eenmanszaak naar vennootschap ...... 20 1.1.5 Centrumfunctie bloemenregio: Quo Vadis? ...... 20 1.2 Ruimtelijke aspecten van de glastuinbouw in de bloemenregio ...... 21 1.2.1 De bloemenregio ten oosten van Gent: opkomst, groei, en transitie ...... 21 1.2.1.1 De bloemenregio: van plantkundige interesse tot florale topregio ...... 21 1.2.1.2 De Gentse bloemenregio: de globalisering is een keerpunt voor de sierteeltsector . 29 1.2.1.3 De Gentse bloemenregio: nog steeds een b(l)oeiende regio?! ...... 30 1.2.2 Evolutie van de glastuinbouw ...... 31 1.2.2.1 Acht facetten van ontwikkeling ...... 31 1.2.3 Bedrijfstypologieën: ...... 33 1.2.3.1 Onderverdeling naar energiebehoefte: ...... 33 1.2.3.2 Onderverdeling naar teelt: ...... 34 1.2.4 Bouwstenen van een modern glastuinbouwbedrijf: ...... 34 1.2.4.1 Serre, multikap of plastiek tunnel...... 35 1.2.4.2 Loods en technische ruimtes ...... 35 1.2.4.3 Oppervlakte voor buitenteelten ...... 35 1.2.4.4 Warmtebuffer en verwarmingsinstallatie ...... 36 1.2.4.5 Waterbassin ...... 36 1.2.4.6 Belichting ...... 37 1.2.4.7 Bedrijfswoning ...... 38 1.2.5 Ruimtelijke aandachtspunten bij glastuinbouwontwikkeling: ...... 38 1.2.5.1 Ontsluiting: in- en output van grondstoffen, producten en personen ...... 38 1.2.5.2 Fasering en flexibiliteit inzake oppervlakte-eisen ...... 38 1.2.5.3 Omgevingskwaliteit: landschapsintegratie & agrarische architectuur ...... 38 1.2.5.4 Brandveiligheid ...... 39

5 1.2.5.5 Impact op de omgeving en milieu ...... 39 1.2.6 Ruimtelijke spreiding van glastuinbouw in de bloemenregio ...... 41 1.2.6.1 Microschaal: groot aantal solitaire bedrijven ...... 41 1.2.6.2 Mesoschaal: historisch gegroeide concentraties en functiemenging ...... 42 1.2.6.3 Macroschaal: ‘macrozone Gent-Oost’ ...... 43 1.2.7 Over de grens: glastuinbouw in het Nederlandse ruimtelijk beleid ...... 43 II. Ruimtelijke analyse van de bloemenregio ...... 47 2.1 Inventarisatie ruimtelijke beleidscontext ...... 48 2.1.1 Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) ...... 48 2.1.1.1 Stedelijk gebiedsbeleid ...... 48 2.1.1.2 Buitengebiedbeleid ...... 49 2.1.1.3 Ruimtelijke visie voor landbouw, natuur en bos ...... 49 2.1.1.3.1 Buitengebiedregio Waasland ...... 49 2.1.1.3.2 Regio Schelde-Dender: ...... 51 2.1.2 Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan ...... 54 2.1.2.1 Globale ontwikkelingsvisie ...... 54 2.1.2.2 Gewenste openruimtestructuur ...... 55 2.1.2.3 Synthese bovenlokaal ruimtelijk beleid...... 61 2.1.3 Gemeentelijke Ruimtelijke Structuurplannen (GRS) ...... 62 2.1.3.1 GRS Wachtebeke ...... 63 2.1.3.2 GRS Moerbeke ...... 65 2.1.3.3 GRS Lochristi ...... 66 2.1.3.4 GRS Lokeren ...... 69 2.1.3.5 GRS Destelbergen ...... 72 2.1.3.6 GRS Laarne ...... 74 2.1.3.7 GRS Melle ...... 78 2.1.3.8 GRS Merelbeke ...... 80 2.1.3.9 GRS Wetteren ...... 82 2.1.3.10 Synthese lokaal ruimtelijk beleid ...... 84 2.2 Inventarisatie juridische context...... 85 2.2.1 Ruimtelijke bestemmingsplannen ...... 85 2.2.1.1 Het Gewestplan ...... 85 2.2.1.2 Algemeen Plan van Aanleg (APA) Lochristi ...... 89 2.2.1.3 Ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUP’s) ...... 90 2.2.1.3.1 Gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen (GewRUP’s) ...... 90 2.2.1.3.2 Provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen (PRUP’s) ...... 94 2.2.1.3.3 Gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen (GRUP’s) en andere planningsinitiatieven ...... 95 2.2.2 Sectoraal juridisch kader ...... 98 2.2.2.1 Beschermingszones natuur ...... 98 2.2.2.2 Beschermingszones landschap ...... 99 2.2.2.3 Beschermingszones Water ...... 101

6 2.3 Thematische beleidsplannen, studies en programma’s ...... 103 2.3.1 Vlaams actieplan ‘naar een duurzamere glastuinbouw in Vlaanderen’ - 2003 103 2.3.2 Behoeftestudie Provincie Oost-Vlaanderen - 2010 ...... 103 2.3.3 Locatiestudie glastuinbouw - 2005 ...... 104 2.3.4 Ruilverkaveling ...... 105 2.3.5 Landinrichting ...... 106 2.3.6 Operationele uitvoeringsprogramma’s AGNAS ...... 107 2.3.7 Landschapsatlas ...... 108 2.3.8 Lange afstandsroutes (LAF) & fietssnelwegen ...... 109 2.3.9 Klimaatbeleidsplan ...... 110 2.3.10 Uitvoeringsplan voor het Oost-Vlaamse Platteland 2014-2020 ...... 111 2.4 Ruimtelijke inventarisatie van de locatieparameters voor glastuinbouw op macroschaal ...... 113 2.4.1 Infrastructuur en nutsvoorzieningen voor de glastuinbouwbedrijven ...... 113 2.4.1.1 Energie ...... 113 2.4.1.2 Bereikbaarheid en ontsluiting ...... 114 2.4.1.3 Functioneel teeltoppervlak ...... 115 2.4.2 Potenties voor netwerken en ketens in relatie tot de glastuinbouwbedrijven op macroschaal ...... 117 2.4.2.1 Reststromen oostzijde Gentse kanaalzone ...... 117 2.4.2.2 Bedrijvenzones ...... 117 2.4.2.3 Stedelijke gebieden: educatie – kennis - afzet ...... 117 2.4.3 Synthese locatieparameters ...... 119 2.5 Conclusies ruimtelijke analyse Bloemenregio ...... 120 III. Ruimtelijk conceptueel kader ...... 122 3.1 Differentiemodel in functie van de ontwikkelingsmogelijkheden ...... 122 3.1.1 Autonome ontwikkeling ...... 122 3.1.2 Verweving ...... 123 3.1.3 Robuuste concentratie en clustering ...... 123 3.2 Uitgangspunten voor verdere gebiedsontwikkeling...... 125 Naar een geïntegreerde en gebiedsgerichte aanpak van de bloemenregio ...... 125 3.2.1 Bestaande glastuinbouw als uitgangspunt, maar geen dogma ...... 125 3.2.2 Naar een logisch gestructureerde glastuinbouwregio ...... 125 3.2.3 Waken over de karakteristieke eigenheid van de open ruimte in de bloemenregio ...... 125 3.2.4 Evenwicht binnen de agrarische sector in de bloemenregio ...... 126 3.2.5 Potenties voor versterking van de streekidentiteit in de bloemenregio ...... 126 3.2.6 Fysisch systeem sturend in de open ruimte ...... 127 3.2.7 Bereikbaarheid en ontsluiting sturend ...... 127 3.2.8 Duurzame concentratiepotenties valideren ...... 127

7 3.2.9 Duurzaam beleid ...... 127 3.2.10 Maatschappelijk draagvlak ...... 128 3.3 Ontwikkelingsuitdagingen voor de deelgebieden binnen de bloemenregio 128 3.3.1 Moerbeke & Wachtebeke ...... 129 3.3.2 Lochristi & Lokeren ...... 130 3.3.3 Laarne & Destelbergen ...... 131 3.3.4 Merelbeke, Melle en Wetteren ...... 132 IV. Van visie naar programma ...... 133 4.1 Methodiek om te komen tot een gebiedsprogramma...... 133 4.1.1 Bepalen opgaves gebiedsontwikkeling ...... 133 4.1.2 Van algemene opgaves naar meerdere acties ...... 134 4.1.3 Komen tot familie van opgaves ...... 135 4.1.4 Een uitvoeringsgericht programma als gedeelde agenda ...... 135 4.2 Methodiek toegepast op de bloemenregio: ...... 136 4.2.1 7 opgaves voor de bloemenregio ...... 136 4.2.2 Programma voor de bloemenregio ...... 136 4.3 Jaarprogramma voor de bloemenregio: ...... 137 V. Instrumenten ...... 138

8 I. Thematisch deel

1.1 Analyse van de sierteelt op macroniveau

A. Netwerkanalyse

Afbeelding: clustermodel netwerk glastuinbouwketen Bron: eigen opmaak In het clustermodel kunnen drie grote groepen worden onderscheiden. – de clusterkern (met o.a. de telers, de veiling, …) – eerder industriële bedrijven die toeleveren, – eerder dienstverlenende bedrijven, burgers of overheden die betrokken zijn

Wanneer de overheidsgerelateerde initiatieven opgelijst worden valt op dat er een grote differentiatie bestaat.

Enkel binnen de ruimtelijke ontwikkeling valt op dat er weinig tot geen gerelateerde initiatieven te vinden zijn.

VLM

Afbeelding: pie-chart overheidsgerelateerde initiatieven Bron: eigen opmaak

9 B. Economische aspecten van de sierteelt

1.1.1 Internationale situering van de Belgische land- en tuinbouw.

1.1.1.1 De concurrentiepositie van België binnen de Europese sierteeltsector Het Belgische sierteeltareaal: Europese subtop

Met 1115 sierteeltbedrijven met teelten in openlucht (408 sierteelt, 707 boomkwekerij) en 485 met teelten onder glas (352 sierteelt, 133 boomkwekerij) werd in 2014 een areaal van 6072 ha gebruikt, waarvan 535 ha onder glas en 5537 ha in open lucht. Als we het Belgisch sierteeltareaal vergelijken met andere Europese landen zoals Frankrijk (8 174 ha - 2013), Duitsland (29 549 ha - 2012), Nederland (44 508 ha -2013), VK (12 194 ha - 2013) en Italië (40301ha - 2010) dan stellen we vast dat een klein land als België een Europese subtopspeler is in de totale sierteeltsector wat betreft arealen voor sierteeltproductie. Op wereldniveau zijn China (159 157 ha - 2012) en India (272 000 ha - 2012) de landen met het grootste aantal ha arealen voor sierteeltproductie.

De Belgische productiewaarde: klein maar krachtig

Tabel: aandeel productcategorieën in Belgische productiewaarde sierteelt en boomkwekerij Bron: cijfergegevens departement Landbouw & Visserij, Afdeling Monitoring en Studie, 2013– verwerking door VLAM

Het aantal bedrijven en het areaal heeft zijn beperkingen in een klein land als België. De Belgische productiewaarde bedroeg in 2013 580 miljoen euro. Het VK, met een dubbel zo groot areaal vertegenwoordigt 1391 miljoen euro. Nederland heeft de grootste productiewaarde met 4 710 miljoen euro (2012) euro, gevolgd door Duitsland met 2 124 miljoen euro in 2013) en Italië met 2 604 miljoen euro in 2012.

Tabel: aandeel productcategorieën in Belgische productiewaarde sierteelt en boomkwekerij Bron: cijfergegevens departement Landbouw & Visserij, Afdeling Monitoring en Studie, 2013 – verwerking door VLAM

10 Opvallend hierbij is dat Italië met zijn groot sierteeltareaal maar een productiewaarde heeft van 2 604 miljoen euro. Dit is beduidend minder dan Nederland. Al ligt deels de verklaring in het feit dat in Italië het areaal voor een overgroot deel bestaat uit boomkwekerij en buitenteelten; waar de Nederlandse sierteeltsector voornamelijk bestaat uit hoogproductieve glastuinbouw.

De belangrijkste Belgische handelsstromen

Tabel: aandeel bestemmingen in Belgische export van niet-eetbare landbouwproducten Bron: cijfergegevens departement Landbouw & Visserij, Afdeling Monitoring en Studie, 2013 – verwerking door VLAM

Wat betreft de export uit België kan gesteld worden dat de positie van Nederland als uitgesproken sierteeltland verder wordt bevestigd. Ook Frankrijk blijft een belangrijk exportland, maar de uitgesproken positie van Nederland lijkt de voorbije jaren, buiten 2013, enkel sterker geworden ten nadele van de andere buurlanden (VK, Duitsland, Frankrijk). Wat betreft de exportwaarde van producten valt voornamelijk de sterke stijging van de productgroep snijbloemen op de voorbije jaren. De totale Belgische exportwaarde bedroeg in 2014 682,199 miljoen euro.

Tabel: Verdeling Belgische export van sierteeltproducten per productgroep Bron: cijfergegevens departement Landbouw & Visserij, Afdeling Monitoring en Studie, 2013 – verwerking door VLAM

Wat betreft de import valt op dat Nederland de afgelopen jaren deels moet inboeten ten voordele van rechtstreekse invoer uit snijbloemen producerende landen (vb. Ethiopië, Israël,..). Bij de importwaarde van de productgroepen is de toename van snijbloemen dan ook een logisch vervolg hierop. De totale Belgische importwaarde bedroeg in 2014 547,912 miljoen euro

11

Tabel: Aandeel bestemmingen in Belgische import van niet-eetbare landbouwproducten Bron: cijfergegevens departement Landbouw & Visserij, Afdeling Monitoring en Studie, 2013 – verwerking door VLAM

Tabel: Verdeling Belgische import van sierteeltproducten per productgroep Bron: cijfergegevens departement Landbouw & Visserij, Afdeling Monitoring en Studie, 2013 – verwerking door VLAM

12 De combinatie van import en export levert een algemeen positief handelssaldo op. Op vlak van sierteeltproducten is de exportwaarde dus nog steeds groter dan de importwaarde. Boomkwekerij heeft het grootste positieve handelssaldo, gevolgd door azalea/rhododendron, kamerplanten en perkplanten. Enkel voor de productgroepen bollen en knollen en snijbloemen is het handelssaldo negatief.

Tabel: Belgisch handelssaldo voor sierteeltproducten in 2014 Bron: Eurostat + bewerkingen VLAM

13 1.1.1.2 Het Belgisch handelssaldo voor land- en tuinbouwproducten

Sierteelt wordt binnen de Belgische agrarische handel logischerwijs gecategoriseerd in de productgroep tuinbouw. Naast de productgroep tuinbouw bestaan er nog 4 andere productgroepen: akkerbouw, dierlijke producten, agro-industriële producten en andere producten. Vooral de dierlijke producten en agro-industriële producten dragen bij tot een positief saldo, met een overschot van respectievelijk 2,0 miljard euro en 1,9 miljard euro in 2013. Opvallend is dat in 2013 geen enkele van de 5 productgroepen een handelstekort vertoont. Wel is er een handelstekort in de Belgische agrohandel met de landen buiten de EU voor de akkerbouw- en tuinbouwproducten, maar dat wordt gecompenseerd door het handelsoverschot met de landen van de EU.

Tabel: Invoer, uitvoer en handelssaldo van agrarische producten in miljard euro uitgedrukt, 2013 Bron: De buitenlandse handel in land- en tuinbouwproducten, departement Landbouw & Visserij, Afdeling Monitoring en Studie, 2013

Binnen de brede landbouw en tuinbouwsector is sierteelt mee onderdeel van een macro- economische omgeving Een omgeving waar verdergaande globalisering ook deze sector diepgaand heeft beïnvloed en in de toekomst verder grondig zal beïnvloeden. In de hierop volgende onderdelen wordt hier dieper op ingegaan.

1.1.1.3 De belangrijkste handelspartners van België voor land- en tuinbouwproducten

De handelspartners van België kunnen in verschillende groepen worden opgedeeld:  de directe buurlanden,  de EU-landen (excl. buurlanden),  Europese landen die niet tot de EU behoren,  de Verenigde Staten,  de BRIC-landen (Brazilië, Rusland, India en China)  de overige landen.

De buurlanden van België zijn de belangrijkste handelspartners. Het aandeel van de buurlanden in de totale invoer nam licht toe over de laatste jaren tot 63%, terwijl het aandeel voor de export, 67% in 2013, in een licht dalende trend zit.

14 Aan de invoerzijde zijn de ‘overige landen’ de tweede grootste groep met 16%, al boeten ze de laatste jaren wel een klein beetje in aan belang. Aan de uitvoerzijde zijn onze tweede grootste afnemers de EU-landen (exclusief buurlanden) met 17%. De VS en de BRIC-landen blijven kleine maar groeiende markten voor België. In 2009 voerden we nog maar 3% van onze agrarische producten uit naar deze landen, in 2013 was dat al bijna het dubbele. De agrohandel met zowel de BRIC-landen als de VS vertoont nog steeds een handelstekort, in totaal voor 477 miljoen euro. Dat is wel al een stuk beter dan het gecombineerde tekort van 833 miljoen euro in 2012.

Tabel: Aandeel van verschillende landengroepen in de totale agrarische invoerwaarde, België, in %, 2013 Bron: De buitenlandse handel in land -en tuinbouwproducten, departement Landbouw & Visserij, Afdeling Monitoring en Studie, 2013

1.1.2 Sierteelt in Vlaanderen en Oost-Vlaanderen

1.1.2.1 Kenmerken van de Vlaamse en Oost-Vlaamse sierteelt

De Vlaamse agrarische productie vindt voornamelijk plaats op bedrijven die gespecialiseerd zijn in een bepaalde productierichting. Van de 24.884 landbouwbedrijven in Vlaanderen is 88% gespecialiseerd in een van de drie sectoren, met veeteelt als veruit de belangrijkste specialisatie, gevolgd door akkerbouw en tuinbouw. Onder tuinbouw verstaan we de groententeelt, fruitteelt, sierteelt en tuinbouwzaden en -plantgoed, zowel in openlucht als in serres. Die specialisatie is regionaal gebonden. De regio’s gespecialiseerd in één activiteit zijn duidelijk herkenbaar: bijvoorbeeld fruit rond Sint-Truiden, glasgroenten ten noorden van Sint-Katelijne-Waver, sierteelt ten oosten van Gent.

 Arealen tuinbouw in Vlaanderen

De totale oppervlakte tuinbouw in Vlaanderen bedraagt 50 538,7 ha. Het gros van deze oppervlakte wordt ingenomen door de groenteteelt (54,5%), gevolgd door de fruitteelt (33,6%). Sierteelt neemt slechts 2,4% in van de totale tuinbouwoppervlakte. Van het totale areaal tuinbouw is ongeveer 1933 ha ondergebracht in serres. Ook hier wordt ongeveer de helft van het aantal ha ingenomen door de groenteteelt. Opmerkelijk is dat de sierteelt in serre meer dan 20% van het areaal inneemt. Wanneer de arealen van de landbouwteelten

15 gekoppeld worden aan de handelswaarde, kan gesteld worden dat de sierteelt op een zeer beperkt areaal een hoge toegevoegde waarde levert.

Oppervlakte tuinbouw Totaal (ha) % Openlucht % Serres (ha) % (ha) Groenteteelt 27 548,4 54,5 26 611,4 54,7 937 48,6 Boomkwekerijen 4 687,1 9,3 4 594,6 9,5 92,4 4,7 Fruitteelt (incl. aardbeien) 17 009,6 33,6 16 550,8 34 458,8 23,7 Sierteelt 1 214,4 2,4 798,8 1,6 415,6 21,5 Tuinbouwzaden en- 79,4 0,2 49,9 0,2 29,4 1,5 planten Totaal 50 538,7 100 48 605,5 100 1 933,2 100

Tabel: Arealen tuinbouw Vlaanderen 2013 Bron: FOD Economie

Afbeelding: Situering van het areaal glastuinbouw per provincie in Vlaanderen (ha), 2013 Bron: Eigen verwerking gegevens FOD Economie, 2013

 Areaal tuinbouw in Oost-Vlaanderen

De totale oppervlakte tuinbouw in Oost-Vlaanderen bedroeg 6 547 ha in 2013. Dit is 4% van de totale landbouw- en tuinbouwoppervlakte. De tuinbouwoppervlakte wordt verdeeld over 93% openluchtteelt (6 121,5 ha) en 7% onder glas (426 ha). Ongeveer 2 407 ha (37%) van de tuinbouwoppervlakte wordt gebruikt voor niet-eetbare teelten (boomkwekerij, sierteelt, zaden en plantgoed).

Oppervlakte tuinbouw Totaal (ha) % Openlucht % Serres % (ha) (ha) Groenteteelt 2 647,1 40,4 2 557,2 41,8 89,9 21,1

Boomkwekerijen 1 756,3 26,8 1 719 28 37,3 8,7

Fruitteelt (incl. 1 493 22,8 1 448,8 23,7 44,2 10,4 aardbeien) Sierteelt 639,2 9,8 389,5 6,4 249,8 58,6 Tuinbouwzaden en- 11,8 0,2 6,97 0,1 4,8 1,2 planten Totaal 6 547,5 100 6 121,5 100 426 100 Tabel: Arealen tuinbouw Oost-Vlaanderen 2013 Bron: FOD Economie, 2013

16 Het kweken van bomen en het telen van groenten en fruit gebeurt grotendeels in open lucht. Deze drie sectoren nemen dan ook het leeuwendeel van de totale tuinbouwoppervlakte in. De groenteteelt neemt 40% van de oppervlakte tuinbouw in, gevolgd door de boomkwekerijen met 27% en de fruitteelt met 23%.

1.1.2.2 Belangrijkste niet eetbare teelten in Oost-Vlaanderen

 Sierteelt (exclusief boomkwekerij)

Oost-Vlaanderen is op Vlaams niveau koploper in sierteelt. De Oost-Vlaamse sierteelt (excl. boomkwekerij) neemt 53% van de Vlaamse sierteeltoppervlakte voor zijn rekening. De glastuinbouw is onlosmakelijk verbonden met de sierteelt; 39% van de sierteeltoppervlakte in Oost-Vlaanderen of 250 ha is overkapt met serres.

255 ha van de Oost-Vlaamse sierteeltoppervlakte wordt ingenomen door azalea’s waarvan 109 ha in open lucht en 146 ha in serres. De azaleateelt beslaat hiermee 40% van het Oost- Vlaams sierteeltareaal (excl. Boomkwekerij). De azalea is een typisch Oost-Vlaamse teelt, 98% van de Belgische azaleateelt komt uit de regio rond Gent.

Een tweede belangrijke teeltgroep is andere bollen en knollen met 106 ha (of 17% van het Oost-Vlaamse sierteeltareaal excl. boomkwekerij) waarvan 103 ha in open lucht en 28 ha in serres. Ook deze sector is een nagenoeg exclusieve Oost-Vlaamse aangelegenheid met een aandeel van 96% van de Belgische teeltoppervlakte.

Oppervlakte sierteelt Totaal (ha) % Azalea 255 40 Snijbloemen 11 2 Perk- en balkonplanten 19 3 Bloembollen en knollen 106 17 Potplanten 185 29 waarvan chrysanten 40 6 kamerplanten 8 1 overige 73 11 Andere 62 10 Totaal 639 100 Tabel: Oppervlakte sierteelt in open lucht en in serres in Oost-Vlaanderen, 2013 Bron: Studiedienst Huis van de economie op basis FOD Economie - ADSEI

 Boomkwekerij

Oost-Vlaanderen heeft in vergelijking met de andere provincies ook het grootste areaal boomkwekerij, in totaal 1 756 ha of 38% van de Vlaamse oppervlakte. De provincie Antwerpen komt hier op de 2de plaats met 34% van het Vlaamse areaal. In Oost-Vlaanderen worden hoofdzakelijk sierplanten gekweekt (77% van de oppervlakte), in mindere mate bosplanten (16%) en fruitplanten (6%).

In 2013 beslaat het Oost-Vlaamse areaal boomkwekerij 1 756 ha. 98% wordt geteeld in open lucht en 2% of 36 ha onder glas. Binnen de boomkwekerij in openlucht is er een stijging van de teelt van sierbomen en bosbomen waarneembaar.

17 Oppervlakte boomkwekerij Totaal (ha) % In open lucht (ha) Sierplanten 1 359 77 1 323 waarvan rozelaars 89 5 89 sierbomen 285 70 285 vaste planten 9 <1 9 Bosplanten 288 16 288 Fruitplanten 108 6 108 Andere 2 <1 - Totaal 1 756 100 1 719 Tabel: Oppervlakte boomkwekerijen in open lucht en in serres in Oost-Vlaanderen, 2013 Bron: Studiedienst Huis van de economie op basis FOD Economie - ADSEI

1.1.3 Glastuinbouw in de bloemenregio

1.1.3.1 Evolutie aantal glastuinbouwbedrijven in de bloemenregio

De bloemenregio omvat 9 steden en gemeenten: Laarne, Wetteren, Destelbergen, Lochristi, Melle, Merelbeke, Moerbeke, Wachtebeke en Lokeren. De data ‘bloemenregio’ in onderstaande tabellen zijn een sommatie van de individuele data van deze 9 steden en gemeenten.

650

550

450 Bloemenregio 350

250 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010

Afbeelding: aantal glastuinbouwbedrijven in de bloemenregio Bron: FOD Economie, bewerking Dienst Landbouw en Platteland Provincie Oost-Vlaanderen

Uit voorgaande grafiek kan een duidelijke afname van het aantal bedrijven met serreteelten over de periode 2000 tot 2010 worden vastgesteld. Op 10 jaar tijd is het aantal bedrijven in de bloemenregio afgenomen van 576 bedrijven in 2000 naar 301 bedrijven in 2010. Dit is een afname van 275 bedrijven of een procentuele daling van bijna de helft (47,7%). Lochristi blijft het epicentrum voor sierteelt in de bloemenregio met nog 102 bedrijven in 2013. In vergelijking met het jaar 2000 is dit ook een daling met 177 bedrijven.

1.1.3.2 Oppervlakte cultuurgrond voor glastuinbouw in de bloemenregio

320,0 300,0 280,0 260,0 240,0 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Bloemenregio 308,6 304,7 303,5 295,4 294,7 294,2 281,1 273,1 261,8 254,8 248,7

Afbeelding: aantal hectare cultuurgrond gebruikt voor glastuinbouw in de bloemenregio Bron: FOD Economie, bewerking Dienst Landbouw en Platteland Provincie Oost-Vlaanderen

18 Hoewel het aantal glastuinbouwbedrijven in de bloemenregio sterk afgenomen is daalt het aantal hectare cultuurgrond die gebruikt wordt voor glastuinbouw minder sterk. In 2000 was er ongeveer 300 ha (308,6 ha) cultuurgrond in de bloemenregio. In 2010 was dit afgenomen naar bijna 250 ha (248,7 ha). Er is dus op 10 jaar tijd bijna 60 ha cultuurgrond uit glastuinbouwgebruik gegaan of ongeveer 20% van het totaal. Een voor de hand liggende verklaring is dat de bedrijven die actief blijven individueel steeds groter worden.

1.1.3.3 Familiale en niet-familiale tewerkstelling in de bloemenregio

1000 900 800 700 600 500 400 300 200 100 0 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Bedrijfleider 576 462 426 394 381 359 328 297 270 253 220 Meewerkende echtgenote 345 282 277 258 242 227 216 187 171 153 134 Niet-familale arbeidskracht 670 808 860 834 832 796 747 707 721 698 615

Afbeelding: Familiale en niet-familiale tewerkstelling in de bloemenregio Bron: FOD Economie,2013, bewerking Dienst Landbouw en Platteland Provincie Oost-Vlaanderen

Er is wel een evenredige verhouding tussen de afname van het aantal bedrijfsleiders, meewerkende echtgenotes en de afname van het aantal bedrijven met serreteelten. Hoe meer bedrijven er stoppen, hoe minder bedrijfsleiders en meewerkende echtgenotes er actief zijn in de glastuinbouwsector. De niet-familiale arbeidskrachten dalen ook, maar in minder sterke mate. Dit valt deels te verklaren door de schaalvergroting van de actieve bedrijven: grotere bedrijven hebben meestal ook een groter (niet-familiaal) personeelsbestand.

1.1.3.4 Seizoensarbeid in de bloemenregio

1000 900 800 700 600 500 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Bloemenregio 765 705 625 702 565 597 896 563 559 668

Afbeelding: Seizoensarbeidskrachten in de bloemenregio 2013 Bron: FOD Economie, 2013, bewerking Dienst Landbouw en Platteland Provincie Oost-Vlaanderen

Het aantal seizoensarbeidskrachten per jaar is variabel. De vraag naar seizoenarbeiders is namelijk sterk afhankelijk van piekmomenten gedurende het jaar. Het ene jaar is er immers meer nood aan deze arbeiders dan het andere jaar.

19 1.1.4 Bedrijfsstructuren: van eenmanszaak naar vennootschap1

Meer en meer land- en tuinbouwbedrijven nemen de vorm aan van een vennootschap. Bijna 15% van de Vlaamse landbouwbedrijven is in 2013 een vennootschap. In 2001 was dat nog maar 5%. In absolute cijfers is het aantal vennootschappen gestegen van 1981 tot 3620. Die trend staat in schril contrast met de forse inkrimping van het totale aantal land- en tuinbouwbedrijven in dezelfde periode. Het aandeel vennootschappen is duidelijk hoger bij bedrijven met bedrijfsleiders in de jongere leeftijdsklassen. In Oost-Vlaanderen is circa 11% (724) van de bedrijven een vennootschap.

De keuze voor de vennootschap als uitbatingsvorm laat zich verklaren door de schaalgrootte en de schaalvergroting van de Vlaamse land- en tuinbouw, de professionalisering van de sector en de stijgende kapitaalbehoefte voor het uitbaten van een bedrijf. Specifiek naar de sterk gespecialiseerde 'tuinbouw' is het aandeel vennootschappen beduidend hoger met ongeveer 29%. Bedrijfsleiders willen de continuïteit van het bedrijf garanderen en rekenen daarbij op een duidelijke aansprakelijkheidsregeling, een fiscale optimalisatie en het vermijden van registratie- en successierechten. De BVBA is de meest voorkomende vormen bij de tuinbouw en mindere mate ook de landbouwvennootschap.

1.1.5 Centrumfunctie bloemenregio: Quo Vadis?2

Een gebied waar de sierteeltproductie sterk geconcentreerd is krijgt een centrumfunctie. Er is een sterke concentratie van toelevering, onderzoek, onderwijs, handel en zo meer. Dit zorgt voor een positief klimaat waarin de sector zich kan ontwikkelen. De centrumfunctie trekt ook de handel naar zich toe. Door een groot assortiment en een continu aanbod van kwaliteitsvolle producten in voldoende grote hoeveelheden wordt men zeer aantrekkelijk voor de handel.

Men moet echter vaststellen dat door de kleinschaligheid en door het verminderen van het aantal bedrijven dat aanbod en de diversiteit aan producten afneemt. Tezelfdertijd heeft Nederland zich heel sterk ontwikkeld tot het belangrijkste productie- en handelscentrum van de wereld. In vergelijking daarmee is het productiecentrum in Vlaanderen van minder belang geworden. Transport en tijd zijn heel duur geworden, en handelaars zullen alleen nog geneigd zijn om naar Vlaanderen te komen als zij daar een voldoende groot aanbod en voldoende assortiment zullen vinden. Als men op te veel bedrijven moet komen om de juiste diversiteit en hoeveelheid te vinden dan zal dit vlug te duur worden en zal de handelaar afhaken.

Gelukkig is er nog de azalea die kopers naar Vlaanderen trekt. Deze kopers nemen dan ook nog wat ander product af omdat zij hier dan toch zijn. Een centrumfunctie is dus heel belangrijk; op het ogenblik dat de centrumfunctie van Vlaanderen in het gedrang komt kan dit zware gevolgen hebben voor de Vlaamse sierteelt. Indien Nederland 1.000 km van ons verwijderd zou zijn dan zou dit nog niet zo erg zijn. De afstand bedraagt echter maar 100 à 200 km, wat in feite wil zeggen dat het over dezelfde regio gaat. Men zou zelfs kunnen stellen dat het Vlaamse productiecentrum slechts een randgebied vormt van het grote centrum dat Nederland is.

Opmerkelijk is dat een deel van de Vlaamse sierteeltproductie, met uitzondering van de boomkwekerij, naar de Nederlandse veilingen trekt waar het wordt vermarkt. Na verkoop

1 Bergen D., Demuynck E. & Samborski V. (2015) Vervennootschappelijking in de Vlaamse land- en tuinbouw – 2015, Departement Landbouw en Visserij, Brussel. Depotnummer: D/2015/3241/236. 2 Van , D., Taragola, N. & Saverwyns, A. (2011) Back to the future. Een kritische kijk op vijftig jaar sierteelt in Vlaanderen door bevoorrechte getuigen – ILVO, Merelbeke. Depotnummer D/2011/10.970.89

20 komt een deel van die productie trouwens terug naar Vlaanderen om hier zijn weg te vinden in de distributie. Ondanks de achteruitgang van de productie in Vlaanderen zijn hier toch een beperkt aantal grote handelsbedrijven ontstaan. Deze bedrijven zetten het product af op de lokale markt, maar een groot deel van hun omzet wordt geëxporteerd. Door de versnippering van het lokale aanbod en het beperkte assortiment neemt het aandeel van in Vlaanderen geproduceerde sierteeltproducten die zij verhandelen echter steeds verder af. Het verzwakken van de centrumfunctie zal deze handelsbedrijven meer verplichten om zich in het buitenland te gaan bevoorraden waardoor de centrumfunctie nog verder zal achteruit gaan.

1.2 Ruimtelijke aspecten van de glastuinbouw in de bloemenregio

1.2.1 De bloemenregio ten oosten van Gent: opkomst, groei, en transitie

1.2.1.1 De bloemenregio: van plantkundige interesse tot florale topregio

 Geestelijken en adel geven de aanzet

Reeds in de middeleeuwen werden er op beschutte plaatsen allerlei kruiden, bloemen, groenten en fruit gekweekt. Meestal was dit in een klooster- of abdijtuin. De kennis ervan was zeer sterk verweven met de geneeskunde. Vanaf de twaalfde eeuw kwam er een einde aan het alleenrecht ervan aan de geestelijkheid en kwamen de steden steeds meer tot bloei. Onder andere door de ridders die op kruistocht gingen en de ontdekkingsreizigers die tal van planten, bollen en zaden meebrachten uit veroverde gebieden, leerde het Westen nieuwe planten en kruiden kennen. Zo kende Vlaanderen midden de 16de eeuw reeds de grote plantkundigen Rembert Dodoens, Charles de l' Ecluse en Mathias de Lobel. Door deze artsen-botanisten had de plantencultuur in onze gewesten een rijke voedingsbodem gevonden en stonden de Nederlanden met het rijke Vlaanderen aan de top van het kweken van inheemse en exotische planten.

Ook de adel kwam meer en meer op het voorplan. In de 17de eeuw waren vooral de orangeriebomen zeer geliefd. Deze sierden in de zomer de terrassen van de kastelen en verhuisden in de winter naar plaatsen die hiervoor speciaal werden gebouwd, vaak getypeerd door de extra hoge ramen die veel lichtinval toelieten. Extra verwarming werd gegenereerd door houtkachels. Een van de bekendste Gentse figuren uit de 17de eeuw was de bisschop Antoon Triest. Hij liet op een van zijn eigendommen in de wijk Ekkergem een soort renaissancetuin aanleggen met allerlei zeldzame planten en bloemen. Deze planten kreeg hij van zijn talrijke relaties uit het binnen- en buitenland toegestuurd.

 De commerciële kiem ontspruit in Gent

Ook van overheidswege was er belangstelling, vooral onder de regering van de Oostenrijkse keizerin Maria Theresia. Zo liet Karel Van Lotharingen voor zijn serres een grote verzameling exotische planten en uitheemse bomen aanvoeren. Op die manier ontstond bij de rijke burgerij de wens sommige van deze planten zelf te bezitten. Het aanbod op de binnenlandse markt was echter beperkt, wat de burgerij naar planten uit het buitenland deed grijpen. Tegen het einde van de 18de eeuw zorgden enkele Gentenaars voor de aanvoer van nieuwe planten uit Engeland. Op die manier konden ze plantenliefhebbers bevoorraden op de openbare verkopingen, hetzij op de plaatselijke markt bij de Sint-Niklaaskerk, hetzij op de Kouter in Gent.

Naast de constantere aanvoer van nieuwe planten wordt op het einde van de 18 de eeuw ook de eerste botanische tuin aangelegd in de tuinen van de Baudelo-abdij. De interesse

21 voor het kweken en telen van bloemen en planten neemt gestaag toe. Een product daarvan is de oprichting van de 'maatschappij voor landbouw en kruidkunde' in 1808, die vrijwel onmiddellijk 120 leden telde. Onder het bewind van Willem I van de Nederlanden kreeg de maatschappij ook koninklijke steun, dit voornamelijk met oog op uitbreiding van de tuinbouw. In 1818 werd de naam dan ook in "koninklijke maatschappij voor landbouw en plantkunde (KMLP)’ gewijzigd.

 De Floraliën, van veredelde ruilbeurs tot plantententoonstelling met wereldfaam

Reeds van bij de oprichting van de KMLP had de vereniging tot doel de sierteelt te promoten en de kennis omtrent sierteelt en hofbouwkunst te versterken. Een van de leden, Frans Van Cassel, ondernam verschillende reizen naar Engeland om er het werk van tuiniers te bestuderen en eveneens om nieuwe planten te ontdekken. Hij zag er ook welke voordelen de Engelse tuiniers haalden uit de tentoonstelling van hun producten. Hij stelde dan ook voor de bloemen die in en rondom Gent geteeld werden in één lokaal te verzamelen en ze aan het publiek tentoon te stellen. Dit voorstel werd aangenomen en op 7 februari 1809 was de eerste plantententoonstelling een feit.

Afbeelding: pentekening Floraliën Bron: http://www.vilt.be/Floralien_etaleren_rijke_geschiedenis

De eerste tentoonstelling gebeurde in het stamlokaal van de hoveniers. In 'Au jardin de Frascati' aan de Coupure in Gent werden 49 verschillende plantensoorten tentoongesteld aan zowel beroepsmensen als bloemen- en plantenliefhebbers. De tentoonstellingen namen jaar na jaar in belangstelling toe en de locaties veranderden dan ook regelmatig. De zalen van de Universiteit en het stadhuis passeerden de revue. Vanaf 1837 vond de tentoonstelling plaats in het toenmalige casino aan de Coupure. Van dan af aan werden ook bloemisten en plantenliefhebbers van binnen- en buitenland uitgenodigd.

Afbeelding links: Zicht op het Gentse Casino in 1908 Bron: http://www.liberaalarchief.be/nieuws_klnieuws0505.html Afbeelding rechts: Een tentoonstelling van de Koninklijke maatschappij voor land- en tuinbouwkunde in het toenmalige casino http://www.gentblogt.be/2014/04/18/albert-sugg-en-de-belle-epoque-in-gent-serie-1-52-het-casino

Tot de honderdjarige verjaardag van de maatschappij, in 1908, werd het casino gebruikt. In 1913 werden de Floraliën eenmalig gekoppeld aan de wereldtentoonstelling. Zo kwam het dat de Floraliën verhuisden van het Casino aan de Coupure naar de Floraliënhal in het Citadelpark. De maatschappij kreeg in deze prachtige hal 27.000 m² ter beschikking. De Gentse Wereldtentoonstelling ging de geschiedenis in als de ‘Bloemenexpo’. Dat was precies wat zowel de organisatie van de tentoonstelling, het stadsbestuur, als de Gentse hofbouwers beoogden. Gent wilde af van haar donkere imago als ‘Manchester van het

22 continent’. 1913 was aangegrepen om de stad via allerlei verfraaiingscampagnes en een goed uitgekiemde communicatiecampagne te profileren als bloemenstad met een glorierijk verleden.

Afbeelding: het feestpaleis de dag voor de opening van de lentefloraliën die liepen van 26 april tot 4 mei 1913. Bron: http://www.gentblogt.be/2014/04/18/albert-sugg-en-de-belle-epoque-in-gent-serie-1-52-het-casino

Afbeelding links: kleurbewerking feestpaleis voor opening lentefloraliën Bron: http://www.gent1913virtueel.be/archive/files/e1038372bdfca91e0850506c87fa1895.jpg Afbeelding rechts: Restaurant Azalea in het Feestpaleis - Het restaurant gezien vanuit de Floraliënhal http://www.gent1913virtueel.be/items/show/2018

23

Afbeeldingen: diverse postkaarten die de ‘Bloemenexpo’ van 1913 in de verf moesten zetten.

Bronnen:http://www.gent1913virtueel.be/exhibits/show/spektakel-en- amusement/bloemenfestijn/gentse-floralien

Tijdens de wereldoorlogen werden de Floraliën onregelmatiger georganiseerd. Na de heropbouw van het Floraliënpaleis werden ze om de vijf jaar georganiseerd. Tot 1985 werd vastgehouden aan de locatie in het Citadelpark, maar met de introductie van de hallen van Flanders Expo werd vanaf 1990 gekozen voor een locatie met 7 ruime en moderne hallen.

24

Afbeelding: centrale hal Flanders Expo tijdens Floraliën 2010. Bron: http://deredactie.be/cm/vrtnieuws/regio/oostvlaanderen/1.1618911

Bij de afgelopen editie in 2016 werd het roer omgegooid en vonden de Floraliën plaats op 4 locaties verspreid in het kunstenkwartier van de stad Gent. De omgeving van de Sint- Pietersabdij, de Bijlokesite, de Leopoldskazerne en het Citadelpark baadden toen in een bloemen- en bomenpracht.

25 Afbeelding: impressie en logo van de Floraliën 2016 Bron: Provincie Oost-Vlaanderen

 Het ABC van de oorspronkelijke bloementeelten: Azalea, Begonia, Camelia…en de orchidee

Oorspronkelijk waren er 4 belangrijke bloementeelten in de bloemenregio, namelijk de teelt van de azalea, begonia, camelia en de orchidee. Bij iedere teelt van deze 4 soorten zijn doorheen de geschiedenis enkele personen van kapitaal belang geweest om ze te doen 'bloeien' in de bloemenregio:

26 De Azalea De azalea is in 1808 meegebracht door de Britse kapitein Robert Welbank (1778 – 1857) vanuit China naar Engeland. In 1819 wordt deze azalea voor het eerst in Gent tentoongesteld. Het gematigde zeeklimaat leverde in combinatie met een waterdoorlatende bodem en een juiste waterkwaliteit ideale omstandigheden op om de azalea te kweken in de streek rond Gent. Vandaag de dag komt bijna 85% van de Europese azalea’s uit Oost-Vlaanderen. De Gentse azalea werd dan ook in 2010 erkend als BGA (Beschermde Geografische Aanduiding). Daarmee was de Gentse azalea het eerste Europese sierteeltproduct dat deze erkenning kreeg. Om een azalea als Gentse azalea te mogen aanbieden, moeten zowel de plant als de teler aan strenge kwaliteitseisen beantwoorden. Anno 2013 is de Azalea nog steeds het vlaggenschip van de Vlaamse bloementeelt, met een oppervlakte van circa 149 ha onder glas en 104 ha in open lucht, goed voor 85% van de Europese productie. Afbeelding: Gentse Azalea Bron: http://www.gentseazalea.be/nl/albums/klassiek

De Begonia In de 17de eeuw had Lodewijk XIV de planten-verzamelaar Michel Bégon de opdracht gegeven een natuurwetenschapper te zoeken voor een verkenningsreis naar Amerika. Onderweg ontdekten zij de eerste begonia op Haïti en noemden de plant Bégon, naar Michel Bégon. Hij maakte een tekening van de plant, maar de plant zelf nam hij niet mee. Pas in 1864 werden de knolbegonia 's naar Europa gebracht door Engelsen die in Zuid-Amerika op plantenjacht waren voor de bekende Londense kwekers James Veitch en zijn zonen. De Belgische kweker Louis Van Houtte (1810- 1876) begon onmiddellijk met het kweken en verbeteren van de plant. Hij ontdekte dat de planten ook in volle grond konden groeien, en dat was het startsein voor de begoniateelt in Oost-Vlaanderen. De huidige Oost-Vlaamse Begoniaproductie zorgt met circa 80ha voor 55% van de wereldproductie. Afbeelding: begonia http://www.openbaargroen.be/begonia-begonia

De Camelia Toen België in 1830 onafhankelijk werd bleven de verschillende soorten camelia ’s, die Philipp Franz von Siebold had meegebracht van Japan, achter in de haven van Antwerpen. Eigenlijk waren ze bestemd voor de plantentuin in Leiden (Nederland), maar door die bijzondere gebeurtenis bleven de planten in België en kwamen ze in de Gentse Plantentuin terecht. Tuinders en bloemisten in de omgeving van Gent, waaronder Louis van Houtte, stortten zich op de teelt. De camelia werd het eerste succesvolle exportproduct in de streek rond Gent. In 1835 werden maar liefst 6000 camelia ’s naar de havenstad Odessa aan de Zwarte Zee verscheept.

Afbeelding: Camelia japonica - Bron:http://www.openbaargroen.be/camellia-camelia

27

De Orchidee De Belg Charles Vuylsteke (1844-1927) was een pionier in het telen van planten in Lochristi en zorgde voor een enorme opleving van de bloemenkweek in de streek. Zijn vader Ferdinand Vuylsteke werkte als hovenier in de tuinen en serres van het kasteel Rozelaer in Lochristi. Op de gronden van dat kasteel sticht Charles Vuylsteke in 1867 een eigen bedrijf. Hij kweekt er orchideeën, azalea ’s, camelia ’s, rhododendrons, palmen, amaryllissen, … Maar hij creëerde ook nieuwe soorten azalea ’s door planten te kruisen. In 1911 raakte hij bekend door de orchideevariëteit Vuylstekeara op te kweken, een combinatie van maar liefst drie orchideeëngeslachten. Afbeelding: orchidee vuylstekeara cambria Bron: http://www.detuingids.be/pages/detail.asp?Id=3597

 En dan is er ook nog de boomkwekerij:

Adolphe papeleu (1811-1859) stichtte in 1836 een sier- en fruitboomkwekerij op in Wetteren, die al snel erg succesvol werd. In 1839 startte hij, samen met Louis Van Houtte, een nieuw tuinbouwbedrijf op in Gentbrugge dat zich specialiseerde in bloemen en planten. In 1844 verliet Papeleu de joint-venture voor een aanstelling bij de Compagnie Belge de Colonisation als overste van de botanische exploraties in Guatemala en inspecteur van de proeftuinen in Santo Thomas (dat kortstondig een Belgische kolonie was).

 Besluit: inspirerende ondernemers zorgen voor B(l)oeiende regio

Afbeeldingen: vlnr: Louis Benoît Van Houtte (1810 - 1876), Adolphe Papeleu (1811-1859) en Charles Vuylsteke (1844-1927) Bron: http://www.hetvirtueleland.be/cag/exhibits/show/louis-van-houtte/166/1

Louis Van Houtte, Adolpe Papeleu en Charles Vuysteke kunnen gezien worden als belangrijke grondleggers van de commerciële sierteelt in de regio. Zij motiveerden direct en indirect veel werknemers om zelf ondernemer te worden en mee te bouwen aan de uitbouw van de sector in de bloemenregio. Zowel het aantal bedrijven met kasplanten, azalea's en boomkwekerij kenden een hoge vlucht. Een groei die duurt tot in het begin van de jaren 80 van vorige eeuw. Het was ook de tijd waar men langs o.a. de steenwegen (Brusselsesteenweg in Melle, Hundelgemsesteenweg in Merelbeke en Antwerpsesteenweg in Lochristi) de sector zag floreren.

28 1.2.1.2 De Gentse bloemenregio: de globalisering is een keerpunt voor de sierteeltsector3

Na de tweede wereldoorlog veranderde de sierteeltsector snel. De mechanisatie zorgde voor efficiëntiewinsten en optimalisatie van de teeltomstandigheden, die indirect de schaalvergroting mee in de hand gewerkt heeft. De sterke globalisering van de vermarkting van de land- en tuinbouwproducten zorgde ervoor dat ook de sector onder druk kwam te staan. Veel van de welstellende bedrijven investeerden niet meer verder in hun bedrijven. Sinds het einde van de jaren ’90 is de sector daarom sterk in verandering. Het areaal sierteelt onder glas in Vlaanderen dat in 1960 221 hectare bedroeg groeide tot een maximum van 746 hectare (2005). Deze groei was voor het grootste deel toe te schrijven aan de verdere uitbreiding van het areaal glasteelt voor azalea, perk- en balkonplanten en boomkwekerij. Vervolgens was er een inkrimping van het areaal tot 656 ha in 2009 en 508 ha in 2013.

In openlucht nam het Vlaamse areaal bloementeelt toe van 783 hectare in 1960 tot een maximum van 1.118 hectare in 1995. Tijdens de volgende jaren ging het in dalende lijn om in 2013 nog 798,8 ha te bedragen.

De boomkwekerij in open lucht nam in diezelfde periode sterk toe; in 1960 bedroeg het areaal 1.427 hectare en tot in 2009 ging het verder in stijgende lijn tot 4.958 hectare. Momenteel beslaat de boomkwekerij zo’n 4.594,6 ha. De cijfers wijzen op een sterke evolutie naargelang de deelsector van de sierteelt. Specifiek voor de bloemenregio dient ook nog de teelt van jongplanten vermeld te worden, een teelt die in 1960 nog niet bestond, maar waar diverse bedrijven in de regio zich als wereldspeler ontwikkeld hebben.

 De bloemenregio ‘in transitie’

Bedrijven die toekomstgericht verder willen werken vergroten in oppervlakte. Bedrijven met 5 ha glas en 10ha openluchtteelten zijn dan ook geen uitzondering meer. Het spreekt voor zich dat deze bedrijven niet altijd even gemakkelijk in te planten zijn in een sterk versnipperd landbouwgebied. De schaalvergroting gaat ook gepaard met stopzetting van voornamelijk kleinere bedrijven. Die komen leeg te staan, worden voorwerp van diverse invullingen of worden afgebroken. Omwille van economische redenen (hoge energieprijzen, lage marges,…), een groot aantal oudere bedrijfsleiders zonder opvolging en de beperkingen van de ruimtelijke inplanning van veel bedrijven, zet deze trend zich nog voort. Hierdoor veroudert de glasopstand en verzwakt de concurrentiepositie in vergelijking met het buitenland.

Het beeld van de bloemenregio heeft dan op sommige plekken een grote gedaanteverwisseling ondergaan. De ooit zo statige tuinbouwbedrijven langs de steenwegen hebben in veel gevallen plaatsgemaakt voor nieuwbouwwijken, appartementsgebouwen, baanwinkels en KMO’s. Al verwijzen op vele plekken de statige villa’s en de typische watertorens nog naar het rijke bloemenverleden.

3 http://www.ilvo.vlaanderen.be/Portals/68/Documents/Mediatheek/Mededelingen/89_Back_to_the_future_2011.pdf

29 Afbeelding: typologie van enkele bloemisterijenvilla’s doorheen de bloemenregio, met watertorens en historische serres. Bron: Inventaris Onroerend Erfgoed

1.2.1.3 De Gentse bloemenregio: nog steeds een b(l)oeiende regio?!

De unieke ligging van Vlaanderen centraal in een afzetgebied van koopkrachtige consumenten die veel aandacht hebben voor kwalitatieve producten, de gunstige klimatologische omstandigheden en de aanwezige kennis op het vlak van tuinbouwtechnieken, technologieën en afzet van tuinbouwproducten, maken van Vlaanderen een sterke regio om tuinbouw en glastuinbouw verder te ontwikkelen. Binnen de bloemenregio is het “agrocomplex sierteelt” nog steeds bijzonder sterk uitgebouwd. Zo is het de ultieme kennisregio op vlak van sierteelt. Met aanwezigheid van Hogeschool Gent en Universiteit Gent zijn er 2 sterke wetenschappelijke sterkhouders. Daarnaast vormen het landbouwonderzoekscentrum van Vlaanderen (ILVO) en het provinciaal proefcentrum voor de Sierteelt (PCS) de spil voor praktijkgericht onderzoek. Binnen de Technopool Sierteelt wordt het onderzoek van deze 4 onderzoekcentra bovendien gecoördineerd. Daarnaast bevinden zich in dit gebied ook 2 belangrijke secundaire tuinbouwscholen: het Scheppersinstituut in Wetteren en de tuinbouwschool in Melle. De regio is goed ontsloten naar Nederland en Duitsland (veiling) en naar belangrijke exportlanden zoals Frankrijk en Engeland. Belangrijke handelsbedrijven en toeleveranciers zijn in deze regio gelegen of hebben er een vestiging. Naast de belangrijke handelsfunctie zijn er ook bedrijven die specifiek werken aan de veredeling, productie, innovatie en distributie van bloemen en planten. Naast de economische bedrijvigheid vinden er ook maatschappelijke activiteiten plaats die de bloemenidentiteit van deze regio verder versterken. De Floraliën in Gent zijn een internationaal uitstalraam van de Vlaamse sierteeltproducten naar het grote publiek. Maar ook lokaal bieden het sierteeltmuseum in Zaffelare, de occasionele Floraliënfietsroutes, het bloemenpark in provinciaal domein ‘Puyenbroeck’ (Wachtebeke) en het bomenpark in domein ‘Den Blakken’ (Wetteren) een maatschappelijke meerwaarde.

30 1.2.2 Evolutie van de glastuinbouw

1.2.2.1 Acht facetten van ontwikkeling

Sinds 1850 heeft de glastuinbouw een adembenemende ontwikkeling doorgemaakt. Vandaag de dag kenmerkt de serre zich door een verfijnde beheersing van de balans tussen temperatuur, licht, voeding en lucht. Door deze balans en door de inzet van de juiste plantrassen, groeien planten en bloemen optimaal. De kennis van deze balans is het resultaat van generaties lang onderzoeken en experimenteren. Deze geschiedenis kan samengevat worden in acht ontwikkelingen:

Afbeelding:ontwikkeling van het serre-archetype Bron: Mooi glaslandschap – inspiratieboek voor ruimtelijke kwaliteit van glastuinbouwgebieden

 De serre Deze kon pas tot ontwikkeling komen toen er eind negentiende eeuw goedkoop glas beschikbaar kwam voor de grootschalige productie van platglas. Daarna ging het snel. Van platte bakken met glas ontwikkelde de serre zich tot het Venlotype omstreeks 1928. Een type dat nog altijd meegaat.

31  Optimaal licht Optimaal licht is een aanjager voor serreontwikkeling. Steeds grotere ramen en steeds beter glas hebben vooral in het voor- en najaar veel hogere opbrengsten mogelijk gemaakt. Door de hoeveelheid licht, de daglengte en lichtsoorten (rood, blauw) te reguleren, beïnvloeden glastuinders de knopvorming, bladvorming en vruchtrijping. Al in 1892 werd ontdekt dat planten bij rood licht een optimale koolstofassimilatie hebben. De verklaart de rode gloed die soms zichtbaar is in serres

 Verwarming In 1872 werd voor het eerst verwarming toegepast om meerjarige bloemgewassen in de winter in leven te houden. Later maakte verwarming het mogelijk om jaarrond te kunnen produceren. Dat gaf de glastuinbouw een grote sociaaleconomische impuls: tuinders konden vast personeel aannemen en in alle seizoenen aan het werk houden. Voor verwarming stonden tot in de jaren zeventig hoge bakstenen schoorstenen. Tegenwoordig maakt de tuinbouw gebruik van een divers gamma aan installaties voor verwarming, om zo op een efficiënte manier warmte en energie in de tuinbouw te benutten.

 Ziektebestrijding Door intensivering van de teelten heeft ziektebestrijding steeds meer aan belang gewonnen. Sinds de jaren zeventig is het gebruik van chemische middelen sterk afgenomen ten gunste van biologische bestrijding. Doorheen de jaren werd de milieuwetgeving steeds meer een Europese aangelegenheid. Sinds 1 januari 2014 is een Europese richtlijn in werking getreden die elke land- en tuinbouwer binnen Europa verplicht om de principes van geïntegreerde gewasbescherming (IPM) toe te passen op zijn bedrijf.

 Elektriciteit De ontwikkeling van een elektriciteitsnet heeft het werk in de serre aanzienlijk verlicht en daardoor ook mee schaalvergroting mogelijk gemaakt. De oudste toepassing was in de watervoorziening. Het water geven met gieters was zeer arbeidsintensief. De waterpomp maakte bevloeiing met sproeiers en druppelaars mogelijk. De computer zorgde ervoor dat een intelligente klimaatsturing kon geïntroduceerd worden.

 Transport Met de globalisering van de sector is transport steeds belangrijker geworden. Van paard en kar ging het naar vrachtwagens, boten en vliegtuigen die just-in-time leveringen uitvoeren over zowat de hele wereld.

 Organisatie Een sterke organisatie heeft de tuinbouw mee groot gemaakt. Voor de verkoop ontstonden sterke veilingen en groothandels. Overheidsstimulering met o.a. toegepast onderwijs, onderzoek en voorlichting zorgden na de Tweede Wereldoorlog voor een snelle uitwisseling van kennis. Op dit moment vindt organisatie plaats tussen telers (o.a. door samenwerking in specifieke telersgroepen) en in ketens voor specifieke markten op vlak van aanbod, logistiek en promotionele acties.

 Automatisering en arbeidsefficiëntie De hoeveelheid arbeid is sterk afgenomen omdat de graad van automatisering sterk toenam. Voor intern transport, plantenvoeding en klimaatsturing werd een grote technologische vooruitgang geboekt.

32 1.2.3 Bedrijfstypologieën:

De sierteeltsector is een zeer diverse sector. Zo zijn er kleinschalige bedrijven die actief zijn in een bepaalde niche en/of een eigen afzet uitgebouwd hebben (perkplanten met thuisverkoop, orchideeën met verkoop in een eigen winkel en via een netwerk van bloemenwinkels, hedera's in een variatie van zuilen en bogen, vormgesnoeide solitaire struiken,…). Deze bedrijven vergen slechts een beperkte oppervlakte, vaak minder dan 5000 m². Anderzijds zijn er bedrijven die volledig gericht zijn op de veiling, winkelketens of groothandelaars voor hun afzet en die doorgaans groter zijn, gespecialiseerd en zo efficiënt mogelijk georganiseerd. Deze bedrijven investeren vooral in efficiëntie en kostenbesparing. Het zijn vooral deze bedrijven die nood hebben aan grote, goed gestructureerde kavels. Om enkele types te ontleden wordt onderstaand een opdeling gemaakt naar wat betreft energiebehoefte en teelten.

1.2.3.1 Onderverdeling naar energiebehoefte:

Er zit een sterke diversiteit in de energiebehoefte van de sierteeltbedrijven. Desalniettemin blijft energie steeds een belangrijke kost. Er wordt dan ook veel onderzoek verricht naar energie-efficiëntere serres en teelten. O.a. door gebruik van dubbel glas, coatings, schermen, telen met gesloten luiken, opslag van overtollige zonnewarmte overdag voor de verwarming 's nachts en 's morgens of zelfs voor de verwarming op langere termijn in de volgende winter via warmtepompen, geothermie,... Het gebruik van restwarmte is volop in ontwikkeling. Er bestaan diverse technologieën waarvan er een aantal al toegepast worden in de praktijk. Ze vergen echter allemaal hoge investeringen, wat bij de vernieuwbouw van bestaande serres in het huidige economische klimaat niet evident is.

 Bedrijven met hoge energiebehoefte

Bepaalde sectoren in de sierteelt zoals de snijbloemen, orchideeën en kamerplanten hebben veel energie nodig om hun teelt onder optimale omstandigheden te kunnen telen. Heel grote bedrijven kunnen baat hebben bij de installatie van een WKK (warmtekrachtkoppeling). In een dergelijke verwarmingsinstallatie wordt behalve warmte ook elektriciteit geproduceerd die op het bedrijf gebruikt kan worden (bv. voor de assimilatiebelichting) of verkocht wordt. In Vlaanderen is slechts een minderheid van de sierteeltbedrijven groot genoeg om daar gebruik van te kunnen maken wegens de hoge kosten voor de WKK en de aanpassing van het aardgas en elektriciteitsnet voor aansluiting.

In de regio rond Gent zijn er wel een aantal opkweekbedrijven die erg energie-intensief zijn. Behalve de telers zijn er ook een aantal handelsbedrijven met een hoge energiebehoefte. Zij hebben zich bijvoorbeeld toegelegd op de forcerie van azalea's die ze aankopen van telers uit de omgeving en die ze volgens behoefte van hun markt zelf in bloei trekken.

Voor kleinere bedrijven is deze technologie te duur. Zij werken verder met traditionele aardgasketels (als er een aardgasleiding in de buurt ligt) of ketels op stookolie, al dan niet in combinatie met alternatieven zoals een biomassaketel op houtsnippers of een warmtepomp.

 Minder energie-intensieve bedrijven

Ook voor teelten met een beperktere warmtevraag is verwarming een belangrijke kostenpost die hoe langer hoe meer de rendabiliteit van een bedrijf bepaalt. Ook voor hen is energie een belangrijk item. In deze regio gaat het dan vooral om bedrijven met teelten zoals de azalea, begonia, buxus, perkplanten enz. Deze planten vergen geen hoge temperaturen in de winter maar moeten wel vorstvrij gehouden worden.

33  Gemengd type

Een aantal van deze bedrijven heeft geen hoge energievraag voor de teelt zelf maar periodiek wel voor de forcerie. Zo zijn er een aantal bedrijven die hun azalea’s zelf in bloei trekken en die toch een beperkte oppervlakte glas met een hoge energiebehoefte hebben. Ook hier is de behoefte veelal te klein en de periode te kort om een (micro) WKK of andere duurzamere verwarmingssystemen rendabel te maken en blijkt duur gas of aardolie de enige optie.

1.2.3.2 Onderverdeling naar teelt:

Zowat elke teelt heeft haar eigen behoeften en kenmerken. Afhankelijk van de teelt zal er minder of meer (plastic)serre, containerveld en/of volle grond nodig zijn. In hoofdzaak valt volgend onderscheid te maken:

 Bedrijven met teelten onder verwarmd glas (vb. snijbloemen, orchideeën, jongplanten...)  Bedrijven met teelten onder koud of licht verwarmd glas (vb. hedera, ...)  Bedrijven met een belangrijke oppervlakte teelten op een containerveld (vb. azalea en rhododendron)  Bedrijven met een belangrijke oppervlakte teelten in volle grond (vb. chrysanten, begonia,).

1.2.4 Bouwstenen van een modern glastuinbouwbedrijf:

Afhankelijk van het type bedrijf bestaat dit uit:

 Bebouwde elementen - een serre (glas/plastic), - een loods voor het behandelen en verpakken van de producten en voor het stallen van de bedrijfsvoertuigen, de stookinstallatie en/of een WKK, stockage van potgrond en hulp- en grondstoffen, koelcellen, installaties voor het aanmaken van de voedingsoplossing en het behandelen van drainwater,... - sanitair en kantine voor het personeel, - kantoorruimte, - een bedrijfswoning, - een warmtebuffer,

 Water - een wateropslag voor grond- en/of regenwater, - een wateropslag voor te verwerken spuiwater, - zuiveringsinstallatie voor huishoudelijk afvalwater van het bedrijf en de bedrijfswoning

 Opslagruimte - een buitenopslag voor de tijdelijke stockage van gewasresten, - opslag van CO2, - opslag van brandstof (plantaardige olie, houtsnippers,...)

 Verharde/afgedekte oppervlakten: - containervelden voor buitenteelt, - voldoende verharde oppervlakte met aansluiting met de openbare weg,

34 1.2.4.1 Serre, multikap of plastiek tunnel.

Glastuinbouwbedrijven zijn zeer kapitaals- en arbeidsintensieve bedrijven waarbij het erg belangrijk is te streven naar een optimalisatie van alle productiefactoren. Om deze investeringen voldoende te kunnen laten renderen is een optimale bedrijfsgrootte van belang. Hoe groot die oppervlakte is, hangt af van de teelt in kwestie en de bedrijfsstrategie.

De laatste jaren is er naar aanleiding van de energiecrisis, de mondialisering van de markt en de vraag vanuit de distributie naar grote partijen van gelijkmatige kwaliteit een tendens naar grotere bedrijven tot 10 en zelfs 15 ha, waarvan 5 tot 7 ha serre. Deze grote serres kunnen opgebouwd zijn als meerdere modules binnen een goed gestructureerd perceel.

Tomaat sla azalea aardbei 2007 < 1 ha 22 % 51 % 26 % 51 % 1-2 ha 40 % 27 % 37 % 23 % 2-4 ha 29 % 22 % 37 % 26 % > 4 ha 9 % 2013 < 1 ha 3 % 21 % 13 % 14 % 1-2 ha 19 % 42 % 30 % 26 % 2-4 ha 32 % 21 % 28 % 57 % > 4 ha 46 % 16 % 32 % Tabel: Evolutie van het % van het totale areaal in een bepaalde oppervlakteklasse van 2007-2013 in Vlaanderen Bron: AMS op basis van FOD economie, Algemene Directie Statistiek en Economische situatie (2013) Een optimale instraling van de zon wordt in onze streken bekomen door de nok van de serre richting oost-west in te planten. Voor de meeste gewassen is een maximale instraling van de zon gewenst omdat er een rechtstreeks verband is tussen de instraling van de zon en de productiecapaciteit. Om verlies aan lichtinval door schaduw en afvallende bladeren te minimaliseren dient er tussen de serre en een groenaanplant minstens ca 6 m open ruimte te blijven (een breedte die ongeveer even groot is als de hoogte van de serre). Hoe groter het volume in de serre, hoe stabieler het klimaat er is en hoe beter temperatuur en vochtigheid in de hand gehouden kunnen worden. Afhankelijk van de teelt wordt tot een nokhoogte van 6 à 8 m gegaan. Behalve de glazen serres worden er in de sierteelt ook heel wat plastiekserres gebruikt. Platiekserres zijn de afgelopen jaren zeer sterk geëvolueerd. Ze zijn normaliter goedkoper in constructie maar de folie moet vaker vervangen worden en het klimaat is wat anders. Veelal gaat het om overwinteringsserres waarvan het dak tijdens de zomer open gezet kan worden. De klassieke plastiektunnels worden vooral gebruikt in de aardbeiteelt, minder in de sierteelt.

1.2.4.2 Loods en technische ruimtes

Behalve een serre is er ook een loods nodig voor de technische installaties (o.a. voedingsoplossing aanmaken, ontsmetting, verwarmingsinstallaties), sanitair voor personeel, opslag kisten en verpakkingsmaterialen, verkoopklaar maken van de producten, berging machines, frigo voor stekmateriaal of geoogste producten,… De grootte hiervan is sterk afhankelijk van het type bedrijf en de teelt.

1.2.4.3 Oppervlakte voor buitenteelten

Afhankelijk van de teelt zal er behalve de serres en bedrijfsgebouwen ook nog oppervlakte nodig zijn voor de teelt buiten. Bedrijven met azalea’s, rododendrons, coniferen en perkplanten hebben containervelden nodig naast de serre die vaak even groot of groter zijn dan de serres. Deze containervelden moeten waterdicht uitgevoerd worden. Alle regen- of gietwater wordt opgevangen en hergebruikt voor de beregening van de teelt. Lozen van gietwater is verboden omdat het resten van nutriënten en gewasbeschermingsmiddelen kan

35 bevatten. Voor de containervelden is dus een afzonderlijke wateropslag nodig voor de opslag en hergebruik van gietwater tijdens het teeltseizoen. Een aantal bedrijven heeft ook gronden nodig voor de buitenteelt in volle grond. Zo worden chrysanten vaak met pot in de grond geplant voor de opkweek tijdens de zomer of hebben slabedrijven veelal ook een buitenteelt in de zomer. Deze percelen liggen best zo dicht mogelijk bij de bedrijfszetel en hebben best een strakke vorm in functie van rijpaden en beregening.

1.2.4.4 Warmtebuffer en verwarmingsinstallatie

Afhankelijk van de aard van de teelt is er al dan niet een (grote) verwarmingsinstallatie nodig. Deze bestaat klassiek uit een ketel-brandercombinatie die verbonden is met verwarmingsbuizen in de serre. De stookinstallatie is nodig voor de verwarming van de serre in de winter. Bedrijven met een (micro-)warmtekrachtkoppeling (WKK) maken gebruik van een warmtebuffer. Op die manier kan de productie van de warmte en elektriciteit in tijd losgekoppeld worden van het tijdstip van de warmtevraag op het bedrijf en kan de WKK efficiënter ingezet worden. Een ruime warmtebuffer kan er ook voor zorgen dat de capaciteit van de WKK iets kleiner mag zijn en de WKK meer uren kan draaien. Als gevolg van de hoge energieprijzen en de problematiek van de opwarming van de aarde door verbranding van fossiele brandstoffen, wordt steeds meer overgeschakeld van de klassieke gasolie- en gasbranders naar duurzame verwarmingsinstallaties zoals warmtepompen en hoogrendementsketels op basis van hernieuwbare energiebronnen zoals plantaardige olie en biomassa. Ook de decentrale productie van elektriciteit en warmte via een (micro-)WKK wordt steeds vaker toegepast. Indien met gas verwarmd zal worden, moeten de nodige voorzieningen op het openbaar domein aanwezig zijn in de nabije omgeving van het bouwperceel om een aansluiting mogelijk te maken. In Vlaanderen is het gebruik van WKK als alternatieve warmtebron het meest verspreid. Een WKK motor produceert heel wat lawaai maar wordt standaard in een speciale goed geïsoleerde kamer geplaatst waardoor geluidshinder naar buiten uit vermeden wordt. Daarnaast bestaan er ook andere mogelijke warmtebronnen zoals geothermie, mobiele warmte en restwarmte van (agro-)industriële activiteiten (haven, mestverwerking, ….).

1.2.4.5 Waterbassin

Water is een belangrijke productiefactor op glastuinbouwbedrijven. Afhankelijk van de teelt, de teelttechniek, mate van recirculatie,... wordt er tussen de 400 en 1750 l water/m²/jaar verbruikt. Door de sterk dalende grondwatertafel in grote delen van ons land wordt het oppompen en verbruiken van grondwater strikter geregeld via een verstrengd vergunningenbeleid en verhoogde heffingen. Omwille van de overstromingsproblematiek anderzijds (integraal waterbeheer en de watertoets) wordt vanuit het beleid ook opgelegd om voldoende opslag- en/of buffercapaciteit te voorzien om pieklozingen van grote hoeveelheden regenwater van de bedrijven bij (hevig) regenweer te vermijden. Om het grondwaterverbruik te minimaliseren en de uitspoeling van nutriënten naar het oppervlaktewater te vermijden, wordt zoveel mogelijk gewerkt op basis van regenwater dat opgevangen wordt van de serres en wordt het drainwater uit de teelt indien mogelijk terug opgevangen, ontsmet en hergebruikt. Dit levert ook een belangrijke besparing aan meststoffen op. Na filtering en ontsmetting wordt het drainwater inclusief de restnutriënten gemengd met vers regenwater en aangevuld met voedingselementen tot het gewenste niveau.

36 Regenwater is van nature uit arm aan nutriënten en heeft een lage EC-waarde. Het is dan ook het ideale aanmaakwater voor voedingsoplossing in een recirculatiesysteem. Grondwater bevat veelal een te hoog gehalte aan elementen zoals Natrium die weinig opgenomen worden door de planten en na een tijd gaan accumuleren tot een fytotoxische concentratie. Hierdoor moet er dus geregeld een hoeveelheid drainwater gespuid en verwerkt worden bij gebruik van grondwater. De behandeling van spui tot een loosbaar water is niet evident en het vermijden ervan is dan ook een prioriteit in het watermanagement van de bedrijven. Opslag en gebruik van grote hoeveelheden regenwater is dan ook een belangrijk punt in de bedrijfsvoering geworden. Een waterberging met een nuttige capaciteit van bv. 2000 m³ kan voor ca 80% van de waterbehoefte van 1 ha glas zorgen (6500 m³ per jaar). Met een ruwe vuistregel vergt de opslag van regenwater een oppervlakte van ca 10% van de oppervlakte van de serres. De opslag van water kan op verschillende manieren gebeuren: - Ondergrondse betonnen kelders: Deze kunnen onder de loods geplaatst worden en nemen zo weinig of geen plaats in. Het water is er nooit blootgesteld aan het licht zodat geen algengroei kan optreden. Ze zijn echter relatief duur en beperkt in capaciteit. Dergelijke kelders worden gebruikt voor de opslag van nutriëntenrijk drainwater dat erg gevoelig is voor algengroei, voor de opslag van een dagvoorraad ontsmet voedingswater,...

- Plaatstalen silo’s: Zijn goedkoper dan betonnen kelders en compacter dan vijvers. Ze kunnen gemakkelijk ingepast worden in verloren hoekjes op het bedrijfsperceel zonder veel grondverlies. Ook deze silo’s zijn beperkt in volume en niet steeds bruikbaar op grote bedrijven.

- (Folie)bekkens: Om een voldoende capaciteit per 1000 m² berging te realiseren worden ook deze bekkens over het algemeen aangelegd met een dijk en dus deels bovengronds. Ze zijn de goedkoopste berging voor grote hoeveelheden regenwater en zijn in principe onbeperkt in grootte. Bij zware ondoorlatende gronden kunnen deze vijvers vaak ook zonder folie uitgevoerd worden zonder dat ze veel verliezen geven naar het grondwater toe.

- Bodemstockage: In bepaalde geologische condities kan regenwater ook gestockeerd worden in de bodem. Vooral in Nederland en het noorden van Vlaanderen zijn hiervoor geschikte bodems aanwezig. Een relatief kleine vijver staat dan in rechtstreekse verbinding met het grondwater in een grofkorrelige bodem met weinig grondwaterstroming. Het regenwater verdringt dan het grondwater en blijft ter plaatse in de bodem onder de vijver en de omliggende bebouwing waardoor een grote opslagcapaciteit gecreëerd kan worden met een beperkte oppervlakte-inname en zonder problemen met algengroei.

1.2.4.6 Belichting

In een aantal sectoren wordt er tijdsgebonden gewerkt met belichting van de teelt wat 's nachts in bepaalde gevallen voor lichthinder kan zorgen. Om lichthinder tegen te gaan bestaan er naast gerichte armaturen ook degelijke lichtschermen die in de serre dichtgeschoven worden om licht (en warmte) binnen te houden.

37 1.2.4.7 Bedrijfswoning

Op de meeste bedrijven is er ook een bedrijfswoning aanwezig. Deze kan los staan van de bedrijfsgebouwen of kan er in geïntegreerd zijn. De woning(en) moeten een ruimtelijk geheel vormen met de bestaande bedrijfsinfrastructuur, dit wil zeggen fysisch geïntegreerd met de bestaande gebouwen of integrerend deel uitmaken van een gebouwencomplex zodat een afsplitsing tot zonevreemde woning onmogelijk wordt.

Verblijfsgelegenheid voor seizoenarbeiders kan voorzien worden op het bedrijf. Deze verblijfsgelegenheid wordt bij voorkeur geïntegreerd in de bedrijfsgebouwen of er aan gebouwd. Er gelden specifieke normen voor dergelijke verblijfsgelegenheid naar oppervlakte en inrichting.

1.2.5 Ruimtelijke aandachtspunten bij glastuinbouwontwikkeling:

1.2.5.1 Ontsluiting: in- en output van grondstoffen, producten en personen

Grote glastuinbouwbedrijven en clusters van bedrijven moeten goed ontsloten kunnen worden naar grote uitvalswegen en bereikbaar zijn met opleggers. Een voldoende uitgeruste weg is een belangrijke factor voor de inplanting van een glastuinbouwbedrijf. De aanvoer van potgrond, substraat, plantgoed, meststoffen, brandstof en de afvoer van de geteelde producten zorgen voor diverse transportbewegingen. Personeel, vertegenwoordigers, (onderhouds)techniekers, bedrijfsbegeleiders, ... zorgen voor verkeer van personenvoertuigen en bestelwagens. Bereikbaarheid via openbaar vervoer en trage wegen is een extra troef voor personeel. De personeelsbehoefte voor glastuinbouwbedrijven is afhankelijk van de teelt en het seizoen. Glastuinbouwclusters of grote bedrijven worden bij voorkeur zo kort mogelijk bij een belangrijke uitvalsweg ontsloten.

1.2.5.2 Fasering en flexibiliteit inzake oppervlakte-eisen

Bij nieuwe inplantingen van serres wordt vaak een reserve aan grond voorzien om op middellange termijn een even grote oppervlakte glas bij te bouwen. In de sierteelt kan die uitbreidingsruimte ook dienen als containerveld. De loods en randvoorzieningen zoals de wateropslag worden vaak reeds op maat van die toekomstige bedrijfsoppervlakte voorzien. Indien deze uitbreidingsmogelijkheid er op het bouwperceel niet is, kan achteraf enkel nog overwogen worden om het eventueel onbebouwde naburige perceel aan te kopen of elders op een groter terrein een nieuw bedrijf uit te bouwen.

1.2.5.3 Omgevingskwaliteit: landschapsintegratie & agrarische architectuur

Glastuinbouwbedrijven worden steeds groter in oppervlakte en hebben daardoor vaak een grote visuele impact. Steeds vaker worden dan ook eisen gesteld aan de integratie in de omgeving door middel van gerichte landschappelijke aanplantingen of verhoogde aandacht voor de beeldkwaliteit van de bedrijfsgebouwen. Bij de landschapsintegratie dient rekening gehouden te worden met de groeikenmerken van de planten omdat veel schaduw en bladafval uit den boze zijn. Bij de beeldkwaliteit van de architectuur gaat het niet enkel over de gebruikte materialen, maar ook over de efficiënte organisatie en inrichting van het bedrijf.

38 1.2.5.4 Brandveiligheid

Industriële bedrijfsgebouwen hebben een verhoogd brandrisico waardoor er strengere bouwvoorschriften opgelegd worden in de bouwvergunningen om brand of minstens de verdere verspreiding ervan te vermijden en een veilige evacuatie van het personeel te garanderen. In de wetgeving worden serres ook als industriële gebouwen beschouwd zodat de specifieke voorwaarden uit bijlage 6 bij het KB inzake brandveiligheid ook van toepassing zijn op serres. Deze voorwaarden zijn niet opgemaakt in functie van glazen constructies en geen enkele serre kan voldoen aan die voorwaarden. Voor elke serre moet dus een afwijking aangevraagd worden.

Bij uitbreiding of nieuwbouw van serres moet nagekeken worden in hoever de totale brandlast de grenzen niet overstijgt wanneer de loods niet gecompartimenteerd is. Voor grote serres kan de loods beter gecompartimenteerd worden, zeker wanneer ook het verpakkingsmateriaal in deze loods opgeslagen wordt. De verwarmingsinstallatie moet zeker afzonderlijk gecompartimenteerd zijn en ook de woning en eventuele verblijfsgelegenheid van personeel moet gecompartimenteerd zijn t.o.v. serre, loods en verwarmingsinstallatie.

Schermendoeken moeten brandvertragend of zelfdovend zijn, elektrische installaties correct uitgevoerd en regelmatig gekeurd (vooral verdeelkasten en belichtingsinstallaties zijn een risico voor brand, maar ook bv. accu’s van elektrische voertuigen). Zwavelverdampers zijn eveneens een belangrijk aandachtspunt.

Tenslotte gaat er ook heel wat aandacht naar het voorzien van voldoende nooduitgangen, het voorzien van voldoende blusmiddelen en bluswater op de juiste plaatsen en een efficiënte alarmering.

1.2.5.5 Impact op de omgeving en milieu

Een glastuinbouwbedrijf is in vergelijking met vb. een veehouderij meestal relatief groot en heeft een belangrijke visuele impact, desalniettemin is de impact van een glastuinbouwbedrijf op het milieu is erg beperkt. De belangrijkste impact van een glastuinbouwbedrijf op het milieu kan komen van de lozing van drainwater in het oppervlaktewater of grondwater. Dit drainwater bevat nutriënten en kan ook gewasbeschermingsmiddelen bevatten. Onder invloed van Europese en Vlaamse regelgeving werd de voorbije jaren sterk ingezet op geïntegreerde gewasbescherming en het sluiten van de waterkringloop op glastuinbouwbedrijven.

 Naar een geïntegreerde gewasbescherming

In 2009 werd er een Europese richtlijn (2009/128/EC) uitgevaardigd die een kader vastlegt waarbinnen EU-lidstaten acties voor duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen moesten uitwerken, waarbij geïntegreerde gewasbescherming één van de actiepunten is. Geïntegreerde gewasbescherming (Integrated Pest Management of IPM) is vanaf 1 januari 2014 verplicht in land- en tuinbouw, dus ook in de sierteelt. IPM is gebaseerd op acht basisprincipes en laat de teler toe op een ecologisch en economisch verantwoorde en efficiënte manier plagen, ziekten en onkruiden onder controle te houden. o Voorkom in plaats van genezen o Kijk om te weten o Behandel pas wanneer nodig o Hou chemie als laatste optie o Bestrijd selectief o Respecteer de voorgeschreven dosis o Geef resistentie geen kans o Registreer en leer

39

 Gesloten waterkringloop is de toekomst

Water van goede kwaliteit is een belangrijke grondstof voor de glastuinbouw. Eén van de redenen waarom deze regio zo interessant was voor de glastuinbouw is de aanwezigheid van een zandige bodem waardoor overtollig gietwater vlot in de grond trok en de aanwezigheid van veel (ondiep) grondwater van goede kwaliteit (niet te veel ijzer en kalk en een zo laag mogelijke EC). Water werd opgepompt uit de bodem om de gewassen te irrigeren en het overtollige water keerde terug naar de grondwaterreserve.

Deze manier van werken wordt om milieuredenen volledig verlaten. De containervelden zijn niet meer waterdoorlatend naar de bodem toe. De bedrijven vangen het overtollige gietwater op en gebruiken het (na ontsmetting) terug in een volgende gietbeurt. Dit om te vermijden dat nutriënten en gewasbeschermingsmiddelen naar het grondwater zouden uitspoelen. Tenzij bij uitzondering wordt er geen spui (te lozen overtollig water) meer geproduceerd. Wanneer toch spui afgezet moet worden dan wordt het gebruikt voor de bemesting van landbouwgewassen (vooral gras). Zodat de aanwezige nutriënten nuttig gebruikt worden en niet uitspoelen.

Door hergebruik van gietwater wordt veel water bespaard maar de bedrijven worden groter waardoor de watervraag per winning toch sterk stijgt. Dat kan in bepaalde gevallen (meestal lokaal) een effect hebben op de grondwaterstand en dus de watervoorziening van buren en omliggende landbouw- en natuurgebieden. De watervoorziening voor grote glastuinbouwbedrijven en voor een cluster is dus een belangrijk aandachtspunt. Het oppompen van grote hoeveelheden grondwater is (gezien de sterk dalende grondwaterpeilen in Vlaanderen) niet meer zo evident. Vergunningen worden beperkt en heffingen verhoogd. Elk bedrijf heeft dan ook een ruime regenwateropslag nodig om zoveel mogelijk in zijn eigen gietwater te voorzien (minstens 80 tot 90%). Regenwater is ook nodig om te kunnen werken in een gesloten watercircuit door hergebruik van drainwater. Om dat te kunnen doen is een basiswater met een zo laag mogelijke mineralenbelasting (EC) nodig en regenwater is daar ideaal voor. Deze opslagbassins nemen al gauw een oppervlakte van ca 10% van de grootte van de serres in beslag. Door een gezamenlijke regenwateropslag te voorzien kan de individuele oppervlaktebehoefte voor de opslag sterk gereduceerd worden. In bepaalde gevallen kan die opslag deel uitmaken van de ruimtelijke inkleding in het landschap. De technische haalbaarheid naar aanvoer van hemelwater en sanitair risico moet nog verder bestudeerd worden. Telers zijn omwille van kwaliteitseisen niet geneigd om oppervlaktewater of water afkomstig van daken van andere serres te gebruiken op hun bedrijf. Ondiepe grondwaterwinningen naast een (gezamenlijke) open vijver kan een oplossing bieden. De bodem zorgt voor een zuivering van het water vooraleer het op te pompen en de grondwatertafel wordt lokaal snel aangevuld vanuit de open vijver waardoor invloed op de omgeving vermeden wordt (cfr concept van de ringgracht zoals voorzien in de cluster Melsele). Wanneer het water in de vijver (grotendeels) afkomstig is van daken en overloop van waterbassins en er veel water opgepompt wordt, dan zal rond de vijver een bel met zoet water met een lage EC gevormd worden waardoor de kwaliteit van het water hoog blijft. In Lochristi wordt dit principe eigenlijk al toegepast op een aantal bedrijven die gelegen zijn rond de zandwinningsputten. In het geval van de aanwezigheid van aanwezigheid van een glastuinbouwbedrijf bij een ander bedrijf met een grote waterbehoefte en/of gebruik kan er net als voor de energievoorziening, mogelijks ook gebruik gemaakt worden van. Bijvoorbeeld water uit zand- of grindwinningen, effluent van mestverwerking, ... als alternatieve waterbronnen als aanvulling op het regenwater. Hoe zekerder en beter de kwaliteit van dit alternatieve water, hoe kleiner de regenwateropslag kan zijn en hoe minder ruimteverlies op het terrein. Ook hiervoor is clustering van glastuinbouwbedrijven een interessant alternatief. Een cluster kan

40 door de schaalgrootte gemakkelijker synergie-effecten met andere (industriële) bedrijven realiseren door de nodige infrastructuurwerken per liter water betaalbaar te houden.

1.2.6 Ruimtelijke spreiding van glastuinbouw in de bloemenregio

1.2.6.1 Microschaal: groot aantal solitaire bedrijven

Tot op vandaag zijn veel glastuinbouwbedrijven solitair ingeplant in de bloemenregio. Dat wil zeggen dat ze alleen staan in het landschap of tussen andere gebouwen maar op microschaal niet in de directe omgeving van andere glastuinbouwbedrijven. Deze solitaire bedrijven werk(t)en over het algemeen sterk autonoom. Solitaire bedrijven hebben het voordeel dat de bedrijfsleiders geen rekening moeten houden met collega’s om hun bedrijf te runnen en in alle “vrijheid” hun bedrijfsbeleid kunnen bepalen. Voornamelijk in het verleden hadden solitaire bedrijven als voordeel dat ze doorheen de tijd relatief eenvoudig het bedrijf organisch konden uitbreiden. Door de sterke versnippering van de open ruimte en de stedelijke ‘gronddruk’ wordt dit solitair groeien er niet makkelijker op.

Afbeelding: Serres in de bloemenregio Bron: Eigen verwerking kadastergegevens in ArcGIS Er zijn ook een aantal nadelen verbonden aan een solitaire inplanting: Deze bedrijven moeten individueel zorgen voor eigen verwarming, transport van producten en productiemiddelen, een afzetmarkt,.... Elk moet zorgen voor voldoende water, een groenbuffer, aansluiting op het aardgas- en elektriciteitsnet. Naarmate de druk op de prijzen groter wordt en optimalisatie van de bedrijfsvoering zich opdringt wordt het moeilijker om een solitair gelegen bedrijf uit te baten.

Kleinschalige bedrijven Bedrijven die bewust kiezen om kleinschalig te blijven produceren zoeken naar oplossingen om een sterkere positie in de keten te verkrijgen. Dit onder andere door creatie van een kortere keten of de teelt van een specifiek nicheproduct, waardoor de afzet los kan komen van het bestaande netwerk tussen de schakels in de keten. Het transport van relatief kleine hoeveelheden producten naar veilingen en groothandels is immers duur.

Leegstand en andere invulling van serres Een groot aantal bedrijfsleiders van bestaande bedrijven heeft geen opvolging. Deze proberen binnen de huidige, vaak afgeschreven (kleinschalige) bedrijfsgebouwen een aanvaardbaar inkomen te verwerven tot hun pensioen. Door de recente uitstroom van telers komt er een grote oppervlakte van relatief kleinschalige serres vrij. Voor de bloemenregio komt dit neer op circa 328 bedrijven, goed voor een oppervlakte van ongeveer 100 ha. Aangezien de kwaliteit van deze ‘teeltvrije serres’ zeer divers is, is de ‘nabestemming’ ook sterk verschillend. Zo bestaat er een markt voor de afbraak van serres, voornamelijk voor de recuperatie van het glas. Afhankelijk van de economische vraag worden er serres afgebroken. Een deel van de teeltvrije serres wordt dus gedeeltelijk of volledig afgebroken.

41 Daarnaast krijgen de teeltvrije serres volgende bestemming: - Andere agrarische invulling: bijvoorbeeld als overwinteringsserre voor een specifieke teelt. - Landbouwaanverwant gebruik van de serres, bijvoorbeeld door een tuinaannemer, tuincentrum,... - Een niet agrarische bestemming: zoals caravanstalling, atelierruimte,… - Hobbygebruik - Meervoudig gebruik - Leegstand

Grootschalige bedrijven De bedrijven die toch de keuze maken voor een grootschalig bedrijf gaan op zoek naar goed gestructureerde, toekomstgerichte kavels. Voor deze grootschalige bedrijven een passende vergunbare locatie vinden is moeilijk. Locaties in open agrarisch gebied komen dan in beeld. Waar vroeger het gros van de bedrijven te vinden was in de directe omgeving van de steenwegen in Merelbeke, Melle en Lochristi, is nu logischerwijs een sterke verspreiding in de ganse regio te zien.

1.2.6.2 Mesoschaal: historisch gegroeide concentraties en functiemenging

In bepaalde gebieden in de bloemenregio zijn er glastuinbouwbedrijven die, hoewel ze verspreid zijn ingeplant, op een mesoschaal toch een bepaalde concentratie vormen. Andere bedrijven zijn doorheen de tijd ingesloten geraakt door andere functies.

 Organische gegroeide concentraties:

Afbeelding: Lochristi – Gemengde landbouwkamers Bron: google earth 2015

In Lochristi komen nog steeds het grootste aantal glastuinbouwbedrijven voor. Toch bestaan er ook hier geen glastuinbouwgebieden ‘pur sang’. In de agrarische gebieden kunnen er landbouwkamers onderscheiden worden met diverse gebruikers. Naast de glastuinbouw is vaak ook de grondgebonden landbouw een belangrijke ruimtegebruiker. Dergelijke concentraties komen o.a. ook in Laarne en Destelbergen voor.

42  Organisch gegroeide functiemenging Historisch gezien is een sterke verlinting aanwezig in deze regio. De typische straatdorpenopbouw en de verstedelijking hebben er doorheen de tijd voor gezorgd dat bepaalde bedrijven sterk ingesloten kwamen te liggen. Hierdoor worden hun toekomstige uitbreidingsmogelijkheden sterk ingeperkt.

 (deels) Historisch gestuurde groeimogelijkheden De omgeving van de Ledestraat in Moerbeke is een voorbeeld van een gebied dat gekenmerkt is door goed gestructureerde land- en tuinbouwbedrijven. Een vroegere ruilverkaveling heeft ervoor gezorgd dat deze bedrijven met een optimale structuur konden groeien. Deze optimale structuur zorgt ervoor dat de glastuinbouwbedrijven op vandaag sterk geautomatiseerd en efficiënt kunnen werken.

1.2.6.3 Macroschaal: ‘macrozone Gent-Oost’

In Vlaanderen is de glastuinbouw voor een belangrijk gedeelte geconcentreerd in bepaalde gebieden, zogenaamde ‘macrozones’. Het betreft hoofdzakelijk concentraties groenten- en fruittelers in de regio’s rond Sint-Katelijne-Waver, Roeselare, Beveren-Hamme en Hoogstraten. De oostelijke flank van Gent vormt daarop een uitzondering met de hoge concentratie aan sierteeltbedrijven. Deze gebieden kenmerken zich niet enkel door de aanwezigheid van een groot aantal productiebedrijven, maar ook door de aanwezigheid van toeleverings- en afzetstructuren Bijvoorbeeld veilingen en/of groothandel en conditionerings- en transportfirma’s, onderzoeksinstellingen, beursorganisatie en ondersteunende maatschappelijke activiteiten. De macrozones zijn binnen een steeds meer globaliserende sector ook interessanter voor internationale leveranciers en afnemers. Ze zijn goedkoper om te beleveren, om producten te verzamelen voor groothandelaars of om gezamenlijk transport te organiseren omdat de afstanden tussen de bedrijven veel korter zijn.

1.2.7 Over de grens: glastuinbouw in het Nederlandse ruimtelijk beleid

Ten opzichte van Nederland is de Vlaamse glastuinbouw nog kleinschalig. Maar ook in de (Oost-) Vlaamse glastuinbouw is schaalvergroting een actuele trend. De energieproblematiek en de noodzaak om rationeler te gaan werken versnellen deze trend nog. Dit geldt zowel voor de sierteelt als voor de groenteteelt. De serres in Oost-Vlaanderen zijn vaak sterk verouderd en aan vernieuwing en uitbreiding toe. Ze staan op relatief kleine percelen waardoor grote uitbreidingen veelal niet mogelijk zijn. Er wordt dan ook steeds vaker beslist om te investeren in een nieuwe locatie wanneer een grote uitbreiding zich opdringt. De nieuwe bedrijven die nu ingeplant worden zijn groter en hoogtechnologisch ingericht waardoor ze de vergelijking met de buitenlandse concurrenten kunnen doorstaan.

 Historisch: Nederland geeft gas4

29 mei 1959 is een datum die bij weinigen nog een belletje doet rinkelen, maar toch is het een belangrijke datum voor de glastuinbouw. Op die dag werd namelijk in Groningen aardgas aangeboord. Voor Nederland, dat op dat ogenblik al meer dan 4.000 hectare glasopstand had, was dit een belangrijke stimulans om de glastuinbouw verder uit te bouwen en zo aan het aardgas een grotere toegevoegde waarde te geven. Tot ongenoegen van de

4 4 Van Lierde, D., Taragola, N. & Saverwyns, A. (2011) Back to the future. Een kritische kijk op vijftig jaar sierteelt in Vlaanderen door bevoorrechte getuigen – ILVO, Merelbeke. Depotnummer D/2011/10.970.89

43 Vlaamse telers was het aardgas voor de Nederlandse tuinders goedkoper dan voor de Vlaamse tuinders. Dit was jarenlang een bron van ergernis en strijd voor de Vlaamse glastuinbouwers, maar het duurdere aardgas werd in Vlaanderen slechts in beperkte mate gebruikt voor de glastuinbouw. De meeste Vlaamse bedrijven verwarmden hun serres met lichte of extra-zware stookolie, die echter meer milieubelastend was.

Even belangrijk als het goedkopere aardgas was voor de Nederlandse glastuinbouw echter de uitbouw van een competitief productie- en commercialisatie-apparaat dat de Nederlandse glastuinbouwsector een beduidende voorsprong gaf. Het areaal glasopstanden dat in 1960 ongeveer 4.000 hectare bedroeg nam snel toe tot meer dan 7.000 hectare in 1970, bijna 9.000 hectare in 1980, bijna 10.000 hectare in 1990 om in het begin van de jaren 2000 een piek te bereiken van iets meer dan 10.500 hectare (CBS5 Landbouwtellingen). Opmerkelijk is wel dat in 1960 de glastuinbouw in Nederland voornamelijk gericht was op de teelt van groenten; het areaal bloementeelt onder glas bedroeg toen amper 498 hectare, dit van de groenten ongeveer 3.500 hectare. Tien jaar later was het areaal bloementeelt onder glas echter al meer dan verdrievoudigd.

Volgens Vijverberg (1996) werd dit enerzijds verklaard door de slechte rentabiliteit van de glasgroenteteelt in de jaren zestig, anderzijds verviel in 1967 het teeltrecht op bloemisterijgewassen waardoor een uitbreiding van de teelt weer mogelijk werd. De bloementeelt groeide in Nederland uit tot een succesverhaal en het areaal bloemkwekerij onder glas bleef dan ook verder toenemen tot een maximum van bijna 6.000 hectare dat in 2000 werd bereikt. Het accent lag voornamelijk op de teelt van snijbloemen onder glas. In 2000 werden bijna 4.000 hectare snijbloemen onder glas geteeld, in 2009 was dit echter al gedaald tot minder dan 2.700 hectare. Samen met de toenemende productie groeide Nederland dan ook uit tot de grootste exporteur van bloemen in de wereld. Het spreekt voor zich dat met een dergelijke snel groeiende concurrent in de buurt de Vlaamse bloementeelt in de verdrukking kwam. Een wereldproducent op amper een paar honderd kilometer afstand biedt echter ook kansen.

 De jaren 2000: ontwikkeling van een ‘bundeling & concentratie-strategie’

Een belangrijk onderdeel van het Nederlands huidige ruimtelijk beleid ten aanzien van de glastuinbouw is in 2000 ingezet met het ondertekenen (LTO, Ministerie van LNV) van het Bestuurlijk Afsprakenkader herstructurering glastuinbouw. Daarin werden onder andere tien bundelingslocaties glastuinbouw buiten de kerngebieden glastuinbouw geïntroduceerd. Door ruimte te creëren voor hervestiging van glastuinbouwbedrijven werden aan de sector toekomstmogelijkheden geboden voor herstructurering van verouderde glastuinbouwgebieden. De tien locaties zijn opgenomen in de Vijfde Nota en later overgenomen in de Nota Ruimte. O.a. het glastuinbouwontwikkelingsgebied “Terneuzen” is hier onderdeel van. Door het rijk is de Stimuleringsregeling inrichting duurzame Glastuinbouwgebieden (STIDUG) in het leven geroepen. Daarnaast is in Nota Ruimte aangegeven dat provincies zelf aanvullende locaties aan mochten wijzen voor ontwikkeling van de glastuinbouw.

Naast de nieuwe glastuinbouwontwikkelingsgebieden is de Nederlandse tuinbouw van oudsher geconcentreerd in aantal belangrijke kerngebieden. In de nota ruimte van 2004 werden deze aangeduid als ‘greenports’. Deze greenports zijn door de overheid aangewezen als gebieden waar activiteiten rond agro(food), tuinbouw en agrologistiek ontwikkeld en versterkt worden. In deze gebieden is een concentratie van bedrijven te vinden, die sterk met elkaar zijn verbonden, zoals teeltbedrijven, veilingen, afzetorganisaties, handelsbedrijven, exporteurs en tuinbouwtoeleveranciers. Vaak zijn er ook veredelaars en vermeerderaars van planten en zaden te vinden. Ook kennisinstellingen die actief zijn in de tuinbouw, zitten er dicht bij het vuur, evenals dienstverleners en financiële instellingen. Greenport ‘Aalsmeer’ is één van die zes greenports in Nederland. Het is het grootste wereldhandels-en

44 kenniscentrum voor de sierteeltsector met in het hart de grootste bloemenveiling van de wereld: FloraHolland. Binnen deze greenport werken dagelijks ongeveer 50.000 mensen

• Na 2010: naar een kwalitatief hoogstaand & duurzaam areaal

Anno 2013 is er iets minder dan 10.000 ha glastuinbouw in Nederland aanwezig, goed voor zo’n 3.400 bedrijven, waarvan 2.325 bedrijven in de sierteelt. Naar de toekomst wordt ook in Nederland verwacht dat het aantal bedrijven nog verder zal afnemen, maar dat ook de schaalvergroting nog even zal doorgaan. Het bovenlokaal ruimtelijk beleid op vlak van glastuinbouw is geïntegreerd in lokale plannen en speelt in op de verwachte ‘trends’ met een sterke focus op verdere verduurzaming en ruimtelijke bundeling.

Concreet betekent dit bijvoorbeeld voor de provincie Zeeland dat het glastuinbouwbeleid opgenomen is in het omgevingsplan Zeeland 2012-2018. In dit plan streeft de provincie naar een evenwichtige en duurzame ontwikkeling van de economie, een positief vestigingsklimaat en ruimtelijke kwaliteit. Eveneens wil ze het gebruik van energie en grondstoffen uit hernieuwbare bronnen bevorderen. De provincie Zeeland ondersteunt de glastuinbouw door ontwikkeling op specifieke locaties, in combinatie met terughoudendheid elders in de provincie. Voor de realisatie wordt op drie ruimtelijke sporen gewerkt:

 Glastuinbouwontwikkelingsgebieden

In Zeeland is een locatie aan de kanaalzone Gent-Terneuzen aangeduid als glastuinbouwontwikkelingsgebied. In Nederland zijn er 10 glastuinbouwontwikkelingsgebieden aangeduid. Deze locatie typeert zich door de koppeling met industrie voor wat betreft restwarmte en CO2. In het ‘omgevingsplan 2012-2018’ is geconcludeerd dat er in de zone (300 ha) nog voldoende ontwikkelingsruimte is voor de planperiode. Indien de ontwikkelingen sneller zouden gaan dan verwacht zal de provincie onderzoek doen naar wenselijkheid van verdere ontwikkeling. De zone is op vandaag grotendeels ingevuld door glasgroentebedrijven.

 Concentratielocaties

In het beleid worden locaties aangeduid waar nog ontwikkelingsruimte aanwezig is. De provincie werkt per locatie randvoorwaarden tot uitbreiding uit.

Zo kan er bij de locatie ‘Oosterland’ bijvoorbeeld nog beperkte ontwikkelingsruimte worden geboden, mits inbreiding en landschappelijke afronding.

Bij de locatie ‘Sirjansland’ is doorontwikkeling tot maximaal 52 ha netto mogelijk mits realisatie van een kwalitatieve landschappelijke afronding.

45  Solitaire glastuinbouwlocaties

Solitaire bedrijven zijn glastuinbouwbedrijven die gelegen zijn buiten het glastuinbouwontwikkelingsgebied en de concentratiegebieden. Er zijn circa 70 solitaire bedrijven in Zeeland. Ook hier zijn ontwikkelingsmogelijkheden voorzien.

• Ontwikkeling ter plaatse tot maximaal 2 ha mogelijk • ‘Glas voor glas regeling’: Verdere ontwikkeling tot maximaal 4 ha is mogelijk mits elders vergelijkbare oppervlakte glas wordt gesaneerd.

46 II. Ruimtelijke analyse van de bloemenregio

Vorige hoofdstukken werden toegespitst op de glastuinbouw, het functioneren van de sector en de glastuinbouwbedrijven zelf. De uitwerking van een geïntegreerde ruimtelijke beleidsvisie vereist uiteraard ook een bredere ruimtelijke blik op het onderzoeksgebied. In dit deel wordt hier dieper op ingegaan

Methodiek De ruimtelijke analyse heeft tot doel een gericht beeld van de open ruimte in de macrozone te schetsen, met de nadruk op alle kenmerken, potenties en knelpunten die betrekking hebben op, interfereren met of grenzen stellen aan de glastuinbouw. Dit gebeurt in eerste instantie door het in kaart brengen van de bestaande ruimtelijke structuur.

Er wordt dieper ingegaan op de specifieke grenzen, voorwaarden en de locatieparameters voor glastuinbouwontwikkeling. De synthese van de bestaande structuur vormt de basis voor de ruimtelijke vertaling van een conceptueel kader rond glastuinbouw. Beide onderdelen vormen samen de gedifferentieerde beleidsvisie: een leidraad voor de ruimtelijke transitie van glastuinbouw in de bloemenregio.

De bestaande ruimtelijke structuur binnen de bloemenregio De bestaande ruimtelijke structuur met betrekking tot de glastuinbouw wordt enerzijds in kaart gebracht omdat deze inspirerend werkt naar de uitwerking van de beleidsvisie. De bestaande structuur draagt een hele historiek met zich mee, maar geldt zeker niet zonder meer als dogma voor de uitwerking van de beleidsstrategieën. Bij de analyse van de bestaande structuur worden ook de andere ruimtegebruikers opgetekend. Zij kunnen interfereren met of anderzijds een halt toeroepen aan de ontwikkeling van de glastuinbouwsector.

47

- Grenzen en voorwaarden binnen de bloemenregio Bij de opbouw van een ruimtelijke visie voor glastuinbouw in de bloemenregio dienen enkele ruimtelijke aspecten in rekening gebracht te worden. Bepaalde gebiedsgerichte aanduidingen, uitspraken, beschermingen, ruimtegebruiken beperken de ontwikkelingsmogelijkheden.

- Locatieparameters voor glastuinbouwontwikkeling Het intern functioneren van een glastuinbouwbedrijf en de bedrijfsactiviteiten worden bepaald door een aantal stromen, processen of kringlopen. Aan deze kringlopen zijn in- en outputrelaties verbonden. Bepaalde producten, diensten en grondstoffen komen dus het bedrijf binnen, volgen er een intern proces en resulteren in een aantal producten en stoffen die het bedrijf weer verlaten. Daardoor is het glastuinbouwbedrijf afhankelijk van een aantal externe locatieparameters, die eigen zijn aan een specifieke locatie binnen de macrozone.

2.1 Inventarisatie ruimtelijke beleidscontext

2.1.1 Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV)

Het RSV vertrekt vanuit de metafoor “Vlaanderen open en stedelijk”. Hiermee geeft het RSV aan voor de stedelijke gebieden een stedelijk gebiedsbeleid te willen voeren en voor de gebieden met een buitengebiedkarakter een buitengebiedbeleid. De bloemenregio wordt in het RSV gesitueerd binnen de ‘Vlaamse Ruit’ en zorgt voor de buitengebiedverbinding tussen de stedelijke gebieden van Gent en Sint-Niklaas en Aalst. De regio vormt de overgang tussen enerzijds het polder- en krekengebied en de Vlaamse Ardennen (Noord-Zuid) en tussen het Meetjesland en het Waasland (oost-west) anderzijds.

Het RSV ziet glastuinbouw en sierteelt zowel deel uitmaken van het buitengebied als van het stedelijk gebied.

Afbeelding: bloemenregio binnen RSV Bron: Ruimte Vlaanderen

2.1.1.1 Stedelijk gebiedsbeleid

In het RSV wordt gesteld dat ook in de stedelijke gebieden er ruimte kan zijn voor landbouw. Landbouw kan bijdragen tot het beheer van delen van het randstedelijk groen, levert een positieve bijdrage tot de stedelijke ecologie en laat recreatief medegebruik toe (sociaal- educatieve functie). Tevens is het stedelijk gebied een afzetmarkt voor de landbouwproducten en biedt het een hoogwaardig transport- en energie- infrastructuurnetwerk aan (economische functie).

48 In functie van de aanwezige ruimtelijke (stedelijke) kwaliteiten zijn in dergelijke gebieden vormen van hoogtechnologische tuinbouw zoals glastuinbouw en sierteelt mogelijk. Anderzijds is er ruimte voor andere landbouwactiviteiten zoals deeltijdse en/of hobby-land- en tuinbouw, kinderboerderijen, volkstuintjes, ... Het RSV stelt dat de ruimtelijke inpassing van de landbouwfuncties dient onderzocht in het afbakeningsproces en de visie van de stedelijke gebieden.

2.1.1.2 Buitengebiedbeleid

Op Vlaams niveau onderscheidt men een agrarische macrostructuur van regio’s met concentratie en specialisatie van grondloze veehouderij intensieve grondgebonden tuinbouw, tuinbouw onder glas of plastic en regio’s met gemengde landbouw. Deze regio’s worden onderscheiden op basis van hun huidige kenmerken en/of op basis van hun potenties.

Wat de regio’s met concentratie en specialisatie van tuinbouw onder glas of plastic betreft stelt het RSV dat omwille van de toeleverings- en afzetstructuur (veilingen, relatieve nabijheid van afzetmarkten) en van de opleidingsstructuur (scholen, onderzoeksinstellingen) deze regio’s uitstraling hebben over heel Vlaanderen en ook daarbuiten. Tot de regio’s met overwegend tuinbouw onder glas of plastic wordt onder meer de oostelijke flank van Gent expliciet in het RSV vermeld. Het RSV geeft aan dat de aanwezige (infra)structuren optimaal gevaloriseerd dienen te worden in dit gebied.

Naast een onderzoek naar de knelpunten en mogelijkheden wordt gestreefd naar een optimale verweving van tuinbouw onder glas of plastic met grondgebonden landbouw. Anderzijds wordt ten behoeve van gemeenschappelijke watervoorziening en afvalwaterzuivering gestreefd naar een geïntegreerde optimale bundeling. De aanwezigheid of de concrete programmatie van een toeleverings-, afzet- en opleidingsstructuur en de nabijheid van warmtebronnen worden gezien als belangrijke criteria voor de vestiging van nieuwe glastuinbouwconcentraties.

2.1.1.3 Ruimtelijke visie voor landbouw, natuur en bos

Van 2004 tot 2009 werkte de Vlaamse overheid in overleg met gemeenten, provincies en middenveldorganisaties een ruimtelijke visie uit op landbouw, natuur en bos voor de buitengebiedregio’s. De visie geeft op hoofdlijnen aan welke gebieden behouden blijven voor landbouw en waar er ruimte kan zijn voor natuurontwikkeling of bosuitbreiding. Op basis van deze visie werd een operationeel uitvoeringsprogramma goedgekeurd, waaronder ook de opmaak van specifieke gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen, die de bestemmingen op perceelsniveau vastleggen. De bloemenregio valt deels in de regio Waasland en deels de regio Schelde-Dender. Hieronder volgt een beschrijving van de visie voor het gebied:

2.1.1.3.1 Buitengebiedregio Waasland De buitengebiedregio Waasland wordt op zijn beurt onderverdeeld in 3 deelgebieden, namelijk het Land van Waas, de Scheldepolders en de Vlaamse Vallei. Binnen de bloemenregio zijn de gemeenten Lochristi, Lokeren, Moerbeke en Wachtebeke gelegen in het deelgebied Vlaamse Vallei.

49

Afbeelding: Visiekaart voor het deelgebied Vlaamse Vallei Bron: Ruimte Vlaanderen

In de ruimtelijke visie voor de Vlaamse Vallei is expliciet een gebied aangeduid met ontwikkelingsmogelijkheden voor glastuinbouw. Er wordt gesteld dat door glastuinbouw te bundelen bij stedelijke of al versnipperde structuren of aansluitend bij bestaande glastuinbouwconcentraties de verdere versnippering van het agrarisch gebied door verspreide bebouwing kan vermeden worden. Binnen het aangeduid gebied moet volgens deze visie de glastuinbouw ruime ontwikkelingsmogelijkheden krijgen en kunnen bedrijvenzones en concentratiezones voor glastuinbouw worden aangeduid waarin door bundeling van activiteiten gezamenlijk gebruik van voorzieningen mogelijk wordt. Gemeentelijke of provinciale planningsinitiatieven voor glastuinbouwconcentratiegebieden van lokaal of provinciaal belang zijn hier mogelijk.

Mogelijkheden voor glas worden gezien in de omgeving van Lochristi, met uitlopers in Lokeren, Wachtebeke, Destelbergen en Laarne. De visie geeft verder het belang aan van het versterken van de natuur- en landschapswaarden in dit deelgebied. De riviervallei van de Durme en de depressie van de Moervaart-Zuidlede zijn ruimtelijk structurerend voor hun omgeving. De Moervaart kan ook een recreatieve rol opnemen zolang de ecologische draagkracht niet wordt overschreden. Voor de valleigebieden van de Moervaart, Zuidlede, kanaal van en de aansluitende waterlopen wordt een betere samenhang nagestreefd. De structuur van de dekzandrug tussen en Stekene wordt versterkt: er wordt gestreefd naar een samenhangend geheel van bos- en heidecomplexen en tussenliggende mozaïeklandschappen.

Het krekengebied ten noorden van Wachtebeke en Moerbeke krijgt voldoende ruimte om gebufferd te worden tegen negatieve invloeden uit de omgeving en om de kreken zelf en hun biotopen maximaal te laten ontwikkelen. Landbouw wordt algemeen gezien als een functie die het aan elkaar groeien van stedelijke gebieden kan tegen gaan. In de verstedelijkte gebieden kan landbouw een cruciale rol spelen in het bewaren en versterken van de resterende openruimte gebieden. Recreatieve vormen van landbouw kunnen in de structureel aangetaste agrarische gebieden, onmiddellijk aansluitend aan de woonkernen.

50 Daarnaast wordt het domein Puyenbroeck geselecteerd als een belangrijk toeristisch recreatief knooppunt. Uitbreiding van het toeristisch-recreatief netwerk wordt gekoppeld aan het aanwezige erfgoed. Het cultureel erfgoed versterken draagt bij tot de versterking van de regio-identiteit.

2.1.1.3.2 Regio Schelde-Dender: Binnen de buitengebiedregio Schelde-Dender wordt de bloemenregio opgedeeld in het ‘zuidelijk straatdorpengebied van Lokeren’, de ‘Boven-Zeeschelde’ en ‘Het land van Lede- Wetteren’. Behoud van de eigenheid en identiteit van de streek is bepalend voor het ruimtelijk beleid. De regio Schelde-Dender bevat een aantal structuurbepalende open ruimte gehelen: de vallei van de Schelde, de natuurgebieden ten zuiden en ten oosten van de Schelde,… De vallei van de Boven-Zeeschelde kent een aantal belangrijke grote aaneengesloten natuurcomplexen die moeten versterkt worden. De land- en tuinbouwsector is in dit gebied een belangrijke economische sector, speelt een belangrijke rol in de tewerkstelling en is sterk bepalend voor het landschap. Historisch gezien is er een sterke boomkwekerijactiviteit ten oosten van Gent die in de visie wordt ondersteund.

In de visie wordt tevens voorgesteld de versnipperde en verspreide ontwikkeling van glastuinbouw tegen te gaan via een bundeling van de agrarische bedrijvenzones voor glastuinbouw. De open landbouwgebieden hebben een belangrijke (avi)faunistische waarde en er dient de nodige aandacht besteed te worden aan de lokale versterking van natuurelementen. Betere landschappelijke integratie van bijv. landbouwloodsen via erfbeplanting of de architectuur ondersteunt het cultuurhistorisch karakter van het landschap. Het cultureel erfgoed vormt een aanknopingspunt voor de toeristisch-recreatieve ontwikkelingen.

 Zuidelijk straatdorpengebied van Lokeren In dit gebied is de landbouw structuurbepalend. Het randstedelijk landbouwgebied tussen Laarne en Gent wordt aangeduid als een gebied waar bijkomende glastuinbouw ruimtelijk aanvaardbaar is. Er moet gestreefd worden naar een bundeling van de glastuinbouwbedrijven. De zone rond het Slot van Laarne, Katteneye, Schalieveld en Viergemete wordt aangeduid als een zone waar bijkomende glastuinbouw niet wenselijk is.

Afbeelding: Visiekaart voor het deelgebied Zuidelijk straatdorpengebied van Lokeren Bron: Ruimte Vlaanderen

51  Boven Zeeschelde Binnen dit deelgebied is de Scheldevallei met de getijdenatuur structuurbepalend. Op de hoger gelegen delen tussen en in de verstedelijkte delen speelt de landbouw een belangrijk rol in het behouden en versterken van de resterende openruimte gebieden. In de valleigebieden wordt gestreefd naar behoud en versterking van de graslanden. Het landbouwgebied tussen Laarne en Melle wordt geselecteerd als een samenhangend landbouwgebied met grondgebonden landbouw als drager van de open ruimte. Nieuwe vestigingen van landbouwbedrijven blijven mogelijk en sluiten aan bij de bestaande bebouwing.

De regio van de kastelensites Heusden – Gentbrugge, Kalkense Meersen en Heisbroek wordt als een gaaf landschap met erfgoedwaarden geselecteerd. Bijkomende glastuinbouw is in deze gebieden niet wenselijk.

Afbeelding: Visiekaart voor het deelgebied Boven-Zeeschelde Bron: Ruimte Vlaanderen

 Land van Lede - Wetteren Binnen deze deelruimte zijn de landbouw, de boscomplexen en een aantal beekvalleien structuurbepalend. De historische en bestaande boskernen worden aangegrepen voor bosuitbreiding. De zone rond Makegembos wordt voorgesteld als een mogelijk regionaal bos. De bestaande beekvalleien zijn structuurbepalend voor de natuurlijke structuur op bovenlokaal niveau. Binnen deze valleien wordt behoud van de graslanden vooropgesteld. Daartussen situeren zich de samenhangende landbouwgebieden. Binnen deze landbouwgebieden is grondgebonden veehouderij structuurbepalend. Grondgebonden landbouw kan in deze gebieden autonoom ontwikkelen.

De omgeving rond Schellebelle, Serskamp en Wetteren is een belangrijk gebied voor boomkwekerij. Voldoende ruimte voor de sierteeltbedrijven behouden en extra stimulansen creëren in functie van boomkwekerij en sierteelt is onderdeel van de visie in dit gebied. Ook het gebied rond Geerbos en Schelderode-Lemberge wordt aangeduid als mozaïeklandschap met ruimte voor grondgebonden landbouw, tuinbouw, grasland- en bosontwikkeling.

Er worden een aantal gebieden aangeduid waarbinnen bijkomende glastuinbouw niet wenselijk is. Het betreft de Merelbeekse bossen, Betsbergebos, Gootbos en Ter Hulst en ten zuiden van het stedelijk gebied Wetteren, de vallei van de Serskampse beek.

52

Afbeelding: Visiekaart voor het deelgebied Land van Lede-Wetteren Bron: Ruimte Vlaanderen

53 2.1.2 Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan

Afbeelding: Globale ontwikkelingsvisie PRS Oost-Vlaanderen Bron: Provincie Oost-Vlaanderen

2.1.2.1 Globale ontwikkelingsvisie

De bovenstaande afbeelding toont de globale ontwikkelingsvisie uit het PRS. Hieruit blijkt dat het studiegebied verschillende structuurbepalende elementen omvat. Er gelden binnen de bloemenregio dan ook verscheidene ontwikkelingsperspectieven. Hieronder wordt daar kort verder op in gegaan. Wat op het eerste zicht al duidelijk blijkt is dat de regio onderdeel uitmaakt van een ruime openruimtecorridor tussen de verstedelijkte en bebouwde Gentse ruimte en de stedelijkheid van Lokeren--Aalst.

Ontwikkelingsvisie voor de deelruimtes De regio is gelegen in het Oost-Vlaams Kerngebied, het E17-netwerk, het Oostelijk Rastergebied, de Scheldevallei en het Noordelijk Openruimtegebied. De regio grenst aan het grootstedelijk gebied Gent. De open ruimte grenzend aan dit gebied heeft een belangrijke rol op te nemen. Een verdere versterking van de openruimtefuncties wordt voorop gesteld. Deze open ruimte wordt gekoppeld aan de toeristisch-recreatieve functie van de stad en de ecologische functies in het stedelijk gebied. De ontwikkeling van duurzame land- en tuinbouw dient dit stedelijk gebied beleid mee te ondersteunen. De economische waarde van de sierteelt wordt erkend, alsook de bedrijven die actief zijn op het vlak van toerisme, landbouweducatie, thuisverkoop, etc.

54

Langs de E17-N70 werken de infrastructuren sturend voor de ruimtelijke ontwikkelingen. Een selectieve bereikbaarheid van het noordelijk openruimtegebied moet de verstedelijking van de open ruimte voorkomen. De openruimtecorridors tussen de verschillende kernen langs de E17-N70, alsook de openruimtecorridor tussen het grootstedelijk gebied Gent en het kleinstedelijk gebied Lokeren moeten van verstedelijking gevrijwaard worden. Hierbinnen is een gemengde landbouw in overeenstemming met agrarische opportuniteiten mogelijk. Ten noorden van het netwerk rond de E17 vormt de land- en tuinbouw een harde begrenzing voor het uitdeinen van de stedelijke functies naar het noordelijk openruimtegebied. De Durme vormt de schakel tussen de Scheldevallei, Moervaartdepressie, beboste dekzand en poldergebied.

De regio Wetteren behoort tot het oostelijk rastergebied en de Scheldevallei. Het beleid is gericht op verweving van openruimteactiviteiten, de landbouw wordt gekenmerkt door boomkwekerij, sierteelt en grondgebonden landbouw. De ontwikkelingsperspectieven voor die gediversifieerde landbouw moeten gebiedsgericht versterkt worden. De landschappelijke kwaliteiten mogen niet verder geïndividualiseerd worden maar voor iedereen beschikbaar gemaakt of gehouden worden. De Scheldevallei zelf wordt ontwikkeld als een groene long in de Vlaamse Ruit. Landschappelijke, ecologische, landbouweconomische en toeristisch – recreatieve potenties worden versterkt in de Scheldevallei. Dorpen in de Scheldevallei schakelen zich in in het toeristisch-recreatief gebeuren. Steden worden ontwikkeld tot poorten voor toerisme en recreatie.

Ten noorden van het E17-netwerk wordt het ruimtelijk beleid geënt op de oost-west gerichte landschapselementen. Er wordt een evenwicht gezocht tussen landbouw, natuur en landschap. De typische kenmerken van de landschappen worden versterkt. Het betreft hier het dijkenpatroon in de poldergebieden, de dorpenband in de straatdorpen op de beboste dekzandrug,… De bereikbaarheid van dit gebied wordt selectief uitgewerkt. Het aantal op- en afritten wordt beperkt om de verstedelijkingsdruk tegen te gaan.

Voorkeurslocaties voor regionale bedrijvigheid in het grootstedelijk gebied Gent zijn de knooppunten van de openbaar vervoersassen met de R4. Voor het E17-netwerk geldt een goede ontsluiting richting E17 en bereikbaarheid via openbaar vervoer. Ook het stedelijk gebied Wetteren kan een taakstelling naar bedrijvigheid opnemen.

2.1.2.2 Gewenste openruimtestructuur

De doelstellingen van de openruimtestructuur gaan uit van het garanderen van de leefbaarheid van de beroepsland- en tuinbouw. Maatschappelijke ontwikkelingen worden niet afgeremd maar positief aangewend om de landschapskwaliteiten te versterken.

In het kreken- en poldergebied wordt gesteld dat de landbouwstructuur geoptimaliseerd wordt ten behoeve van de akkerbouw en de rundveehouderij. Op de dekzandrug worden de resterende openruimtecorridors gevrijwaard van bebouwing. De landbouwbebouwing dient afgestemd te worden op het kleinschalige karakter van de open ruimte. In de Moervaartdepressie staat het maximale behoud van de landschapswaarden voorop, gradiënten naar andere zones worden geaccentueerd.

In het straatdorpengebied kunnen bijkomende ontwikkelingskansen geboden worden aan sierteelt. Clustering en landschappelijke inpassing zijn hierbij noodzakelijk. In het gebied aansluitend aan het stedelijk gebied Gent bestaan er mogelijkheden voor uitbreiding van de glastuinbouw en uitbreiding van de sierteelt in open lucht. De open ruimte fragmenten worden hier maximaal bewaard, ingezet in het recreatief verhaal en toegankelijk gemaakt

55 voor fietsers en wandelaars. In de overgangszone worden natuurverbindingszones en bosuitbreiding gerealiseerd. Open ruimtecorridors tussen nederzettingen worden gevrijwaard van verdere verlinting door bebouwing.

In de vallei van de Schelde, Durme, Moervaart wordt bijkomende bebouwing niet toegelaten. Op hellingen van valleiranden kunnen geen nieuwe bedrijfszetels of glastuinbouw worden ingeplant. In het gebied ten zuiden van de Schelde worden de resterende landschapsrelicten behouden om de landschappelijke kwaliteit te garanderen. De uitbreiding van sierteelt en glastuinbouw wordt maximaal ondersteund, gelet op verwevingsmogelijkheden met bestaande verlinting.

Gewenste landschappelijke structuur

Afbeelding: Gewenste landschappelijke structuur Bron: WMS server van Mercator Vlaanderen (bewerkt in ArcGIS)

Het beleid wenst waardevolle landschappen te behouden en daar waar een nieuw landschap wordt gecreëerd in te zetten op landschapsbouw. De bestaande gave landschappen zijn waardevol en dienen maximaal behouden te worden. Indien nieuwe functies worden toegelaten dienen ze maximaal te worden geïntegreerd, waarbij relicten maximaal hun context behouden.

Als ‘gave’ landschappen komen de relictzones en meer specifiek de ankerplaatsen naar voor als meest waardevolle gehelen, aangevuld met structuurbepalende landschapselementen- en componenten. In deze selectie komt de waarde van de krekengebieden, boscomplexen en Moervaartdepressie in het noorden van het studiegebied opnieuw naar voren. In Lochristi is de omgeving van het kasteel van Beervelde als ankerplaats geselecteerd. In Lokeren komt de vallei van de Durme naar voren. In Laarne valt de Damvallei, de site van het slot van Laarne en de Scheldevallei op als selectie. In Wetteren zijn de site van de rivierduin (de Blakken), de beekvalleien, Scheldevallei en bossen geselecteerd. In Destelbergen zijn de kasteelsites, Scheldevallei en Damvallei geselecteerd. In Melle de bosstructuren en kasteelsites en in Merelbeke de Scheldevallei, boscomplexen en kasteelsite.

56 Daarnaast kiest het PRS ervoor om de bestaande bovenlokale openruimtecorridors te bewaren en waar mogelijk te versterken. Dit houdt in dat in deze stroken geen nieuwe bouwlinten/rasters worden toegelaten die het dichtbouwen van het landschap in de hand werkt. In het projectgebied is de openruimtecorridor tussen Gent en Lokeren van belang. Voor deze corridor wordt wel specifiek gesteld dat geclusterde glastuinbouw nog verder kan worden uitgebouwd.

Gewenste natuurlijke structuur

Afbeelding: Gewenste natuurlijke structuur Bron: PRS Oost-Vlaanderen (bewerkt in ArcGIS)

Het PRS selecteert de natuurverbindingsgebieden en ecologische infrastructuur. Deze verbinden een aantal belangrijke natuuraandachtzones. Het noorden wordt gekenmerkt door de oost-west-verbindingen tussen de kreekgebieden en de boscomplexen. Daarnaast worden een aantal noord-zuid beken aangeduid als ecologische infrastructuur. Wachtebeke en Moerbeke worden doorsneden door een aantal belangrijke structurerende natuurelementen. Richting de Moervaartvallei worden de Moervaart en de zijbeken geselecteerd als oost-west gerichte ecologische infrastructuur.

In Lochristi wordt een natuurverbindingsgebied Lochristi – Eksaarde – Stekene aangeduid richting de Moervaarvallei. De Lede wordt geselecteerd als ecologische infrastructuur richting de vallei van de Durme. In Lokeren is vooral de Durmevallei een structurerend natuurelement. Laarne kent de Scheldevallei en de Kalkense meersen, en de Maanbeek als ecologische infrastructuur richting de Kalkense meersen. In Destelbergen speelt de Damvallei een structurerende rol samen met de Schelde. Ook in Melle is dit het geval. Hier is ook een ecologische infrastructuur geselecteerd die de Aalmoeseneibossen verbinden met de Schelde. In Merelbeke zijn verbindingen geselecteerd tussen de Scheldevallei en de bosstructuren. In Wetteren wordt de Molenbeekvallei geselecteerd, de Scheldevallei, en verbindingen tussen de Schelde en de Smetleedse bossen. De gebieden met de minst

57 ruimtelijk structurerende natuurzones is de zone Lochristi – Laarne en aansluitend het westen van Lokeren.

Gewenste agrarische structuur Afhankelijk van de aard van het gebied kunnen bepaalde activiteiten gestimuleerd of afgeremd worden. Voor het studiegebied wordt in het PRS aangegeven dat deze regio gekenmerkt wordt door sierteelt, veredeling, etc. Specifiek wordt gesteld dat in de omgeving van Gent en Lochristi de sierteelt en in de omgeving van Wetteren de boomkwekerij ruimtelijk wordt ondersteund. Verankering en kwalitatieve versterking van de sierteelt in de regio is een prioriteit. Hierbij wordt gedacht richting Lochristi, Lokeren, Wachtebeke, Moerbeke, Laarne,… In Wetteren moet de landbouwstructuur geoptimaliseerd worden in functie van de boomkwekerij. Hierbij zijn overwinteringsserres, serres voor de opkweek van planten, loodsen, containervelden en waterreservoirs inherent aan de bedrijfsvoering. In de valleigebieden van Schelde, Durme en Moervaart heeft de landbouw een rol in het behoud van deze gebieden. Daarbij moet rekening gehouden worden met natuurontwikkeling en integraal waterbeleid.

De verwachting is dat een potentieel groot aantal bedrijfszetels zullen vrijkomen. Dit vraagt om een specifiek beleid naar de vrijgekomen bedrijfsgebouwen. De toekomst van de landbouw is verbonden met de ontwikkeling van “het platteland”. Hierbij wordt gestreefd naar verbreding en ontwikkeling van nieuwe economische dragers. Er wordt gestreefd naar behoud van de agrarische functie. De problematiek is echter ruimer en kan niet enkel hiermee opgelost worden. Er dienen ook andere mogelijkheden open gehouden worden. Bij nieuwe invullingen moet de nieuwe functie passen bij de aard van het buitengebied en mag de schaal geen invloed hebben op de agrarische functie van het gebied. Ook mag het niet leiden tot een onevenwichtige toename van de mobiliteit.

In het PRS wordt gesteld dat de provincie in overleg met andere overheden op zoek zal gaan naar ontwikkelingsgebieden voor glastuinbouw. Hierbij zijn landschappelijke inkadering en ontsluitingsmogelijkheden van belang. In die gebieden wordt de concentratie aan glas kwalitatief behouden en wordt spreiding naar andere gebieden beperkt. Aanwezige infrastructuur (voorzieningen, warmtebronnen, afzet- en opleidingsstructuur) wordt hiervoor gevaloriseerd en versterkt. Lokale gebieden voor glastuinbouw voor bijv. groei van een bestaand bedrijf kunnen eveneens aangeduid worden. Deze sluiten bij voorkeur aan bij de stedelijke gebieden of de grote kernen van het buitengebied.

58 Gewenste toeristisch–recreatieve structuur

Afbeelding: Gewenste toeristisch-recreatieve structuur Bron: PRS Oost-Vlaanderen (bewerkt in ArcGIS)

In het PRS wordt de regio niet als een specifieke toeristische regio of liggend binnen een toeristisch netwerk geselecteerd. Het gebied bestaat uit een aantal aanknopingsgebieden waar toeristische infrastructuur kan geënt worden. Puyenbroeck, Lokeren, Wetteren en Gent zijn gebieden van primair toeristisch belang en kunnen hoogdynamische toeristisch- recreatieve infrastructuur opnemen. Laagdynamische infrastructuur kan in de verschillende geselecteerde kernen en in het toeristisch recreatief netwerk of langs en in functie van het toeristisch-recreatief hoofdroutenetwerk. De omgeving Gent-Scheldestreek wordt geselecteerd als een toeristisch-recreatief netwerk. Gent, Lochristi, Laarne, Destelbergen, Melle, Wetteren en Merelbeke behoren tot dit netwerk.

Het kreken– en poldergebied wordt geselecteerd als toeristisch-recreatief aandachtsgebied. Hier wordt de ruimtelijke draagkracht voor nieuwe ontwikkelingen beperkt ingeschat door de kwetsbare landschappelijke of natuurlijke waarden. Wachtebeke en Moerbeke maken deel uit van dit gebied. De Moervaart en de Schelde behoren tot het toeristisch recreatief hoofdroutenetwerk. Het zijn verbindingsassen bedoeld voor optimaliseren van toeristische non-stop verplaatsingen. Toeristisch-recreatieve bewegingen zijn hier mogelijk (fietsen, trektochten te paard, skaten, kanoën, pleziervaren,…). Daarnaast worden een aantal dagrecreatieve en verblijfsrecreatieve knooppunten in de regio geselecteerd. De Warande in Wetteren en Puyenbroeck zijn dagrecreatieve knooppunten. De camping in Puyenbroeck is een verblijfsrecreatief knooppunt.

59 Gewenste verkeers-en vervoersinfrastructuur

Afbeelding: gewenste verkeers-en vervoersinfrastructuur Bron: PRS Oost-Vlaanderen (bewerkt in ArcGIS)

Doorheen de regio lopen de 3 belangrijke hoofdwegen die Oost-Vlaanderen met de andere provincies verbindt. De E34 loopt west-oost van Knokke over de haven van Gent richting Antwerpen, De E17 verbindt Kortrijk over Gent naar Antwerpen, de E40 loopt van Oostende over Gent richting Brussel. Moerbeke kent een op- en afrit via de E34, alsook Lokeren (E17), Laarne/Lochristi, Wetteren (via E40 en E17) en Merelbeke (E40). Via de primaire weg R4 ontsluiten Merelbeke, Melle, Laarne, Lochristi, Destelbergen en Wachtebeke richting de hoofdwegen.

Daarnaast zijn nog een aantal belangrijke secundaire wegen geselecteerd die de kernen onderling verbinden: De N70 tussen Gent-Lochristi-Lokeren, de N9 tussen Gent-Melle- Wetteren, de N444 tussen Gent-Merelbeke en het zuiden van de provincie, de N449 tussen Lochristi en Laarne.

60 2.1.2.3 Synthese bovenlokaal ruimtelijk beleid

Volgende synthesekaart volgt uit het bovenlokaal ruimtelijk beleid voor deze regio:

In het noorden geldt een restrictief beleid voor bebouwing in het kreken- en poldergebied. Dit gebied heeft een groot waterbergend vermogen. Open ruimten worden gevrijwaard en er wordt gestreefd naar grondgebonden landbouw. Het gebied is kwetsbaar en hoogdynamische activiteiten zijn hier niet aangewezen.

Op de dekzandrug wordt de nadruk gelegd op de aanwezige bosstructuur. Het mozaïeklandschap tussen de bossen wordt versterkt. In het noorden loopt hier de hoofdweg E34 met in Moerbeke een op- en afrittencomplex. In het westen is het gebied begrensd door havenactiviteiten en de R4. Ontsluiting naar R4 gebeurt via Wachtebeke langs de N449.

In de Moervaartdepressie en de vallei van de Durme wordt een beleid gevoerd die kwaliteiten van de Afbeelding: synthesekaart bovenlokaal ruimtelijk beleid Bron: eigen opmaak vallei behoudt en verder versterkt. Deze valleigebieden zijn een belangrijke ruggengraat. Het is van belang deze valleigebieden open te houden en de bestaande zichten te bewaren. Bijkomende bebouwing is niet wenselijk. In dit gebied is het hoogdynamische recreatief dag- en verblijfsgebied (Puyenbroeck) gelegen. Recreatieve initiatieven vertrekken bij voorbaat van hieruit. In het Zuiden wordt het begrensd door het stedelijk gebied van Lokeren en het straatdorpengebied. In Lokeren kunnen hoogdynamische activiteiten (wonen, bedrijvigheid, recreatie) verder worden uitgebouwd.

In het straatdorpengebied wordt gefocust op verankering en kwalitatieve versterking voor glastuinbouw en sierteelt. Het gebied is een sterk oost-west gerichte verlinte omgeving met verschillende functies die op sommige plaatsen sterk verweven zijn. De zone sluit aan bij de haven en het grootstedelijk gebied Gent. Het is van belang nieuwe mogelijkheden voor sierteelt te verweven met de bestaande verlinting. Wisselwerking met de haven en het grootstedelijk gebied Gent zijn uitdagingen. Onder andere in de te ontwikkelen groenpool is een link met de omgevende bloemenregio van belang. Binnen het grootstedelijk gebied is het mogelijk om hoogdynamische activiteiten op te nemen. Tevens is er reeds een bundeling van sierteelt gerelateerde kennisactiviteiten binnen deze bloemenregio. Deze bestaande kenniscluster verder ontwikkelen en verbinden met de praktijk vormt een uitdaging.

61 Het sterk verlinte oost-west straatdorpengebied wordt doorsneden door een open ruimte corridor. Deze openruimte corridor wordt behouden. Ontwikkelingen gebeuren prioritair binnen het bestaand morfologisch patroon. De stedelijke gebieden Gent en Lokeren zijn poorten van waaruit de bloemenregio ten noorden van de Schelde toeristisch-recreatief toegankelijk kan worden gemaakt.

Ten zuiden van de straatdorpen volgt een gebied dat gekenmerkt wordt door een open landbouwgebied en de vallei van de Zeeschelde. De Zeeschelde kent belangrijke valleigebieden en functioneert als groene long voor de Vlaamse Ruit. Bedoeling is in dit gebied de open ruimte ‘open’ te houden. Bijkomende bebouwing is in deze gebieden niet wenselijk. Ten zuiden van de Zeeschelde bevindt zich in Wetteren een gebied waar verder kan ingezet worden op boomkwekerij. Dit is duidelijk een andere invalshoek voor serreteelt in de regio. Wetteren zal hier functioneren als poort in de regio om het gebied toeristisch- recreatief toegankelijk te maken.

De vallei van de Bovenschelde en de bosgebieden in Merelbeke – Melle worden verder versterkt. Onder andere een versterking van de regionale bosstructuur behoort tot de opties. De regio is een amalgaam van verschillende habitats en open ruimte functies. De verschillende deelgebieden nemen een belangrijke openruimte functie op. In zijn totaliteit vormt de regio een open ruimte verbinding tussen de verstedelijkte ruimte van Gent en deze van het Waasland en Denderland.

2.1.3 Gemeentelijke Ruimtelijke Structuurplannen (GRS)

Binnen de regio hebben alle gemeenten een gemeentelijk ruimtelijk structuurplan (GRS) opgemaakt. Een GRS doet uitspraken over de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente. Dit beleid is ingepast in het beleid van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen en het Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan. Hieronder wordt meer in detail ingegaan op het gedifferentieerd openruimtebeleid uit de GRS’n.

62 2.1.3.1 GRS Wachtebeke

Afbeelding: openruimtestructuur Wachtebeke Bron: GRS Wachtebeke, Grontmij

Het meest noordelijke deel van Wachtebeke behoort tot de polders. Het is een vlak landschap voornamelijk bestaande uit akkers en weiland. Het gebied wordt verder gekenmerkt door grachten en historische dijken. Er komen in Wachtebeke 2 kreken voor: de St-Elooiskreek en de Grote Kreek. Zuidelijker zijn de boscomplexen Kloosterbos en Heidebos gelegen op de dekzandrug. Deze worden doorsneden door de E34. Tussen deze complexen is een meer open gebied gelegen met grondgebonden landbouw op kleinschalige percelen en afwateringsgrachten (omgeving Venne en Wilde). Tussen de bebouwing van Wachtebeke/Walderidonk en de R4 is de omgeving van Voortbeek gelegen. Tussen Heidebos en de Moervaartdepressie is de omgeving Kalve-Peene gelegen. Ten slotte bevindt zich in het zuiden de Moervaartdepressie met grotere percelen grondgebonden landbouw (akkerland en weiland) en het domein Puyenbroeck. De serres worden op bovenstaande kaart met driehoeken aangeduid. Ze zijn beperkt en komen voor rond de kern van Wachtebeke, in de omgeving Voortbeek en in Overslag langs de Papdijk.

63

Afbeelding: gewenste agrarische structuur Wachtebeke Bron: GRS Wachtebeke, Grontmij

In het GRS wil de gemeente Wachtebeke zich verder ontwikkelen als een schakelpunt in de open ruimte. Hierbij wil Wachtebeke de overgang maken tussen de grootschalige economische structuur van de kanaalzone en de regionale open ruimte. De bosstructuren worden benadrukt en versterkt in hun waarde. De mozaïekzone en de landbouwgebieden binnen het boslandschap van Heidebos en Kloosterbos wordt geselecteerd als kleinschalig landbouwgebied. Hierbij kunnen bestaande landbouwactiviteiten blijven functioneren rekening houdend met de verenigbaarheid met de landschappelijke en natuurlijke structuur.

Het gebied omgeving Voortbeek wordt gezien als een overgangslandschap richting de haven. Hier dient de ruimtelijke dichtheid verhoogd als overgang naar de Kanaalzone. Gerichte inplanting met hoogstammig groen zorgt voor een meer gesloten karakter. Dit gebied wordt als gemengd landbouwgebied gezien. Hier krijgen agrarische functies ruime ontwikkelingskansen. Uitbreiding en nieuwe inplantingen van bedrijfszetels zijn hier mogelijk.

Het poldergebied en de vallei van de Moervaart worden erkend als waardevolle landschappen. Natuur, grondgebonden landbouw en toeristisch-recreatief medegebruik zijn hier mogelijk, ander functies zijn niet wenselijk. Deze gebieden worden geselecteerd als valleigebonden landbouwgebied, waar grondgebonden landbouw primair mogelijkheden krijgt.

64

Afbeelding: gewenste natuurlijke structuur Bron: GRS Moerbeke, Evolta nv

2.1.3.2 GRS Moerbeke

In Moerbeke is de openruimtestructuur in het noorden gekenmerkt door het polderlandschap van de Moerspuipolder en Moerbekepolder. Dit omvat akkers en weilanden, kreken en een aantal overgebleven dijken beplant met populieren. Ten zuiden van de E34 is er het Heidebos gelegen op de grens met Wachtebeke. Het is een van de weinige aaneengesloten bosgebieden van meer dan 100 ha in Oost-Vlaanderen. Meer centraal ligt het gebied van Zandberg en Johanna van Parijs, dat een verbinding mogelijk maakt met het Wullebos in Stekene. Ten zuiden van de Moervaart is de Moervaartvallei gelegen. Tuinbouw en serreteelt zijn geconcentreerd langs de Ledestraat en in de omgeving van het dorp. Langs de Ledestraat is een recente individuele groei van de tuinbouw zowel in open lucht als onder glas/plastic. In het dorp zijn er nog een 6-tal sierteeltbedrijven.

In het gewenst ruimtelijk beleid worden de belangrijke open ruimte en natuurgebieden erkend, de Moervaartdepressie, de boscomplexen, de dekzandrug en het kreken- en poldergebied. Er worden hierbij oost-west gerichte open ruimte corridors geselecteerd. De agrarische structuur wordt opgedeeld in een aantal deelgebieden.

Voor de Moerbekepolder is het beleid gericht op het bestendigen van het agrarisch grondgebruik voor beroepslandbouw en het openhouden van het landschap. Het gebied Pereboom-Koewacht (noordoosten van E34) komt in aanmerking voor land- en tuinbouw (sierteelt in open lucht). Integratie van deze bedrijven in de open ruimte dient zo goed mogelijk gebeuren. Glastuinbouw is niet mogelijk wegens slechte ontsluiting en de hoge kwaliteit van de bestaande open ruimte.

65

Afbeelding: agrarische structuur Bron: GRS Moerbeke, Evolta nv

Het gebied ter hoogte van de dekzandrug is een open landbouwgebied. Een evenwichtige ontwikkeling van verschillende landbouwsectoren is hier mogelijk. Ter hoogte van de Ledestraat, die de dekzandrug, is verdere verdichting van glas mogelijk. Dit wordt geselecteerd als multifunctioneel landbouwgebied. Een kwalitatieve integratie in het omliggende waardevolle (landbouw)landschap vormt hierbij een uitdaging. De omgeving van het dorp van Moerbeke wordt eveneens geselecteerd als multifunctioneel landbouwgebied. Hierbij dient rekening gehouden met de leefbaarheid van het woongebied (geur/lawaaihinder mijden). In de Moervaartdepressie tenslotte streeft men naar een maximaal behoud van de open ruimte. De landbouwsector heeft hier een rol als beheerder van het landschap.

2.1.3.3 GRS Lochristi

In het noorden wordt het gebied gekenmerkt door de vallei van Zuidlede en Moervaart. Er zijn restanten van boscomplexen en bomenrijen in deze vallei aanwezig. Het domein Puyenbroeck maakt ook deel uit van dit gebied. Ten zuiden van de vallei is het historisch gegroeide oost-west patroon herkenbaar in de beken en straatdorpen. Ten noorden van de spoorlijn wordt dit opgevuld naar een rasterlandschap door invulling van noord-zuid linten van bewoning en serres. Ten zuiden van de spoorlijn is het straatdorpengebied duidelijker herkenbaar en eerder aangedikt tot korrels van bebouwing.

66

Afbeelding: bestaande ruimtelijke structuur Bron: GRS Lochristi, Arcadis

Bloementeelt neemt nog steeds een belangrijke plaats in in de gemeente. Deze gebeurt gedeeltelijk onder glas en gedeeltelijk in open lucht. Serres zijn gelegen in kernen, in een twee tal concentraties ten noorden van Lochristi en ten zuiden van Beervelde en verspreid ten noorden van de Lede en ten zuiden van de Zuidledevallei. De N70 functioneert als een infrastructurenbundel waarin kleinhandel, groothandel, serres, verstedelijkt gebied, bedrijven en dorpskernen gelegen is. Daarnaast kent de gemeente verschillende kasteelparken en een aantal zones waar nog KLE’s aanwezig zijn.

67 Afbeelding: ruimtelijke structuur Bron: GRS Lochristi, Arcadis De gemeente wenst in haar ruimtelijk beleid verder in te zetten op bestaanszekerheid en uitbreidingsmogelijkheden van de land- en tuinbouwbedrijven, zonder specifieke concentratiegebieden aan te duiden. Op vlak van toerisme wenst de gemeente ook uit te stralen dat ze het hart vormt van de bloemenstreek. De bestaande elementen zoals de tuinbeurs in het kasteeldomein van Beervelde en het sierteeltmuseum in de pastorie van Zaffelare vormen hier een belangrijk onderdeel van. Puyenbroeck en kasteelparken kunnen ingeschakeld worden in dit netwerk. Landschappelijk wenst de gemeente de oost-west structuur in het gebied verder te blijven ondersteunen.

De gemeente wenst gebruik te maken van de verschillende elementen van een serrebedrijf om achterliggende open ruimte open te houden door opkweekvelden in deze gebieden te situeren. Hierdoor blijven bestaande openruimtekamers in het landschap behouden. Het landbouwgebied wordt in het GRS opgedeeld in 3 gebieden. In de open landbouwgebieden is beleid gericht op bestendiging van grondgebonden landbouw. Bestaande bedrijfszetels kunnen uitbreiden indien dit aansluit bij bestaande bebouwing.

In de landschappelijk waardevolle agrarische gebieden mag bebouwing slechts binnen specifieke richtlijnen en beperkingen toenemen. Enkel bestaande bedrijven kunnen uitbreiden rekening houdend met de draagkracht. De multifunctionele landbouwgebieden zijn specifiek gericht op het creëren van mogelijkheden voor glastuinbouwbedrijven en niet- grondgebonden bedrijven. Nieuwe landbouwzetels zijn hier mogelijk.

Afbeelding: gewenste agrarische structuur Bron: GRS Lochristi, Arcadis

68 2.1.3.4 GRS Lokeren

De openruimtestructuur in Lokeren wordt gekenmerkt door een kleinschalig landschap in het noorden en oosten door de valleien van de Moervaart en de Durme en het straatdorpengebied ten westen van de stad. Hierbinnen situeren zich oost-west gerichte dorpen. Ook de beken volgen dit zelfde oost-west patroon. De oost-west gerichte Staats- Spaanse Linies (verdedigingslijn van Nieuwpoort tot aan de Maas) kennen hier nog een restant in het gebied aan de Fondatiegracht.

Afbeelding: ruimtelijke structuur Bron: (Bron: GRS Lokeren, Grontmij)

Binnen de valleien zijn natuur en open ruimte zichten van belang. In het straatdorpengebied is er een gemengde land- en tuinbouw aanwezig. Als groter geheel functioneert het als open ruimte corridor. Door lintbebouwing en serreteelt komen er weinig weidse zichten voor. Er worden een drietal waardevolle landschappen onderscheiden:  Ten noorden van Eksaardedorp: landbouwgebied dat aansluit bij de Moervaartdepressie, met bomenrijen langs de kavels  Ten zuiden van Eksaardedorp: landbouwgebied met beperkte bebouwing en een grote open ruimte  Langsheen de Lede: groot aaneengesloten open ruimte gebied, oorspronkelijk ontginning, weinig bebouwing en veel KLE’s.

Binnen de vallei van de Durme ligt het stedelijk gebied Lokeren. Hierbinnen is enerzijds de stad, het industriegebied langs de E17 en de handelslinten langs N47 en N70 ruimtelijk

69 onderscheidbaar. Het noorden van Lokeren is gekenmerkt door een ruilverkaveling. Hierbij gebeurde een herpercelering en was aandacht voor ontwikkeling van KLE’s. Ten westen van Lokeren komen verspreid serres voor (zie bolletjes kaart hieronder).Er zijn 2 concentratiegebieden te onderscheiden: - Groene Haag: op de verbindingsweg met Lochristi, sluit aan bij Lochristi - Doorslaar: kleinschalige serres en recentere grootschalige serre

Afbeelding: bestaande agrarische structuur Bron: GRS Lokeren, Grontmij

In het gewenste beleid van het GRS wordt het belang van de open ruimte corridor onderschreven. Verdere bebouwing hier moet vermeden worden. De vallei van de Durme wordt als een structuurdrager aangeduid om de verdere ontwikkeling van natuur op te nemen. Binnen het landschap wordt aangedrongen de logica van de oost-west gerichte straatdorpen te onderschrijven. Er wordt voorgesteld om glastuinbouwontwikkelingen te bundelen waar mogelijk. Het lintenpatroon wordt hierbij als leidraad genomen, ook in het algemeen voor de landbouwbedrijfszetels.

Er wordt ingezet op een gedifferentieerde bereikbaarheid. Ten noorden van de N70 zijn dynamische ontwikkelingen niet wenselijk wegens een mindere bereikbaarheid. Ten zuiden wordt gestreefd naar een goede bereikbaarheid. Ter hoogte van Groene Haag kan glastuinbouw verder worden gestimuleerd, geclusterd en uitgebouwd. Net zoals het handelslint langs de N70 wordt dit gebied als een “nieuw landschap” ontwikkeld.

In Doorslaar wordt nog in beperkte mate nieuwe kleinschalige glastuinbouw toegelaten. Landschappelijke inkadering is van belang. Ten zuiden, tussen Heiende en Everslaar is een

70 stimuleringszone voor grondloze landbouw aangeduid. Ook in deze zone is bijkomende glastuinbouw mogelijk.

Afbeelding: gewenste ruimtelijke structuur Bron: GRS Lokeren, Grontmij

71

Afbeelding: gewenste agrarische structuur Bron: GRS Lokeren, Grontmij

2.1.3.5 GRS Destelbergen

De openruimtestructuur in Destelbergen wordt gekenmerkt door een grote verscheidenheid. Ten westen en ten zuiden is de vallei van de Schelde structuurbepalend. Ten noordoosten van de R4 is het gebied gekenmerkt door tuinbouwgebieden die aansluiten bij Lochristi, Laarne en Wetteren. Binnen de R4 is er vooral intensieve land- en tuinbouw. Ten zuidoosten van de R4 liggen de aaneengesloten open landbouwgebieden. Gespreid over de gemeente komen een aantal kastelensites en meren en plassen voor. De kastelensites hebben een belangrijke erfgoedwaarde. De E17 en R4 zorgen voor een grote versnippering van de Damvallei. Daarnaast zijn er nog restanten van rivierduinen (bijv. Zandberg en Kollebloem in Heusden).

72

Afbeelding: natuurlijke structuur Bron: GRS Destelbergen, Mebumar en studiebureau BVP

In haar gewenst ruimtelijk beleid onderstreept Destelbergen het belang van de natuurlijke elementen die de gemeente kenmerken, zoals de vallei van de Schelde, de Damvallei, de beekstructuren, poelen en vijvers. Ook de kasteelparken hebben naast een cultuurhistorische een belangrijke natuurwaarde. De landbouw wordt gezien als functie die de open ruimte structuur verder ondersteunt. Meer specifiek wordt een onderscheid gemaakt tussen de multifunctionele land- en tuinbouwgebieden, prioritaire landbouwgebieden en kleinschalige openlandbouwgebieden. Daarnaast is ook sprake van landbouwgronden die kunnen functioneren als natuurlijker randafwerking van Heusden.

De multifunctionele landbouwgebieden zijn gelegen ten noordoosten t.o.v. de R4. Hierbij krijgen land- en tuinbouw specifieke mogelijkheden (bijv. glastuinbouw is hier mogelijk). De prioritaire landbouwgebieden bevinden zich ten zuidoosten van de R4. Behoud van de open ruimte is van belang. Enkel waar clustergroepen voor tuinbouwbedrijven (langs de verbindingswegen van Heusden naar Laarne en Wetteren) werden aangeduid kunnen nog grondloze activiteiten worden toegestaan. De kleinschalige landbouwgebieden situeren zich aan Winkelputten-Hoenderhoek, ten noorden van de kern Destelbergen, Schalieveld, de Moesdongen – Muizendries, de Mellehoek en de Bommels. Hierbinnen is opwaardering van de natuurwaarden (bijv. KLE) van belang. Het gebied dat wordt aangeduid voor natuurlijke randafwerking kan ingevuld worden met een combinatie van landbouw, tuinbouw, recreatief groen en buffergroen.

73

Afbeelding: gewenste agrarische structuur Bron: GRS Destelbergen, Mebumar en studiebureau BVP

2.1.3.6 GRS Laarne

Een groot deel van de gemeente wordt ingenomen door landbouwgrond. Er is een hoge concentratie van tuinbouw onder plastic en glas. Daarnaast wordt de gemeente gekenmerkt door de valleigebieden langs de Benedenschelde: de Damvallei en de Kalkense Meersen. De Damvallei bestaat in Laarne uit een oude Scheldemeander. Deze is doorsneden door het klaverblad van de E17 – R4. Het kent nog steeds belangrijke natuurwaarden. De Kalkense Meersen is een ca 1400 ha groot gebied dat zich van Laarne uitstrekt naar , en Wetteren. Het heeft een belangrijke natuurwaarde, ook voor avifauna.

74

Afbeelding: bestaande agrarische structuur Bron: GRS Laarne, Groep Planning

Landbouwbedrijfszetels zijn gelegen buiten de meersgebieden van de Schelde en sluiten voornamelijk aan bij de bebouwde kernen en linten. Ook teelten onder glas sluiten voornamelijk aan bij kernen of linten, op 1 concentratiegebied in de Mellestraat (Laarne) na.

75

Afbeelding: bestaande natuurlijke structuur Bron: GRS Laarne, Groep Planning

Daarnaast kent Laarne in het gebied rond het Kasteel van Laarne (3) en Rodenhoek (4) een aantal belangrijke structurerende gebieden voor de natuurlijke structuur. De regio rond de Damvallei (2), het Kasteel van Laarne (3) en de Kalkense Meersen (1) kennen ook een belangrijke landschappelijke waarde.

Het gewenst ruimtelijk beleid uit het GRS bestendigt de natuurgebieden en belangrijke landschappelijk waardevolle gebieden. De oost-west zone rond Eekhoek – Laarne – Kalken wordt aanzien als een multifunctionele ruimte. Hier komt land- en tuinbouw voor onder de vorm van intensieve, weinig ruimte behoevende teelten en/of niet hinderlijke specialisaties zoals glastuinbouw, biologische land- en tuinbouw. Land- en tuinbouw gaan hier in het gewenst ruimtelijk beleid op zoek naar functies en bedrijfsvoeringen die goed samengaan met andere functies. Biologische land- en tuinbouw en glastuinbouw worden hiervoor als voorbeeld aanzien. Het noordoostelijke deel van de gemeente wordt omschreven als “zandakker”. Het beleid is hier gericht op intensieve land- en tuinbouw. Deze is autonoom en grondgebonden. Het landschap is gekenmerkt door grote aaneengesloten open ruimten. Nieuwe teelten onder glas zijn omwille van het landschap niet gewenst in dit gebied.

Het westelijk deel wordt aanzien als “groene buitens”. Landschappelijk bestaat deze ruimte uit een kleinschalig gesloten landschap. Land- en tuinbouw komen hier voor onder de vorm van grondgebonden teelten. De cluster glastuinbouwbedrijven wordt ruimtelijk afgebakend in een RUP. Nieuwe vestigingen met teelten onder glas zijn in dit gebied niet gewenst.

76

Afbeelding: gewenste agrarische structuur Bron: GRS Laarne, Groep Planning

77 2.1.3.7 GRS Melle

De openruimte in Melle is gekenmerkt door de Scheldevallei, een belangrijke boskern in het zuiden (Aalmoesenijbos) en westen (Geerbos) en kasteelparken. Daarnaast zijn er een aantal open landbouwgebieden (kouters) aanwezig in het zuidelijke deel van de gemeente. Melle maakt deel uit van de verstedelijkte ruimte rond Gent. De zone ten noorden van de Ringvaart is een sterk verstedelijkt gebied dat qua dense bebouwing aansluit bij het stedelijk gebied Gent. Ten zuiden van de Ringvaart is er nog steeds sterke verstedelijkte bebouwing. Daarnaast is er een sterk bebouwd lint richting Wetteren – Kwatrecht (N9).

Afbeelding: bestaande ruimtelijke structuur – bestaande agrarische structuur Bron GRS Melle, Veneco

Ten noorden van de Ringvaart was er op moment van opmaak van het GRS nog een concentratie van glastuinbouw (sierteelt) gelegen. (groene stippen kaart links). Deze serres waren van oudsher voornamelijk geënt op de N9. Daarnaast was er ook een beperkte cluster gelegen tussen de E40 en de spoorlijn. In Melle zijn verder nog het ILVO (1) en de Proefhoeve - FAVV (2) en een belangrijke onderwijspoot van Hogent en de tuinbouwschool aanwezig.

Vanuit de gewenste ruimtelijke structuur wordt een onderscheid gemaakt tussen het meer opladen van de verstedelijkte omgeving en behoud en versterken van de natuur- en open ruimte gebieden. Het gewenst beleid voor de openruimtestructuren bevestigt de bosstructuren en kasteelparken. De openruimte wordt opgedeeld in 3 deelzones. De koutergebieden situeren zich in open landbouwgebied. Het beleid is hier gericht op behoud van kouters en aanleg van specifieke beplantingen. Er kan hier geen glastuinbouw gerealiseerd worden. Rond deze gebieden liggen de multifunctionele landbouwgebieden. Hier is ook een specifieke erfbeplanting van belang. Er is wel mogelijkheid voor tuinbouw en glastuinbouw in deze gebieden. Tot slot zijn er de versnipperde landbouwgebieden waar de bestaande glasclusters tussen E40 en spoorweg gelegen zijn. Deze ondersteunen de glastuinbouw.

78 Afbeelding: gewenste ruimtelijke structuur – gewenste openruimtestructuur Bron GRS Melle, Veneco

De glastuinbouwconcentratie langs de Brusselsesteenweg en rond Melle Vogelhoek is opgenomen in het stedelijk gebied en kan binnen dit stedelijk gebied stedelijke gebiedsfuncties opnemen. Op vandaag is de glastuinbouwconcentratie langs de Brusselsesteenweg sterk in verval. Een groot deel van de bedrijven is gestopt. De aanwezige kennis- en onderzoekscentra worden in het gewenst beleid verder ondersteund.

79 2.1.3.8 GRS Merelbeke

Afbeelding: GRS Merelbeke - situering serres Bron: GRS, studiegroep Omgeving

De open ruimte in Merelbeke wordt gekenmerkt door de boscomplexen van het Makegembos en het Gentbos, kasteelparken en de vallei van de Bovenschelde. In de vallei zijn voornamelijk graslanden aanwezig. Op de naastliggende kaart zijn de verschillende kernen en parken aangegeven. Verschillende kleine landschapselementen zorgen voor een verbinding tussen de Makegembossen in het zuiden richting de Gentbossen verder noordwest. Daarnaast zijn de Scheldevallei en beekvalleien aangeduid.

De grotere oppervlakten voor landbouw zijn gelegen in het zuidelijk deel van de gemeente. Tuinbouwbedrijven liggen verspreid over de gehele gemeente. Er zijn concentraties en grote complexen ten oosten van Lemberge, ten zuiden van Schelderode, tussen Schelderode en Kwenenbos, verweven in Kwenenbos, Motsenstraat, rond Boshoek en verspreid in Merelbeke – Flora (ten noorden van de Ringvaart). Rond Lemberge zijn een aantal onderzoeksinstellingen gelegen.

In het open ruimte beleid gaat in eerste instantie de aandacht uit naar het aaneenschakelen van de verschillende natuur- en boskernen (Scheldevallei, Makegembossen en Gentbos) en het versterken van landschappelijke relaties. De verschillende beekvalleien en de kleine landschapselementen worden gezien als elementen om de boskernen met elkaar te verbinden. Kasteelsites worden geïntegreerd in hun omgeving. Van Lemberge over Bottelare richting Munte wordt een aaneengesloten grondgebonden landbouwgebied gedefinieerd.

80

Afbeelding: GRS Merelbeke - situering serres Bron: GRS, studiegroep Omgeving

Dit landbouwgebied sluit aan bij gebieden van , en Melle. Glastuinbouw is hier niet wenselijk omwille van het open karakter van de kouters. In de open gebieden is wel tuinbouw in open lucht mogelijk Lokaal blijft inplanting en vernieuwing van serrebedrijven aansluitend bij of in dorpen en gehuchten van het buitengebied mogelijk. Daarnaast kunnen ook aansluitend aan bestaande landbouwbedrijven serres als ondersteunende activiteit worden ingepland. Voor grotere concentraties aan serres geeft het GRS aan dat er weinig toekomstperspectieven in de gemeente Merelbeke zijn.

81 2.1.3.9 GRS Wetteren

Afbeelding: bestaande agrarische structuur Bron studiegroep omgeving

In Wetteren is er voornamelijk sprake van tuinbouw onder de vorm van boomkwekerij in plaats van glastuinbouw. Ten noorden van de Schelde worden de landbouwgebieden gekenmerkt door (permanente) graslanden en valleigebied. Er is slechts beperkt tuinbouw aanwezig. Aan ten Ede en Overschelde vinden we een zandgrond en is de tuinbouw aanwezig alsook nog steeds graslanden. Er is ook een beperkte concentratie glastuinbouw gelokaliseerd. Rond Wetteren centrum bevindt zich een concentratie van tuinbouw. Aan de uitlopers van de beekvallei van de Molenbeek vinden we voornamelijk graslanden. Te Massemen is er een verweving tussen land- en tuinbouw. Ten zuiden van de E40 is er een ander landschapsbeeld en zijn er koutergebieden aanwezig. Daarnaast kent Wetteren een aantal aaneengesloten graslanden: Huisvenne, een gebied ten zuiden van Hospiesbos en Kelevlakte aan de grens met Melle.

82 Afbeelding: bestaande agrarische structuur Bron studiegroep Omgeving

Binnen de bestaande ruimtelijke structuur kunnen er een vijftal specifieke tuinbouwgebieden worden onderscheidden:

• Jabeke (Schelde-Dendermondsestw) • Ertbrug (Dendermondsestw – spoorlijn G-M) • Boskant (Serskampsestw – Smetledeweg) • Maalbroek (Oordegemsestw – Massemsestw) • Herdershoek (Massemsestw – Kwatrechtsestw) Het betreft hier voornamelijk boom- en rozenkwekerijen.

Binnen het gewenst ruimtelijk beleid voor Wetteren wordt de tuinbouw als een identiteitsbepalend element gezien, die de overgang vormt van de Scheldevallei naar de koutergebieden en boszones. Het GRS stelt een verdere autonome ontwikkeling voor de tuinbouwgebieden. Wel wordt voor het gebied Huisvenne en de valleigebieden benadrukt dat scheuren van de graslanden niet is toegestaan.

Afbeelding: gewenste structuur Bron studiegroep Omgeving

83 2.1.3.10 Synthese lokaal ruimtelijk beleid

Op onderstaande kaart wordt het beleid naar glastuinbouw uit de structuurplannen gesynthetiseerd. Als basislaag worden de gemeentelijke structuurplannen genomen, eventueel aangepast met ruimtelijke randvoorwaarden van PRS en RSV. Het is duidelijk dat niet in alle gebieden voor een eenzelfde beleid gekozen wordt met betrekking tot glastuinbouw. Een differentiatie inzake mogelijkheden tot glastuinbouwontwikkeling is daar dan ook het logisch gevolg van.

Afbeelding: synthese ruimtelijke structuur bloemenregio Bron: eigen werk (GIS)

Er kan in hoofdzaak een onderverdeling gemaakt worden in een vijf categorieën:

- Glastuinbouwvrij gebied Wordt aangeduid in gebieden waar binnen de huidige vertreksituatie geen glastuinbouwbedrijven voorkomen. In het huidige ruimtelijke beleid zijn ze niet gewenst en/of niet mogelijk (vb. krekengebied, bosgebied).

- Afremgebied: Afremgebied wordt aangeduid in gebieden waar binnen de huidige vertreksituatie wel glastuinbouwbedrijven aanwezig zijn, maar waar gezien de aanwezige gebiedsgerichte grenzen en voorwaarden het niet wenselijk is voor oprichting van nieuwe, bijkomende glastuinbouwbedrijven en grootschalige uitbreiding van de bestaande bedrijven. Voor de bestaande glastuinbouwbedrijven kunnen in afstemming op de socio-economische realiteit wel doorgroeiperspectieven voorzien worden. Deze categorie geeft indirect aanleiding tot sterk verspreide glasopstanden in een overwegend glastuinbouwvrij landschap.

84 - Potentieel B De ‘potentieel B’ categorie wordt aangeduid in gebieden waar in de bestaande toestand reeds glastuinbouwbedrijven in een zekere concentratie voorkomen en waar nog ruimte beschikbaar om de bestaande bedrijven te versterken. De ruimtelijke draagkracht benut kan worden voor een versterking van deze concentratie.

- Potentieel A De ‘potentieel A’ categorie wordt aangeduid in gebieden waar in de bestaande toestand reeds glastuinbouwbedrijven in een zekere concentratie voorkomen en waar nog ruimte beschikbaar is die binnen de ruimtelijke draagkracht benut kan worden voor een versterking van deze concentratie. Zowel door uitbreiding van de bestaande als door inplanting van nieuwe bedrijven.

- Strategisch ontwikkelingsgebied Dit zijn gebieden die in de structuurplannen van de gemeentes specifiek als gewenste ontwikkelingslocatie voor glastuinbouw worden aangeduid. Bestaande bedrijven kunnen op deze locatie uitbreiden omwille van de aanwezigheid van positief sturende elementen en de afwezigheid van complexe randvoorwaarden. Op deze locaties worden bij voorkeur nieuwe glastuinbouwontwikkelingen ingeplant en de bestaande concentratie versterkt.

2.2 Inventarisatie juridische context

2.2.1 Ruimtelijke bestemmingsplannen

Verschillende ruimtelijke plannen geven een specifieke bodembestemming aan het gebied. Het gewestplan is de belangrijkste basislaag. In uitvoering van de wet op de stedenbouw (1962) werden in de jaren zeventig gebiedsdekkend gewestplannen opgemaakt. Hiermee werden voor de eerste maal de bestemmingen en daarmee ook de ontwikkelingsmogelijkheden voor Vlaanderen juridisch vastgelegd. Later werd dit door verschillende gemeenten aangepast/verder gedetailleerd in een algemeen plan van aanleg (APA) voor het gehele grondgebied of bijzondere plannen van aanleg (BPA’s) voor specifieke delen van de gemeente.

De gewestplannen gaven slechts in beperkte mate een visie over de toekomstige ontwikkeling van de ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld door het reserveren van woonuitbreidingsgebieden of door het voorzien van nabestemmingen op de huidige bestemming. Het gewestplan miste dus een bovenbouw die de ruimtelijke ontwikkeling een bepaalde richting uitstuurde. Die bovenbouw zou er pas komen in 1997 met het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, dat wel een visie vastlegt over de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in Vlaanderen. Die visie over de ruimtelijke ontwikkeling werd ook doorvertaald op provinciaal (Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan) en gemeentelijk niveau (Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan). Sinds de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (2010) kunnen geen nieuwe APA's of BPA's meer worden opgemaakt, deze zijn vervangen door ruimtelijke uitvoeringsplannen, die in tegenstellingen tot APA's en BPA's wel kunnen worden opgemaakt op gewestelijk (GewRUP’s) of provinciaal vlak (PRUP’s). Op plaatsen waar geen APA, BPA of RUP van kracht is, blijven de gewestplannen van toepassing.

2.2.1.1 Het Gewestplan

De gemeenten Wachtebeke, Moerbeke, Lochristi, Laarne, Wetteren, Merelbeke, Melle en Gent zijn opgenomen in het gewestplan ‘Gentse en Kanaalzone’. De gemeente Lokeren behoort tot het gewestplan ‘Sint-Niklaas-Lokeren’.

85

Afbeelding: gewestplan Bron: Ruimte Vlaanderen

In het uiterste noorden verankeren de gewestplannen de landbouwkundige, natuurlijke en landschappelijke waarde van het krekengebied en de boscomplexen. De kernen Wachtebeke en Moerbeke worden bestendigd in een woongebied. In Wachtebeke zijn ook enkele woonlinten opgenomen als woongebied met landelijk karakter. In Moerbeke is dit ook het geval voor het gehucht Kruisstraat. Daarnaast vallen in Moerbeke en Wachtebeke de zones voor verblijfsrecreatie op. Specifiek voor Moerbeke valt ook de voormalige locatie van de suikerfabriek op. In het gewestplan heeft dit momenteel nog de bestemming als industriegebied. Aansluitend ligt aan de overzijde van de Moervaart nog een ruim ontginningsgebied met nabestemming agrarisch gebied.

86 Afbeelding: gewestplan Bron: Ruimte Vlaanderen In de Moervaartvallei is het provinciaal domein Puyenbroeck opgenomen als een recreatiegebied volgens het gewestplan. Ten zuiden van de vallei van de Zuidlede liggen de woongebieden van straatdorpen Zaffelare en Eksaarde die verbonden worden door verschillende woonlinten die ingekleurd zijn als woongebied met landelijk karakter. Het gewestplan bestendigt daarnaast ook de kern en straatlinten van Zeveneken. Ten oosten ligt de stedelijke omgeving van Lokeren. Hier wordt het woongebied op het gewestplan op verschillende plekken doorsneden door het valleigebied van de Durme. Ten westen start met Lochristi de verstedelijkte ruimte rond Gent. Van Wachtebeke tot Lochristi wordt het gebied in het westen begrensd door de paarse zone van het industriegebied van de haven. In Lochristi valt ook de specifieke vorm van het oude vliegveld op dat als ontginningsgebied is aangeduid, met nabestemming bosgebied.

Afbeelding: gewestplan Bron: Ruimte Vlaanderen

Verder zuidelijk is op het gewestplan de Damvallei en Scheldevallei terug te zien. De kernen van Destelbergen en Heusden liggen temidden van dit valleigebied. Waar binnen de R4 voornamelijk woongebied de boventoon voert, valt buiten de R4 het overwicht van de agrarische gebiedsbestemming op. Daarnaast vallen tussen de kernen van Laarne en Kalken ook de noord-zuid gerichte woonlinten op.

87

Afbeelding: gewestplan Bron: Ruimte Vlaanderen

In Wetteren is de vallei van de Schelde op het gewestplan aangeduid als landschappelijk waardevol agrarisch gebied. In de nabije omgeving van de Schelde is er een afwisseling van natuurgebied, woongebied en industrie. Er zijn 5 industriegebieden in Wetteren, waarvan 3 ten noorden van de Schelde, 1 vlak aan de Scheldevallei in Kwatrecht en een laatste aansluitend aan het hoofdwegennet in Fantegem. Dit bedrijventerrein sluit verder aan bij zones voor gemeenschapsvoorzieningen in Melle. In Melle – Merelbeke is tussen de kernen, het landbouwgebied en de boscomplexen eveneens een ruim gebied voor gemeenschapsvoorzieningen ingetekend. Dit zijn de locaties van het ILVO, de onderwijsinstanties van Ugent, Hogent, Mariagaard en psychiatrisch centrum Caritas. De kernen Merelbeke en Melle zijn logischerwijs ingekleurd als woongebied. Langs de steenwegen worden zij via een bijna ononderbroken woonlint verbonden met het stedelijk gebied Gent. Meer naar het noorden neemt de afbakening woongebied af ten voordele van het agrarisch gebied, het landschappelijk waardevol agrarisch gebied en het natuurgebied rond de Scheldemeersen en de boscomplexen.

 Omzendbrief 8 juli 1997 m.b.t. afstandsregels voor inplanting van nieuwe glastuinbouwbedrijven

De omzendbrief van 8 juli 1997 betreffende de inrichting en toepassing van de ontwerp- gewestplannen en gewestplannen vermeldt wat glastuinbouwbedrijven betreft het volgende: Met de omschrijving “gebouwen bestemd voor niet aan de grond gebonden agrarische bedrijven met industrieel karakter” worden bedoeld de bedrijven waarvan de landbouwproductie werkelijk industriële afmetingen aanneemt en er de kenmerken van vertoont. Hiermede zijn hoofdzakelijk grote glastuinbouwbedrijven bedoeld.

Artikel 11.4.1. van het koninklijk besluit van 28 december 1972 dat de inrichting en de toepassing van de gewestplannen regelt, en de bijbehorende vermelde omzendbrief bevat een afstandsregel:

Gebouwen bestemd voor niet aan de grond gebonden agrarische bedrijven met industrieel karakter of voor intensieve veeteelt, mogen slechts opgericht worden op ten minste 300 m van een woongebied of op ten minste 100 m van een woonuitbreidingsgebied, tenzij het een woongebied met landelijk karakter betreft. De afstand van 300 en 100 m geldt evenwel niet in geval van uitbreiding van bestaande bedrijven.

88

De bedoeling van deze afstandsregel is de hinder (visuele en stedenbouwkundige hinder, evenals geurhinder, lawaaihinder, nachtverlichting …) voor de aanpalende gebieden tot een minimum te beperken.

Aangezien glastuinbouwbedrijven onder de eerste categorie van bedrijven vallen, moet hiermee rekening gehouden worden. De afstandsregel bepaalt dat deze bedrijven (als het gaat om nieuwe bedrijven) mogen worden opgericht op ten minste 300 meter van een woongebied of op ten minste 100 meter van een woonuitbreidingsgebied.

Deze stedenbouwkundige beperking geldt niet: - als het aanpalende woongebied een woongebied met landelijk karakter is. In deze gebieden staat de woon- en de landbouwfunctie immers op gelijke voet en maken beide bestemmingen de hoofdbestemming van het gebied uit; - voor de uitbreiding van bestaande bedrijven, die gelegen zijn binnen deze strook van 300 meter of 100 meter. Er wordt inderdaad van uitgegaan dat, buiten het (stedelijke) woongebied, elke bestaande vestiging van een (gezins)bedrijf de noodzakelijke ontwikkelingskansen moet kunnen krijgen; - op de grenzen van industrie- of dienstenzones, groengebieden enzovoort.

De afstand van respectievelijk 300 en 100 meter moet gemeten worden vanaf het geplande bedrijfsgebouw tot de grens van het woongebied of woonuitbreidingsgebied zoals ingetekend op het ontwerp-gewestplan of gewestplan.

De hier bedoelde afstandsregeling speelt evenwel enkel bij de gewestplannen. Ruimtelijke uitvoeringsplannen zullen in principe een geheel eigen afstandsregeling kunnen opnemen.

2.2.1.2 Algemeen Plan van Aanleg (APA) Lochristi

Lochristi verfijnde het gewestplan in een eigen algemeen plan van aanleg (°1994). Met dit plan werd onder andere voor circa 50 ha extra woongebied gecreëerd. Er werd eveneens een KMO-zone aangeduid aan het kruispunt ‘Lozen Boer’ op de N70. Dit gebied moest inspelen op de behoeften van Lochristi naar herlokalisatie van bedrijven en de inplanting van toeleveringsbedrijven in verband met de tuinbouw of de landbouw in de breedste zin. Dit gebied van 18,8 ha is ondertussen volledig ingevuld. In dit APA is ook een differentiatie van het agrarisch gebied opgenomen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen verschillende agrarische gebieden op basis van de bodemgeschiktheid:

 agrarische zone type 1: zone voor grondgebonden agrarische bedrijven. Nieuwe volwaardige bedrijfszetels kunnen enkel toegelaten worden voor zover nodig voor de uitbating van de gronden. De bestaande lineaire beplantingen, bossen en alleenstaande bomen, houtwallen en dergelijke dienen te worden beschermd;

 agrarische zone type 2: zone voor alle agrarische activiteiten, zowel grondgebonden als niet grondgebonden bedrijven en para-agrarische bedrijven. Nieuwe bedrijven voor intensieve veehouderij zijn in deze zone verboden;

 agrarische landschappelijke waardevolle zone: deze zone stemt volledig overeen met de landschappelijk waardevolle gebieden. Dit is een zone voor grondgebonden agrarische bedrijven en de aanleg en bescherming van bossen. Nieuwe bedrijfszetels zijn verboden.

89

Afbeelding: Algemeen Plan van aanleg Lochristi Bron: Gemeente Lochristi

2.2.1.3 Ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUP’s)

Ruimtelijke uitvoeringsplannen geven uitvoering aan de visie van de structuurplannen. We beperken ons tot bespreking van de RUP’s die een wezenlijke impact hebben op toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied op groter schaalniveau of met betrekking tot glastuinbouw. Dit wil zeggen dat de zogenaamde ‘postzegel BPA’s en/of RUP’s’ hier buiten beschouwing worden gelaten.

2.2.1.3.1 Gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen (GewRUP’s)

 Grootstedelijk gebied Gent - 2005 Op 16 december 2005 heeft de Vlaamse Regering het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor het grootstedelijk gebied Gent definitief vastgesteld. Het plan omvat delen van de gemeenten Gent, Lochristi, Destelbergen, Laarne, Melle, Merelbeke, , Sint-Martens-Latem en en geeft aan waar in het stedelijk gebied volgens de Vlaamse Regering de beste locaties liggen voor

90 bijkomende woningen, bedrijven en groen. De meest relevante onderdelen voor de visie op de bloemenregio zijn:

Afbeelding: hypothese van de gewenste ruimtelijke structuur voor het grootstedelijk gebied Gent Bron: Ruimte Vlaanderen

 Uitgangspunt ‘ruimte voor economie’ Het plan zorgt er voor dat bedrijven goede ruimtelijke mogelijkheden krijgen in de Gentse regio. Enerzijds worden er bijkomende bedrijventerreinen voorzien. Anderzijds zullen bestemde industriegronden efficiënter ingericht en ontsloten worden. Opvallende voorbeelden hiervan zijn het Eilandje en Domo in Zwijnaarde en een bijkomend bedrijventerrein langs de E40 in Merelbeke. De goedkeuring van dit plan maakt de ontwikkeling van een nieuw regionaal bedrijventerrein op de grens met Lochristi mogelijk, zodat Volvo Trucks in de toekomst zal kunnen uitbreiden. De toeleveringsbedrijven krijgen hierdoor ook de mogelijkheid om zich in de onmiddellijke nabijheid van Volvo te vestigen.  Uitgangspunt ‘bos en natuurvoorzieningen’ Een stedelijk gebied met voldoende groen heeft een grotere aantrekkingskracht op haar bewoners. Daarom gaan in dit plan de groeimogelijkheden van de ‘harde’ functies hand in hand met aandacht voor groen, recreatie en landbouw. In Gentbrugge en Destelbergen worden zo de Scheldemeersen juridisch verankerd. Het Oud Vliegveld van Lochristi wordt ingericht als recreatief groengebied. De aanwezige landbouwbedrijven krijgen bestaanszekerheid, en de garantie dat de normale bedrijfsontwikkelingen en -uitbreidingen kunnen plaatsvinden.

91  Grootstedelijk gebied Gent – omgeving groenpool ‘Oud Vliegveld’

Afbeelding: Deelproject R4/N70 Oostakker Noord, Deelproject kleinhandelzone R4/N70, Deelproject Vliegveld Oostakker - Lochristi Bron: Ruimte Vlaanderen Met de ontwikkeling van de groenpool ‘Oud Vliegveld’ en de uitbreiding van bedrijventerreinsite rond Volvo Trucks staat in dit deelgebied heel wat op stapel. De komende jaren zal het uitzicht van dit gebied, dat grenst aan de bloemenregio, dan ook sterk veranderen. De glastuinbouwbedrijven die in dit plangebied gelegen zijn, worden verplaatst of stopgezet. Met de ontwikkeling van de site rondom het Oud-Vliegveld wordt gestreefd naar een recreatieve groenpool voor de stad Gent. De ruimtelijke uitdaging kan echter nog sterker gezien worden. De groenpool kan ook als ‘poort’ ontwikkeld worden naar de omliggende bloemenregio.

 Gebieden van het geactualiseerd Sigmaplan - cluster Kalkense Meersen’ - 2010 Dit GewRUP maakt deel uit van de afbakening van de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur (AGNAS) voor de regio Schelde-Dender. Binnen de cluster ‘Kalkense Meersen’ zijn verschillende ingrepen gepland in het kader van het geactualiseerde Sigmaplan. De aanleg van het overstromingsgebied wordt ruimtelijk dan ook ingepast in de aangrenzende ontwikkeling. De cluster Kalkense Meersen bevindt zich langs het segment van de Schelde tussen Wetteren en Berlare. De cluster bestaat uit de deelgebieden Kalkense Meersen, Wijmeers (deel 1 en 2), Bergenmeersen, Paardeweide en Paardebroek. Deze gebieden strekken zich uit langs beide Scheldeoevers op grondgebied van de gemeenten Wetteren, Laarne, Berlare en Wichelen. In dit gebied zijn geen landbouwzetels aanwezig in het gebied, maar wel in de onmiddellijke omgeving.

Vóór de inwerkingtreding van het GewRUP bestond dit gebied uit zo’n 759 ha agrarisch gebied met ecologische waarde. Na de bestemmingswijziging is dit omgezet naar natuurgebied. De ontwikkelingsvisie voor de cluster Kalkense Meersen vertrekt vanuit de hoofdfuncties veiligheid en natuurontwikkeling. Recreatief medegebruik is daarbij een ondergeschikte functie. Landbouw wordt gezien als een mogelijke landschapsbeheerder voor het gebied; het oprichten van glastuinbouwconstructies is als dusdanig ook uitgesloten.

92 • Moervaartvallei van Mendonk tot Wachtebeke In maart 2013 startte de Vlaamse overheid met de opmaak van een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor de afbakening van landbouw-, natuur- en bosgebieden in de Moervaartvallei van Mendonk tot Wachtebeke. Dit GewRUP bevindt zich nog steeds in de onderzoeksfase. Het plan moet o.a. de realisatie van een aantal natuurkerngebieden in de nabijheid van de Gentse kanaalzone mogelijk maken. Er wordt daarvoor een overlegproces met de lokale besturen en vertegenwoordigers van de natuur-, landbouw- en bosorganisaties opgestart.

 Afbakening Zeehavengebied Gent – Inrichting R4-oost en R4-west - 2005

Afbeelding: aanduiding gebieden waarvoor het RUP van toepassing is Bron: Ruimte Vlaanderen - 2005

Aan de westelijke flank wordt de bloemenregio begrensd door de Gentse Kanaalzone. Voor de kanaalzone werd in 2 fases een gewestelijk rup opgemaakt. Met het eerste RUP (2005) werd de omvorming van de R4-Oost naar een primaire weg en de afwerking naar de directe omgeving (koppelingsgebieden Desteldonk Noord en Zuid, koppelingsgebied Sint-Kruis- Winkel Zuid en zeehavenondersteunend regionaal bedrijventerrein Moervaart Noord reserve) ruimtelijk mogelijk gemaakt. Bij het koppelingsgebied Desteldonk Noord wordt gesteld dat de zone tussen de natuurlijke buffer en de bebouwde omgeving kansen biedt voor de inplanting van glastuinbouwbedrijven en serrecomplexen die mee de bufferfunctie onderbouwen. Wanneer reconversie van landbouwbedrijven naar tuinbouw of verplaatsing van bestaande tuinbouwbedrijven noodzakelijk is, geniet Desteldonk-noord de voorkeur als vestigingsplaats.

 Afbakening zeehavengebied – fase 2 - 2012 In aanvulling op het eerste afbakeningsRUP werd een tweede RUP opgemaakt. Het bestemt de koppelingsgebieden/buffergebieden die nog niet gedetailleerd werden vastgelegd in het afbakeningsrup. Daarnaast voert het een aantal wijzigingen door aan het sinds 2005 van kracht zijnde afbakeningsRUP. Het betreffen beperkte wijzigingen aan buffergebieden of overgangsgebieden ter ondersteuning van de leefbaarheid van de woonkernen nabij het zeehavengebied of van het stedelijke gebied grenzend aan het zeehavengebied.

93

 Gewestelijk RUP ‘Schakelpunt N49/E34 Moerbeke-Kruisstraat’ – 2006 Ter hoogte van de N49/E34 in Moerbeke werd een gewestelijk RUP opgemaakt om een op- en afrittencomplex mogelijk te maken ter ontsluiting van de vroegere suikerfabrieksite in Moerbeke. Het schakelpunt is gerealiseerd, de suikerfabriek te Moerbeke is sinds 2008 echter gestopt.

Afbeelding rechts: afbakening GewRUP schakelpunt E34/N49 Moerbeke Bron: Ruimte Vlaanderen - 2006

2.2.1.3.2 Provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen (PRUP’s)

 PRUP Verblijfsrecreatie - Wachtebeke:

Afbeelding: situering van de plangebieden van het PRUP reconversie verblijfsrecreatie fase 1c te Wachtebeke: de 4 westelijke zones vormen plangebied Kloosterbos, de 2 oostelijke plangebied Wildestraat (noordelijk deel: Rode Moer, zuidelijk deel: Groene Vallei) Bron: provincie Oost-Vlaanderen -

In Wachtebeke loopt een provinciaal planningsproces voor de herbestemming van de zones voor verblijfsrecreatie naar een open ruimte bestemming. Deze RUP’s bestendigen de open ruimte waarde van de boscomplexen en de mozaïeklandschappen in het noorden.

94  PRUP Verblijfsrecreatie Moerbeke

Afbeelding: locatie plangebied PRUP reconversie verblijfsrecreatie te Moerbeke Bron: Provincie Oost-Vlaanderen (GIS-bewerking)

Ook in Moerbeke is er een PRUP opgemaakt voor de herbestemming van een zone voor verblijfsrecreatie. Het PRUP bestendigt de natuurwaarden van het gebied, wat aansluit bij de bovenlokale ruimtelijke visies op het gebied.

2.2.1.3.3 Gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen (GRUP’s) en andere planningsinitiatieven

 Suikerfabrieksite Moerbeke In Moerbeke loopt op dit ogenblik een samenwerking tussen de gemeente en de provincie om een masterplan op te maken voor de herinvulling van de suikerfabrieksite. Hierbij wordt onderzocht wat de mogelijke nieuwe ruimtelijke invulling voor het huidige industriegebied kan zijn. In dit gebied is ook een glastuinbouwbedrijf gelegen.

Afbeelding: gewestplan Moerbeke – uitsnijding industriegebied suikerfabriek (volle paarse kleur) Bron: www.geopunt.be

95  KMO zone en containerpark Wachtebeke

Afbeelding: RUP KMO zone & containerpark Wachtebeke Bron: Gemeente Wachtebeke

Wachtebeke heeft aansluitend aan de kern een RUP opgemaakt voor een bijkomend lokaal bedrijventerrein (RUP ‘Walderdonk’) en containerpark. De site van het bedrijventerrein sluit aan bij de westelijke grens van de kern en een bestaand glastuinbouwbedrijf. Op dit ogenblik is het onzeker of de zone voor containerpark nog wordt gerealiseerd.

 Verfijning agrarische gebieden - Laarne De gemeente Laarne stelde een RUP ‘verfijning agrarische gebieden’ op om het visiematige beleid uit het GRS juridisch te kunnen doorvertalen. Het handelt over de bijkomende landbouwzetels en uitbreiding van de bestaande glastuinbouw in het noordelijk deel van de gemeente.

o Deelgebied De Zandakkers

Afbeelding: De Zandakkers – gebied ten noorden van de Dendermondsesteenweg. De blauwe vierkanten stellen de aanwezige glastuinbouwbedrijven voor. Bron: RUP ‘verfijning agrarische gebieden’ – 2012 - SumResearch NV i.o.v. gemeente Laarne

In dit deelgebied wenst de gemeente de groenstructuur te versterken door de laanstructuren verder te accentueren, een aangepast bermbeheer te voorzien en door een groenstrook te voorzien langs de belangrijkste waterlopen. Binnen het landbouwgebied kan flexibel omgegaan worden met bodemgebruik door (intensieve) grondgebonden teelten gerelateerd aan de zandbodem. Concreet wil dit zeggen dat enkel de bestaande bedrijfszetels kunnen

96 behouden blijven. Nieuwe bedrijven en gebouwen worden enkel toegelaten op bestaande en/of verlaten sites mits het niet gaat over nieuwe glastuinbouw, deze zijn niet toegelaten. De landbouwzetels moeten in het landschap worden ingepast door middel van het opstellen van een erfbeplantingsprogramma. Wat de effectieve mogelijkheden tot uitbreiding van de bestaande glastuinbouwbedrijven betreft, wordt een maximale verdubbeling van het huidige (vergunde) glasoppervlakte toegelaten. Deze uitbreiding dient zo compact mogelijk te gebeuren en aansluitend bij de bestaande serres.

o Deelgebied tussen Damvallei en de kern van Laarne, met uitsluiting van kasteelpark

Afbeelding: Omgeving tussen Damvallei en de kern van Laarne. De glastuinbouwbedrijven hebben individuele, perceelsmatige uitbreidingsmogelijkheden. Bron: RUP ‘verfijning agrarische gebieden’ – 2012 - SumResearch NV i.o.v. gemeente Laarne

De ankerplaats ‘Katteneie’ wordt juridisch verankerd als gemeentelijk erfgoedlandschap. De grotere aanwezige bosjes worden bevestigd (wegwerken zonevreemdheid) en versterkt. Binnen het gebied worden ook de kleine landschapselementen behouden en versterkt. Zij vormen de aflijning van de perceelsstructuur. De laaggelegen gronden (depressies) worden beschermd tegen ophogingen en drainages. Op die manier wordt een verbinding gecreëerd tussen de Damvallei en Maanbeek.

Net zoals in deelgebied 1 mogen de bestaande landbouwbedrijven uitbreiden zodat de economische leefbaarheid behoudbaar en versterkbaar is. Ook moet hier bij uitbreiding bijkomende investeringen in milieu, natuur of landschap gerealiseerd worden (erfbeplantingsprogramma). Dit is een gebied waar landbouwactiviteiten en natuur worden verweven. De inrichting van de gebieden gebeurt op basis van het oud cultuurlandschap. Dit betekent kleinschalig en extensief. Zo zal getracht worden om het areaal aan gras- en weiland te behouden en mogelijk uit te breiden, dit in functie van de natuurwaarden.

Toch in tegenstelling tot het andere gebied bestaat hier de optie om de vrijgekomen bedrijfszetels in te schakelen voor natuureducatie of plattelandstoerisme (m.i.v. horeca). Op vrijgekomen bedrijfszetels kan er geen glastuinbouw komen. Nieuwe inplantingen zijn niet mogelijk, ook niet voor glastuinbouw. De uitbreiding van de bestaande glastuinbouwbedrijven is perceelsgewijs vastgelegd, rekening houdend met de bedrijfseconomische situatie en noden bij opmaak van het RUP.

97 2.2.2 Sectoraal juridisch kader

Bij de opbouw van een ruimtelijke visie voor de bloemenregio dienen enkele ruimtelijke grenzen en voorwaarden meegenomen te worden uit andere beleidsdomeinen. Bij de uitwerking van een gebiedsgerichte visie kan dit sectoraal beleid ofwel effectief grensstellend zijn voor de glastuinbouw of lokaal voorwaarden stellen aan de ontwikkeling van de glastuinbouw.

Binnen de open ruimte zijn echter beschermingen van toepassing die plaatselijk beperkingen stellen aan de ontwikkeling van de glastuinbouw. Dit kan uiteraard variëren afhankelijk van de aard van bescherming, maar ook afhankelijk van het glastuinbouwbedrijfstype. Sommige beschermingen vormen grensstellende uitsluitingsgronden voor de glastuinbouw, andere zijn grensstellend dan wel voorwaarde stellend naargelang het type van glastuinbouwbedrijf. Volgende juridische beschermingen hebben afbakeningen die overlappen met agrarisch gebied of landschappelijk waardevol agrarisch gebied:

2.2.2.1 Beschermingszones natuur

 Habitatrichtlijngebieden  Vogelrichtlijngebieden

Afbeelding: Natura2000 beschermde richtlijngebieden Bron: WMS Server van Mercator Vlaanderen (bewerkt in ArcGIS)

98 2.2.2.2 Beschermingszones landschap

 Beschermd landschap Beschermde landschappen: grensstellend/voorwaarden stellend naargelang de bepalingen opgenomen in het beschermingsbesluit

Afbeelding: Beschermde landschappen en ankerplaatsen Bron: WMS Server van Mercator Vlaanderen (bewerkt in ArcGIS)

99  Ankerplaats grensstellend / voorwaarden stellend o.b.v. gebiedsgerichte afweging van te beschermen erfgoedwaarden van landschap t.o.v. glastuinbouwbedrijfstype

Afbeelding: Geheel van aangeduide en niet-aangeduide ankerplaatsen Bron: WMS Server van Mercator Vlaanderen (bewerkt in ArcGIS)

100 2.2.2.3 Beschermingszones Water

 Grondwaterwinning Tussen Wachtebeke en Moerbeke bevindt zich een beschermingszone voor grondwaterwinning. Voorwaarden stellend op basis van de beschermingsbepalingen (toegelaten, dan wel verboden handelingen en activiteiten)

Afbeelding: Grondwaterwingebieden Bron: WMS Server van DOV Vlaanderen (bewerkt in ArcGIS)

101

 Watertoets Ten tweede dient vanuit het sectoraal juridisch kader, meer bepaald het decreet integraal waterbeleid, ook de watertoets in rekening gebracht te worden bij de uitwerking van een gebiedsgericht beleid met betrekking tot de glastuinbouw. Om die reden dienen de risicozones voor overstromingen en de effectief overstromingsgevoelige gebieden als grensstellend te gelden.

Afbeelding: Watertoets Bron: WMS Server van de Vlaamse Milieumaatschappij (bewerkt in ArcGIS)

102 2.3 Thematische beleidsplannen, studies en programma’s

2.3.1 Vlaams actieplan ‘naar een duurzamere glastuinbouw in Vlaanderen’ - 2003

Naar aanleiding van beleidsaanbevelingen uit een studiewerk van de KU Leuven werd door de Vlaamse overheid een visie ontwikkeld rond glastuinbouwontwikkeling. Deze visie is vertaald in een actieplan ‘naar een duurzamere glastuinbouw in Vlaanderen’ dat door de Vlaamse Regering werd goedgekeurd in maart 2003.

Het doel van het actieplan is het vervangingsritme van 100 ha serres per jaar in Vlaanderen terug te halen, het huidige areaal van 2000 ha glastuinbouw in Vlaanderen minimaal te behouden en de oppervlakte glastuinbouw duurzamer uit te baten op het vlak van gebruik van energie, van nutriënten en van gewasbeschermingsmiddelen en door de beperking van afval. Om het actieplan uit te werken werden 3 werkgroepen opgericht voor de thematieken vestiging, energie en middelengebruik. De overleggroep met betrekking tot vestiging had als doel de tuinbouw meer rechtszekerheid te geven op het vlak van ruimtelijke ordening op basis van volgend driesporenbeleid:

(1) ondersteuning van autonome ontwikkeling (vernieuwing, uitbreiding, nieuwe inplanting) van glastuinbouwbedrijven in het agrarisch gebied op basis van het toetsingskader als beoordelingsinstrument; (2) stimuleren van de ontwikkeling van glastuinbouw in de bestaande glastuinbouwgebieden van gewestelijk en provinciaal belang (Sint-Katelijne-Waver, Hoogstraten, Boechout-Ranst, Roeselare, Beveren-Melsele, oostelijke flank van Gent); (3) opstart van pilootprojecten voor glastuinbouwbedrijvenzones met het oog op clustereffecten op het vlak van energie, water, ruimte, financiering, arbeid, … en bestemmingszekerheid op het vlak van ruimte.

2.3.2 Behoeftestudie Provincie Oost-Vlaanderen - 2010

In het kader van de ontwikkeling van glastuinbouwclusters in Oost-Vlaanderen werd binnen de dienst Landbouw en Platteland onderzoek verricht naar de eigenlijke ruimtebehoefte bij glastuinbouwbedrijven. Via een enquête werd gepeild naar de ruimtelijke wensen van de verschillende deelsectoren die de provincie rijk is. De bloemenregio werd hier geïntegreerd in de grote regio Gent-Lochristi. In totaal werden 165 enquêtes of 39% van de verstuurde enquêtes terug ingestuurd en verwerkt. Ongeveer de helft van de respondenten (54%) waren siertelers.

Volgende kenmerken vallen op voor de 51 bedrijven in de regio Gent-Lochristi die de enquête hebben beantwoord:  Ongeveer 49% telers heeft een bedrijf met een vennootschapsstructuur.  57% geeft aan geen opvolging te hebben, 33% is nog niet zeker. Slechts 8% geeft aan een opvolger te hebben.  59% van de azaleatelers geeft aan nog uitbreidingsmogelijkheden te hebben op de huidige bedrijfslocatie, 24% heeft geen uitbreidingsmogelijkheden, 16% heeft dit nog niet onderzocht.  In 2010 was er voor de regio vraag naar bijkomende tuinbouwgronden op een nieuwe locatie voor circa 81,5 ha. Deze 81,5ha wordt gevraagd door 6 bedrijven. Het gaat hierbij vaak om een bundeling van de verspreide sites van de huidige bedrijven.

103  De siertelers merken spontaan op dat dergelijke verplaatsing/nieuwe bedrijfszetel binnen de huidige economische omstandigheden geen evidentie is. (o.a. afschrijvingen bestaande serres & installatie)  Als meest kritische punten in het bedrijfsmanagement worden administratieve belasting, personeelkost en energiekosten naar voor geschoven.

Als conclusie van de studie wordt gesteld dat de glastuinbouwsector sterk in transitie is. Net zoals binnen de gehele land- en tuinbouwsector volgt een niet te onderschatten uitstroom van telers. Wanneer er toch sprake is van opvolging, is er bij de blijvers een al dan niet gedwongen groei of een noodzakelijke omschakeling naar alternatieve energiebronnen. Die groei kan grotendeels toegeschreven worden aan de nood aan investeringen inzake schaalvergroting, kostenefficiëntie en duurzaamheid.

De ruimtelijke uitdagingen binnen de glastuinbouw zijn dus zeer verschillend: enerzijds is er een groot aantal glastuinbouwbedrijven waarvan de huidige productiefunctie in de nabije toekomst zal wegvallen, anderzijds blijft er in de regio ook een belangrijke concentratie aan bedrijven die kiezen voor optimalisatie inzake energie, ruimte, samenwerking en/of schaalvergroting.

2.3.3 Locatiestudie glastuinbouw - 2005

In opdracht van de toenmalige Administratie Land- en Tuinbouw (het huidige departement Landbouw en Visserij) heeft de Vlaamse Landmaatschappij in 2005 een locatiestudie voor glastuinbouw uitgevoerd. Hieronder wordt de gevolgde methodiek en de relevante resultaten weergegeven voor het bepalen van de meest geschikte locaties voor glastuinbouw.

Afbeelding: Stapsgewijze selectie van locaties voor glastuinbouwconcentratie in Oost-Vlaanderen Bron: VLM – 2005

104 Stap 3 is de meest relevante voor deze visie. Hier werden de zones beoordeeld volgens geschiktheid. De parameter ‘oppervlakte’ is voor deze macrozonekaart niet opgenomen (bij de zoektocht naar bedrijvenzones in stap 4 wel). De oppervlakte van een afzonderlijk deelgebied is hier niet zo belangrijk, het zijn clusters van geschikte deelgebieden die kunnen samengenomen worden in de zoektocht naar glastuinbouw ondersteunende maatregelen. Daarnaast is er een extra criterium opgenomen, nl. visuele openheid van het landschap. Serregebieden hebben een grote bebouwingsgraad en kunnen een open landschap aantasten. Daarom is het beter te zoeken in de gebieden die reeds landschappelijk aangetast zijn of waar het landschap reeds minder open is.

Afbeelding: waardering van gebieden in de bloemenregio op basis van een GIS-desktopanalyse Bron: VLM i.o.v. departement Landbouw & Visserij - 2005

Een cluster van donkergekleurde of geschikte gebieden op bovenstaande kaart kan geïnterpreteerd worden als een gebied waarbij positiever kan omgegaan worden met glastuinbouwontwikkeling omwille van de gunstige omgevingsfactoren in functie van glastuinbouwontwikkeling. Als beperking dient hier wel rekening gehouden te worden met het feit dat de studie een desktopanalyse is die opgemaakt is in de periode dat het merendeel van de gemeenten nog geen structuurplan had.

2.3.4 Ruilverkaveling

In de bloemenregio werden 3 ruilverkavelingen gerealiseerd: de ruilverkaveling van Merelbeke- Melsen (opgeleverd op 13 december 1968) ten oosten van de Schelde in Merelbeke tot de grens met Vurste, de ruilverkaveling Moerbeke (opgeleverd op 20 december 1991). Deze ligt ten noorden van de Moervaart en reikt tot aan de Nederlandse grens. Deze 2 RVK’en werden uitgevoerd volgens de oude stijl. De ruilverkaveling van Eksaarde (opgeleverd op 11 december 1998), volgens de nieuwe stijl. Afbeelding: Ruilverkavelingsgebieden in de bloemenregio Bron: Web Map Service van de Vlaamse Landmaatschappij

105 Deze laatste ligt rondom de kern van Eksaarde en reikt tot Zeveneken en Lokeren en ligt ten zuiden van de Zuidlede.

Dankzij de ruilverkavelingen konden enkele glastuinbouwbedrijven in optimale omstandigheden ontwikkelen. Door deze optimale structuur kan een hoge graad van automatisatie en arbeidsefficiëntie gehaald.

Afbeelding: goed gestructureerde bedrijven langs de Ledestraat in Moerbeke Bron: Orthofotoreeks winter 2015 (verwerkt in ArcGIS)

2.3.5 Landinrichting

 Project Moervaartdepressie en Kanaal van Stekene De Vlaamse Landmaatschappij kreeg op 3 april 2009 de opdracht om een ontwerp planprogramma op te stellen voor de Moervaartdepressie. Gezien de omvang van het gebied wordt een gezoneerde aanpak voorgesteld, waarbij via overleg met alle betrokkenen wordt nagegaan waar zich consensus- en discussiezones bevinden en in welke van deze zones inrichtingsprojecten het afbakenen van de agrarische en natuurlijke structuur kunnen faciliteren. De realisatie van de natuurcompensatie voor de Gentse zeehaven wordt beschouwd als een taakstelling in het projectgebied. Het is in deze zone eveneens mogelijk de instrumenten landinrichting, natuurinrichting of ruilverkaveling in te zetten i.f.v. de realisatie van de beoogde natuurdoelstellingen.

 Project koppelingsgebieden Gentse Kanaalzone Dit project omvat de verschillende inrichtingsplannen die betrekking hebben op de zestien koppelingsgebieden in de Gentse Kanaalzone. Deze inrichtingsplannen worden volledig ontwikkeld en uitgevoerd volgens de visies en de krachtlijnen die vooropgesteld worden in het ruimtelijk uitvoeringsplan 'Afbakening zeehavengebied Gent/ inrichting R4-oost en R4-west' en het RUP 'Afbakening zeehavengebied Gent, fase 2'. Zij worden ingericht als koppelingsgebieden tussen de haven en de woonkernen en zullen een belangrijke bufferende functie hebben. De precieze invulling wordt per gebied geconcretiseerd in de inrichtingsplannen. Op 24 februari 2006 heeft de Vlaamse regering het planprogramma "Gentse kanaalzone - koppelingsgebieden, fase 1" van de Vlaamse Landmaatschappij goedgekeurd. Dit eerste programma vormt de basis om landinrichtingsplannen op te maken voor de koppelingsgebieden Desteldonk noord, Desteldonk zuid en Sint-Kruis-Winkel zuid.

106 2.3.6 Operationele uitvoeringsprogramma’s AGNAS

 Waasland – onderdeel Vlaamse Vallei In uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen stelde de Vlaamse overheid in 2008 een ruimtelijke visie op landbouw, natuur en bos op voor de regio Waasland. Op 3 april 2009 nam de Vlaamse regering kennis van deze visie en keurde ze de beleidsmatige herbevestiging van de bestaande gewestplannen voor ca. 29.000 ha agrarisch gebied én een operationeel uitvoeringsprogramma goed. In het operationeel uitvoeringsprogramma is aangegeven welke gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen de Vlaamse overheid de komende jaren zal opmaken voor de afbakening van de resterende landbouw-, natuur- en bosgebieden. Het RUP ‘Moervaartvallei van Mendonk tot Wachtebeke’ is momenteel in voorbereiding.

Afbeelding: fragment uit overzichtskaart operationeel uitvoeringsprogramma Waasland Bron: Ruimte Vlaanderen - 2009

 Schelde-Dender Ook voor de buitengebiedregio Schelde-Dender stelde de Vlaamse overheid in 2008 een ruimtelijke visie op landbouw, natuur en bos op. Op 28 november 2008 nam de Vlaamse Regering kennis van deze visie en keurde ze de beleidsmatige herbevestiging van de bestaande gewestplannen voor ca. 21.900 ha agrarisch gebied én een operationeel uitvoeringsprogramma goed. In het kader van het operationeel uitvoeringsprogramma werd o.a. al het GewRUP ‘Cluster Kalkense Meersen afgebakend’. De GewRUP’s Zeeschelde Gentbrugge-Melle en Bastenakkers-Ham zijn momenteel in voorbereiding.

107 Afbeelding: fragmenten uit overzichtskaart operationeel uitvoeringsprogramma Schelde-Dender Bron: Ruimte Vlaanderen - 2009

2.3.7 Landschapsatlas

De landschapsatlas is een wetenschappelijke inventaris van waardevolle landschappen in Vlaanderen. De inventaris geeft een overzicht van historische landschapselementen, structuren en gehelen. De relicten zijn afkomstig van verschillende periodes en geven aan hoe het landschap gegroeid is. Onderstaande kaart geeft de belangrijkste elementen uit de landschapsatlas weer voor het studiegebied. De onderste laag duidt de ligging van de traditionele landschappen aan, terwijl de bovenste (gearceerde) lagen de meest waardevolle onderdelen van de traditionele landschappen weergeven (zowel in punt-, lijn-, als vlakvorm).

Afbeelding: Landschapsatlas Bron: eigen GIS bewerking

108 2.3.8 Lange afstandsroutes (LAF) & fietssnelwegen

Vanuit het functioneel fietsverkeer heeft de provincie een bovenlokaal functioneel fietsroutenetwerk (LAF) opgemaakt. Hierbinnen zijn een aantal prioritaire assen aangeduid die worden uitgebouwd als de beste fietsverbindingen tussen de Oost-Vlaamse steden en economische knooppunten (fietssnelwegen).

Afbeelding: Fietssnelwegen Bron: Provincie Oost-Vlaanderen – dienst mobiliteit - 2015

Het LAF kent een heel ruime selectie van routes langsheen spoorwegen, rivieren, kanalen en oude spoor- en trambeddingen, heeft een lengte van ca. 1200 km en wordt zowel functioneel als recreatief intensief gebruikt. De selectie van fietssnelwegen hierin omvat iets meer dan 600 km aan prioritaire functionele routes. Deze routes zullen ook de hoofdroutes van het Bovenlokaal Functioneel Fietsroutenetwerk (BFF) vormen, een netwerk dat samen met het Vlaams Gewest en de gemeentes werd uitgebouwd over heel Vlaanderen.

Het studiegebied wordt doorkruist door verschillende lange afstandsroutes. Er is in het noorden een belangrijke as die geselecteerd werd als fietssnelweg tussen Zelzate – Wachtebeke – Moerbeke – Stekene. Vanuit Moerbeke vertakt hierop een fietssnelweg richting het station van Lokeren. Tussen Gent-Dampoort – Beervelde – Lokeren richting Sint- Niklaas is er eveneens een fietssnelweg gepland die de stations met elkaar zal verbinden. Zuidelijker ontsluit een fietssnelweg de verbinding Gent – Merelbeke – Melle – Wetteren – Wichelen richting Aalst. Vanuit deze route vertrekt vervolgens een zuidelijke vertakking richting . Merelbeke wordt via de Schelde enkel via de lange afstandsroute bedient, hier is geen fietssnelweg aangeduid.

109 2.3.9 Klimaatbeleidsplan

In het klimaatbeleidsplan van de provincie Oost-Vlaanderen wordt onderzocht welke stappen moeten worden gezet om Oost-Vlaanderen tegen 2050 klimaatgezond te krijgen. Uit het plan blijkt dat in de sectoren industrie en landbouw er grote uitdagingen zijn op het vlak van energie-efficiëntie. De energie-efficiëntie kan worden verhoogd door restromen te valoriseren, complementaire activiteiten te clusteren, nieuwe technieken en innovaties te introduceren, gebouwrenovatie en duurzame nieuwbouw door te voeren. Specifiek in de glastuinbouw is een groot deel van de serres in Oost-Vlaanderen verouderd. Naar schatting meer dan 60% van de serres zijn ouder dan 25 jaar. Vernieuwen van deze glasopstand is volgens het klimaatbeleidsplan een noodzaak. Nieuwbouwserres zijn op alle vlakken en zeker op milieuvlak efficiënter omdat men gebruik kan maken van de nieuwste technologieën, bouwprincipes en materialen. Het serreklimaat kan stabieler gehouden worden in hogere serres, wat het energiegebruik vermindert.

Modernere en grotere serres geven de mogelijkheid om bestaande en nieuwe energiebesparende technologieën te introduceren zoals klimaatregeling, warmtekrachtkoppeling, rookgaswassing, luchtbehandelingskasten, grondwarmtewisselaars, gebruik van restwarmte, warmtepompen, e.a. Glastuinbouwbedrijven genereren een grote toegevoegde waarde op een beperkte oppervlakte en hebben dus een hoge productiecapaciteit. Clustering van deze bedrijven in glastuinbouwbedrijvenzones of glastuinbouwclusters leidt volgens het klimaatbeleidsplan tot het efficiënter gebruik van ruimte, energie en water. Door in te zetten op dergelijke clusters, kunnen de grotere gebieden niet bebouwd agrarisch landschap behouden blijven.

De tuinbouwsector helemaal CO2-neutraal maken kan enkel door maatregelen te nemen die fossiele brandstof volledig overbodig maken: vb. gebruik van restwarmte. In de regio is veel restwarmte en CO2 beschikbaar in de havengebieden uit het Waasland en Gent vanwege de industriële activiteit.

 Klimaatactieplan 2020 Om het beleid te doen slagen is ook een actieplan opgemaakt. Naar 2020 toe kunnen al belangrijke stappen worden gezet. Het actieplan formuleert een antwoord op de uitdagingen geordend in vijf speerpunten en één transversaal pad.

De vijf speerpunten: • Naar een zelfvoorzienende provincie op vlak van energie • Naar een (klimaat)gezonde en aangename woonomgeving • Naar een klimaatbestendig landschap • Naar een slimme mobiliteit • Naar een toekomstgerichte economie ‘Waar klimaat werkt’

In het transversale pad staan volgende thema’s centraal: • Een geïntegreerd klimaatbeleid (over de beleidsdomeinen heen) • De voorbeeldfunctie van de Provincie • Het versnellen van de transitie • Het ondersteunen van de steden en gemeenten bij de uitwerking van een lokaal klimaatbeleid.

Rond alle uitdagingen werden een aantal acties geformuleerd. Hiervan werd gedetailleerd wie de trekker is, de partners en de doelgroep. Vervolgens werd ook geformuleerd wat de Provincie wil bereiken, hoe dit kan worden gemeten en welke instrumenten worden ingezet. Tot slot werd waar mogelijk de kost en het voordeel op vlak van CO2-uitstoot toegelicht. In functie van de gebiedsvisie worden enkel de meest relevante acties kort opgesomd.

110

1. Naar een zelfvoorzienende provincie op vlak van energie: De Provincie dekt de energiebehoefte op haar grondgebied volledig met hernieuwbare energie tegen 2050 en volgt hierbij een lineair pad: 40 % van de totale energiebehoefte (warmte en elektriciteit) tegen 2020, 60 % tegen 2030 en 100% tegen 2050.

o Het stimuleren van groene warmtenetten

2. Naar een klimaatbestendig landschap De Provincie bouwt aan een fijnmazig blauwgroen netwerk dat gebiedsdekkend moet zijn tegen 2050. De Provincie streeft naar en ondersteunt verder de ontwikkeling van duurzame landbouw met aandacht voor het fijnmazig blauwgroene netwerk en algemene landschapskwaliteit met betrekking tot de klimaatsadaptatie.

o Onderzoek naar de haalbaarheid van gecombineerd gebruik voor irrigatie in de landbouw o Stimuleren land- en tuinbouwers bij duurzame landbouw, natuur- en landschapszorg, randenbeheer

3. Naar een slimme mobiliteit De Provincie zet maximaal in op verschillende vormen van slimme logistiek in de uitbouw van de provincie Oost-Vlaanderen als logistieke topregio.

o Stimuleren van innovatieve distributiesystemen

4. Naar een toekomstgerichte economie ‘waar kennis werkt’ De Provincie stimuleert clustering van bedrijven (incl. glastuinbouw) en complementaire activiteiten met het oog op reststroomvalorisatie en het verhogen van energie-efficiëntie.

o Stimuleren van clustering van glastuinbouw o Stimuleren van energie-efficiëntie en de productie van hernieuwbare energie op landbouwbedrijven o Onderzoeken van het potentieel en innovatieve technieken voor reststroomvalorisatie en stimuleren van toepassingen o Stimuleren van innovatie en onderzoek in de landbouw in het licht van de klimaatverandering

2.3.10 Uitvoeringsplan voor het Oost-Vlaamse Platteland 2014-2020

Het “Uitvoeringsplan voor het Oost-Vlaamse Platteland” bevat het beleidskader voor de provincie Oost-Vlaanderen inzake het derde Vlaamse Programma voor Plattelandsontwikkeling (PDPO III) 2014 -2020. In het uitvoeringsplan werd een nieuwe situatieschets opgenomen, dat ingedeeld wordt als een thematische handleiding met inhoudelijke prioriteiten en uitdagingen. Deze situatieschets bestaat uit zes thema's: ondernemen, armoede en welzijn, mobiliteit, erfgoed en toerisme, klimaatneutraal Oost- Vlaanderen en open ruimte. Onder deze thema's werden, aan de hand van de inhoudelijke prioriteiten, concrete acties en doelen bepaald waarbinnen projecten kunnen ingediend worden onder de verschillende uitvoeringsprogramma's. De uitvoeringsprogramma’s kunnen in 3 assen onderverdeeld worden:

111 1. Projectoproepen voor de versterking van de omgevingskwaliteit en de vitaliteit op het platteland. (Omgevingskwaliteit) 2. De LEADER-werking 3. Plattelandsontwikkeling door samenwerking met de stedelijke omgeving

De bloemenregio behoort deels tot het leadergebied ‘grensregio Waasland’ (gemeenten Wachtebeke en Moerbeke). De mogelijkheden voor de bloemenregio situeren zich o.a. binnen de transitie naar een duurzamere energieproductie, profilering en promotie van de streekidentiteit en gebiedsgerichte oefeningen met betrekking tot economische activiteiten in leegstaande gebouwen op het platteland.

112 2.4 Ruimtelijke inventarisatie van de locatieparameters voor glastuinbouw op macroschaal

Het intern functioneren van een glastuinbouwbedrijf en de bedrijfsactiviteiten worden bepaald door een aantal stromen, processen of kringlopen. Aan deze kringlopen zijn in- en outputrelaties verbonden. Bepaalde producten, diensten en grondstoffen komen dus het bedrijf binnen, volgen er een intern proces en resulteren in een aantal producten en stoffen die het bedrijf weer verlaten. Daardoor is het glastuinbouwbedrijf afhankelijk van een aantal externe locatieparameters, die eigen zijn aan een specifieke locatie binnen de macrozone. Daarnaast kan de glastuinbouw ook bepalend zijn voor de omgeving en het milieu.

2.4.1 Infrastructuur en nutsvoorzieningen voor de glastuinbouwbedrijven

2.4.1.1 Energie

Geïnspireerd op de energiekringloop van glastuinbouwbedrijven zijn volgende bestaande voorzieningen geïnventariseerd:

 Middendrukgasleidingen (bron: Eandis – persoonsgebonden gegevens)  Gastransport en –opslaginfrastructuur (bron: Fluxys)  Hoogspanningsleidingen (bron: Elia)

Afbeelding: Gas- & hoogspanningsleidingen Bron: Fluxys, Elia, Eandis. Eigen verwerking datasets in ArcGIS

113 2.4.1.2 Bereikbaarheid en ontsluiting

Gebaseerd op de externe wisselwerking, nl. de aan- en afvoer van grondstoffen, producten en personen werden volgende voorzieningen en infrastructuren geïnventariseerd:

 Hoofdwegennet  Wegencategorisering  Openbaar vervoer (bron: De Lijn)  Functioneel fietsroutenetwerk

Afbeelding: Fietsroutenetwerk & openbaar vervoersnetwerk De Lijn Bron: Datalaag van het Wegenregister (bewerkt in ArcGIS)

114 Afbeelding: Wegencategorisering & ontsluiting van de bloemenregio Bron: Datalaag van het Wegenregister (bewerkt in ArcGIS)

2.4.1.3 Functioneel teeltoppervlak

Gebaseerd op de noodzaak aan een functionele ruimte voor de serres en/of containervelden, en uitbreidingspotentieel.

 Kadastrale ligger bebouwing bloemenregio  Afstandsregels gewestplan voor woongebied – woonuitbreidingsgebied  Synthese structuurplannen

115

Afbeelding: Afstandsregels uit het gewestplan t.a.v. woon- & woonuitbreidingsgebieden Bron: Datalaag kadastrale gebouwen(bewerkt in ArcGIS)

Afbeelding: synthese lokaal ruimtelijk beleid m.b.t. glastuinbouw

116

2.4.2 Potenties voor netwerken en ketens in relatie tot de glastuinbouwbedrijven op macroschaal

2.4.2.1 Reststromen oostzijde Gentse kanaalzone5

Op de oostzijde van het kanaal Gent-Terneuzen bevinden zich enkele bedrijven die over laagwaardige restwarmte beschikken. Die laagwaardige warmte wordt door de industrie meestal als onbruikbaar wordt beschouwd, maar is wel nuttig als warmtebron voor de glastuinbouw. Hetzelfde kan gesteld worden voor C02. C02 kan binnen de glastuinbouw verder gevaloriseerd worden om de plantengroei te bevorderen.

 Restwarmte: o Electrabel6 . centrale Maxgreen/Rodenhuize: biomassacentrale ( . centrale Knippegroen: hoogoven- en convectorgas Arcelormittal

 CO2: geen concrete gegevens beschikbaar

2.4.2.2 Bedrijvenzones

Moderne glastuinbouwbedrijven vinden het niet altijd belangrijk om zich op eigen grond te vestigen. Ze zijn vaak ook bereid om terreinen te huren, omdat de voorziene levensduur van de serres op 15 à 20 jaar berekend wordt. Daarna moeten ze worden vervangen. Hierdoor zouden glastuinbouwbedrijven theoretisch gezien ook in aanmerking kunnen komen om strategische reserves op bedrijventerreinen tijdelijk te gebruiken.

Met individuele bedrijven op bedrijventerrein kunnen er ook nog interessante uitwisselingen rond reststromen (energie, warmte, water) gebeuren. De specifieke ruimtelijke gegevens met betrekking tot potentieel interessante bedrijven zijn niet beschikbaar. Wel werden de bestaande of bestemde bedrijvenzones naar gebruik geïnventariseerd.

2.4.2.3 Stedelijke gebieden: educatie – kennis - afzet

Hedendaagse siertelers hebben noodzaak aan gerichte opleidingsmogelijkheden, gekwalificeerd personeel, wetenschappelijk en praktijkgericht onderzoek en doelgerichte innovatie. Binnen de bloemenregio is een sterke kenniscluster ontwikkeld in de nabije omgeving van de stedelijke centra. Volgende kennisinstellingen (onderwijs, onderzoek, praktijkcentra) zijn in kaart gebracht:

 Praktijkcentra: proefcentrum sierteelt (PCS) en ILVO  Universiteiten en hogescholen: Ugent (Campus Bio-ingenieurswetenschappen) en Hogent (campus Schoonmeersen – Biowetenschappen, campus Bijloke – Tuin- en landschapsarchitectuur - en campus Melle – Agro- en biotechnologie)  Secundaire scholen: Scheppersinstituut Wetteren en Tuinbouwschool Melle

6 Bron: 2008, Gents Milieufront, Bram Van Dyck , RESTSTROMEN IN DE GENTSE KANAALZONE Onderzoek naar mogelijkheden voor uitwisseling en valorisatie

117 Afbeelding: bedrijventerreinen binnen de bloemenregio Bron: Datalaag bedrijventerreinen Provincie Oost-Vlaanderen (bewerkt in ArcGIS)

Afbeelding: kenniscluster en stedelijke gebieden binnen de bloemenregio Bron: Datalaag stedelijke gebieden (bewerkt in ArcGIS)

118 2.4.3 Synthese locatieparameters

Met behulp van een nolli map worden de ruimtegrenzen voor de bloemenregio gesynthetiseerd. Het geeft via een eenvoudig beeld de complexiteit van de bloemenregio weer. Het duidt enerzijds aan waar er belangrijke beperkingen zijn naar ontwikkeling, maar anderzijds ook waar er belangrijke verbindingen/ketens mogelijk zijn.

Afbeelding: Synthese: nolli map bloemenregio Bron: eigen GIS bewerking

119 2.5 Conclusies ruimtelijke analyse Bloemenregio

Uit het bovenlokaal ruimtelijk beleid, het lokaal ruimtelijk beleid, de thematische beleidsplannen en de locatieparameters kunnen volgende besluiten getrokken worden:

1. Gedifferentieerde glastuinbouwontwikkeling is een feit op bovenlokaal niveau. Binnen de bloemenregiogemeenten is in een groot aantal gebieden een hogere concentratie aan glastuinbouw merkbaar. Anderzijds zijn er ook gebieden die zo goed als glastuinbouwvrij zijn. Alle gemeenten hebben de ‘wenselijkheid’ van glastuinbouw verankerd in hun structuurplan. Hierin wordt de bestaande ruimtelijke structuur en gewenste ruimtelijke ontwikkeling op vlak van glastuinbouw geschetst. Op schaal van de bloemenregio betekent dit dat er gedifferentieerde ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden zijn. In de structuurplannen wordt dus regulerend gewerkt op vlak van glastuinbouw. Dit levert in sommige gebieden beperkingen op voor aanwezige bedrijven.

2. Ruimtelijk regulerend versus ruimtelijk stimulerend beleid In een Vlaamse topregio voor sierteelt mag er verwacht worden dat er naast het regulerend ruimtelijk beleid ook een ruimtelijk stimulerend beleid aanwezig is. Wat betreft stimulerend beleid kan gesteld worden dat de gemeentebesturen beperkt zijn in hun mogelijkheden om de aanwezige concentraties te optimaliseren, te versterken of de reconversiemogelijkheden verder te onderzoeken. Op Vlaams en provinciaal niveau wordt nochtans via het buitengebiedbeleid gesteld dat glastuinbouw ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden moet krijgen in de Bloemenregio, meer bepaald in de regio Waasland (Vlaamse Vallei) en de regio van het straatdorpengebied rond Lokeren. Bundeling wordt hierbij naar voor geschoven als mogelijke oplossing maar niet verder geëxpliciteerd.

3. Lochristi en Wetteren als epicentra binnen de bloemenregio Binnen de macrozone ‘bloemenregio’ is een hoge concentratie van glastuinbouwbedrijven aanwezig ten opzichte van andere regio’s in Vlaanderen. Lochristi vormt binnen de regio nog steeds het epicentrum voor wat betreft bloementeeltbedrijven en de daaraan gelieerde activiteiten (groothandels, serrebouwbedrijven, interimkantoren,…). Wetteren steekt er dan weer bovenuit voor wat betreft boomkwekerij.

4. Lokale kleine veranderingen: bovenlokale duidelijke thematieken Thematieken als schaalvergroting, regio-identiteitsontwikkeling, herlokalisatie en reconversie worden momenteel binnen de regio niet behandeld. Ze zijn op lokaal niveau te beperkt aanwezig om een specifiek ruimtelijk beleid rond uit te werken. Op Vlaams niveau verdwijnen deze thematieken echter in een generiek beleid. Op de bovenlokale ‘bloemenregionale’ schaal komen deze thematieken echter wel duidelijk naar voor. Op dit gebiedsgerichte niveau kan er voor deze thematieken dan ook best naar oplossingen gezocht worden

5. Uitgebouwd agrocomplex sierteelt in de bloemenregio Met directe aansluiting op een internationaal wegennetwerk (E34/E17/E40) heeft de bloemenregio een centrale ligging binnen de noordwestelijke Europese sierteeltmarkt. De nabijheid van Gentse kanaalzone betekent ook de aanwezigheid van enkele interessante logistieke spelers en een aantal grote warmtebronnen. Het ‘agrocomplex sierteelt’ is bovendien zeer sterk uitgebouwd binnen de bloemenregio. Het gebied kenmerkt zich niet enkel door de grote concentratie aan bedrijven en groothandels.

120 Maar ook de distributie, ondersteunende bedrijven, kennisinstellingen en praktijkgerichte onderzoekcentra zijn verankerd in dit gebied.

6. De bloemenregio: meer dan enkel glastuinbouw De bloemenregio mag dan wel van oudsher de sierteeltregio van Vlaanderen zijn, maar voorziet, naast sierteelt, in een divers scala van ruimtelijke functies. Zo heeft de ruimtelijke ontwikkeling van de steden Lokeren, Wetteren en Gent en het stedelijk netwerk daartussen doorheen de tijd voor een aangepast ruimtelijk programma gezorgd. De historisch gegroeide glastuinbouwbedrijven langs steenwegen als de N70 en N9 hebben veelal plaatsgemaakt voor een gecombineerd programma van wonen, werken en winkelvoorzieningen.

Met de Moervaart, Schelde, Zuidlede, Durme en andere waterlopen voorziet dit gebied ook in een belangrijke mate in waterberging en –afvoer op lokale (gemeenten, polders) en bovenlokale (provincies, WenZ) schaal. Daarnaast zijn er bovenlokaal nog belangrijke uitdagingen naar versterking van de landschappelijke en natuurlijke structuren, naar optimalisatie van de ontwikkelingsmogelijkheden van grondgebonden land- en tuinbouw en verbetering van de ontsluiting van de regio

Om tot duurzame ruimtelijke oplossingen in de bloemenregio te komen is het dus wenselijk om de problemen en potenties vanuit een geïntegreerd (helikopter) perspectief te bekijken. Dit vraagt van de stakeholders en overheid een andere manier van denken dan een louter sectorale aanpak.

121 III. Ruimtelijk conceptueel kader

Binnen dit conceptueel onderdeel wordt belicht hoe de sterk veranderende glastuinbouw zich binnen de diverse bloemenregio verder kan ontwikkelen. Het eerste deel gaat verder in op de toekomstige ontwikkelingspaden van de glastuinbouwbedrijven. Het tweede deel omvat een oplijsting van de uitgangspunten die relevant zijn bij verdere geïntegreerde ontwikkeling van glastuinbouw binnen de bloemenregio. Hoe kan de glastuinbouw zich m.a.w. in relatie tot de andere functies verder kwalitatief ontwikkelen binnen de bloemenregio. In het derde deel tenslotte worden deelgebieden aangeduid binnen de gemeenten van de bloemenregio die urgente uitdagingen bevatten op vlak van glastuinbouw.

3.1 Differentiemodel in functie van de ontwikkelingsmogelijkheden

De glastuinbouw is een diverse sector die sterk in verandering is. In de bloemenregio is voornamelijk de deelsector sierteelt sterk verankerd. Afgaand op de huidige transitie kunnen er 4 duidelijke ruimtelijke ontwikkelingspaden afgebakend worden met elk hun ruimtelijke kenmerken en uitdagingen.

Om de huidige positie van de bloemenregio op vlak van sierteelt te behouden en de kwalitatieve ruimtelijke ontwikkeling van de ontwikkelingspaden vorm te geven is een actief ruimtelijk beleid op vlak van glastuinbouw wenselijk. Wat dit actief ruimtelijk beleid kan inhouden is deels verschillend voor de 4 ontwikkelingspaden. Onderstaand wordt daarom per pad de mogelijke rol van de diverse overheidsorganisaties in het dergelijk ruimtelijk beleid geschetst.

3.1.1 Autonome ontwikkeling

- Ruimtelijke kenmerken - Versnipperd voorkomen van serres - Verspreid en diffuus gebruik van de lokale weginfrastructuur - Snippers glas in een landschap met versnipperde neveneffecten

- Ruimtelijke uitdagingen - Beeldkwaliteit en landschapsintegratie - Kaveloptimalisatie - Concurrentiële en duurzame netwerken (logistiek, warmte, elektriciteit) - Draagvlak

- Mogelijke overheidsondersteuning:  algemeen faciliterend (vergunningen)beleid  actieve trajectbegeleiding (Provincie West-Vlaanderen – INAGRO)  vooroverleg (Provincie Antwerpen – dienst landbouw en platteland)  mee betrekken in gebiedsoptimalisatie (landinrichtingsdecreet – VLM)

122 3.1.2 Verweving

- Ruimtelijke kenmerken -Voorkomen van glastuinbouw in gebied met kenmerkende omgevingsfactoren (vb. haven/industriegebied/ waterziek gebied/waardevol landschap/woonuitbreidings- gebied) - Nihil aantal netwerken en samenwerkingsverbanden

- Ruimtelijke uitdagingen: - Synergie haven-KMO-industrie-wonen- landbouw  Reststromen-optimalisatie - Warmte/energie-uitwisseling - Ruimteneutraal bouwen  Glastuinbouw als 2de bouwlaag mogelijk maken - Glastuinbouw als duurzame waterbeheerder  Mee instaan voor buffering (bewerkstelligen veerkracht open ruimte) - Landschapsintegratie en –beheer

- Rol overheid  actoren samenbrengen en gemeenschappelijke uitdagingen formuleren (VB: POM, WVI/MIROM, EFRO-projecten)  netwerken: aanpassen & aanleg infrastructuur voor warmtenetten/decentrale energie (VB: Eandis, privé-partijen, coördinatie door overheid)  vergunningstechnische ondersteuning (warmtenetten, planologisch mogelijk maken 2de bouwlaag, …(VB: provincies, kenniscentrum glastuinbouw)  Ontwerpend onderzoek, demonstratieprojecten en kennisuitwisseling (Toetsing financiële, technische en ruimtelijke haalbaarheid) (VB provincies, strategische projecten, sectororganisaties)

3.1.3 Robuuste concentratie en clustering

- Ruimtelijke kenmerken: Efficiënter gebruik van ruimte, energie en water. Bedrijfseconomische schaalvoordelen

- Organisch gegroeide glasstraat (vb. Mellestraat Laarne) - Ondersteunde glasknoop (vb. Stokstorm, Moerbeke)  Ontwikkeling van glastuinbouw binnen grotere open ruimte - Geplande glaskamer (vb. cluster Melsele)  Invullen van een begrensd binnengebied met meerdere bedrijven

123

- Ruimtelijke uitdagingen - Integratie van clusters en concentraties in bredere omgeving - Dynamische concentraties ontwikkelen die toekomstgerichte ontwikkelingen kunnen opvangen - Aanpak potentieplekken i.f.v middellange termijn (omvormingspad) - Schaalvoordelen valoriseren

- Rol overheid  optimalisatie inrichting – actief grondbeleid (PPS)  Inzet instrumenten voor een actief ruimtelijk beleid: o Afbakenen van (p)RUPS voor multifunctionele clusters o Flankerend beleid naar grondgebruikers, eigenaars en omgeving o Instrumentenkoffer landinrichting

3.1.4 Verbreding – Reconversie

- Ruimtelijke kenmerken: Glastuinbouwbedrijven die door hun ouderdom, grootte of economisch gezien niet meer interessant zijn voor (enkel) productieve sierteelt

- Ruimtelijke uitdagingen: - reconversie i.f.v. gebiedsoptimalisatie mogelijkheden voor vernieuwbouw en/of schaalvergroting - kwalitatieve (her)bestemming/ kwalitatief hergebruik van ‘functieloze’ serres

- Rol overheid  In kaart brengen aanbod en vraagzijde leegstaande serres en serres met reconversiepotentieel  Onderzoek (en ontwikkeling) van een vehikel én/of instrumenten die strategische reconversie mogelijk maken.  Optimaal gebruik van bestaande vehikels binnen overkoepelende visie o VLM instrumentenkoffer o Grondontwikkeling door intercommunales/POM’s o Sectororganisaties

124  Ontwerpend onderzoek, pilootprojecten en kennisuitwisseling (Toetsing financiële, technische en ruimtelijke haalbaarheid)

3.2 Uitgangspunten voor verdere gebiedsontwikkeling.

Naar een geïntegreerde en gebiedsgerichte aanpak van de bloemenregio

3.2.1 Bestaande glastuinbouw als uitgangspunt, maar geen dogma

Vanuit het principe van ruimtelijk verantwoorde bundeling en het tegengaan van verdere versnippering dienen de bestaande glastuinbouwconcentraties prioritair onderzocht te worden als mogelijke aanknopingspunten voor nieuwe ontwikkelingen, synergiën, reconversie, verdichting, samenwerking van glastuinbouwactiviteiten en versterking van de structuur.

De bestaande glastuinbouwstructuur is echter geen dogmatisch uitgangspunt. De bloemenregio is gescreend op andere ruimtelijke potenties voor de glastuinbouw binnen de grenzen en voorwaarden van de open ruimte van de bloemenregio

Voor alle bestaande glastuinbouwbedrijven binnen de bloemenregio is duidelijkheid omtrent de algemene ontwikkelingsperspectieven. Voor de glastuinbouwsector is het van belang dat de bestaande bedrijven binnen de bloemenregio doorgroeiopties op de huidige locatie maximaal kunnen invullen. Wanneer uitbreiden op de huidige locatie onmogelijk is moeten ruimtelijk kwalitatieve alternatieven beschikbaar zijn. Socio- economische leefbaarheid geldt hierbij als continue toetssteen.

3.2.2 Naar een logisch gestructureerde glastuinbouwregio

De glastuinbouwsector is naar voorkomen van bedrijfstypes een heterogene sector. Het differentiatiemodel voor de bloemenregio is uitgewerkt als kader voor de voorkomende ontwikkelingspaden binnen de glastuinbouwsector en bestaat niet louter uit een zoektocht naar concentratiemogelijkheden voor grootschalige glastuinbouwbedrijven.

Binnen de bloemenregio geldt Lochristi nog steeds als epicentrum voor glastuinbouw- en glastuinbouw gerelateerde bedrijven. Het ontwerpend onderzoek van de deelgebieden binnen de regio dient dan ook voldoende rekening te houden met de netwerkafhankelijkheid (groothandels, toeleveranciers, distributie,…) van de glastuinbouwbedrijven.

3.2.3 Waken over de karakteristieke eigenheid van de open ruimte in de bloemenregio

De eigenheid van de open ruimte in de bloemenregio geldt als voortdurende toetssteen bij de uitwerking van de gedifferentieerde beleidsvisie. Dit uit zich in het respect voor historische karakteristieken die aanwezig zijn binnen de bloemenregio. Historisch- karakteristieke landschappen of gave landschappen met een historische referentie worden gevrijwaard van ontwikkelingen die een aantasting kunnen betekenen.

Er wordt bovendien gewaakt over het open karakter van de landelijke gebieden in de bloemenregio. Het stelselmatig verder dichtslibben van deze agrarische gebieden dient vermeden te worden. De implementatie van ontwikkelingsmogelijkheden voor de

125 glastuinbouw mag geen systematische verdere versnippering van samenhangende open agrarische gebieden betekenen.

Ruimtelijke ontwikkelingspotenties voor hoogdynamische activiteiten kunnen voorzien worden voor zover de ontwikkelingen passen binnen de draagkracht van de omgeving in ruime zin. De nabijgelegen andere ruimtegebruiksfuncties binnen of buiten het beschikbare agrarische gebied mogen geen hinder ondervinden van de ontwikkelingsopties.

Grootschalige complexen en clusters van glastuinbouwbedrijven zijn landschapseffectgenererende inplantingen. Waar deze effecten niet gewenst zijn, in impactgevoelige zones, dienen ze maximaal geïntegreerd te worden zodat een maximale inpassing in het landschap van de omgeving bereikt wordt.

3.2.4 Evenwicht binnen de agrarische sector in de bloemenregio

Behoud van de landbouwfunctie als belangrijke ruimtegebruiker binnen de bloemenregio staat voorop. Het vrijwaren van de landbouwgebieden voor de professionele landbouw gebeurt best op een goed gestructureerde manier die het ruimtelijke evenwicht tussen de uiteenlopende agrarische subsectoren bewaard.

Om die reden dient in de structureel gave landbouwgebieden het respect voor de grondgebonden landbouw door te wegen in de afweging van gewenste benutting van de ruimtelijke potenties. In samenhangende en structureel sterke agrarische gebieden in gebruik door de grondgebonden landbouw dient een verdere versnippering maximaal tegengegaan te worden.

Dit betekent dat structureel aangetaste agrarische gebieden, randzones en dergelijke vanuit de agrarische structuur gelden als aanknopingszones voor de ontwikkeling van glastuinbouw.

3.2.5 Potenties voor versterking van de streekidentiteit in de bloemenregio

Op bepaalde plaatsen binnen de bloemenregio kan het benutten van zichtlocaties het beeld en imago van de bloemenregio als glastuinbouwregio versterken. Kwalitatieve projecten op locaties langsheen de belangrijkste wegen (R4/E34/E17/E40) kunnen de sterke positionering van de sector binnen de regio aangeven en als aanknopingspunt gelden voor de versterking van een regio-identiteit op vlak van sierteelt. Ook de koppeling van hoogdynamische toeristisch-recreatieve polen, zoals de provinciale domeinen ‘Puyenbroeck’ en ‘De Blakken’ in een sterker streekidentiteitsverhaal biedt mogelijke interessante win-wins.

Daarnaast is er ook nog het erfgoedaspect binnen de bloemenregio. De regio heeft een aantal specifieke kenmerken (villa’s, watertorens, oude serretypes) en troeven (tijdelijke bloemenvelden, die verwijzen naar de gemeenschappelijke glastuinbouwachtergrond.) Hierbij zijn in bepaalde gebieden de historische kenmerken nog leesbaar in het landschap door het bestaande erfgoed. De glastuinbouw is op sommige plekken in de regio nog volop in ontwikkeling, terwijl er op andere plekken een zoektocht is naar reconversie. Samen maakt het een regio met een duidelijk gemeenschappelijk sierteeltverhaal.

126 3.2.6 Fysisch systeem sturend in de open ruimte

Het fysisch systeem wordt gebiedsgericht gehanteerd als grensstellende toetssteen voor harde glastuinbouwinfrastructuur. In valleien en depressies pleit dit in het voordeel van grondgebonden agrarisch (grasland)gebruik, natuur- en landschap.

De gebiedsgerichte ontwikkelingsopties die verder uitgewerkt worden via ontwerpend onderzoek ter verfijning van de ruimtelijke beleidsvisie dienen te passen binnen de principes van het integraal waterbeheer: Vrijwaren van het waterbergend vermogen van het watersysteem, waken over veiligheid tegen overstromingen,…Op bloemenregioniveau zijn deze principes grensstellend, op microniveau dienen alle nodige maatregelen genomen te worden voor het mitigeren van een eventuele aantasting van het watersysteem.

3.2.7 Bereikbaarheid en ontsluiting sturend

Grootschalige ontwikkelingen zijn verkeers- en vervoersgenererend. Bereikbaarheid en ontsluiting zijn daarom sturende principes voor gebiedsgerichte ontwikkelingsopties. Naar externe ontsluiting toe spelen de E17, E34 en de E40 een belangrijke rol als drager van bovenregionale ontsluiting.

Intern binnen de regio zijn de groothandels een aantrekkingspool die vervoersbewegingen genereert omwille van de rechtstreekse relatie tussen glastuinbouwbedrijven en groothandels. Het gros van de groothandels is voor wat betreft sierteeltproductie gevestigd binnen Lochristi. Desondanks dient het waken over de verkeersdruk in de omliggende kernen en gebieden sturend door te werken.

3.2.8 Duurzame concentratiepotenties valideren

Het functioneren van een glastuinbouwbedrijf stelt een aantal eisen wat betreft locatieparameters. Op het vlak van energie en water zijn dit processen met externe componenten. Voor de aanvoer van water, (rest)warmte en dergelijke zijn externe bronnen noodzakelijk. Indien deze op een rationele manier benut kunnen worden, bij installaties waar deze als restproducten gelden, is er sprake van een synergie. Deze synergiepotenties dienen zo goed mogelijk benut te worden binnen de bloemenregio.

Het streven naar dergelijke milieusynergiën betreffende restwarmte, watervoorziening, e.d. zijn als uitgangspunt in het locatiebeleid. De aanwezige synergiepotenties met bestaande activiteitenzones, installaties en dergelijke dienen maximaal benut te worden.

3.2.9 Duurzaam beleid

Het ruimtelijk ontwikkelingsverhaal wordt gestoeld op principes van een duurzaam beleid. Een ruimtelijke lange termijnvisie kan niet voorbijgaan aan een aantal aandachtspunten die zowel maatschappelijk als op termijn bedrijfseconomisch naar overlevingskansen bepalend zullen zijn. Het in rekening brengen van deze aspecten betekent bovendien een bijkomende optimalisatie van de sector die zeker op termijn zal renderen. Een geïntegreerde benadering met het oog op een verduurzaming is dus het uitgangspunt.

Bij de uitvoering op het terrein wordt dus vanuit een eerlijke benadering naar de glastuinbouwbedrijven toe niet voorbijgegaan aan een aantal milieudoelstellingen. Koppeling van de algemene milieudoelstellingen aan het ruimtelijk beleid is op macrozoneniveau reeds

127 gedaan voor wat betreft de locatieparameters. Op mesoniveau kan dit gebiedsgericht verder verfijnd worden binnen het ontwerpend onderzoek.

3.2.10 Maatschappelijk draagvlak

De ruimtelijke ontwikkelingsvisie is gericht op een specifieke regio, niet enkel op een specifieke sector in die regio. Binnen de regio is de visie dan ook zodanig uitgewerkt dat er een maatschappelijk draagvlak voor kan bestaan. Om die reden wordt in de ontwikkelingsvisie ook sterk rekening gehouden met de andere ruimtegebruikers binnen de regio. Aandacht voor hinderaspecten, afweging met alternatief bodemgebruik, …Verdere dialoog tussen de verschillende ruimtegebruikers en in het bijzonder ook tussen land- en tuinbouw, is in die zin een kritische succesfactor.

3.3 Ontwikkelingsuitdagingen voor de deelgebieden binnen de

bloemenregio

Rekening houdend met de bestaande concentraties van glastuinbouw, het huidige en gewenste ruimtelijk beleid en de ontwikkelingspaden voor glastuinbouw kunnen op mesoschaal een aantal ‘urgente’ locaties worden aangeduid met al dan niet complexe uitdagingen. Voor deze gebieden dient via ontwerpend onderzoek verder onderzocht te worden wat de concrete uitvoeringsgerichte ontwikkelingsmogelijkheden zijn. De resultaten hiervan zullen geen gebiedsdekkend plan vormen voor de bloemenregio, maar geven per uitdaging aan wat de mogelijke ontwikkelingsscenario’s zijn, onder welke voorwaarden dit dient te gebeuren en met welke instrumenten er nodig zijn in functie van de realisatie.

De uitdagingen op vlak van glastuinbouw:

 Nieuwe ontwikkeling van glastuinbouw  Verdichting – optimalisatie huidige bedrijven  Samenwerking (tuinbouw-tuinbouw)  Leegstand/reconversie  Restwarmte  Verweving – integratie in de omgeving

128 3.3.1 Moerbeke & Wachtebeke

In de Ledestraat te Moerbeke zijn reeds twee middelgrote glastuinbouwbedrijven gevestigd. Dankzij een herverkaveling van het gebied is de perceelstructuur geoptimaliseerd en is deze geschikt voor een potentiële verdere ontwikkeling van middelgrote tot grote glastuinbouwbedrijvigheid. Bovendien zorgt de rechtstreekse ontsluiting naar de E34 voor een optimale bereikbaarheid. De ligging in de openruimtecorridor die zich van west naar oost uitstrekt vraagt evenwel een ontwikkeling op maat opdat de draagkracht van het gebied niet overschreden zou worden. In Wachtebeke doet zich een gelijkaardige situatie voor. Hier liggen enkele glastuinbouwbedrijven verspreid in het openruimtegebied dat grenst aan de R4 en de kanaalzone. De aanwezige natuurlijke structuren vragen hier om een integrerende aanpak waarbij het landschapsbeeld bewaard of zelfs versterkt wordt en een verweving ontstaat van de verschillende gebruikers van de open ruimte. De aanwezigheid van industrie nabij het gebied in Wachtebeke kan ook potenties opleveren naar het gebruik van restwarmte.

129 3.3.2 Lochristi & Lokeren

Lochristi kan beschouwd worden als het epicentrum van de glastuinbouw in de bloemenregio. Doorheen de jaren hebben zich talloze glastuinbouwbedrijven in de gemeente gevestigd waardoor een zeer verspreid geheel aan glas is ontstaan. Op sommige locaties zijn spontane concentraties gevormd, andere bedrijven hebben zich lineair langsheen de wegen uitgebreid waardoor ‘glasstraten’ ontstaan zijn en nog andere liggen los verspreid over het landbouwareaal. Omwille van deze diversiteit zijn er verscheidene ontwikkelingsmodellen mogelijk op talloze locaties.

Door verdichting kunnen bedrijven spontaan samenwerken op het vlak van energie, logistiek en waterbeheer. Zo kan een optimalisatie van de bedrijfsvoering doorgevoerd worden. In het westen van Lochristi kan de wisselwerking met bedrijven in de Gentse zeehaven naar (mobiele) restwarmte en logistiek een interessante piste vormen. Voor de talrijke kleinere bedrijven die op termijn stoppen of willen omschakelen naar een andere teelt, en voor reeds leegstaande serres is reconversie een concrete uitdaging om het bestaande glasareaal binnen de bloemenregio maximaal te kunnen blijven benutten op een economisch leefbare manier.

Ter hoogte van de Toleindestraat te Lokeren zijn er potenties om de huidige glastuinbouw- bedrijven te versterken door het stimuleren van nieuwe ontwikkelingen. De perceelsstructuur laat toe om een eventuele (al dan niet autonoom gegroeide) cluster te realiseren waarbij een optimaal ruimtegebruik, naast andere voordelen zoals samenwerking op vlak van energie en logistiek, gegarandeerd kan worden.

130 3.3.3 Laarne & Destelbergen

In Laarne en Destelbergen bevinden zich twee locaties waar een aanal autonome ontwikkelingen hebben geleid tot een organisch gegroeide cluster. Het omringende landschap is sterk versnipperd met gefragmenteerde eenheden bos, gehuchten met lintbebouwing en kleinschalige landbouwpercelen. De ruimere omgeving kenmerkt zich wel als een gave openruimtecorridor met een hoge concentratie aan natuurlijke structuren Hier moet vooral gestreefd worden naar een verdichting van de verschillende gebruiksfuncties die de ruimtelijke kwaliteit kan verbeteren. Voor de glastuinbouwbedrijven kan dit een verbetering van de perceelsstructuur betekenen waardoor een hogere efficiëntie bewerkstelligd kan worden. In Laarne kan een doordachte gebiedsontwikkeling bovendien inzetten op het versterken van de cultuurhistorische en natuurlijke waarden van het landschap door de aanwezigheid van het slot van Laarne.

131 3.3.4 Merelbeke, Melle en Wetteren

In de omgeving van de Brusselsesteenweg in Melle bevinden zich nog een aantal vroegere bedrijfszetels van historisch gegroeide glastuinbouwbedrijven die zich langsheen de steenweg gevestigd hadden. De verstedelijkingsdruk heeft echter geleid tot een sterke toename van de commerciële activiteit langsheen deze steenweg als dienstverleningsgebied voor de stad Gent. Glastuinbouw heeft op deze locatie nog weinig toekomstperspectief als dusdanig. Het merendeel van de serres is dan ook reeds afgebroken, enkel de statige bedrijfswoningen met vaak een karakteristieke watertoren herinneren nog aan de vroegere bedrijvigheid. Voor het kleine aantal overgebleven serres kan gekeken worden naar een reconversie die past binnen een gelijkaardige dienstverlening t.a.v. de stad Gent. Merelbeke bevindt zich in een gelijkaardige situatie als reeds sterk verstedelijkt gebied aan de rand van Gent. In de overgebleven open ruimte wordt glastuinbouw dus geweerd. Veel van de reeds bestaande glasopstand bevindt zich ook in niet-agrarische gebieden, waardoor een uitdoofbeleid of een reconversie naar kleinschalige (niet-)agrarische activiteiten aangewezen is. In Wetteren zijn er ook minder grote glastuinbouwbedrijven. De bestaande serres maken grotendeels deel uit van boomkwekerijsector, die hier sterk aanwezig is. Verdere ontwikkelingen zullen dus eerder daar op gericht zijn. Algemeen kan dus gesteld worden dat voor deze drie gemeenten nieuwe grootschalige glastuinbouw niet direct opportuun is.

132 IV. Van visie naar programma

Strategische projecten hebben als doel uitvoering te geven aan van het structuurplan Vlaanderen. De visie voor de bloemenregio, beschreven in het vorige deel, verfijnt in functie daarvan de ruimtelijke visies voor de bloemenregio en meer specifiek voor wat betreft glastuinbouw. De visie schept een gebiedsspecifiek ruimtelijk kader, maar geeft niet aan hoe er concreet naar uitvoering kan gewerkt worden. In dit onderdeel wordt er daarom dieper op ingegaan hoe er kan gewerkt worden aan een geïntegreerde en uitvoeringsgerichte gebiedsontwikkeling van de bloemenregio.

Geïntegreerde gebiedsontwikkeling

Geïntegreerde gebiedsontwikkeling geeft mee uitvoering aan de ruimtelijke visies die voor een gebied vooropgesteld worden, maar kan ook gezien worden als logische aanvulling op de bestaande structuurplanning. Gebiedsontwikkeling kan namelijk ook tot (ver)nieuwe inzichten leiden. Het samenstellen van een gedragen gebiedsprogramma vergt een actieve en open houding van de diverse stakeholders, met ruimte voor dialoog.

4.1 Methodiek om te komen tot een gebiedsprogramma

4.1.1 Bepalen opgaves gebiedsontwikkeling

Geïntegreerde gebiedsontwikkeling wordt opgehangen aan een aantal strategische opgaves binnen een gebied. Zo is de transitie van de glastuinbouw binnen de bloemenregio een belangrijke ruimte-opgave, maar op vlak van de regio heus niet de enige. De afbakening van de opgaves wordt samen gevoerd met een breed palet aan stakeholders. Via diverse gesprekken wordt op zoek gegaan naar de belangrijkste openruimte-opgaves binnen de regio.

133

4.1.2 Van algemene opgaves naar meerdere acties

In tweede instantie worden de opgaves, samen met diverse stakeholders, verder verfijnd naar concrete acties die uitvoering geven aan deze opgaves.

134 4.1.3 Komen tot familie van opgaves

Als derde stap worden de acties, indien mogelijk, verbonden met andere acties. Zo worden een aantal combinaties van acties bekomen die samen een project vormen. Inhoudelijk vormen de verschillende acties een familie van opgaves. Deze familie van opgaves verbinden dus idealiter de dynamieken, kwaliteiten en uitdagingen binnen de regio.

4.1.4 Een uitvoeringsgericht programma als gedeelde agenda

Na verwerking tot familie van opgaves blijven er uiteindelijk een aantal gerichte projecten over. Deze projecten vormen samen het programma voor de regio. Ze kunnen verder opgedeeld worden in jaarprogramma’s. Het is daarbij perfect mogelijk, of zelfs wenselijk, dat de projecten verschillende eigenaars, partners, promotoren hebben. Zo wordt het gedeeld belang van dergelijk programma ten volle benadrukt.

135 4.2 Methodiek toegepast op de bloemenregio:

4.2.1 7 opgaves voor de bloemenregio

Binnen de bloemenregio werden, samen met de directe stakeholders, 7 opgaves als meest urgente opgaves geselecteerd. Hierbij dient wel vermeld te worden dat dit gebeurde in het kader van het strategisch project glastuinbouw (2013-2016). Indien er in de nabije toekomst verder wordt ingezet op deze gebiedsgerichte aanpak kan er een aanvulling en/of aanpassing komen van de opgaves. Dit format van gebiedsontwikkeling is, logischerwijs, dynamisch aanpasbaar in de tijd.

4.2.2 Programma voor de bloemenregio

In tweede instantie werden de opgaves verder verfijnd naar 56 concrete uitvoeringsgerichte acties voor de bloemenregio. Deze 56 acties werden in eerste instantie vereenvoudigd tot 44 acties. Van deze 44 acties werd, samen met de projectbureauleden van het strategisch project, onderzocht welke de familie van opgaves er tussen de acties te leggen waren. Samen met de projectbureauleden werd uiteindelijk ook een prioritering opgemaakt van de projecten. In het kader van het strategisch project werden uiteindelijk de 7 meest prioritaire projecten ingekanteld in een jaarprogramma.

136 4.3 Jaarprogramma voor de bloemenregio:

Project 1: Samenwerking tussen bedrijven op vlak van elek/warmte vorm geven warmtenet/wkk/windmolen - Het onderzoeken van groene warmtenetten - Onderzoek haalbaarheid en mogelijkheden (mobiele) restwarmte

Project 2: leegstaande glastuinbouwbedrijven - inventariseren en onderzoeken mogelijkheden - Gedesaffecteerd gebruik in kaart brengen - uitbouw vraag/aanbodzijde - reconversie & herlokalisatie (Onderzoek grondenbank / landinrichtingsdecreet)

Project 3: Stimuleren van innovatie distributiesystemen - Onderzoek naar optimalisatie e-commerce in de sierteelt

Project 4: Branding bloemenregio - Versterken bloemenimago bloemenregiogemeenten: - Stimuleren van productontwikkeling kwalitatieve aanplantingen op openbaar domein / bedrijfstuinen/ bedrijfsintegratie/ particuliere tuinen - Ontwikkelen van een evenementieel aanbod in aanvulling op Floraliën (vb. open tuinen, Bloementapijt, Bloemenfestival,... - In kaart brengen van bestaande & ontwikkelen van nieuwe Bloemenmarkten

Project 5: Onderzoeken van landbouwgebruik op restgronden of braakliggende industriegronden - Inventarisatie gronden en gebruik - Tijdelijk gebruik (voorbeelden, mogelijke aanpak,…)

Project 6: Ontwikkelingskansen voor glastuinbouwbedrijven via ontwerpend onderzoek verder onderzoeken - Voortbouwend op urgente locaties uit gebiedsvisie. Deze strategisch gekozen sites geven via ontwerpend onderzoek ontwikkelingsstrategieën die uitgerold kunnen worden op andere locaties waar een gelijkaardige opgave zich stelt. - Rond thema’s: nieuwe ontwikkelingen, verdichting/optimalisatie, samenwerking, leegstand, restwarmte, verweving/integratie

Project 7: Kwalitatieve autonome ontwikkeling ondersteunen door uitwerking van een trajectbegeleiding bij aanvragen - Voortraject van droom tot planfase / Administratief overleg / - Probleemdetectie & aanpak (vb. brandveiligheid) - Omgevingskwaliteit / communicatie met de omgeving / energiepotentie....

137 V. Instrumenten

138

139